Rendierenlaan Nederweert-Eind, partiële herziening Buitengebied Nederweert
Bestemmingsplan - Gemeente Nederweert
Vastgesteld op 21-11-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
De regels van Hoofdstuk 1 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert worden niet herzien.
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 plan
Rendierenlaan Nederweert-Eind, partiële herziening Buitengebied Nederweert met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPRendierenlnong-VA01 van de gemeente Nederweert;
1.2 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 aan huis gebonden bedrijf
een dienstverlenende ambachtelijke bedrijvigheid, die in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.5 aan huis gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met daarin onderscheid tussen:
- grondgebonden agrarisch bedrijf, waaronder wordt begrepen een akkerbouw bedrijf en een veehouderij, niet zijnde intensieve veehouderij en waaronder mede begrepen een productiegerichte paardenhouderij.
- intensief veehouderijbedrijf:
- glastuinbouwbedrijf;
- intensieve kwekerij, waaronder een viskwekerij en champignonkwekerij;
- melkveehouderij.
Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf kan worden aangemerkt.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bedrijfswoning
een woning, in of bij een bedrijf, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bestaand
zoals bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
1.12 bijgebouw
een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt.
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.17 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.19 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.20 extensieve dagrecreatie
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.
1.21 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22 glastuinbouw
een agrarische bedrijfsvoering, die gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;
1.23 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Tot een grondgebonden agrarisch bedrijf worden met name een akkerbouwbedrijf, een veehouderij (niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf), alsmede een productiegerichte paardenhouderij gerekend.
1.24 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.25 intensief veehouderijbedrijf
het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. In principe wordt gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen, parelhoenders (waarvoor een milieuvergunning is verleend). Een melkveehouderij en een intensieve kwekerij worden niet beschouwd als intensief veehouderijbedrijf.
1.26 intensieve kwekerij
een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van produkten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, zonder dat het productieproces afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Het produktieproces vindt voornamelijk plaats binnen bebouwing, niet zijnde kassenbouw. Tot een intensieve kwekerij behoren met name bedrijven als een viskwekerij, een melkgeitenhouderij en champignonkwekerij. Een intensieve veehouderij wordt hiertoe niet gerekend.
1.27 kampeermiddel
- een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
- enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is;
- één en ander voorzover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Stacaravans worden hiertoe niet gerekend.
1.28 kampeerplaats
plaats geschikt voor een kampeermiddel.
1.29 kas
een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend en transparant materiaal dienen tot het kweken of trekken van bomen, vruchten, bloemen of planten.
1.30 kleinschalig kamperen
het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen.
1.31 mestbewerking/-verwerking
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals scheiding, bezinking, toevoeging van additieven, vergisting, beluchting, droging, compostering, indamping, vergassing en verbranding.
1.32 milieuhygiënische uitvoerbaarheid
indien geen sprake is van een onaanvaardbare milieusituatie, beoordeeld aan de hand van op dat moment van kracht zijnde regelgeving en bestaande milieukwaliteit op het gebied van bodem, geur, geluid en luchtkwaliteit. De milieuhygiënische uitvoerbaarheid houdt bovendien in dat bij de ontwikkeling wordt getoetst of de natuur- en milieukwaliteit voldoet aan vigerende regelgeving.
1.33 milieukwaliteit
Hierbij gaat het om alle aspecten die de milieusituatie kunnen beïnvloeden, zoals geur en ammoniak, waterhuishouding en ecologische waarden.
1.34 nevenactiviteiten
een activiteit die naar ruimtebeslag, inkomensvergaring en arbeidsintensiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit (agrarisch bedrijf) ter plekke, zoals een speeltuin, kinderopvang, boerengolf, educatieve doeleinden.
1.35 nieuwvestiging
het vestigen van een bedrijf, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand als een nieuw bouwvlak.
1.36 normale onderhoudswerkzaamheden
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.
1.37 peil
voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst:
- de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen:
- de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.38 permanente teeltondersteunende voorzieningen
overkapping van de teelt, welke gedurende meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig is.
1.39 recreatief medegebruik
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.
1.40 tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.
1.41 verbeelding
de verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0946.BPRendierenlnong-VA01.
1.42 woning
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.
1.43 woonunit
een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch'aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik;
- b. parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' ;
een en ander met dien verstande dat:
- c. nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf, intensieve kwekerij of melkveehouderij is niet toegestaan;
- d. versterking van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur;
- e. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
- f. waterhuishoudingkundige doeleinden;
- g. groenvoorzieningen;
- h. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor Agrarisch aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie'aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
4.1 Bouwregels
Op de tot Waarde - Archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
- a. verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 meter ten opzicht van het maaiveld;
- b. de bouw van een bijgebouw van, of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een bruto-oppervlak van de bodemingreep van ten hoogste 100 m2;
- c. bouwwerken ten dienste van de in lid 4.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld.
4.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd op, of binnen een afstand van 25 meter tot gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als Waarde - Archeologie, zulks ter voorkoming van onevnredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende waardevolle terrein, maar ook omdat de exacte begrenzing van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaat.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Overige Regels
6.1 Boringsvrije zone
Ter plaatse van de gronden met de aanduiding Boringsvrije zone mogen geen activiteiten worden ontplooit die strijdig zijn met de bescherming van de bodem en grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het gaat om activiteiten in de vorm van borningen en roeren van grond die dieper reiken dan 80 meter onder maaiveld.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het plan "Rendierenlaan Nederweert-Eind, partiële herziening Buitengebied Nederweert" van de gemeente Nederweert.
Bijlagen
- e. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredige worden of kunnen worden verkleind, en
- f. vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport is overgelegd op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlanndse Archeologie, waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
- 1. de archeologische waarden in voldoende mater zijn zeker gesteld; of
- 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
Alvorens de vergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van de provinciaal archeoloog. Indien burgemeester en wethouders afwijken van een in de vorige zin bedoeld advies kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden slechts worden verleend, indien vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.
In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de vergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
- g. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- h. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- i. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Bijlage 1 Inrichtingsschets
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het Limburgs Openluchtmuseum Eynderhoof, gevestigd aan het Milderspaât 1 te Nederweert-Eind in de gemeente Nederweert is voornemens om kavel R 917 als overloopparkeerplaats bij het museum te betrekken, om ingeval van evenementen bij het openluchtmuseum de bezoekers voldoende parkeergelegenheid te kunnen bieden.
Binnen de bestemmingsomschrijving 'Agrarisch' zoals neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied (incl. partiële herzieningen) is het gewenste gebruik als overloopparkeerplaats niet toegestaan.
De gemeente Nederweert wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling medewerking verlenen door de vaststelling van een partiële herziening van het bestemmingsplan, onder de voorwaarden dat de parkeerplaats uitsluitend wordt ingezet voor grotere evenementen, maximaal 10 keer per jaar. Verder dient er sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening en dient een planschadeverhaalsovereenkomst te worden gesloten.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Rendierenlaan Nederweert-Eind, partiële herziening Buitengebied Nederweert' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project .
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Nederweert sectie R nummer 917 en beslaat een oppervlakte van 7400 m². Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de kadastrale omgevingskaart is de ligging van het plangebied weergegeven:
Figuur 1: Ligging plangebied
De kadastrale situatie is op onderstaande afbeelding weergegeven, waarbij de gronden behorende bij het openluchtmuseum groen zijn aangegeven en de nieuwe overloopparkeerplaats in het rood.
Figuur 2: kadastrale situatie
1.3 Voorgaand Bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Bestemming | ||
Bestemmingsplan Buitengebied (incl. partiële herzieningen) | - enkelbestemming agrarisch - dubbelbestemming Waarde - Archeologie - gebiedsaanduiding milieuzone - boringsvrije zone - gebiedsaanduiding wro-zone - bebouwingsconcentratie |
Figuur 3: Uitsnede verbeelding
Binnen de bestemming Agrarisch is het gewenste gebruik als overloopparkeerplaats niet toegestaan, omdat deze parkeerplaats niet ten dienste staat van het primaire agrarische gebruik of extensieve dagrecreatie. Daarom is het noodzakelijk om een reguliere bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Analyse Van Het Plangebied
In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.
2.1 Beschrijving Plangebied E.o.
Het plangebied grenst onmiddellijk aan de kern van Nederweert-Eind. Nederweert-Eind wordt in het westen omsloten door de Noordervaart en het Kanaal Wessem-Nederweert. In het zuiden ligt de natuurgebied Sarsven en De Banen en naar het oosten toe natuurgebied De Zoom.
Op onderstaande luchtfoto in vogelvlucht is het plangebied (rood omkaderd) en de directe omgeving met de bestaande bebouwing en parkeergelegenheid behorende bij het openluchtmuseum goed te zien.
Figuur 4: plangebied huidige situatie
2.2 Ruimtelijke Structuren
2.2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur, stedenbouw en landschap
De kern Nederweert-Eind is ontstaan vanuit enkele boerderijen, gegroepeerd rondom en nabij de wegen Hulsen, Eind, Steutenweg en Kruisstraat. Sindsdien heeft de bebouwing zich meer oostelijk van de weg Eind georiënteerd nabij de kerk. Een opvallend element in de kern Eind is het openluchtmuseum Eynderhoof. Voor het openluchtmuseum 'Eynderhoof' is in 2019 nog een bestemmingsplan vastgesteld voor een uitbreiding.
In de kern Eind is geen echt winkelgebied aanwezig, maar ten opzichte van de woonbuurten zijn de voorzieningen centraal in de kern gelegen. Voor de dagelijkse boodschappen zijn de inwoners van Eind aangewezen op het centrum van Nederweert. In de kern zijn een aantal maatschappelijke voorzieningen gevestigd, zoals een basisschool en een kerk. Tevens is hier een tenniscomplex gevestigd. Horecavoorzieningen zijn gelegen op de hoek van de Pastoor Brandstraat en de St. Gerardusstraat en aan de Kruisstraat. Verder zijn er ook een aantal consumentverzorgende bedrijven en aan huis gebonden beroepen gevestigd.
De bebouwing ten westen aan het plangebied, op welke bebouwing de bestemming ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf rust, is inmiddels in gebruik voor statische opslag en stalling.
2.2.2 Verkeer
De weg Eind is een belangrijke verkeersader van de kern Nederweert-Eind, zowel voor de ontsluiting van de kern naar het noorden en zuiden alsmede voor het regionale verkeer in de genoemde richtingen en heeft een directe aansluiting op de N275. Binnen het bestaand woongebied hebben de Steutenweg en de Kruisstraat belangrijke verkeersverzamelfuncties voor de kern vanuit de woonstraten. Tevens vormen beide wegen een belangrijke toegang naar het buitengebied. De weg Eind, waarvoor een snelheidslimiet van 50 km/h binnen de bebouwde kom geldt, is voorzien van fietsstroken. Voor de overige straten binnen de kern van Nederweert - Eind, waaronder ook de Rendierenlaan, is een snelheidslimiet van 30 km/h van kracht.
2.3 Waarden Van Het Plangebied E.o.
2.3.1 Natuur en landschap
Het te ontwikkelen deel van het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en is op dit moment in agrarisch gebruik. Water is binnen het plangebied niet aanwezig.
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied te zien op 970 m afstand ten opzichte van het groen gemarkeerde Natura 2000-gebied, Sarsven en De Banen.
Figuur 5: Natura 2000 ten opzichte van plangebied
Het Sarsven en De Banen liggen aan de zuidoost-rand van het grotendeels uit akkers bestaande Plateau van Weert in Midden-Limburg. Herstelmaatregelen in de laatste 20 jaar hebben in De Banen geleid tot een spectaculaire terugkeer van tal van (zeer) zeldzame planten en dieren.
Het Sarsven en De Banen maken deel uit van de zogenaamde Peelvennen, waartoe ook onder meer het Vlakwater, de Schoorkuilen en de Roeventerpeel behoren. Ze worden ontwaterd door de Einderbeek met haar zijtakken, die in de Tungelroyse Beek uitkomt. Al deze Pelen zijn tegen het einde van de laatste ijstijd ontstaan als een smeltwaterdal in het toendertijd gevormde dekzandland schap aan de zuidoostrand van het Plateau van Weert.
Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten.
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden in zijn algemeenheid plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en personen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van een plan. In het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering is voor de aanlegfase een vrijstelling opgenomen die geldt voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd.
De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan. Deze verkeersbewegingen zullen als gevolg van het feit dat ze uitsluitend gerelateerd zijn aan en ten ondersteuning van de maatschappelijke functie van het openluchtmuseum (en ook sporadisch zijn, in de zin van maximaal 10 evenementen per jaar), niet wijzigen. De parkeerplaats heeft derhalve geen effect op de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied.
Het maken van een berekening van het projecteffect voor de gebruiksfase met gebruikmaking van het programma Aerius Calculator is daarom niet noodzakelijk.
In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.
2.3.2 Flora en fauna
Met de Wet natuurbescherming (Wn) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtlijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:
- er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
- er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
- en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.
Quickscan flora en fauna
De agrarische gronden welke als overloopparkeerplaats in gebruik zullen worden genomen, zijn onbebouwd. Het perceel wordt met enige regelmaat gemaaid en geploegd. Hierdoor is het perceel niet geschikt als broed- of verblijfplaats voor beschermde dieren. Beschermde planten zijn als gevolg van regelmatig maaien ook niet aanwezig.
Op basis van de flora- en faunagegevens uit onder andere het 'Vogelarchief Limburg' is over een heel kalenderjaar (september 2020 - september 2021) voor het gebied 'Nederweert-Eind' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Op onderstaande afbeelding zijn de waarnemingen ten opzichte van het plangebied weergegeven:
Figuur 6: bron: Waarneming.nl, Stichting Observation International en lokale partners
Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied slechts 2 beschermde soorten zijn aangetroffen in de vorm van Slangekruid en Parelamamiet. Het betreffen (vrij) algemene soorten welke ook bij regulier grondgebruik niet ongeschonden zullen blijven.
Verder is er geen aanleiding om ecologisch veldwerk te verrichten.
In dit kader wordt nadrukkelijk gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 1.11 van de Wnb is opgenomen.
Door maai- en aanlegwerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.
2.3.3 Cultuurhistorie en archeologie
In het kader van cultuurhistorie is de karakteristieke landschappelijke structuur, c.q. de oude lijnen in het landschap aan de randen van de kern(en) van belang. Ook de van oudsher aanwezige linten vormen belangrijke, cultuurhistorisch waardevolle elementen. Aan deze linten bevindt zich karakteristieke bebouwing, welke veelal gekenmerkt wordt door een grote diversiteit. Dit uit zich in de verschijningsvorm, architectuur gevelindeling, goot-/nokhoogte en kapvorm.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart is geconstateerd dat in de directe omgeving van het plangebied geen andere cultuurhistorische waarden zijn aangetroffen dan het (ongewijzigd te behouden) hagelkruis in de Heemtuin van Eynderhoof.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.
Essentieel voor een goede beleidsuitvoering is een gedegen en actueel inzicht in de archeologische waarden op het gemeentelijke grondgebied. De gemeente Nederweert heeft samen met de gemeente Weert de 'Nota Archeologie beleid gemeenten Weert en Nederweert' met bijbehorende archeologische verwachtingskaart laten opstellen. Dit beleid is op 28 september 2010 door de gemeenteraad vastgesteld en in 2017 geactualiseerd. Op basis van dit beleid en de archeologische verwachtingskaart wordt onderscheid gemaakt in de 7 categorieën; deze categorieën zijn door vertaald in de dubbelbestemmingen.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidskaart weergegeven waarbij het plangebied met rode ellips is aangeduid.
Figuur 7: uitsnede archeologische beleidskaart
Het plangebied is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Er geldt een onderzoeksplicht ingeval van een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².
Gelet op het feit dat de verstoringsdiepte ter plaatse van de versteviging ten behoeve van het rijpad op de parkeerplaats niet meer dan 20 cm onder het maaiveld reikt (zie doorsnede van parkeerplaats zoals opgenomen in paragraaf 3.1), is het niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren.
Deze roering van de grond zal niet méér bedragen dan het geval is bij het ploegen van de agrarische grond.
De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Er wordt dan ook op gewezen dat, indien er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
2.4 Conclusie
Uit het bovenstaande hoofdstuk kan worden geconcludeerd dat de bestaande ruimtelijke structuur als gevolg van onderhavig plan niet onaanvaardbaar wordt aangetast; het plan maakt gebruik van de bestaande structuren en staat ten dienste van de bestaande maatschappelijke functie voor het openluchtmuseum. Evenmin worden de landschappelijke, natuurlijke en archeologische waarden aangetast, zodat deze aspecten de uitvoering van het plan niet belemmeren.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ontwikkeling
3.1 Projectbeschrijving
Eynderhoof bestaat sinds 1990 en is bekend om haar ambachten. Het overdragen van tradities en gebruiken in de prachtig herbouwde panden maken het tot een echt Peeldorp.
Het museum blijft aan het groeien en omvat tegenwoordig naast de zagerij "Bî-j Maantje" uit 1990, de museumschuur "Bî-j Bräöbe", geopend in 1992, de Smeejeri-j "St. Eloy" uit 1994 en het bakhuis "Laôte" uit 1995. Tevens zijn er werkplaatsen gebouwd voor de vlechters, schoenmakers en pottenbakkers. Er is een oude kasseienweg aangelegd over het museumterrein.
Hagen, fruitbomen en de heemtuin kleden het perceel landschappelijk in en er zijn op eigen terrein parkeerplaatsen gerealiseerd.
De langgevelboerderij "Bî-j Lieberte Gon" is net als de overige gebouwen uit de omgeving afkomstig. Het gebouw in Weert afgebroken en na een tijdelijke opslag door vrijwilligers weer opgebouwd en in gebruik genomen als herberg en expositieruimte. In de kelder is de permanente expositie "Van Stenen mes tot Bronzen bijl" te zien met diverse archeologische vondsten uit Nederweert en omgeving. In de expositieruimte boven de herberg is een tentoonstelling over wol, spinnen, weven en alles wat met textiel te maken heeft.
Op de zolder van de museumschuur werd in 2005 een permanente tentoonstelling over wassen en strijken gerealiseerd. Hierna werd gebouw “Bî-j Cöppus” gerealiseerd, waar de kuiper, houtdraaier, houtsteker en klompenmaker hun demonstraties geven. Ook werd stroopmakerij Heldens met haar 15 meter hoge schoorsteen als belangrijke landmark vanaf de openbare weg gerealiseerd. Het tot nu toe meest recente gebouw dat gerealiseerd is, is de Saorskepèl “St. Anna ten Drieën”.
Recent is vergunning verleend om het openluchtmuseum uit te breiden met een peelboerderij met een kerschop, maalderij, kapschuur en een kippenren; de nieuwbouw van de peelboerderij zal eind 2022 worden afgerond.
Openluchtmuseum Eynderhoof wordt in stand gehouden door ca. 350 vrijwilligers, er zijn geen betaalde krachten en er is geen overheidssubsidie.
De kracht van het museum is dat bezoekers het ambacht ervaren (zien, voelen en ruiken) dat door vrijwilligers bedreven wordt. Het is een levendig sfeervol museum.
Enkele malen per jaar vinden er evenementen plaats op het museumterrein waardoor er meer bezoekers komen dan waarop de eigen parkeerplaatsen zijn berekend, in relatie tot de activiteiten. Deze evenementen zijn van diverse aard en kunnen betrekking hebben op een kermis voor kinderen, hetgeen voornamelijk jonge gezinnen trekt, of bijvoorbeeld de viering van het jubileum van een agrarisch gerelateerde vereniging (hier komen bezoekers vaak alleen).
Het is op voorhand niet bekend wanneer deze evenementen plaatsvinden.
Het reguliere aantal bezoekers van het openluchtmuseum bedraagt ongeveer 300 per dag. Ingeval van een groot evenement wordt gerekend op circa 1200 bezoekers. Voor de daarmee gepaard gaande parkeerdruk moet een onderscheid worden gemaakt tussen familie-evenementen en zakelijke evenementen:
1200 bezoekers | parkeerbehoefte | |
familie-evenement | 4 personen per auto | 300 plaatsen |
zakelijk evenement | 1 à 2 personen per auto | gemiddeld 900 plaatsen |
Daarbij kan rekening gehouden worden met het feit dat bezoekers slechts een dagdeel in het miuseum zijn, waardoor één parkeerplaats minstens 2x kan worden gebruikt. Ingeval van het zakelijke evenement waarbij de grootste parkeerdruk verwacht wordt, zijn dan 900:2=450 parkeerplaatsen noodzakelijk. Dit zijn er 300 meer dan waarin de reguliere parkeerplaats (welke ruimte biedt aan 150 personenauto's) voorziet.
Tot voor kort werden de drie langgerekte percelen aan de westelijke zijde van de reguliere parkeerplaats gebruikt als overloopparkeerplaats, maar deze percelen zijn nu weer door de eigenaar in gebruik genomen en daardoor niet meer beschikbaar voor parkeren. Om ervoor te zorgen dat de parkeerdruk in de woonstraten in de toekomst niet toeneemt, is het voornemen om het tegenover de parkeerplaats gelegen agrarisch perceel, als overloopparkeerplaats te gebruiken. Deze overloopparkeerplaats biedt ruimte aan 320 auto's en kon door initiatiefnemer in eigendom verworven worden.
Op onderstaande figuur is te zien hoe het perceel als parkeerterrein in ontwikkeling zal worden gebracht.
Figuur 8: te ontwikkelen perceel
De agrarische bestemming zal gehandhaafd blijven; als de weide niet wordt gebruikt voor het parkeren zal deze door bijvoorbeeld schapen of ander vee worden begraasd. Het incidentele gebruik als overloopparkeerplaats zal worden geregeld middels een toe te voegen functieaanduiding 'parkeerterrein'. Dit gebruik is gelimiteerd tot een maximum aantal evenementen van 10 per jaar.
Er zal minstens 4 weken voor aanleg van de parkeerplaats een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer moeten worden ingediend.
Het puingranulaat dat wordt gebruikt als verharding dient gecertificeerd te zijn en te voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit.
3.2 Ontsluiting
Ontsluiting:
Het plangebied zal ontsloten worden via de Rendierenlaan. In de ontsluitingsstructuur vinden dus geen wijzigingen plaats.
Om bij grote evenementen de doorstroom van het verkeer zo soepel mogelijk te laten verlopen, wordt een vaste rijrichting geadviseerd bij het verlaten van de bestaande en de overloopparkeerplaats. De bezoekers benaderen de parkeerplaats(en) via Eind-Rendierenlaan. Op drukke momenten zullen de vertrekkende gasten verzocht worden om het gebied via de Rendierenlaan-Tjongerstraat-Kruisstraat-Eind weer te verlaten. Hierdoor ontstaat er in de woonstraten geen rij wachtende voertuigen die de parkeerplaats op willen rijden; het afrijden zorgt verder niet voor stagneringen in de doorstroom.
Bij grote evenementen waarbij de overloopparkeerplaats wordt gebruikt, zullen vanuit initiatiefnemer verkeersregelaars worden ingezet.
3.3 Groen- En Watervoorzieningen
De parkeerweide blijft voorzien van gras, zodat door het jaar heen hier bijvoorbeeld schapen of ander vee kunnen grazen. Het centrale rijpad zal over een breedte van 5 meter voorzien worden van een dunne laag granulaat, voor de stevigheid van het pad. De parkeerweide krijgt een fysieke afscheiding van 1,25 m hoog, bestaande uit afrastering en afsluitbare poorten. Langs deze afrastering, op een afstand van 50 cm binnen de grens van het plangebied, wordt een beukenhaag geplant welke op 1 m hoogte wordt gesnoeid. Hierin zullen ook 4 lindebomen worden aangeplant, zoals op onderstaande afbeelding is te zien:
Figuur 8a: toevoeging groenvoorziening
Uiteraard is er binnen het plangebied geen water voorzien.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.
Deze aspecten zullen met name in hoofdstuk 6, respectievelijk hoofdstuk 5 en paragraaf 2.3.3 aan de orde komen.
4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
In casu is er sprake van een bestaand en in het stedelijk gebied gelegen openluchtmuseum, waar maximaal 10 keer per jaar evenementen mogen worden georganiseerd, welke nopen tot meer parkeerruimte. Verder zijn er op zo korte afstand van de entree van het openluchtmuseum geen alternatieve locaties beschikbaar; gekozen is van een uitbreiding van de parkeergelegenheid met de kortste looproute over of langs de openbare weg.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uitgesproken dat een parkeerterrein waarvan de behoefte afhankelijk is van de aanwezigheid van een bestaande voorziening, niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro (uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)).
In casu is onderhavig project derhalve niet ladderplichtig.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg
De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-) water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).
De Omgevingsvisie is op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect vrijetijdseconomie (hoofdstuk 8) , meer specifiek de dagrecreatie, stelt de provincie zich de volgende doelen:
- Wij willen het vakmanschap in de (water)recreatie sector versterken. We bevorderen dat ondernemers, overheden en kennisinstellingen samenwerken aan een goede fysieke infrastructuur. Ook bevorderen we het delen van data en kennis, het vormen van sterke netwerken en het ontwikkelen van een gezamenlijke marketingstrategie, die gericht is op de juiste doelgroepen. Een specifiek aandachtspunt daarbij is het voorkomen van overdruk om recht te doen aan belangen van inwoners.
- We kiezen voor het verhogen van de kwaliteit van het aanbod. Een kwantitatieve uitbreiding van het aanbod is alleen mogelijk als dit niet leidt tot verdringing en leegstand. Dit geldt zowel voor verblijfs- als dagrecreatie.
- Dagrecreatieve voorzieningen zoals bioscopen, casino’s, kartbanen en trampolineparken horen thuis in het ‘bebouwd gebied’ (‘stedelijk gebied’, ‘stedelijke centrumgebied’ en ‘landelijke kern’). Dit type voorzieningen en andere functies (zoals detailhandel en horeca) versterken elkaar en kunnen daardoor met name de vitaliteit van stedelijke centra versterken. De schaal van de voorziening dient te passen bij de schaal van de kern. In het buitengebied en de groenblauwe mantel zijn alleen initiatieven voor vrijetijdseconomie mogelijk die daar functioneel aan gebonden zijn, zoals een kampeerterrein, een dagstrand, agrotoerisme of een visvijver voor de sportvisserij. Een uitzondering hierop is het vestigen van een grootschalige (boven)regionale dagrecreatieve trekker in het buitengebied, indien de beoogde locatie bij een integrale afweging de meest optimale locatie blijkt.
- Wij blijven de voorkeur geven aan het gebruik van monumenten en beeldbepalende gebouwen voor de vestiging van nieuwe initiatieven op het gebied van vrijetijdseconomie, als daar kwantitatief en kwalitatief behoefte aan is.
Onderhavige ontwikkeling heeft, door de relatie met het in het buitengebied gelegen openluchtmuseum, een directe verbinding met het landelijk gebied, en is derhalve niet strijdig met de Provinciale Omgevingsvisie Limburg; primair blijft het plangebied een agrarische functie behouden en de ontwikkeling is juist ingegeven door de wens om de parkeerbehoefte een goede en veilige plaats te geven, waardoor in het openbaar gebied geen hinder wordt ondervonden en omwonenden ook geen overlast ervaren door geparkeerde voertuigen in de woonstraten.
4.2.2 Omgevingsverordening Limburg
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.
Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Artikel 12.6 van de Verordening bevest de 'Instructieregels toevoeging vestigingsmogelijkheden vrijetijdseconomie':
Onder voorzieningen voor vrijetijdseconomieworden verstaan:
voorzieningen voor verblijfsrecreatie zoals bungalowparken,kampeerterreinen, hotels, vakantiewoningen en -appartementen, bed &breakfasts en groepsaccommodaties alsmede overnachtingsplaatsen voor campers enjachthavens met overnachtingsmogelijkheden en dergelijke; en
voorzieningen voor dagrecreatie zoals attractieparken, speeltuinen,dierenparken, bioscopen, golfbanen en dergelijke.
Bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van vrijetijdseconomie zijn de Limburgse principes zoals opgenomen in de Provinciale Omgevingsvisie Limburg van belang, waaronder het zorgvuldig omgaan met ruimte. Dit houdt in dat er ruimte is voor nieuwe goede plannen in combinatie met het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het terugdringen van leegstand en het schrappen van plannen die niet aansluiten op de vraag. Een actuele vraag-aanbodanalyse en een bedrijfsontwikkelingsplan zijn noodzakelijke elementen bij het onderbouwen van het toevoegen van een vestigingsmogelijkheid. Specifieke beleidslijnen voor vrijetijdseconomie zijn opgenomen in hoofdstuk 8 van de Provinciale Omgevingsvisie Limburg.
Zoals uit de vorige paragraaf al bleek, heeft onderhavige ontwikkeling, door de relatie met het in het buitengebied gelegen openluchtmuseum, een directe verbinding met het landelijk gebied, en is derhalve niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg; primair blijft het plangebied een agrarische functie behouden en de ontwikkeling is juist ingegeven door de wens om de parkeerbehoefte een goede en veilige plaats te geven.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie Buitengebied
Op 20 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Nederweert de Omgevingsvisie Buitengebied vastgesteld. Het doel van deze Omgevingsvisie is het toewerken naar een buitengebied waar het goed wonen, werken en recreëren is.
Een van de opgaven is de versterking van de gastvrijheid en de beleving. Nederweert heeft toeristisch gezien in het buitengebied veel te bieden, waaronder de vele monumenten, natuurgebieden en historische achtergronden. De agrarische transitie biedt, zeker op locaties grenzend aan de woonkernen, ook kansen voor gastvrijheid en beleving. Hierbij is het doel om een uitdagende natuurlijke omgeving te creëren waar toeristen en bewoners de gastvrijheid van Nederweert optimaal beleven.
Door de woonstraten en aanrijstraten naar het openluchtmuseum ingeval van evenementen vrij te houden van langsparkeerders en hiervoor een ruime overloopparkeerplaats in te richten tegenover het openluchtmuseum, beleeft de bezoeker van het openluchtmuseum op een positievere manier en oogt de toegang tot de toeristische site attractiever. Tevens wordt hierdoor parkeeroverlast tot een minimum beperkt, hetgeen positieve invloed heeft op de vrije doorgang op deze omliggende straten. Een goede bereikbaarheid is immers eveneens een bepalend aspect voor de waardering van de gasten.
Dit project draagt daardoor bij aan het creëren van een uitdagende natuurlijke omgeving, waar toeristen en bewoners de gastvrijheid van Nederweert optimaal beleven.
Er kan dus geconcludeerd worden dat het initiatief niet strijdig is met, maar veeleer uitvoering geeft aan de Omgevingsvisie.
4.3.2 Bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Bestemming | ||
Bestemmingsplan Buitengebied (incl. partiële herzieningen) | - enkelbestemming agrarisch - dubbelbestemming Waarde - Archeologie - gebiedsaanduiding milieuzone - boringsvrije zone - gebiedsaanduiding wro-zone - bebouwingsconcentratie |
Figuur 9: Uitsnede verbeelding
Binnen de bestemming Agrarisch is het gewenste gebruik als overloopparkeerplaats niet toegestaan, omdat deze parkeerplaats niet ten dienste staat van het primaire agrarische gebruik of extensieve dagrecreatie. Daarom is het noodzakelijk om een reguliere bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
Hoofdstuk 5 Milieu-planologische Aspecten
5.1 Milieu Effect Rapport
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en onder de drempelwaarde blijft van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen. Bijlage D van het Besluit m.e.r. bepaalt onder activiteit 10 dat een m.e.r onderzoeksplicht geldt voor (kolom 1) plannen voor de aanleg, uitbreiding of wijziging van skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen, jachthavens, vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen , permanente kampeer- en caravanterreinen, of themaparken, in geval er sprake is van (kolom 2) 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.
Het plangebied beslaat een oppervlakte van 7400 m2. Ruimschoots onder de drempelwaarde. Het gebruik van de overloopparkeerplaats houdt direct verband met het gebruik van het openluchtmuseum. Openluchtmuseum Eynderhoof ontvang jaarlijks 15 à 20 duizend bezoekers, hetgeen vele malen minder is dan de drempel van dan 250.000 per jaar. De realisatie van de overloopparkeerplaats heeft geen toename van bezoekers tot gevolg.
Daardoor is het onderhavige project aanzienlijk kleiner dan de in bijlage D genoemde drempelwaarden.
In casu is het niet noodzakelijk om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.
Ter onderbouwing van dit bestemmingsplan worden uiteraard wel alle aspecten onderzocht die het gevolg zijn, dan wel kunnen zijn van het initiatief. Hiervoor zij met name verwezen naar onderhavig hoofdstuk 5.
5.2 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
Een parkeerplaats is geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder.
Om inzicht te krijgen in de geluidemissie van het parkeerterrein naar de directe omgeving is de geluiduitstraling van het parkeerterrein berekend op basis van de representatieve bedrijfssituatie en (akoestische) ervaringscijfers, opgedaan bij vergelijkbare inrichtingen.
Ten behoeve van de ruimtelijke procedure dient te worden aangetoond dat het akoestisch woon- en leefklimaat voldoende gegarandeerd is. Hiertoe is, in het akoestisch onderzoek dat op 27 april 2021 is uitgevoerd door Kragten BV, aansluiting gezocht bij de publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG): “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009. Daarnaast worden de geluidbelastingen beoordeeld conform de regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Samengevat is het volgende geconcludeerd:
'Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Het hoogste berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) bedraagt 33 dB(A) in de dagperiode en 35 dB(A) in de avondperiode (40 dB(A) etmaalwaarde) ter plaatse van de gevels van bestaande woningen. Hiermee wordt de richtwaarde van 45 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” gerespecteerd en wordt voldaan aan de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het hoogste berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de een mogelijke toekomstige uitbouw achter de bestaande woningen bedraagt ten hoogste 35 dB(A) in de dag- en 37 dB(A) in de avondperiode. Hiermee wordt de richtwaarde van 45 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” gerespecteerd en wordt voldaan aan de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Maximaal geluidniveau
Het hoogste berekende maximale geluidniveau (LAmax) bedraagt 58 dB(A) in de dagperiode en 57 dB(A) in de avondperiode ter plaatse van de gevels van bestaande woningen. Hiermee wordt de richtwaarde van 65 dB(A) in de dagperiode en 60 dB(A) in de avondperiode uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” gerespecteerd en wordt voldaan aan de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het hoogste berekende maximale geluidniveau ter plaatse van de een mogelijke toekomstige uitbouw achter de bestaande woningen bedraagt ten hoogste 60 dB(A) in de dag- en in de avondperiode. Hiermee wordt de richtwaarde van 65 dB(A) in de dagperiode en 60 dB(A) in de avondperiode uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” gerespecteerd en wordt voldaan aan de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Verkeersaantrekkende werking
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting (indirecte hinder) bedraagt ten hoogste 43 dB(A) in de dag- en avondperiode (48 dB(A) etmaalwaarde). De richtwaarde van 50 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” wordt hiermee gerespecteerd'
Het aspect geluid levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
Het akoestisch rapport is integraal als bijlage bij de plantoelichting opgenomen.
5.3 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
In het kader van het onderhavige plan worden binnen het plangebied geen nieuwe bodemgevoelige functies toegelaten.
Het uitvoeren van een bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
5.4 Luchtkwaliteit
De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
Openluchtmuseum Eynderhoof ontvang jaarlijks 15 à 20 duizend bezoekers, hetgeen vele malen minder is dan de drempel van dan 250.000 per jaar. De realisatie van de overloopparkeerplaats heeft geen toename van bezoekers tot gevolg.
Gesteld kan worden dat onderhavige ontwikkeling niet bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, omdat het gebruik van de overloopparkeerplaats direct verband houdt met het gebruik van het openluchtmuseum. Het aantal verkeersbewegingen neemt als gevolg van initiatief in het geheel niet toe.
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr.wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen een straal van 500 m) één risicovolle inrichting, in de vorm van een autobedrijf aan het Eind 12, waar een lpg-vulpunt is met een vergunde jaardoorzet van maximaal 1000 m3. De plaatsgebonden risicocontour bedraagt 110 m.
De grens voor de verantwoording van het groepsrisico ligt op 150 m. Het plangebied ligt op ruim 250 m van het LPG-vulpunt, zodat aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het project.
5.5.2 Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de N275 (Venloseweg). De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; het plangebied ligt op een afstand van circa 390 meter, waardoor het vervoer van gevaarlijke stoffen geen belemmering is van onderhavig project.
5.6 Milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
5.6.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
5.6.2 Invloed milieuhinder op het plangebied
Het parkeerterrein van het Limburgs Openluchtmuseum Eynderhoof valt conform de VNG-publicatie onder ‘autoparkeerterreinen’ (SBI-code 5221), milieucategorie 2. De VNG-publicatie geeft hiervoor een richtafstand van 30 meter tussen de grens van het terrein van de inrichting en de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk” of “rustig buitengebied”. De afstand van de grens van het parkeerterrein tot de dichtstbijgelegen woning aan de Rendierenlaan 31 bedraagt circa 20 meter. Voor het aspect 'geur' is de richtafstand 10 meter en voor de overige aspecten 'stof en gevaar' geldt een richtafstand van 0 meter.
Om te beoordelen wat het effect is van het parkeren op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen, is door Kragten BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat al in paragraaf 5.2 aan de orde is gekomen. Hieruit is gebleken dat het aspect geluid geen belemmeringen oplevert voor dit bestemmingsplan en er sprake blijft van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect geur noopt tot een onderlinge afstand tussen de bestemming Wonen en de nieuwe bestemming ten behoeve van de overloopparkeerplaats van 10 meter. Omdat deze afstand niet wordt gehaald, moet beoordeeld worden of er sprake zou kunnen zijn van onaanvaarbare situaties die zich bij het beperkte gebruik als overloopparkeerplaats kunnen voordoen. Het aspect 'geur' is te relateren aan uitlaatgassen. Voor mechanisch geventileerde parkeergarages die deel uitmaken van een inrichting met ten minste 20 parkeerplaatsen zijn ten behoeve van het doelmatig verspreiden van emissies en het voorkomen van geurhinder eisen gesteld in het Activiteitenbesluit. Van een parkeergarage is in casu geen sprake. Hierdoor is er evenmin sprake van een duidelijk emissiepunt van waaruit ventilatielucht uit het gebouw naar de omgeving wordt geblazen en waartoe de richtafstand van 10 meter in de VNG-brochure is opgenomen. Verder is het zo dat de omliggende woningen en buitenterrassen bij de woningen op meer dan 10 meter vanuit de grens met de nieuwe overloopparkeerplaats zijn gelegen, waardoor (op betreffende 10 evenementendagen per jaar) geen onaanvaardbare geurhinder hoeft te worden gevreesd.
De bebouwing ten westen aan het plangebied, op welke bebouwing de bestemming ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf rust, is inmiddels in gebruik voor statische opslag en stalling. De eigenaar van deze bebouwing wordt evenmin in zijn belangen geschaad door het maximaal 10 keer per jaar gebruiken van de agrarische gronden als overloopparkeerplaats.
Andersom betreft de parkeerplaats geen object dat gevoelig is voor milieuhinder van buitenaf, waardoor het project niet belemmerd wordt door omliggende functies.
5.7 Kabels, Leidingen En Straalpaden
5.7.1 Inleiding
Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.
5.7.2 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels
Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen leiding- of hoogspanningkabeltracés welke belemmerd zijn voor het project.
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Waterbeleid
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Nederweert als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt.
Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
- a. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
- b. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
- c. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen te worden voorkomen;
- d. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
- e. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewater is toegestaan.
6.2 Waterhuishoudkundige Situatie Plangebied
Afvoerend verhard oppervlak en riolering
Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats ten belope van ongeveer 825 m2 (erfverharding van menggranulaat).
Grondwater
De bodem bestaat volgens BIS uit hoge zwarte enkeerdgronden en lemig fijn zand. De gemiddelde hoogste grondwaterstand zit op 40 cm - 80 cm -mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 120 cm -mv. Het maaiveld ligt op een hoogte van circa 32 meter boven NAP, net als de omliggende gronden en de openbare weg.
Oppervlaktewater
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen waterlopen. In de ruimere omtrek stroomt de Noordervaart en het Kanaal Wessem-Nederweert en zijn er een aantal primaire en secundaire waterlopen, zoals op onderstaande uitsnede van de legger van het waterschap is weergegeven in relatie tot de ligging van het plangebied (rode pijl).
Figuur 16: uitsnede legger waterschap
Het project heeft redelijkerwijs, gezien de afstanden tot de waterlopen, hierop geen nadelige effecten.
HemeI- en afvalwater
Infiltratie van hemelwater:
Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 825 m2. De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van het waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. Deze gronden zijn derhalve gemiddeld geschikt voor hemelwaterinfiltratie.
Kwantiteitsberekening
Gebroken puin is waterdoorlatend en mede daardoor ook geschikt voor het verharden van een ondergrond. Het bevat ongeveer 45% betonpuin en 55% overige steenmaterialen en diverse nevenbestanddelen. Omdat deze verharding het hemelwater dus door zal laten, is het niet noodzakelijk om te voorzien in een infiltratiegreppel of dergelijke. Het hemelwater kan ter plaatse direct infiltreren.
Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.
6.3 Overleg Waterschap
Gelet op de beperkte omvang en impact van het project op de waterschapsbelangen, zal geen specifiek wateradvies van het waterschap worden gevraagd. Het bestemmingsplan zal in de formele procedure wel voor vooroverleg aan het Waterschap Limburg worden aangeboden.
Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- plantoelichting
- planregels;
- verbeelding.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
- Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
- PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
- Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.
7.2 Planmethodiek
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
Verder is aansluiting gezocht bij de systematieken van (de herzieningen van) het Bestemmingsplan buitengebied Nederweert.
7.3 Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.
7.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. Hierin is bepaald dat enkele definities van het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert worden gewijzigd, maar voor het overige onverkort blijven gelden.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. Hierin is bepaald dat binnen de bestemming Agrarisch een sub wordt toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving en de specifieke gebruiksregels te behoeve van het gebruik van de gronden ten behoeve van parkeren, onder de voorwaarde dat dit maximaal 10 keer per jaar mag voorkomen; voor het overige blijven de bestemming Aagrarisch, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen uit het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert onverkort gelden.
De Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn eveneens overeenkomstig de algemene regels van het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert, welke onverkort blijven gelden.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid, Kostenverhaal En Planschade
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van initiatiefnemer en niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.
Kostenverhaal is geregeld in een tussen de gemeente Nederweert en de initiatiefnemer af te sluiten overeenkomst, waarin het planschadeverhaal wordt opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Nederweert komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Procedure
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg, de VROM-inspectie, de wegbeheerder en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
- 1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
- 2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
- 3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
- 4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
- 5. de gemeenteraad beslist binnen 12 weken (termijn van orde), na de ter inzage termijn omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door Gedeputeerde Staten een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan GS.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
9.2 Omgevingsdialoog
Initiatiefnemer heeft de omwonenden van het projectgebied op 28 juni 2021 reeds in kennis gesteld van zijn plannen.
Er waren 23 buurtbewoners aanwezig. De functiewijziging en inrichting van het aangekochte perceel werden toegelicht en de verdere bouwactiviteiten die er momenteel en in de nabije toekomst plaatsvinden op Eynderhoof. Er werden enkele vragen gesteld, onder andere of men via het perceel de heg nog kon snoeien. Gevraagd werd om te kijken naar de weersomstandigheden op het moment van bemesting van het perceel. Er werd ook een opmerking gemaakt over geluidsoverlast, met name op zondag. Na afloop was er de mogelijkheid voor een rondleiding over het openluchtmuiseum en men was zeer geïnteresseerd.
Vanuit de omwonenden zijn geen zwaarwegende bezwaren geuit en de ontvangen reacties hebben niet geleid tot aanpassingen van het plan.
Ingeval van evenementen die nopen tot openstelling van de overloopparkeerplaats, is het aan te bevelen om de aangrenzende bewoners tijdig op de hoogte te stellen van het evenement.
9.3 Overleg
Vanwege de marginale omvang en impact van het project heeft geen overleg plaatsgevonden met het Waterschap Limburg en de provincie Limburg.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerp-besluit tot herziening van het bestemmingsplan heeft van 30 december 2022 tot 9 februari 2023 voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend.
Naar aanleiding van deze zienswijze heeft initiatiefnemer overleg gehad met reclamant en zijn beide partijen het volgende overeengekomen:
- de parkeerweide krijgt een fysieke afscheiding van 1,25 m hoog, bestaande uit afrastering en afsluitbare poorten
- Langs deze afrastering, op een afstand van 50 cm binnen de grens van het plangebied, wordt een beukenhaag geplant welke op 1 m hoogte wordt gesnoeid
- initiatiefnemer verleent toegang tot het plangebied in verband met snoeiwerkzaamheden door de rechtmatige gebruiker van de buurpercelen
- de poorten naar de parkeerweide worden enkel geopend ten behoeve van parkeren en onderhoudswerkzaamheden
- de afspraken in de vergunning worden vastgelegd.
Voorzove mogelijk en noodzakelijk zijn deze afspraken in de planregels als voorwaardelijke verplichting opgenomen.