KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Inleiding
2.2 Historie
2.3 Bestaande Situatie
2.4 Planvoornemen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Mer-beoordeling
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Geur
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Zoneringen
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
4.12 Natuur
4.13 Waterparagraaf
4.14 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
5.1 Inleiding
5.2 Uitgangspunten
5.3 Toelichting Op De Planregels
5.4 Bestemmingen
5.5 Algemene Regels
5.6 Overgangs- En Slotregel
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Economische Haalbaarheid
6.3 Maatschappelijke Haalbaarheid
6.4 Conclusie
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 De Te Volgen Procedure
7.2 Wettelijk Vooroverleg
7.3 Vaststelling
Bijlage 1 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 4 Verantwoording Hoogte Groepsrisico
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Stikstofonderzoek
Bijlage 8 Infiltratieonderzoek
Bijlage 9 Advies Veiligheidsregio Zuid-limburg
Bijlage 10 Advies Provincie Limburg

Woningbouw locatie Poolster Elsloo

Bestemmingsplan - Gemeente Stein

Vastgesteld op 02-06-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Woningbouw locatie Poolster Elsloo' met identificatienummer NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003 van de gemeente Stein.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis verbonden bedrijf:

het hoofdzakelijk door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van consumentverzorgende en/of ambachtelijke bedrijvigheid dan wel het bereiden van maaltijden voor derden, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel. Behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal zonder personeel in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel. Behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.7 activiteit:

activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.8 ambacht(elijk):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.9 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.10 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antenne-drager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.12 architectonische waarde:

de aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.

1.15 begane grond:

de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.16 besluit omgevingsrecht:

besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.17 bestaand:

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat ingevolge de Wabo bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

1.21 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 coffeeshop:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige voorzieningen zoals straatvoorzieningen voor afvalstoffen, transformatiehuisjes, schakelvoorzieningen, telefooncellen of wachthuisjes.

1.32 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 gelijke hoogte:

een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt).

1.35 gestapelde woning

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.

1.36 gevellijn:

de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.

1.37 grondgebonden woning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.

1.38 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 huishouden:

de bewoning van een woning door:

  • een persoon;
  • meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur.

1.40 kamerverhuur:

de bedrijfsmatige verhuur van onzelfstandige woonruimten binnen een bestaand (woon)gebouw niet bestemd voor recreatieve bewoning.

1.41 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1, onder a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.42 maaiveld:

de oorspronkelijke bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.43 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.44 nultredenwoning:

woning die zonder trappen van buitenaf bereikbaar is en waarbij de primaire ruimtes - woonkamer, keuken, toilet, badkamer en minimaal één slaapkamer - zich binnen eenzelfde bouwlaag bevinden en ook zonder trappen te bereiken zijn.

1.45 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.46 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven maaiveld is gelegen.

1.47 ondergeschikt:

van beperkte betekenis qua omvang, functie dan wel financieel gerelateerd voor wat betreft de ruimtelijke uitstraling aan het hoofdgebouw, de hoofdfunctie of het inkomen.

1.48 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.49 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.50 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.51 parkeerbeleidsnota:

de op 28 juni 2006 door de raad vastgestelde nota waarin het gemeentelijke beleid verwoord is ten aanzien van parkeren.

1.52 peil:

  1. a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.

1.53 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.54 setback:

terugliggende bouwlaag die wordt geprojecteerd binnen de contouren van een denkbeeldig zadeldak dat op grond van deze regels is toegestaan en waarvan de helling van de vlakken maximaal 45° bedraagt; een setback wordt niet meegeteld bij de bepaling van de goothoogte c.q. de berekening van het aantal bouwlagen. In geval een set-back aanwezig is, is het niet toegestaan de set-back af te dekken met een kap dan wel op de set-back nog een set-back te bouwen.

1.55 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.56 straatsmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.57 tuin:

door mensen aangelegd gebruiks- en/of sierperceel behorende bij een (bedrijfs)woning.

1.58 verdieping:

een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.

1.59 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.60 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.61 wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.62 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.63 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.64 wonen:

bewonen van een woning uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

1.65 woning/wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.66 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.

1.67 woonverblijf:

een gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die zijn verbonden met de in dat gebouw gevestigde functie(s).

1.68 zolder:

ruimte in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen, maar wel ingericht c.q. gebruikt mag worden als verblijfruimte.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrns dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 2,00 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Niet van toepassing.

3.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Niet van toepassing.

4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

4.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Niet van toepassing

5.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing

5.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Niet van toepassing

5.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing

5.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Niet van toepassing.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

6.9 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. aan de gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie' toe te kennen indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn
  3. c. de oppervlaktes en/of de dieptes als genoemd in artikel 6.2 en artikel 6.7.2 te veranderen en/of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen';
  2. b. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;
  3. c. voor het overige blijven de bouwregels van de betreffende bestemmingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de maximale inhoud van gebouwen.

8.2 Ruimte tussen bouwwerken

8.3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

9.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. c. straatprostitutie;
  4. d. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming;

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 'geluidzone - industrie'

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van op de verbeelding aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  1. a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  3. c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  4. d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Voorrangsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Woningbouw locatie Poolster Elsloo' van de gemeente Stein

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Stein wordt geconfronteerd met aan de ene kant een opgave voor wat betreft het realiseren van nieuwe woningen voor diverse doelgroepen en aan de andere kant leegstand binnen het maatschappelijk vastgoed. Vandaar dat de keuze is gemaakt om, in samenwerking met projectontwikkelaar Bergvast BV, de voormalige schoollocatie van basisschool De Poolster in te zetten als woningbouwlocatie. Deze voormalige schoollocatie (hierna: het plangebied) ligt aan de Drossaert Saldenstraat 33 in de kern Elsloo.

Het planvoornemen is om in totaal 17 nultredenwoningen en bijbehorende (groen) voorzieningen binnen het plangebied te realiseren. Het betreffen 10 woningen met een verdieping en voorzien van een kap, en 7 patiowoningen met een verdieping in de vorm van een 'setback'. De 10 woningen met kap zullen worden verhuurd door Zaam Wonen en de 7 patiowoningen met setback zullen ter verkoop worden aangeboden. Alle woningen zijn grondgeboden en zijn bedoeld voor ouderen en starters. De behoefte aan woningen voor deze doelgroepen is groot. Het creëren van extra aanbod zorgt tevens voor een betere doorstroming op de woningmarkt, waar ook andere woningzoekenden baat bij hebben.

Ingevolge het geldende bestemmingsplan 'Kern Elsloo' beschikt het plangebied over de bestemming 'Maatschappelijk' met daarbinnen gelegen een bouwvlak en de daaraan gekoppelde maatvoeringseis 'maximum bouwhoogte: 5m'. Het planvoornemen past niet binnen de planregels van het geldend bestemmingsplan. Om de realisatie van de 17 woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is daarom een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

Deze toelichting heeft betrekking op het bestemmingsplan om de realisatie van 17 woningen ter plaatse van de voormalige schoollocatie aan de Drossaert Saldenstraat te Elsloo mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied betreft de voormalige locatie van basisschool de Poolster en is centraal gelegen in de kern Elsloo, gemeente Stein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0001.png"

Globale ligging plangebied bij rode aanwijzer

Het plangebied omvat meerdere kadastrale percelen en ligt 'ingeklemd' tussen bestaande bebouwing. Aan de noordzijde van het plangebied is de Drossaert Essersstraat gelegen, aan de oostzijde de Drossaert Lambermontstraat en aan de westzijde de Drossaert Saldenstraat. Alle straten zijn voorzien van twee-onder-een-kap-woningen waarvan de voorgevel gericht is naar het plangebied. Aan de zuidzijde van het plangebied is aan de Burgemeester Maenenstraat het Maaslandcentrum gevestigd waarvan de achtergevel gericht is naar het plangebied. Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend als: gemeente Elsloo, sectie A, nummers: 2437 (ged), 2961, 3266 (ged) en 4658 (ged). De percelen zijn eigendom van de gemeente Stein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0002.png"

Situering plangebied in het wooncluster Meerdel

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

1.3.1 Bestemmingsplan Kern Elsloo

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Elsloo' zoals vastgesteld door de gemeente Stein op 11 september 2013. Conform het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk' met daarbinnen gelegen een bouwvlak en de daaraan gekoppelde maatvoeringseis 'maximum bouwhoogte: 5m'. Daarnaast is aan een zeer klein gedeelte van het plangebied, een strookje aan de noordzijde en aan de oostzijde, de bestemming 'Verkeer' toegekend. Verder is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' in combinatie met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 2' opgenomen. Tot slot geldt dat, in relatie tot het oostelijk gelegen Chemelotterrein, de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' aan het plangebied is toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0003.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.3.2 Bestemmingsplan Erfgoed Stein

De gemeenteraad van Stein heeft op 22 juli 2021 het bestemmingsplan 'Erfgoed Stein' vastgesteld. Dit bestemmingsplan dient om het erfgoed van de gemeente Stein beter te beschermen en het erfgoedbeleid planologisch-juridisch vast te leggen.

Op basis van onderhavig bestemmingsplan zijn ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' van toepassing evenals de functieaanduidingen 'specifieke vorm van waarde – middelhoge archeologische verwachting'.

Gelet op het feit dat betreffende dubbelbestemming met bijbehorende gebiedsaanduiding van toepassing is op onderhavige locatie, maakt dat aanvullende voorwaarden gelden voor behoud en bescherming van te verwachten archeologische waarden.

Met onderhavig voornemen worden betreffende waarden in acht genomen en worden te verrichten werkzaamheden uitgevoerd met respect voor de ter plaatse mogelijk aanwezige archeologische waarden. In paragraaf 4.11 is dit verder uitgewerkt.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 het planvoornemen besproken. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente, waarbij tevens de ladder voor duurzame verstedelijking betrokken wordt. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de toelichting op de juridische planopzet en de planregels. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Ten slotte komt in hoofdstuk 7 de procedure aan bod.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de historie van het plangebied, de omgeving, de locatie zelf, en het planvoornemen.

2.2 Historie

Het plangebied betreft de voormalige locatie van basisschool de Poolster. Doordat de basisscholen in Elsloo te maken kregen met een krimp van het aantal leerlingen, zijn de vier basisscholen op 1 augustus 2017 gefuseerd tot één Kindcentrum in Elsloo. Het Kindcentrum Aelse gebruikte het schoolgebouw van basisschool de Poolster voor het onderwijzen van leerlingen uit de middenbouw (groep 4-5-6). Wegens het nog verder teruglopen van de leerlingenaantallen is uiteindelijk gekozen voor een herindeling van de leerlingen en schoollocaties, waarmee het schoolgebouw van basisschool de Poolster overbodig werd. Tegenwoordig is het schoolgebouw niet meer als zodanig in gebruik.

2.3 Bestaande Situatie

2.3.1 Stedenbouwkundige context

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de Drossaert Essersstraat. Het plangebied is ook aan de Drossaert Lambermontstraat (oostzijde) en de Drossaert Saldenstraat (westzijde) gelegen. Het plangebied is centraal gelegen in de kern Elsloo en is aan drie zijden ontsloten door woningen. Aan de zuidzijde van het plangebied, aan de Burgemeester Maenenstraat, is het Maaslandcentrum gevestigd. Het Maaslandcentrum betreft een zalencentrum.Zuidelijk van het plangebied ligt tevens een kleine speeltuin. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich hierdoor als een gebied met functiemenging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0004.png"

Globale aanduiding van het plangebied (oranje contour)

Het woongedeelte is ruim opgezet en beschikt over een zeer eenduidige architectuur. De in de directe nabijheid gelegen woningen betreffen allen twee-onder-een-kap-woningen (zie onderstaande afbeeldingen). Parkeren vindt veelal op eigen terrein naast de woning plaats. Ook het Maaslandcentrum beschikt over eigen parkeervoorzieningen. Ondanks dat in de directe omgeving sprake is van enige functiemenging, voert de woonfunctie de boventoon.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0007.png"

Impressie architectuur in de omgeving (Drossaert Lambermontstraat, Drossaert Essersstraat en Drossaert Saldenstraat)

2.3.2 Plangebied

Binnen het plangebied is momenteel het voormalig schoolgebouw van basisschool de Poolster gelegen. Het plangebied sluit op alle zijden aan op de huidige bebouwing. Aan de zuidzijde is het Maaslandcentrum gevestigd en aan de overige zijden bevinden zich woningen.

Het plangebied grenst aan drie wegen, namelijk de Drossaert Lambermontstraat, Drossaert Essersstraat en Drossaert Saldenstraat. Alle drie de wegen verschaffen direct toegang tot het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0008.png"

Obliek foto van het plangebied (bron: Slagboom en Peeters)

Het plangebied is oorspronkelijk ingericht voor gebruik door basisschool de Poolster. De buitenruimte van de basisschool is ruim opgezet en omzoomd met een groot aantal bomen. Het plangebied heeft hierdoor een groene uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0010.png"

Impressie van het plangebied vanaf het kruispunt Drossaert Saldenstraat - Drossaert Essersstraat en het kruispunt Drossaert Lambermontstraat - Drossaert Essersstraat

2.4 Planvoornemen

Het planvoornemen betreft de realisatie van 17 nultredenwoningen met de bijbehorende (groen) voorzieningen, bestemd voor ouderen en starters, ter plaatse van de voormalige schoollocatie van basisschool de Poolster. Het betreffen 10 huurwoningen met een verdieping en voorzien van een kap, en 7 patiowoningen met een verdieping in de vorm van een 'setback'. De 10 huurwoningen met kap zullen worden verhuurd door Zaam Wonen en de 7 patiowoningen met setback zullen ter verkoop worden aangeboden. Alle woningen zijn grondgeboden en hebben hun voorgevel naar de straatzijde toe gericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0011.png"

Stedenbouwkundig ontwerp

Parkeerplaatsen zullen op eigen terrein worden gerealiseerd. De parkeerplaatsen ten behoeve van de 7 patiowoningen zullen aan de achterzijde van de woning, naast de achtertuin en eventueel voorzien van carport, gerealiseerd worden. Ten behoeve van de 10 huurwoningen worden 16 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit zorgt ervoor dat de auto's niet in het zicht staan. Voor de overige woningen worden 8 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd langs de Drossaert Lambermontstraat en de Drossaert Saldenstraat.

Alle woningen beschikken over een voortuin die toegankelijk is via een looproute. De achtertuin van de woningen is ook toegankelijk met de auto. Het planvoornemen sluit zoveel mogelijk aan op de bestaande structuur van de straat en het trottoir. Bijzonder is dat de gevellijn van de huurwoningen met kap wordt gebroken door kapverdraaiing op de hoeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0013.png"

Bouwvolume van de woningen

Met het planvoornemen wordt de groenstructuur maximaal behouden, door de reeds aanwezige bomen zoveel als mogelijk te handhaven. Door het plangebied te voorzien van een robuuste groenstrook worden de woningen gemaskeerd. Het planvoornemen krijgt hiermee een groen karakter. Daarnaast blijft de speeltuin op de daartoe aangewezen locatie in stand en worden de binnen het plangebied reeds aanwezige speeltoestellen zo veel als mogelijk op deze locatie geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0015.png"

Referentie beelden van levenloopbestendige woningen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan. Tevens komt de ladder voor duurzame verstedelijking en het gemeentelijk beleid in dit hoofdstuk aan bod.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de aanstaande Omgevingswet, die naar verwachting per 1 juli 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  1. 1. Ruimte voor klimaat adaptatie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. Het planvoornemen vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, door woningbouw zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied te realiseren.

De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave.

Het planvoornemen past binnen het NOVI, omdat voorzien wordt in de realisatie van 17 woningen in een stedelijk gebied ter plaatse van een voormalig schoolgebouw. Het planvoornemen zorgt voor de invulling van een leegstaand schoolgebouw wat momenteel niet in gebruik is, en draagt daarmee bij aan de ontwikkeling van een sterke, aantrekkelijke en gezonde stad.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer Natuurnetwerk Nederland en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Onderhavig planvoornemen heeft geen gevolgen voor aangewezen nationale belangen. Er zijn geen nationale belangen van toepassing op het plangebied, derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend bestemmingsplan.

3.2.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Onderhavig planvoornemen heeft geen gevolgen voor aangewezen nationale belangen. Er zijn geen nationale belangen van toepassing op het plangebied, derhalve heeft de Rarro geen consequenties voor voorliggend bestemmingsplan.

3.2.4 Besluit ruimtelijke ordening: ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn 11 woningen (welke op een en dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus 12.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 17 woningen, hetgeen betekent dat meer dan 11 woningen op dezelfde locatie worden gerealiseerd en dus een stedelijke ontwikkeling oplevert. Hierdoor dient te worden aangetoond dat aan de Ladder wordt voldaan. In dit kader wordt in onderstaande nader op de behoefte aan de 17 woningen en de ligging van de woningen ingegaan.

Onderhavig planvoornemen ziet toe op de realisatie van 17 woningen. Deze woningen worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied van de gemeente Stein. De appartementen zijn primair gericht op ouderen en starters: een specifieke doelgroep waar de behoefte aan dergelijke woningen groot is. Dat deze behoefte groot is blijkt uit de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (zie '3.4.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De woningen voorzien daarmee in een concrete behoefte.

Verder geldt dat een overeenkomst is gesloten tussen de gemeente Stein, projectontwikkelaar Bergvast BV en de gemeente Kerkrade, waardoor de woningbouwcontingenten voor de 17 woningen mogen worden ingezet in de gemeente Stein. Door het onttrekken van harde plancapaciteit in de gemeente Kerkrade en deze in te zetten in de gemeente Stein, wordt gehandeld overeenkomstig het geldende woningbouwbeleid. Deze regionale afstemming zorgt ervoor dat gebouwd wordt daar waar sprake is van concrete behoefte, waarbij onbenutte bouwmogelijkheden ter compensatie worden ingezet.

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan voorziet in een concrete behoefte binnen het stedelijk gebied. Tevens zal het plan geen zodanige leegstand tot gevolg hebben dat dit tot een, uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, onaanvaardbare situatie in het verzorgingsgebied van de voorziene ontwikkeling zal leiden. Geconcludeerd wordt dat aan de Ladder wordt voldaan.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In het POVI is het plangebied gelegen in de zone 'Stedelijk gebied'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende ontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen. Over deze zone is in het POVI het volgende opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0016.png"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met ligging plangebied

Stedelijk gebied

Het stedelijk gebied omvat de bebouwde gebieden van de Westelijke Mijnstreek, Heerlen, Brunssum, Landgraaf en Kerkrade en de steden Maastricht, Venlo, Roermond, Weert en Venray. Hier vind je een breed scala aan locaties met functies zoals wonen, winkels, scholen, voorzieningen, wegen en openbare ruimte. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.

In de provinciale Omgevingsverordening (zie volgende paragraaf, 3.3.3) is er meer concreet invulling gegeven aan de kaders die in de Omgevingsvisie worden geschetst. Toetsing van het planvoornemen aan deze kaders vindt in deze paragraaf plaats.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in de Omgevingsverordening Limburg 2014 geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd.

De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.2.4 wordt ingegaan op het feit dat onderhavig planvoornemen een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied betreft en dat aan de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan. Hiermee wordt ook voldaan aan de kaders voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in het POL.

Verder is ten aanzien van het onderwerp 'Wonen' in het POL opgenomen dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Zoals beschreven in paragraaf 3.4.1, is de realisatie van 17 nultredenwoningen op onderhavige locatie in overeenstemming met de Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

De beoogde nultredenwoningen worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarbij geldt dat met het planvoornemen wordt voorzien in een concrete (woon)behoefte, waardoor gesteld kan worden dat het planvoornemen voldoet aan de eisen voor duurzame verstedelijking. Tevens is het planvoornemen passend binnen de kaders van de Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen de beleidskaders van het POL en de omgevingsverordening.

3.3.3 Omgevingsverordening Limburg 2021

Op basis van de Omgevingsverordening Limburg is onderhavig plangebied gelegen binnen de zone 'Bestaand bebouwd gebied'. Daarbij gaat het om een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca en de daarbij behorende openbare en of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Onderhavige locatie is gelegen binnen de kern Elsloo en wordt omgeven door woningen. Omdat ter plekke sprake is van een sterk bebouwde omgeving, is de zone 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg niet van toepassing.

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2021 specifieke regelgeving geldt. Onderhavige planlocatie is echter niet gelegen in een dergelijke milieubeschermingsgebied. De planontwikkeling wordt derhalve ook niet belemmerd door regels welke gelden binnen milieubeschermingsgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0017.png"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg met ligging plangebied

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL)

De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse visie op de woningmarkt. De visie is opgesteld door 18 gemeenten, waaronder de gemeente Stein. De visie vormt de basis voor het gemeentelijk woonbeleid. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand. Een belangrijk aandachtspunt binnen de visie wordt gevormd door krimp. De gemeenten hebben daarom onder andere afgesproken reeds bestaande harde plancapaciteit in de subregionale woningmarktprogrammering te schrappen. Hierbij is afgesproken dat de minimale verhouding toe te voegen woningen versus te schrappen harde plannen 1:4 dient te zijn.

Vervolgens is in het Bestuurlijk Overleg Wonen Zuid-Limburg d.d. 21 maart 2019 een tijdelijke versoepeling van deze regel vastgesteld. De compensatie van hard plancapaciteit in verhouding 1:4 wordt namelijk in de praktijk als te zwaar ervaren. Deze tijdelijke versoepeling van de SVWZL heeft als doel knelpunten op te lossen bij de realisatie van sociale huur en woningbouw voor specifieke doelgroepen. Daarnaast betroffen knelpunten met name strategische locaties (m.n. centra en aanloopstraten en invulling rotte plekken) en de herbestemming van leegstaand vastgoed en beeldbepalende panden. Het lichte(re) compensatie-regime geldt voor woningbouwplannen ter grootte van maximaal 25 woningen gericht op betaalbare levensloopbestendige sociale en middeldure huurwoningen en koopwoningen voor starters en/of senioren. De compensatie kan dan plaatsvinden door het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in verhouding 1:1 en/of een financiële compensatie door een percentage van de WOZ-waarde (7%) conform de regeling kleine woningbouwinitiatieven.

De gemeente Stein heeft op 10 december 2020, in vervolg op (de versoepeling van) de SVWZL, de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' vastgesteld, onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'. Met deze nieuwe beleidsregel kunnen goede woningbouwplannen zonder compensatie worden gerealiseerd. Door het loslaten van de compensatieverplichting voor goede plannen kan de initiatiefnemer de plannen realiseren zonder de verplichting dat er minimaal een zelfde aantal woningen als er gebouwd wordt moet worden gesloopt, er voldoende plancapaciteit geschrapt moet worden of dat er een financiële compensatiebijdrage moet worden gestort in het (regionale) sloopfonds. Door het schrappen van deze compensatieplicht wordt nadrukkelijk invulling gegeven aan de wens vanuit de samenleving om snel te bouwen voor met name de doelgroepen sociale en middenhuur, alsmede voor starters. Dit is noodzakelijk om te voldoen aan de veranderende behoeften bij de woningzoekenden.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 17 nultredenwoningen, waarvan 10 huurwoningen en 7 koopwoningen, allen primair gericht op ouderen en starters. De behoefte aan woningen onder deze doelgroep is groot. Daanaast is overeengekomen dat ten behoeve van onder andere dit planvoornemen 34 woningbouwcontingenten afkomstig uit de gemeente Kerkrade worden ingezet. De toevoeging van de 17 nultredenwoningen, die met een bestemmingsplanherziening mogelijk wordt gemaakt, wordt daarmee beschouwd als kwalitatief goed woningbouwplan. Dat heeft tot gevolg dat voor onderhavig woningbouwplan geen compenserende voorwaarden aan de orde zijn als bedoeld in Beleidsafspraak VI van de 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.

Het planvoornemen past daarmee binnen de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en de daarmee samenhangende beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Ruimtelijke Structuurvisie Stein 2015-2025

De gemeente Stein heeft op 26 februari 2015 de 'Ruimtelijke Structuurvisie Stein 2015-2025' vastgesteld. In de structuurvisie heeft de gemeente de hoofdlijnen voor voorgenomen ontwikkelingen en het door de gemeente te voeren beleid vastgelegd. De structuurvisie geeft invulling op de strategische toekomstvisie 'Het Stein van morgen' dat het strategische beleid voor de periode 2011-2021 vormt. In deze visie verlegt de gemeente de ambitie van groei naar kwaliteitsborging. De structuurvisie is tot stand gekomen door de inbreng van vele mensen. Het samenspel tussen overheden, inwoners, ondernemers en andere belanghebbenden wordt als belangrijk punt voor de ruimtelijke ontwikkelingen van Stein aangemerkt.

Als belangrijkste opgave voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Stein wordt de vergrijzing en ontgroening genoemd. Investeren in de kwaliteit en leefbaarheid van de dorpen binnen de gemeente wordt hierbij als een van de drie kernopgaven genoemd.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 17 nultredenwoningen bestemd voor ouderen en starters, ter plaatse van een leegstaand voormalig schoolgebouw, waarbij de groenstructuur zo veel als mogelijk behouden blijft. Met onderhavig planvoornemen wordt invulling gegeven aan de belangrijkste opgave voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Stein, door te investeren in kwalitatieve en leefbare woningbouw. Het plan is daarmee passend binnen de gemeentelijke structuurvisie.

3.5.2 Strategische toekomstvisie:2018-2022

De strategische toekomstvisie 2018-2022 is een actualisatie van de visie uit 2011. In deze geactualiseerde visie is de strategische koers van de gemeente stein voor de komende jaren vastgelegd aan de hand van een missie: 'een eigenzinnige woongemeente in de Zuid-Limburgse Maasvallei waar het mogelijk is dorps te wonen in een verstedelijkt gebied met kwalitatief hoogwaardige voorzieningen en ruimte voor ondernemerschap en particulier initiatief'.

Drie kernwaarden vormen de ruggengraat van deze strategische toekomstvisie 2018-2022. Deze kernwaarden vormen in onderlinge samenhang het DNA, de identiteit van de gemeente Stein en zijn de bouwstenen voor de missie. De kernwaarden betreffen:

  • Kernwaarde 1: Sociale en vitale kernen.
  • Kernwaarde 2: Duurzame leefomgeving met unieke waarden.
  • Kernwaarde 3: Een bereikbare en bedrijvige gemeente.

Het planvoornemen heeft met name betrekking op de kernwaarden 1 en 2 en in mindere mate op kernwaarde 3. Sociale en vitale kernen worden voor een belangrijk deel gevormd door de identiteit van de kern in combinatie met de inwoners en ondernemers zelf. Het is daarbij belangrijk om bewust en trots te zijn op de eigen identiteit en kwaliteten en dit ook te etaleren. Dit neemt niet weg dat ook samenwerking tussen de kernen onderling belangrijk is en gestimuleerd moet worden. Dit is in de toekomst van groot belang om de kracht van Stein te behouden. Het planvoornemen draagt nadrukkelijk bij aan een sociale en vitale kern, doordat met de realisatie van het woningbouwplan een passende invulling wordt gegeven aan de voormalige schoollocatie. Daarnaast worden de woningen ingepast in de omgeving. Er wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de aanwezige groenstructuur en waar mogelijk wordt deze versterkt. Bij de realisatie van de woningen wordt gekeken hoe technologische ontwikkelingen een verdere bijdrage kunnen leveren aan een duurzame leefomgeving met unieke waarden. Het planvoornemen is voor wat betreft de kernwaarde 1 en 2 zeker passend binnen de strategische toekomstvisie 2018-2022.

3.5.3 Groenbeleidsplan gemeente Stein

Op 5 oktober 2016 is het groenbeleidsplan gemeente Stein vastgesteld. In Groenbeleidsplan is het groenbeleid per kern nader uitgewerkt. Voor Elsloo Noord zijn de volgende doelen c.q. ambities beschreven:

  • Duurzame instandhouding van de groenstructuur van de Driekoulenweg
  • Toepassen van een verspringende boomstructuur aan de Hieberweg
  • Interne noord-zuid verbinding voorzien van enkel begeleidende bomenrij
  • Starten van een vergroeningsactie met bewoners
  • Herziening van de groen- en bomenstructuur van de vogeltjesbuurt
  • Bomen vervangen en rijen aanvullen in de wijken van de Elserveld

Het planvoornemen heeft geen betrekking op bovenstaande punten. Wel wordt in algemene zin bijgedragen aan het versterken van de bestaande groenstructuur. Dit vormt een belangrijk element van het planvoornemen.

3.5.4 Energievisie gemeente Stein 2018-2021

Op 31 januari 2019 heeft de gemeenteraad de Energievisie gemeente Stein 2018-2021 vastgesteld. De gemeente werkt met de visie en het bijbehorende uitvoeringsprogramma aan een energieneutraal Stein. Gasloos-wonen vormt binnen de visie een belangrijk aandachtspunt. Bij voorliggend planvoornemen is gasloos bouwen ook een uitgangspunt.

Voor de beoogde woningen gelden al de BENG-normen: nieuwe regelgeving die moet zorgen voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen. De beoogde woningen moeten dus ook vanuit de geldende bouwregelgeving voldoen aan de strengste eisen. Gasloos bouwen is in elk geval een vereiste.

Het planvoornemen is daarmee passend binnen de Energievisie.

3.5.5 Omgevingsvisie Gemeente Stein 2040

De gemeenteraad van de gemeente Stein heeft op 17 februari 2022 de 'Omgevingsvisie Gemeente Stein 2040' vastgesteld. De Omgevingsvisie gemeente Stein 2040 betreft een strategische visie voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De Omgevingsvisie is een uitwerking van de strategische toekomstvisie 2018-2022 en geeft verder richting aan de gemeente die Stein wil zijn op het gebied van de fysieke leefomgeving. De gemeentelijke Omgevingsvisie (GOVI) is geen optelsom van verschillende beleidsvisies, maar een samenhangende integrale visie op strategisch niveau waarin een koers wordt bepaald voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving is breder dan alleen ruimtelijke aspecten. Ook ontwikkelingen op het gebied van o.a. cultureel erfgoed, economie, veiligheid en gezondheid, duurzaamheid, landschap, landbouw, milieu, natuur, water, verkeer, krijgen een plek in deze visie. De Omgevingsvisie werkt door in beleid, programma's, plannen en projecten van de gemeente Stein.

Het beleid voor de woonkernen is gericht op sociale en vitale wijken en kernen en een veilige, gezonde en groene leefomgeving. De ruimtelijke (economische) focus is primair gericht op een versterking van vitale stedelijke en landelijke centrumkernen. De uitgangspunten met betrekking tot de energietransitie worden ook in de woonkernen gehanteerd. Energie die bespaard wordt hoeft niet te worden opgewekt. Energiebesparing is onlosmakelijk verbonden met de energietransitie. Het realiseren van extra woningen ter plekke van momenteel leegstaand maatschappelijk vastgoed is een ontwikkeling die bijdraagt aan de versterking van de kern Elsloo. Omdat sprake is van nieuwbouw, gelden de strenge eisen van het geldende Bouwbesluit voor wat betreft isolatie en bijna engergieneutraal bouwen. Het planvoornemen is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsvisie gemeente Stein 2040.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Sectorale Aspecten

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen.

Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Mer-beoordeling

4.2.1 Algemeen

Beoordeeld moet worden of het planvoornemen kan leiden tot opstellen van een milieueffectrapport (MER). Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit mer lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben (C-lijst) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (D-lijst). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Een belangrijke wijziging die in het Besluit mer is aangebracht, is dat voor de vraag of een mer-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet mer-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:

  • de kenmerken van de activiteit (onder andere omvang en cumulatie);
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht (de kenmerken van het plangebied in relatie tot de kwetsbaarheid van de omgeving);
  • de kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid).

4.2.2 Kenmerken van de activiteit

Het planvoornemen voorziet ter plaatse van het voormalige schoolgebouw van basisschool de Poolster, binnen bestaand stedelijk gebied, in de realisatie van 17 woningen en bijbehorende (groen)voorzieningen. Daarmee wordt invulling gegeven aan het voormalig schoolgebouw die momenteel niet in gebruik is. Daarnaast voorziet het planvoornemen in veel groenstructuur, met name aan de randen van het plangebied.

4.2.3 Plaats waar de activiteit wordt verricht

Het plangebied is gesitueerd in het centrum van de kern Elsloo, gemeente Stein, en is volledig ontsloten door bestaande bebouwing. De bebouwing aan drie zijden is bestemd voor woondoeleinden. Ten zuiden van het plangebied is een zalencentrum gevestigd. Deze bebouwing beschikt dus over maatschappelijke doeleinden. Een uitgebreidere beschrijving van de omgeving en de inpassing daarin van het planvoornemen is opgenomen in '2.4 Planvoornemen' van deze toelichting.

In de Wet natuurbescherming 2015 is de bescherming van de Natura 2000-gebieden vastgelegd. Natura 2000 betreft de natuurparels die vanwege hun natuurwaarden Europese bescherming genieten, hetgeen in Nederland inhoudt, dat werkzaamheden of ontwikkelingen in (de nabijheid van) deze gebieden getoetst dienen te worden aan de Wet natuurbescherming 2015. Het plangebied ligt niet in, noch in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft enerzijds 'Grensmaas' op circa 0,6 km afstand van het plangebied en anderzijds 'Bunder- en Elslooërbos' en 'Geleenbeekdal' op respectievelijk 0,65 km en 5,2 km. Het Natura 2000-gebied 'Grensmaas' is weinig stiksof gevoelig. De Natura 2000-gebieden 'Bunder- en Elslooërbos ' en 'Geleenbeekdal' zijn in dat geval gevoeliger voor stikstof.

Gezien deze afstand zijn er geen siginificante effecten op dit gebied te verwachten ten aanzien van geluid, licht en trillingen. Ook leidt het planvoornemen niet tot een toename van stikstofdepositie op dit gebied (zie ook Gebiedsbescherming. De instandhoudings- en ontwikkelingsdoelstellingen voor de aangewezen habitattypen en doelsoorten blijven gewaarborgd. Verder maakt het plangebied geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.

4.2.4 Kenmerken van de gevolgen van de activiteit

Alle relevante milieuaspecten zijn in het kader van dit bestemmingsplan uitvoerig onderzocht en hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieueffecten naar voren gekomen die een belemmering kunnen opleveren voor het planvoornemen. In onderhavig hoofdstuk zijn de betreffende milieuaspecten, alsmede de uitgevoerde onderzoeken nader beschreven.

4.2.5 Conclusie

Door de realisatie van 17 nultredenwoningen en bijbehorende (groen)voorzieningen ter plaatse van het voormalig schoolgebouw, wordt niet verwacht dat er negatieve effecten zullen optreden op de in de directe omgeving aanwezige waarden en belangen of op aanwezige beschermde gebieden en (te verwachten) beschermde soorten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige significante effecten zijn te verwachten. Een verdere (vormvrije) mer-beoordeling wordt derhalve niet noodzakelijk geacht gezien de kleinschaligheid van het planvoornemen en dat er geen nadelige significante effecten te verwachten zijn.

4.3 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Om de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied inzichtelijk te maken is door Aelmans Eco BV een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 1.

Uit het verkenned bodemonderzoek is gebleken dat zowel de boven- als de ondergrond als klasse AW2000 grond kan worden bestempeld.

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Dit wordt door het analytisch onderzoek bevestigd.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen belemmeringen voor de bestemminsplanwijziging en de bouw van woningen.

Voor wat betreft de onderzoekslocatie is er geen aanleiding om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

4.4 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Onderhavig plan voorziet in de realisatie van 17 woningen. In het kader van de Wet geluidhinder wordt een woning aangemerkt als een geluidsgevoelig object. De woningen worden niet gerealiseerd binnen de geluidszone van een weg. Vanuit de Wet geluidhinder geldt er hier dan ook geen onderzoeksplicht naar de geluidbelasting veroorzaakt wegverkeer. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt deze geluidbelasting wel beoordeeld om te kunnen waarborgen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is hiervoor noodzakelijk.

Verder geldt dat de woningen worden gerealiseerd binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. In het vigerend bestemmingsplan 'Kern Elsloo' is daarom ter plaatse van het plangebied de aanduiding 'geluidszone - industrie' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden opgericht. Het bevoegd gezag kan hier echter door middel van een omgevingsvergunning van afwijken op voorwaarde dat de geluidsbelasting vanwege industrielawaai aan de gevels van de te realiseren geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde. Vanwege de ligging binnen de geluidszone van het industrieterrein Chemelot dient middels een akoestisch onderzoek naar industrielawaai de geluidbelasting op de gevels inzichtelijk te worden gemaakt om de daadwerkelijk benodigde hogere grenswaarde voor de te realiseren woningen te bepalen.

Door Aelmans ROM BV is op 29 december 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting Drossaert Essersstraat 2 te Elsloo). De rapportage hiervan is bijgevoegd als Bijlage2. In het akoestisch onderzoek is ook het aspect industrielawaai beoordeeld.

Wegverkeerslawaai

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat in de nabijheid van de planlocatie geen zoneplichtige wegen aanwezig zijn. Gezien de vastgestelde etmaalinstensiteit is middels expert judgement op voorhand al aan te geven dat per weg er geen overschrijdingen of hoge geluidbelastingen te verwachten zijn. In soortgelijke situatie bij een etmaalintensiteit van 400 mvt is bij andere projecten al te zien dat hier geen overschrijdingen zijn. Echter is volledigheidshalve wel gekeken naar de cumulatieve geluidbelasting.

Industrielawaai

De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van industrielawaai wordt overschreden. Echter wordt de maximale ontheffingswaarde op geen enkele gevel binnen de planlocatie overschreden. Derhalve dient ten gevolge van het industrieterrein Chemelot een hogere grenswaarde vastgesteld te worden van 52 dB(A) voor de 17 te realiseren woningen op de planlocatie.

Cumulatie

Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient op basis van de Wet geluidhinder de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle (gemodelleerde) geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde bedraagt 48 dB(A), waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'goed' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Tevens beschikt het bouwplan over een geluidluwe gevel / buitenruimte. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangezien de cumulatieve geluidbelasting aanzienlijk kleiner of gelijk is aan 53 dB, is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

4.5 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. Bij de 'omgekeerde werking' gaat het om de vraag of ter plaatse van geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon en/of leefklimaat. Verder hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van de standaardnormen van de Wgv af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen en vastleggen in een geurverordening dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 17 nultredenwoningen. Een woning geeft geen geuroverlast voor de nabije omgeving, maar wordt gekwalificeerd als geurgevoelig object. Om deze reden dient aandacht besteed te worden aan aspecten ten aanzien van geurhinder in de omgeving.

In de omgeving van het plangebied (binnen een straal 300 meter) bevinden zich geen inrichtingen die stank- of geuroverlast tot gevolg hebben. Ter plaatse van het plangebied is ten aanzien van het aspect geur dan ook geen overlast te verwachten.

Het aspect 'Geur' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.6 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal een van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.

Het besluit NIBM betreft een Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) en legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht.

Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 17 woningen en valt daarmee ruimschoots onder de ondergrens van 1.500 woningen. Gesteld kan worden dat het planvoornemen daardoor niet in betekende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht. Er is geen nader onderzoek naar luchtkwaliteit benodigd.

Voor wat betreft de beoordeling van het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit dient er gelet te worden op de fijnstofconcentraties ter plaatse. Hiervoor is de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) geraadpleegd. Direct nabij het plangebied zijn geen rekenpunten gelegen. Om alsnog een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit ter plaatse, zijn daarom de fijnstofconcentraties nabij het dichtstbij gelegen rekenpunt aan de Steinderweg beoordeeld. Uit de NSL-monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 hier respectievelijk maximaal 20,59 ìg/m3, 18,19 ìg/m3 en 11,36 ìg/m3 zijn (zie onderstaande afbeelding). De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 ìg/m3) en PM2,5 (20 ìg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uur gemiddelde concentratie is maximaal 6,95 waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De concentratie fijnstof heeft geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plekke van de locatie. Het aspect fijnstof vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0019.png"

Uitsnede NSL-monitoringskaart met rekenpunt en plangebied

Het Besluit gevoelige bestemmingen is gericht op de beperking van het vestigen in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

Een woning wordt op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) niet aangemerkt als gevoelige bestemming. Daarnaast is het plangebied niet in de directe nabijheid van de provinciale of rijksweg gelegen. Het besluit is derhalve niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.

Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen wordt aangemerkt als NIBM. Op basis van de NSL-monitoringstool is vastgesteld dat de fijnstofconcentraties in de omgeving van het plangebied geen belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat. Verder geldt dat woningen niet worden aangemerkt als gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Het aspect 'Luchtkwaliteit' vormt dus geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.7 Externe Veiligheid

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd:

  1. 1. Plaatsgebonden Risico (PR): de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit.
  2. 2. Groepsrisico (GR): is de kans dat in een keer een groep mensen van tenminste een bepaalde grootte komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het GR is een oriënterende waarde.

Door onderzoeksburea Kragten is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 3. Uit de quickscan externe veiligheid blijkt het volgende:

Transport over de weg

De planlocatie bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een weg waarover transport van gevaarlijkestoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg vormen derhalve geen belemmering voor het plan. Een verantwoording is niet aan de orde.

Transport over het water

Op een afstand van circa 420 meter bevindt zich de Maas. De Maas maakt onderdeel uit van de Maascorridor, die is opgenomen in het Basisnet water. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen geen aandachtspunt voor de planontwikkeling. Gebleken is dat het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische gassen ligt, waardoor de risico’s van het transport van gevaarlijke stoffen over de Maas (toxisch scenario) meegenomen dienen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Transport over het spoor

Op circa 690 meter ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Lutterade – Visé (B) (route 100G) gelegen, waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen geen aandachtspunt voor de planontwikkeling. Gebleken is dat het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische gassen als gevolg van deze spoorweg ligt, waardoor de risico’s van het transport van gevaarlijke stoffen over deze spoorweg (toxisch scenario) meegenomen dienen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen belemmering voor de planvorming, waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.

Inrichtingen

Het plangebied is niet gelegen binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichitng in de omgeving. Wel is het plangebied gelegen binnen de effectafstand 1% letaliteit van Chemelot. De invulling van het plangebied zal geen bijdrage leveren aan de hoogte van het groepsrisico. Wel dienen de risico's als gevolg van Chemelot (toxisch scenario) meegenomen te worden in een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico. Deze beperkte verantwoording is eveneens uitgevoerd door bureau Kragten en bijgevoegd in Bijlage 4.

4.8 Bedrijven En Milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.

De publicatie biedt geen wettelijk vastgestelde norm, maar biedt een handreiking voor maatwerk. De publicatie geeft vier factoren (geur, stof, geluid en gevaar) op basis waarvan bepaald wordt in welke categorie een activiteit geplaatst kan worden. Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Woningen worden niet aangemerkt als hinderveroorzakende functie en kennen derhalve geen milieuzonering. Daarentegen geldt dat woningen wel worden aangemerkt als hindergevoelige functie. Om die reden dienen hinderveroorzakende functies in de omgeving en de afstand tot de beoogde woningen te worden beoordeeld. Hiervoor wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Binnen de nabije omgeving van het plangebied bevindt zich namelijk voornamelijk woningen.

Uit oogpunt van milieuzonering dient rekening te worden gehouden met het nabij gelegen zalencentrum (Maaslandcentrum). Het zalencentrum ligt op circa 12 meter van het beoogde woningbouwplan. De VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen categorie waarin een zalencentrum expliciet wordt genoemd. Wel kan een zalencentrum ondergebracht worden in de categorie (kleinschalige) 'congrescentra' (SBI-code: 5510). Hiervoor geldt een (grootste) richtsafstand van 10 meter. Omdat de feitelijke afstand tussen het maaslandcentrum en de dichtstbijzijnde woning circa 12 meter bedraagt, kan ten aanzien van het planvoornemen worden gesproken van een goed woon- en leefklimaat.

De daarna meest nabij gelegen hinderveroorzakende functies bevinden zich aan de Monseigneur d'Arbergstraat en het Aelserhof op een afstand van circa 150 meter van het plangebied. Dit betreft onder andere een kapsalon, basisschool en huisartsenpraktijk. Voor deze hinderveroorzakende functies geldt een (grootste) richtafstand van 30 meter. Deze fucnties leveren geen belemmeringen op voor het planvoornemen en in dit verband kan dus worden gesproken van een goed woon- en leefklimaat.

Geconcludeerd wordt dat uitgegaan kan worden van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen. Tevens zal de realisatie van de woningen niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving. Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.9 Kabels En Leidingen

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die van invloed zijn op de realisatie van het project. Dit is met uitzondering van het invloedsgebied van de AGR leiding ten noorden van het plangebied (zie paragraaf '4.7 Externe veiligheid'). In het straatprofiel van de Drossaert Essersstraat en Drossaert Saldenstraat zijn wel de reguliere leidingen c.q. nutsvoorzieningen aanwezig zoals gas, electra en telefonie. Deze worden doorgetrokken in de nieuwe ontsluitingsweg om de nieuwe woningen hierop aan te sluiten.

4.10 Zoneringen

Op het plangebied zijn verder geen zoneringen zoals vrijwaringszones, stiltegebieden, waterwin-/grondwaterbeschermingsgebieden, luchtvaartverkeer e.d. van toepassingen die een mogelijke belemmering vormen voor de realisatie van de 17 nultredenwoningen.

4.11 Archeologie En Cultuurhistorie

4.11.1 Archeologie

Als wettelijk toetsingskader In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Ter plekke van het plangebied geldt dat er voor een gedeelte hiervan sprake is van een archeologische dubbelbestemming van de archeologische waarden. Het betreft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 2'. Op basis hiervan is het op de locatie verboden bodemverstorende ingrepen met een oppervlakte groter dan 2500 m2 en dieper dan 0,4 m uit te voeren, tenzij vooraf middels archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Het plangebied beslaat een oppervlak van ca. 7.100 m2, waarvan ca. 5.300 m2 over de archeologische dubbelbestemming beschikt. Tevens is het waarschijnlijk dat de benodigde bodemingrepen de maximale verstoringsdiepte van 0,40 meter beneden maaiveld overschrijden. Op basis van het vorenstaande wordt gesteld dat de grenswaarden van de archeologische dubbelbestemming worden overschreden. Om deze reden dient middels een archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat geen archeologische waarden worden geschaad.

Hiertoe heeft onderzoeksbureau Archeopro een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als bijlage Bijlage 5. In onderstaande zijn de conclusies en het advies van het rapport opgenomen.

Voorafgaand aan het veldonderzoek is een bureaustudie verricht ten behoeve van het opstellen van een gespecificeerd verwachtingsmodel. De centrale vraagstelling van het bureauonderzoek luidt: welke archeologische verwachting en/of waarde kenmerkt het plangebied? De centrale vraagstelling van het inventariserend veldonderzoek verkennende fase luidt: Kan op basis van de resultaten van het IVO-O verkennende fase door middel van grondboringen de gespecificeerde archeologische verwachting en/of waarde worden bijgesteld?

Op basis van de resultaten van het bureaustudie is geconcludeerd dat voor het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt voor nederzettingsresten, begravingen en/of off site resten uit het neolithicum, in het bijzonder de Bankeramische cultuur, hoog voor off site fenomenen daterend vanaf de (volle) middeleeuwen en middelhoog voor bewoning en/of begraving daterend uit het paleolithicum, mesolithicum, de metaaltijden en de Romeinse tijd. Archeologische resten kunnen naar verwachting zowel in de top van een pleistocene lössafzetting met een leembrikgrond als in combinatie met paleobodems in en/of onder colluviale afzettingen voorkomen.

Het verkennend booronderzoek heeft aangetoond dat de oorspronkelijk bodem binnen het plangebied gedeeltelijk uit een primaire pleistocene lössbodem met plaatselijk nog in de top een restant van een leembrikgrond bestaat en gedeeltelijk uit enkelfasig helling- of dalbodemcolluvium. Plaatselijk ontbreekt de pleistocene löss helemaal en is enkel sprake van jong, antropogeen colluvium met in de top enkel een oude bouwvoor. De oorspronkelijke bodem is telkens afgedekt door een recent (eind 20e eeuw) opgebracht bodempakket. Een holocene leembrikgrond ontbreekt grotendeels binnen het plangebied. Daar waar deze is vastgesteld in de top van de primaire, glaciale löss betreft het slechts een restant.

Op basis van deze bevindingen, in het bijzonder het ontbreken van een intacte leembrikgrond, kan de (middel)hoge archeologische verwachting voor wat betreft behoudenswaardige resten van nederzettingen en begravingen worden bijgesteld naar laag. Enkel voor off site resten uit de volle en late middeleeuwen en/of nieuwe tijd dient de hoge verwachting te worden gehandhaafd. Deze kunnen in (de top van) het colluviumpakket voorkomen. Dit betreft onder andere de holle veldweg die het plangebied heeft doorkruist.

Vanwege de bijgestelde archeologische verwachtingswaarde wordt aanbevolen om binnen het plangebied geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren naar de eventuele aanwezigheid en behoudenswaardigheid van archeologische resten.

In alle gevallen geldt dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister of de gemeente Stein conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 & 5.11.

4.11.2 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Door de gemeente Stein zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen het plangebied aangeduid. Het aspect 'Cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.12 Natuur

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

4.12.1 Quickscan flora en fauna

Om in te schatten of er binnen het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep, is door bureau Ecoplanning een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Tevens is in het onderzoek beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 6.

Het doel van de quickscan is het inzichtelijk maken van de actuele en potentiële aanwezigheid van wettelijk beschermde plant- en diersoorten in het plangebied. De volgende onderzoeksvragen zijn hierbij relevant:

  • Is er sprake van (potentieel) functioneel leefgebied van beschermde flora en fauna aanwezig in het plangebied?
  • Wat is het effect van de geplande werkzaamheden op dit (potentieel) functioneel leefgebied?
  • is er sprake van een risico op het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) artikelen 3.1, 3.5 en/of 3.10 en zijn er mogelijkheden om dit op voorhand te voorkomen?
  • Voor welke soorten is een aanvullend onderzoek en/of een ontheffing nodig?

Op basis van het bureauonderzoek en het veldbezoek uitgevoerd op 8 oktober 2021 in relatie tot de werkzaamheden kunnen de genoemde onderzoeksvragen als volgt worden beantwoord:

  • Er is potentieel functioneel leefgebied aanwezig in het plangebied van eekhoorn, steenmarter, vleermuizen en vogelsoorten waarvan het nest niet jaarrond is beschermd.
  • De werkzaamheden hebben mogelijk een negatief effect op het potentieel functioneel leefgebied van genoemde soorten waardoor er een risico is op het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) artikelen 3.1, 3.5 en 3.10.
  • Er is een nader onderzoek naar vleermuizen nodig.
  • Er is een nader onderzoek nodig naar de eekhoorn indien de kap van de bomen plaats vindt in de periode mei – juni en december – februari.
  • Er is een nader onderzoek nodig naar de steenmarter, indien de sloop van de voormalige school plaats vindt in de periode maart - 14 augustus.
  • Er is een check naar de aanwezigheid van bezette nesten broedvogels nodig indien de sloop van de voormalige school plaats vindt in de periode april – juli. Hetzelfde geldt als er bomen en struiken worden gekapt tijdens deze periode.

Vervolgtraject

De rust- en voortplantingslocaties van vleermuizen zijn jaarrond beschermd binnen de Wnb. Om na te kunnen gaan of de werkzaamheden leiden tot een overtreding met artikel 3.5 van de Wnb en de aanvraag ontheffing Wnb nodig is, is een nader vleermuizenonderzoek nodig conform de betreffende kennisdocument van BIJ12.

Afhankelijk van het moment van de sloop van het pand en de bomenkap, is een nader onderzoek nodig naar de eekhoorn, steenmarter en vogelsoorten waarvan het nest niet jaarrond is beschermd.

Aanvraag ontheffing

Indien uit het nader onderzoek blijkt dat vleermuizen een rust- en/of een verblijfplaats hebben in het plangebied, is de aanvraag van een ontheffing Wnb artikelen 3.1 en/of 3.5 nodig. Deze dient te worden verricht bij bevoegd gezag Wnb; de Provincie Limburg.

Het vervolgtraject en een eventuele aanvraag voor ontheffing van de Wet natuurbescherming kunnen parallel aan de ruimtelijke procedure worden doorlopen. Van belang is dat voorafgaand aan de daadwerkelijke realisatiefase van de beoogde ontwikkeling aan de Wet natuurbescherming wordt voldaan.

4.12.2 Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Grensmaas. Dit Natura 2000-gebied ligt op een afstand van 900 meter van het plangebied. Gelet op deze afstand zijn externe effecten als gevolg van de planontwikkeling niet te verwachten. Wel dient altijd rekening te worden gehouden met de depositie van stikstof op beschermde gebieden. De Grensmaas is echter geen stikstofgevoelig gebied (niet verzuringsgevoelig). Het dichtstbijzijnde verzuringsgevoelige Natura 2000-gebied betreft het Bunder- en Elslooërbos. Dit Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 700 meter van het plangebied. Door Pouderoyen-Tonnaer is onderzocht of stikstofemissie als gevolg van de beoogde planontwikkeling gevolgen heeft voor beschermde natuurgebieden. De briefrapportage met Aerius-calculatie is opgenomen in Bijlage 7.

Op basis van de resultaten uit de Aeriusberekeningen wordt geconcludeerd dat voor de gebruiksfase van de 17 woningen geen negatieve effecten ontstaan op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden ten gevolge van NOx- en NH3 uitstoot door het verkeer.

Als gevolg van de beoogde planontwikkeling treden dan ook geen negatieve effecten voor beschermde natuurgebieden op.

4.13 Waterparagraaf

Het doel van de waterparagraaf is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De waterparagraaf vraagt niet alleen om een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt de waterparagraaf gebruikt om de beoogde gebruiksfuncties en waterbelangen op elkaar af te stemmen.

4.13.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan en de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer: Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet) water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen: Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:
    1. 1. vasthouden-bergen-afvoeren
    2. 2. schoonhouden-scheiden-schoonmaken
  • Ruimte en water verbinden: Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.

4.13.2 Waterschap Limburg

De wijze waarop Waterschap Limburg adviseert over de wateraspecten rondom ruimtelijke ontwikkelingen is beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021. Dit is nader geconcretiseerd in de zogenoemde Keur van het waterschap. Uitgangspunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:

  1. 1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water
  2. 2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving
  3. 3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand
  4. 4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit
  5. 5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit
  6. 6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen
  7. 7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 80 mm per twee uur (ten zuiden van Sittard), met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur
  8. 8. Beheer en onderhoud regelen. Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid
  9. 9. Watersysteem verankeren in het bestemmingsplan

4.13.3 Invloed planvoornemen

Onderhavig planvoornemen ziet toe op de realisatie van 17 woningen met bijbehorende (groen)voorzieningen. Het hemelwater dat valt op de nieuw te realiseren (dak)verhardingen, dient binnen het plangebied te worden opgevangen en te infiltreren in de bodem.

Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat en een ledigingstijd van maximaal 24 uur.

Om de capaciteit van de beoogde hemelwatervoorziening te kunnen berekenen, dient te worden uitgegaan van het te bebouwen oppervlak. Op basis van de situatietekening van het beoogd bouwplan, bedraagt de oppervlakte van de beoogde woonbebouwing circa 2.500 m² (dakverharding, terras, oprit). Tevens is circa 950 m² aan verharding beoogd in de vorm van de ontsluitingsweg en parkeerplaatsen. Uitgaande van een verharde oppervlakte van in totaal 3.450 m², impliceert dit een totale hoeveelheid te bufferen en te infiltreren hemelwater van (3.450 x 80 =) 276 m³.

Gelet op de 'Voorkeurstabel afkoppelen' wordt geadviseerd een bodemfilter toe te passen, zodat de kwaliteit van de bodem maximaal wordt beschermd tegen verontreiniging. Het bovengronds of ondergronds infiltreren van hemelwater met toepassing van een bodemfilter betreft een acceptabele wijze van afkoppelen. Zie onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0020.png"

Voor de civieltechnische uitwerking van de hemelwatervoorziening is inzicht in de infiltratiecapaciteit van de bodem vereist. Vandaar dat een infiltratieonderzoek is uitgevoerd door Aelmans Eco BV. De rapportage van het infiltratieonderzoek is opgenomen in Bijlage 8. In dit onderzoek wordt de doorlatendheid van de bodem bepaald aan de hand van veldtesten en is een advies gegeven over de mogelijkheden om binnen het plangebied hemelwater te bergen en infiltreren.

Uit de gemeten doorlatendheden blijkt dat infiltratie van neerslagwater tot de mogelijkheden behoort. De doorlatendheid van de ondiepe ondergrond is voldoende. Het infiltreren zou direct in de ondiepe ondergrond (beneden circa maaiveld -2,5 meter) moeten kunnen plaatsvinden. Een gereguleerde voeding / afvloeiing middels bijvoorbeeld een wadi en / of ondergrondse infiltratievoorziening in combinatie met grindpalen tot in de diepe ondergrond is echter aanbevelenswaardig.

Gelet op de aanzienlijke oppervlakte aan groen binnen het plangebied, is voldoende ruimte voor het realiseren van een of meer infiltratievoorzieningen. Ook onder de verharding van de parkeerplaats kan een infiltratievoorziening worden aangelegd. De verdere civieltechnische uitwerking komt aan bod in de vergunningfase. Vanuit het oogpunt van waterhuishouding treden geen belemmeringen op voor de beoogde planontwikkeling.

4.14 Verkeer En Parkeren

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient het planvoornemen geen belemmeringen op te leveren voor de omgeving op het gebied van verkeer en parkeren. Hiervoor zijn de kencijfers van CROW en het gemeentelijk parkeerbeleid van belang. De gemeente Stein beschikt over de 'Nota Parkeerbeleid Gemeente Stein'

4.14.1 Verkeersstructuur

Onderhavig planvoornemen maakt de realisatie van 17 woningen mogelijk. Het plangebied wordt via twee zijden ontsloten, namelijk via de Drossaert Saldenstraat en de Drossaert Lambermontstraat. Op deze wegen is een maximale snelheid van 30km per uur toegestaan. De toegang tot het eigen terrein en de parkeerplaatsen ligt op circa 30 meter afstand van het meest nabij gelegen kruispunt.

Ingevolge de kencijfers van CROW kan het woonmilieutype van onderhavig plangebied worden aangeduid als 'centrum-dorps' (woonplaats met minder dan 10.000 huishoudens en minder dan 75% groen oppervlak). Hiervoor geldt een verkeersproductie van 5,8 voertuigbewegingen per woning per etmaal, hetgeen voor onderhavig planvoornemen een verkeersproductie van circa 99 voertuigbewegingen per etmaal oplevert.

Momenteel kent het plangebied ingevolge het bestemmingsplan 'Kern Elsloo' nog de bestemming 'Maatschappelijk' en was er lange tijd basisschool de Poolster gevestigd. Het wegbrengen en ophalen van kinderen door de ouders naar en van de school leverde een groot aantal voertuigbewegingen op binnen een zeer korte tijd. Deze intensieve verkeersdruk neemt af met het onderhavig planvoornemen, daar nu verspreid over de gehele dag circa 104 voertuigbewegingen plaatsvinden. Het planvoornemen levert dus een positieve ontwikkeling op voor de verkeersstructuur.

4.14.2 Parkeren

Voor wat betreft het parkeren beschikt de gemeente Stein over een eigen 'Nota Parkeerbeleid Gemeente Stein'. De gemeente valt volgens dit beleid onder de categorie 'weinig stedelijk'. Bij het vaststellen van de parkeernormen is aansluiting gezocht bij de landelijke cijfers. De volgende parkeernormen zijn relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPPoolster-0003_0021.png"

Tabel met parkeernormen voor nieuwe woningen uit de Nota Parkeerbeleid Gemeente Stein

Met onderhavig planvoornemen worden 17 woningen gerealiseerd, met een huurprijsniveau variërend van sociale huur tot middenhuur. Dit betekent dat ingevolge het parkeerbeleid van de gemeente Stein een parkeernorm van 1,55 voertuig per woning wordt gehanteerd. Voor de realisatie van de 10 nultredenwoningen dienen dan ook minimaal 16 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Het planvoornemen voorziet in 16 parkeerplaatsen ten behoeve van de beoogde 10 huurwoningen. Voor de beoogde patiowoningen is één parkeerplaats op eigen terrein voorzien. Ten behoeve van de patiowoningen zijn binnen de bestemming 'Groen' nog 8 extra parkeerplaatsen voorzien. Het planvoornemen voldoet daarmee aan de parkeernormen uit de 'Nota Parkeerbeleid Gemeente Stein'.

De gemeente Stein faciliteert waar mogelijk elektrisch rijden en laadpunten binnen het openbaar gebied. Omdat het realiseren van een laadpunt voor een elektrische auto vergunningvrij is op basis van artikel 2 lid 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, zijn in voorliggend bestemmingsplan geen specifieke planregels opgenomen om dit te reguleren.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmeringen oplevert voor onderhavig planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische Opzet

5.1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

5.2 Uitgangspunten

5.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.

5.2.2 Planonderdelen

Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (kaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels, zoals bijvoorbeeld een Staat van bedrijfsactiviteiten. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing c.q. motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.

5.2.3 Inhoud algemeen

Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.

5.3 Toelichting Op De Planregels

De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.

De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving;
  2. 2. Bouwregels;
  3. 3. Nadere eisen;
  4. 4. Afwijken van de bouwregels;
  5. 5. Specifieke gebruiksregels;
  6. 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  7. 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  8. 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.

Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.

Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.

5.4 Bestemmingen

5.4.1 Groen

Ter plaatse van de bestemming 'Groen' zijn gronden bestemd voor het handhaven van groenzones/-elementen om daarmee de woon- en omgevingskwaliteit te waarborgen. Binnen de bestemming 'Groen' is de aanleg en instandhouding van voet- en fietspaden, voorzieningen van openbaar nut, alsmede waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot erfafscheidingen en de noodzakelijke bouwwerken ten behoeve van het functioneren van de openbare ruimte.

Daar waar parkeerplaatsen zijn beoogd, is aan de bestemming 'Groen' de aanduiding 'parkeren' toegevoegd ten behoeve van de aanleg van parkeerplaatsen in het groen.

5.4.2 Wonen

Deze gronden zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt aan huis verbonden beroepen, een webshop aan huis en de (overige) daarbij behorende voorzieningen, zoals tuinen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en verhardingen.

Binnen een bouwvlak mogen het aantal woningen worden gebouwd zoals op de verbeelding is aangeduid. Daarnaast worden de bouwvlakken op de verbeelding van een voorgevelrooilijn voorzien, zodat geen twijfel kan bestaan over de zijde waarnaar de voorgevels moeten zijn gekeerd. Bijgebouwen mogen enkel gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. In de bouwregels is de verdere maatvoering binnen het plangebied uitgewerkt. Tevens zijn in de regels nadere bepalingen opgenomen voor gebouwen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.4.3 Verkeer

Deze bestemming is gericht op de afwikkeling van het verkeer. Naast wegverkeer zijn onder meer ook groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. De (ontsluitings)wegen binnen het plangebied krijgen de bestemming 'Verkeer'. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot de noodzakelijke bouwwerken ten behoeve van het functioneren van de openbare ruimte.

5.4.4 Waarde - Archeologie

Dubbelbestemmingen zijn veelal een toevoeging op de onderliggende bestemming. Een dubbelbestemming is primair. Dit houdt in dat indien het bepaalde in de dubbelbestemming op gespannen voet staat met de regels van de onderliggende bestemming, het bepaalde in de dubbelbestemming voor gaat.

Deze dubbelbestemming is verdeeld in de categorieën 1 tot en met 2, hetgeen te maken heeft met het onderliggende gemeentelijke archeologische beleid en de te beschermen waarden. Gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor beschermde archeologische monumenten. Bouwen dan wel aanleggen in dergelijke gronden is niet zonder meer mogelijk.

5.5 Algemene Regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.5.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels, conform het Bro. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen omtrent ondergronds bouwen ten behoeve van bijvoorbeeld kelders en zwembaden.

5.5.3 Algemene gebruiksregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels, conform het Bro. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. In de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan is een algemeen gebruiksverbod opgenomen om de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de toegekende bestemming. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:

  • een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • straat- en raamprostitutie.

5.5.4 Algemene aanduidingsregels

Dit betreft de nadere aanduiding van samenhangende gebieden gelegen over meerdere bestemmingen waarop een nadere regeling van toepassing is. Deze gebiedsaanduiding heeft met name betrekking op sectorale aspecten die ruimtelijk relevant zijn en waaraan een zonering (aan te houden afstand) is toegekend. Het betreft de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'.

5.5.5 Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen het bevoegd gezag bevoegd is om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

5.5.6 Algemene wijzigingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

5.5.7 Algemene procedureregels

In deze regels wordt aangegeven aan welke procedure dient te worden voldaan bij het stellen van nadere eisen.

5.5.8 Overige regels

In deze regels wordt aangegeven, in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, het belang van welke bestemming voor gaat.

5.6 Overgangs- En Slotregel

5.6.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

5.6.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, zoals ook voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische Haalbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke/anterieure overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeiegenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

In onderhavige situatie is het kostenverhaal verzekerd middels een anterieure overeenkomst met de ontwikkelende partij.

6.3 Maatschappelijke Haalbaarheid

Het planvoornemen betreft de realisatie van 17 woningen ter plaatse van een woningbouwlocatie op het voormalige schoolterrein van basisschool de Poolster. Gezien de ligging en stedenbouwkundige positie van het plangebied in de bestaande ruimtelijke structuur, sluit het plan goed aan op de de bestaande structuur en functies rondom het plangebied. Het betreft de herontwikkeling van het voormalig schoolgebouw die momenteel niet in gebruik is. De realisatie van de woningen doet verder geen afbreuk aan de omgeving. Er is hier immers sprake van een (gemengd) woongebied.

In het kader van de omgevingsdialoog zijn de omwonenden op de hoogte gesteld van het planvoornemen en is beoordeeld op welke wijze rekening kan worden gehouden met ieders wensen. Voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan worden de omwonenden door middel van een informatiebrief nader geinformeerd over het planvoornemen zelf en het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

6.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande recht doen aan een goede ruimtelijke ordening, als bedoeld in artikel 3.1 Wro. Het bestemmingsplan leidt, na een afweging van de verschillende belangen, tot een aanvaardbare nieuwe invulling van het plangebied.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 De Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

  1. a. Voorbereiding: een voorontwerp van het bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg aan betrokken instanties, waaronder Waterschap Limburg, aangeboden.
  2. b. Ontwerp: publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro. Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad.
  3. c. Vaststelling: vaststelling door de gemeenteraad. Mogelijkheid tot een reactieve aanwijzing. Publicatie en terinzagelegging van het vastgesteld bestemmingsplan.
  4. d. Inwerkingtreding: na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).
  5. e. Beroep: beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

7.2 Wettelijk Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

Voorliggende planontwikkeling is door de gemeente in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd voor advies aan de betreffende instanties.

Veiligheidsregio Zuid-Limburg

Veiligheidsregio Zuid-Limburg geeft aan dat het plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van het vervoer van toxische stoffen over de A2, de A76, de Maas en het spoortraject Lutterade - Visé. De Veiligheidsregio adviseert om rekening te houden met een aantal maatregelen ter verbetering van de beheersbaarheid, zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid. Deze worden in het advies uiteengezet, hetgeen is bijgevoegd als Bijlage 9.

Provincie Limburg

Provincie Limburg wijst in haar advies op een aantal aspecten, namelijk geluid, het provinciaal beleid, externe veiligheid en water. Het advies van Provincie Limburg is bijgevoegd als Bijlage 10.

Geluid

Wat betreft het aspect geluid wordt aangegeven dat het ontwerpbesluit over hogere waarden gelijktijdig of voorafgaand aan het ontwerpbesluit voor het bestemmingsplan genomen dient te worden.

Provinciaal beleid

Ten aanzien van dit aspect wordt aangegeven dat het opgenomen provinciaal beleid in de toelichting van voorliggend bestemmingsplan niet meer geheel actueel is. Inmiddels zijn namelijk de Omgevingsvisie Limburg en de Omgevingsverordening Limburg vastgesteld. Naar aanleiding daarvan zijn de paragrafen 3.3.1 en 3.3.3 van voorliggende toelichting aangepast.

Externe veiligheid

Wat betreft het aspect externe veiligheid merkt Provincie Limburg op dat zowel de Brandweer als de Veiligheidsregio Zuid-Limburg om advies moeten worden gevraagd en dat deze adviezen meegenomen dienen te worden in de besluitvorming.

Water

Tot slot merkt Provincie Limburg op dat uit het infiltratieonderzoek is gebleken dat het binnen het plangebied mogelijk is om het regenwater te infiltreren. Zij adviseert om voor het aspect grondwaterkwaliteit rekening te houden met de 'Voorkeurstabel Afkoppelen' en in dat verband een bodemfilter toe te passen. In paragraaf 4.13.3 van voorliggende toelichting wordt daar nader op ingegaan.

7.3 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 16 maart 2022 gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met 26 april 2022, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Wel zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot het verwerken van de ingekomen vooroverlegreacties.

Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerp dan ook gewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 2 juni 2022.

Bijlage 1 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Quickscan Externe Veiligheid

Bijlage 3 Quickscan externe veiligheid

Bijlage 4 Verantwoording Hoogte Groepsrisico

Bijlage 4 Verantwoording hoogte groepsrisico

Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 5 Archeologisch onderzoek

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 6 Quickscan flora en fauna

Bijlage 7 Stikstofonderzoek

Bijlage 7 Stikstofonderzoek

Bijlage 8 Infiltratieonderzoek

Bijlage 8 Infiltratieonderzoek

Bijlage 9 Advies Veiligheidsregio Zuid-limburg

Bijlage 9 Advies Veiligheidsregio Zuid-Limburg

Bijlage 10 Advies Provincie Limburg

Bijlage 10 Advies Provincie Limburg