Heidebaan Heidesteeg
Bestemmingsplan - gemeente Roermond
Vastgesteld op 30-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Heidebaan Heidesteeg met identificatienummer NL.IMRO.0957.BP00000286-VG01 van de gemeente Roermond.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan en/of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw vast gebouwd bouwwerk, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw; voor de toepassing van deze regels wordt een aan- of uitbouw gelijkgesteld met een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.
1.4 aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para-)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 archeologische waarde:
waarde die bestaat uit de aanwezigheid van een bodem-archief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang is en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigt.
1.8 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage:
een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.10 begane grond:
bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het (straat)peil ligt, dan wel de bouwlaag boven een souterrain.
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.14 bijgebouw:
een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat ten dienste staat van dat hoofdgebouw.
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.22 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons en wasserettes.
1.23 evenement:
al of niet periodiek terugkerende publieke gebeurtenis op het gebied van sport, cultuur, folklore, handel, recreatie, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en vergelijkbare gebeurtenissen.
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.26 kantoor:
een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard.
1.27 kleine economie:
bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de woonomgeving gelijk te stellen zijn aan een aan huis gebonden beroep, waarvan de omvang en de activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.
1.28 milieuhygienische uitvoerbaarheid
overkoepelend begrip voor relevante milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, etc. aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd en omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
1.29 nutsvoorzieningen:
op het openbare net aangesloten werken en/of bouwwerken ten behoeve van het openbaar nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.30 peil:
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.31 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.32 rijwoning
woning die deeluitmaakt van een rij van minimaal 3 aan elkaar gebouwde woningen.
1.33 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of gelegenheid wordt geboden seksuele handelingen te verrichten dan wel vertoningen en/of voorstellingen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan:
- een prostitutiebedrijf;
- een raamprostitutiebedrijf;
- een erotische massagesalon;
- een seksbioscoop;
- een sekstheater;
- een parenclub;
- geheel of gedeeltelijke bedrijfsvoering in overwegend seksueel geaarde dienstverlening;
al dan niet in combinatie met elkaar.
1.34 twee- aan- een gebouwde woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen.
1.35 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is/zijn of word(t)(en) geplaatst en die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens.
1.36 vrijstaand bijgebouw:
een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw.
1.37 waterhuishouding:
het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem.
1.38 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.39 woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 Aanvullende bepalingen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met bijbehorende gebouwen en voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen.
met daarbij behorende: - b. verkeersvoorzieningen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. kleinschalige evenementen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Woongebied’ te wijzigen, onder de voorwaarden dat:
- a. de realisatie van maximaal 5 woningen mag worden toegestaan;
- b. de bestemmingswijziging past past binnen de regionale afspraken over verdeling van de woningbouw;
- c. er wordt voorzien in een goede stedenbouwkundige inpassing;
- d. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen ten aanzien van de bestemmingswijziging;
- e. er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor de parkeersituatie, de verkeerscirculatie en/of verkeersveiligheid.
Artikel 4 Waarde - Archeologie Historische Kern
4.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie historische kern' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
- b. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologie historische kern' aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of;
- b. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm reiken, of;
- c. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden een oppervlak beslaan van minder dan 100 m2.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien:
- a. bebouwing plaatsvindt ter plaatse van een evident eerder verstoorde bodem, of;
- b. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of het verrichte van archeologisch vervolgonderzoek.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming (deels) komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik voor een seksinrichting;
- b. het permanent bewonen van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- d. het gebruik van niet-bebouwde staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
- e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijking
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken – met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. het afwijken van de maatvoering (exclusief percentages) met ten hoogste 15%;
- b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,50m en geen grotere oppervlakte dan 20m2 hebben;
- c. het oprichten van gebouwtjes ten dienste van de verkoop van kranten en tijdschriften, bloemen, ijs, frisdranken en straatconsumpties, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,50m en geen grotere oppervlakte dan 12m2 hebben;
- d. geringe afwijkingen, van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking niet meer dan 2,00m bedraagt;
- e. het oprichten van zend; ontvangst; en/of sirenemasten voor zover deze van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte, gemeten vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, niet meer bedraagt dan 15 meter voor privégebruik en niet meer dan 40 meter voor gemeenschappelijk gebruik;
- f. het oprichten van waterretentiebekkens, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud niet meer bedraagt dan 4000m3;
- 2. ingeval van ondergrondse bekkens:
- de bovenzijde van de bekkens minimaal 0,50 meter onder het aangrenzende maaiveld blijft;
- de putdeksels op maaiveldniveau gelegen zijn.
- g. evenementen voor zover de bestemming niet onevenredig wordt aangetast;
8.2 Voorwaarden
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van:
- a. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 25%;
- b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht;
- c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
- d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:
- a. het ontwerpbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
- b. burgemeester en wethouders maken de ter inzage legging van het ontwerpbesluit tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
11.2 Parkeren
11.3 Nadere eis
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de blootstelling aan giftige stoffen en uitpandige vluchtroutes, nadere eisen te stellen aan:
- a. de situering van bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde);
- b. de inrichting van terreinen;
- c. de bruto vloeroppervlakte (bvo) en de hoogte van gebouwen;
- d. de wijze van afsluitbaarheid van mechanische ventilatiesystemen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwen
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Heidebaan Heidesteeg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Planherziening
In juli 2012 en in maart 2016 heeft de gemeente Roermond de (aangrenzende) percelen Heidesteeg 8 en Heidebaan 16 verworven. Dit betrof een tweetal strategische aankopen. De aankoop van deze gronden heeft als doel een kwaliteitsimpuls ter plaatse mogelijk te maken. Het perceel Heidesteeg 8 is in het verleden in het gebruik geweest als bedrijfsperceel waar stalling van kermisattracties plaatsvond. Het perceel Heidebaan 16 was tot voor kort in gebruik als agrarisch bedrijfsperceel.
Voor de herontwikkeling van het perceel Heidebaan 16 is door de provincie Limburg tevens een ISV 3 (Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing) projectsubsidie toegekend. Hieraan zijn de volgende resultaatsverplichtingen gekoppeld:
- de sanering van het agrarisch bedrijf Heidebaan 16;
- het slopen van de bedrijfsopstallen;
- het herbestemmen van de locatie voor woningbouw.
In dit kader dient derhalve (onder andere) voor het perceel Heidebaan 16 een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld, waarmee (op termijn) woningbouw op deze locatie wordt mogelijk gemaakt. Onderhavig document behelst de toelichting op dit nieuwe bestemmingsplan. Bij deze bestemmingsplanherziening wordt tevens het perceel Heidesteeg 8 betrokken. Door de beëindiging van de betreffende bedrijfsactiviteiten en de herinrichting van beide percelen kan de kwaliteit van de omliggende woonomgeving worden verbeterd. Beide percelen worden in dit bestemmingsplan bestemd als 'Woongebied' , zonder dat daarbij directe woningbouwtitels op de percelen worden gevestigd. In eerste instantie zal de locatie worden ingericht als groenvoorziening. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid maakt het bestemmingsplan op termijn woningbouw op de locatie mogelijk.
De uitgangspunten van het plan, alsmede de verschillende randvoorwaarden waarmee bij de planontwikkeling rekening moet worden gehouden, zullen in de volgende hoofdstukken van deze plantoelichting nader worden toegelicht.
1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied
Het plangebied ligt op de hoek van de Heidebaan en de Heidesteeg in de wijk de Kemp, in het zuidoostelijk deel van het stedelijk gebied van Roermond. Het plangebied bestaat uit een tweetal kadastrale percelen, te weten nummers 4674 (Heidesteeg 8) en 3299 (Heidebaan 16), sectie E van de kadastrale gemeente Roermond. Globaal kunnen de grenzen van het plangebied als volgt worden beschreven: de noordoostelijke grens van het plangebied loopt langs de Heidebaan. Op de hoek met de Heidesteeg buigt de plangrens af in zuidelijke richting. Het historisch tracé van de IJzeren Rijn vormt de zuidwestelijke plangrens. De oostelijke plangrens wordt ten slotte gevormd door de (achtertuinen van de) woonpercelen aan de Scheidingsweg.
In figuur 1 is de topografische ligging van het plangebied weergegeven. Figuur 2 bevat een luchtfoto van het plangebied.
Figuur 1: topografische ligging van het plangebied
Figuur 2: luchtfoto plangebied
Op het plangebied is momenteel een tweetal bestemmingsplannen van toepassing:
- Bestemmingsplan 'De Kemp-Kitskensberg/Heide' (vastgesteld door de raad van de gemeente Roermond op 15 maart 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg op 9 oktober 2007). In dit bestemmingsplan is aan het perceel Heidesteeg 8 de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' met de aanduiding 'stalling voor kermisattrakties' toegekend.
- Bestemmingsplan 'Donderberg III', (vastgesteld door de raad van de gemeente Roermond op 27 april 1967 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg op 11 december 1967). Dit bestemmingsplan is van toepassing op het perceel Heidebaan 16. In het bestemmingsplan 'Donderberg III geldt voor dit perceel de bestemming 'Kleine industrie',
Om de bestaande bedrijfsbestemmingen definitief te beëindigen dient een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied te worden vastgesteld. Met voorliggend bestemmingsplan krijgen de percelen een bestemming die aansluit bij de functionele karakteristiek van de omliggende woonomgeving.
1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
- een verbeelding, waarop onder meer de (dubbel)bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven;
- regels, waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen;
- en voorliggende toelichting, waarin de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord worden. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en hoe bij de ontwikkeling met (milieu)-planologische aspecten rekening is gehouden.
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is ten behoeve van de digitale raadpleegbaarheid vervat in een dataset (kenmerk NL.IMRO.0957.BP00000286), welke is opgebouwd conform de RO Standaarden 2012.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk is deze plantoelichting als volgt opgebouwd: hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de huidige situatie in en rondom het plangebied, en de in het plangebied beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het relevante Rijksbeleid, provinciaal beleid, regionaal beleid en gemeentelijk beleid beschreven. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de verschillende randvoorwaarden zoals geluid, bodem, waterhuishouding, externe veiligheid, luchtkwaliteit, milieuzonering, archeologie en cultuurhistorie aan bod. In hoofdstuk 5 wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan beschreven, waarna ten slotte in hoofdstuk 6 de (maatschappelijke en economische) haalbaarheid wordt behandeld.
In paragraaf 1.2 is reeds aangegeven dat de locatie in eerste instantie wordt ingericht als groenvoorziening. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid in dit bestemmingsplan kan op termijn woningbouw in het plangebied mogelijk worden gemaakt. Ondanks dat met voorliggend bestemmingsplan dus geen directe woningbouwmogelijkheden worden gecreëerd, zal, gelet op het belang van een goede ruimtelijke ordening, ook dit aspect in deze plantoelichting reeds worden toegelicht en gemotiveerd.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis En Ruimtelijk / Functionele Structuur
Het plangebied ligt in de wijk De Kemp. Deze (woon)wijk bevindt zich ten zuidoosten van het historische centrum van Roermond. De wijk De Kemp is grotendeels in de jaren 50 van de vorige eeuw tot ontwikkeling gekomen. Tot de jaren 50 waren de belangrijkste structuurdragers in dit gebied de spoorlijn (historisch tracé IJzeren Rijn), de (voormalige) Ratommerweg en de Keulsebaan. De grootste omslag in de ontwikkeling van de Kemp heeft kort na de Tweede Wereldoorlog plaatsgevonden. De Ratommerweg is opgeheven en onder andere de Gebroeders Pijperstraat, Harry Schreursstraat, en Sumatrastraat zijn aangelegd. In de loop van de jaren is de stedenbouwkundige structuur van de wijk verder verdicht.
Het plangebied zelf ligt aan een historisch lint, tussen de diverse uitleggebieden in de wijk, en neemt om deze reden een stedenbouwkundig autonome positie in. In het bebouwingslint langs de Heidebaan was in de periode 1834-1844 reeds bebouwing aanwezig. In de loop van de tijd is dit lint verdicht met jongere bebouwing. Het karakter van dit lint is hierdoor enigszins veranderd, maar zeker niet verloren gegaan. De (woon)bebouwing aan dit lint bestaat hoofdzakelijk uit traditionele eengezinswzoningen, welke zijn opgericht in twee bouwlagen en afgedekt met een kap.
Figuur 3: luchtfoto plangebied in vogelvluchtperspectief, gezien in noordelijke richting
Het plangebied zelf is in gebruik geweest als agrarische bedrijfslocatie (Heidebaan 16) en als bedrijfslocatie waar kermisattracties werden opgeslagen (Heidesteeg 8). In het plangebied bevinden zich dan ook enkele gebouwen, welke momenteel leeg staan. Het pand Heidebaan 16 is aangewezen als gemeentelijk monument. Een deel van dit monument is in 2011 vanwege veiligheidsredenen gesloopt. Het resterende deel van het gebouw is in bouwkundig slechte staat. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarde van dit gebouw in relatie tot de voorgenomen kwaliteitsimpuls van het perceel.
In de directe omgeving van het plangebied, aan de Heidebaan en de Heidesteeg, is hoofdzakelijk woonbebouwing aanwezig. Ook de wijdere omgeving van het plangebied kan hoofdzakelijk worden gekarakteriseerd als een rustig woon- en verblijfsgebied. Even ten zuiden van het plangebied, op een afstand van ca. 250 meter, bevindt zich een wijkwinkelcentrum. Hier zijn enkele (detailhandel)voorzieningen gevestigd welke passen bij de schaal van de wijk.
2.2 Toekomstige Situatie
De op het perceel aanwezige (agrarische) bedrijfsgebouwen zullen (ook naar aanleiding van de door de provincie Limburg gestelde resultaatverplichtingen ten aanzien van de ISV 3 subsidie) worden gesloopt. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt het plangebied herbestemd tot 'Woongebied'. Dit betekent niet dat er na de vaststelling van dit bestemmingsplan onmiddelijk woningen in het plangebied gebouwd kunnen worden. De bestemming 'Woongebied' betreft een brede bestemming, welke in diverse (conserverende) bestemmingsplannen van de gemeente Roermond wordt toegepast. Deze bestemming biedt ruimte aan diverse functies en voorzieningen die naast woningen in een woonwijk voorkomen, zoals verblijfsgebieden (woonstraten), groenveldjes/speelplekken en parkeerplaatsen. In onderhavig geval zal het plangebied na sloop van de aanwezige gebouwen worden ingericht als groenvoorziening.
Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan op termijn door het college van burgemeester en wethouders de bouw van maximaal 5 woningen in het plangebied mogelijk worden gemaakt. De reden dat woningbouw op termijn met een wijzigingsbevoegdheid en niet direct wordt mogelijk gemaakt, ligt in het feit dat er thans nog geen concrete en uitgewerkte initiatieven bestaan om woningbouw op de locatie te realiseren. Er is derhalve nog geen sprake van een concreet stedenbouwkundig plan dat in het bestemmingsplan kan worden vastgelegd. Door aan de wijzigingsbevoegdheid de voorwaarde te verbinden dat het wijzigingsplan moet voorzien in een goede stedenbouwkundige inpassing wordt de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied in relatie tot zijn omgeving gewaarborgd.
In de vorige paragraaf is reeds beschreven dat de omgeving van het plangebied voornamelijk bestaat uit een rustig woon- en verblijfsgebied. De geplande groenvoorziening en de op termijn in het plangebied voorziene woningbouwontwikkeling sluiten aan op deze bestaande functionele structuur.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk worden de verschillende ten aanzien van het plangebied relevante beleidsaspecten behandeld. Dit betreft zowel het beleid van centrale als decentrale overheidslagen. Het ruimtelijke beleid van Rijk en provincie vormt het raamwerk waarbinnen het gemeentelijk beleid gestalte moet krijgen.
De verschillende beleidsstukken tezamen behelzen het beleidskader waarbinnen het bestemmingsplan moet passen. Het relevante beleid zal per overheidslaag worden beschreven. Aan bod komen achtereenvolgens het relevante rijksbeleid, provinciaal beleid, regionaal beleid en gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 12 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creeëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van nationale belangen.
De structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de structuurvisie worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen luiden kort samengevat als volgt:
Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland:
- een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- efficiënt gebruik van de ondergrond.
Verbeteren bereikbaarheid: Slim investeren, Innoveren en Instandhouden:
- een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
Waarborgen kwaliteit leefomgeving:
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke en cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit echter om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden. Een rijksverantwoordelijkheid kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt.
Bij de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan is een rijksverantwoordelijkheid niet aan de orde. Het plan voldoet aan het rijksbeleid zoals dit is vastgelegd in de structuurvisie.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De nationale belangen uit de SVIR worden in de het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) juridisch geborgd. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen (onder andere):
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundamenten;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie (met uitzondering van radar).
Op onderhavig bestemmingsplan zijn geen van de in het Barro genoemde belangen van toepassing.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is tevens de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is geintroduceerd ten behoeve van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.16 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De ladder bestaat uit een drietal 'treden'. In de toelichting op een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient met betrekking tot stedelijke ontwikkelingen (o.a. de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel en woningbouwlocaties) beschreven te worden op welke wijze rekening is gehouden met volgende aspecten:
- 1. behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;
- 2. binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;
- 3. bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
Middels voorliggend plan wordt op termijn de realisatie van maximaal 5 woningen mogelijk gemaakt. Een dergelijke kleinschalige woningbouwontwikkeling hoeft niet te worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro (Zie onder andere uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Een formele uitwerkingsplicht van de in artikel 3.16 lid 2 Bro genoemde onderdelen is derhalve niet aan de orde. Ten overvloede kan met betrekking tot de bovengenoemde aspecten (treden) wel nog het volgende worden opgemerkt:
ad 1. de toevoeging voorziet in een actuele en regionale behoefte aan nieuwe woningen. De (regionale) behoefte aan deze toename van het aantal woningen kan worden onderbouwd aan de hand van de regionale en gemeentelijke volkshuisvestelijke kaders (zie verder paragraaf 3.3.1);
ad 2. de locatie betreft een inbreidingslocatie binnen het bebouwd gebied van Roermond. Er is derhalve sprake van een transformatie. Er vindt geen nieuw ruimtebeslag van onbebouwd gebied plaats;
ad 3. omdat er sprake is van een ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied is toetsing aan dit onderdeel verder niet noodzakelijk.
Gelet op bovenstaande voldoet dit bestemmingsplan aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.4 Nationaal waterplan
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden opgenomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het plangebied is gelegen binnen het deel van Nederland dat wordt omschreven als Hoog Nederland. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Hoog Nederland is grotendeels vrij afwaterend, dat wil zeggen dat het water onder vrij verval naar de rivieren en de zee stroomt. Vanwege de hogere ligging is het van nature het droge deel van het land. De hoge gronden zijn vooral aangewezen op het vasthouden van gebiedseigen water. Beleidsmatig wordt derhalve onder andere gestreefd naar een herstel van de sponswerking van de hoge gronden om watertekorten te voorkomen en wateroverlast te beperken. Provincies en waterschappen dienen de (grond)watersystemen op orde te brengen volgens de afspraken van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Hieruit volgen geen verdere randvoorwaarden ten aanzien van dit bestemmingsplan.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014)
Ruimtelijk beleid
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 vastgesteld. De centrale ambitie zoals verwoord in het POL2014 komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
Aan het provinciaal omgevingsbeleid ligt een aantal principes ten grondslag: kwaliteit staat daarbij centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het dynamisch voorraadbeheer vormt een belangrijk onderdeel van het POL2014. In Limburg zijn voldoende woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels aanwezig, in toenemende mate zelfs te veel. Tegelijkertijd is de kwaliteit steeds minder toegesneden op de behoefte. Op al deze gebieden liggen er nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen. Deze principes zijn tevens vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening (zie ook paragraaf 3.2.2).
Het POL nodigt gemeenten uit om een flink aantal vraagstukken in regionaal verband verder uit te werken. Voor de thema's wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, land- en tuinbouw, energie en vrijetijdseconomie richt de provincie zich op regionale visies, die de basis moeten vormen voor afspraken tussen regiogemeenten en Provincie. Minder dan voorheen richten de Provincie zich op het beoordelen van individuele ontwikkelingen met een lokaal karakter: deze rol wordt overgelaten aan de diverse gemeenten. Middels het POL2014 wordt wel een aantal beleidsmatige kaders gesteld, al dan niet verankerd in de al eerder genoemde provinciale Omgevingsverordening.
Zonering plangebied:
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL2014 acht globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen in het stedelijk gebied van gemeente Roermond. Dit gebied wordt op kaart 1 van het POL2014 'Zonering Limburg' gerekend tot de zone 'Overig bebouwd gebied'. Ten aanzien van deze zone zijn de volgende algemene beleidsdoelstellingen geformuleerd:
- transformatie regionale woningvoorraad;
- bereikbaarheid;
- balans voorzieningen en detailhandel;
- stedelijk groen en water;
- kwaliteit leefomgeving.
Het planvoornemen draagt in algemene zin bij aan deze doelstellingen, met name doordat het bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving binnen het stedelijk gebied van de gemeente Roermond.
Ten aanzien van de diverse zones is in het POL2014 verder regio specifiek beleid opgenomen, dat hierna nader zal worden toegelicht.
Regio Midden-Limburg:
Er zijn binnen Limburg belangrijke regionale verschillen. Samen met de regionale partners zijn voor de regio's Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg in het POL2014 ambities en belangrijkste uitdagingen en vraagstukken benoemd. De gemeente Roermond is gelegen in de regio Midden-Limburg.
De centrale ambitie voor Midden-Limburg is het behouden en versterken van een voortreffelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven en sluit aan bij die voor Limburg als geheel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de unieke grensligging tussen België en Duitsland en wordt slim ingespeeld op de demografische ontwikkeling. De centrale strategische ligging van Midden-Limburg in Brainport Zuidoost Nederland, tussen Greenport Venlo en de campussen in Zuid-Limburg, in combinatie met de uitstekende bereikbaarheid, en het goede woon- en leefklimaat worden optimaal benut.
Het behouden en versterken van een goed vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven vormt een belangrijke uitdaging en de centrale ambitie in Midden-Limburg. De focus in POL2014 is gericht op de fysiek-ruimtelijke opgaven en keuzen. In het POL2014 is voor diverse programma's (bereikbaarheid, werklocaties, transformatie woningvoorraad, etc.) een korte visie opgenomen waarin de belangrijkste uitgangspunten en sturingsprincipes worden benoemd.
Met betrekking tot het thema 'transformatie van de woningvoorraad' wordt aangegeven dat Midden-Limburg wordt gekenmerkt door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er is er sprake van een gedifferentieerd woongebied waarin de komende 10-15 jaar een demografische transitie zal plaats vinden. De woningmarkt heeft als opgave mee te bewegen in deze transitie. De regio heeft een regionale structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving opgesteld (zie verder paragraaf 3.3.1), waarin gezamenlijk invulling wordt gegeven aan het dynamisch voorraadbeheer. Dat omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering en herstructurering, maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. Het in het POL2014 vastgelegde volkshuisvestingsbeleid wordt hierna nog kort beschreven.
Volkshuisvestingsbeleid
In het POL2014 is aangegeven dat de Provincie streeft naar een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt dient over voldoende woningen te beschikken, van de juiste kwaliteit en op de juiste plek. Daarbij moet de woningvoorraad voldoende mogelijkheden bieden voor doorstromingen, toekomstbestendig zijn en flexibel kunnen inspelen op (veranderende) woonwensen.
Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. De bevolkingsgroei eindigt, maar niet in de hele provincie gelijktijdig en op dezelfde manier: de top in de woningbehoefte wordt naar verwachting in Midden- en Noord-Limburg bereikt rond 2028 resp. 2030, terwijl de totale behoefte in Zuid-Limburg vanaf 2017 al daalt, wat in delen van het gebied nu al volop waarneembaar is.
De ambities, uitgangspunten en principes uit het POL2014 vormen het vertrekpunt voor de regionale structuurvisies. Zoals reeds aangegeven heeft de regio Midden-Limburg hiertoe de regionale structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving opgesteld. In paragraaf 3.3.1 zal worden ingegaan op deze structuurvisie, en op de gevolgen hiervan voor onderhavig bestemmingsplan.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg
Vergelijkbaar met het Besluit ruimtelijke ordening vraagt de Provincie aan gemeenten in de Omgevingsverordening (artikel 5.22) om in de motivering van een ruimtelijk plan (bestemmingsplantoelichting of ruimtelijke onderbouwing) aan te geven hoe met de Ladder voor duurzame verstedelijking is omgegaan. In onderhavig plan is deze toelichting opgenomen in de voorgaande paragraaf 3.1.1.
Daarnaast dient, in het geval van nieuwbouw, te worden gemotiveerd waarom een nieuwe stedelijke functie niet kan worden gehuisvest / ondergebracht in bestaande leegstaande bebouwing. Daarbij moet in eerste instantie gekeken worden naar leegstaande cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen en wanneer dit laatste redelijkerwijs niet mogelijk blijkt, naar andere leegstaande gebouwen (artikel 5.23): zowel in het stedelijk gebied als daarbuiten is steeds meer sprake van leegstaande of leegkomende bebouwing. De opgave in artikel 5.23 bevat een inspanningsverplichting voor gemeenten, die in de visie van de Provincie nog vooraf gaat aan de toepassing van de ladder van duurzame verstedelijk als bedoeld in artikel 5.22 van de Omgevingsverordening. In de toelichting bij een ruimtelijk plan moet afdoende moeten worden verantwoord en inzichtelijk gemaakt op welke wijze in dat plan toepassing is gegeven aan bovenstaande inspanningsverplichting. Daarbij kan worden uitgegaan van wat in de gegeven situatie financieel, juridisch en feitelijk gezien binnen redelijke grenzen haalbaar is.
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt beoogd een kwaliteitsverbetering te realiseren ter plaatse van een binnenstedelijke (agrarische) bedrijfslocatie. De provincie Limburg heeft een ISV 3 projectsubsidie voor deze kwaliteitsverbetering toegekend, onder de voorwaarden dat de bedrijfslocatie Heidebaan 16 wordt gesaneerd en dit perceel bestemd wordt voor woningbouw. Om deze reden kan de (op termijn) beoogde woningbouwontwikkeling niet elders binnen bestaande leegstaande bebouwing worden gerealiseerd. Het bepaalde in artikel 5.23 in de Omgevingsverordening Limburg vormt dan ook geen verdere randvoorwaarde ten aanzien van de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg
De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben, mede gelet op het bepaalde in het POL2014, samen het initiatief genomen tot het opstellen van een regionale Structuurvisie Wonen Zorg en Woonomgeving. De structuurvisie is op 18 december 2014 door de gemeenteraad van Roermond vastgesteld.
In de structuurvisie zijn afspraken gemaakt over de woningbehoefte. In de structuurvisie is geconstateerd dat de planvoorraad van de gemeente Roermond ongeveer overeenkomt met de groei van het aantal huishouden in de periode 2014-2041, gebaseerd op de Etil prognose uit 2013. Dit betreft zowel harde als zachte plannen.
Onderhavige locatie is reeds opgenomen in deze bij de structuurvisie behorende planvoorraad (peildatum 1 januari 2016), waarbij, conform de resultaatverplichting welke aan de ISV 3 subsidie is verbonden, een toevoeging van 5 woningen op de locatie is voorzien. Voorliggend bestemmingsplan past derhalve binnen de regionale kwantitatieve volkshuisvestelijke kaders.
Woningbouwplannen die gelet op de kwantitatieve ordeningskaders passend zijn in het regionale volkshuisvestingsbeleid moeten worden getoetst aan lokale kwaliteitsenveloppen: op basis van kwalitatieve criteria kunnen woningbouwplannen worden geordend. In de kwaliteitsenveloppen worden de kansrijke woningbouwsegmenten aangeduid. Uit de kwaliteitsenvelop voor de gemeente Roermond blijkt dat voor het stadsdeel Oost (waartoe de wijk De Kemp behoort) de categorieën 'Huur geschikt / senioren', 'Koop geschikt / senioren', 'Koop 2-1 kap' en 'Koop vrijstaand' tot de kansrijke woningbouwsegmenten behoren. Bij de verdere uitwerking van de woningbouwplannen op de locatie zal rekening worden gehouden met de kansrijkheid van de beoogde woningbouwcategorieën.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Roermond
De gemeenteraad van Roermond heeft op 29 maart 2001 de Structuurvisie Roermond vastgesteld, waarin een structuurbeeld voor de stad Roermond wordt gepresenteerd met een doorkijk naar de situatie in 2030.
Overkoepelend beleidsvoornemen betreft het streven naar een verdere ontwikkeling van Roermond tot dynamische, compacte kwaliteitsstad aan het water; een stad die haar culturele en natuurlijke waarden koestert en die het zoekt in haar centrumfunctie, innovatieve herstructurering en hoogwaardige voorzieningen op het gebied van toerisme en recreatie. Het verstedelijkingspatroon van Roermond kenmerkt zich door een compacte bundeling tussen de Maas en de noord - zuid gerichte hoofdinfrastructuur (spoorlijn en A73). Binnen deze structuur wil Roermond zich ontwikkelen tot een compacte centrumstad met het gezicht gericht op de Maas. Herstructurering en revitalisering van verouderde stadsdelen moeten leiden tot sterke kwaliteitsverbetering en maximale intensivering en benutting van de nog aanwezige ruimte binnen de bestaande stad.
In de structuurvisie zijn geen concrete doelstellingen geformuleerd ten aanzien van de middels voorliggend plan beoogde ontwikkeling. Vanwege het feit dat er een bestaande (agrarische) bedrijfslocatie in het stedelijk woongebied wordt gesaneerd en herbestemd, draagt het plan wel bij aan de algemene doelstelling tot herstructurering en revitalisering van de oude stadsdelen.
3.4.2 Strategische visie Roermond 2020
De wensen en ambities van de gemeente zijn in 2008 herijkt en opnieuw vastgelegd in de 'Strategische Visie Roermond 2020'. De gemeente heeft deze visie samen met haar inwoners, bedrijven, instellingen en organisaties opgezet en heeft hierin beschreven welk toekomstbeeld zij voor Roermond voor ogen hebben.
De centrale doelstelling van de Strategische Visie 2020 luidt als volgt: Roermond is in 2020 een stad die niet alleen leeft, maar ook sociaal is, die bruist, een prachtige stad, een compacte en complete centrumstad, die samenwerkt met de regio, een duurzame stad, een goed bestuurde stad en een economisch sterke stad. Kortom, een stad voor mensen van alle leeftijden, voor alle bevolkingsgroepen, waar het goed wonen, werken, vertoeven en recreëren is.
De Strategische Visie is uitgewerkt in zes deelstrategieën, waarin de gemeente de komende jaren wil investeren. De zes strategische gebieden vormen een samenhangend geheel en versterken elkaar onderling. Ten aanzien van voorliggend plan is met name de deelstrategie 'Roermond: Levende stad' van belang: Roermond wil ook in 2020 een levendige stad zijn voor alle leeftijdsgroepen. Voor jongeren, voor gezinnen met kinderen en voor senioren. Voor de eigen inwoners als ook voor bezoekers van binnen en buiten de regio. Middengroepen en gezinnen met kinderen worden aan de stad gebonden door woningen en voorzieningen specifiek voor deze groepen te realiseren. Daarnaast dient er voldoende aandacht te zijn voor woningen bestemd voor senioren en zorgbehoevenden. De middels onderhavig plan op (termijn) beoogde woningbouwontwikkeling beoogt te voorzien in de woningbehoefte van diverse van de hiervoor genoemde doelgroepen, en draagt als zodanig bij aan de deelstrategie 'Roermond: Levende stad'.
3.4.3 Parkeernota
De Gemeente Roermond wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid goed faciliteren, maar wel op een zodanige wijze dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de stad en het centrum kan worden gewaarborgd.
Centraal hierbij staat dat de veroorzaker van de parkeervraag behorende bij een nieuw- of verbouwproject verantwoordelijk wordt gesteld voor het realiseren van de daartoe benodigde parkeerplaatsen. Daar zijn echter goede en heldere kaders voor nodig. Initiatiefnemers en bouwers moeten op voorhand weten waar ze op het gebied van parkeren aan moeten voldoen. Ook omwonenden en overige belanghebbenden hebben recht op deze duidelijkheid over waar ze aan toe zijn en wat ze kunnen verwachten bij deze nieuw- of verbouwplannen ten aanzien van parkeren.
In de Nota Parkeernormen 2014 zijn de kaders vastgelegd waarmee de parkeervraag als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden bepaald. Ten aanzien van het parkeerbeleid in relatie tot woonfuncties wordt in de nota geopteerd voor een vraagvolgend parkeerbeleid. Dit betekent dat parkeerplaatsen in principe naar behoefte dienen te worden aangelegd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen (inbreiding, uitbreiding en functieverandering) wordt door middel van een vaste systematiek met parkeernormering invulling gegeven aan deze parkeervraag. De locatie en het type woning of bedrijvigheid bepalen de parkeernorm en het wel of niet realiseren van parkeergelegenheid op eigen terrein.
Bij het vaststellen van bestemmingsplannen worden deze parkeernormen gehanteerd als minimumnorm voor het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor een gebouw of functie binnen een plangebied. Hiertoe zijn de landelijke parkeerkencijfers zoals deze door het CROW zijn gepubliceerd ten aanzien van de gemeente Roermond geconcretiseerd. Ten aanzien van de met voorliggend plan op termijn beoogde woningbouwontwikkeling betekent dit dat conform bijlage 4 van de Nota Parkeernormen 2014 de volgende parkeerkencijfers dienen te worden aangehouden:
- vrijstaande woningen: 2,2 parkeerplaats per woning.
- 2 onder 1 kap woningen: 2,1 parkeerplaats per woning;
- tussen/hoekwoningen: 1,9 parkeerplaats per woning;
In hoofdstuk 4 zal de parkeervraag en het parkeeraanbod als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de parkeerdruk in de omgeving van het plangebied nader worden toegelicht.
3.4.4 Beleidsregel ‘Aan huis gebonden beroepen en kleine economie’
Burgemeester en wethouders hebben in juni 2006 de beleidsregel 'aan huis gebonden beroepen en kleine economie' vastgesteld. In de beleidsregel wordt een onderscheid gemaakt tussen aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijvigheid, welke niet als aan huis gebonden beroep kan worden gekwalificeerd, maar hier in bepaalde gevallen wel mee kan worden vergeleken (de zogenaamde 'kleine economie').
De aan huis gebonden beroepen zijn rechtstreeks passend binnen de woonbestemming, mits de woonfunctie van het hoofdgebouw / perceel in overwegende mate behouden blijft. Voor de toepassing van de beleidsregel wordt de volgende definitie aangehouden: 'de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para-) medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden gerekend de 'uitoefening van detailhandel'. De zogenaamde vrije beroepen, die onderdeel uitmaken van de aan huis gebonden beroepen, worden op grond van de jurisprudentie in ieder geval geacht binnen de woonbestemming te passen. Onder vrije beroepen worden onder meer begrepen de beroepen van een arts, advocaat, notaris of makelaar.
Overige bedrijvigheid, die niet valt onder de aan huis gebonden beroepen, maar die qua aard en omvang wel daarmee gelijk te stellen is, wordt in de beleidsregel aangemerkt als kleine economie. Deze activiteiten passen niet rechtstreeks binnen de woonbestemming. Er kan wel medewerking worden verleend aan dergelijke activiteiten als de ruimtelijke uitwerking overeenkomt met die van de aan huis gebonden beroepen. De uitoefening van deze beroepen mag immers niet ten koste gaan van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving. In de beleidsregel zijn hiertoe voorwaarden opgenomen. Zo is onder andere bepaald dat geen onevenredige hinder mag worden toegebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu, door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk van de woning niet zodanig mag veranderen dat het gebouw zijn karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest, en mag er geen sprake zijn van een verkeersaantrekkende activiteit die de verkeerssituatie ter plaatse onevenredig belast. Het beleid uit de beleidsregel is in de planregels van dit bestemmingsplan verwerkt. Middels een omgevingsvergunning kan, mits voldaan wordt aan de voorwaarden uit de planregels / beleidsregel, aan activiteiten die behoren tot de kleine economie medewerking verleend worden.
3.4.5 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Roermond
De Wet Milieubeheer is het wettelijk kader voor het opstellen van een gemeentelijk rioleringsplan. Sinds 1994 dient iedere gemeente op basis van de Wet Milieubeheer te beschikken over een vastgesteld GRP. Een gemeentelijk rioleringsplan bevat het beleidskader, waarbinnen de gemeente haar taak voor de rioleringszorg dient uit te voeren.
De relevantie van het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2009-2013, inclusief aanvullende GRP notitie 2013-2016, ligt in de daarin genoemde aspecten/doelen met betrekking tot de waterhuishouding. De doelen uit het GRP 2009-2013 en de GRP notitie 2013-2016 zijn:
- Zorgen voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater.
- Zorgen voor inzameling (voor zover niet door de particulier) en verwerking van hemelwater.
- Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan zijn met name de beleidsdoelstellingen ten aanzien van de opvang en verwerking van hemelwater van belang.
Voor bestaande bouw geldt dat de afkoppeling van hemelwater van particuliere eigendom niet kan worden afgedwongen. Bij nieuwbouwsituaties geldt echter het beleid dat indien technisch mogelijk, geen hemelwater mag worden afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Voor het afkoppelen van hemelwater wordt in het rioleringsplan aansluiting gezocht bij de voorkeurstabel afkoppelen in de visie 'Regenwater schoon naar beek en bodem' van de Limburgse waterbeheerders. Hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd of zo nodig na lokale zuivering afgevoerd naar het oppervlaktewater binnen of in de omgeving van het plangebied. De kosten voor zuiverende voorzieningen worden conform het principe 'de vervuiler betaalt' gedekt uit de grondexploitatie.
Voorliggend bestemmingsplan ziet (op termijn) op de realisatie van een nieuwe woningbouwlocatie. Conform het gemeentelijk rioleringsplan zal het hemelwater dat afstroomt van de toekomstige woningen en (particuliere of openbare) verhardingen niet worden afgegeven op het vuilwaterriool. Hiertoe zullen voorzieningen in het plangebied moeten worden aangelegd. Dit zal verder worden toegelicht in paragraaf 4.3.
3.4.6 Visie Externe Veiligheid Roermond
Op 10 juni 2010 heeft de Raad van Roermond de Visie Externe Veiligheid Roermond (VEVR) vastgesteld. Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het 'Besluit externe veiligheid transportroutes (bevt)' (als onderdeel van het Basisnet). Voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb).
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt. Tevens zal aandacht worden besteed aan (de achtergrond van) de verantwoording van het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico:
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 /jaar plaatsgebonden risicocontour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 / jaar plaatsgebonden risicocontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico:
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen, ook wel de maximale effectafstand genoemd.
Verantwoording van het groepsrisico:
In het externe veiligheidsbeleid is voor bepaalde situaties een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, het Bevt en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%-letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kunnen een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden. De verantwoordingsplicht vormt in het Bevt onderdeel van de zogenaamde risicobenadering, die van toepassing is op een aantal omgevingsbesluiten, welke in het Bevt zijn genoemd.
In de Visie Externe Veiligheid heeft de gemeente Roermond haar beleid en ambities met betrekking tot dit thema vastgelegd. De vastgestelde visie bestaat uit drie delen en een signaleringskaart:
- Huidige situatie in beeld (Deel A);
- Ambities en visie (Deel B);
- Externe veiligheid in uitvoering (Deel C);
- Signaleringskaart met vervoer gevaarlijke stoffen en bedrijven die vallen onder de regelgeving van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi-inrichtingen) (deze kaart is geactualiseerd op 13-10-2011).
Onderdeel A van de visie behelst (onder andere) een inventarisatie van de diverse risicobronnen binnen de gemeente, de aanwezige (extra) kwetsbare objecten en de mogelijkheden tot rampenbestrijding.
In onderdeel B komen de ambities en visie van de gemeente met betrekking tot het thema externe veiligheid aan bod. Aangegeven wordt dat, getuige de programmaonderdelen uit de Structuurvisie 2010, Roermond een stad in ontwikkeling is. Een belangrijk deel van deze ontwikkelingen vindt plaats op plekken waar externe veiligheid risico's spelen. Het gaat hier met name om de omgeving van de belangrijkste vervoerassen (het spoor en de A73) door en om de stad. Het vervoer van gevaarlijke stoffen stelt randvoorwaarden aan het gebruik van de directe omgeving van deze transportassen. De gemeente houdt rekening met deze randvoorwaarden, maar heeft reeds gekozen voor een verdichting nabij (onder andere) de A73. In de Visie Externe Veiligheid zijn optimaliseringmogelijkheden weergegeven die in komende ruimtelijke plannen ingepast worden. Een belangrijke ambitie die in dit kader in de Visie Externe Veiligheid wordt benoemd, is dat de gemeente de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in principe hanteert als plafondwaarde voor nieuwe ontwikkelingen. Andere ambities zijn bijvoorbeeld het niet situeren van extra kwetsbare personen in de (directe) nabijheid van risicobronnen, en het streven naar optimalisatie van beheersmaatregelen bij het spoor, de A73 en de provinciale wegen.
Voor elk ruimtelijk plan in Roermond dient in principe een verantwoording van het groepsrisico gegeven te worden, aangezien de invloedsgebieden van de diverse risicobronnen over de gehele stad zijn gelegen. Om de verantwoordingsplicht bij dezelfde typen risicobronnen (dus transportassen, stationaire bronnen en buisleidingen) te stroomlijnen zijn voor deze risicobronnen in onderdeel C van de visie verantwoordingskaders opgesteld. Deze verantwoordingskaders geven invulling aan de diverse elementen van de verantwoordingsplicht. In paragraaf 4.2 wordt het aspect externe veiligheid in relatie tot onderhavig plan nader beschouwd, waarbij tevens wordt ingegaan op de verantwoording van het groepsrisico.
3.4.7 Nota archeologie gemeente Roermond 2011
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees verdrag over de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Doelstelling van het verdrag is het bodemarchief zoveel mogelijk te behouden, bij voorkeur in de bodem. Het verdrag bepaalt onder andere dat archeologische belangen tijdig worden betrokken bij planvorming van ruimtelijke ontwikkelingen. Bij grootschalige werken in de bodem moeten archeologen worden geraadpleegd. Daarnaast introduceert het verdrag het principe ‘de verstoorder betaalt’. Dit naar analogie van het principe ‘de vervuiler betaalt’, zoals dit wordt gehanteerd bij milieukundige problemen.
Het verdrag van Malta is in 1998 door het Nederlands parlement goedgekeurd en heeft uiteindelijk geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving in de (aangepaste) Monumentenwet 1988 vastgelegd. In het overgangsrecht (artikel 9.1) van de per 1 juli 2016 in werking getreden Erfgoedwet is vastgelegd dat de betreffende bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van toepassing blijven tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Conform bovengenoemde wetten heeft de gemeente Roermond een eigen verantwoordelijkheid voor het bodemarchief gekregen. Het gemeentelijk archeologisch beleid is daarom vastgelegd in de Nota archeologie gemeente Roermond 2011 en de Monumenten- en archeologieverordening 2011.
Op de bij de verordening behorende Beleidskaart archeologie bevindt het plangebied zich in een gebied dat is aangeduid als ‘Historische kern’. Conform artikel 33 lid 1 van de verordening betekent dit dat voorafgaand aan bouw- of aanlegwerkzaamheden in het plangebied onderzoek dient plaats te vinden naar de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein. Deze onderzoeksverplichting wordt middels een dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie historische kern’ in voorliggend bestemmingsplan geborgd (zie ook paragraaf 4.4).
3.4.8 Structuurvisie kwaliteitsbijdrage
De Provincie Limburg heeft beleid ontwikkeld voor het buitengebied en aanvullend voor een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied, dat als achtergrondgedachte heeft dat bebouwingsontwikkelingen leiden tot verlies van omgevingskwaliteit en dat dit verlies dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsimpuls. Uitgangspunt hierbij is dat 'rode ontwikkelingen' buiten de vastgestelde contouren slechts mogelijk zijn indien de locatie zich daar planologisch voor leent én indien dit gepaard gaat met een compensatie van de 'aantasting' en kwaliteitsverbetering van het buitengebied en aanvullend een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied. Dit beleid is in het verleden vastgelegd in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het LKM is op 12 januari 2010 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en betrof een uitwerking van de POL aanvulling 'Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering'. Met de vaststelling van het Provinciaal Omgevingsplan 2014 is de betreffende POL aanvulling komen te vervallen. Omdat deze POL aanvulling door de gemeente nader uitgewerkt is in de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond (vastgesteld 16 februari 2012), blijft het door de provincie voorgestane kwaliteitsbeleid echter onverkort van kracht.
Op de bij de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage behorende kaart 1 ‘Gebiedsafbakening’ is het plangebied van onderhavig bestemmingsplan gelegen binnen de grens stedelijke dynamiek van de stadsregio Roermond. Deze gebiedsafbakening is gebaseerd op de bij het (voormalige) Provinciaal Omgevingsplan 2006 (POL2006) behorende kaart 1 ‘Perspectieven’. Binnen de grens stedelijke dynamiek is het kwaliteitsbeleid slechts van toepassing binnen de voormalige POL2006 perspectieven 2 (Provinciale ontwikkelingszone groen), 3 (Ruimte voor veerkrachtige watersystemen) en 8 (Stedelijke ontwikkelingszone). Het plangebied ligt niet binnen één van deze drie perspectieven. Als gevolg hiervan vormt het gemeentelijk kwaliteitsbeleid geen verdere randvoorwaarde bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Omschrijving Deelaspecten
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
In verband met de voorgenomen bestemmingswijziging dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening onderzocht te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming. Voor het plangebied zijn de bodemkwaliteitsdoelstellingen vastgelegd in de Nota bodembeheer regio Maas & Roer, gedeelte Roermond van 2011. Zoals beschreven in paragraaf 1.2 gelden op dit moment ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Kleine industrie' (Heidebaan 16) en 'Bedrijfsdoeleinden' (Heidebaan 18).
Het plangebied is gelegen binnen de bodemkwaliteitszone 'Overige woonbebouwing', zoals vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart van 2011. De kwaliteit van de bodem binnen deze zone voldoet, gemiddeld genomen, aan de Achtergrondwaarden. In het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierna wordt, kort samengevat, aan de hand van de rapporten de bodemkwaliteit besproken.
Heidebaan 16
Huidige situatie:
Braakliggend terrein met leegstaande veestal, voorheen behorend bij een woning.
Toekomstige situatie:
Woonbebouwing.
Rapport:
'Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem en puin Heidebaan 16 te Roermond', d.d. 11-12-2015, kenmerk 15081732.
Resultaat:
De bodem is tot ca. 1 m diepte zintuiglijk verontreinigd met puin, sintels, slakken en kolengruis. Over het algemeen is de bodem licht verontreinigd met div. zware metalen en PAK. Ter plaatse van deellocatie B, komt een matige zink-verontreiniging voor in de bovengrond. In de ondergrond werd tpv deellocatie B een lichte verontreiniging met kobalt en minerale olie aangetroffen.
Deellocatie A bevat in de bovengrond een sterke verontreiniging met koper en PAK en een matige olieverontreiniging. Omdat de omvang van de verontreiniging kleiner is dan 25 m3 is er geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging, zodat de gemeente bevoegd gezag is. De bovengrond bevat asbest, doch de gehalten zijn ver beneden de norm gelegen zodat geen specifieke maatregelen noodzakelijk zijn. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
Advies:
Geadviseerd wordt ter plaatse van deellocatie A de sterke verontreiniging in de bovengrond te ontgraven over een oppervlakte van 25 m2 en de de grondlaag tot 1 m - mv af te zeven in verband met de aangetroffen bijmengingen.
Heidesteeg 8
Huidige situatie:
Braakliggend terrein met 2 leegstaande hallen, voorheen gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten.
Toekomstige situatie:
Woonbebouwing.
Rapporten:
1. 'Verkennend bodemonderzoek Heidesteeg 8 te Roermond', d.d. 24-07-2008, kenmerk 08051342;
2. 'Verkennend bodemonderzoek Heidesteeg te Roermond', d.d. 08-01-2016, kenmerk AM15306;
3. 'Aanvullend onderzoek asbest in bodem Heidesteeg te Roermond', d.d. 15-07-2016, kenmerk AM16256.
Resultaat:
De bodem is tot ca. 0,5 m diepte zintuiglijk verontreinigd met puin en bevat plaatselijk sporen van asfalt. Deze komen plaatselijk ook tot 1 m voor. De bodem is licht tot matig verontreinigd met zware metalen en PAK en licht verontreinigd met pcb en minerale olie. Ter plaatse van de voorste hal is een sterke PAK-verontreiniging aangetroffen onder de betonnen vloer. De omvang is gering en gerelateerd aan bijmengingen. Ter plaatse van de achterste hal is een sterke asbestverontreiniging aangetroffen. De omvang bedraagt 30 m2 met een volume van ca. 15 m3. Hiervoor is een BUS-melding en bodemsanering noodzakelijk.
Het grondwater is licht verontreinigd met xylenen.
Conclusie
Over het algemeen worden licht verhoogde waarden t.o.v. de Achtergrondwaarde aangetroffen. Om de bodem verder geschikt te maken voor de beoogde functie 'Wonen' wordt ter plaatse van de Heidesteeg een ontgraving uitgevoerd van de bovengrond (tot 0,5 m - mv) in verband met verhoogde gehalten aan koper, PAK en minerale olie.
Voor de locatie Heidesteeg vml. nummer 8 dient een asbestsanering te worden uitgevoerd waarop de Wet bodembescherming van toepassing is en waarvoor een BUS-melding moet worden ingediend.
Voor het overige zal de bodem van beide locaties tot ca. 1 m -mv afgezeefd worden om de bijmengingen in de vorm van puin en dergelijke te verwijderen.
Na uitvoering van de ontgraving en de asbestsanering vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de door te voeren bestemmingswijziging.
4.1.2 Geluid
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Omdat op termijn waarschijnlijk woningbouw in het plangebied zal worden gerealiseerd is wel reeds geïnventariseerd of er relevante geluidsbronnen nabij het plangebied aanwezig zijn. Relevante geluidsbronnen kunnen in voorliggend geval wegen, spoorwegen, inrichtingen en/of bedrijventerreinen zijn.
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder bevat normen omtrent de mate waarin geluid (onder andere) veroorzaakt door wegverkeer het woonmilieu of andere geluidsgevoelige functies mag belasten. Conform deze wet kennen openbare wegen met een snelheidsregime 50 km/uur of hoger een onderzoekszone. Binnen deze zones moet bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige functies onderzoek worden gedaan naar de te verwachten geluidsbelasting als gevolg van het verkeer op deze wegen.
Conform de bepalingen van deze wet worden voor nog niet geprojecteerde woningen binnen de bebouwde kom de volgende eisen gesteld aan de als gevolg van wegverkeerslawaai optredende gevelbelastingen:
- voorkeursgrenswaarde: 48 dB (art. 82 lid 1)
- maximale ontheffingswaarde: 63 dB (art. 83 lid 2)
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Karel Doormanstraat. De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Karel Doormanstraat op het plangebied is indicatief berekend. Uit deze berekening blijkt dat de geluidbelasting ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft.
Voor de Heidebaan, Heidesteeg en overige omliggende wegen geldt een snelheidsregime van 30 km/uur. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder. Formeel kan voor deze wegen geen hogere grenswaarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter wel beoordeeld worden of de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij een 30 km/uur weg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB. In dit kader kan worden opgemerkt dat de Heidebaan, Heidesteeg en overige omliggende wegen zodanig lage etmaalintensiteiten kennen, dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het autoverkeer op deze wegen in alle redelijkheid niet zal worden overschreden.
Spoorweglawaai
Het plangebied ligt in de nabijheid van de spoorlijn 'IJzeren Rijn'. Over deze spoorlijn vindt geen spoorverkeer meer plaats. Het aspect spoorweglawaai is derhalve niet van toepassing.
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is derhalve niet van toepassing. Evenmin is het plangebied gelegen binnen de invloedssfeer van een grond van de Wet milieubeheer vergunningsplichtige of meldingsplichtige inrichting.
Conclusie
Het aspect akoestiek vormt geen verdere randvoorwaarde bij de middels voorliggend plan voorgenomen ontwikkeling.
4.1.3 Luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor het aspect luchtkwaliteit wordt gevormd door titel 5.2 van de Wet milieubeheer: 'Luchtkwaliteitseisen'. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 g/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 g/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 g/m3.
Het begrip 'Niet In Betekenende Mate' (NIBM) is een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 g/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Uit analyses van het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) blijkt dat er een statistische relatie bestaat tussen PM2,5 en PM10. Indien er geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden voor de concentraties PM10, mag worden verondersteld dat ook de grenswaarde voor PM2,5 niet wordt overschreden. De effectbeoordeling voor PM10 zullen dus niet anders zijn voor PM2,5.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
- de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
- de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
- de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
- projectsaldering kan worden toegepast.
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is nadere toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Toetsing plan aan luchtkwaliteitseisen
In het kader van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt die qua verkeersaantrekkende werking een zwaarwegend effect op de luchtkwaliteit in (de omgeving van) het plangebied kunnen hebben. De op termijn beoogde toevoeging van maximaal 5 woningen blijft ruim onder de onder de 3% grens van 1.500 woningen, zoals deze is opgenomen in het Besluit NIBM. Derhalve kan in redelijkheid gesteld worden dat de vaststelling van voorliggend plan niet in betekenende mate bij zal dragen aan de luchtverontreiniging.
Concluderend kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen randvoorwaarde vormt bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.1.4 Milieuzonering / bedrijvigheid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven en voorzieningen in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals bijvoorbeeld woningen):
- ter plaatse van deze gevoelige functies een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Wettelijk kader
Een wettelijk kader wordt gevormd door omgevingsvergunningen of algemene normen op grond van de Wet milieubeheer, geluidszones op grond van de Wet geluidhinder en de afstandseisen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Daarnaast kunnen op basis van de Wet geurhinder en veehouderij afstandseisen gelden met betrekking tot gevoelige bestemmingen. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een dergelijke zone of inrichting (zie ook paragrafen 4.1.2 en 4.2).
Buitenwettelijk kader
Een buitenwettelijk toetsingskader voor milieuzonering wordt geboden door de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Op basis van deze uitgave kan worden ingeschat in hoeverre de inrichtingen en bedrijven beperkend kunnen zijn voor het tot stand brengen van een goed woon- en leefmilieu in hun omgeving.
In deze uitgave zijn per (milieu)categorie bedrijvigheid richtafstanden genoemd welke kunnen worden aangehouden teneinde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken. Hiertoe wordt een tiental milieucategorieën onderscheiden. Per milieucategorie is een richtafstand opgenomen, welke ten opzichte van in de omgeving aanwezige gevoelige bestemmingen dient te worden aangehouden. Deze richtafstand is gebaseerd op de als gevolg van de bedrijfsactiviteiten te verwachten milieuhinder (vanwege geur, geluid, stof of gevaar).
De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als een rustige woonwijk. Ten aanzien van het omgevingstype 'rustige woonwijk' is in de uitgave de volgende richtafstandenlijst opgenomen:
Milieucategorie | Richtafstand tot gevoelige functie in een rustige woonwijk |
1 | 10 |
2 | 30 |
De in de directe omgeving van het plangebied aanwezige voorzieningen (zoals bijvoorbeeld het wijkwinkelcentrum De Kemp) vallen alle onder de zogenaamde categorie 1 of 2 bedrijvigheid. Deze activiteiten zijn in principe passend binnen een woonomgeving. In of nabij het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig welke conform de richtafstanden uit de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een belemmering kunnen vormen ten aanzien van het planvoornemen. Evenmin zijn er bedrijven in de omgeving van het plangebied aanwezig wier milieuruimte als gevolg van het planvoornemen kan worden beperkt. Het plan voorziet ten slotte niet in de oprichting van een functie als gevolg waarvan milieuhinder zal ontstaan voor omwonenden.
In alle redelijkheid kan gesteld worden dat de realisatie van (op termijn) 5 woningen geen nadelige invloed zal hebben op een goed woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het plangebied: woningen zijn immers passend in een woonomgeving.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuzonering het planvoornemen niet belemmert of beperkt.
4.2 Externe Veiligheid
In paragraaf 3.4.6 is het relevante (beleids)kader ten aanzien van het aspect externe veiligheid uiteengezet. Het plangebied is gelegen in het potentiële invloedsgebied van diverse risicobronnen. Ook in het kader van voorliggend bestemmingsplan moet het aspect externe veiligheid derhalve worden beschouwd.
Inventarisatie risicovolle activiteiten
Ten behoeve van dit plan heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van de risicovolle activiteiten, zoals risicovolle bedrijven (waaronder Bevi-bedrijven), transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen, in de nabijheid van het plangebied Heidebaan-Heidesteeg te Roermond.
Het plangebied is gelegen op:
- circa 650 meter van de autosnelweg A73;
- ruim 1000 meter van de spoorlijn Roermond-Sittard;
- ruim 550 meter van de hogedruk aardgastransportleiding Z-509-01.
De autosnelweg A73 is vanuit het oogpunt van externe veiligheid de meest relevante risicobron. Het plangebied ligt binnen het invloedgebied van deze weg. In de Regeling Basisnet staat dat de PR 10-6-contour van de A73 ter hoogte van het plangebied op de weg ligt.
De invloedgebieden van de spoorlijn Roermond-Sittard en de hogedruk aardgastransportleiding Z-509-01 overlappen het plangebied niet.
Kwetsbaar Object
Het plangebied wordt bestemd tot woongebied. In het kader van externe veiligheid wordt een woongebied aangemerkt als een kwetsbaar object.
Verantwoording van het groepsrisico
Ontwikkeling groepsrisico:
De ontwikkeling van het plangebied zal tot een marginale toename van de personendichtheid binnen het invloedgebied leiden, dit betekent dat het groepsrisico niet significant zal toenemen, vanwege:
- de afstand tot de plaats van het mogelijke incident;
- de aard van het incident (blootstelling aan toxisch gas);
- de reeds hoge personendichtheden tussen het plangebied en de A73.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico:
De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door maatregelen bij de risicobron (A73) zijn beschreven in de Visie.
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is binnen het plangebied geen item, vanwege het gegeven dat de:
- toename van de personendichtheid geen significant effect op het groepsrisico heeft;
- kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied bijzonder klein is.
Zelfredzaamheid:
Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats in de te ontwikkelen woningen binnen het plangebied. De mate waarin de woningen afsluitbaar zijn tegen de indringing van een toxisch gas en de tijdsduur dat de woningen worden blootgesteld aan het toxisch gas zijn hierbij de bepalende parameters.
Het plangebied wordt alleen blootgesteld aan de gevolgen van een toxische gaswolk bij 'optimale' weersomstandigheden (bijvoorbeeld Pasquill-klasse F1.5: weinig vermenging met schone lucht), die gedurende het jaar procentueel weinig voorkomen.
Bij nieuwe woningen is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. De woningen dienen voorzien te worden van een mechanisch ventilatiesysteem. Dit ventilatiesysteem dient voorzien te zijn van mogelijkheden om het met één druk op de knop uit te schakelen.
Van belang is dat gebruikers van het plangebied tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en Alarmeringssysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding of via Cell-Broadcast. Het plangebied ligt binnen het bereik van een van de sirenemasten uit het WAS.
Bestrijdbaarheid:
Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheidsvraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op zeer ruime afstand van het plangebied. Ten aanzien van de algemene mogelijkheden van de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar desbetreffende onderdelen van de Visie.
Conclusie en aanbevelingen
Ongeacht de inzet van gemeente, transporteurs van gevaarlijke stoffen, spoor- en leidingbeheerder, en hulpverleningsdiensten om de situatie zo veilig mogelijk te maken zal er altijd sprake zijn van een restrisico. Immers, de kans op een ongeval, hoe klein ook, blijft altijd aanwezig.
Het restrisico is in dit geval onder déze omstandigheden en afgezet tegen een breder kader aanvaardbaar. Het is daarom vanuit het oogpunt van externe veiligheid verantwoord om medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van het bestemmingsplan.
De op termijn te realiseren woningen dienen te beschikken over een mechanisch ventilatiesysteem. Indien door de installatie toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dan dient het systeem voorzien te zijn van mogelijkheden om het met één druk op de knop uit te schakelen. In de regels van het bestemmingsplan is een regeling opgenomen waarmee eisen gesteld kunnen worden aan het mechanische ventilatiesysteem.
4.3 Waterhuishouding
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van ruimtelijke plannen moet worden beschreven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Bij vaststelling van voorliggend plan is met name de wijze waarop wordt omgegaan met het regenwater dat in het plangebied valt van belang.
Waterbeleid
In hoofdstuk 3 is het relevante waterbeleid beschreven. Leidende principes in dit beleid zijn de kwantiteitsstrategie 'vasthouden-bergen-afvoeren', en de kwaliteitsstrategie 'voorkomen-scheiden-zuiveren'.
Huidige situatie
Bodemopbouw en geohydrologie:
Het plangebied ligt in de Roerdalslenk. Deze slenk wordt aan de zuidwestzijde begrensd door de Feldbiss en aan de noordoostzijde door de Peelrandbreuk. Beide breuken zijn noordwest-zuidoost gericht. De gemiddelde grondwaterstand van het freatisch grondwater bedraagt ± 20,5 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 3,5 m -mv zou bevinden. Het water van het eerste watervoerend pakket, dat freatisch grondwater bevat, stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO, kaartblad 58 Oost, 1974 (schaal 1:50.000), in noordwestelijke richting, in de richting van de Maas. Conform de POL2014-kaart 'Ondergrond' ligt het plangebied niet in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied
Bodemverontreiniging:
Uit de in het plangebied uitgevoerde bodemonderzoeken is gebleken dat de kwaliteit van de bodem niet zonder meer geschikt is voor de infiltratie van hemelwater. Alvorens tot eventuele infiltratie wordt overgegaan dienen eerst de noodzakelijke saneringsmaatregelen te worden genomen.
Waterlopen:
In het plangebied zijn geen bovengrondse of overkluisde waterlopen aanwezig.
Huidig afwateringssysteem:
In de huidige situatie infiltreert hemelwater dat valt in het plangebied rechtstreeks in de bodem.
Toekomstige situatie
Omdat middels voorliggend bestemmingsplan geen woningbouwtitels op het plangebied worden gelegd, en omdat het plangebied in eerste instantie zal worden ingericht als groenvoorziening, heeft dit bestemmingsplan geen gevolgen voor de waterhuishouding.
Bij de op termijn in het plangebied voorziene woningbouwontwikkeling geldt, overeenkomstig het beschreven waterbeleid, het uitgangspunt van 'hydrologisch neutraal ontwikkelen'. Dat houdt in dat het hemelwater dat op daken en verharding valt, niet mag worden afgegeven op het vuilwaterriool en niet versneld mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De te bergen hoeveelheid hemelwater dient te worden berekend met een neerslagreeks van T=25 (35 mm in 45 minuten). Daarnaast moet worden aangetoond dat er in een T=100 situatie geen schade als gevolg van wateroverlast optreedt. In de toelichting van het wijzigingsplan, waarmee een daadwerkelijke woningbouwontwikkeling in het plangebied wordt mogelijk gemaakt, zal de wijze waarop wordt omgegaan met het afstromende hemelwater aan de hand van het concrete bouwplan nader worden uitgewerkt.
4.4 Archeologie
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan dient voldoende duidelijk te zijn dat door de middels het plan beoogde ontwikkelingen geen archeologische waarden worden bedreigd. In hoofdstuk 3 is het (gemeentelijk) archeologiebeleid reeds kort toegelicht. Conform de Monumenten en archeologieverordening 2011 zal aan het plangebied de dubbelbestemming 'Archeologie - Waarde historische kern worden toegekend. In deze dubbelbestemming is onder andere bepaald dat voorafgaand aan bouw- of aanlegwerkzaamheden welke een oppervlak van meer dan 100 m2 beslaan en welke de bodem dieper dan 40 cm onder maaiveld verstoren, een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Met deze bepaling wordt het archeologisch bodemarchief beschermd.
4.5 Cultuurhistorie
Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht. Wel bevindt zich in het plangebied een gemeentelijk monument: de schuur aan de Heidebaan 16 is bij besluit van de raad d.d. 29 februari 1996 samen met het voormalige woonhuis aangewezen als gemeentelijk monument aangewezen. Het tot het monument behorende woonhuis is reeds enkele jaren vanwege dringende veiligheidsredenen geleden gesloopt.
Gelet op de beoogde woningbouwontwikkeling in het plangebied is onderzocht of de monumentale schuur, gelet op zijn monumentale waarde, kan worden behouden. Gebleken is dat het behoud van de schuur en restauratie van het casco ten behoeve van woningbouw aanmerkelijk duurder zijn dan een volledige herontwikkeling van het perceel.
De monumentale waarde van de schuur staat niet ter discussie, maar het is wel van belang de grootte van die waarde af te zetten tegen de hoogte van het bedrag dat nodig is om die waarde te behouden. Hierbij is het volgende van belang:
- Enkele jaren geleden is het bij de schuur behorende monumentale woonhuis, om veiligheidsredenen, afgebroken. De monumentale waarde van de schuur zelf is daardoor niet aangetast maar de ensemblewaarde is sterk gereduceerd;
- Binnen de 'collectie' agrarische monumenten is de schuur een uniek voorbeeld van een voor melkproductie ingericht gebouw. Binnen de totale collectie monumenten in Roermond behoort de schuur niet tot de 'topmonumenten' maar tot de 'grote middenmoot';
- Hoewel het gemeentelijke beleid zich blijft richten op het behoud van alle beschermde monumenten heeft de raad onlangs, bij het voor monumentenzorg beschikbaar stellen van budget uit de ESSV-reserve, aangegeven monumentenzorg behalve als een 'doel op zich' ook als een middel ter verhoging van de aantrekkelijkheid van de stad te zien. Besloten is in te zetten op projecten ten behoeve van monumentenzorg en archeologie die de aantrekkelijkheid van de stad versterken bijvoorbeeld door de toeristische infrastructuur rondom monumentenzorg en archeologie te verbeteren. Behoud van de schuur draagt door haar ligging 'achteraf' niet of nauwelijks aan deze doelstelling bij;
- Herbestemming van de schuur is binnen de voor monumentenzorg algemeen geldende criteria (behoud van de herkenbaarheid van de oude functies en reversibiliteit van de nieuwe ingrepen) mogelijk. Een zeker verlies aan monumentale waarde is bij herbestemming echter onvermijdelijk.
Het afzetten van de kosten van restauratie en herbestemming tegen het verlies aan monumentale waarden is moeilijk in geld uit te drukken. Het extra benodigde budget is vergeleken met de normale budgetten van monumentenzorg. Het voor behoud van de schuur benodigde bedrag heeft een hoogte van 4,5 tot ruim 5,5 gemeentelijke jaarbudgetten zoals beschikbaar voor monumentenzorg en archeologie. Het bedrag heeft een hoogte van 10 tot 12 jaarbudgetten zoals daarbinnen beschikbaar voor ondersteuning van monumenteigenaren (subsidies, niveau 2016).
Gezien het bovenstaande is het niet in het algemeen belang geacht om de schuur aan de Heidebaan 16 te behouden. Om deze reden heeft het college van burgemeester en wethouders in principe besloten tot sloop van de schuur en de hiervoor benodigde omgevingsvergunning aan te vragen. De aanwezigheid van het gemeentelijk monument heeft derhalve geen gevolgen voor de vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan en de hiermee beoogde ontwikkeling.
4.6 Flora En Fauna
In april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Krachtens de Flora- en faunawet mogen er in Nederland geen ingrepen plaatsvinden die een negatief effect op het leefgebied van beschermde soorten met zich meebrengen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient derhalve een inschatting te worden gemaakt naar de uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot de in een plangebied aanwezige natuurwaarden, en in het verlengde daarvan, de Flora- en faunawet. Dit betekent dat informatie verzameld dient te worden over de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten, de verwachte negatieve effecten op deze soorten en de gevolgen daarvan in het kader van de Flora- en faunawet.
In dit kader is door Econsultancy een quickscan flora en fauna in het plangebied uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd middels een bureauonderzoek en een veldbezoek. In de eerste plaats is middels een gegevensanalyse nagegaan welke bijzondere planten- en diersoorten er voor kunnen komen in het plangebied. Het veldbezoek heeft in november 2015 plaatsgevonden.
Op grond van de gegevensanalyse en de waarnemingen tijdens het veldbezoek concludeert Econsultancy dat nader onderzoek naar de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen en/of nesten van vleermuizen en huismussen noodzakelijk is. Voor beschermde soorten uit de overige soortgroepen vormt het plangebied geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten. Voor de algemene broedvogelsoorten die in het plangebied te verwachten zijn geldt dat, indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt de algemene zorgplicht, die er onder meer in voorziet dat al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen.
Het nader onderzoek naar vaste verblijfplaatsen en/of nesten van vleermuizen en/of huismussen vindt plaats in de periode van april tot en met september 2016. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek zullen de noodzakelijke mitigerende maatregelen worden genomen, of een ontheffingsaanvraag ex artikel 75 lid c van de Flora en faunawet worden ingediend. De resultaten van het aanvullend natuurwaardenonderzoek zullen in de toelichting van het vast te stellen bestemmingsplan worden verwerkt.
4.7 Landschapswaarden
Naast het aspect soortenbescherming moet eveneens worden beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling invloed kan hebben op gebieden die volgens de overige natuurwetgeving beschermd zijn, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, Goudgroene Natuurzone in het POL2014).
Uit deze beoordeling blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het Roerdal, bevindt zich op circa 700 meter ten westen van het plangebied. Gelet op de aard van de in het plangebied geprojecteerde ontwikkelingen en de afstand tot dit gebied is externe werking niet aan de orde.
Het plangebied maakt evenmin deel uit van de EHS. Het dichtstbij gelegen EHS onderdeel bevindt zich op ca. 750 meter ten oosten van het plangebied: dit betreft een deel van het dal van de Maasnielderbeek. De EHS kent geen externe werking. Dit onderdeel van de EHS zal niet worden aangetast door het planvoornemen.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect gebiedsbescherming geen randvoorwaarden bestaan ten aanzien van voorliggend plan. Op basis van de aard van de ingreep en de afstand tot beschermde gebieden worden geen effecten verwacht op beschermde gebieden of landschapselementen (Ecologische Hoofdstructuur, Natura 2000 gebieden, Beschermde Natuurmonumenten).
4.8 Verkeer En Infrastructuur
Ontsluiting en verkeersklimaat
Het plangebied zal worden ingericht als groenvoorziening. Een dergelijke voorziening kent (afgezien van incidenteel onderhoud) geen verkeersaantrekkende werking, en heeft derhalve ook geen invloed op het bestaande verkeersklimaat.
Middels een wijzigingsbevoegdheid kan op termijn de realisatie van maximaal 5 woningen worden mogelijk gemaakt. Deze woonpercelen zullen worden ontsloten via de Heidesteeg en Heidebaan. Dit zijn beiden woonstraten met een verblijfsfunctie. Mogelijk zal een deel van het plangebied worden ingericht als (openbaar) verblijfsgebied, waaraan enkele woningen worden gesitueerd.
De Heidebaan sluit via de Terbaansweg aan op de Bredeweg. De Bredeweg kan worden aangemerkt als een gebiedsontsluitingsweg, welke een belangrijke rol speelt in de hoofdwegenstructuur van Roermond. Het plangebied zelf is gelegen in een 30 km gebied. De Heidesteeg en de Heidebaan kennen een lage verkeersintensiteit per etmaal. De op termijn verwachte extra verkeersproductie van maximaal 5 woningen is dermate laag, dat dit geen (negatieve) invloed zal hebben op de verkeersintensiteiten op het omringende wegennet, en de hiermee samenhangende verkeersveiligheid.
Parkeren
De parkeerbalans in de directe omgeving mag als gevolg van voorliggend bestemmingsplan niet onevenredig worden beïnvloed. Het plan moet voorzien in de eigen parkeerbehoefte. In paragraaf 3.4.5 is reeds aangegeven dat de gemeente Roermond de landelijke parkeernormen zoals deze zijn opgesteld door het CROW naar de Roermondse situatie heeft geconcretiseerd.
Het plangebied wordt in eerste instantie ingericht als groenvoorziening. Een dergelijke functie kent geen parkeervraag. Op termijn is in het plangebied de realisatie van maximaal 5 woningen voorzien. Ten aanzien van deze woningen dienen conform bijlage 4 van de Nota Parkeernormen 2014 de volgende parkeerkencijfers te worden aangehouden:
- vrijstaande woningen: 2,2 parkeerplaats per woning.
- 2 onder 1 kap woningen: 2,1 parkeerplaats per woning;
- tussen/hoekwoningen: 1,9 parkeerplaats per woning;
Bovenstaande normen betekenen dat ten behoeve van de woningen minimaal (5 * 1,9 =) 9,5 en maximaal (5 * 2,2 =) 11 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Gelet op het oppervlak van het plangebied is hiervoor voldoende ruimte beschikbaar.
In voorliggend bestemmingsplan zijn bovengenoemde parkeernormen opgenomen. Bij het gebruikmaken van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid moet aan deze normen worden voldaan. De parkeerbalans in de omgeving van het plangebied wordt door de op termijn voorgenomen ontwikkeling dan ook niet in onevenredige of in bezwaarlijke mate beïnvloed.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Planvorm
Voorliggend plan betreft een bestemmingsplan zoals dit is aangeduid in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het planidentificatienummer is NL.IMRO.0957.BP00000286-ON01. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens het 'Handboek bestemmingsplannen' van de gemeente Roermond. Het bestemmingsplan kan worden aangemerkt als een globaal eindplan: op termijn is in het plangebied de realisatie van maximaal 5 woningen voorzien. Middels dit bestemmingsplan worden echter geen concrete bouwtitels aan het plangebied toegekend. De realisatie van woningbouw is slechts mogelijk nadat het college van burgemeester het bestemmingsplan volgens de mogelijkheden die het plan daartoe biedt hebben gewijzigd. In eerste instantie zullen de gronden in het plangebied in gebruik worden genomen als groenvoorziening.
Het bestemmingsplan is opgesteld op basis van de RO-Standaarden 2012 en is digitaal uitwisselbaar conform de volgende normen:
- Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO);
- Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI);
- Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP);
- Praktijkrichtlijn Bestemmingsplan (PRBP).
Het beleid, zoals opgenomen in deze toelichting, is vertaald in de regels en op de bijbehorende verbeelding. De bestemmingsomschrijvingen zijn vastgelegd in de regels van de verschillende bestemmingen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. Om voldoende inzicht te krijgen in de juridische opzet van het plan worden hierna de systematiek en de inhoudelijke bepalingen nader toegelicht.
5.2 Verbeelding
Tot het plan behoort een analoge en een digitale verbeelding. De analoge verbeelding bevat alle te verbeelden informatie. Het gaat hierbij om het plangebied en de (dubbel)bestemmingen. In de digitale verbeelding is eveneens alle te verbeelden informatie opgenomen die op een interactieve wijze wordt getoond.
De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale en GBKR ondergrond, op werkelijke schaal. De analoge verbeelding bestaat uit een kaart. Aan de op de verbeelding opgenomen ondergrondgegevens, zoals gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergronden hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.
5.3 Planregels
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de bestemming aan te geven. De regels behorende bij het bestemmingsplan 'Heidebaan Heidesteeg zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- hoofdstuk 1: 'Inleidende regels'
- hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels'
- hoofdstuk 3: 'Algemene regels'
- hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels'
De regels worden in het hierna volgende deel van deze paragraaf nader toegelicht.
Inleidende regels
In hoofdstuk 1 'Inleidende regels' zijn twee artikelen te onderscheiden:
Begrippen (Artikel 1):
Artikel 1 van de planregels bevat beschrijvingen van begrippen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschil in interpretatie mogelijk is.
Wijze van meten (Artikel 2):
In artikel 2 wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moet worden.
Bestemmingsregels
Ten behoeve van een logische en eenduidige opbouw wordt telkens het volgende stramien voor de diverse bestemmingsregelingen aangehouden:
Bestemmingsomschrijving:
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
Bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels weergegeven. Hierbij wordt in ieder geval een onderscheid gemaakt tussen de regeling van (hoofd)gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.
Afwijken van de bouwregels (niet bij alle bestemmingen opgenomen):
Door het verlenen van een omgevingsvergunning bestaat de mogelijkheid af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Binnen de bestemmingsregels wordt aangegeven van welke bouwregels en binnen welke grenzen kan worden afgeweken.
Afwijken van de gebruiksregels (niet bij alle bestemmingen opgenomen):
Middels een omgevingsvergunning kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van gebruik.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (niet in alle bestemmingen opgenomen):
Ten einde specifieke belangen te beschermen kan in de bestemmingsregels worden bepaald dat voor de uitvoering van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. Een omgevingsvergunning kan verplicht gesteld worden om te voorkomen dat een terrein minder geschikt wordt voor de realisering van de desbetreffende bestemming of ter handhaving en bescherming van bepaalde belangen. De bestemmingsregels geven aan onder welke voorwaarden de omgevingsvergunning kan worden verleend.
Wijzigingsbevoegdheid:
Met gebruikmaking van deze bevoegdheid kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming inhoudelijk wijzigen, met in acht name van de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen randvoorwaarden.
Conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012 en het handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Roermond worden in voorliggend bestemmingsplan de volgende bestemmingen gehanteerd:
- Woongebied;
- Waarde - Archeologie historische kern.
Bestemming Woongebied (Artikel 3):
De bestemming 'Woongebied' betreft een globale en ruime bestemming, welke in de gehele gemeente Roermond voor de diverse woonwijken wordt gehanteerd. De woonbestemming biedt ruimte aan de diverse functies die naast wonen in een woonwijk gebruikelijk zijn, zoals groenveldjes/speelplekken, woonstraten, parkeerplaatsen, en watergangen. Volgens de bouwregels van deze bestemming mogen in het plangebied slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zoals speeltoestellen en hekwerken) worden gebouwd. In eerste instantie zal het plangebied worden ingericht als groenvoorziening. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan de bouw van maximaal 5 woningen mogelijk worden gemaakt. Daartoe dient dan een nieuwe procedure te worden doorlopen, waarbij bij de vaststelling van het wijzigingsplan moet worden voldaan aan de in artikel 3.4 opgenomen voorwaarden.
Bestemming Waarde- Archeologie historische kern (Artikel 4):
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming en het behoud van de op of in de gronden voorkomende archeologische waarden binnen de historische kernen. Binnen deze bestemming mag geen bebouwing worden opgericht, behoudens vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieperreiken dan 40 cm of waarvan de oppervlakte maximaal 100m2 bedraagt. Van de bouwregels kan, onder voorwaarden, worden afgeweken met een omgevingsvergunning. Verder is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden zodat de specifieke archeologische waarden worden beschermd. Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie historische kern' (gedeeltelijk) kan worden gewijzigd indien uit archeologisch onderzoek van een specifieke locatie blijkt dat de archeologische waarden niet langer aanwezig of behoudenswaardig zijn.
Algemene regels
Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' omvat regels en bepalingen die betrekking hebben op het gehele plangebied.
Anti-dubbeltelbepaling (Artikel 5):
Met deze bepaling wordt beoogd om misbruik van de regels door middel van (privaatrechtelijke) wijzigingen in de eigendomsverhoudingen van gronden te voorkomen. De anti-dubbeltelregel is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
Algemene bouwregels (Artikel 6):
In deze bepaling zijn algemene regels opgenomen met betrekking tot bestaande afstanden en andere maten. Bestaande afwijkende maatvoeringen mogen, mits legaal (dus krachtens een omgevingsvergunning of met gebruikmaking van een wijzigings op afwijkingsbevoegdheid) tot stand gekomen ter plaatse van die afwijking als maatgevend worden beschouwd.
Algemene gebruiksregels (Artikel 7):
Deze bepaling is een rechtstreekse uitwerking van het in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht opgenomen verbod om gronden of bouwwerken te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 8):
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de mogelijkheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel in welke gevallen kan worden afgeweken
Algemene wijzigingsregels (Artikel 9):
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om meerdere bestemmingen te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Algemene procedureregels (Artikel 10):
In deze bepaling wordt aangegeven welke procedures moeten worden doorlopen bij het stellen van nadere eisen
Overige regels (Artikel 11):
Dit artikel bevat enkele aanvullende regels, welke voor het gehele plangebied gelden en welke niet onder een eerdere algemene bestemming konden worden opgenomen. Dit betreft onder andere een bepaling omtrent de verhouding tussen de regels van voorliggend bestemmingsplan en overige wettelijke regelingen, een algemene bepaling inzake het parkeren en de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders tot het stellen van nadere eisen in verband met de externe veiligheid.
Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels' bevat onder andere de bepalingen die betrekking hebben op:
Overgangsrecht (Artikel 12):
Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de planregels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven.
Slotregel (Artikel 13):
Dit artikel geeft de titel van de planregels aan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid En Grexwet
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien indien:
- kostenverhaal anderszins verzekerd is; én
- fasering niet noodzakelijk is; én
- het stellen van locatie eisen niet noodzakelijk is, óf
- één van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van toepassing is, te weten:
- het totaal der wettelijk te verhalen exploitatiebijdragen bedraagt minder dan € 10.000,00; óf
- er geen verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening aan de orde zijn; óf
- de verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op de nutsvoorzieningen betreffen.
Bij besluit van de gemeenteraad van 18 december 2014 is een krediet beschikbaar gesteld ter dekking van de aankoopkosten, alsmede voor de sloop en sanering van de onderhavige locatie. Daarmee kan de voormalige (agrarische) bedrijfslocatie ter plaatse worden gesaneerd en de locatie worden herbestemd voor woningbouw. Tot het moment dat vanuit de markt vraag ontstaat naar deze locatie, wordt de locatie ingericht als groenvoorziening. Doel van dit raadsbesluit is het mogelijk maken van een kwaliteitsimpuls voor deze locatie.
Voor de herbestemming tot woningbouw is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen. De besluitvorming over het kostenverhaal op basis van een exploitatieplan is wettelijk gekoppeld aan de vaststelling van het wijzigingplan (artikel 6.12, lid 3, van de Wet ruimtelijke ordening).
Gelet op het vorenstaande is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd en kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Aangenomen kan worden dat er geen overwegende maatschappelijke bezwaren bestaan tegen de voorgenomen herinrichting van de percelen Heidesteeg 8 en Heidebaan 16 tot groenvoorziening, en de op termijn beoogde woningbouwontwikkeling op deze percelen. Deze ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen welke de realisatie van het plan onaanvaardbaar maken. Er zijn geen feiten of omstandigheden bekend die de uitvoering van het plan niet rechtvaardigen. Derhalve is het niet bezwaarlijk het vigerende bestemmingsplan ten behoeve van de gewenste ontwikkeling te herzien.
6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
Omdat er met voorliggend bestemmingsplan geen belangen van bestuurlijke overlegpartners in het geding zijn, is er geen bestuurlijk vooroverleg gevoerd.
6.2.2 Zienswijzenprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan 'Heidebaan - Heidesteeg' heeft met ingang van 14 september 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is één zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. In de nota van zienswijzen is de zienswijze samengevat en voorzien van een standpunt. De zienswijze heeft niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze nota.
Bijlage 1 Bedrijvenlijst Kleine Economie
Bedrijvenlijst kleine economie
Bijlage 2 Parkeernormen
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek En Verkennend Onderzoek Asbest In Bodem Heidebaan 6
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem Heidebaan 6
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Heidesteeg 8.pdf
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek Heidesteeg 8.pdf
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Heidesteeg Ong.pdf
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek Heidesteeg ong.pdf
Bijlage 4 Aanvullend Onderzoek Asbest In Bodem Heidesteeg Ong.pdf
Bijlage 4 Aanvullend onderzoek asbest in bodem Heidesteeg ong.pdf
Bijlage 5 Geluidberekening Heidebaan - Heidesteeg
Bijlage 5 Geluidberekening Heidebaan - Heidesteeg
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna.pdf
Bijlage 6 Quickscan flora en fauna.pdf