Meerdel
Bestemmingsplan - Gemeente Stein
Vastgesteld op 29-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Meerdel' met identificatienummer NL.IMRO.0971.BPMeerdel-0003 van de gemeente Stein.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis verbonden bedrijf:
het hoofdzakelijk door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van consumentverzorgende en/of ambachtelijke bedrijvigheid dan wel het bereiden van maaltijden voor derden, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel. Behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.6 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal zonder personeel in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel. Behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.7 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.8 activiteit:
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 ambacht(elijk):
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.10 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antenne-drager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage:
een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.
1.14 begane grond:
de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.
1.15 besluit omgevingsrecht:
besluit van 25 maart 2001, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
1.16 bestaand:
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat ingevolge de Wabo bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
1.20 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30 doeleinden van openbaar nut:
kleinschalige voorzieningen zoals straatvoorzieningen voor afvalstoffen, transformatiehuisjes, schakelvoorzieningen, telefooncellen of wachthuisjes.
1.31 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.32 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 gelijke hoogte:
een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt).
1.35 geschakelde woning:
een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd.
1.36 gevellijn:
de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.
1.37 grondgebonden woning:
een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.
1.38 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.39 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.
1.40 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen en complex van (verblijfs)ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.
1.41 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.42 maaiveld:
de oorspronkelijke bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
1.43 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
1.44 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.45 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven maaiveld is gelegen.
1.46 ondergeschikt:
van beperkte betekenis qua omvang, functie dan wel financieel gerelateerd voor wat betreft de ruimtelijke uitstraling aan het hoofdgebouw, de hoofdfunctie of het inkomen.
1.47 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.48 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.49 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.
1.50 parkeerbeleidsnota:
de op 28 juni 2006 door de raad vastgestelde nota waarin het gemeentelijke beleid verwoord is ten aanzien van parkeren.
1.51 peil:
- a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.52 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
1.53 recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.54 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.55 setback:
terugliggende bouwlaag die wordt geprojecteerd binnen de contouren van een denkbeeldig zadeldak dat op grond van deze regels is toegestaan en waarvan de helling van de vlakken maximaal 45° bedraagt; een setback wordt niet meegeteld bij de bepaling van de goothoogte c.q. de berekening van het aantal bouwlagen. In geval een set-back aanwezig is, is het niet toegestaan de set-back af te dekken met een kap dan wel op de set-back nog een set-back te bouwen.
1.56 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
1.57 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.58 tuin:
door mensen aangelegd gebruiks- en/of sierperceel behorende bij een (bedrijfs)woning.
1.59 verdieping:
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.
1.60 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
1.61 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.62 wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.63 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.64 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.65 woning/wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.66 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.
1.67 woonverblijf:
een gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die zijn verbonden met de in dat gebouw gevestigde functie(s).
1.68 zolder:
ruimte in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen, maar wel ingericht c.q. gebruikt mag worden als verblijfruimte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrns dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 2,00 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Niet van toepassing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Niet van toepassing.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Niet van toepassing.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Niet van toepassing.
3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Niet van toepassing.
3.9 Wijzigingsbevoegdheid
Niet van toepassing.
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Niet van toepassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Niet van toepassing.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Niet van toepassing.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Niet van toepassing.
4.9 Wijzigingsbevoegdheid
Niet van toepassing.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Niet van toepassing
5.4 Afwijken van de bouwregels
Niet van toepassing
5.5 Specifieke gebruiksregels
Niet van toepassing.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Niet van toepassing
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Niet van toepassing
5.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Niet van toepassing
5.9 Wijzigingsbevoegdheid
Niet van toepassing.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Niet van toepassing.
6.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Niet van toepassing.
6.9 Wijzigingsbevoegdheid
Niet van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen';
- b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
- c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;
- d. voor het overige blijven de bouwregels van de betreffende bestemmingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de maximale inhoud van gebouwen.
8.2 Ruimte tussen bouwwerken
8.3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
9.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- c. straatprostitutie;
- d. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming;
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 'geluidzone - industrie'
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Meetverschillen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van op de verbeelding aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.
11.2 Kleine bouwwerken van openbaar nut
Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen;
- b. de goothoogte maximaal 3,00 meter en de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Voorrangsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Meerdel' van de gemeente Stein
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Stein en wooncorporatie Zaam Wonen zijn, als grondeigenaren van de locatie Meerdel in Elsloo, een aantal jaren geleden gestart met een verkenning naar de mogelijkheden van een zogenaamde vraaggestuurde woningbouwontwikkeling ter plaatse. Een ontwikkeling waarbij de behoefte van de gebruiker van de woning centraal staat en waarbij een hoge mate van duurzaamheid en zelfvoorzienendheid nagestreefd wordt. Onderzocht is of het haalbaar is op de locatie Meerdel een woningbouwontwikkeling te realiseren, geënt op collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). Daarbij worden de toekomstige gebruikers van de nog te bouwen woningen, in een zo vroeg mogelijk stadium, betrokken bij de planontwikkeling. Adviesbureau 'Wijontwikkelensamen' is vanwege de specifieke kennis en ervaring op het gebied van vraaggestuurde woningbouwontwikkelingen gevraagd hierover te adviseren. Het CPO project Meerdel richt zich met name op de huisvesting van jongeren en jonge gezinnen. Daarmee wordt invulling gegeven aan een belangrijk speerpunt van gemeentelijk beleid om meer woon mogelijkheden te bieden aan jongeren. Deze verkenning heeft geresulteerd in projectplan Haalbaarheid CPO Meerdel (d.d. 10 juli 2018).
Vervolgens zijn ook de de financiële haalbaarheid als de haalbaarheid in de markt onderzocht. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een driepartijenovereenkomst tussen Zaam Wonen, gemeente Stein en de CPO Vereniging CPO Meerdel gericht op het realiseren van 5 sociale huurwoningen en 10 koopwoningen op de locatie Meerdel.
De locatie ligt aan de noordzijde van de kern Elsloo en betreft een onbebouwd stuk grond gelegen achter de bebouwing aan de Elserheggen en Meerdel en tegenover de bebouwing aan de Elserveldstraat. In het verleden is de locatie (voormalige woonwagenstandplaatsen) door de gemeente al als passende locatie voor woningbouw beoordeeld. In het vigerend bestemmingsplan is daarom een uitwerkingsverplichting opgenomen waarmee de realisatie van tien woningen onder voorwaarden op onderhavige locatie reeds planologisch-juridisch mogelijk is gemaakt. Echter, wegens een gewijzigde woonbehoefte bestaat inmiddels de wens om, naast de tien voorziene woningen, vijf extra woningen te realiseren. De realisatie van de gewenste 15 woningen is niet mogelijk door middel van toepassing van de huidige uitwerkingsplicht.
Daarnaast geldt dat de begrenzing van de locatie voor de 15 woningen afwijkt van de begrenzing van het bestemmingsvlak met de uitwerkingsplicht, zoals opgenomen in het vigerend bestemmingsplan. Om de realisatie van deze 15 woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is daarom een bestemmingsplanherziening noodzakelijk in plaats van een uitwerkingsplan.
Deze toelichting heeft betrekking op het bestemmingsplan om de ontwikkeling van 15 woningen in het wooncluster Meerdel mogelijk te maken. In dat kader is namens de gemeente een tweetal ontwikkelingsvarianten en voorgesteld. In opdracht van de CPO vereniging heeft architectenbureau Ruumte deze vertaald in een variant die beter aansluit bij de wensen van de toekomstige bewoners. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling voor de uitgewerkte variant van de CPO (zie paragraaf2.4 en 2.5).
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied betreft een onbebouwd terrein dat onderdeel uitmaakt van het wooncluster Meerdel. Het wooncluster Meerdel is gelegen in het noorden van de kern Elsloo, gemeente Stein en was voorheen ingericht met woonwagenstandplaatsen. Het plangebied omvat één van de laatste bouwlocaties van deze gemeente.
Globale ligging plangebied bij rode aanwijzer
Het plangebied omvat meerdere kadastrale percelen en ligt 'ingeklemd' tussen enerzijds de bestaande bebouwing van het wooncluster Meeddel (west-/noordzijde) en anderzijds de holle weg met beplanting (oostzijde) in combinatie met de Elserveldstraat (zuidzijde). Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend: gemeente Elsloo, sectie A, nummer, 3358 (ged), 3774, 3775, 3777, 3845 (ged), 4081 (ged) en 4371 (ged). De percelen zijn eigendom van de gemeente Stein en woonstichting Zaam Wonen.
Situering plangebied in het wooncluster Meerdel
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Elsloo' zoals vastgesteld door de gemeente Stein op 11 september 2013. Conform het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Wonen - Uit te werken' met maatvoeringseis 'maximaal aantal wooneenheden: 10'. De bouw van 10 woningen is hier, onder voorwaarden, reeds planologisch-juridisch gezien toegestaan. Aan de noord- en oostzijde van het plangebied zijn de gronden bestemd als 'Groen'. Verder is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' in combinatie met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 2' ter plekke van het plangebied opgenomen. Tot slot geldt dat, in relatie tot het oostelijk gelegen Chemelotterrein, de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' aan het plangebied is toegekend.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 de uitgewerkte gemeentelijke varianten en het planvoornemen (CPO variant) besproken. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente, waarbij tevens de ladder voor duurzame verstedelijking betrokken wordt. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de toelichting op de juridische planopzet en de planregels. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Ten slotte komt in hoofdstuk 7 de procedure aan bod.
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied, de locatie zelf en het planvoornemen. Tevens komen zowel de onsluiting en het parkeren, als de groenstructuur aan bod.
2.2 Historie
Het plangebied maakt deel uit van het wooncluster Meerdel, maar is door het voormalig gebruik als woonwagenstandplaats niet als onderdeel van de wijk ontwikkeld. Het plangebied is al jaren bestemd voor de bouw van tien woningen door middel van een uitwerkingsplicht, maar deze zijn door de financiële crisis niet gebouwd. Als tijdelijke oplossing voor het gebruik van het plangebied zijn op het zuidelijk deel speelvoorzieningen als onderdeel van een speelbosje gerealiseerd. De ontwikkeling voor het tijdelijk gebruik als speelbos heeft echter de nodige tijd gekost, waardoor er relatief weinig tijd heeft gezeten tussen de oplevering van het speelbos en de hernieuwde ontwikkeling van het plangebied tot woningbouwlocatie.
2.3 Bestaande Situatie
2.3.1 Stedenbouwkundige context
Het plangebied betreft een onbebouwd deel van het wooncluster Meerdel gelegen in het noorden van de kern Elsloo. Het wooncluster wordt gekenmerkt door een vrij symmetrische stedenbouwkundige opzet met groene inhammen aan weerszijden van het wooncluster. Het plangebied is direct aan de oostelijke inham gelegen (zie onderstaande afbeelding).
Wooncluster Meerdel met globale aanduiding van het plangebied (oranje contour)
Het wooncluster is ruim opgezet met lange zichtlijnen en eenduidige architectuur van de huizen per straatzijde. De huizen zijn richting de straatzijde georiënteerd, hebben vrijwel allemaal een plat dak en zijn gebouwd tussen 1996 en 1999. Parkeren vindt veelal aan de voorzijde van de woningen plaats, waardoor het straatprofiel 'versteend' is. Op de hoek c.q. kruising van de Elserheggen en de Meerdel zijn een viertal appartementencomplexen gesitueerd van ieder drie bouwlagen hoog. De appartementen zijn gespiegeld, wat de symmetrische structuur van het wooncluster versterkt. Door de opzet, architectuur van de woningen en de hoge verhardingsgraad heeft het wooncluster een stedelijk, doch ruimtelijk karakter. Verder kan het wooncluster worden gekenmerkt als een rustige woonomgeving, gezien het enkel bestemd is voor wonen en het verkeer enkel bestemmingsverkeer betreft.
2.3.2 Plangebied
Het noordelijk deel van het plangebied sluit aan op de huidige bebouwing aan de Meerdel en omvat een braakliggend grasland en een smalle doodlopende weg. Het uiteinde van de doodlopende weg (Meerdel) is nu in gebruik als parkeerplaats. Als onderdeel van het planvoornemen zullen deze parkeerplaatsen worden geïntegreerd en wordt de weg in zuidelijke richting doorgetrokken richting Elserveldstraat.
Impressie noordaanzicht plangebied (bron: Google Maps)
Het zuidelijk deel van de planlocatie is de afgelopen jaren gebruikt als speelbosje. Er bevinden zich hier dan ook een groot aantal bomen. Tevens zijn er speelvoorzieningen aan de zuidwestelijke zijde van het plangebied gerealiseerd, als onderdeel van het speelbosje.
Impressie zuidaanzicht plangebied
2.4 Varianten
Het planvoornemen betreft de realisatie van 15 woningen met bijbehorende voorzieningen. Door middel van de opgerichte CPO wordt de ontwikkeling van eigen woningen gestimuleerd, ondersteund door specialisten van de gemeente Stein en adviesbureau Wijontwikkelensamen. De gemeente heeft in dit kader, in samenwerking met Zaam Wonen, besloten om de invulling van het stedenbouwkundig ontwerp van de woningen over te laten aan de toekomstige bewoners. De CPO is hierdoor een vorm van co-creatie die de sociale cohesie van de wijk bevorderd.
Ter invulling van het stedenbouwkundig ontwerp zijn er op initiatief van de gemeente en Zaam twee voorbeelden c.q. varianten door landschapsarchitect Casper Slijpen ontwikkeld. Deze varianten zijn qua ruimtebeslag zoveel mogelijk gesitueerd binnen het bestemmingsvlak van de uit te werken bestemming. De stedenbouwkundige varianten, hierna ook wel 'Boog' en 'Eclips' genoemd, wijken af van de rechtlijnige en symmetrische stedenbouwkundige opbouw van het wooncluster. In plaats daarvan is in beide varianten gekozen voor een meer organische structuur. De straat Meerdel wordt hierbij als ontsluitingsweg gebruikt. Hierdoor wordt wel aangesloten op de bebouwingsconcentratie van het wooncluster Meerdel, maar wordt de straat Meerdel niet doorgetrokken naar de Elserveldstraat. De huidige doodlopende straat is in beide conceptvoorbeelden als voetgangerspad opgenomen.
De varianten 'Boog' en 'Eclips' worden hierna afzonderlijk nader toegelicht.
2.4.1 Variant Boog
In de stedenbouwkundige variant 'Boog' wordt de straat Meerdel in een boog doorgetrokken, waarna deze doodloopt tegen de tuinen van de woningen gelegen aan de Elserheggen. De bebouwing is in deze variant grotendeels binnen het aangewezen bestemmingsvlak 'Wonen-Uit te werken' gesitueerd. Wel wordt op de met 'Groen' bestemde grond, aan de bestaande bebouwing aan de noordzijde van de Meerdel, uitgeweken waardoor de als 'Groen' bestemde grond wordt bebouwd en de karakteriserende groene wig hier verdwijnt. Onderstaande afbeelding geeft de variant weer.
Stedenbouwkundige variant 'Boog' (ontwerp door Casper Slijpen)
De bebouwing is, in tegenstelling tot de bebouwingstructuur van Elsloo Noord, niet naar de straatzijde gericht maar van de straat af. Hierdoor is de voorkant van de bebouwing aan de parkzijde gesitueerd langs één rooilijn, waardoor er visueel gezien een contrast wordt gevormd tussen de lijnbebouwing en organische structuur van het park. Aan de straatzijde van de Meerdel is ter hoogte van de nieuwe woningen sprake van een achterkant situatie, waaraan de tuinen en parkeerplaatsen gesitueerd zijn. Hierdoor ontstaan aan de Meerdel, ter hoogte van de nieuwe woningen, een wisseling van de oriëntatie van de woningen.
Door de noordwestelijke oriëntatie van de tuinen kan lang geprofiteerd worden van de avondzon. In iedere tuin is één parkeerplaats ingetekend. Voor de rest van de parkeerplaatsen is een centrale parkeerplek aan het overzijde van de doodlopende straat voorzien.
In de (rest)hoeken tussen de straat en bebouwing aan de overzijde van de boogvormige weg is groen opgenomen, waardoor een groene overgang naar de bestaande woningen wordt gerealiseerd. Door de situering van parkeergelegenheden aan de straatzijde en de onzekerheid of de tuinen ook werkelijk een dergelijke groene uitstraling (erfafscheidingen) zullen krijgen, is echter het risico aanwezig op een 'rommelige' situatie.
2.4.2 Variant Eclips
In de stedenbouwkundige variant 'Eclips' wordt juist aan de bestaande noordelijke bebouwing van het wooncluster Meerdel aangesloten. De bebouwing is hierbij in eclips vorm gesitueerd rond een centraal plein. Onderstaande afbeelding geeft de variant weer.
Stedenbouwkundig ontwerp 'Eclips' (ontwerp door Casper Slijpen)
In tegenstelling tot de variant 'Boog', ontstaat bij de variant 'Eclips' een groter verhard oppervlak in de vorm van een plein. Hierbij vindt, net als elders in Meerdel, parkeren deels plaats in een verharde voortuin. Het overig deel van de parkeerplaatsen wordt gesitueerd aan de westzijde van de planlocatie, ten oosten van Meerdel 24. Ook hier behoeft de verkeerskundige situatie extra aandacht, omdat in deze variant maar geringe ruimte overblijft tussen de straat en de parkeerplaatsen.
Door de situering van de huizen naar de straatzijde ontstaat er geen achterkant situatie en is de sociale controle op het plein groter. Het feit dat de afstand van de huizen tot het plein kleiner is, draagt hier ook aan bij. De tuinen zijn over het algemeen groter dan in de variant 'Boog'. Dit komt doordat de tuinen minder diep, maar wel breder zijn opgezet. Verder zijn met name voor de zuidelijke woningen de tuinen op het zuiden georiënteerd, wat over het algemeen als een gunstige ligging kan worden gezien.
Door de gecreëerde eclips sluiten de woningen beter aan op de bestaande woningen. Ook ontstaat er aan de zuidzijde van de planlocatie meer ruimte voor groen. Er is hierdoor sprake van een betere overgang richting de woningen ten zuiden van de Elserveldstraat. Dit betekent tevens dat het groen nadrukkelijker de wijk in komt, namelijk van 'buiten' naar 'binnen'.
2.4.3 Variant CPO
Natuurlijk is binnen een CPO-project het ontwikkelen van een stedenbouwkundige variant geen taak van de gemeente en Zaam Wonen, maar een taak van de CPO-vereniging zelf. De CPO kon zich in mindere mate vinden in beide op initiatief van de gemeente en Zaam Wonen ontwikkelde varianten. De CPO-vereniging heeft, in samenspraak met een architectenbureau, een variant uitgewerkt die wel voldoet aan de wensen van de leden van de CPO-vereniging. Belangrijke uitgangspunten waren hierbij:
- unieke locatie;
- Urdal verbinding;
- natuurlijk groen;
- wonen in het groen;
- eigenwijs wijkje;
- losgekoppeld van bestaande stuctuur;
- gehuchtje met eigen identiteit.
Op basis hiervan is de stedenbouwkundige inrichting nader uitgewerkt (zie paragraaf 2.5)
2.5 Planvoornemen
Het planvoornemen betreft de realisatie van 15 woningen als afronding van het wooncluster Meerdel ter plaatse van voormalige woonwagenstandplaatsen en is primair gericht op jongeren en starters. Het project beslaat 10 koopwoningen en vijf sociale huurwoningen, die worden ontwikkeld door Zaam Wonen. Duurzame woningen vormen hierbij een uitgangspunt: woningen die in ieder geval gasloos worden gerealiseerd.
In aansluiting op het bestaande wooncluster Meerdel krijgt het planvoornemen een meer organisch karakter als overgang van de bestaande woningen naar het aangrenzende groen van de holle weg. Hierdoor is sprake van een geleidelijke en natuurlijke overgang, waarbij de nieuwe ontsluitingsweg in het verlengde van de Meerdel het plangebied in twee delen opsplitst. Aan de westzijde van de ontsluitingsweg de vijf sociale huurwoningen en twee halfvrijstaande koopwoninen, die met hun achtertuinen aansluiten op de achtertuinen van de bestaande wonignen. Aan de oostzijde van de ontsluitingsweg worden de overige woningen twee aan twee in vier afzonderlijke 'wooneilandjes' gesitueerd. De nieuwe ontsluitingsweg ligt hier als een slinger tussen.
Definitief stedenbouwkundig ontwerp (zie tevens Bijlage 1)
Doordat de woningen aan de oostzijde in vier 'wooneilandjes' zijn gesitueerd komt het groen nadrukkelijk het plangebied in en loopt helemaal door tot aan de 7 woningen ten westen van de nieuwe ontsluitingsweg en tot aan de bestaande woningen aan de overzijde van de Elserveldstraat. Hiermee komt het groen aan deze zijde het wooncluster in in plaats dat het achter de woningen blijft. Dit groen draagt sterk bij aan de kwaliteit van de inrichting van het plangebied en is vrij toegankelijk. Om geen verrommeling van het groen te krijgen is het wenselijk dat op de perceelsgrenzen uitsluitend groene erfafscheidingen worden geplaatst met aansluitend opgande beplanting zodat de 'wooneilandjes' in het groen komen te legen. Voor de rest heeft het groen een open karakter om de zichtlijnen naar het achterterrein c.q. holle weg te waarborgen. Verder wordt parallel aan de holle weg een wadi voor de opvang van het hemelwater aangelegd.
In het groen ten westen van de ontsluitingsweg aan de voorzijde van de vijf sociale huurwoningen en twee halfvrijstaande wonignen worden tevens de benodigde ontsluitingspaden en parkeerplaatsen aangelegd. Er wordt in de openbare ruimte voorzien in 18 parkeerplaatsen. Tevens wordt aan de noordzijde van deze woningen voorzien in een achterom pad zodat de tuinen van de sociale huurwoningen bereikbaar zijn.
Verkeer
Door toevoeging van 15 woningen is ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving ervan een lichte toename in de verkeersdruk te verwachten. Echter, de bestaande infrastructuur en de nieuwe ontsluitingsweg zijn in staat deze lichte toename in verkeersdruk probleemloos op te vangen. Derhalve zijn geen negatieve gevolgen ten aanzien van de verkeersveiligheid te verwachten.
De nieuwe ontsluitingsweg bestaat enkel uit een rijbaan met aan weerszijde een rabatstrook
Parkeren
Gemeente Stein heeft, gebaseerd op een parkeerstudie uitgevoerd door Royal Haskoning, de nota Gemeentelijk Parkeerbeleid opgesteld. De nota Gemeentelijk Parkeerbeleid dient als belangrijk instrument in het realiseren van het beleid op gebied van verkeer en vervoer, milieu en ruimtelijke ordening. In de nota zijn o.a. parkeernormen voor nieuwbouw opgenomen met als doel het parkeren en stallen van auto's zodanig te organiseren dat leefbaarheid, verkeersveiligheid en bereikbaarheid niet in het gedrang komen.
Op basis van de parkeernormen als opgenomen in de 'Nota Parkeerbeleid Gemeente Stein' geldt voor een 'woning nieuw gemiddelde prijs' een parkeernorm van 1,85 parkeerplaats per woning. Voor een 'woning nieuw goedkoop' geldt een parkeernorm van 1,55 parkeerplaats per woning. Tot slot geldt dat rekening moet worden gehouden met het parkeren door bezoekers. Voor het bezoekersparkeren geldt een norm van 0,3 parkeerplaats per woning. Gelet op bovenstaande parkeernormen in relatie tot de te realiseren woningen, wordt uitgekomen op een totale parkeerbehoefte van 31 parkeerplaatsen (zie ook onderstaande tabel).
Norm | Aantal | Totaal | |
Woning nieuw gemiddelde prijs | 1,85 pp per woning | 9 | 16,65 |
Woning nieuw goedkoop | 1,55 pp per woning | 6 | 9,30 |
Totaal | 25,95 (afgerond 26 pp) | ||
Bezoekersparkeren | 0,3 pp per woning | 15 | 4,5 (afgerond 5 pp) |
Berekening parkeerbehoefte o.b.v. parkeernormen gemeente Stein
Er worden 20 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. In de openbare ruimte worden 17 parkeerplaatsen gerealiseerd. In totaal betreffen dit 37 parkeerplaatsen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste parkeernorm en het bezoekersparkeren. Er wordt zelf voorzien in enige overcapaciteit. Dit betreft met namde de 'parkeerkoffers' aan de noordzijde van het plangebied en aan de Elserveldstraat. Deze parkeerplaatsen zijn met name bedoeld voor het parkeren van auto's die hier nu ook al geparkeerd worden van woningen buiten het plangebied.
Groeninrichting
Zoals hiervoor aangegeven worden de woningen in het groen gesitueerd en omkaderd door groene erfafscheidingen en opgaande beplanting. De ruimte met het open karakter wordt als gransland ingericht.
Woningen omkaderd met groen en graslandschap
Impressie groene omzooming 'wooneilandjes'
Impressie graslandschap
De ontsluitingspadden en parkeerplaatsen in het groen worden in een halfopen verharding aangelegd zodat deze het groen karakter niet verstoren.
Imprssie verhardingen
Privacy en bezonning
De woningen gesitueerd twee aan twee in de 'wooneilandjes' (ten oosten van de ontsluitingsweg) zijn solitaire gesitueerd in het groen. Het betrefffen nieuwe situaties. Door de ligging het het groen en de afstand tot de bestaande woningen is geen sprake van inbreuk op de privacy en aantasting van de bezonning van bestaande woningen. Tussen het meest noordelijke 'wooneilandje' en de bestaande woning is een scheiding van groen. Daarnaast zijn de bestaande woning en de nieuwe woning met de zijkanten naar elkaar gesitueerd. Door de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en het tussenliggende groen is sprake van een regulier woonsituatie. Hetzelfde geldt voor de 2 meest zuidelijk gelegen 'wooneilandjes'. Echter hier is sprake van een voorkant-voorkant situatie met de bestaande woningen aan de overzijde van de weg. Door een zodanige positionering van de nieuwe woningen in combinatie met het groen ontstaat de stuatie dat de bestaande woningen overwegend op het groen uitkijken.
De woningen ten westen van de nieuwe ontsluitings weg liggen met hun tuinen ruggelings aan de bestaande woningen aan de Elserhegge. Echter door de afstand en het tussenligende groen blijft de privacy en bezonning van deze bestaande wonignen gewaarborgd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan. Tevens komt de ladder voor duurzame verstedelijking en het gemeentelijk beleid in dit hoofstuk aan bod.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt. Aan de aan van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
- 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. Het planvoornemen vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave'
In dat kader wordt voortgeborduurd op de SVIR en voorziet het planvoornemen in de ontwikkeling van 15 grondgebonden woningen in stedelijk gebied te plaatse van een voormalige woonwagenlocatie. De woningen worden klimaatbestendig en duurzaam gerealiseerd. Daarnaast wordt nadrukkelijk aangesloten op het aangrenzende landschap waarbij het landschap onderdeel is van het planvoornemen en daarmee ter plaatse versterkt wordt. Het planvoornemen draagt daarmee bij aan de afronding van de bebouwingsrand en aan de ontwikkeling van een sterke, aantrekkelijke en gezonde stad.
3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.
Anders dan in de voormalige Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap (waaronder het beleid voor Nationale Landschappen) laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. Het Rijk borgt dat het rivierensysteem ruimte houdt om water over Rijntakken en Maas veilig af te voeren, ook voor de lange termijn, mede ter bescherming van het binnendijkse plangebied. Het belang van bescherming van de buisleidingen is in een aparte structuurvisie vastgelegd.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan. Het is aan de gemeente zelf om medewerking te verlenen voor kleinschalige natuurlijke groen en voor het bouwen van huiszen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Hier is in onderhavige situatie sprake van. Middels een CPO-constructie wordt onderhavig planvoornemen helemaal afgestemd op de woonwensen van de deelnemers.
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer Natuurnetwerk Nederland en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Onderhavige ontwikkeling heeft geen gevolgen voor aangewezen nationale belangen. Er zijn geen nationale belangen van toepassing op het plangebied, derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend bestemmingsplan.
3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Onderhavige ontwikkeling heeft geen gevolgen voor aangewezen nationale belangen. Er zijn geen nationale belangen van toepassing op het plangebied, derhalve heeft de Rarro geen consequenties voor voorliggend bestemmingsplan.
3.2.5 Besluit ruimtelijke ordening: ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn 11 woningen (welke op één en dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus 12.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 15 woningen. Van deze woningen zijn er 10 reeds planologisch-juridisch geregeld door middel van een uitwerkingsverplichting in het vigerend bestemmingsplan. Op basis hiervan zou beoordeeld kunnen worden dat met onderhavig planvoornemen slechts vijf 'nieuwe' woningen extra planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt en dat daarom geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Echter, de tien voorziene woningen in het vigerend bestemmingsplan vallen niet onder de harde planvoorraad. Om deze reden dienen ook de tien, middels een uitwerkingsverplichting, bestemde woningen als nieuwe ontwikkeling te worden beschouwd. In zijn geheel is daarmee sprake van de realisatie van 15 nieuwe woningen, aldus sprake van een stedelijke ontwikkeling. Gezien met onderhavig planvoornemen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, dient aangetoond te worden dat aan de Ladder wordt voldaan. In dit kader wordt in onderstaande nader op de behoefte aan de 15 woningen en de ligging van de woningen ingegaan.
Onderhavig planvoornemen ziet toe op de realisatie van 15 woningen. De woningen worden, met uitzondering van een gedeelte aan de oostelijke zijde van het plangebied, gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied van de gemeente Stein. De woningen zijn primair gericht op jongeren en starters: een specifieke doelgroep waar de behoefte aan dergelijke woningen groot is. De realisatie van deze woningen wordt dan ook ondersteund door een subsidie van de Provincie. Verder geldt dat alle 15 woningen reeds als dusdanig zijn opgenomen (en vastgesteld) in de regionale woningbouwprogrammering. De 10 woningen die waren voorzien in het vigerend bestemmingsplan, zijn ook al sinds lange tijd opgenomen in de gemeentelijke woningprogrammering. De woningen voorzien daarmee in een concrete behoefte. De 5 extra woningen dienen nog wel gecompenseerd te worden. Aangezien sprake is van een 'harde' toevoeging, moeten deze extra woningen gecompenseerd worden in de verhouding 1:4. Dit is conform de structuurvisie zoals die gold op moment dat met het project is gestart. Dit betekent dat er elders 20 woningen aan de woningvoorraad onttrokken moeten worden. In dit kader zijn er 20 bouwtitels, behorend bij de restcapaciteit het Centrumplan Stein, ingeleverd.
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan voorziet in een concrete woonbehoefte binnen stedelijk gebied. Door compensatie in de vorm van het inleveren van bouwtitels elders in de verhouding 1:4 (conform de structuurvisie zoals die gold op moment dat met het project is gestart) , wordt voorkomen dat het plan tot onnodig nieuw ruimtebeslag leidt. Tevens zal het plan geen zodanige leegstand tot gevolg hebben dat dit tot een, uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, onaanvaardbare situatie in het verzorgingsgebied van de voorziene ontwikkeling zal leiden. Geconcludeerd wordt dat aan de Ladder wordt voldaan.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak van de Rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:
- Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Uitsnede kaart Zoneringen POL 2014
Zoals weergeven op bovenstaande kaart is het plangebied grotendeels gelegen in de zone 'Overig bebouwd gebied'. Deze zone beslaat alle gronden die in het stedelijk gebied en buiten stedelijke centra zijn gelegen. Het betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorpskarakter. De provinciale beleidsaccenten zijn hierbij gericht op:
- transformatie van de regionale woningvoorraad;
- bereikbaarheid;
- balans in voorzieningen en detailhandel;
- stedelijk groen en water;
- kwaliteit van de leefomgeving.
Een klein gedeelte van twee woonpercelen aan de oostelijke zijde van het plangebied is gelegen in de zone 'Buitengebied'. De zone 'Buitengebied' omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en clusters van bebouwing. De buitengebieden hebben vaak een agrarisch karakter met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Voor deze gebieden ligt het accent op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en het terugdringen van de milieubelasting vanwege de landbouw. Daarnaast gaat de aandacht uit naar de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Gedeelte woonpercelen in zone 'buitengebied'
Tot slot geldt dat het plangebied in het noordoosten grenst aan het gebied dat is aangeduid als 'Goudgroene natuurzone'. Gebieden met de aanduiding 'Goudgroene natuurzone' betreffen gebieden waar natuur en natuurontwikkeling het primaat hebben vanwege de voorkomende waardevolle flora en fauna, vaak van (inter)nationale betekenis (zoals de Natura2000-gebieden). De landschappelijke waarden en natuurwaarden zijn hier op provinciaal niveau gewaarborgd. Het is om deze reden gewenst om met de situering van de woonpercelen buiten dit gebiedstype te blijven.
In dat kader heeft toetsing aan de kernkwaliteiten van het Zuid Limburgse landschap plaatsgevonden. Uit deze toetsing blijkt dat er op de juiste wijze conserverend wordt omgegaan met de meest belangrihjke waarden, te weten de holleweg met bijbehorende reliëfranden en gebiedseigen en karakteristieke belendende beplanting. Er worden geen kernkwaliteiten aangetast. Daarnaast wordt in aansluiting op en in samenbang met in het plangebied de groenstructuur versterkt zodat de holle weg met beplanting niet op zich zelf staat maar aan zal sluiten bij de groene dooradering van het plangebied. Dit versterkt de potentiele kwaliteit ter plaatse. Er wordt aldus invulling gegeven aan de beleidsdoelen en ambites op gebied van natuur, landschap en occupatiegeschiedenis. De toetsing aan de kernkwaliteiten is bijgevoegd als Bijlage 2.
In de provinciale Omgevingsverordening (zie volgende paragraaf, 3.3.2) is er meer concreet invulling gegeven aan de kaders die in de Omgevingsvisie worden geschetst. Toetsing van het planvoornemen aan deze kaders vindt in deze paragraaf plaats.
3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.2.5 (ladder voor duurzame verstedelijking) is reeds besproken dat onderhavig planvoornemen een stedelijke ontwikkeling binnen hoofdzakelijk bestaand stedelijk gebied betreft en dat aan de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan. Hiermee wordt ook voldaan aan de kaders voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in het POL.
Verder is ten aanzien van het onderwerp 'Wonen' in het POL opgenomen dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Zoals beschreven in paragraaf 3.4.1, is de realisatie van de 15 woningen op onderhavige locatie passend binnen de Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Daarnaast dienen de 5 extra woningen zoals eerder aangegeven nog wel gecompenseerd te worden. Aangezien sprake is van een 'harde' toevoeging, moeten deze extra woningen gecompenseerd worden in de verhouding 1:4. Dit is conform de structuurvisie zoals die gold op moment dat met het project is gestart. Dit betekent dat er elders 20 woningen aan de woningvoorraad onttrokken moeten worden. In dit kader zijn er 20 bouwtitels, behorend bij de restcapaciteit het Centrumplan Stein, ingeleverd.
Het gedeelte van de woonpercelen die gelegen zijn binnen de zone 'buitengebied' betreffen met name het tuingedeelte van deze percelen. In totaal gaat het om 406 m2. Gezien de opzet van het plan in de vorm van veel kwalitatief groen wordt nadrukkelijk aangesloten bij de natuurwaarden van de holle weg. Met de beoogde inrichting en de opbouw van het groen worden deze woonpercelen, maar ook de andere 'wooneilandjes' aan de oostzijde van de ontsluitsweg, groen omkaderd. De woonpercelen en 'wooneilandjes' worden daarmee in optimale vorm landschappelijk ingepast. Daarnaast wordt het wooncluster Meerdel hiermee op een kwalitatieve wijze afgerond in aansluiting op het aangrenzende buitengebied zodat daardoor sprake is van een samenhangend geheel.
Tot slot dient nog kort aandacht besteed te worden aan de mogelijke ligging van het plangebied binnen de Goudgroene natuurzone. De Goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationale Natuurnetwerk. Op basis van artikel 2.6.2 geldt dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied dat deel uitmaakt van de Goudgroene natuurzone, geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maakt die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten. Dit verbod is niet van toepassing op nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten, indien:
- 1. er sprake is van een groot openbaar belang;
- 2. er geen reële alternatieven zijn en
- 3. uit het ruimtelijk plan blijkt dat en hoe negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en voor het overige worden gecompenseerd, waarbij:
- a. de compensatie niet mag leiden tot verlies van areaal, samenhang en kwaliteit van de wezenlijke kenmerken en waarden; en
- b. de compensatie plaatsvindt:
- op financiële wijze of
- in natura in nog niet gerealiseerde delen van de Goudgroene natuurzone
Vanwege een logische plangrens aan de oostzijde is een gedeelte van de goudgroene zone gelegen binnen het plangebied. Hierbinnen zijn geen woonpercelen gesitueerd. Er zijn hier geen nieuwe activiteiten voorzien dan wel vindt geen wijziging van bestaande activiteiten plaats. De bestemming 'Natuur' blijft voor dit gedeelte gehandhaafd.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen ziet toe op de realisatie van 15 woningen primair gericht op jongeren en starters. De woningen worden, mogelijk met uitzondering van een klein gedeelte van twee woonpercelen aan de oostelijke zijde van het plangebied, gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Daarbij geldt dat met het planvoornemen wordt voorzien in een concrete (woon)behoefte, waardoor gesteld kan worden dat het planvoornemen voldoet aan de eisen voor duurzame verstedelijking. Tevens is het planvoornemen passend binnen de kaders van de Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Verder geldt dat het wooncluster Meerdel op een kwalitatieve wijze wordt afgerond in aansluiting op het aangrenzende buitengebied zodat daardoor sprake is van een samenhangend geheel. Er is sprake van een optimale landschappelijke inpassing. Tot slot is, vanwege een logische plangrens, voor gekozen om een gedeelte van de goudgroene natuurzone meer te nemen in dit plangebied. Echter de natuurbestemming blijft hier ongewijzigd.
Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen de beleidskaders van het POL en de omgevingsverordening.
3.4 Regionaalbeleid
3.4.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL)
De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse visie op de woningmarkt. De visie is opgesteld door 18 gemeenten, waaronder de gemeente Stein. De visie vormt de basis voor het gemeentelijk woonbeleid. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand. Een belangrijk aandachtspunt binnen de visie wordt gevormd door krimp. De gemeenten hebben daarom afgesproken reeds bestaande harde plancapaciteit in de subregionale woningmarktprogrammering te schrappen. Hierbij is afgesproken dat de minimale verhouding toe te voegen woningen versus te schrappen harde plannen 1:4 dient te zijn. Dit is conform de structuurvisie zoals die gold op moment dat met het project is gestart.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 15 woningen, primair gericht op jongeren en starters. De behoefte aan woningen onder deze doelgroep is groot. In het vigerend bestemmingsplan zijn 10 van de 15 woningen reeds planologisch-juridisch geregeld door middel van een uitwerkingsverplichting. Deze 10 woningen zijn hierdoor al sinds lange tijd opgenomen in de woningprogrammering van de gemeente Stein en voorzien daarmee in een concrete behoefte. Hierdoor dient enkel de toevoeging van de 5 extra woningen, die met een bestemmingsplanherziening mogelijk worden gemaakt, gecompenseerd te worden conform de verhouding 1:4 (conform de structuurvisie zoals die gold op moment dat met het project is gestart). Dit betekent dat er elders 20 woningen aan de woningvoorraad onttrokken moeten worden.
Compensatie van de 5 extra woningen die met het planvoornemen worden gerealiseerd, heeft plaatsgevonden door de restcapaciteit van het Centrumplan Stein in te zetten in de verhouding 1 staat tot 4 (conform de structuurvisie zoals die gold op moment dat met het project is gestart). . Hiervoor zijn 20 bouwtitels ingeleverd. De 5 'extra' woningen zijn op deze manier in voldoende mate gecompenseerd. Dit is regionaal afgestemd. De ontwikkeling past daarmee binnen de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Ruimtelijke Structuurvisie Stein 2015-2025
De gemeente Stein heeft op 26 februari 2015 de 'Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling 2011' vastgesteld. In de structuurvisie heeft de gemeente de hoofdlijnen voor voorgenomen ontwikkelingen en het door de gemeente te voeren beleid vastgelegd. De structuurvisie geeft invulling op de strategische toekomstvisie 'Het Stein van morgen' dat het strategische beleid voor de periode 2011-2021 vormt. In deze visie verlegt de gemeente de ambitie van groei naar kwaliteitsborging. De structuurvisie is tot stand gekomen door de inbreng van vele mensen. Het samenspel tussen overheden, inwoners, ondernemers en andere belanghebbenden wordt als belangrijk punt voor de ruimtelijke ontwikkelingen van Stein aangemerkt.
Als belangrijkste opgave voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Stein wordt de vergrijzing en ontgroening genoemd. Investeren in de kwaliteit en leefbaarheid van de dorpen binnen de gemeente wordt hierbij als één van de drie kernopgaven genoemd.
In de gemeentelijke beleidskaart is de provinciale beleidskaart (POL 2014) als onderlegger gebruikt. De provinciale beleidskaart is in paragraaf 3.3.1 reeds toegelicht en wordt daarom hier niet verder besproken.
Uitsnede Structuurvisie Totaalkaart met het plangebied bij witte stippellijn
Op de Structuurvisie Totaalkaart is het plangebied aangeduid als 'herstructurering/ verdunningsgebied'. Op de Projectenkaart Structuurvisie is het plangebied hierbij aangeduid als puntlocatie project, genaamd Herstructurering Meerdel (nr. 49). Het project Herstructurering Meerdel betreft een ontwikkeling voor de middellange termijn die voorziet in de herstructurering van de voormalige woonwagenstandplaatsen. Met onderhavig planvoornemen wordt invulling gegeven aan deze specifieke herstructureringsopgave. Het plan is daarmee passend binnen de gemeentelijke structuurvisie.
3.5.2 Strategische toekomstvisie:2018-2022
De strategische toekomstvisie 2018-2022 is een actualisatie van de visie uit 2011. In deze geactualiseerde visie is de strategische koers van de gemeente stein voor de komende jaren vastgelegd aan de hand van een missie: 'een eigenzinnige woongemeente in de Zuid-Limburgse Maasvallei waar het mogelijk is dorps te wonen in een verstedelijkt gebied met kwalitatief hoogwaardige voorzieningen en ruimte voor ondernemerschap en particulier initiatief'.
Drie kernwaarden vormen de ruggengraat van deze strategische toekomstvisie 2018-2022. Deze kernwaarden vormen in onderlinge samenhang het DNA, de identiteit van de gemeente Stein en zijn de bouwstenen voor de missie. De kernwaarden betreffen:
- Kernwaarde 1: Sociale en vitale kernen.
- Kernwaarde 2: Duurzame leefomgeving met unieke waarden.
- Kernwaarde 3: Een bereikbare en bedrijvige gemeente.
Het planvoornemen heeft met name betrekking op de kernwaarden 1 en 2 en in mindere mate op kernwaarde 3. Sociale en vitale kernen worden voor een belangrijk deel gevormd door de identiteit van de kern in combinatie met de inwoners en ondernemers zelf. Het is daarbij belangrijk om bewust en trots te zijn op de eigen identiteit en kwaliteten en dit ook te etaleren. Dit neemt niet weg dat ook samenwerking tussen de kernen onderling belangrijk is en gestimuleerd moet worden. Dit is in de toekomst van groot belang om de kracht van Stein te behouden. Het planvoornemen draagt nadrukkelijk bij aan de sociale en vitale kern Stein. De realisatie van de 15 woningen door een CPO-vereninging zorgt voor de afronding van het wooncluster Meerdel. Het planvoornemen is door de toekomstige bewoners zelf ontwikkeld. Daarnaast worden de woningen ingepast in haar omgeving en duurzaam ontwikkeld. Er wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de aanwezige landschappelijke waarden en waar mogelijk wordt dit versterkt. Bij de realisatie van de woningen wordt gekeken hoe technologische ontwikkelingen een verdere bijdrage kunnen leveren aan een duurzame leefomgeving met unieke waarden. Het planvoornemen voor wat betreft de kernwaarde 1 en 2 zeker passend binnen de strategische visie 2018-2022.
3.5.3 Groenbeleidsplan gemeente Stein
Op 5 oktober 2016 is het groenbeleidsplan gemeente Stein vastgesteld. In Groenbeleidsplan is het groenbeleid per kern nader uitgewerkt. Voor Elsloo Noord zijn de volgende doelen c.q. ambities beschreven:
- Duurzame instandhouding van de groenstructuur van de Driekoulenweg
- Toepassen van een verspringende boomstructuur aan de Hieberweg
- Interne noord-zuid verbinding voorzien van enkel begeleidende bomenrij
- Starten van een vergroeningsactie met bewoners
- Herziening van de groen- en bomenstructuur van de vogeltjesbuurt
- Bomen vervangen en rijen aanvullen in de wijken van de Elserveld
Het planvoornemen heeft geen betrekking op bovenstaande punten. Wel wordt met het planvoornemen in algemene zin bijgedragen aan het versterken van de groenstructuur door de groene uitstraling van het planvoornemen in aansluiting op de natuurwaarden van de holle weg. De woningen worden daarbij omkaderd door groene erfafscheidingen en een groene omkadering, waardoor de woning op een goede wijze landschappelijk worden ingepast. Er ontstaat hierdoor een goede afronding van het wooncluster Meerdel, waardoor er een goede samenhang met het aangrenzende buitengebied ontstaat.
3.5.4 Energievisie gemeente Stein 2018-2021
Op 31 januari 2019 heeft de gemeenteraad de Energievisie gemeente Stein 2018-2021 vastgesteld. De gemeente werkt met de visie en het bijbehorende uitvoeringsprogramma aan een energieneutraal Stein. Gasloos-wonen vormt binnen de visie een belangrijk aandachtspunt.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 15 woningen die niet worden aangesloten op het gasnet. Verder zal de uitwerking van de woningen ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning ten behoeve van de activiteit bouwen zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de energievisie om te komen tot energieneutrale woningen. Het planvoornemen is daarmee passend binnen de Energievisie.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen.
Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
4.2 M.e.r.-beoordeling
4.2.1 Algemeen
Beoordeeld moet worden of het planvoornemen kan leiden tot opstellen van een milieueffectrapport (MER). Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit mer lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben (C-lijst) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (D-lijst). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:
- de kenmerken van de activiteit (onder andere omvang en cumulatie);
- de plaats waar de activiteit wordt verricht (de kenmerken van het plangebied in relatie tot de kwetsbaarheid van de omgeving);
- de kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid).
4.2.2 Kenmerken van de activiteit
Het planvoornemen voorziet ter plaatse van voormalige woonwagenstandplaatsen, binnen bestaand stedelijk gebied, in de realisatie van 15 woningen en verschillende (groen)voorzieningen. Ter plaatse van het plangebied is in het vigerend bestemmingsplan reeds een uitwerkingsplicht opgenomen ten behoeve van de realisatie van 10 woningen. Wegens een gewijzigde woonbehoefte bestaat inmiddels de wens om, naast de tien voorziene woningen, vijf extra woningen te realiseren. Met de realisatie van de in totaal 15 woningen, wordt het wooncluster Meerdel afgerond.
De begrenzing van het stedenbouwkundig plan voor de 15 woningen wijkt af van het bestemmingsvlak waar de uitwerkingsplicht geldt. Echter het planvoornemen voorziet in dermate veel groen als overgang naar het aangrenzende buitengebied en de holle weg in het bijzonder dat er nauwelijks sprake is van extra ruimtebeslag voor de woonpercelen. Dergelijke ontwikkelingen komen niet voor de C-lijst en/of D-lijst. Er is daardoor geen sprake van m.e.r-beoordelingsplicht.
4.2.3 Plaats waar de activiteit wordt verricht
Het plangebied is gesitueerd aan de oostzijde van het wooncluster Meerdel en vormt de overgang naar het buitengebied. De relatie met dit buitengebied is beperkt door de aanwezige bomenrijen en bosschages van de aangrenzende holle weg. Een uitgebreidere beschrijving van de omgeving en de inpassing daarin van het planvoornemen is opgenomen in Hoofdstuk 2 van deze toelichting.
In de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van de Natura 2000-gebieden vastgelegd. Natura 2000 betreft de natuurparels die vanwege hun natuurwaarden Europese bescherming genieten, hetgeen in Nederland inhoudt, dat werkzaamheden of ontwikkelingen in (de nabijheid van) deze gebieden getoetst dienen te worden aan de Natuurbeschermingswet 1998. Het plangebied ligt niet in, noch in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft enerzijds 'Grensmaas' op circa 1,1 km afstand van het plangebied en anderzijds 'Bunder- en Elsloöerbos' en 'Geleenbeekdal' op respectievelijk 1 km en 5 km. Het natura 2000-gebied 'Grensmaas' is weinig stiksof gevoelig. De natura 2000-gebieden 'Bunder- en Elsloöerbos' en 'Geleenbeekdal' zijn in dat geval gevoeliger voor stikstof.
Gezien deze afstand zijn er geen siginificante effecten op dit gebied te verwachten ten aanzien van geluid, licht en trillingen. Ook leidt het planvoornemen niet tot een toename van stikstofdepositie op dit gebied (zie ook 4.12.1). De instandhoudings- en ontwikkelingsdoelstellingen voor de aangewezen habitattypen en doelsoorten blijven gewaarborgd. Verder maakt het plangebied geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland, maar grenst het er wel aan. Door de voorgenomen plannen binnen het plangebied in combinatie met de beoogde overgang en de afstand tot het Natuurnetwerk Nederland, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland echter niet worden aangetast.
4.2.4 Kenmerken van de gevolgen van de activiteit
Alle relevante milieuaspecten zijn in het kader van dit bestemmingsplan uitvoerig onderzocht en hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieueffecten naar voren gekomen die een belemmering kunnen opleveren voor het planvoornemen. In onderhavig hoofdstuk zijn de betreffende milieuaspecten, alsmede de uitgevoerde onderzoeken nader beschreven.
4.2.5 Conclusie
Door de realisatie van 15 woningen en bijbehorende (groen)voorzieningen ter afronding van het wooncluster Meerdel, wordt niet verwacht dat er negatieve effecten zullen optreden op de in de directe omgeving aanwezige waarden en belangen of op aanwezige beschermde gebieden en (te verwachten) beschermde soorten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige significante effecten zijn te verwachten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Een verdere (vormvrije) m.e.r.-beoordeling wordt niet noodzakelijk geacht gezien de kleinschaligheid van het planvoornemen en er geen nadelige significante effecten te verwachten zijn.
4.3 Bodem
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Om de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied inzichtelijk te maken is in opdracht van RUD Zuid-Limburg door Lievense Milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnr. SOM013977.RAP001.MH.GP (versie 1.0), d.d. 24 september 2020). De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 3.
Uit het verkenned bodemonderzoek is het volgende gebleken
- De bodem bestaat tot de maximaal geboorde diepte van 5,0 m-mv uit zand of leem. Op het westelijke terreindeel, nabij de voormalige verharding, zijn in de bovengrond plaatselijk stollagen aangetroffen. Behoudens een spoortje puin in de bovengrond van boring B7 zijn er geen afwijkingen waargenomen die kunnen duiden op het voorkomen van een bodemverontreiniging.
- De bovengrond is plaatselijk (gele en groene gebied, zie bijlage 2) licht verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale olie. De ontgravingskwaliteit varieert tussen 'altijd toepasbaar' en 'klasse industrie'.
- Ter plaatse van boring 1 en 3 (onderzoek 2020) is de ondergrond licht verontreinigd met enkele zware metalen (klasse industrie). Op de rest van de locatie zijn in de ondergrond geen verontreinigingen aangetroffen.
- De gehalten PFOA en PFAS overschrijden de bepalingsgrens doch liggen beneden de (voorlopige) achtergrondwaarden. De bodemkwaliteitsklasse verandert niet. Er gelden wel toepassingsvoorwaarden: toepassing van grond op landbodem in grondwater-beschermingsgebieden is niet toegestaan.
- Visueel en analytisch is geen asbest aangetroffen. De locatie is onverdacht voor asbest.
Tijdens het bodemonderzoek is in de ondergrond een lichte verhoging aangetroffen van nikkel en zink. Door deze verhoging valt de kwaliteit van deze grond in de klasse industrie. Het betreft de bodemlaag van 1,4 – 4,9 m-mv. Dit is ongeroerde grond.
Op meerdere plaatsen binnen de gemeente Stein worden verhoogde waarden voor nikkel en zink aangetroffen in onbelaste gebieden. Dit wordt toegeschreven aan de invloed van de Maas in het verleden. Deze verhogingen zijn van natuurlijke aard en niet antropogeen.
Van de beide boringen die in het mengmonster, waar de verhogingen gemeten zijn, zijn samengevoegd valt er één binnen de bestemming 'Wonen' ter plaatse van de kavels met de sociale huurwoningen en de andere binnen de bestemming 'groen'.
Verder betreft het een verontreiniging op meer dan 1,4 meter diepte. Aangezien er ter plaatse van de gecontateerde verhoogde verontreining ter plaatse van de woonbestemming sociale huurwoningen worden gerealiseerd zonder kelder en een fundering ongeveer o,8 meter diep is, zal deze laag niet vergraven worden. Daarmee zijn contactmogelijkheden uitgesloten. Een sanering van deze bodemlaag is dan ook niet doelmatig.
Conclusie
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor het voorgenomen gebruik van het plangebied. Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een bodemverontreiniging van betekenis en de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen.
Het aspect 'Bodem' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.4 Geluid
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan of een ruimtelijke onderbouwing.
Wegverkeer
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van 15 woningen. In het kader van de Wet geluidhinder wordt een woning aangemerkt als een geluidsgevoelig object. De woningen worden niet gerealiseerd binnen de geluidszone van een weg. Vanuit de Wet geluidhinder geldt er hier dan ook geen onderzoeksplicht naar de geluidbelasting veroorzaakt wegverkeer. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt deze geluidbelasting wel beoordeeld om te kunnen waarborgen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is hiervoor noodzakelijk.
Industrie
Verder geldt dat de woningen worden gerealiseerd binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. In het vigerend bestemmingsplan 'Kern Elsloo' is daarom ter plaatse van het plangebied de aanduiding 'geluidszone - industrie' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden opgericht. Het bevoegd gezag kan hier echter door middel van een omgevingsvergunning van afwijken op voorwaarde dat de geluidsbelasting vanwege industrielawaai aan de gevels van de te realiseren geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde. Vanwege de ligging binnen de geluidszone van Chemelot dient middels een akoestisch onderzoek naar industrielawaai de geluidbelasting op de gevels inzichtelijk te worden gemaakt om de daadwerkelijk benodigde hogere grenswaarde voor de te realiseren woningen te bepalen.
Akoestisch onderzoek
Door Aelmans is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai en industrielawaai uitgevoerd (rapportnummer M201326.002.001/GGO). De samenvatting en conclusie van dit onderzoek zijn in onderstaande weergegeven. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 4.
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat ten aanzien van het wegverkeer op geen enkele gevel van het bouwplan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Ten aanzien van het industrieterrein Chemelot betreft voor het plangebied van deze 15 te realiseren woningen dat de geluidbelasting maximaal 54 dB(A) bedraagt. Hiervoor is een HGW-procedure als gevolg van industrielawaai voor dit planvoornemen doorlopen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door het industrieterrein Chemelot, bedraagt 55 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'redelijk' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvraardbaar woon- en leefklimaat.
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er formeel een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling an de geluidwering van de gevel. Het is echter aannemelijk dat een gevel van een nieuwbouwwoning een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit. Derhalve is een nader onderzoek ter bepaling van de gevel niet aan de orde. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB en daardaarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
4.5 Geur
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. Bij de 'omgekeerde werking' gaat het om de vraag of ter plaatse van geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon en/of leefklimaat. Verder hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van de standaardnormen van de Wgv af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen en vastleggen in een geurverordening dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 15 woningen. Een woning geeft geen geuroverlast voor de nabije omgeving, maar wordt gekwalificeerd als geurgevoelig object. Om deze reden dient aandacht besteed te worden aan aspecten ten aanzien van geurhinder in de omgeving.
In de omgeving van het plangebied (binnen een straal 300 meter) bevinden zich geen inrichtingen in de vorm van agrarische bedrijven die stank- of geuroverlast tot gevolg hebben. Ter plaatse van het plangebied is ten aanzien van het aspect geur dan ook geen overlast te verwachten.
Conclusie
Het aspect 'Geur' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
4.6 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 15 woningen en valt daarmee ruimschoots binnen de norm van 1.500 woningen. Gesteld kan worden dat het planvoornemen daardoor niet in betekende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht. Er is geen nader onderzoek naar luchtkwaliteit benodigd.
Fijn stof
Voor wat betreft de beoordeling van het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit dient er gelet te worden op de fijnstofconcentraties ter plaatse. Hiervoor is de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) geraadpleegd. Direct nabij het plangebied zijn geen rekenpunten gelegen. Om alsnog een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit ter plaatse, zijn daarom de fijnstofconcentraties nabij het dichtstbij gelegen rekenpunt aan de Steinderweg beoordeeld. Uit de NSL-monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 hier respectievelijk maximaal 24,67 ìg/m3, 19,15 ìg/m3 en 12,16 ìg/m3 zijn (zie onderstaande afbeelding). De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 ìg/m3) en PM2,5 (20 ìg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uur gemiddelde concentratie is maximaal 6,95 waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De concentratie fijnstof heeft geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plekke van de locatie. Het aspect fijnstof vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Uitsnede NSL-monitoringskaart met rekenpunt bij rode contour en plangebied bij oranje contour
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.
Een woning wordt op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) niet aangemerkt als gevoelige bestemming. Daarnaast is het plangebied niet in de directe nabijheid van de provinciale of rijksweg gelegen. Het besluit is derhalve niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
Conclusie
Het planvoornemen wordt aangemerkt als NIBM. Op basis van de NSL-monitoringstool is vastgesteld dat de fijnstofconcentraties in de omgeving van het plangebied geen belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat. Verder geldt dat woningen niet worden aangemerkt als gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.
4.7 Externe Veiligheid
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd:
- 1. Plaatsgebonden Risico (PR): de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit.
- 2. Groepsrisico (GR): is de kans dat in een keer een groep mensen van tenminste een bepaalde grootte komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het GR is een oriënterende waarde.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 15 woningen. Een woning wordt aangemerkt als kwetsbaar object. Om die reden worden, met behulp van de risicokaart, rsicovolle objecten en inrichtingen in de omgeving van het plangebied geïnventariseerd en beoordeeld.
Uitsnede risicokaart met planlocatie bij oranje contour (bron: www.risicokaart.nl)
Op de risicokaart is te zien dat het plangebied niet is gelegen in de directe nabijheid of binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van risicovolle bedrijven, transportroutes of buisleidingen. Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied van de volgende risicobronnen.
Transport door Buisleidingen
De dichtstbijzijnde geprojecteerde woning in het plangebied is op een afstand van circa 65 meter gelegen tot de ARG- (ethyleen) en MVC-leiding (monovinylchloride) van PPS-Pipelines. Op basis van de overlegde gegevens door PPS-Pipelines heeft de MVC-leiding geen PR 10-6 risicocontour. De ARG-leiding heeft wel een PR 10-6 risicocontour, deze is inzichtelijk gemaakt in onderstaande afbeelding(rode lijn). Het plangebied ligt, zoals eerder gesteld, buiten deze PR 10-6 risicocontour. Als zodanig vormen beide leidingen geen belemmering voor de planlocatie.
Contouren plaatsgebonden risico (rood PR 10-6, geel PR 10-7, groen PR10-8)
Het invloedsgebied (1% letaliteitsafstand) van de ARG-leiding bedraagt 140 meter. Een groot gedeelte van het plangebied ligt binnen deze afstand. Uit de gegevens van PPS-Pipelines blijk dat het hoogste groepsrisico niet ter plaatse van het plangebied is berekend. Het hoogst berekende groepsrisico van deze buisleiding ligt ruim onder de oriëntatiewaarde. Voor de MVC-leiding geldt hetzelfde; het hoogst berekende groepsrisico ligt ruim onder de oriëntatiewaarde en is niet gelegen ter hoogte van de planlocatie.
In artikel 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico indien:
- Het plangebied betrekking heeft op het gebied tussen de 1%-letaliteitszone en de afstand waarop het plaatsgebonden risico gelijk is aan 10-8, of
- Als het groepsrisico onder 0.1 keer de oriëntatiewaarde blijft en/of het groepsrisico minder dan 10% toeneemt.
In onderhavige situatie blijft het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde en zal als gevolg van de ontwikkeling (toename van 10 naar 15 woningen) het groepsrisico met minder dan 10% toenemen. Op basis hiervan is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht .
Transport over het spoor
De spoorlijn Lutterade – Visé (B) is op meer dan 1.000 m gelegen van het plangebied. De spoorlijn Lutterade – Visé (B) (route 100 Lutterade – Visé (B)) is aangewezen als Basisnetroute. Uit de tabel Basisnet spoor van bijlage II van de Regeling basisnet volgt dat over deze spoorlijn A, B2, C3, en B2 stoffen worden getransporteerd. De grootste 1% letaliteitsafstand bedraagt 995 meter, veroorzaakt door het transport van gasvormige toxische stoffen (B2). Hiermee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van het spoor en vormt dit als zodanig geen belemmering.
Transport over de A2 en A76
Op circa 1.160 meter van het plangebied is de rijksweg A2 gelegen. De rijksweg A2 is aangewezen als Basisnetroute. Uit de telgegevens van Rijkswaterstaat blijkt dat over het wegvak L42 van de rijksweg A2 transporten met LF1, LF2, LT1, LT2, LT3, GF1, GF2, GF3, GT3 en GT4 plaatsvinden. De stoffen LT3 (toxische vloeistof) en GT4 (toxisch gas) hebben hierbij de grootste 1% letaliteitsafstand, meer dan 4.000 meter. Het plangebied ligt derhalve binnen het toxisch invloedsgebied van de A2.
Op circa 880 meter van het plangebied is de rijksweg A76 gelegen. De rijksweg A76 is aangewezen als Basisnetroute. Uit de telgegevens van Rijkswaterstaat blijkt dat over het wegvak L62 van de rijksweg A76 transporten met LF1, LF2, LT1, LT2, LT3, LT4, GF1, GF2, GF3 en GT3 plaatsvinden. De stof LT3 (toxische vloeistof) heeft hierbij de grootste 1% letaliteitsafstand, meer dan 4.000 meter. Het plangebied ligt derhalve binnen het toxisch invloedsgebied van de A76.
Gelet op de ruimtelijke scheiding, van het plangebied tot de rijkswegen, van meer dan 200 meter, is het conform artikel 8, lid 1 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Handleiding Risicoberekeningen Bevt (HART) niet noodzakelijk om de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Voor beide wegen kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico en dient conform artikel 7 van het Bevt ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Transport over het water
Het plangebied is gelegen op circa 670 meter ten oosten van de Maas. De Maas maakt onderdeel uit van de Maascorridor, waarover structureel transporten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Ter hoogte van het plangebied wordt de Maascorridor gevormd door het Julianakanaal. Uit de Tabel Basisnet water van bijlage III van de Regeling basisnet blijkt dat over het onderhavige traject de stoffen LF1, LF2, LT1, GF3 en GT3 vervoerd worden. Als gevolg van de transporten GT3 (toxische gassen) is sprake van een invloedsgebied van 1.070 meter. Gelet op de ruimtelijke scheiding, van het plangebied tot het Julianakanaal, van meer dan 200 meter, is het conform artikel 8, lid 1 Bevt en de HART niet noodzakelijk om de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico en dient conform artikel 7 van het Bevt ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Risicovolle inrichtingen
Op een afstand van 1.200 meter is het industrieterrein Chemelot gelegen. Zoals reeds eerder gesteld valt het plangebied niet binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr van de site Chemelot. Het plangebied is wel gelegen binnen het toxisch invloedsgebied van de site Chemelot. Maar gelet op de ligging buiten de PR 10-8 contour en de geringe toename van het aantal personen (5 x 2,4 = 12) zal deze uitbreiding geen significante invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico van de site Chemelot.
Voor de ligging binnen het toxisch invloedsgebied van de site Chemelot geldt overeenkomstig artikel 13 van het Bevi wel een verantwoording van het groepsrisico. De toename van de hoogte van het groepsrisico kan in dit geval kwalitatief beschouwd worden.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Op basis van voorgaande inventarisatie van de risicobronnen ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de MVC- en ARG-leiding, binnen het invloedsgebied van de A2, A76, de Maas en de site Chemelot waarvoor een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico geldt. Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
- de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding;
- het GR per kilometer buisleiding vergeleken met de oriënterende waarde;
- de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.
In verleden was het plangebied in gebruik als woonwagenlocatie met 8 standplaatsen. In de tussenliggende periode is het plangebied in gebruik als speeltuin/-terrein. Nu is het voornemen om binnen het plangebied 15 woningen te realiseren. Hiermee neemt het aantal personen dat langdurig binnen het plangebied verblijft slecht in beperkte mate toe. Als gevolg hiervan neemt het groepsrisico met minder dan 10% waarbij de oriëntatie waarde niet wordt overschreden. Daarnaast is het groepsrisico kleinder dan 0,1 maal de oriëntatie waarde. Derhalve kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsriscio.
In dat kader kan ten aanzien van de bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid het volgende gesteld worden. Het plangebied is binnen de huidige infrastructuur goed bereikbaar voor hulpdiensten. De bestaande infrastructuur wordt met dit planvoornemen afgerond waardoor de Meerdel een directe aansluiting krijgt op de Elserhegge en hierdoor geen sprake meer is van een doodlopende weg. In de directe omgeving van het plangebied is voldoende bluswater aanwezig voor de bestrijding van eventuele calamiteiten. De woningen zijn met name bedoeld voor jongeren en starters. Dit zijn geen hulpbehoevende en voldoende instaat om zich zelf in veiligheid te brengen bij een eventuele calamiteit. Door de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg is het in voldoende mate mogelijk om van de bron af te vluchten in zuidelijk richting bij een eventuele calamiteit.
Conclusie
Gezien de afstand tot de geïnventariseerde risicobronnen, de eventuele beperkte toename van personen en de verantwoording van het groepsrisico vorm het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.
Advies Brandweer
Het planvoornemen is tevens voor advies voorgelegd aan de brandweer. In dat kader heeft de brandweer advies uitgebracht omtrent de bestrijdbaarheid van incidenten die invloed hebben op het plangebied. Tevens is geadviseerd over maatregelen om de zelfredzaamheid van de in het plangebied aanwezige personen te verhogen. In haar advies adviseert de brandweer een aantal maatregelen om de effecten van eventuele scenario's te minimaliseren en/of de zelfredzaamhedi van aanwezigen te vergroten.
Deze maatregelen hebben met name betrekking op bouwtechnische maatregelen van de woningen zelf. Waar mogelijk zal bij de nadere uitwerking van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen hier rekening mee worden gehouden. Verder wordt de bereikbaarheid van het wooncluster Meerdel verbeterd. Door het planvoornemen wordt de weg Meerdel doorgettrokken en aangesloten op de Elserveldstraat. Het plangebied maar ook het wooncluster Meerdel wordt daardoor vanaf twee zijden bereikbaar. Verder is in de directe omgeving van het plangebied, volgens opgave van de Waterleidingmaatschappij Limburg, een primaire bluswatervoorziening van voldoende capaciteit aanwezig.
4.8 Bedrijven En Milieuzondering
Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.
De publicatie biedt geen wettelijk vastgestelde norm, maar biedt een handreiking voor maatwerk. De publicatie geeft vier factoren (geur, stof, geluid en gevaar) op basis waarvan bepaald wordt in welke categorie een activiteit geplaatst kan worden. Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.
Woningen worden niet aangemerkt als hinderveroorzakende functie en kennen derhalve geen milieuzonering. Daarentegen geldt dat woningen wel worden aangemerkt als hindergevoelige functie. Om die reden dienen hinderveroorzakende functies in de omgeving en de afstand tot de beoogde woningen te worden beoordeeld. Hiervoor wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustig woongebied'.
Voor wat betreft de omgeving van het plangebied kan globaal een onderscheid worden gemaakt tussen het zuidelijk gelegen woongebied en het noordelijk gelegen natuurgebied. Er bevinden zich in de omgeving van het plangebied dan ook geen hinderveroorzakende functies binnen een straal van 300 meter. Ter plaatse van het plangebied kan derhalve worden gesproken over een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plangebied niet is gelegen nabij hinderveroorzakende functies en derhalve uitgegaan kan worden van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen. Tevens zal de realisatie van de woningen niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving. Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
4.9 Kabels En Leidingen
Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die van invloed zijn op de realisatie van het project. Dit is met uitzondering van het invloedsgebied van de AGR leiding ten noorden van het plangebied (zie paragraaf 4.7). In het straatprofiel van de Meerdel zijn wel de reguliere leidingen c.q. nutsvoorzieningen aanwezig zoals gas, electra en telefonie. Deze worden doorgetrokken in de nieuwe ontsluitingsweg om de nieuwe woningen hierop aan te sluiten.
4.10 Zoneringen
Op het plangebied zijn verder geen zoneringen zoals vrijwaringszones, stiltegebieden, waterwin-/grondwaterbeschermingsgebieden, luchtvaartverkeer e.d. van toepassingen die een mogelijke belemmering vormen voor de realisatie van de 15 woningen.
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11.1 Archeologie
Als wettelijk toetsingskader In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
Ter plekke van de planlocatie geldt dat er sprake is van een archeologische dubbelbestemming van de archeologische waarden. Het betreft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 2'. Op basis hiervan is het op de locatie verboden bodemverstorende ingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,4 m uit te voeren, tenzij vooraf middels archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
De planlocatie beslaat een oppervlak van ca. 5.500 m2. Tevens is het waarschijnlijk dat de benodigde bodemingrepen de maximale verstoringsdiepte van 0,40 meter beneden maaiveld overschrijden. Op basis van vorenstaande wordt gesteld dat de grenswaarden van de archeologische dubbelbestemming worden overschreden. Om deze reden dient middels een archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat geen archeologische waarden worden geschaad. Hiertoe heeft Econsultancy (rapportnr. 12144.001, d.d. 19 maart 2020) een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. De betreffende onderzoeksrapportage is als Bijlage 5 bij de toelichting opgenomen. In onderstaande zijn de conclusies en het advies van het rapport opgenomen.
Uit het archeologisch bureauonderzoek is gebleken dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is er aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.
Op basis van de waargenomen bodemverstoringen in het noorden van het plangebied en de aanwezigheid van grotendeels intacte radebrikgronden in het zuiden van het plangebied, kan worden geconcludeerd dat er nog in situ archeologische waarden in het plangebied kunnen worden verwacht.
Voor het plangebied wordt het opleggen van een dubbelbestemming archeologie geadviseerd, waarbij de mogelijke archeologische waarden in situ worden bewaard. Hiertoe dienen beschermende regels in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden is mogelijk als er archeologievriendelijk gebouwd wordt en er niet dieper ontgraven wordt dan 30 cm onder het huidige maaiveld. Voor de delen van het plangebied waar de bodem wel dieper dan 40 cm -mv zal worden verstoord is, gezien de geringe diepteligging en de kwetsbaarheid van de archeologische resten, vervolgonderzoek noodzakelijk. Het vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek.
Uit een uitgevoerd proefsleuvenonderzoek (Econsultancy, rapportnummer 12144.004 versie 2, 17 maart 2021, Bijlage 6) is gebleken dat in het plangebied hoofdzakelijk een bodemopbouw is aangetroffen van een lemige bouwvoor, op een roodbruine, kleiige Bt-horizont, op een bruine BC-horizont met een horizontaal gelaagde structuur in de löss. In het noorden van het plangebied lagen op de lössafzettingen (sub)recent opgebrachte leemlagen. In dit deel van het plangebied is een lösswand aanwezig, die naar alle waarschijnlijkheid in recente tijden door ophoging is afgevlakt. Ook in het westelijke deel van het plangebied, binnen de bosschages, zijn lemige en zandige ophooglagen aangebracht op de lössafzettingen. Deze laatsten kunnen in verband gebracht worden met het hier tot recent aanwezige woonwagenkamp. Daarnaast is op verschillende locaties door het plangebied heen een soort akkerdek waargenomen beneden de bouwvoor en direct op de lössafzettingen. Tot slot is een globaal zuidnoord georiënteerde erosiegeul, gevuld met colluvium, aangetroffen, die mogelijk in verband gebracht kan worden met een vroeger aanwezige holle weg.
In totaal zijn binnen de proefsleuven 18 sporen gedocumenteerd. Het merendeel van de sporen kan geïnterpreteerd worden als natuurlijke sporen (wortel- en plantgaten), (sub)recente verstoringen en leidingsleuven. Een spoor (Spoor 16, Werkput 12) kan mogelijk als een houtskoolmeiler uit de Nieuwe tijd geïnterpreteerd worden. Eventueel zou dit spoor samen met de erosiegeul (restant holle weg) gerelateerd kunnen worden aan de historisch gedocumenteerde aanwezigheid van een boeren-schans in het oostelijke deel van het plangebied vanaf de Vroege-Nieuwe tijd tot mogelijk in de 19e eeuw.
Volgens de waardering op KNA, versie 4.1 (d.d. 24 mei 2018), voorgeschreven wijze krijgt de vindplaats een lage waardering en is niet behoudenswaardig. Het selectieadvies is daarom dan ook om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Vervolgonderzoek lijkt niet noodzakelijk. Het definitieve selectiebesluit zal worden genomen door de bevoegde overheid (gemeente Stein). De gemeente Stein heeft dit selectiebesluit genomen.
Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
4.11.2 Cultuurhistorie
Vanaf 1 januari 2012 dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Het plangebied is onbebouwd en er zijn door de gemeente Stein geen cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen het plangebied aangeduid. Het aspect 'Cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
4.12 Natuur
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.
Om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep, is door Econsultancy (rapportnr. 12144.003, d.d. 20 oktober 2020) een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Tevens is in de quickscan beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 7. Tevens zijn conclusies van het rapport in onderstaande opgenomen.
4.12.1 Gebiedsbescherming
Natura 2000
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft enerzijds 'Grensmaas' op circa 1,1 km afstand van het plangebied en anderzijds 'Bunder- en Elsloöerbos' en 'Geleenbeekdal' op respectievelijk 1 km en 5 km. Het natura 2000-gebied 'Grensmaas' is weinig stiksof gevoelig. De natura 2000-gebieden 'Bunder- en Elsloöerbos' en 'Geleenbeekdal' zijn in dat geval gevoeliger voor stikstof.
Ligging plangebied (gele pijl) ten opzichte van Natura 2000 (geel gearceerd)
De onderzoekslocatie ligt binnen de invloedsfeer van het Natura-2000 gebied Grensmaas. Indien er een effect te verwachten valt dan zal dit een extern effect zijn. Vastgesteld zal moeten worden of er op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, significante gevolgen kan hebben voor de aangewezen gebieden. Significante gevolgen bij Natura 2000-gebieden zijn gevolgen die in strijd zijn met de instandhoudingsdoelen van het gebied. Om deze reden zijn middels een Aeriusberekening de effecten van stikstofdepositie door de voorgenomen ingreep op het Natura 2000-gebied onderzocht. De berekening en toelichting hierop zijn toegevoegd als Bijlage 8. Uit de berekening blijkt dat het realiseren van de woningen en het in gebruik nemen van de woningen niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen op basis van het voorgaande met zekerheid worden uitgesloten. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet vereist.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. Het plangebied grenst echter wel aan een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Dit gebied is aangewezen als Goudgroene natuurzone binnen het Natuurnetwerk Nederland (vastgesteld omgevingsverordening Limburg 2014). In onderstaand figuur is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven. Door de voorgenomen plannen binnen het plangebied in combinatie met de afstand, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.
Ligging onderzoekslocatie (gele pijl) ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (groen gearceerd)
4.12.2 Houtopstanden
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In deze paragraaf wordt beschreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.
De bomen binnen het plangebied vallen niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De houtopstand binnen het plangebied is gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Voor deze houtopstand geldt daarom geen meldingsplicht en herplantplicht.
4.12.3 Soortenbescherming
Als gevolg van de voorgenomen ingrepen kunnen er overtredingen van verbodsbepalingen uit soortbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming optreden. De aanwezigheid van geschikt habitat binnen het plangebied voor de verschillende soorten en soortgroepen is daarom weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Overzicht geschiktheid plangebied voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen (bron: Econsultancy)
Op basis van onderhavige quickscan dient voor uitvoering van de plannen duidelijkheid te zijn verkregen over het gebruik van het plangebied door hazelworm, levendbarende hagedis en in het geval dat de bomenlaan aan de oostzijde van het plangebied niet zijn aaneengesloten struktuur behoudt vliegroutes van vleermuizen. Dit kan middels een nader onderzoek waarbij de aanwezigheid van deze soorten en/of de aanwezigheid van een vliegroute kan worden vastgesteld dan wel uitgesloten. Voor de hazelworm en levendbarende hagedis geldt dat werkzaamheden ook kunnen worden uitgevoerd in de vrijstellingsperiode. Aanbevolen wordt om in dat geval voor uitvoering van de verstorende werkzaamheden een inspectie te laten uitvoeren door een ter zake kundige ecoloog. Echter het planvoornemen voorziet niet in aantasting van de bomenlaan aan de oostzijde van het plangebied en blijft de aaneengelsoten struktuur behouden voor vliegroutes van vleermuizen. Met het planvoornemen wordt de groenstructuur juist versterkt. Verder worden de werkzaamheden uitgevoerd buiten de vrijstellingsperiode van de hazelworm en levenbarende hagedis, zodat nader onderzoek verder niet noodzakelijk is.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen van algemene broedvogels de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
In aanvulling op de quickscan flora en fauna heeft er op 22 oktober 2020 een inspectiebezoek aan het plangebied plaats gevonden (Bureau Meervelt, d.d. 21 janauri 2021 Bijlage 9). Het veldbezoek betrof onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde planten en diersoorten. Uit dit onderzoek is gebleken dat nader onderzoek verder niet noodzakelijk is. Het veldbezoek is afdoende om een goede inschatting te maken van de geschiktheid voor beschermde soorten. Op basis van de aard en het gebruik van het plangebied en van de omgeving, de inrichting, de uitgevoerde inspectie en de gegevenscheck kan geconcludeerd worden dat door de voorgenomen kap van bomen geen overtredingen op grond van de Wet natuurbescherming plaatsvinen, mits rekening gehouden wordt met eventueel aanwezige in gebruik zijnde resten en aanwezige dieren. Wel wordt geadviseerd om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, de kans op aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten is dan verwaarloosbaar.
4.13 Waterparagraaf
Het doel van de waterparagraaf is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De waterparagraaf vraagt niet alleen om een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt de waterparagraaf gebruikt om de beoogde gebruiksfuncties en waterbelangen op elkaar af te stemmen.
4.13.1 Nationaal Waterplan 2016-2021
Algemeen
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
- Integraal waterbeheer: Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet) water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
- Afwenteling voorkomen: Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Omafwenteling te voorkomen,maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:
- 1. vasthouden-bergen-afvoeren
- 2. schoonhouden-scheiden-schoonmaken
- Ruimte en water verbinden: Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze anpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.
Rijn-Maasdelta
Het plangebied is gelegen binnen het gebied aangeduid als Rijn-Maasdelta. Het hoofdwatersysteem in de Rijn-Maasdelta is onder te verdelen in drie gebieden. De aanpak verschilt per gebied. Waar de waterstanden hoofdzakelijk bepaald worden door de waterstand op zee, kiest het kabinet ervoor om de waterveiligheid vooral te borgen door dijkversterking in combinatie met de inzet van de stormvloedkeringen. In het deel van het rivierengebied waar de waterstand hoofdzakelijk wordt bepaald door de (piek)afvoer van de rivieren, wordt de waterveiligheid vooral geborgd door de combinatie van dijkversterking en –waar relevant en mogelijk- rivierverruimende maatregelen. In het overgangsgebied tussen het zee- en het riviergedomineerde gebied geldt een combinatie van beide benaderingen.
Onderhavig plangebied maakt deel uit van het rivierengebied van de Rijn-Maasdelta. Het waterveiligheidsbeleid berust hier op twee pijlers: rivierverruiming en dijkversterking. Rond het plangebied zijn vanuit het Nationaal Waterplan geen specifieke maatregelen met betrekking tot het aspect water gepland aangezien het op ruime afstand is gelegen van de nabijgelegen Maas.
4.13.2 Waterschap Limburg
De wijze waarop Waterschap Limburg adviseert over de wateraspecten rondom ruimtelijke ontwikkelingen is beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021. Dit is nader geconcretiseerd in de zogenoemde Keur van het waterschap. Uitgangspunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:
- 1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water
- 2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving
- 3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand
- 4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit
- 5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit
- 6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen
- 7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 80 mm per twee uur (ten zuiden van Sittard), met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur
- 8. Beheer en onderhoud regelen. Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid
- 9. Watersysteem verankeren in het bestemmingsplan
Uitsnede Legger met globale aanduiding plangebied
Op basis van de Legger wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied geen oppervlaktewateren of andere waterstaatwerken aanwezig zijn. Ook is het plangebied niet gelegen in een beschermingszone, zoals bijvoorbeeld een beschermingszone van een watergang of een grondwaterbeschermingsgebied.
4.13.3 Invloed planvoornemen
Onderhavig planvoornemen ziet toe op de bouw van 15 woningen met bijbehorende voorzieningen zoals opritten, terrassen, tuinpaden en een ontsluitingsweg. Het plangebied is nu nog onbebouwd. Ten gevolge van het planvoornemen neemt het verhard oppervlak dan ook toe. De toename aan verhard oppervlak ten gevolge van het planvoornemen wordt geschat op:
- bestrating 691 m2 ( 551 m2 + 140 m2)
- Half open bestrating 265,5 m2 (50% van 531 m2)
- Uitgeefbare gronden 2.004 m2 (50% van 4.008 m2)
- Totaal verharding 2.960,5 m2
Uitgaande van de bergingseis 80 mm van het waterschap voor Zuid Limburg bedraagt de benodigde bergingscapaciteit voor de opvang van het hemelwater 236,84 m3 (0.08 x 2.960,5m2). Dit is afgerond 240 m3. De voorkeur gaat er naar uit om een gezamelijke wadi aan te leggen met voldoende capaciteit voor de opvang van het hemelwater van zowel de openbare ruimte als de woonpercelen. Hiermee wordt voorkomen dat iedereen afzonderlijk een dure voorziening op eigen terrein moet treffen voor de opvang van het hemelwater.
Deze wadi is voorzien aan de achterzijde van de 'wooneilandjes' parallel aan de holle weg. Deze wordt geintegreerd in de beoogde groene inrichting van deze rand als overgang naar het aangrenzende buitengebied en de holle weg in het bijzonder.
Voorkomen wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat water in de te realiseren woningen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn. De beoogde infiltratievoorziening zal voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te bergen, zodat het ter plaatse kan infiltreren in de bodem. Tevens is een overstort voorzien naar de bestaande buffers in het aangrenzende buitengebied, waardoor er voor derden geen wateroverlast te verwachten is.
Afvalwater
Onder de nieuwe ontsluitingsweg wordt een gescheiden rioolstelsel aangegelegd. De nieuwe woningen worden voor de afvoer van het afvalwater hierop aangesloten. Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal verder afgevoerd worden via de gemeentelijke riolering van de gemeente Stein. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
5.1 Inleiding
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
5.2 Uitgangspunten
5.2.1 Wettelijk kader
Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.
5.2.2 Planonderdelen
Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (kaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels, zoals bijvoorbeeld een Staat van bedrijfsactiviteiten. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing c.q. motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.
5.2.3 Inhoud algemeen
Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.
5.3 Toelichting Op De Planregels
De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.
De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:
- 1. Bestemmingsomschrijving;
- 2. Bouwregels;
- 3. Nadere eisen;
- 4. Afwijken van de bouwregels;
- 5. Specifieke gebruiksregels;
- 6. Afwijken van de gebruiksregels;
- 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- 8. Wijzigingsbevoegdheid.
Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.
Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.
Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.
5.4 Bestemmingen
5.4.1 Groen
Ter plaatse van de bestemming 'Groen' zijn gronden bestemd voor het handhaven van groenzones/-elementen om daarmee de woon- en omgevingskwaliteit te waarborgen. Binnen de bestemming 'Groen' is de aanleg van voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, kunstobjecten, voorzieningen van openbaar nut, alsmede waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot de noodzakelijke bouwwerken ten behoeve van het functioneren van de openbare ruimte.
In onderhavige situatie zijn aan de bestemming 'Groen' de aanduidingen 'ontsluiting' en parkeerterrein toegevoegd ten behoeve van de aanleg van inritten/opritten door het groen voor de ontsluiting van de woningen vanaf de nieuwe ontsluitingsweg. Het zelfde geldt voor de aanleg van parkeerplaatsen in het groen.
5.4.2 Natuur
De voor natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor: instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, alsmede wandel-, voet- en fietspaden. Op deze gronden geldt een bouwverbod met uitzondering van ondergeschikte c.q. kleinschalige bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming 'Natuur'.
5.4.3 Verkeer
Deze bestemming is gericht op de afwikkeling van het verkeer. Naast wegverkeer zijn onder meer ook voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. De (ontsluitings)wegen en paden, alsmede de parkeervoorzieningen binnen het plangebied krijgen de bestemming 'Verkeer'. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot de noodzakelijke bouwwerken ten behoeve van het functioneren van de openbare ruimte.
5.4.4 Wonen
Deze gronden zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt aan huis verbonden beroepen, een webshop aan huis en de (overige) daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en verhardingen. Per bouwvlak is het aantal woningen toegestaan zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven. Bijgebouwen mogen enkel gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' tot een maximaal oppervlakte van 75 m2. In de bouwregels is de verdere maatvoering binnen het plangebied uitgewerkt. Tevens zijn in de regels nadere bepalingen opgenomen voor gebouwen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bijgebouwen ten behoeve van uitbreiding van de woning (aangebouwd) mogen ingericht en gebruikt worden als verblijfsruimtes ten dienste van de woonfunctie. Deze aangebouwde bijgebouwen moeten in bouwkundig en architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw, maar maken functioneel onderdeel uit van de woning.
5.5 Algemene Regels
5.5.1 Anti-dubbeltelregel
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
5.5.2 Algemene bouwregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels, conform de Bro. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen omtrent ondergronds bouwen ten behoeve van bijvoorbeeld kelders en zwembaden.
5.5.3 Algemene gebruiksregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels, conform het Bro. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. In de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan is een algemeen gebruiksverbod opgenomen om de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de toegekende bestemming. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:
- een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- straat- en raamprostitutie.
5.5.4 Algemene aanduidingsregels
Dit betreft de nadere aanduiding van samenhangende gebieden gelegen over meerdere bestemmingen waarop een nadere regeling van toepassing is. Deze gebiedsaanduiding heeft met name betrekking op sectorale aspecten die ruimtelijk relevant zijn en waaraan een zonering (aan te houden afstand) is toegekend. Het betreft de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrielawaai'.
5.5.5 Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen het bevoegd gezag bevoegd is om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
5.5.6 Algemene wijzigingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
5.5.7 Algemene procedureregels
In deze regels wordt aangegeven aan welke procedure dient te worden voldaan bij het stellen van nadere eisen.
5.5.8 Overige regels
In deze regels wordt aangegeven, in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, het belang van welke bestemming voor gaat.
5.6 Overgangs- En Slotregel
5.6.1 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
5.6.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, zoals ook voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
6.1 Inleiding
Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
6.2 Economische Haalbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke/anterieure overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeiegenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
In onderhavige situatie is het kostenverhaal verzekerd middels de uitgifte van de bouwrijpe kavels. Waar nodig zijn de financieel gemaakte afspraken tussen gemeente en CPO nader vastgelegt in een overeenkomst. Tevens is hierin meegenomen de kosten voor evt. planschade. Daarmee zijn de kosten in voldoende mate verzekerd.
6.3 Maatschappelijke Haalbaarheid
Het planvoornemen betreft de realisatie van 15 woningen ter plaatse van een woningbouwlocatie in het wooncluster Meerdel, Elsoo Noord. Gezien de ligging en stedenbouwkundige positie van het plangebied in de bestaande ruimtelijke structuur, sluit het plan goed aan op de de bestaande structuur en functies rondom het plangebied. Het betreft de inrichting van een open plek in het verlengde van de straat Meerdel, waarbij het bestaande wooncluster wordt afgerond. De realisatie van de nieuwe woningen doet verder geen afbreuk aan de omgeving. Er is hier immers sprake van een woongebied. In het kader van de bestemmingsplanprocedure zijn de omwonenden voor de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan door middel van een informatiebrief nader geinformeerd over het planvoornemen zelf en het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
6.4 Conclusie
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande recht doen aan een goede ruimtelijke ordening, als bedoeld in artikel 3.1 Wro. Het bestemmingsplan leidt, na een afweging van de verschillende belangen, tot een aanvaardbare nieuwe invulling van het plangebied.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 De Te Volgen Procedure
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
- a. Voorbereiding: een voorontwerp van het bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg aan betrokken instanties, waaronder Waterschap Limburg, aangeboden.
- b. Ontwerp: publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad.
- c. Vaststelling: vaststelling door de Raad. Mogelijkheid reactieve aanwijzing. Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn.
- d. Inwerkingtreding: na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).
- e. Beroep: beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
7.2 Wetteljk Vooroverleg
Een voorontwerp van dit bestemmingsplan is aangeboden aan de betrokken instanties, in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening. Naar aanleiding daarvan zijn vooroverlegreacties ontvangen van provincie Limburg, Waterschap Limburg, Chemelot en Petrochemical Pipeline Services. Daarnaast is door de RUD en de brandweer advies uitgebracht. Alleen de vooroverlegreactie van de provincie Limburg heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingplan. Met de advieze van zowel de RUD en brandweer is zoveel mogelijk rekening gehouden.
7.3 Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 februari 2021 gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met 31 maart 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is door een achttal omwonenden één gezamenlijke zienswijzen tegen het plan ingediend. Deze zienswijze is ontvankelijk en ongegrond verklaard en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerp dan ook ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 29 april 2021.
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan Meerdel D.d. 12 December 2020
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan Meerdel d.d. 12 december 2020
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan Meerdel D.d. 12 December 2020
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan Meerdel d.d. 12 december 2020
Bijlage 2 Notitie Uitwerking Kernkwaliteiten Zuid-limburg
Bijlage 2 Notitie Uitwerking kernkwaliteiten Zuid-Limburg
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Incl Bijlagen
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek incl bijlagen
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Archeologisch onderzoek
Bijlage 6 Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 6 Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Quickscan flora en fauna
Bijlage 8 Notitie Beoordeling Stikstof
Bijlage 8 Notitie beoordeling stikstof