KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 6 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Plan
2.1 Inleiding
2.2 Omgeving
2.3 Planvoornemen
2.4 Privacy En Bezonning Belendende Percelen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Provinciaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Geluid
4.3 Bodem
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Flora En Fauna
4.9 Geur
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Waterhuishoudkundige Situatie
5.4 Invloed Van Het Planvoornemen
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Inleiding
6.2 De Verbeelding
6.3 Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 De Procedure
8.1 De Te Volgen Procedure
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Vaststelling
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Verkeerslawaai
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bestemmingsplan Pijlspits-Ahrensburgerstraat, Nederweert-Eind

Bestemmingsplan - Gemeente Nederweert

Vastgesteld op 13-03-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Pijlspits-Ahrensburgerstraat, Nederweert-Eind met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01 van de Gemeente Nederweert.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis gebonden beroep

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein; hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten alsmede vormen van detailhandel.

1.6 aan- en uitbouw

een bijgebouw dat aan een hoofdgebouw is vast gebouwd.

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.8 activiteit

activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.

1.11 bedrijvigheid aan huis

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen, die verband houden met het ambacht.

1.12 begane grond

een bouwlaag geen verdieping zijnde.

1.13 bestaand

legaal aanwezig of in aanbouw op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij anders is bepaald.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

het bevoegd gezag in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Nederweert.

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.18 bijbehorende voorzieningen:

functies en bebouwing die niet nader in de doeleindenomschrijving van een bestemming zijn genoemd, maar die inherent zijn aan de in de doeleindenomschrijving genoemde functies en bebouwing.

1.19 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Erkers worden hier niet onder begrepen.

1.20 bodemingreep

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke, of bij benadering gelijke, hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en de kap/zolder.

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 bouwvoor

bovenste deel van de bodem van bijvoorbeeld een akker dat door menging door ploegen of spitten is ontstaan en humusrijker is dan de ondergrond (zie ook akkerdek). De grondlaag waar de wortels van de planten in groeien. Doorgaans is dit de bovenste 30 cm.

1.29 carport

een bijgebouw of bouwwerk, geen gebouw, bedoeld als stallingsgelegenheid voor auto's en zonder zelfstandige wand.

1.30 consumentverzorgende dienstverlening:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huist gebonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk. De woning behoudt hierbij in overwegende mate haar functie en de bedrijvigheid heeft een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is. Een seksinrichting wordt hier in ieder geval niet onder begrepen.

1.31 deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg

een door het college van burgemeester en wethouders c.q. bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen resp. huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen.

1.33 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder ook een belwinkel en een internetcafé.

1.34 doeleinden van openbaar nut

kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidignen, reilering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen).

1.35 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.

1.36 evenement

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak op sociaal, cultureel gebied of op het gebied van sport.

1.37 extensief medegebruik

(recreatief) medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets, en ruiterpaden en rust- en picknickplaatsen, en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving.

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.40 gevellijn

de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.

1.41 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als het belangrijkst bouwwerk valt aan te merken.

1.42 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.

1.43 internetwinkels

(detail)handel via internet (of postorder), mits ter plekke geen sprake is van het uitstallen, afhalen of verkoop ter plekke (ook niet als ondergeschikte activiteit), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.44 levensloop bestendige woning

woning die voorziet in de primaire voorzieningen, zoals badkamer en slaapkamer, op de begane grond.

1.45 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder begrepen ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.

1.46 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.47 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.

1.48 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.49 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.50 primaire voorzieningen

voorzieningen die minimaal noodzakelijk zijn voor het dagelijks gebruik van een woning, zoals woonkamer, keuken, badkamer/toilet en slaapkamer.

1.51 projectgebied

gebied waar een (nieuwe) bestemming wordt opgelegd. Omdat het verdrag van Malta en de daarop geënte Wamz van het beschermen in situ (ter plaatse in de bodem) uitgaat, is het zaak voor die delen die - vooralsnog - niet verstoord worden, een beschermingsregime op te leggen (of te handhaven).

1.52 risicovolle inrichting

een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.

1.53 stedenbouwkundig beeld

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald of beoogd beeld, inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere, door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd dan wel beoogd beeld.

1.54 vrijstaande woning

een woning, waarvan de afstand van beide zijgevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen ten minste een in de bouwregels bepaalde afstand bedraagt.

1.55 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.56 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-) gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.9 de ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 de oppervlakte van een bodemingreep

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.

2.11 de diepte van de bodemingreep

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het peil ter plaatse (straat of terreinniveau).

2.12 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.5 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels

5.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven minimum en maximum maten, aantallen en percentages met niet meer dan 10% voor zover:
    1. 1. daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
    2. 2. geen evenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de bestemming of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. het afwijken voor het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen voor zover:
    1. 1. deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn;
    2. 2. de bouwhoogte maximaal 15,00 meter bedraagt;
    3. 3. een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van de antennes ten opzichte van de omgeving wordt gewaarborgd;
    4. 4. geen evenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de bestemming of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. c. voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,50 meter en geen groter oppervlak dan 20 m2 hebben.

Artikel 6 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw, de uitbreiding van een bestaand gebouw of de verbouw van een bestaand gebouw, wordt uitsluitend verleend indien voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

Voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 317 Parkeercijfers – basis voor parkeernormen (oktober 2012), of de dan geldende CROW-parkeerkencijfers.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Pijlspits-Ahrensburgerstraat, Nederweert-Eind' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01 van de Gemeente Nederweert.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om op het huidige perceel hoek Pijlspits-Ahrensburgerstraat vier woningen te realiseren op het perceel.

In de vigerende beheersverordening "Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk en Pannenweg-Oost", vastgesteld op 18 april 2017) heeft deze locatie het besluitvlak 'Wonen' en is realisatie van één woning binnen het bouwvlak rechtstreeks mogelijk.

Op 12 april 2017 is door de initiatiefnemer een principeverzoek ingediend en op 25 april 2017 heeft de gemeente aangegeven in principe medewerking te willen verlenen. Om het initiatief mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Nederweert aan de oostzijde van de kern Nederweert-Eind. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Nederweert, sectie R1373 en R1374.

Het perceel is gelegen op de hoek van de Pijlspits en de Ahrensburgerstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01_0001.jpg"

LIGGING PLANGEBIED IN RODE CIRKEL

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt de beheersverordening "Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk en Pannenweg-Oost". Deze beheersverordening is door gemeente Nederweert op 18 april 2017 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01_0002.jpg"

UITSNEDE VIGERENDE BEHEERSVERORDENING MET IN ROOD PLANGEBIED

Het plangebied heeft in de vigerende beheersverordening het besluitvlak 'Wonen' en de besluitsubvlakken 'bouwvlak' en 'maximum aantal wooneenheden'. Op het perceel is, binnen het bouwvlak, één vrijstaande woning toegestaan met een maximale goothoogte van 6 meter en maximale bouwhoogte van 11 meter. Op de gronden die zijn aangeduid als 'tuin' mogen geen gebouwen worden opgericht.

De realisatie van 3 extra woningen en buiten het subbesluitvlak 'bouwvlak' past dan ook niet binnen de vigerende regels. Om het bouwplan toch mogelijk te maken is het opstellen van een bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Na onderhavig hoofdstuk wordt eerst in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het planvoornemen waarbij ook ingegaan wordt op de huidige situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan bod. De wateraspecten in de vorm van een waterparagraaf wordt weergegeven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels. En tot slot wordt in hoofdstuk 7 en 8 ingegaan op de maatschappelijke respectievelijk de economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.

De opzet van het bestemmingsplan sluit aan bij het handboek van de gemeente Nederweert.

Hoofdstuk 2 Plan

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied (huidige situatie) en het planvoornemen binnen het plangebied zelf.

2.2 Omgeving

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de woonkern Nederweert-Eind binnen een woongebied op de hoek van de Ahrensburgerstraat en Pijlspits. De locatie betreft een braakliggend perceel met rondom vrijstaande en twee-onder-een-kap-woningen. De Ahrensburgerstraat komt uit op de Sint Gerardusstraat die ontsluit op de Steutenweg en Eind.

Richting het westen, op ca. 200 meter afstand (vanaf de Klumpenstraat), zijn een kerk, de basisschool en moestuinen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01_0003.jpg"

LIGGING PLANGEBIED IN OMGEVING

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01_0006.jpg"

FOTO'S LOCATIE. BOMEN AAN PIJLSPITS ZIJN NIET MEER AANWEZIG (BRON GOOGLE EARTH 2010)

2.3 Planvoornemen

2.3.1 Bebouwing en functies

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van vier vrijstaande/geschakelde levensloopbestendige woningen. De woningen bevinden zich op de hoek van de Ahrensburgerstraat en Pijlspits in Nederweert-Eind.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01_0007.jpg"

SITUATIETEKENING


Drie woningen zijn op de Ahrensburgerstraat georiënteerd en één woning op de Pijlspits.

Het betreffen vrijstaande/geschakelde woningen waarbij twee woningen aan de Ahrensburgerstraat met de bijgebouwen aan elkaar geschakeld zijn.
De hoofdgebouwen zijn ca. 6 meter breed en 11 meter diep. De goothoogte van de hoofdgebouwen bedraagt aan de ca. 3 meter en de bouwhoogte bedraagt ca. 8 meter. De bijgebouwen hebben een oppervlakte van circa 50 m2.


Voor de bouwstijl wordt aangesloten bij de bouwstijl van de huidige woningen in de omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01_0008.jpg"

AANZICHT VOORGEVEL EN ZIJGEVEL

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01_0009.jpg"

AANZICHT ZIJGEVEL EN ACHTERGEVEL

2.3.2 Verkeer en parkeren

De woningen worden ontsloten via de bestaande straten Ahrensburgerstraat en Pijlspits. Elke woning heeft één parkeerplaats vóór de garage. Hiermee wordt voldaan aan de parkeervraag van de gemeente. Bij de situering van de inritten is rekening gehouden met de bestaande bomen in het openbaar groen in de straat. Door de voortuinen van ca. 3 meter diepte ontstaat er een breed straatprofiel.

2.3.3 Groen

De twee eikenbomen langs de Ahrensburgerstraat blijven behouden. De diepe voortuinen maken een groene uitstraling mogelijk.

2.4 Privacy En Bezonning Belendende Percelen

Ten aanzien van de privacy en bezonning voor de aangrenzende percelen verandert er weinig. De nieuwe woningen worden staan op voldoende afstand van de bestaande woningen om verslechtering van de bezonning te voorkomen. Het straatprofiel van de Ahrensburgerstraat is dusdanig breed dat de privacy niet in het geding is.

Door toevoeging van de nieuwe woning aan de Pijlspits op een geringe afstand tot andere woningen kan sprake zijn van uitzichtbeperking of verminderde privacy.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk, provincie en regio geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk, de provincie Limburg en regio worden in het kort weergegeven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het Rijksbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (inwerking getreden op 13 maart 2012). De SVIR is gericht op het nationaal beleid op het gebied van ruimte en mobiliteit voor de middellange termijn (2028, met doorkijk naar 2040). Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden, kiest het Rijk voor drie doelen:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

Het Rijk benoemt in de SVIR 13 nationale belangen waarvoor het verantwoordelijk is en waarmee het resultaat wil boeken. Daarbuiten ligt de verantwoordelijkheid bij de lokale overheden. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling.

De 13 nationale belangen zijn:

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  1. 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
  2. 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  3. 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  4. 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;

Verbeteren bereikbaarheid: slim investeren, innoveren en instandhouden

  1. 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
  2. 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  3. 7. het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  1. 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  2. 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  3. 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  4. 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  5. 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  6. 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor nationale belangen een rol spelen. Er gelden dan ook geen beperkingen vanuit het SVIR voor onderhavige ontwikkeling.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Aangezien de SVIR niet van invloed is op het planvoornemen, heeft ook het Barro geen gevolgen voor de realisatie van het planvoornemen.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'Ladder voor Duurzame verstedelijking' vindt een toetsing plaats.

De ladder bestaat uit twee stappen:

  1. 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele behoefte. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
  2. 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;

De ladder is slechts van toepassing is op ruimtelijke besluiten die een 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Dit begrip is gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling ten aanzien van woningbouwplannen geoordeeld dat de realisatie van niet meer dan 11 woningen niet zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.

Het planvoornemen betreft de realisatie van slechts vier nieuwe woningen. Gelet hierop is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.

Ten aanzien van de behoefte kan wel worden opgemerkt dat de drie geplande woningen aan de Steutenweg niet zullen worden gerealiseerd. Hiervoor in de plaats kunnen de drie extra woningen binnen dit initiatief worden gerealiseerd. Ook is er in de kern Nederweert-Eind behoefte aan senioren/levensloopbestendige woningen.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden - Limburg

Op 18 december 2014 is in regionaal verband de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg' vastgesteld. Ten opzichte van de voormalige woonvisies gaat deze structuurvisie breder en dieper in op de gevolgen van afnemende bevolkingsgroei en in sommige gemeenten is zelfs al sprake van krimp. Regionaal is er sprake van een veranderende kwalitatieve woningbehoefte als gevolg van de veranderende bevolkingssamenstelling. Die demografische transitie vraagt om transformatie van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving en nog slechts om beperkte uitbreiding van de woningvoorraad. De planperiode van de structuurvisie is van 2014 tot en met 2017. De visie is tevens een basis voor afspraken op de middellange termijn (2018 tot en met 2023). Met het vaststellen van de nieuwe structuurvisie is de regionale woonvisie Midden-Limburg komen te vervallen.

De structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de gemeenten woningbouw de komende jaren wenselijk vindt en de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de behoefte. Dit betekent dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen wordt afgebouwd.

In het voorliggende geval is de mogelijkheid tot het bouwen van één woning op deze locatie reeds toegestaan. Er worden 3 woningen toegevoegd aan de locatie. Deze drie woningen komen in de plaats van de drie geplande woningen aan de Steutenweg die niet zullen worden gerealiseerd. De planvoorraad neemt zodoende niet toe. Daarbij draagt dit bouwplan bij aan een gevarieerder woningaanbod in de kern Nederweert-Eind. Er is ook aantoonbaar behoefte aan senioren/levensloopbestendige woningen.

Het initiatief is daarom niet in strijd met de ‘Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg'.

3.4 Provinciaal Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie POL2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL 2014) vastgesteld. Het POL 2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de Rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:

  1. 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de Ladder voor Duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  2. 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:

  • stedelijk centrum,
  • bedrijventerrein,
  • overig bebouwd gebied

Het plangebied valt binnen het bebouwd gebied en ligt in de zone 'overig bebouwd gebied'. Dit zijn gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Het accent ligt hier op de transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit leefomgeving.

In de visie op Midden-Limburg zijn de belangrijkste uitgangspunten voor wonen: werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. Deze kwalitatieve sturing vindt plaats binnen het kader van de kwantitatieve opgave die met de regionale structuurvisie 'wonen, zorg en woonomgeving' wordt ingevuld op basis van het dynamisch voorraadbeheer.

Met het planvoornemen is sprake van een ontwikkeling die past binnen het gebied. Van belang is dat aangesloten wordt bij het accent voor de transformatie van de regionale woningvoorraad. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Het planvoornemen ligt in bestaand bebouwd gebied waardoor sprake is van inbreiding.

De drie geplande woningen aan de Steutenweg zullen niet worden gerealiseerd. Hiervoor in de plaats kunnen de drie extra woningen binnen dit initiatief worden gerealiseerd.

3.4.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Bij het POL 2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Een uitwerking van de Ladder voor Duurzame verstedelijking is in paragraaf 3.2.3 opgenomen.

Het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III. Met de ontwikkeling van vier woningen wordt niet voorzien in een boorput, bodemenergiesysteem of enige andere wijze de grond geroerd dieper dan 80 meter. Er zijn derhalve voor het planvoornemen geen belemmeringen.

Voor het planvoornemen gelden vanuit de Omgevingsverordening verder geen specifieke regels. Doordat de woningbouw ontwikkeld wordt binnen het bestaande bebouwde gebied, past het planvoornemen binnen de verordening.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuurvisie Nederweert 2010-2020

Om aan de verplichting van artikel 2.1 Wro te voldoen en om een integrale samenhang van alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Nederweert weer te geven is de structuurvisie Nederweert opgesteld. De Structuurvisie is op 9 november 2010 vastgesteld.

De Structuurvisie heeft als doel voor burgers, bedrijven en andere overheden inzichtelijk te maken welke ruimtelijke ontwikkelingen gewenst zijn en op welke wijze de gemeente deze ontwikkelingen wil realiseren.

Plannen en initiatieven voor woningbouw en herstructurering/renovatie van de bestaande woningvoorraad worden beoordeeld op het hierdoor te verbeteren woningaanbod en de bijdrage aan de kwaliteiten van de woonbuurt en de kern, waar dat bouwplan gerealiseerd gaat worden. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor de kwetsbare doelgroepen. Flexibel en levensloopbestendig bouwen geniet hierbij de voorkeur aangezien op deze wijze (op termijn) meerdere doelgroepen kunnen worden bediend.

Het plangebied is gelegen binnen bestaand woongebied. Het betreft vier levensloopbestendige woningen en past daarmee binnen de kaders van de Structuurvisie Nederweert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01_0010.jpg"

UITSNEDE STRUCTUURVISIE NEDERWEERT (PLANGEBIED IN BLAUWE CIRKEL)

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het onderhavige plan getoetst of voldaan kan worden aan milieuwetgeving en een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

4.2 Geluid

Bij nieuw- en verbouwplannen worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Deze wet heeft betrekking op geluid dat veroorzaakt wordt door wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van voornoemde geluidbronnen. Indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron, of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Een woning is een geluidgevoelig object. Voor alle wegen in de directe nabijheid geldt een snelheidsregime van maximaal 30 km/uur. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder en kent geen geluidzones. Formeel gezien is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. De wegen zijn in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ en de eisen uit het Bouwbesluit met betrekking tot 'bescherming tegen geluid van buiten' wel nader bekeken.

Door DPA Cauberg-Huygen is op 19 september 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit rapport is als bijlage1 bij het bestemmingsplan gevoegd.

Uit de berekeningen blijkt dat de 30 km/uur wegen binnen het plangebied leiden tot een geluidbelasting op de nieuwe woningen van maximaal 47 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.

4.3 Bodem

Uit artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening vloeit voort dat de toelichting van een ruimtelijke onderbouwing een paragraaf moet bevatten over de bodemkwaliteit. Middels een bodemonderzoek kan de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) vastgesteld worden. Tevens wordt onderzocht of er sprake is van een bodemverontreiniging.

Door Lankelma Geotechniek Zuid B.V. is op 31 augustus 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is als bijlage 2 bij het bestemmingsplan gevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Algemeen

De bodem op de locatie bestaat tot de verkende diepte van 5,5 m-mv overwegend uit zeer fijn, matig siltig zand. Met name de bovengrond is humushoudend. Plaatselijk wordt een leemlaag aangetroffen. In de uitkomende grond zijn geen bijmengingen waargenomen. Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is geen aanvullende informatie naar voren gekomen welke tot een aanpassing van de boorstrategie heeft geleid.

Grond

In de grond is analytisch geen van de onderzochte parameters in verhoogde mate aangetoond. Allen liggen onder de achtergrondwaarden.

Grondwater

In het grondwater uit peilbuis B1 zijn analytisch licht verhoogde gehalten met cadmium, kobalt en zink en een sterke verhoging met nikkel aangetoond. Het sterk verhoogde gehalte aan nikkel wordt middels een herbemonstering bevestigd.

Asbest in grond

In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een indicatieve inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. Het voorliggende onderzoek doet echter geen bindende uitspraak over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem binnen de onderzoekslocatie.

Aanbeveling

Middels onderhavig bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vastgelegd. In het kader van de Wet bodembescherming zijn geen aanvullende procedures noodzakelijk. Op basis van de bevindingen uit onderhavig bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de voorgenomen nieuwbouw op deze locatie. Opgemerkt wordt dat er mogelijk wel beperkingen gelden wanneer er grondwater onttrokken zal worden.

4.4 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de “Wet luchtkwaliteit”. De “Wet luchtkwaliteit” kent een aantal nieuwe begrippen zoals 'niet in betekenende mate' (NIBM) en het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Voor nieuwe plannen betekent dit dat er nagegaan dient te worden of het plan past binnen het Besluit en/of de ministeriële regeling ‘niet in betekenende mate’.

Kleine en grote projecten

Niet alle ruimtelijke projecten hoeven in het NSL te worden opgenomen. Nederland telt ongeveer 5000 bouwprojecten. Het overgrote deel ervan heeft vrijwel geen invloed op de luchtkwaliteit. Daarom introduceert de “Wet luchtkwaliteit” ‘kleine’ en ‘grote’ projecten. Een paar honderd grote projecten dragen ‘in betekenende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip ‘in betekenende mate’ precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). In hoofdlijnen komt het erop neer dat ‘grote’ projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een ‘betekenend’ negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. ‘Kleine’ projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3000 woningen bij twee ontsluitingswegen, niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Voor kantoorlocaties met één ontsluitingsweg geldt een grens van 100.000 m2 bruto vloeroppervlak.

Het planvoornemen bestaat uit vier woningen en zal niet leiden tot een significante toename van het aantal voertuigbewegingen. Hieruit blijkt dat de “Wet luchtkwaliteit” geen enkele beperking oplegt aan het planvoornemen.

Het planvoornemen behoort vanwege de beperkte omvang automatisch tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3%-grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties nabij het plangebied ten gevolge van verkeer voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen. Het dichtstbijzijnde rekenpunt gelegen aan de Steutenweg, op slechts circa 150 meter afstand van de locatie, laat zien dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden zodat een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is gewaarborgd.

Daarnaast is op de kaart 'indicatieve cumulatieve belasting fijnstof PM10 vanuit veehouderijbedrijven in Nederweert (ug/m³)' in de rapportage 'Gebiedsgerichte aanpak fijnstof veehouderijen' van de gemeente Nederweert te zien dat de cumulatieve belasting tussen de 0 en 5 ligt ug/m³. Er zijn geen problemen in het kader van fijnstof PM10 vanuit veehouderijen te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01_0011.jpg"

UITSNEDE INDICATIEVE CUMULATIEVE BELASTING FIJNSTOF PM10 VANUIT VEEHOUDERIJEN IN NEDERWEERT

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijk ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. Deze bedrijvenlijst geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of gemengd gebied.

In de directe omgeving zijn voornamelijk woningen aanwezig. Richting het westen, op ca. 200 meter afstand (vanaf de Klumpenstraat), zijn een kerk, de basisschool en moestuinen aanwezig. Er liggen in de omgeving van het plangebied geen hindergevende activiteiten.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.

Het gaat om de risico's die verbonden zijn aan:

  • 'risicovolle inrichtingen': inrichting waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt;
  • 'transportroutes': vervoer van gevaarlijke stoffen via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.

Wanneer er sprake is van een situatie waarin externe veiligheid een rol speelt en waarin de overheid als bevoegd gezag een beslissing dient te nemen, moet beoordeeld worden of de situatie niet in strijd is met de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en dient het groepsrisico verantwoord te worden.

De 'verantwoording van groepsrisico' is ingevoerd met de inwerkingtreding van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Kort gezegd komt het er op neer dat het bevoegd gezag verantwoording aflegt over het groepsrisico en de maatregelen die getroffen zijn om dat risico zoveel mogelijk te beperken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01_0012.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART PLANGEBIED IN RODE CIRKEL

Er zijn in de directe nabijheid geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Hiermee is de Wet op de archeologische monumentenzorg komen te vervallen. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.

Gemeenten dienen in hun bestemmingsplannen rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Voor een goed gemeentelijk archeologisch beleid kunnen gemeenten meer gedetailleerde verwachtings- of beleidskaarten laten opstellen. Hiermee kunnen gemeente binnen hun eigen beleidsruimte een invulling geven.

De gemeente Nederweert heeft samen met de gemeente Weert een Nota Archeologiebeleid voor de gemeenten Weert en Nederweert opgesteld. In deze beleidsnota worden de beleidsuitgangspunten op het gebied van archeologie en hun achtergronden beschreven.

Op de archeologische beleidskaart is te zien dat het plangebied er reeds een archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Door RAAP is in oktober 1999 een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit rapport is als bijlage 3 bij het bestemmingsplan gevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Het karterend booronderzoek in het plangebied Ahrensburgerweg-Oost (gemeente Nederweert) heeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten opgeleverd.

Het gehele plangebied is afgedekt door een esdek met een gemiddelde dikte van 50 cm dat pas in de Nieuwe tijd is opgeworpen (na de 17e eeuw). Dit humeuze dek bevindt zich op een gooreerdgrond of een veldpodzolbodem. In geen van beide bodemtypes zijn aanwijzingen aangetroffen voor archeologische bewoning of landgebruik. Een uitzondering betreft een enkele scherf uit de Prehistorie tot en met de Middeleeuwen (boring 38).Vanwege het ontbreken van aardewerk in de omringende boringen worden archeologische bewoningssporen hier niet verwacht.

Ook de oppervlaktekartering heeft geen archeologische resten opgeleverd. De asperge-akker is verstoord tot 70 à 80 cm -mv. Dit betekent dat eventueel aanwezige archeologische resten zeer sterk zijn verstoord. Er zijn geen sporen van bodemvorming waargenomen.

Aanbevelingen

De resultaten van het karterend booronderzoek en de oppervlaktekartering zijn

zodanig dat archeologisch vervolgonderzoek niet nodig wordt geacht.

4.8 Flora En Fauna

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Als gevolg van het ruimtelijke plan mag het leefgebied van beschermde flora en fauna namelijk niet worden geschaad. Bovendien mag het ruimtelijke plan geen ‘significant nadelige’ invloed uitoefenen op de wettelijk beschermde gebieden als Natura 2000-gebieden en Natuurmonumenten.

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied liggen geen natuurgebieden die zijn beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Ook bevinden zich geen gebieden in de nabije omgeving die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS).

Soortenbescherming

Behalve mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het planvoornemen nadelige effecten heeft op beschermde soorten. Op grond van de Flora- en faunawet zijn bepaalde dier- en plantensoorten beschermd. Indien bepaalde verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet worden overtreden dan moet een ontheffing aangevraagd worden. Er is tevens een algemene ontheffing van toepassing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet voor algemeen voorkomende soorten.

Het plangebied betreft een braakliggend terrein waarbinnen de aanwezigheid van Beschermde soorten niet is te verwachten. Er treden geen nadelige effecten op voor beschermde soorten.

4.9 Geur

Sinds 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij van kracht. Met deze wet worden stankcirkels vervangen door geurnormen. Gemeenten kunnen op grond van deze wet binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Het gaat dan bijvoorbeeld om de bescherming van verspreide woningen in het buitengebied en om woningen in de bebouwde kom. Als een gemeente geen gebruik maakt van deze bevoegdheid of besluit geen eigen, afwijkende waarde vast te stellen gelden de vaste wettelijke waarden. Een eventuele gemeentelijke normering dient vastgelegd te worden in een verordening.

De gemeente Nederweert heeft op 7 mei 2013 een Verordening Geurhinder en veehouderij opgesteld. Daarin is aangegeven de maximale geurbelasting (achtergrond) in de kernen 10 ouE/m3 mag bedragen. Op basis van de kaart achtergrondbelasting 2016 kan geconcludeerd worden dat de huidige achtergrondbelasting tussen de 3 en 7 ouE/m3 is gelegen waarmee is aangetoond dat de maximale geurbelasting niet wordt overschreden zodat een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect geurhinder is gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPPijlspits2017-VA01_0013.jpg"

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Als opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding is eind 2009 het eerste Nationale Waterplan vastgesteld. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn.

Het uiteindelijke doel is het bereiken van een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer. Tegelijk met het opstellen van het nationaal waterplan zijn ook de regionale waterplannen van de provincies, het Beheer en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren en de waterbeheerplannen van de waterschappen opgesteld.

Om de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing te nemen, zijn deze verplicht gesteld bij een bestemmingsplan of projectbesluit. Vooroverleg over de wateraspecten van het plan tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerders is verplicht. In deze paragraaf worden de aspecten die vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een rol spelen naar voren gebracht en wordt aangegeven hoe hier in onderliggend plan mee wordt omgegaan.

5.2 Beleid

De locatie ligt in het beheersgebied van het Waterschap Limburg. Het Waterbeheerplan 2016-20121 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de toenmalige Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Dit plan was, vooruitlopend op de fusie op 1 januari 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen.

Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt gegeven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe men het watersysteem en waterkeringen op orde brengt en houdt.

In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen te worden voorkomen;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewater is toegestaan.

Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundige relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen om een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders. Vanwege het ontbreken van waterschapsbelangen in en om het plangebied en de beperkte toename van het verhard oppervlak (minder dan 2000 m2) is overleg met het waterschap Limburg niet nodig. Wel wordt het waterschap in kennis gesteld van onderhavig bestemmingsplan.

5.3 Waterhuishoudkundige Situatie

Het plangebied is in de huidige situatie geheel onbebouwd. Het hemelwater kan rechtstreeks in de bodem infiltreren. Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig en bevinden zich geen belangen van het waterschap Limburg.

De maaiveldhoogte bedraagt ter plaatse van het plangebied circa 32 meter +NAP. Het 1e watervoerende pakket heeft een dikte van 5 meter en kent een samenstelling van overwegend bestaande uit zand (fijn tot en met grof zand), grind en/of schelpen.

5.4 Invloed Van Het Planvoornemen

Met het planvoornemen vindt een toename van de verharding in het plangebied plaats. De gehele oppervlakte van het plangebied (zoals aangegeven op de verbeelding) bedraagt ca. 1.153 m2. Er is geen bestaande verharding. De toename verharding bedraagt ca. 690 m2 (4 x 115 m2 bebouwing + 4 x 57,5 m2 bestrating). De mogelijkheid bestaat dat het gehele perceel verhard wordt. In de praktijk zullen echter onverharde tuinen worden aangelegd bij de woning.

Doordat de locatie is gelegen in stedelijk gebied en het toekomstig verhard oppervlak kleiner dan 2.000 m2 is, is op grond van de Keur geen vergunning nodig voor compenserende maatregelen.

Op basis van gemeentelijke uitgangspunten moet worden uitgegaan van een infiltratievoorziening van minimaal 30 mm per m2 verharding met een overloop op tuin of openbaar gebied. Voor onderhavige situatie betekent dit bij volledige verharding van het plangebied een infiltratievoorziening met een capaciteit van ca. 34,5 m3 (1.150 m2 x 0.030 m), welke op eigen terrein zal worden gerealiseerd. Voor extreme situaties (buien) wordt een overloop op het bestaande riool gemaakt. Aannemelijk is dat niet het gehele plangebied verhard zal worden. De verharding zal hoofdzakelijk bestaan uit dakverharding van de woningen met aanbouw (oppervlakte is circa 115 m2) en terras (circa 50% woonoppervlak) en komt neer op een totale verwachte verharding van circa 172,5 m2 per woning. Hieruit volgt een waterbergingsopgave van ca. 21 m3 (690 m2 x 0.030 m). De verharding in de tuin dient op eigen terrein opgelost te worden en niet afgewenteld te worden op de omgeving (openbaar groen).

Onder de parkeerplaatsen zullen infiltratiekratten worden aangelegd om infiltratie op eigen terrein te kunnen oplossen.

Het vuilwaterrioolaansluiting vindt plaats aan de Ahrensburgerstraat of Pijlspits.

In het kader van duurzaam waterbeheer zal bij de bouw van de woning en het oprichten van andere bouwwerken (overkapping terras) gebruik maakt worden van niet-uitloogbare materialen om zo verontreiniging van de bodem en het grondwater te voorkomen.

Hoofdstuk 6 Juridische Opzet

6.1 Inleiding

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • de Woningwet.

De structuur van het bestemmingsplan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

6.2 De Verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden: 'Wonen';
  • het bouwvlak;
  • de bouwaanduidingen: 'bijgebouwen', 'vrijstaand/twee-aaneen' en 'maximum aantal wooneenheden'
  • de figuur: 'gevellijn'.
  • de wetgevingszone: 'wijzigingsgebied'

Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waarbinnen hoofd- en bijgebouwen opgericht mogen worden. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen opgericht worden. Dit is conform de plansystematiek van de gemeente Nederweert.

6.3 Regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

De gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn grotendeels overeenkomstig de systematiek van de gemeente Nederweert. Tevens is in de bestemming 'Wonen' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de eventuele ongebruikte bouwtitels één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan te kunnen schrappen. Dit betekent dat, indien er niet binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gestart met de bouw van de woning, de bouwtitel zal worden geschrapt. Hiermee wordt voorkomen dat de bouwtitels in lengte der jaren meetellen in de harde plancapaciteit en daarmee, bij het niet realiseren, een belemmering kunnen vormen voor andere woningbouwontwikkelingen in de kern Nederweert. Daarmee wordt voldaan aan de regionaal gemaakt afspraken om planvoorraad te verminderen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Voor de gemeente Nederweert zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Wel is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is ook het kostenverhaal bij eventuele planschade opgenomen, waarbij de kosten van eventuele planschade worden verhaald op de initiatiefnemer. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventuele kosten niet voor rekening van de gemeente Nederweert komen, maar voor rekening van de initiatiefnemer.

Het opstellen van een exploitatieplan (op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro) vaststellen is niet noodzakelijk aangezien de kosten anderszins zijn verzekerd doordat de gemeente Nederweert met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluit.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen voldoende is gegarandeerd.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 8 De Procedure

8.1 De Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

  1. a. Ontwerp

Publicatie en terinzagelegging

Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad

  1. b. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

Mogelijkheid reactieve aanwijzing

Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn

  1. c. Inwerkingtreding:

Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)

  1. d. Beroep:

Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Volgens artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met een aantal instanties. Echter, in onderhavige situatie is sprake van een ontwikkeling van ondergeschikte aard. Daarbij zijn er geen Rijks- en/of provinciale belangen in het geding, danwel deze zijn in voldoende mate beschermd.

Het betreft hier een lokale ontwikkeling binnen het gemeentelijk beleid. Derhalve wordt het wettelijk vooroverleg met instanties niet noodzakelijk geacht. Wel worden de instanties in kennis gesteld van het plan.

8.3 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is op 13 maart 2018 vastgesteld.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Verkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek verkeerslawaai

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek