Rott 21/21a te Vijlen
Bestemmingsplan - Gemeente Vaals
Vastgesteld op 27-02-2023 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Rott 21/21a te Vijlen' met identificatienummer NL.IMRO.0981.BPrott21en21a-VG01 van de gemeente Vaals.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 bedrijf aan huis:
het hoofdzakelijk door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, en lichte bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, waarbij de omvang van de activiteiten in een woning en daarbij behorende bijgebouwen zodanig is dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel (behoudens beperkte verkoop van artikelen verband houdende met het uitgeoefende bedrijf) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf.
1.4 aan huis gebonden beroep:
de uitoefening van een beroep of praktijk op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning of daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten en detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in het kader van het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf. Hierbij kan de functie ook uitgeoefend worden door een ander dan de feitelijke bewoner van het pand.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 afhankelijke woonruimte:
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege), een intensief veehouderijbedrijf alsmede een glastuinbouwbedrijf niet als agrarisch bedrijf wordt aangemerkt.
1.9 antenne-installatie:
het geheel van één of meerdere antennes, antennedrager, bedrading en apparatuur- of techniekkast met bijbehorende bevestigingsconstructie dat gebruikt wordt voor het verzenden en/of ontvangen van radiofrequente elektromagnetische velden.
1.10 archeologische waarde:
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingsoppervlak:
het oppervlak van het bouwperceel, bestemmingsoppervlak dan wel van het bouwvlak, dat ten hoogste met gebouwen mag worden bebouwd.
1.13 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden gebouwd.
1.14 bed & breakfast:
een bed- en breakfast is een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt aan afwisselend publiek. De ruimtes in een bed & breakfast beperken zich tot slaapkamer(s), badkamer(s) en maximaal een (gezamenlijke) gemeenschappelijk ruimte. Een keuken/kookvoorziening is in bed & breakfast kamers alsook in de gemeenschappelijke ruimte niet toegestaan. Het ontbijt wordt door de exploitant aangeboden in de slaapkamers danwel gemeenschappelijke ruimte.
Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.16 beeldbepalend pand
een beeldbepalend (karakteristiek) pand bezit beeldbepalende kwaliteiten of overige cultuurhistorische waarden die van betekenis is voor de directe omgeving van het object.
1.17 bestaand:
bebouwing
bebouwing zoals die bestond ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, danwel op dat tijdstip op basis van een afgegeven omgevingsvergunning mag worden gebouwd, tenzij in de planregels anders is bepaald;
gebruik
gebruik van gronden en bouwwerken, zoals dat bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw danwel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak.
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 bruto vloeroppervlak
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen (volgens NEN-norm 2580).
1.28 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, archeologische waarden zijn hieronder begrepen.
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop of te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30 ecologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling.
1.31 eigen terrein:
het terrein dat is uitgegeven in erfpacht, is verhuurd of in gebruik gegeven aan danwel in eigendom is van een natuurlijk persoon of rechtspersoon.
1.32 extensieve dagrecreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.
1.33 gastouderopvang:
kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van de Wet kinderopvang aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag onderscheidenlijk een tegemoetkoming of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft.
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 geluidgevoelige functies:
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder.
1.36 GKM:
Gemeentelijk Kwaliteitsmenu, zoals opgenomen in de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Vaals op 27 februari 2012, of een daarvoor in de plaats tredend beleidskader en/of structuurvisie.
1.37 glastuinbouwbedrijf:
een bedrijf waarvan het bedrijfsinkomen voor meer dan 50% afkomstig is uit glastuinbouw.
1.38 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.39 hagelnetten:
netten op palen ter bescherming van de gewassen en vruchten die in het voorjaar worden geplaatst en na de oogst weer worden weggehaald.
1.40 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.41 intensieve recreatie
die vormen van (openlucht)recreatie waarbij men gebruik maakt van een sterk geconcentreerd voorzieningenpakket of één voorziening, waarbij het omringende landschap van minder belang is en zich relatief veel mensen per oppervlakte-eenheid (kunnen) bevinden.
1.42 intensieve veehouderij:
het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuiken, vleeskalveren, stieren voor roodvleesproductie, geiten, eenden, konijnen, kalkoenen, of parelhoenders.
1.43 kwetsbaar object:
een object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.44 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens).
1.45 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/ of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.46 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:
overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, onder andere zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
1.47 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door het voorkomen van planten en dieren die zichzelf onder invloed van klimaat, geomorfologie, hydrologische, bodemkundige gesteldheid en al dan niet beinvloed door menselijke aanwezigheid, instandhouden.
1.48 normaal onderhoud, beheer en gebruik van gronden:
werkzaamheden die gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk zijn om goed onderhoud, beheer en gebruik van de gronden die tot de betreffende bestemming behoren te kunnen garanderen, voor een goede (agrarische) bedrijfsvoering en het (agrarisch) gebruik van de gronden.
Onder deze (agrarische) werkzaamheden wordt onder andere verstaan:
- ploegen (niet diepploegen waarbij de gronden dieper dan 70 cm worden geroerd);
- woelen (niet diepploegen waarbij de gronden dieper dan 70 cm worden geroerd);
- zaaiklaar maken;
- oogsten en rooien;
stoppel bewerking; - graslanden woelen;
- planten en poten van gewassen (niet van bomen en struiken);
- onderhoud en vervangen van bestaande afwatervoorzieningen.
1.49 normale onderhoudswerkzaamheden:
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.
1.50 omgevingskwaliteit:
het samenhangende systeem van water, milieu-, natuur- en landschapskwaliteit.
1.51 ondergeschikt:
in aard en omvang of functioneel, ruimtelijk en/ of architectonisch opzicht ten dienste van een hoofdfunctie/ gebouw. In geval er onduidelijkheid is over ondergeschiktheid zijn van een activiteit kan een externe deskundige hierover advies geven.
1.52 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, als ook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voorzover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.53 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd (niet overdekt) terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.
1.54 peil:
- voor bouwwerken op een perceel, waarvan de hoofdtegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.55 permanente bewoning:
indien één of meerdere personenen een woning al dan niet tijdelijk gebruiken als (hoofd)verblijf in de zin van artikel 1:10 BW - zoals dat geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan - dan wel anderszins gebruiken voor niet-recreatieve doeleinden.
1.56 proeflokaal:
een gelegenheid waar de nadruk ligt op het proeven van een drank zoals deze is geproduceerd door de aan het proeflokaal verbonden wijnkenniscentrum.
1.57 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding, daaronder begrepen straatprostitutie.
1.58 recreatie
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding, daaronder niet bedoeld activiteiten en mogelijkheden gerelateerd aan een wijnproductiebedrijf en wijnkenniscentrum.
1.59 recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet, geen caravanbouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meerdere personen, die zijn/ hun hoofdverblijf elders heeft/ hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond, met dien verstande dat er sprake is van wisselende bewoning.
1.60 schuilgelegenheid:
overdekte ruimte, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden, waarvan het hobbydier/ de hobbydieren gebruik moet(en) kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer en winter.
1.61 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.62 straatprostitutie:
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.63 streekproducten:
producten gemaakt met eigen grondstoffen en/of grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en algemeen aanvaard is als een traditioneel streekeigen product en naar ambachtelijke wijze vervaardigd is volgens de streektradities en waarbij streekproduct en bereidingsstreek moeten overeenkomen, zowel in de be- en verwerking van het eindproduct als in de omschrijving van de streek.
1.64 teeltondersteunende voorziening:
voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringen van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).
Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.
Een hoge teeltondersteunende voorziening is een gebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde met een hoogte van 1,50 meter of hoger. Een lage teeltondersteunende voorziening is een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met een maximale hoogte van 1,50 meter, of een andere voorziening.
1.65 tijdelijke teeltondersteunende voorziening:
teeltondersteunende voorziening die korter dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is. Voorbeelden van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn:
- acryldoek;
- folie;
- hagelnetten;
- insectengaas;
- plastic tunnels;
- regenkappen;
- schaduwhallen.
1.66 verbeelding:
de verbeelding (digitaal en/of analoog) waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.
1.67 verblijfsruimte:
ruimte voor het verblijven van mensen, danwel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden.
1.68 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen c.q. bouwgrenzen.
1.69 waterhuishoudkundig:
met betrekking tot de aanwezigheid van (natuurlijke) bronnen, kwel of natuurlijke stroming.
1.70 wijnkenniscentrum
het geheel aan activiteiten en voorzieningen gericht op het delen van kennis op het gebied van een wijnproductiebedrijf.
1.71 wijnproductiebedrijf
een agrarisch bedrijf gericht op de teelt van druiven en het daarmee verband houdende wijnproductieproces.
1.72 woning/ wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.73 woningsplitsing
het treffen van voorzieningen in bestaande, al dan niet gedeeltelijk of geheel te vernieuwen woningen, zodanig dat binnen de bestaande of te vergroten bouwmassa meerdere zelfstandige woningen ontstaan.
1.74 zwaarverkeer
verkeer dat bestaat uit zware voertuigen zoals vrachtwagens, tractorn met of zonder aanhanger en (touring)bussen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de lengte c.q. de breedte van een bouwwerk:
horizontaal buitenwerks tussen de hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse bouwperceelgrenzen, gemeten op een afstand van 10 meter uit de bouwperceelsgrens aan de zijde van een weg danwel gemeten in de bouwgrens, indien een bouwgrens staat aangeduid;
2.7 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand tussen de zijdelings grenzen en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel, een bouwvlak of een ander terrein:
de oppervlakten van alle op een bouwperceel/bouwvlak of een ander terrein gelegen bouwwerken tezamen;
2.9 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur En Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
Op de voor Agrarisch met waarden - Natuur en landschap aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat:
- a. gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak en binnen de bouwaanduiding 'ondergronds bouwen', met dien verstande dat het totaal oppervlak aan bovengrondse gebouwen niet meer mag bedragen dan 950 m².
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- 1. de landschappelijke waarden van het gebied;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. er voorkoming van onevenredige aantasting van de de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden;
- 5. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
- 6. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM en op het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.
- b. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in artikel 11.1 van toepassing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en) - mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden van zeer hoge waarde en terreinen met hoge waarde, historische dorpskernen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, indien een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en) - mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor zones met een hoge archeologische verwachtingen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend bureauonderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, indien een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergronds bouwen
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Onder een strijdig gebruik met de bestemming wordt tenminste verstaan:
- a. het gebruik voor opslag, al dan niet voor de verhuur of de verkoop van machines, voer- of vaartuigen, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik voor het opslaan, storten of bergen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
- c. het (laten) gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, prostitutie en straatprostitutie.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 milieuzone - Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
9.2 milieuzone - spuitvrije zone
Binnen de 'milieuzone - spuitvrije zone' is het gebruik van chemische gewasbeschermings- en/of bestrijdingsmiddelen niet toegestaan. Het gebruik van biologische gewasbeschermingsmiddelen is binnen deze zone wel toegestaan zolang deze niet leiden tot schadelijke effecten op het goed woon- en leefklimaat.
9.3 milieuzone - stiltegebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' zijn geen nieuwe ontwikkelingen toegelaten die het natuurlijk heersende geluidsniveau van 40 dB(A) structureel aantasten. Dit betekent in ieder geval dat onderstaande functies niet zijn toegestaan:
- a. lawaaisporten;
- b. nieuwvestiging van intensieve recreatie;
- c. nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijvigheid;
- d. laagvliegbewegingen.
Een geluidsrapport dient te worden overlegd wanneer nieuwe functies zijn gepland binnen het stiltegebied.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijken
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels omgevingsvergunning kan worden verleend, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, dakhellingen, inhoudsmaten (uitgezonderd woningen), bouwperceelgrensafstanden met ten hoogste 10%;
- b. het afwijken van bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%, mits:
- 1. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
- 2. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
- c. voor het plat afdekken van gebouwen, mits:
- 1. de noodzaak daartoe vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is aangetoond;
- 2. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet worden aangetast.
- d. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, alsmede religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
- 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
- 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter;
- 4. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter mag bedragen;
- e. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor luchtvaartdoeleinden zoals plaatsmarkeringen, de richtings- en afstandinformatie voor vliegtuigen, de luchtverkeersbeveiliging en metereologische informatie, mits:
- 1. de oppervlakte per gebouw niet meer bedraagt dan 16 m²;
- 2. de goothoogte niet meer bedraagt van 3 meter;
- 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 20 meter;
- f. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- g. het in gering mate afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van de weg, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- h. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 meter voor antennes voor privé-gebruik en niet meer dan 30 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik;
- i. het oprichten van antenne-installaties, met dien verstande dat deze voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in de beleidsnotitie "ANTENNEBELEID 2012" van de gemeente Vaals (d.d. 18 december 2012).
10.2 Afwegingskader
Een in 10.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de externe veiligheid.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
- a. Het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage.
- b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend.
- c. In het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de bouwvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging.
- d. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders.
- e. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Rangorde dubbelbestemmingen
- a. Indien sprake is van een strijdigheid tussen de bepalingen van de enkel- en dubbelbestemming prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming;
- b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
- 1. in de eerste plaats Waarde - Archeologie 2;
- 2. in de tweede plaats Waarde - Archeologie 4.
12.2 Andere wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
12.3 Parkeren
Voor het bouwen of gebruiken van de in voorliggend plan gelegen bouwwerken en gronden gelden de gemeentelijke parkeernormen. De gemeente beschouwt de CROW/ASVV 2004 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom), of een daarvoor in plaats tredend stuk, in het kader van dit bestemmingsplan als een gemeentelijke regeling.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. Overna het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Rott 21/21a te Vijlen'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Op 28 maart 2011 heeft de gemeenteraad van Vaals het bestemmingsplan 'Wijngaard St. Martinus' vastgesteld. Middels dat bestemmingsplan werd ter plekke van de Rott 21/21a te Vijlen een planologisch-juridisch kader geboden voor het wijnproductiebedrijf met wijnkenniscentrum, bekend als 'Wijndomein St. Martinus'.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
De laatste jaren is Wijndomein St. Martinus meerdere malen achter elkaar verkozen tot de beste wijngaard van de lage landen. Telkens wordt ingezet op een nóg hogere kwaliteit van de wijnen. De vraag naar de wijnen van Wijndomein St. Martinus is zeer groot en de wijnproductie van buitenaf is sterk gegroeid. Hierdoor loopt de capaciteit van de huidige bedrijfsvoering tegen de limiet. Dit heeft tot een aantal veranderingen in de bedrijfsvoering geleid:
- sprake is van een lagere opbrengst per hectare, met als gevolg een hogere kwaliteit wijnen;
- er worden andere vinificatietechnieken toegepast, als gevolg waarvan de huidige vinificatieruimtes te klein zijn;
- de flessen wijn hebben een langere lagering, als gevolg waarvan de flessenopslag niet meer op eigen perceel mogelijk is.
Als gevolg van de ontwikkelingen in het afgelopen decennium is voor de toekomst van het wijndomein uitbreiding in bebouwing noodzakelijk. Voor optimalisatie van de bedrijfsvoering is een uitbreiding op eigen perceel aan de Rott 21/21a wenselijk om daarmee de ruimte voor de wijnproductie, lagering, materiaalopslag, en een educatieruimte te kunnen concentreren. Op deze wijze kan duurzame voortzetting van het wijndomein worden gegararandeerd.
De gewenste uitbreiding van het wijndomein past niet rechtstreeks binnen de regels van het ter plekke geldende bestemmingsplan. Ten behoeve van het planvoornemen dient een separate bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen. Na afronding van de bestemmingsplanprocedure is het mogelijk de voor de uitbreiding benodigde omgevingsvergunning(en) aan te vragen en te verlenen.
Voorliggend document voorziet in het 'postzegelbestemmingsplan', bestaande uit een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding.
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en de planontwikkeling beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijk-visuele effecten van het project.
2.1 Plangebied
2.1.1 Ligging
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Rott 21/21a te (6294 NL) Vijlen.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Kadastraal betreft het voorliggende plangebied de percelen gemeente Vaals - sectie F - nummer 979 en 980.
Kadastrale kaart
2.1.2 Bestaande situatie plangebied
Ter plekke van het plangebied is in de bestaande situatie sprake van een wijnproductiebedrijf met bijbehorende (bedrijfs)woning Rott 21, in het zuidoostelijke deel van het plangebied. Geheel noordwestelijk is de bedrijfsbebouwing (Rott 21a) gesitueerd, bestaande uit vier verdiepingen waarvan drie verdiepingen ondergronds. In deze bedrijfsbebouwing bevinden zich de ondergrondse wijnkelders, en bovengronds zijn de ontvangstruimte met verkoopruimte, sanitair, en kantoorruimte aanwezig. Het bestaande bruto vloeroppervlak bedraagt circa 906 m²; omgerekend bedraagt het netto feitelijke gebruiksoppervlak circa 710 m².
Tussen de bedrijfswoning en de bedrijfsbebouwing is sprake van een 'wijngaard'/proeftuin. Tussen de toegang tot de locatie vanuit de Rotterstraat en de bedrijfsbebouwing is ruimte ingericht voor parkeren. De ontsluiting en (ondergrondse) stalling van tractoren is destijds gerealiseerd aan de noordelijke zijde van het plangebied, te bereiken via de Rott. Hiervan wordt echter geen gebruik meer gemaakt, als gevolg waarvan de opslag en berging van het materieel en materiaal in de directe nabijheid van de bedrijfswoning plaats vindt.
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.
Toegang vanaf de Rotterstraat
Bestaande bedrijfswoning
Toegang tractoren noordzijde
2.2 Bestaande Bedrijfsvoering
De huidig gebezigde bedrijfsvoering ter plekke van onderhavig plangebied betreft een aantal onderdelen.
Vooraleerst is sprake van een agrarische bedrijfsvoering gericht op het telen van druiven ten behoeve van de wijnproductie. In de bestaande situatie is sprake van een totaal areaal van circa 28 hectare druiven, met een wijnproductie van gemiddeld 120.000 liter op jaarbasis. Op locatie vindt het vinificatieproces plaats, worden de wijnen gebotteld, en worden de flessen opgeslagen. Het wijndomein heeft zich het afgelopen decennium ontwikkeld tot een internationale speler op het gebied van kwalitatieve wijnen. Zo vallen de wijnen de laatste jaren tijdens de Keuring der Lage Landen telkens in de prijzen.
Naast het wijnproductiebedrijf is sprake van een wijnkenniscentrum. Onder dit wijnkenniscentrum valt het organiseren van masterclasses en opleidingen gericht op alle facetten die verband houden met het wijnproductieproces, en worden tevens rondleidingen georganiseerd voor geïnteresseerden.
Tevens worden door het wijndomein proeverijen gehouden en wijn spijs arrangementen aangeboden in combinatie met streekproducten, waarbij educatie en smaak worden gecombineerd. Deze activiteiten vinden bij goed weer ook plaats op het buitenterras, direct grenzend aan de bestaande ontvangstruimte. Het bestaande buitenterras biedt zitgelegenheid aan ten hoogste 80 personen. Meer personen wordt door het wijndomein niet wenselijk geacht en gaat ten koste van de nagestreefde kwaliteit.
Naast de activiteiten gericht op de wijnproductie en in verband met het wijnkenniscentrum is sprake van een kleine slijterij waar de eigen gemaakte wijnen worden verkocht.
Voor het exploiteren van de horecagerelateerde activiteiten is een exploitatievergunning en drank- en horecavergunning beschikbaar.
2.3 Beoogde Planontwikkeling
Zoals aangegeven in Hoofdstuk 1 bestaat, vanwege wijzigingen in de bedrijfsvoering als gevolg van het grote succes van de gebezigde activiteiten, behoefte aan een uitbreiding van het wijnbedrijf. Het streven is om door te groeien naar een areaal van circa 35 hectare druiven, met een gemiddelde wijnproductie van circa 150.000 liter op jaarbasis.
Hierna wordt ingegaan op de totstandkoming van voorliggende gewenste uitbreiding.
2.3.1 Basisprincipes en aanbevelingen
Ten behoeve van de gewenste uitbreiding van het wijnbedrijf is een ruimtelijke visie uitgewerkt door Heusschen Copier Landschapskracht in samenspraak met Levels - Boonen architectuur & vormgeving b.v.. Deze ruimtelijke visie is bijgevoegd als Bijlage 1.
De voor de nieuwe uitbreiding gehanteerde basisprincipes zijn als volgt:
- duurzaamheid/energie (o.a. isolatie en zwaartekracht);
- beperkte zichtbaarheid van het bedrijfspand;
- verbeterde interne logistiek ondergronds;
- verbeterde aanvoer logistiek bovengronds;
- logische routing van het wijnprocedé en rondleidingen.
Aan de hand van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg zijn in de ruimtelijke visie aanbevelingen gedaan voor de gewenste nieuwbouw. Deze luiden als volgt:
- De 'kaapligging' en de zichtbaarheid rondom vraagt om een zorgvuldige en terughoudende inbedding van de nieuwbouw;
- Aanhaking op de cultuurhistorische linten is wenselijk. Dit draagt bij aan de leesbaarheid en compactheid van de historische kern;
- De nieuwbouw mag niet domineren over de bestaande geleidende groenstructuren. Er moet afstand worden bewaard tot de holle weg;
- De 'landmarkligging' van de huidige wijnkelder vraag om een zorgvuldige positionering. De ruimte op het perceel moet zo groen mogelijk worden gehouden.
2.3.2 Modelstudie
Op basis van de te hanteren basisprincipes en aanbevelingen vanuit de kernkwaliteiten is in de ruimtelijke visie een modelstudie verricht.
Vooraleerst is daarbij een model uitgewerkt uitgaande van het bestaande bouwvlak op grond van het geldende bestemmingsplan. Bij dat model zou de interne bedrijfsvoering geheel ondergronds kunnen plaatsvinden. Ondanks de pluspunten van dit model, is sprake van een aantal onwenselijke knelpunten.
Zodoende is op basis van het eerste model een verbeterd model uitgewerkt. Daarbij is sprake van een gefaseerde ontwikkeling én een ondergrondse verbinding die gekoppeld is aan de bovengrondse educatieruimte. Het bouwvlak conform het geldende bestemmingsplan is in dit model losgelaten. Hoewel sprake is van een verbetering ten opzichte van het eerste model, blijft een aantal onwenselijke knelpunten aanwezig.
Het verbeterde model is vervolgens geoptimaliseerd voor wat betreft de ondergrondse positionering, waardoor de zichtbaarheid op het maaiveld wordt geminimaliseerd. Hierdoor kan de huidige wijngaard voor het grootste deel in stand blijven. Als oplossing van het logistieke knelpunt uit de andere twee modellen wordt een bovengronds schuurensemble parallel aan de Rotterweg voorzien. Op deze manier is een ingesneden zeer steile oprit niet meer noodzakelijk en kan de toegang tot de nieuwe kelders volledig via de Rotterweg én op maaiveld plaatsvinden. Ten laatste kan in dit voorkeursmodel door middel van geoptimaliseerde fasering van de uitbreiding en het schuurensemble beter worden ingespeeld op het bestaande ruimtegebrek voor de opslag van materiaal, tractoren en wijnbouwmachines.
Het voorkeursmodel is aan de klankbordgroep, waarin o.a. de omgeving van onderhavig plangebied wordt vertegenwoordigd, gepresenteerd. Door de klankbordgroep is een aantal alternatieve varianten voorgesteld gericht op o.a. de situering van de bebouwing binnen het plangebied, het parkeren en een alternatieve locatie buiten het plangebied. De diverse alternatieven zijn nader onderzocht en afgewogen ten opzichte van het voorkeursmodel. Aan de hand van een wegingsmatrix is per variant gekeken naar de ruimtelijke kwaliteit, de gevolgen voor de bedrijfsvoering, de kernkwaliteiten, het bouwkundige aspect c.q. de fasering, de mogelijke geluidhinder voor de omgeving, en het verkeer. Op basis van deze wegingsmatrix is alsnog gekozen voor het voorkeursmodel.
Voorkeursmodel
Het voorkeursmodel is in de ruimtelijke visie per fase toegelicht en uitgewerkt tot onderstaand eindbeeld.
3D weergave visualisatie eindbeeld voorkeursmodel
Op basis van het voorkeursmodel bedraagt het totale oppervlak van de functies ter plekke van onderhavig plangebied 3.688 m². Dit oppervlak is het netto feitelijk voor de bedrijfsvoering beschikbare gebruiksoppervlak. In het kader van voorliggend bestemmingsplan en de in dat verband uit te voeren (technische) onderzoeken, waarvoor bij diverse kengetallen veelal gerekend wordt aan de hand van bruto vloeroppervlakten, is dit netto gebruiksoppervlak 'gebruteerd'. Het bruto vloeroppervlak op basis van het voorkeursmodel bedraagt 4.288,8 m².
2.3.3 Concretisering
In het kader van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het gewenste programma nog een keer kritisch tegen het licht gehouden en heeft een nadere concretisering van het voorkeursmodel plaatsgevonden. In het kader van de concretisering is optimaal rekening gehouden met interne bedrijfsprocessen, voldoende bruto vloeroppervlak per functie/activiteit, afdoende werkhoogten, en de planning van het bouwproces. Qua ligging, situering en beleving van de te realiseren nieuwbouw is weliswaar het voorkeursmodel leidend gebleven.
Ten opzichte van de eerder gepresenteerde ruimtelijke visie van januari 2020 is een aantal wijzigingen aan de orde:
- 1. Op grond van de ruimtelijke visie van januari 2020 bedraagt het totale bruto vloeroppervlak 4.288,8 m². Na concretisering is dit 4.276 m²;
- 2. Omwille van het optimaliseren van de interne bedrijfsprocessen is ervoor gekozen om de ondergrondse bebouwing niet in één, maar in twee bouwlagen ondergronds te realiseren en de ruimten qua functies te 'herschikken';
- 3. Als gevolg van de keuze om in twee bouwlagen ondergronds te gaan bouwen zal de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing in twee fasen worden gerealiseerd, in plaats van in drie fasen zoals in de ruimtelijke visie van januari 2020 aangegeven. Daarbij zal het merendeel van de bedrijfsbebouwing worden gerealiseerd in fase 1 en slechts een beperkt deel (230 m² BVO) van de bedrijfsbebouwing in fase 2;
- 4. Omdat dieper wordt gebouwd komt meer grond vrij. Deze wordt herschikt over het terrein, waarmee de aangrenzend gelegen structuur van de holle weg kan worden versterkt;
- 5. De bebouwing ten behoeve van de educatieruimte zal ten opzichte van de ruimtelijke visie van januari 2020 worden vergroot om tevens ruimte te kunnen bieden als kantoor voor het personeel. Hoewel de bouwmassa dus groter wordt t.o.v. de ruimtelijke visie van januari 2020, wordt de vergroting in zuidwestelijke richting gerealiseerd en daarmee verder het oplopende maaiveld 'in'. Met herschikking van de (vanwege het dieper bouwen) vrijkomende grond wordt de vergroting van deze bebouwing vervolgens weer verder weggewerkt in het landschap, waardoor de beleving ten opzichte van de presentatie in de ruimtelijke visie van januari 2020 nagenoeg niet wijzigt;
- 6. in de gedeeltelijk bovengronds gesitueerde nieuwe educatieruimte wordt tevens voorzien in kantoorruimten voor het personeel. De bebouwing wordt als gevolg daarvan wat groter, doch deze vergroting wordt - gelet op het hellende maaiveld in zuidelijke richting alsook de herschikking van de vrijkomende gronden - ondergronds gerealiseerd.
De concretisering is uitgewerkt middels een addendum op de eerdere ruimtelijke visie, bijgevoegd als Bijlage2.
2.3.4 Schetsontwerp
Voor de gewenste uitbreiding is een concept schetsontwerp uitgewerkt. Daarbij wordt een gefaseerde ontwikkeling van het wijndomein gepresenteerd, waarmee acute knelpunten kunnen worden opgelost en voor de toekomst een duurzame en effeciënte bedrijfsvoering kan worden gewaarborgd.
Vanwege de kernkwaliteiten dient zorgvuldig te worden omgegaan met de toe te voegen bebouwing. De nieuwe bebouwing inclusief de landschappelijke inpassing dient de kernkwaliteiten te respecteren en waar mogelijk te versterken. Vanuit dit oogpunt is voor het schetsontwerp een aantal principes belangrijk:
- het nieuwe ondergrondse programma moet worden aangesloten op de bestaande kelders;
- het schuurensemble moet worden gekoppeld aan de historische structuur van het buurtschap Rott;
- de buitenruimte van het wijndomein moet de bestaande groenstructuren respecteren en waar mogelijk versterken;
- de bedrijfsvoering en logistiek moeten worden geoptimaliseerd.
Schetsontwerp
2.3.5 Fasering
Zoals aangegeven wordt de bedrijfsbebouwing van het wijndomein gefaseerde uitgebreid. Hierna wordt de beoogde fasering inzichtelijk gemaakt.
2.3.6 Beoogde bedrijfsvoering
De in paragraaf 2.2 omschreven gebezigde bedrijfsvoering blijft in de nieuwe situatie als zodanig ongewijzigd.
Sprake blijft van een agrarisch bedrijf gericht op de teelt van druiven ten behoeve van de wijnproductie met een na te streven wijnproductie van gemiddeld 150.000 liter op jaarbasis. Zoals blijkt uit het in paragraaf 2.3.5.5 geschetste eindbeeld is de middels voorliggende planontwikkeling mogelijk te maken uitbreiding van de (merendeels ondergrondse) bebouwing in hoofdzaak ten behoeve van het wijnproductieproces en flessenopslag.
Voor wat betreft de activiteiten in het kader van het wijnkenniscentrum zullen deze in de toekomstige situatie ongewijzigd worden voortgezet. Vanwege de nieuwe educatieruimte wordt het mogelijk om de educatie en de rondleidingen, proeverijen en wijn spijs beter van elkaar te scheiden, als gevolg waarvan het mogelijk wordt om een extra rondleiding te organiseren. Het aantal zitplekken ter plekke van het buitenterras blijft ongewijzigd, zijnde maximaal 80 stuks, waarbij het buitenterras gebruikt mag worden tussen 12.00 uur en 20.00 uur.
2.4 Gevolgen Voor De Verkeersbewegingen
In de toekomstige situatie is sprake van een efficiëntere bedrijfsvoering gericht op de wijnproductie, als gevolg waarvan zwaarder verkeer (tractor- en vrachtwagenbewegingen) zal afnemen ten opzichte van de huidige bedrijfvoering ondanks een na te streven groei in de wijnproductie. In paragraaf 6.3 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer; hierna wordt een uitleg gegeven op de gevolgen van voorliggende planontwikkeling op de verkeersbewegingen van en naar het wijndomein.
2.4.1 Tractorbewegingen
In de bestaande bedrijfsvoering is tijdens het oogstseizoen (september - november) sprake van circa 20-24 tractorbewegingen. In de toekomstige situatie gaat dit aantal bewegingen afnemen tot circa 12 bewegingen. Dit ondanks beoogde uitbreiding van het areaal druiven van circa 28 hectare naar circa 35 hectare. Ter verduidelijking van deze afname zijn hierna twee figuren opgenomen: de eerste figuur betreft de tractorbewegingen in de bestaande situatie, de tweede figuur visualiseert de tractorbewegingen in de nieuwe situatie.
Tractorbewegingen bestaande situatie
Tractorbewegingen beoogde situatie
Van belang is dat vanwege voorliggende planontwikkeling het tractorverkeer geen gebruik meer hoeft te maken van de toegang aan de noordelijke zijde. Als gevolg daarvan is het mogelijk om met langere aanhangers achter de tractoren te gaan rijden. Het gebruik van dergelijke langere aanhangers kan in de bestaande situatie niet, omdat de scherpe draaiingen in de huidige routing via de holleweg daarmee niet kunnen plaatsvinden. Vandaar dat momenteel met kortere aanhangers en (nog vaker) met enkel een tractor met laadbak wordt gereden om de druiven te vervoeren. Met de langere aanhangers in de toekomstige situatie neemt de capaciteit per rit met factor 1,5 tot 2 toe. In vorenstaande figuren is het aantal bakken voor druiven fictief opgenomen om de capaciteit rekenkundig inzichtelijk te maken.
Het aantal tractorbewegingen zal in de nieuwe situatie fors gaan afnemen (tot halveren), terwijl toch de totale capaciteit toeneemt.
2.4.2 Vrachtwagenbewegingen
Naast een afname van het tractorverkeer rondom het wijndomein neemt in de toekomstige situatie tevens het vrachtverkeer van en naar de locatie af. Is in de bestaande situatie sprake van circa 20 vrachtwagenbewegingen per week, in de toekomstige situatie zal dit aantal gaan afnemen tot circa 8 vrachtwagenbewegingen per week. Deze afname is een direct gevolg van de forse toename in de ondergrondse flessenopslagcapaciteit, waardoor geen sprake meer hoeft te zijn van vrachtverkeer tussen verschillende locaties met flessenopslag.
In de volgende figuur is de reden voor de afname van het aantal vrachtwagenbewegingen inzichtelijk gemaakt.
Locaties deel uitmakend bedrijfsvoering wijndomein bestaande situatie (links) en nieuwe situatie (rechts)
In de bestaande situatie is sprake van vijf verschillende locaties, waarvan één gelegen in Duitsland. Ter plekke van de locaties in Kasteel Puth (Voerendaal) en de locatie Am Turm (Duitsland) vindt overwegend de flessenopslag (vol/leeg) plaats en de opslag van dozen; in Voerendaal ook keldermateriaal. De locaties in Mamelis en aan de Langeberg (Voerendaal) doen dienst als stallingsruimte voor machines en tractoren.
De reden waarom in de bestaande situatie sprake is van (in totaal) vijf locaties houdt verband met het feit dat de kelderruimte ter plekke van onderhavig plangebied te klein is. Tussen de diverse locaties en onderhavig plangebied vindt in de huidige situatie divers intern transport plaats met vrachtwagens. Daarnaast is per locatie ook nog sprake van extern transport.
Als gevolg van de middels voorliggend bestemmingsplan gefaciliteerde (ondergrondse) uitbreiding behoeven drie van de vijf locaties niet meer voor de activiteiten ten behoeve van het wijndomein te worden ingezet. Enkel zal nog sprake zijn van activiteiten ter plekke van voorliggend plangebied en ter plekke van de locatie aan de Langeberg, alwaar – vanwege de omliggende wijngaarden ter plekke – nog materieel en machinerie zal moeten kunnen worden gestald. Eén en ander zal leiden tot aanzienlijk minder interne transportbewegingen.
2.4.3 Personenwagens
Als gevolg van voorliggende ontwikkeling zal wel het aantal verkeersbewegingen met personenwagens toe gaan nemen. Zulks als gevolg van de met de nieuw te realiseren educatieruimte te creëren mogelijkheid om een extra rondleiding te kunnen houden, alsook als gevolg van de verwachte toename van het aantal medewerkers binnen het wijndomein. Worst case benaderd is in de bestaande situatie sprake van maximaal circa 300 motorvoertuigbewegingen en neemt dit aantal in de toekomstige situatie met circa 30 stuks toe.
2.5 Ruimtelijk-visuele Effecten
Iedere planontwikkeling die nieuwe bebouwing mogelijk maakt leidt, tot het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Bij voorliggende uitbreiding van het wijndomein wordt het merendeel van de nieuwe bebouwing ondergronds uitgevoerd. De bovengrondse bebouwing bestaat uit verschillende 'gebouwtjes' op het perceel bestaande uit één bouwlaag met een groene dakafdekking. Enkel het schuurensemble wordt voorzien van een kapafdekking, passend binnen de structuur van de omgeving als gevolg waarvan de historische lintstructuur van Rott wordt versterkt. Door het centreren van de activiteiten op één plek, wordt de beleving van de holle weg (Rotterbeemdenweg) weer gerespecteerd. De ruimtelijk-visuele effecten die optreden vanwege onderhavige planontwikkeling worden aanvaardbaar geacht. In dit verband is tevens noemenswaardig dat de Stichting Kwaliteitscommissie Limburg een positief advies heeft aangegeven (zie paragraaf 4.4.2).
Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische Situatie
3.1 Bestemmingsplan "Wijngaard St. Martinus" Rott 21 Vijlen
Ter plekke van onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Wijngaard St. Martinus Rott 21 Vijlen', vastgesteld door de gemeenteraad van Vaals op 28 maart 2011, van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden', met daarbinnen opgenomen twee gekoppelde bouwvlakken.
Het bouwvlak ter plekke van de bestaande kelders is specifiek aangeduid als 'wijnkenniscentrum'. Dit bouwvlak heeft een oppervlak van 570 m² en mag voor 100% worden bebouwd. Ter plekke is een wijnkenniscentrum toegestaan met een proeflokaal onder de voorwaarde dat het daghoreca betreft tussen de periode 10.00 uur tot 20.00 uur.
Ter plekke van het tweede bouwvlak binnen onderhavig plangebied is de bestaande bedrijfswoning met bijgebouw gesitueerd. Dit bouwvlak heeft een oppervlak van 760 m² en mag voor 50% worden bebouwd.
Ten laatste is het bestaande parkeerterrein specifiek op de verbeelding aangeduid.
Verbeelding bestemmingsplan 'Wijngaard St. Martinus Rott 21 Vijlen'
De gronden zijn in z'n algemeenheid bestemd voor agarisch gebruik en een wijnkenniscentrum, met bijbehorende bedrijfswoning. Ondergeschikt zijn toegestaan verblijfsrecreatieve doeleinden, alsook semi-agrarische en niet-agrarische nevenactiviteiten.
Op grond van de bouwregels van het bestemmingsplan 'Wijngaard St. Martinus Rott 21 Vijlen' mogen gebouwen zowel bovengronds als ondergronds uitsluitend worden gerealiseerd binnen het bouwvlak. Het realiseren van de nu beoogde grotendeels ondergrondse en deels bovengrondse uitbreiding past niet binnen de regels van het bestemmingsplan. De gemeente heeft middels brief d.d. 13 oktober 2020 (kenmerk: 20.0007893), verzonden d.d. 20 oktober 2020, kenbaar gemaakt een positief principestandpunt te hebben ingenomen ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen. Betreffende brief is bijgevoegd als Bijlage 3.
Teneinde de gewenste uitbreiding van het wijndomein te kunnen faciliteren dient een postzegelbestemmingsplan op te worden gesteld. Voorliggend document voorziet in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Bij inname van het positieve principestandpunt is door de gemeente mede in overweging genomen dat met een nieuw planologisch-juridisch kader een substantieel deel van de gedurende de afgelopen planperiode van het bestemmingsplan uit 2011 gevoerde, en nog lopende, handhavings- en overlastkwesties kan worden opgelost.
Hoofdstuk 4 Beleid
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) . Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI), de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014), en het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul', en de 'Visie Vaals Verbind(t)'.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in
Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
- een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
- de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
- de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
- de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
- het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
- het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap.
Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Conclusie NOVI
Hoewel onderhavig plan een (op Rijksniveau bezien) kleinschalige ontwikkeling betreft, kan in algemene zin worden benoemd dat met voorliggende planontwikkeling gestreefd wordt naar een versterking en verbetering van de omgevingskwaliteit. Als gevolg van de middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakte (merendeels) ondergrondse bebouwing kunnen de bedrijfsprocessen van het wijndomein worden geoptimaliseerd, waardoor sprake is van minder verkeersbewegingen met zwaar verkeer (vrachtwagens en tractoren) en van en naar de locatie. Hiermee wordt de omgevingskwaliteit voor zowel omwonenden verbeterd.
4.1.2 Programma's Uitvoering NOVEX en Mooi Nederland
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van de Rijksoverheid op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Op Rijksniveau bestaat de wens om aanscherping van de NOVI en de versnelling van de uitvoering. In dat verband zijn de programma's NOVEX en Mooi Nederland opgesteld (juli 2022)
Programma NOVEX
In de brief van de Minister aan de Tweede Kamer d.d. 6 juli 2022 geeft het programma NOVEX regie aan het leggen van de ruimtelijke puzzel in samenwerking met provincies, gemeenten en waterschappen. Het zorgt voor samenhang in het ruimtelijke beleid, verbindt de op Rijksniveau geformulieerde 22 nationale programma’s, en het versnelt de uitvoering door te sturen op heldere voorwaarden en concrete uitvoeringsafspraken. Hiertoe volgt het programma twee sporen:
- regie per provincie
- regie in NOVEX gebieden
In het programma NOVEX iz Zuid-Limburg aangewezen als één van de gebieden die met een grote stapeling van opgaven worden geconfronteerd. De opgaven in Zuid-Limburg gaan over:
- circulair maken van de economie
- aanpak kwetsbare wijken
- duurzaam behoud en klimaatbestendig maken van Nationaal Landschap Heuvelland
Programma Mooi Nederland
Met het programma Mooi Nederland wordt op Rijksniveau gestreefd naar het borgen van de belevingswaarde, gebruikswaarde én toekomstwaarde bij het ordenen van de ruimte. Het idee is om met toekomstperspectieven en concrete inrichtingsoplossingen op gebiedsniveau te laten zien hoe het land kan worden ingericht met toevoeging van ruimtelijke kwaliteit.
Conclusie Programma's NOVEX en Mooi Nederland
Beide programma's hebben tot doel om op Rijksniveau de uitvoering van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) te versnellen. Daarbij zijn geen nieuwe en/of veranderde opgaven geformuleerd die van invloed zijn op voorliggende planontwikkeling.
4.1.3 Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)
Van overheidswege bestaat de wens om voor 2030 de natuur ruimte te bieden voor herstel en versterking, de kwaliteit van water en bodem verbeteren en meer doen tegen klimaatverandering. Met het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) wil het Rijk samen met provincies, waterschappen, gemeenten en maatschappelijke partners, (agrarisch) ondernemers, grondeigenaren en grondgebruikers op zoek naar oplossingen per gebied. Daarbij wordt geconstateerd dat elk gebied anders is, waardoor ook de doelen per gebied verschillen.
Binnen het NPLG zijn kerndoelen vastgesteld op het gebied van natuur, water en klimaat. Een eerste stap naar de concrete uitwerking van deze doelen, is het Ontwikkeldocument NPLG van 25 november 2022. Dit document is voor het kabinet de basis voor de verdere uitwerking van de gebiedsprogramma’s en om in gesprek te gaan met de betrokken partijen.
In navolging op de NPLG is momenteel de provincie Limburg aan de slag met plannen voor stikstofreductie en natuurherstel. Dit wordt uitgewerkt in vier gebiedsplannen, waaronder één gebiedsplan voor Zuid-Limburg.
Conclusie NPLG
In algemene zin ziet de NPLG op het streven naar natuurherstel, waarbij stikstofreductie een belangrijk onderdeel vormt. Zolang het gebiedsplan niet gereed is, dient elk project afzonderlijk aan dit aspect te worden getoetst. Bij voorliggende planontwikkeling is geen sprake van aantasting van (areaal) natuur alsook blijkt uit de uitgevoerde stikstoftoets dat geen sprake is van significante effecten.
4.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro:
- Rijksvaarwegen;
- project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament;
- grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- defensie;
- hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- elektriciteitsvoorziening;
- buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Natuurnetwerk Nederland;
- primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Conclusie Barro
Bij onderhavige planontwikkeling is geen sprake van een nationaal belang waartoe het Barro regels stelt.
4.1.5 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Conclusie Rarro
Gelet op het feit dat de regels van het Barro niet van toepassing zijn op voorliggende planontwikkeling, is tevens het Rarro niet aan de orde.
4.1.6 Conclusie Rijksbeleid
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)
De nieuwe Omgevingswet is in voorbereiding. Op het moment dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (OvL2014) vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. Daarbij zijn de 'zilvergroene natuurzone' en de 'bronsgroene landschapszone' samengevoegd tot de 'Groenblauwe mantel'.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding plangebied
De 'groenblauwe mantel' betreft de gebieden die als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg zijn gelegen. Het zijn gebieden waar de provincie goede combinatiemogelijkheden ziet voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen. De focus ligt hier op het versterken van het klimaat-adaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.
Op veel plekken zijn in de rivier- en beekdalen in de loop der tijd steden en dorpen tot ontwikkeling gekomen. Die bebouwde gebieden maken geen deel uit van de groenblauwe mantel, maar staan er wel mee in verband.
Conclusie POVI
Het provinciale beleid binnen de 'groenblauwe mantel' is er op gericht om de stad-land relaties te versterken en de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Vanuit de principes 'Meer stad, meer land' en 'Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden' is de provincie terughoudend met het mogelijk maken van nieuwe bebouwing in dit landelijk gebied. Over voorliggende ontwikkeling heeft diverse (voor)overleg plaatsgevonden met de provincie. In haar vooroverlegreactie (zie tevens paragraaf 9.3) is de provincie tevens ingegaan op de ligging in de 'groenblauwe mantel'. Daarbij verwijst zij naar het advies van de Stichting Kwaliteitscommissie Limburg en geeft de provincie aan betrokken te willen blijven bij de verdere uitwerking van het ontwerp.
Gelet op vorenstaande vormt de ligging in de 'groenblauwe mantel' geen belemmering voor de planontwikkeling.
4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014)
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' vooraleerst gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. In paragraaf 6.5.2 wordt nader ingegaan op de kernkwaliteiten.
Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied zelf geen sprake. Noemenswaardig in dit verband is dat - door het kunnen realiseren van een nieuw gebouw voor stalling van machines en tractoren - het gebruik van de holleweg door tractoren verdwijnt.
Stiltegebied
Onderhavig plangebied is voorts gelegen in een stiltegebied zoals aangewezen door de provincie. In stiltegebieden geldt een aantal beperkingen vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Gelet op de ligging van onderhavig plangebied in het stiltegebied alsook en de aard van onderhavige planontwikkeling, is de geluidemissie onderzocht en beoordeeld in relatie tot het stiltegebied. Hierop wordt in paragraaf 5.3.3 nader ingegaan.
Ligging plangebied in het stiltegebied
Conclusie OvL2014
Zoals eerder aangehaald is met de provincie vooroverleg gevoerd over voorliggende planontwikkeling. Daarbij is tevens aandacht besteed aan de ligging in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten. Voorts is uitvoerig aandacht besteed aan de ligging van onderhavig plangebied in een stiltegebied. In haar vooroverlegreactie (zie tevens paragraaf 9.3) heeft de provincie te kennen gegeven vanuit haar vigerende regelgeving geen grond te zien om voor wat betreft het stiltegebied bezwaar te maken tegen de planontwikkeling.
4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021)
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan plaatsvinden. Weliswaar worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen, zoals voorliggende planontwikkeling, door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld.
Conclusie OvL2021
Hoewel de OvL2021 nog niet inwerking is, is bij voorliggende planontwikkeling voor wat betreft de ligging in het stiltegebied desalniettemin in het akoestisch onderzoek gerekend met de in deze verordening voorgeschreven afstandsbepaling voor een inrichting (onder de Omgevingswet: een 'activiteit') om in een stiltegebied op een afstand van 30 meter een maximum geluidniveau van 35 dB(A) te behalen. Hieraan wordt voldaan.
4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.2.5 Limburgs Kwaliteitsmenu
Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.
In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.
Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu. De gemeente Vaals heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu vertaald in de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul', waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 4.4.2.
Conclusie Limburgs Kwaliteitsmenu
Voorliggende planontwikkeling voldoet aan de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu.
4.2.6 Conclusie provinciaal beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Visie Vrijetijdseconomie 2030
In december 2019 is de Visie Vrijetijdseconomie 2030 van de 16 Zuid-Limburgse gemeenten en de provincie Limburg aangeboden aan de diverse gemeenten. Hierin wordt verwoord op welke wijze de gemeenten gezamenlijk willen werken aan een toekomstbestendige toeristisch-recreatieve bestemming Zuid-Limburg.
De geformuleerde ambities voor de vrijetijdseconomie in Zuid-Limburg in 2030 zijn alsvolgt:
- toerisme blijft bijdragen aan duurzame economische structuurversterking van de regio;
- kwalitatieve groei gaat boven kwantitatieve groei gaat;
- landschappelijke en stedelijke kwaliteiten moeten elkaar versterken;
- de vrijetijdseconomie helpt om natuur en landschap te ontwikkelen;
- inwoners en gasten kunnen heel Zuid-Limburg beleven.
Om te toetsen of recreatieve ontwikkelingen voldoen aan uitgangspunten en ambities van de Visie Vrijetijdseconomie 2030 is de themagroep Vrijetijdseconomie Zuid-Limburg in het leven geroepen.
In de bestaande bedrijfsvoering van het wijndomein is reeds sprake van dagrecreatieve activiteiten. Middels voorliggend bestemmingsplan worden deze gebruiksmogelijkheden opnieuw gefaciliteerd, waarbij het tevens mogelijk wordt om deze activiteiten beperkt uit te breiden. In dat verband is voorliggende ontwikkeling behandeld door de themagroep VTE op 13 april 2022. Middels advies d.d. 19 april 2022 is kenbaar gemaakt dat de themagroep positief tegenover voorliggende planontwikkeling staat. Betreffend advies is bijgevoegd als Bijlage 4.
4.3.2 Conclusie regionaal beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting en het positieve advies van de themagroep vrijetijdseconomie past voorliggende ontwikkeling binnen het gevoerde regionale beleid.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Visie Vaals Verbind(t)
De gemeente Vaals beschikt over de 'Visie Vaals Verbind(t)'. In deze visie wordt een beeld geschetst van hoe Vaals er in 2030 uit zou moeten zien en functioneert. De transitievisie kent zeven onderdelen:
- Landelijke rust en schoonheid verbinden met eigentijdse rurbane dynamiek;
- Jong en oud verbinden door nieuwe woonvormen en dienstverlening;
- Mensen van overal verbinden via een eigentijds cultureel, toeristisch en educatief aanbod;
- Vernieuwers en ondernemers uit alle windstreken verbinden door nieuwe vormen van ondernemerschap;
- Een hele Euregio verbinden via zachte duurzame mobiliteit;
- Plaatsen en mensen verbinden door tegenstellingen te laten versmelten;
- Gemeente Vaals verbinden met burgers en regio via een integrale cultuuromslag.
Om de transitievisie te bereiken zijn in de structuurvisie transitiepaden benoemd, te weten:
- 1. mensen van buiten aantrekken;
- 2. duurzaam kapitaal aantrekken;
- 3. levenslang leren & ontwikkelen;
- 4. ontmoetingsplaatsen creëren;
- 5. armoede bestrijden;
- 6. mobiliteit verduurzamen;
- 7. nieuwe bestuurstijl aanwenden;
- 8. wonen, leefbaarheid en veiligheid zin impuls;
- 9. werken en ondernemen vernieuwen;
- 10. ontspannen en gezond leven stimuleren.
Onder het transitiepad 'wonen en ondernemen vernieuwen' wordt aangegeven dat nieuwe vormen van ondernemerschap essentieel zijn om in de gemeente Vaals van de grond te krijgen. Daarvoor wil de gemeente een stimulerend ondernemersklimaat bevorderen, waarbij entrepreneurs worden gestimuleerd zich te vestigen in gemeente Vaals. Onderhavig wijndomein is reeds gevestigd binnen de gemeente Vaals en wenst ook hier gevestigd te blijven. De beoogde uitbreiding is voor een duurzame en toekomstbestendige bedrijfsvoering op deze plek onontbeerlijk.
Met betrekking tot de na te streven transitie in het ruimtelijke domein wordt deze gestimuleerd door de komst van de nieuwe Omgevingswet. Deze wet gaat voorziet in één integrale wet op het gebied van de fysieke leefomgeving waardoor besluitvorming eenvoudiger, flexibeler en sneller moet worden. De Omgevingswet legt het initiatief niet zozeer bij de overheid, maar bij de omgeving, met name bij burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Participatie van die omgeving is dus een noodzakelijke voorwaarde.
Bij voorliggende planontwikkeling is uitvoering gegeven aan deze participatie anticiperend op de Omgevingswet. Daarbij zijn klankbordgroepsessies gehouden met vertegenwoordiging van de omgeving en hebben op basis daarvan diverse modelstudies plaatsgevonden met betrekking tot de uitbreiding van het wijndomein en zijn deze tegen elkaar afgewogen.
Conclusie Visie Vaals Verbind(t)
Mede ook gelet op het ingenomen positieve principestandpunt van de gemeente Vaals is voorliggende planontwikkeling niet strijdig met de Visie Vaals Verbind(t).
4.4.2 Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul
Op 27 februari 2012 is door de gemeenteraad van Vaals de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul' vastgesteld. Deze intergemeentelijke structuurvisie is een gemeentelijke uitwerking gegeven van de (voormalige) provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu 2012'.
In de Intergemeentelijke Structuurvisie worden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied gerangschikt onder verschillende modules, met de daaraan verbonden regels voor de hoogte van de te leveren tegenprestaties. In casu is de module 'agrarische nieuwvestiging en uitbreiding' van toepassing. Onder deze module worden ook wijnbedrijven geschaard, zoals aangegeven in de intergemeentelijke structuurvisie. Mogelijkheden voor dergelijke bedrijven moeten bij voorkeur worden gezocht op de plateaus en de flauwe hellingen. Uitbreiding van bestaande vestigingen is in principe in alle zones mogelijk. Weliswaar is uitbreiding van agrarische bebouwing niet toegestaan in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Natura2000 gebieden, en beekdalen. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen dient In alle gevallen sprake te zijn van maatwerk gericht op kwaliteitsverbetering en rekening houdend met de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden.
Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied aangeduid als 'plateau' op grond van de intergemeentelijke structuurvisie. Geen sprake is van de ligging in de EHS, Natura2000 gebied, en/of beekdal.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen de module 'agrarische nieuwvestiging en uitbreiding' zijn kwaliteitsverbeterende maatregelen aan de orde zoals de sloop van bestaande opstallen, landschappelijke inpassing conform Landschapsvisie Zuid-Limburg, de de afkoppeling van het hemelwater. Er is geen sprake van het moeten leveren van een financiële bijdrage in een kwaliteitsfonds.
Als uitgangspunt voor de gewenste uitbreiding van onderhavig wijndomein zijn de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg genomen. Bij de totstandkoming van het schetsontwerp voor voorliggende planontwikkeling is gebruik gemaakt van het 'Handvat Kernkwaliteiten'. Dit is een handboek waarin de vier kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg toegankelijk en toepasbaar worden gemaakt voor initiatiefnemers. Op deze kernkwaliteiten wordt nader ingegaan in paragraaf 6.5.2. De kernkwaliteiten zijn de leidende principes geweest voor het schetsontwerp.
Dit heeft er in geresulteerd dat de uitbreiding in vloeroppervlak voor ruim 80% ondergronds wordt gerealiseerd. Op deze wijze is het mogelijk om de bestaande wijngaard binnen het plangebied (grotendeels) te handhaven.
De bovengrondse nieuwe bedrijfsbebouwing beperkt zich toch twee nieuwe bouwmassa's, te weten de educatie- en kantoorruimte (300 m²) en het 'schuurensemble' (totaal 260 m²). Daarbij wordt de educatie- en kantoorruimte voor circa de helft volledig ondergronds gerealiseerd en weg gewerkt in het oplopende maaiveld, en bovenop afgedekt met grond/groen zodat de bebouwing, net als de bestaande wijnkelders, als het ware onderdeel vormen van het landschap.
Het schuurensemble bestaat uit twee bouwonderdelen: de stallingsruimte en de ruimte voor inname van de druiven. De maximale bouwhoogte van deze bebouwing bedraagt 6 meter. De situering en bebouwingsvorm is zodanig gekozen dat deze de historische structuur van de Rotterstraat versterkt en de bebouwing passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving.
Een afzondelijke landschappelijke inpassing wordt bij de hiervoor omschreven beoogde uitvoering van het wijndomein als niet doelmatig bevonden.
Voorliggende planontwikkeling is voor advisering voorgelegd aan de Stichting Kwaliteitscommissie Limburg. Deze commissie heeft op 20 september 2021 een positief advies uitgebracht. Betreffend advies is bijgevoegd als Bijlage 5.
Conclusie intergemeentelijke structuurvisie
Voorliggende planontwikkeling is niet strijdig met de bepalingen in de intergemeentelijke structuurvisie en het daarin opgenomen Gemeentelijk Kwaliteitsmenu.
4.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
5.1 Bodem
5.1.1 Algemeen
Indien sprake is van een planologische functiewijziging en/of het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Bij voorliggende planontwikkeling is sprake van een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing met gevoeligere functies. Zodoende dient bodemonderzoek te worden verricht.
5.1.2 Verricht bodemonderzoek
De rapportage van het ten behoeve van voorliggende planontwikkeling uitgevoerde bodemonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Op grond van het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
- analytisch is de bovengrond licht verontreinigd met zink en cadmium, waarbij het noordelijke terreindeel voldoet aan de klasse Industrie en het oostelijke terreindeel aan de klasse AW2000;
- de ondergrond van 0,50 tot 1,50 m-mv is analytisch licht verontreinigd met cadmium, maar voldoet aan de achtergrondwaarden (AW2000);
- uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt, dat diverse licht verhoogde concentraties PFAS worden aangetroffen, doch van dien aard dat deze veelal de vastgestelde achtergrondwaarden overschrijden echter niet de maximale waarden voor de klasse wonen/industrie;
- zintuiglijk zijn tijdens het verrichten van het bodemonderzoek geen asbestverdachte materialen aangetoond.
Op grond van het verrichte bodemonderzoek zijn er geen aanleidingen geweest om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
5.1.3 Conclusie bodem
Gelet op de uitkomsten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling. Wel dient - vanwege de diversiteit in de bodemlagen - men er rekening mee te houden dat de bodemlagen niet onderling vermengd mogen worden en na ontgraving in dezelfde hoedanigheid worden herschikt.
5.2 Geluid
5.2.1 Algemeen
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
5.2.2 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt vooral in het ruimtelijk spoor bescherming tegen (spoor)weglawaai en industrielawaai van inrichtingen gelegen op een gezoneerd industrieterrein. In de Wet geluidhinder wordt een beperkt aantal typen objecten beschermd. De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
- woningen
- andere geluidsgevoelige gebouwen
- geluidsgevoelige terreinen
Voorliggende planontwikkeling voorziet niet in het realiseren van op grond van de Wet geluidhinder aangewezen (nieuwe) geluidgevoelige objecten. Akoestisch onderzoek behoeft in dat geval niet plaats te vinden.
Ter plekke van onderhavig plangebied is enkel de bestaande bedrijfswoning een geluidgevoelig object. Dit is een bestaande woning, waardoor akoestisch onderzoek niet aan de orde is. Bij eventuele vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning is in de regels van voorliggend bestemmingsplan onder andere vastgelegd dat in die situatie akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.
5.2.3 Conclusie geluid
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.3 Milieuzonering
5.3.1 Algemeen
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
5.3.2 Bedrijvigheid
In de bestaande situatie is buiten onderhavig plangebied geen sprake van bedrijvigheid die een mogelijke invloed heeft op de voorgenomen planontwikkeling.
Andersom wordt middels voorliggende planontwikkeling een uitbreiding van een bestaande bedrijfsmatig gebezigde activiteit mogelijk gemaakt. Aan de hand van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' is per bedrijfsmatige functie aangegeven met welke richtafstanden tussen bedrijfsmatige activiteiten en omliggende gevoelige objecten (burgerwoningen) rekening dient te worden gehouden voor wat betreft de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Onderhavige bedrijfsvoering kan worden geschaard onder de categorie 'vervaardiging van wijn, cider, e.d.' (SBI-2008: 1102 t/m 1104). Hiervoor dienen de volgende richtafstanden in acht te worden genomen
- geur: 10 meter
- stof: 0 meter
- geluid: 30 meter
- gevaar: 0 meter
De meest nabijgelegen (burger)woning ten opzichte van de nieuw op te richten bebouwing ter plekke van onderhavig plangebied is de woning Rott 6, gelegen ten zuiden van de Rotterstraat. De afstand tussen de gevel van deze woning en de nieuwe bebouwing (schuurensemble) bedraagt circa 11 meter. De afstand tussen de woning Rott 17 en het plangebied bedraagt circa 25 meter; overige omliggende woningen zijn op meer dan 30 meter gelegen van de nieuwe bedrijfsmatige bebouwing binnen onderhavig plangebied.
Gelet op vorenstaande wordt voor wat betreft het aspect geluid niet voldaan aan de in de VNG brochure opgenomen richtafstanden.
5.3.3 Verricht akoestisch onderzoek industrielawaai
Nu niet wordt voldaan aan de richtafstanden is een akoestisch onderzoek industrielawaai verricht om te kunnen beoordelen of vanwege de gewenste uitbreiding van het wijndomein een goed het woon- en leefklimaat in de omliggende woningen kan worden gegarandeerd. In het kader van dat onderzoek is tevens beschouwd de indirecte hinder vanwege voorliggende planontwikkeling als gevolg van de toename in verkeersbewegingen. Tot slot is ook beoordeeld in hoeverre de ontwikkeling zich verhoudt met het stiltegebied waarin onderhavig plangebied is gelegen.
De rapportage van het ten behoeve van voorliggende planontwikkeling uitgevoerde akoestische onderzoek industrielawaai is bijgevoegd als Bijlage 7. Als input voor het akoestische onderzoek zijn onder andere de resultaten van het verkeerskundige onderzoek, waarop in paragraaf 6.3 nader wordt ingegaan, gehanteerd. Daarbij is qua aantallen verkeersbewegingen in het akoestisch rekenmodel gerekend met het het worst-case scenario (zie de tabel in paragraaf 6.3.3).
Op grond van dit onderzoek zijn in eerste instantie de volgende conclusies getrokken:
- het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldoet ter plaatse van de gevels van de geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarde van zowel stap 2 uit de VNG-publicatie (zijnde 45 dB(A) etmaalwaarde) als uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde);
- het maximale geluidniveau voldoet ter plaatse van de gevels van de geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarde van zowel stap 2 uit de VNG-publicatie (zijnde 65 dB(A) etmaalwaarde), als uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (zijnde 70 dB(A) etmaalwaarde);
- indirecte hinder als gevolg van af- en aanvoerend verkeer van en naar de inrichting voldoet ter plaatse van de gevels van de geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarde van zowel stap 2 uit de VNG-publicatie (zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde), als uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde).
Op grond van vorenstaande conclusies wordt geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de directe omgeving van onderhavige inrichting.
Stiltegebied
In paragraaf 4.2.2 is aangegeven dat onderhavig plangebied is gelegen binnen een stiltegebied. Op grond van de nieuwe regels in vastgestelde Omgevingsverordening 2021 wordt een afstandsbepaling gehanteerd voor een inrichting (onder de Omgevingswet: een 'activiteit') in een stiltegebied van 35 dB(A) op 30 meter afstand.
In het akoestische onderzoek industrielawaai zijn contourberekeningen uitgevoerd om te kunnen beoordelen wat de geluidcontouren vanwege de totale directe en indirecte hinder als gevolg van de activiteiten van de inrichting zijn, en hoe deze zich verhouden met de hiervoor aangehaalde afstandsbepaling. De contourberekeningen zijn in het kader van voorliggende planontwikkeling uitgevoerd voor zowel de bestaande als de toekomstige situatie. Deze contourberekeningen maken tevens inzichtelijk hoe het akoestische klimaat in de directe woonomgeving wijzigt als gevolg van voorliggende plannen.
De visualisatie van de contourberekeningen in zowel de bestaande als toekomstige situatie zijn weergegeven in onderstaande figuren.
Geluidcontouren directe en indirecte hinder (bestaand)
Geluidcontouren directe en indirecte hinder (nieuw)
Uit de contourberekeningen blijkt dat in de bestaande situatie niet wordt voldaan aan de door de provincie in de nieuwe Omgevingsverordening Limburg 2021 opgenomen afstandsbepaling om op 30 meter afstand van de inrichting een geluidniveau te garanderen van 35 dB(A). In de toekomstige situatie wordt daarentegen (grotendeels) wel voldaan aan deze afstandsbepaling. Vorenstaande figuur maakt zichtbaar dat in de toekomstige situatie de totale geluidbelasting op de omgeving als gevolg van de directe en indirecte hinder afneemt.
Vorenstaande betekent dat de geluidkwaliteit in het stiltegebied als gevolg van voorliggende planontwikkeling verbetert. Deze verbetering houdt verband met het feit dat in de nieuwe situatie minder zwaar-/vrachtverkeer nodig is én de routing van de tractoren verandert.
5.3.4 Conclusie milieuzonering
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. Op grond van het akoestische onderzoek wordt in eerste instantie geconcludeerd dat als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden conform zowel de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' als het Activiteitenbesluit milieubeheer. Tevens blijkt uit de contourberekeningen dat in de nieuwe situatie het akoestische klimaat in de directe omgeving van het wijndomein verbetert en voldaan wordt aan de door de provincie gehanteerde streefwaarden binnen het stiltegebied.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Algemeen
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit.
Op grond van het verkeerskundig onderzoek, waarop in paragraaf 6.3 nader wordt ingegaan, is in de worst case situatie als gevolg van voorliggende planontwikkeling sprake van in totaal circa 327 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Van dit aantal zijn 304 bewegingen aan te merken als licht verkeer, en circa 23 bewegingen als zwaar verkeer. Bij het invoeren van deze aantallen in de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenden mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
NIBM-tool met gegevens planontwikkeling
Het blijkt dat tot een aantal van 1.214 voertuigbewegingen, waarvan 7% zwaar vrachtverkeer betreft, geen sprake is van een bijdrage in betekenende mate (zie het figuur hieronder). Van dit uiterste aantal is bij voorliggende planontwikkeling geenszins sprake.
Omslagpunt IBM
5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
5.4.4 Conclusie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Algemeen
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd (beperkt) kwetsbaar object. De potentiële personendichtheid ter plekke van het plangebied kan als gevolg van de uitbreiding toenemen. In dat verband is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd.
5.5.2 Quickscan externe veiligheid
De rapportage van het ten behoeve van voorliggende planontwikkeling uitgevoerde quickscan externe veiligheid is bijgevoegd als Bijlage 8. Op grond van de quickscan zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
Transport over het water, de weg en het spoor
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een waterweg, weg of spoorweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water, de weg en het spoor vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen de 1% letaliteitsafstand of invloedsgebied van een buisleiding. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Inrichtingen
Het plangebied ligt niet binnen een veiligheidsafstand of invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving van het plangebied. De risico’s als gevolg van het transport van risicovolle inrichtingen vormen geen belemmering, een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
5.5.3 Conclusie externe veiligheid
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
6.1 Archeologie
6.1.1 Archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet)
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen
6.1.2 Archeologische verwachting
In het bestemmingsplan 'Wijngaard St. Martinus Rott 21 Vijlen' zijn eventuele archeologische waarden verankerd middels een aanduiding 'archeologische waarden'. Voor deze gronden is in het bestemmingsplan een vergunningplicht opgenomen indien de bodem wordt verstoord dieper dan 40 centimeter.
De gemeente Vaals beschikt over een archeologisch verwachtings- en beleidsadvieskaart. Op grond van deze kaart is voor onderhavig plangebied sprake van hoge archeologische verwachtingswaarden en een gedeeltelijke ligging binnen een historische dorpskern.
Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeente Vaals met aanduiding plangebied
In het meer recente omliggende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' zijn de historische dorpskern en hoge archeologische verwachtingswaarde met respectievelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4' aangeduid. Ter plekke van deze dubbelbestemmingen is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk, indien bodemverstorende activiteiten bij een diepte groter dan 30 centimeter én met een oppervlak meer dan 100 m2 ('Waarde - Archeologie 2') respectievelijk 500 m² ('Waarde - Archeologie 4'). Op grond hiervan dient ten behoeve van voorliggende planontwikkeling archeologisch onderzoek plaats te vinden.
6.1.3 Verricht archeologisch onderzoek
Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Wijngaard St Martinus Rott 21 Vijlen' heeft reeds in 2010 een inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) en bureauonderzoek en karterend booronderzoek plaatgevonden ter plekke van de momenteel aanwezige bebouwing van het wijnkenniscentrum. De rapportage van dat onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 9. Op grond van dat onderzoek is toen geconcludeerd dat de resultaten geen aanleiding gaven om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.
De middels voorliggende planontwikkeling beoogde uitbreiding van de bebouwing zal worden gerealiseerd buiten het onderzoeksgebied van het in 2010 uitgevoerde archeologische onderzoek. Derhalve is een nieuw archeologisch onderzoek ten behoeve van de uitbreiding van het wijndomein verricht. De rapportage van dat nieuwe onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 10. Op grond van dat onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
- Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting voor nederzettingsresten en/of begravingen vanaf het paleolithicum tot en met de Romeinse tijd en uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Ook kunnen uit alle periodes resten van bijbehorende off site fenomenen voorkomen;
- Uit het verkennend booronderzoek is gebleken dat er binnen het plangebied leembrikgronden aanwezig zijn waarvan is aangetoond dat deze nog deels intact zijn.
Op basis van het verrichte onderzoek is de hoge archeologische verwachting gehandhaafd en is geadviseerd archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren, in de vorm van proefsleuven met speciale gerichte aandacht voor lithische steentijdresten. Het advies voor archeologisch vervolgonderzoek wordt publiekrechtelijk verankerd in voorliggend bestemmingsplan.
6.1.4 Conclusie archeologie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
6.2 Kabels En Leidingen
6.2.1 Boven- en/of ondergrondse leidingen
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
6.2.2 Nutsvoorzieningen
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
6.2.3 Conclusie kabels en leidingen
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
6.3 Verkeer En Parkeren
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
6.3.1 Aanpak verkeerskundig onderzoek
Ten behoeve van de planontwikkeling is een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd. De rapportage van betreffend onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11. In het verkeerskundig onderzoek is de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie zowel in de bestaande als de beoogde in beeld gebracht aan de hand van drie manieren:
- puur theoretisch volgens de geldende landelijke richtlijnen en kencijfers van CROW (publicatie 381) voor de berekening van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie zoals gehanteerd door de gemeente Vaals;
- puur theoretisch volgens de geldende richtlijnen, maar rekening houdend met de criteria van een wijndomein;
- op basis van de feitelijke bedrijfsvoering.
De reden om voor deze aanpak te kiezen is gelegen in het feit dat er voor de specifieke bedrijfsactiviteiten van het wijndomein geen specifieke landelijke richtlijnen en kencijfers beschikbaar zijn. Door in eerste instantie toch uit te gaan van algemeen geldende kengetallen, en vervolgens deze aan te passen in lijn met de criteria van een wijndomein, alsook een doorrekening te maken op basis van de feitelijke bedrijfsvoering, is een zo volledig mogelijk beeld verkregen. Het theoretische onderzoek is verder aangevuld met parkeerdrukmetingen en verkeerstellingen.
6.3.2 Parkeren
Op basis van het verkeerskundig onderzoek is het volgende geconcludeerd met betrekking tot de parkeerbehoefte.
De parkeerbehoefte zal na de uitbreiding van het wijndomein toenemen. Dit geldt voor alle drie de berekeningswijzen. In onderstaande figuur staat samengevat de toename per berekeningswijze aangegeven.
Overzicht toename parkeerbehoefte
Op basis van de pure theoretische CROW kencijfers is een toename berekend van gemiddeld circa 75 parkeerplaatsen. Dit aantal is verre van reëel. Op basis van de geldende richtlijnen rekening houdend met de activiteiten van een wijndomein zou de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie tussen de 53 en 63 parkeerplaatsen zijn. Uitgaande van de feitelijke activiteiten van onderhavig wijndomein zouden 50 parkeerplaatsen voldoende moeten zijn. Dit is een toename van 12 parkeerplaatsen bovenop de reeds bestaande 38 plaatsen.
Op basis van de uitgevoerde parkeerdrukmetingen is gebleken dat in de huidige situatie ten hoogste 70% van de beschikbare parkeerplaatsen bezet waren. Indien voor de toekomstige situatie dit percentage wordt toegepast op de maximale parkeerbehoefte bij de berekeningswijze op basis van de geldende richtlijnen rekening houdend met de activiteiten van het wijndomein, zijnde 63 parkeerplaatsen, zou een parkeervoorziening voor 45 auto's in theorie kunnen volstaan. Door bij de planontwikkeling te voorzien in circa 50 tot 55 parkeerplekken in totaal, is afdoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig. De extra benodige parkeerplaatsen zijn voorzien aan de noordzijde van de nieuw te realiseren schuur, zoals schetsmatig gevisualiseerdin onderstaande figuur.
Beoogd parkeren
De planontwikkeling heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de openbare parkeerbalans.
6.3.3 Verkeersstructuur
Op basis van het verkeerskundig onderzoek is het volgende geconcludeerd met betrekking tot de verkeersgeneratie.
De verkeersgeneratie zal na de uitbreiding van het wijndomein toenemen. Dit geldt voor alle drie de berekeningswijzen. In onderstaande figuur staat samengevat de toename per berekeningswijze aangegeven.
Overzicht toename verkeersgeneratie
Op basis van de pure theoretische CROW kencijfers is een toename berekend van gemiddeld circa 210 bewegingen. Dit aantal is verre van reëel. Op basis van de geldende richtlijnen rekening houdend met de activiteiten van een wijndomein zou het aantal voertuigenbewegingen in de nieuwe situatie circa 70 per werkdagetmaal bedragen. Uitgaande van de feitelijke activiteiten van onderhavig wijndomein de toename slechts circa 24 bewegingen bedragen.
Blijkens de verkeerstellingen hebben de bestaande wegen in de omgeving van het plangebied in de bestaande situatie een relatief laag gebruik. Daarbij is ruim voldoende restcapaciteit beschikbaar waarmee de extra verkeersgeneratie vanwege de activiteiten van het wijndomein zonder problemen af te wikkelen is. Noemenswaardig in dit verband is bovendien dat als gevolg van de planontwikkeling het aantal tractor- en vrachtbewegingen (zwaar verkeer) afneemt (zie ook paragraaf 2.4).
6.3.4 Conclusie verkeer en parkeren
Gelet op grond van vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor onderahvige planontwikkeling.
6.4 Waterhuishouding
6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021
In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):
- a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
- b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
- c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;
- d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.
Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
6.4.2 Provinciaal beleid
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Ook zijn per gemeente waterkaarten opgesteld waaruit de verschillende waterbelangen op een bepaalde locatie zijn af te lezen. Aan de hand van het 'meldformulier watertoets' kunnen (ruimtelijke) plannen vervolgens voor advies worden voorgelegd aan het betreffende waterschap.
Blijkens de digitale watertoets is onderhavig plangebied niet gelegen in een waterschapsbelang. Welisaar dienen sinds de nieuwe keur van 1 april 2019 alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen.
Uitsnede waterkaart met aanduiding plangebied
6.4.4 Afvalwater en hemelwater
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater afkomstig van de nieuw te realiseren woningen binnen het plangebied zal worden afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zonodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Indien sprake is van nieuwbouw op grond van voorliggend bestemmingsplan dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat.
Bij voorliggende planontwikkeling is slechts in beperkte mate sprake van (volledig) bovengrondse bebouwing. Het hemelwater dat valt op het gronddek op de ondergrondse bebouwing kan ter plekke rechtstreeks infiltreren in de bodem. Het hemelwater dat valt op de dakverharding van het schuurensemble zal worden opgevangen. Onderzocht zal worden of dit hemelwater kan worden gebruikt voor en grijswatercircuit. Gelet op de grootte van het terrein is in ieder geval afdoende ruimte beschikbaar om tevens te kunnen voorzien in een voorziening ter infiltratie van dit hemelwater.
Opvang schoon hemelwater
Enkel schoon hemelwater mag worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, kan bij nieuwbouw worden voorkomen dat geen water in te realiseren gebouwen kan vloeien. Ditzelfde geldt voor het kunnen voorkomen van wateroverlast voor derden worden.
6.4.5 Conclusie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling. Wel heeft het Waterschap Limburg in haar vooroverlegreactie (zie tevens paragraaf 9.3) verzocht om betrokken te blijven bij de voortgang van onderhavige planontwikkeling.
6.5 Natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
6.5.1 Natuurnetwerk
Blijkens de kaart ‘Natuur’ van het OvL2021 is onderhavig plangebied niet gelegen binnen een onderdeel van het ‘Natuurnetwerk’ (NNN).
Uitsnede kaart 'Natuur' OvL2021 met aanduiding plangebied
6.5.2 Kernkwaliteiten
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’ voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
Het plangebied grenst aan de westzijde aan de holle weg. Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt het maaiveld ter plekke van het plangebied op natuurlijke wijze verhoogd. Het ophogen van het maaiveld draagt onder andere bij aan de versterking van de bestaande holleweg. Dit is visueel weergegeven aan de hand van onderstaande figuren.
Doorsnede bestaand
Doorsnede beoogde situatie
Het reliëf en het groene karakter van de holle weg worden als gevolg van voorliggende planontwikkeling versterkt. Ook draagt de verhoging van het maaiveld bij aan de kaapwerking van het perceel in het reliëf. Ten laatste wordt bij de inpassing van de nieuwe educatie- en kantoorruimte aangesloten bij de bestaande (bovengrondse) bebouwing van de ontvangstruimte.
Hierna is ter visualisatie een aantal impressies opgenomen van de ligging en inpassing van de uitbreiding van het wijndomein in het landschap.
Impressies ligging en inpassing
Vanwege de overwegend ondergrondse uitbreiding van de bebouwing, de bestaande landschapsstructuren, en het realiseren van het 'schuurensemle' als versterking van het historische lint is sprake van een goede inpassing van de planontwikkeling in het landschap. Dienaangaande heeft de Stichting Kwaliteitscommissie Limburg een positief advies afgegeven (zie paragraaf 4.4.2)
6.5.3 Natura2000
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de ‘Wet Natuurbescherming’.
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
Met inachtneming van deze problematiek heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een ‘Factsheet Woningbouwplannen, stikstof en Natura 2000-gebieden’ geïntroduceerd. In dit rapport wordt aangegeven dat ook bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden beoordeeld of de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen significant negatieve effecten zouden kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied.
Tevens wordt (bijvoorbeeld) aangegeven dat woningbouwplannen (ook kleinschalige woningbouwplannen) kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan, dient in beginsel een voortoets te worden uitgevoerd. In een voortoets moet de vraag beantwoord worden of op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitgesloten dat een plan of project op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Dit dient inzichtelijk te worden gemaakt voor zowel de realisatie- als de gebruiksfase. Of er sprake is van significant negatieve effecten hangt onder andere af van de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden en de vraag welke gevolgen de toename van de stikstofdepositie heeft voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen.
Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is het op circa 350 meter van het plangebied gelegen 'Geuldal'.
Ligging plangebied t.o.v. Natura2000 gebieden
Vanwege de nabijheid van een Natura2000-gebied is ten behoeve van voorliggend planvoornemen een stikstofberekening uitgevoerd om na te gaan of voorliggend voornemen een significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in Natura2000-gebieden of overige natuurgebieden. De rapportage van de stikstofberekeningen is bijgevoegd als Bijlage 12.
Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie niet meer bedraagt dan 0,00 mol N/ha/jaar. Het plan zal geen significante effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000 gebieden. Naar aanleiding van de voortoets kunnen significant negatieve effecten worden uitgesloten. Het uitvoeren van nader onderzoek in de vorm van een passende beoordeling is niet noodzakelijk. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
6.5.4 Flora en fauna
Vanwege de ligging van onderhavig plangebied in het buitengebied is een quickscan flora en fauna verricht om te beoordelen of eventuele aanwezige beschermde soorten planten en/of dieren verstoord worden vanwege voorliggende planontwikkeling. De rapportage van de quickscan is bijgevoegd als Bijlage 13.
Op grond van het verrichte onderzoek is geconcludeerd dat het is uitgesloten dat het functioneel leefgebied, rust- en voortplantingslocaties van beschermde grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, broedvogels, reptielen, amfibieën, vissen, ongewervelden of planten worden verstoord. Dat betekent dat de aanvraag ontheffing Wnb artikel 3.8 en/of een aanvullend flora- en faunaonderzoek niet nodig is.
6.5.5 Conclusie natuurbescherming
Gelet op vorenstaande uiteenzetting wordt geconcludeerd dat het aspect natuurbescherming geen belemmeringen vormt voor onderhavige planontwikkeling.
6.6 Duurzaamheid
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
7.1 Grondexploitatie
7.1.1 Algemeen
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
7.1.2 Exploitatieplan
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
- het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
- het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
- het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
- het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
- het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.
De gemeente Vaals heeft met initiatiefnemer een (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst gesloten. Het verhaal van kosten is hierdoor anderszins verzekerd.
7.2 Planschade
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
In de met de gemeente Vaals gesloten (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst is tevens het verhaal van planschade opgenomen. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 8 Planstukken
Het bestemmingsplan 'Rott 21/21a te Vijlen' van de gemeente Vaals bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
8.1 Algemeen
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
- er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
- er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
- er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
8.2.1 Toelichting
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
8.2.2 Regels
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
- 1. Hoofdstuk 1: Inleidende regels
- Begrippen
- Wijze van meten
- 2. Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
- Bestemmingen
- Voorlopige bestemmingen
- Uit te werken bestemmingen
- Dubbelbestemmingen
- 3. Hoofdstuk 3: Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel
- Algemene bouwregels
- Algemene gebruiksregels
- Algemene aanduidingsregels
- Algemene afwijkingssregels
- Algemene wijzigingsregels
- Verwezelijking in de naaste toekomst
- Algemene procedureregels
- Overige regels
- 4. Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht
- Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- Wijzigingsbevoegdheid
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Voorts zijn de regels van het bestemmingsplan 'Wijngaard St. Martinus Rott 21 Vijlen' en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' als uitgangspunt genomen.
8.2.3 Verbeelding
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
8.2.4 Toelichting juridische regeling
Voor het plangebied wordt middels voorliggend bestemmingsplan ter plekke van de bebouwing de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' vastgelegd. Dit overeenkomstig het bestemmingsplan 'Wijngaard St. Martinus Rott 21 Vijlen'. Specifiek is een aanduiding 'wijnproductiebedrijf' opgenomen om de toegestane agrarische bedrijfsvoering ter plekke toe te spitsen naar de feitelijk gebezigde bedrijfsvoering.
Binnen de bestemming is een viertal bouwvlakken opgenomen, die onderling middels een relatieteken met elkaar zijn verbonden. Op deze wijze mag slechts sprake zijn van één bedrijf (en niet per bouwvlak één bedrijf).
Voor het bouwvlak ter plekke van de bestaande bedrijfsbebouwing is de specifieke aanduiding 'wijnkenniscentrum' overgenomen uit het bestemmingsplan 'Wijngaard St. Martinus Rott 21 Vijlen' waarmee de aanwezige bebouwing, inclusief afdekking met aardebedekt dak, en het gebruik ter plekke opnieuw als zodanig worden vastgelegd.
In voorliggend bestemmingsplan zijn definities opgenomen voor de begrippen 'wijnproductiebedrijf' en 'wijnkenniscentrum' die de bestaande en beoogde activiteiten omvat.
Ter plekke van de beoogde educatieruimte is een separaat bouwvlak van toepassing. De bebouwing aldaar wordt voor circa de helft volledig ondergronds gerealiseerd. Voor het deel dat bovengronds wordt gerealiseerd wordt een maximale bouwhoogte van 4,5 meter ten opzichte van het peil van de (bestaande) bedrijfsbebouwing bepaald. Voorgeschreven wordt voorts dat de bebouwing ter plekke moet worden afgedekt met een aardebedekt dak.
Ook voor het nieuw op te richten schuurensemle is een nieuw bouwvlak opgenomen. Binnen dit bouwvlak zijn - analoog aan het bestemmingsplan 'Wijngaard St. Martinus Rott 21 Vijlen' - bedrijfsgebouwen toegestaan met een maximale goothoogte van 4,5 meter en bouwhoogte van 6 meter.
Een laatste bouwvlak is van toepassing ter plekke van de bedrijfswoning en het daarbij nieuw op te richten bijgebouw. Dit bouwvlak kent een specifieke aanduiding 'bedrijfswoning' om ook het gebruik als zodanig, inclusief bijbehorende bijgebouwen, specifiek vast te leggen.
In de regels van voorliggend bestemmingsplan wordt voorgeschreven dat het totaal oppervlak aan bovengrondse gebouwen niet meer mag bedragen dan 950 m².
Voor de ondergronds te realiseren bedrijfsbebouwing is binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' een specifieke bouwaanduiding 'ondergronds bouwen' opgenomen. Ter plekke van deze bouwaanduiding zijn bedrijfsgebouwen uitsluitend ondergronds toegestaan tot een bouwdiepte van maximaal 15,5 meter.
Tot slot is middels de aanduiding 'terras' aangeduid waar het buitenterras aanwezig mag zijn binnen het plangebied, en is bepaald dat ter plekke van dit terras ten hoogste 80 zitplekken aanwezig mogen zijn én dat van dit terras gebruik gemaakt mag worden vanaf 12.00 uur tot 20.00 uur.
Ter publiekrechtelijke borging, naast het in dit verband vastleggen van (privaatrechtelijke) afspraken tussen de gemeente Vaals en initiatiefnemer, wordt middels vergunningplicht vastgelegd dat bij het verrichten van graafwerkzaamheden op grond van voorliggend bestemmingsplan plan uitsluitend is toegestaan indien de gemeente heeft ingestemd met de nadere concretisering van de landschappelijke inpassing en in dat verband onafhankelijk advies heeft ingewonnen.
Voor het overige worden ter plekke van voorliggend plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde – Archeologie 4'alsook de gebiedsaanduidingen 'milieuzone – bodembeschermingsgebied' en 'milieuzone – stiltegebied' overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' overgenomen.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Formele Procedure
9.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
9.2 Omgevingsdialoog
In het kader van de in voorbereiding zijnde Omgevingswet dient een 'zorgvuldige omgevingsdialoog' gevoerd te worden. Deze omgevingsdialoog is er specifiek op gericht om in een vroegtijdig stadium kennis te nemen van de bezwaren, wensen en belangen van omwonenden, zodat die bij de verdere uitwerking van het plan kunnen worden betrokken. Het doel van de omgevingsdialoog is om een initiatiefnemer zélf in overleg te laten treden met de omgeving over uitbreidingsplannen.
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is - mede op aangeven van de gemeente Vaals begin 2019 - in de periode van augustus 2019 tot en met december 2019 een omgevingsdialoog gevoerd in de vorm van een drietal overlegvormen:
- 1. Inwoners overleg
In dit overleg zijn de inwoners van Vijlen geïnformeerd over de plannen m.b.t. het wijndomein St. Martinus. Inwoners zijn tijdens dit overleg uitgenodigd om zitting te nemen in de klankbordgroep.
- 2. Klankbordgroep overleg
In dit overleg hebben mensen van Vijlen zitting die zich hebben ingeschreven om gehoord te worden t.a.v. de plannen van het bedrijf voor de toekomst. Leden worden gehoord en kunnen bezwaren, klachten, suggesties en wensen kenbaar maken.
3. Omwonenden overleg
Dit overleg is opgezet om met direct omwonenden te praten over de bezwaren, klachten, suggesties en wensen ten aanzien van de huidige bedrijfsvoering.
De gevoerde omgevingsdialoog is samengevat in een rapportage en voorgelegd aan het college in het kader van het innemen van een principebesluit ten aanzien van de planontwikkeling.
9.3 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Over het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan is door de gemeente advies ingewonnen van de provincie Limburg, het Waterschap Limburg, en de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg (RUD-ZL). Het waterschap heeft per email d.d. 25 maart 2022 gereageerd; zie Bijlage 14. De provincie heeft op 10 juni 2022 haar vooroverlegreactie toegezonden aan de gemeente; deze reactie is bijgevoegd als Bijlage 15.
Voorts is op initiatief van het wijndomein het voorontwerp voorgelegd en gepresenteerd aan de leden van de klankbordgroep, met het verzoek om hun reacties en inbreng. De ingekomen adviezen en reacties zijn voor zover van belang verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.
9.4 Inspraak
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Vaals beschikt over een inspraakverordening. Op basis van die verordening behoeft voor voorliggende planontwikkeling geen inspraakprocedure te worden doorlopen, en is direct overgegaan tot het opstarten van de formele bestemmingsplanprocedure.
9.5 Formele Procedure
9.5.1 Algemeen
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
- 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
- 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
- 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
- 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
- 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.5.2 Zienswijzen
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 15 juli 2022 tot en met 25 augustus 2022 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn tien zienswijzen ingekomen. De beantwoording van deze zienswijzen is opgenomen in de nota van zienswijzen, opgenomen als Bijlage 16. Voor de inhoud van de beantwoording en de in het voorliggende bestemmingsplan doorgevoerde wijzigingen wordt verwezen naar deze nota van zienswijzen.
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 1 Ruimtelijke Visie Uitbreiding Wijnbedrijf
Bijlage 1 Ruimtelijke visie uitbreiding wijnbedrijf
Bijlage 2 Ruimtelijke Visie Uitbreiding Wijnbedrijf - Addendum
Bijlage 2 Ruimtelijke visie uitbreiding wijnbedrijf - addendum
Bijlage 3 Brief Gemeente Vaals D.d. 13 Oktober 2020
Bijlage 3 Brief gemeente Vaals d.d. 13 oktober 2020
Bijlage 4 Advies Themagroep Vte D.d. 19 April 2022
Bijlage 4 Advies themagroep VTE d.d. 19 april 2022
Bijlage 5 Advies Stichting Kwaliteitscommissie Limburg
Bijlage 5 Advies Stichting Kwaliteitscommissie Limburg
Bijlage 6 Rapportage Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 6 Rapportage verkennend bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 7 Rapportage Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 7 Rapportage akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 8 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 8 Quickscan externe veiligheid
Bijlage 9 Rapportage Archeologisch Onderzoek (2010)
Bijlage 9 Rapportage archeologisch onderzoek (2010)
Bijlage 10 Rapportage Archeologisch Onderzoek 2020
Bijlage 10 Rapportage archeologisch onderzoek 2020
Bijlage 11 Verkeerskundig Onderzoek
Bijlage 11 Verkeerskundig onderzoek
Bijlage 12 Stikstofberekeningen
Bijlage 12 Stikstofberekeningen
Bijlage 13 Rapportage Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 13 Rapportage quickscan flora en fauna
Bijlage 14 Vooroverlegreactie Waterschap Limburg
Bijlage 14 Vooroverlegreactie Waterschap Limburg
Bijlage 15 Vooroverlegreactie Provincie Limburg
Bijlage 15 Vooroverlegreactie provincie Limburg