Genooyerweg
Bestemmingsplan - Gemeente Venlo
Vastgesteld op 01-05-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplanGenooyerweg van de gemeente Venlo.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0983.BP201202GENOOYERWG-VA01 met de bijbehorende regels.
1.3 aan-huis-verbonden-beroep
Een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt tevens verstaan het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf alsmede detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis, dat in of bij een woongebouw wordt uitgevoerd, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is .
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-wetenschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen alsmede een kapper.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.9 bed and breakfast
een horecagelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is.
1.10 bestaand
bij bouwwerken: bestaand ten tijde van ter visie legging van het bestemmingsplan als ontwerp;
bij gebruik: bestaand ten tijde van inwerkingtreding van het desbetreffende gebruiksverbod;
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij nebadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhander wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
1.23 dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in geval van weg- en railverkeerslawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.24 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.27 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.28 horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.29 invloedsgebied
gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.
1.30 kantoor
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
1.31 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.32 landschappelijke waarden
het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beinvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.
1.33 lijst van bedrijfsactiviteiten
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisie legging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in de bijlagen bij de regels.
1.34 peil
0.30 m boven de kruin van de weg.
1.35 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.36 prostitutiebedrijf
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.37 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.38 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.39 verdieping(en)
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.40 voorgevel
een of meer gevel(s) van een gebouw die is/zijn gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant(en) van een gebouw vorm(t)(en).
1.41 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.42 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.).
1.43 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan.
1.44 Wet milieubeheer
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.45 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.46 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de horizontale diepte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor “Bos” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bos en bebossing;
b. groenvoorzieningen;
c. Waterlopen en waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergingsen infiltratievoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
d. recreatief medegebruik;
e. paden en (ontsluitings-)wegen;
f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
g. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen .
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen:
- a. aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
1) het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de grond;
2) de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden.
b. met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
b. het gebruik van de gronden voor de uitoefening van een ambachtelijk, industrieel, handels- en/of horecabedrijf.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de aanwijzingen op de verbeelding alsmede de volgende bepalingen:
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat;
b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
e. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waterstaat - Waterbergend Rivierbed (Dubbelbestemming)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterbergend rivierbed van de Maas aangewezen gronden, hebben naast de andere krachtens dit plan hieraan gegeven bestemmingen, primair een waterbergende functie.
5.2 Bouwregels
Voor zowel riviergebonden als niet riviergebonden activiteiten in het gedeelte van het rivierbed waarop het bergend regime van toepassing is, wordt alleen toestemming gegeven nadat Rijkswaterstaat is gehoord en toestemming heeft gegeven, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het waterbergend vermorgen in het waterbergend rivierbed gewaarborgd blijft;
b. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
c. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is; en
d. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 5 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Binnenplans afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de voorgeschreven maximum maten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
- d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
1 de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen
2 de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen
- e. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, (glas)containers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
a de oppervlakte niet meer dan 15 m² bedraagt;
b de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
c de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 10 meter mag bedragen;
d uit een bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de overschrijdingen als bedoeld in sub a en b mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij wordt
- e. verwezen naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen, evenals bij het toepassen van de bevoegdheid tot wijzigen als bedoeld in deze regels is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanGenooyerweg.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De erven Janssen, p/a F. Janssen, Markt 22, 5995 BC te Kessel (hierna ook: initiatiefnemer) zijn voornemens één bouwkavel te realiseren aan de Genooyerweg ongenummerd te Venlo, kadastraal bekend als gemeente Venlo, sectie A nummer 6433.
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan "Océ e.o.", dat op 17 december 2008 door de Raad is vastgesteld en op 7 april 2009 door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd, een bestemming Bos Bo gekregen.
Nu binnen deze bestemming geen bebouwing is toegestaan, is de realisatie van een woning in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan kent hiertoe ook geen vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheden.
Het beoogde bouwplan kan wel gerealiseerd worden door middel van het vaststellen van een bestemmingsplanherziening. Hiertoe is reeds overleg gevoerd met de gemeente Venlo. Resultaat van dit overleg (schriftelijk vastgelegd in het schrijven van de gemeente d.d. 10 november 2010 na het collegebesluit van 24 augustus 2010) is het opstellen van onderhavig bestemmingsplan dat uiteindelijk zou moeten leiden tot het op basis daarvan kunnen verlenen van een omgevingsvergunning voor een woning aan de Genooyerweg te Venlo.
Het voorliggende bestemmingsplan "Genooyerweg (ong.) Venlo" voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het plan. Het bestemmingsplan “Genooyerweg (ong.) Venlo ” bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels waaraan een toelichting is toegevoegd. Naast de digitale versie is er tevens een versie op papier van het bestemmingsplan beschikbaar.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is gelegen aan de Genooyerweg te Venlo, kadastraal bekend als gemeente Venlo, sectie A nummer 6433. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 5000 m².
1.3 Voorgaande Plannen
Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Bestemmingen | Vaststelling Raad | Goedkeuring GS |
Bestemmingsplan Océ en omgeving | Bos Bo | 17 december 2008 | 7 april 2009 |
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan. De economische uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 9. Hoofdstuk 10 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid .
Hoofdstuk 2 Analyse Van Het Plangebied
2.1 Beschrijving Plangebied E.o.
In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de huidige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden van het plangebied beschreven alsmede de eventuele aanwezigheid van beschermde planten en dieren.
2.1.1 Locatie plangebied
Het plangebied is gelegen in de wijk Genooi, ten noorden van het centrum van de gemeente Venlo, op de oostoever van de Maas en ten zuiden van de autosnelweg A67. Het staat plaatselijk bekend als Genooyerweg ongenummerd en kadastraal bekend als gemeente Venlo, sectie A nummer 6433. Het plangebied heeft een omvang van circa 5000 m2.
2.1.2 Feitelijke beschrijving plangebied
Het plangebied bestaat op dit moment uit houtopstanden met een bosbestemming. In de praktijk betreft het voornamelijk struweel, zonder aantoonbare waarde. Op onderstaande kadastrale omgevingskaart is het ruimtegebruik in de omgeving weergegeven.
2.2 Historisch Perspectief
Genooi is de meest noordelijke wijk van Venlo. Reeds in de veertiende eeuw wordt het gebied ten noorden van Venlo "Aan de ooi" of "In de Oede" genoemd. De naam zou zijn afgeleid van "gen" een Limburgs aanwijzend lidwoord en "ooi" wat lager gelegen land aan een stuk rivier betekent. De naam wordt ook wel eens verklaard als een afgeleide van "In den Oede" wat "in het hoes" zou betekenen en via "ingenhoes", "ingenoode" en "in genoiei" tot Genue en Genooi werd. De wijk ligt op een door de natuur gevormde geringe verhoging en grenst in het westen aan het huidige Maasdal. In het noorden en oosten wordt de wijk begrensd door bedrijventerreinen.
2.3 Ruimtelijke Structuren
2.3.1 Stedenbouwkundige structuur, bebouwingstypologie en architectuur
De ruimtelijke indeling van Genooi werd vooral bepaald door de loop van de Hogeweg en de Zoutmetersstraat. Aan deze route, die een boog vormt en de lijn volgt van een oude Maasbocht, liggen aan oost- en westzijde de woonblokken. De westelijk gelegen gesloten woonblokken vormden in het oorspronkelijke bestemmingsplan de afscheiding van de wijk met het daarachter gelegen groen. Door de bouw van de etagewoningen ontstond een meer open verbinding tussen de wijk en de groenzone. De wijk werd afgegrendeld door natuurverschijnselen. In het noorden liep langs de flats van de Klokkengieterstraat een steilrand, een door de natuur gevormd hoogteverschil. In het westen is de natuurlijke begrenzing het Maasdal.
Drie hoofdwegen, de St. Urbanusweg, de Hogeweg en de Veldenseweg verbinden de wijk met het centrum van Venlo. De Karbinderstraat, die Genooi als het ware in twee stukken splitst, vormt de oost-westverbinding. De buurtstraten van de woonblokken komen vooral uit op de route Hogeweg, Zoutmetersstraat of op de Karbinderstraat.
Gezichtspebalend voor de wijk zijn de industrieterreinen, de kleinere gebieden voor bedrijven liggen midden tussen de huizen. In het noord-oosten van de wijk (ten oosten van het plangebied) staan de complexen van Océ. Vanwege de expansie van het bedrijf is er gedurende de jaren 1963-1970 door de directie grond aangekocht om noord- oostelijk uit te kunnen breiden.
In het noorden van de wijk lag een lager gelegen groene zone waarin de etagewoningen liggen. Deze groene gordel had ook een recreatieve functie, want achter de flats lagen speelterreinen voor de jeugd. Verder waren er in de wijk slechts twee kleinschalige parkjes; een bij het Agnes Huynplein en een gelegen aan de Zoutmetersstraat achter het industrieterrein. Bijna al het groen in Genooi was openbaar groen. Het gros van de woonhuizen had geen voortuin. De afscheiding tussen de straat en de woonhuizen was het trottoir.
De huizen in Genooi waren vooral traditioneel gebouwde eengezinswoningen met een vrij geringe inhoud. Het bebouwingsbeeld was monotoon. Om hier variatie in te brengen zijn destijds de middelhoge flats gebouwd. Deze etagewoningen met platte daken zijn moderner van opzet. Er waren twee gesloten bouwblokken, het Agnes Huynblok en het blok eengezinswoningen aan de Zand Arabiëweg. Dit laatste blok is verdwenen. Er zijn seniorenwoningen gebouwd. Het Agnes Huynblok staat er nog, in het midden van de carré ligt een binnenterrein. De huizen zijn als het ware aan elkaar gekoppeld door aaneengesloten kapconstructies. Opvallende gebouwen in Genooi zijn de "Witte Kerk" van Kayser en de kerk van Van der Grinten. Deze laatste kerk is een ultra-modern gebouw met een vrijstaande klokkentoren.
Na de Tweede Wereldoorlog was er in Venlo een nijpend tekort aan woningen. Deze woningbehoefte werd gedeeltelijk opgevangen door het plaatsen van noodwoningen. In Genooi stonden circa 50 van deze tijdelijke huizen.
2.3.2 Openbare ruimte, verkeer en parkeren
Het plangebied is gelegen aan (een afsplitsing van) de Genooyerweg. Binnen 100 meter van het plangebied wordt de Genooyerweg ontsloten op de Oude Venloseweg/Sint Urbanusweg, in noord-zuidrichting. Via de Van der Grintenweg is er een verbinding met de Nijmeegseweg welke direct aansluit op de autosnelweg A67 (Venlo-Eindhoven).
De verkeersbewegingen verbandhoudende met het plan zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het plan heeft door z'n geringe verkeersaantrekkende werking geen consequenties voor de bestaande wegenstructuur, verkeersintensiteiten en verkeersveiligheid. Parkeren zal –zowel voor bewoners als voor bezoekers – volledig op eigen terrein plaatsvinden.
2.3.3 Groen en water
Het Laagterras vormt het jongste en huidige Maasdal. Tussen Neer en Arcen stroomt de Maas door het stijgingsgebied van de Peelhorst. Hierin is de Maas steeds dieper ingesleten en nauwelijks meer van loop veranderd, waardoor de Maas hier door een relatief diep, maar ook smal dal loopt.
Het Laagterras staat niet alleen visueel maar ook functioneel in een constante relatie met de Maas. Hierbij vormen de mondingen van beken en de langs de Maas liggende plassen een belangrijke aanvulling. De dynamiek van de rivier heeft binnen dit landschap nog aardig wat speelruimte, hetgeen zijn weerslag heeft op het landschap. Door de natte omstandigheden is grasland het voornaamste grondgebruik. Dit afgewisseld met stukjes natte natuur en rivier- begeleidende beplanting langs de diep ingesneden Maas, met daarbij de toevoerende beken.
De openbare groenstructuur in de omgeving manifesteert zich als laanbeplanting op grote delen langs de openbare weg. Volgens de Cultuurhistorische WaardenKaart (CWK) van de provincie Limburg is het plangebied gelegen in 'resterend, onontgonnen gebied 1990'. Het plan brengt hier beperkt verandering in doordat het op het perceel aanwezige struweel, voorzover noodzakelijk in verband met de realisatie van het plan, gerooid zal worden.
Water in de vorm van oppervlaktewater, waterinfiltratie- of waterbergende voorzieningen (Wadi's, vijvers e.d.) is afwezig binnen het plangebied.
2.4 Functies In Het Plangebied E.o.
In functionele zin is het plangebied en haar omgeving primair te kwalificeren als een gebied dat voornamelijk in gebruik is voor natuur en agrarische functies met, richting Oude Venloseweg en Sint Urbarusweg, meer woningen. Aan de overzijde van deze verkeersader ligt het bedrijfscomplex van Océ.
2.5 Waarden Van Het Plangebied E.o.
2.5.1 Natuur en landschap
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische HoofdStructuur (EHS), Natura 2000-gebieden zoals Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en beschermde natuurmonumenten (in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998) en (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav).
In het Provinciaal Natuurbeheerplan, Partiële Herziening IX deel 1, vastgesteld op 7 september 2010, worden de doelen voor natuur- en landschapsbeheer gebiedsgericht geformuleerd, hetgeen een belangrijke doelstelling is uit de Nota Natuur en Landschapsbeheer 2000-2010 van de provincie Limburg. Hierin wordt het plangebied getypeerd als dennen-, eiken- en beukenbos.
Het Stimuleringsplan voor het Noordelijk Maasdal is een beschrijving van de na te streven natuur, bos en landschapsdoelen voor het gebied Noordelijk Maasdal. Voor plangebied zijn geen bijzondere aandachtpunten aangegeven.
Maascorridor, een integrale visie op de Maas van Belfeld tot Broekhuizen [1999]
Maascorridor is een samenwerkingsverband van ondermeer gemeenten, natuurorganisaties, Rijkswaterstaat, waterschap en provincie in Noord-Limburg. Zij werken samen aan drie doelstellingen:
1. Bescherming tegen hoogwaters van de Maas.
2. Het realiseren van aaneengesloten riviernatuur.
3. Het vergroten van de toeristisch-recreatieve aantrekkelijkheid van de Maas.
Hiertoe zijn 46 projecten vastgesteld die in projectgroepen onder leiding van één van de partners worden voorbereid, uitgewerkt en gerealiseerd. De projecten hebben gemeen dat zij zich afspelen rondom de Maas en dat zij bijdragen aan één of vaak meerdere doelstellingen.
In het plangebied speelt het volgende project:
Natuurontwikkeling Océ - Velden
Met het project natuurontwikkeling Océ-Velden wordt gewerkt aan het creëren van een waterrijk natuur- en recreatiegebied. Tegelijkertijd wordt een serieus knelpunt in de toeristische infrastructuur opgelost. Fiets- en wandelverbindingen die nu nog over drukke autowegen worden geleid, komen langs (en door) het rivierpark te liggen. In september 2005, is in het gebied tussen de dijk en de Maas, "Oceweert", geopend als recreatief toegankelijk natuurgebied. In het uiterste noorden van het gebied is te zijner tijd de uitloper van een geul voorzien die vooral in Velden ligt en bij hoogwater voor waterstandsdaling in Venlo moet gaan zorgen. Het gebied heeft dus nu de functie (natte) natuur met enkele recreatieve routes (fietspad, wandelpad).
Integrale Natuurvisie regio Venlo
De Integrale Natuurvisie (vastgesteld 21 december 2005) presenteert een toekomstbeeld als uitwerking van vastgestelde beleidsplannen en waarin voorgenomen ontwikkelingen en plannen op het gebied van wonen, werken en vervoer integraal worden afgewogen ten opzichte van de natuurbelangen. De Integrale Natuurvisie tracht ook de kansen in beeld te brengen waar de ‘rode’ functies het groen versterken en andersom. De Integrale Natuurvisie beperkt zich niet alleen tot beelden. Het is nadrukkelijk de bedoeling de visie ook uit te voeren. Daarom is de visie voorzien van een uitvoeringsprogramma en realisatiestrategie.
De Integrale Natuurvisie heeft een aantal functies:
- Leidraad voor de toekomstige ontwikkelingen van natuur in samenhang metandere functies
- Basis voor plannen om de gewenste ecologische structuur te kunnen realiseren
- Basis voor acceptatie van geplande ingrepen (maatschappelijk en natuurwetenschappelijk)
- Basis voor eventuele natuurcompensatieplannen als gevolg van ruimtelijke ingrepen
- Toetsingskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, vervoer, landbouw en waterbeheer.
- Bouwsteen voor de ruimtelijk structuurvisie en het beleidsprogramma Venlo: Natuurlijk aan de Maas
2.5.2 Flora en fauna
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. In de artikelen 8 t/m 12 van de Ff-wet is vastgelegd welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Bij ontwikkelingen waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing nodig op grond van artikel 75 Ff. Bij de ontheffingverlening geldt voor bepaalde soorten een lichte toets en voor andere soorten een uitgebreide toets.
De beschermde soorten kunnen worden verdeeld in:
- strengbeschermde soorten
- overige beschermde soorten
- algemeen beschermde soorten
Strengbeschermde soorten
Het betreft hier Rode lijst-soorten (bijlage IV Habitatrichtlijn), alle vogelsoorten in Nederland (behalve exoten) en inheemse plant-en diersoorten die genoemd zijn in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten/tabel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.Aantasting van strengbeschermde soorten is alleen mogelijk na ontheffing ex art. 75 Ff. Hiervoor geldt de zogenaamde uitgebreide toets. Dat wil zeggen dat ontheffing alleen wordt verleend als:
- er geen alternatief is voor de geplande activiteit
- er sprake is van een in of bij de wet genoemd belang1
- activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort
Overige beschermde soorten
Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 2 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Aantasting van deze soorten is alleen mogelijk na ontheffing, doch hier geldt slechts een lichte toets. Ontheffing is mogelijk indien de activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort2 .
Algemeen beschermde soorten
Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 1 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Als een initiatiefnemer activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor de soorten uit tabel 1. Wel blijft te allen tijde de algemene zorgplicht uit art. 2 Ff op de initiatiefnemer rusten. Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd, blijft wel ontheffing noodzakelijk. Hiervoor geldt de lichte toets.
Quickscan flora en fauna
Het plangebied is op dit moment onbebouwd en bestemd als bosgebied. De feitelijke houtopstanden betreffen struweel. Water is binnen het plangebied niet aanwezig.
Voor de verkenning van de omgeving van het plangebied is gebruik gemaakt van de broedvogelsgegevens van de provincie. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied geen broedvogels zijn aangetroffen. Deze inventarisatiegegevens zijn afkomstig uit 2004. Daarnaast is ook gekeken naar vegetatiegegevens van de provincie. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied en omgeving geen beschermde planten zijn aangetroffen.
Vastgestelde broedvogels:
Vastgestelde plantensoorten
Ook volgens de gegevens afkomstig van www.waarnemingen.nl zijn er binnen het plangebied geen soorten aangetroffen welke verstoord zouden kunnen worden door onderhavige ontwikkeling.
- 1. In of bij de wet genoemde belangen zijn onderzoek en onderwijs,repopulatie en herintroductie,bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer,volksgezondheid of openbare veiligheid,dwingende redenen van openbaar belang,het voorkomen van ernstige schade aan vormen van eigendom,belangrijke overlast veroorzaakt door dieren,uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw,bestendig gebruik, uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.
- 2. Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor soorten uit tabel 2. Voorwaarde is wel dat de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode.
2.5.3 Cultuurhistorie en archeologie
Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op:
- bebouwde cultuurhistorie (monumenten/historische stedenbouw);
- cultuurhistorische landschappen;
- archeologische waarden.
Ad 1.
Binnen het plangebied zelf en de directe omgeving hiervan zijn geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten dan wel beeldbepalende panden aanwezig.
Ad 2.
Het plangebied en omgeving is bekend als 'resterend, onontgonnen gebied'. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt heeft dit landschap geen bijzondere waarde.
Ad 3.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden. Deze gebieden hoeven echter niet 'leeg' te zijn. Het is zeer wel mogelijk dat juist in deze gebieden grafvelden, heiligdommen of depotvondsten aangetroffen kunnen worden, die op grond van een analyse van de bodem moeilijk of zelfs niet voorspelbaar zijn.
Door RAAP is in december 2005 een verkennend vooronderzoek uitgevoerd (nr.1253) naar het plangebied en bedrijventerrein Noorderpoort. Naar aanleiding van bureauonderzoek en boringen is een gedifferentieerde verwachtingswaarde voor het gebied opgesteld. Op onderstaande kaart is deze weergegeven. Op basis daarvan is een gebiedsgerichte onderzoeksstrategie voorgesteld. Voor onderhavig plangebied betekent dit dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Ook op basis van de indicatieve archeologische waardenkaart van de provincie Limburg is het plangebied aangeduid als gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.
Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Venlo ligt het plangebied in de ‘zone met een hoge of middelhoge archeologische verwachting’ en kan er een bijzondere archeologische dataset voorkomen (natte gebieden)’.
Bij de (middel)hoge archeologische verwachting is de ondergrens voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek bij planvorming dat als gevolg van de planuitvoering de grond tot op 40 cm diepte wordt geroerd en de ingreep een omvang heeft van minimaal 500 m².
Aangezien het ruimtebeslag en de daarmee gepaard gaande verstoring van de bodem als gevolg van de realisatie van de nieuwe woning kleiner is dan 500 m², is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Vanwege een archeologische vindplaats in de buurt acht de gemeente Venlo het wel gewenst dat melding (art. 53 Monumentenwet) wordt gemaakt van de aanvang van de werkzaamheden zodat er meegekeken kan worden bij het grondwerk.
Indien tijdens de bouw archeologische vondsten plaatsvinden zal de initiatiefnemer dat – conform de verplichting uit art. 53 Monumentenwet 1988 –melden.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ontwikkeling
3.1 Ruimtelijke Ontwikkeling
In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijke project beschreven. Er wordt ingegaan op de bouwkundige maatvoering, stedenbouwkundige aspecten, architectonische kwaliteit, kwaliteit van de openbare ruimte, verkeersaspecten, duurzaam bouwen, brandveiligheid, groen en water.
3.1.1 Visie, inspiratie en projectbeschrijving
Initiatiefnemer is voornemens één bouwkavel te realiseren aan de Genooyerweg ongenummerd te Venlo, kadastraal bekend als gemeente Venlo, sectie A nummer 6433. Doordat dit perceel is gelegen in een bebouwingscluster/lintbebouwing, op de grens met het stedelijk gebied, is het voornemen ontstaan om betreffend perceel waarop groen aanwezig is met slechts een zeer beperkte kwaliteit, te ontwikkelen als bouwkavel. Op onderstaande figuur is de directe omgeving weergegeven; de gearceerde vlakken zijn bestaande woningen en voor de rode kaders is een planologische procedure opgestart om hier woningen te realiseren. Om deze reden is initiatiefnemer van mening dat woningbouw op het perceel aan de Genooyerweg passend is binnen de omgeving.
De omvang van het kavel, zijnde circa 5000 m², geeft ruime mogelijkheden tot een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving. Gedacht wordt aan een inpassing van de woning vergelijkbaar met de opzet van een landgoed, zij het beperkter van omvang en zeker niet openbaar toegankelijk. Een woning in landgoedachtige setting heeft een meerwaarde voor natuur en ecologie, cultuurhistorie, landschap en beeldkwaliteit. Het kent een goede inpassing voor de woning. Een nieuw "landgoed" grenst bij voorkeur aan zowel een stedelijk (bebouwde kom) als een 'natuurgebied' en vormt daarbij een geleidelijke overgang naar het rivierdal.
3.1.2 Overige projectonderdelen
Onderdelen van het onderhavige project waarop het onderhavige plan ook betrekking heeft betreffen het bouwrijp maken van het plangebied, de aanleg van tuinen, erven en andere verhardingen, parkeerplaatsen , waterinfiltratie- en waterbergende voorzieningen, de ten behoeve van het project noodzakelijke kabels en leidingen, groen- en speelvoorzieningen.
Op basis van het milieubeleidsplan en het daarop gebaseerde Milieu UitvoeringsProgramma (februari 2000) wordt als streven c.q. uitgangspunt gehanteerd dat dubo-maatregelen uitgevoerd worden overeenkomstig het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen, geheel voor zover het betreft de zogenaamde vaste maatregelen, en voor minimaal 50% van de variabele maatregelen.
3.2 Stedenbouwkundig Ontwerp, Architectuur En Beeldkwaliteit
Voor de realisatie van deze ene woning is geen stedenbouwkundig plan opgesteld. Onderhavig bestemmingsplan sluit qua bouwmogelijkheden aan op de omliggende percelen aan de Oude Venloseweg en de Stint Urbanusweg. Goot- en bouwhoogte zijn met deze woningen gelijk getrokken en bedragen maximaal 6 respectievelijk 9 meter. Hetzelfde geldt voor de te bebouwen oppervlakte.
In juni 2004 is de Welstandsnota vastgesteld. Bij de beoordeling of een bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand worden de volgende vragen gesteld:
1. Past het plan goed in zijn omgeving (esthetisch) en draagt het bij aan de kwaliteit ervan, of doet het daar afbreuk aan?
2. Is het plan helder en begrijpelijk of nodeloos ingewikkeld?
3. Sluit het aan op thema´s of kenmerken van de omgeving – of van de opgave zelf?
4. Lijkt het bouwplan op wat het men er normaal gesproken van verwachten mag, gelet op de
functie?
5. Is het – gelet op de opgave die de ontwerper zich gesteld ziet - een geslaagd ontwerp qua:
• materiaalgebruik, textuur en kleur,
• licht- en vlakverdeling,
• compositie van massa´s en volumes.
• Heeft de ontwerper hiermee bereikt wat hier nodig was.
Als deze vragen positief beantwoord kunnen worden, voldoet het bouwplan normaliter aan redelijke eisen van welstand.
Echter, de omgeving van het plangebied is op de welstandskaart gelegen in het zogenaamde ontwikkelingsgebied. Gebieden met bijzondere welstandszorg zijn delen van de stad welke een grote culturele waarde vertegenwoordigen. Ze zijn niet alleen van groot belang voor de stad als geheel, maar ook kwetsbaar. Ze verdienen een zorgvuldig beleid dat gericht is op bescherming van de aanwezige waarden. Deze gebieden krijgen een bijzondere welstandszorg, met een beschermend karakter.
Ontwikkelingsgebieden zijn soms van groot belang, en worden gekenmerkt door een grote dynamiek. Het gaat daarbij om grootschalige herontwikkeling of geheel nieuwe planvorming. Hier schiet een conserverend beleid haar doel voorbij. Het beleid zal hier worden afgestemd op verwachten ontwikkelingen. Daarbij zal worden gewerkt met een stedenbouwkundig plan, een regieplan of een beeldkwaliteitsplan en eventueel supervisie / kwaliteitsteam.
Omdat er in casu sprake is van de realisatie van slechts één woning, is niet gekozen voor het opstellen van een stedenbouwkundig plan of beeldkwaliteitsplan, doch zal het op te stellen bouwplan in zo vroeg mogelijk stadium worden besproken met de Commissie Stadskwaliteit.
3.3 Openbare Ruimte, Ontsluiting En Parkeren
Het project wordt gerealiseerd aan de Genooyerweg te Venlo. De hoofdontsluiting zal plaatsvinden via Genooyerweg naar de Oude Venloseweg richting Velden of naar de Sint Urbanusweg-Van der Grintenstraat-Nijmeegseweg naar de oprit van de A67 in oost-west richting. Via de Nijmeegseweg in zuidelijke richting bereiknt men het centrum van Venlo.
De verkeersaantrekkende werking van het project bestaat hoofdzakelijk uit bewonersverkeer.
Het project leidt derhalve niet tot een substantiële toename van de verkeersbewegingen en heeft daarom geen consequenties voor de wegenstructuur, verkeersintensiteiten en verkeersveiligheid. Aanpassingen aan de openbare weg als gevolg van dit project zijn niet noodzakelijk.
Parkeren ten behoeve van het project zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Door de situering van de nieuwe woning op ruime afstand van de openbare weg, wordt ervoor gezorgd dat er ruimte parkeermogelijkheden aan de voorzijde van het perceel zijn voor bezoekers. Voor de bewoners zijn de volgens het CROW noodzakelijke 2 parkeerplaatsen per luxe woning ruimschoots aanwezig; althans binnen de grenzen van het perceel zijn hiervoor voldoende mogelijkheden om deze te realiseren.
3.4 Landschappelijke Inpassing, Groen En Water
Zoals eerder opgemerkt, is het te bebouwen perceel momenteel voorzien van begroeiing van marginale kwaliteit. Omdat onderhavig plan voorziet in een woning van hoogwaardige kwaliteit in een goede leefomgeving, zal het ter plaatse aanwezige groen worden gerooid (kapmelding ingevolge de Boswet zal tijdig worden ingediend) voor zover noodzakelijk in verband met de bouw van de nieuwe woning en verder versterkt worden in kwaliteit, daar waar de huidige kwaliteit te slecht is. Tevens zal binnen deze groene kamer worden voorzien in een mogelijkheid tot het opslaan en infiltreren van hemelwater. Voor dit laatste wordt verwezen naar de waterparagraaf.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
Per 1 juli 2008 hebben de destijds vigerende planologische kernbeslissingen (PKB's) op basis van het overgangsrecht de status van structuurvisie gekregen. Nieuwe structuurvisies moeten volgens de Wro een beschrijving bevatten waaruit blijkt hoe het rijk de in de structuurvisie verwoorde nationale ruimtelijke belangen wil verwezenlijken. Omdat de destijds vigerende PKB's nog niet over een dergelijke realisatieparagraaf beschikte heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid vastgesteld. Hierin zijn alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB's en de voorgenomen verwezenlijking daarvan gebundeld. Op basis van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dienen de medeoverheden over de voorbereiding van bestemmingsplannen en afwijkingen hiervan, overleg te voeren met het rijk indien nationale belangen in geding zijn. De Realisatieparagraaf geeft helderheid over de nationale belangen en daarmee ook over de vraag of over een ruimtelijk plan vooroverleg met het rijk noodzakelijk is.
Het overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB's en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld in één Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid. De Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie. Er is een overzicht opgenomen van 34 nationaal ruimtelijke belangen. Dit vormt de ruggegraat van de Realisatieparagraaf. Bij negen onderwerpen die ontleend zijn aan de Nota Ruimte en bij drie andere PKB's wordt de nieuwe amvb bevoegdheid ingezet. Enkele onderwerpen die raakvlakken hebben met dit bestemmingsplan zijn:
- PKB Beleidskader
Nota Ruimte gaat uit van bundeling en verstedelijking, optimale benutting van bestaand bebouwd gebied, een regime voor nieuwbouw in het buitengebied (inclusief een uitzonderingsbepaling voor recreatiecomplexen) en locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen. - Tweede structuurschema Militaire terreinen Planologische regeling indirect ruimtebeslag Beperkingen rondom zend- en ontvangstinstallaties, radarstations, laagvliegroutes jachtvliegtuigen, munitieopslag en rondom schietterreinen.
- Ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra
Binnen de nationale stedelijke netwerken worden een aantal gebieden aangewezen om de verstedelijking te bundelen, wat bijdraagt aan de versterking van de economische positie van de nationale stedelijke netwerken en aan het draagvlak voor voorzieningen in en bij de steden. De bundelingspercentages voor woningen, bedrijventerreinen en arbeidsplaatsen dient ten minste gelijk te blijven. Deze opdracht wordt verankerd in bestuurlijke afspraken. - Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten ondersteunt de steden in hun functie van economische en culturele motor en zorgt voor een bepaalde basiskwaliteit. In de Nota Ruimte staat onder meer beschreven dat provincies het integrale lokatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen concretiseren. Het locatiebeleid bevat ten minste regels die waarborgen dat bestaande en nieuwe bedrijven en voorzieningen uit het oogpunt van veiligheid, hinder en verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar zijn in woonbebouwing ruimte wordt geboden op specifieke daarvoor te bestemmen bedrijventerreinen. Verder is opgenomen dat aan nieuwe en bestaande bedrijven met omvangrijke goederenstromen en/of een omvangrijke verkeersaantrekkende werking ruimte wordt geboden op locaties met een goede aansluiting op verkeers- en vervoersverbindingen. In een amvb worden regels gesteld aan de toelichting van bestemmingsplannen om doorwerking van de hierboven beschreven passages te borgen.
Doordat het plan de realisatie van een woning betreft direct tegen de bestaande bebouwingsstructuur aan, past het onderhavige bestemmingsplan binnen de hierboven beschreven uitgangspunten van bundeling van verstedelijking.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Structuurvisie Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006
Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)2006 vastgesteld (op onderdelen geactualiseerd in 2008) en 2010. Het POL is een streekplan, het provinciaal waterhuishoudingsplan, het provinciaal milieubeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeers- en vervoersplan. Tevens vormt het POL 2006 een economisch beleidskader en een welzijnsplan op hoofdlijnen (voorzover het de fysieke elementen van economie, zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft). Na de inwerkingtreding van de Wro heeft het POL 2006 de status van structuurvisie.
Het plan(gebied) ligt in het POL 2006 in perspectief P8, stedelijke ontwikkelingszone, zoals op onderstaande kaart is weergegeven.
Het perspectief Stedelijke ontwikkelingszone omvat landbouwgebieden tussen het bestaand stedelijk gebied en de grens stedelijke dynamiek rondom iedere stadsregio. Deze zones bieden allereerst plaats aan mensgerichte natuur zoals stadsparken, multifunctioneel bos, openluchtrecreatie en sportcomplexen. Deze functies zijn belangrijk voor het welzijn van de bewoners en vangen een deel van de stedelijke recreatiedruk op. Deze gebieden kunnen ook ruimte bieden aan stadsuitbreiding in de vorm van nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Dergelijke uitbreidingen zijn pas aan de orde als onderbouwd kan worden dat herstructurering van het bestaande gebied, inbreiding of revitalisering geen oplossing kan bieden. Als er nieuwe rode ontwikkelingen in stedelijke ontwikkelingszones nodig zijn, dan dienen deze bij voorkeur aansluitend aan de bestaande stedelijke bebouwing gerealiseerd te worden. Met het oog op de bereikbaarheid komen daar voor werklocaties en winkelgebieden vooral plekken nabij stadsentrees, verkeers- en openbaar vervoerknooppunten en aansluitingen op transportassen in aanmerking. Ontwikkeling van nieuwe woongebieden, werklocaties of andere rode ontwikkelingen in de stedelijke ontwikkelingszones dient bij te dragen aan de revitalisering of herstructurering van bestaande stedelijk gebieden.
In casu zal direct worden aangesloten op de woonbebouwing welke is gelegen aan de Oude Venloseweg en de Genooyerweg; het plangebied kan direct ontsloten worden op de Genooyerweg. Het plangebied zal geheel in het groen zijn gelegen; slechts voorzover noodzakelijk in verband met de te realiseren woning zal het bestaande struweel gerooid worden. Voorzover dit niet het geval is, zal de kwaliteit van het groen op zijn minst behouden blijven en bij voorkeur nog versterkt worden door de aanplant van nieuw kwaliteitsgroen.
Op onderhavige uitsnede van de omgevingskaart is het plangebied te zien, gelegen aansluitend aan de lintbebouwing langs de Ouden Venloseweg en de Sint Urbarusweg.
Het plangebied wordt tevens, zoals uit onderstaande kaarten blijkt, gekenmerkt door kristallen waarden (Venloschol) en blauwe waarden (veerkrachtig watersysteem Maas).
In de Venloschol bevinden zich diepe grondwatervoorraden die van nature geologisch beschermd zijn. Hier geldt een verbod op nieuwe diepe onttrekkingen ten behoeve van beregening en voor overige toepassingen geldt een vergunningplicht, waarbij als uitgangspunt geldt dat nieuwe onttrekkingen niet worden vergund. De regels en de exacte begrenzing van de Venloschol zijn vastgelegd in de Verordening Waterhuishouding 2005.
In casu zullen er door toevoeging van een nieuwe woonbestemming geen nieuwe grondwateronttrekkingen plaatsvinden.
De uiterste ruimtelijke begrenzing van de Maas is overeenkomstig het besluit van Provinciale Staten tot vaststelling van de provinciale stroomgebiedsvisie Maas 2003. Binnen de begrenzing is het provinciaal beleid ten aanzien van de (ontwikkeling van) de Maas mede in relatie tot haar omgeving van toepassing. In de waterparagraaf (hoofdstuk 6) zal hierop nader worden ingegaan.
4.2.2 Limburgs kwaliteitsmenu
Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) geeft de 'extra' condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de plattelandskernen dan wel in het stedelijk gebied in de perspectieven P2, P3 en P8 mogelijk zijn. Essentie is dat de beoogde ontwikkelingen gepaard moeten gaan met een verbetering van de kwaliteit van de omgeving. Verbetering van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische of ruimtelijke kwaliteit. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit. Het Limburgs Kwaliteitsmenu is daarmee de opvolger van de regelingen Bouwkavel op Maat plus (BOM+), Ruimte voor Ruimte Zuid Limburg, Verhandelbare Ontwikkelingsrechten methode (VORm/Contourenbeleid) en Rood voor Groen (landgoederen). De gemeenten zullen het Limburgs Kwaliteitsmenu moeten uitwerken, waarna voor nieuwe ontwikkelingen dit gemeentelijk beleid geldt. De oude provinciale regelingen zijn vervallen.
Woningbouw en andere 'rode' ontwikkelingen dienen in principe binnen de contouren te worden gebouwd zodat het buitengebied gevrijwaard wordt van verdere verstedelijking en verstening.
Het beleid is van toepassing op die gevallen waarin de bestemming van een perceel wordt gewijzigd in een woonbestemming, waardoor woningbouw mogelijk wordt gemaakt.Deze ontwikkeling is alleen mogelijk indien ze per saldo tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering leidt. Om invulling te geven aan deze voorwaarde zal ter plaatse sprake moeten zijn van kwaliteit, maar dient ook een kwaliteitsbijdrage te worden geleverd. Voor de hoogte van de kwaliteitsbijdrage is een drempelwaarde gegeven. De bestemmingswijziging is alleen mogelijk op een locatie binnen een bestaand lint of cluster of aansluitend aan de contour. De woningen dienen te passen in de regionale woningbouwafspraken en de afspraken met betrekking tot Ruimte voor Ruimte.
Nu onderhavig plangebied tevens is gelegen binnen de grens van stedelijke dynamiek, is het Kwaliteitsmenu Limburg niet van toepassing. Wel wordt gemeenten geadviseerd om bij ontwikkelingen in deze gebieden op vergelijkbare wijze als buiten de contour op extra ruimtelijke kwaliteit te sturen.
Beleidsregel mitigatie en compensatie natuurwaarden
De Beleidsregel mitigatie en compensatie natuurwaarden, door de provincie Limburg vastgesteld op 6 september 2005, dient ervoor te zorgen dat het areaal aan natuurgebieden en de kwaliteit van de natuur onveranderd blijft. Als door een ingreep bijvoorbeeld voor stedelijke ontwikkeling of infrastructuur natuur verloren gaat, moet deze met behulp van een compensatieplan elders worden hersteld.
Als gevolg van onderhavig bestemmingsplan zal een deel van het perceel met de bestemming Bos worden gebruikt voor woondoeleinden. Deze oppervlakte aan bos welke een andere bestemming krijgt, zal elders gecompenseerd dienen te worden. In overleg met de gemeente Venlo is een perceel grond gevonden aan Schandelo (kadastraal bekend als locatie Velden, sectie M, nummer 41), grenzend aan een bosbestemming, welk perceel nu de bestemming agrarisch met natuurwaarden heeft. Van dit perceel zal een oppervlakte van circa 1000 m², direct grenzend aan het bos, bestemd worden als bos. Op onderhavige luchtfoto is in het (ruime) groene kader aangegeven om welke gronden het gaat.
Deze bestemmingswijziging zal in onderhavig plan ook planologisch worden geregeld.
Hiermee wordt voldaan aan de compensatieverplichting.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Strategische Visie 2030
In september 2009 is de Strategische Visie Venlo 2030 vastgesteld, welke aan de nieuwe gemeente Venlo een afwegingskader meegeeft op basis waarvan toekomstige besluiten kunnen worden afgewogen en nieuwe ontwikkelingen binnen breder perspectief kunnen worden geplaatst.
Gelegen in het centrum van twee bijzondere geografsche assen heeft de regio een breed pallet aan mogelijkheden. De geografsche oost-west-as biedt enerzijds de harde en snelle kant van de economie, de euro’s, het kapitaal, het vervoer en de internationale context. De noord-zuid-as anderzijds biedt ons een vriendelijke en tragere wereld, de Maas, de prachtige natuur, onze cultuurhistorie, lekker eten en genieten en lekker wonen.
In de visie worden vijf thema’s beschreven, welke van strategisch belang zijn voor de toekomst en die richting geven aan de ontwikkeling van beleid en programma’s. De vijf thema’s zijn de volgende:
- Stad van actieve mensen
- Innovatieve & excellente stad
- Internationaal
- Aantrekkelijke (binnen-) stad
- Veelzijdige stad in het groen
De thema’s met hun ambities zijn samengetrokken tot een drietal scenario’s (Netwerk Venlo, Woonkamer Venlo en Atelier Venlo) waarin duidelijk herkenbare accenten worden gezet. Tijdens het besluitvormingsproces over de strategische visie in de gemeenteraad zijn een aantal elementen uit deze drie scenario’s samengevoegd tot een samengesteld scenario, ‘Venlo Kansenstad’ (Je maakt het in Venlo). Dit is het scenario waarvoor de gemeenteraad heeft gekozen.
Individuele ontplooiing en participatie, innovatiekracht en een aantrekkelijk woonklimaat zijn de belangrijkste karakteristieken van dit door de gemeenteraad gekozen samengesteld toekomstscenario.
Gelet op de gewenste ontwikkeling van de stad en de relatief gunstige regionale economische uitgangspositie is de langere termijn bevolkingsdaling, vanuit het oogpunt van arbeidsmarktperspectief en behoud van voorzieningenniveau, niet gewenst. Stabilisatie en (waar mogelijk lichte) groei wordt nagestreefd.
Gelet hierop past het initiatief goed in deze Strategische Visie. Binnen een zeer aantrekkelijke omgeving wordt een kwalitatief goed woonklimaat gecreëerd, door toevoeging van een woning in het groen.
4.3.2 Ruimtelijke Structuurvisie 2005-2015
De gemeente Venlo beschikt sinds 2005 over de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo 2005-2015. De Ruimtelijke Structuurvisie 2005-2015, gewijzigd naar aanleiding van nieuwe Wro 2008, is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 maart 2009. Uitgangspunt bij de wijziging blijft de voorgenomen ontwikkeling en het ruimtelijk beleid zoals deze is vastgesteld in 2005. Daardoor is deze wijziging “beleidsneutraal” en is de planperiode niet gewijzigd.
In de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Venlo wordt in principe gestreefd naar het oplossen van de ruimtevraag voor woningbouw binnen de contouren van de bestaande kernen. Verschillen in dichtheid, voorzieningenniveau en inrichting van de openbare ruimte zijn aanknopingspunten voor het benoemen van verschillende woonmilieus die als richtinggevend kader dienen voor ingrepen in de bestaande voorraad en nieuwbouw. De verschillen in ruimtelijke structuur en variatie in woonmilieus geven elke kern een onderscheidende identiteit die onderdeel is van de ruimtelijke kwaliteit van Venlo. Bij de uitwerking van plannen kan worden aangehaakt op de karakteristiek en structuur van de verschillende grotere en kleine kernen. Het gaat daarbij om zowel uitbreiding als vernieuwing van de bestaande voorraad. Locaties buiten de bestaande contouren mogen alleen voor woningbouw benut worden als het gaat om de ontwikkeling van een woonmilieu dat tegemoet komt aan een gebleken behoefte, maar waar binnen de bestaande contouren ook op langere termijn geen ruimte of geschikte omgeving voor is. Voorkomen moet worden dat de ruimte tussen de kernen dichtslibt, hetgeen een onherroepelijk verlies zou zijn van een unieke ruimtelijke kwaliteit.
Nu de te realiseren woning een relatief hoge kwaliteit heeft en geprojecteerd wordt op een zeer ruim perceel, is er sprake van een woningtype dat moeilijk binnen de contour gerealiseerd kan worden, gelet op het feitelijke ruimtebeslag. Wel ligt de locatie direct aansluitend aan de contour rondom Venlo en binnen de stedelijke dynamiek, zodat duidelijk sprake is van clustering van bebouwing.
4.3.3 Bestemmingsplan 'Océ en omgeving'
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Océ en omgeving' van de gemeente Venlo. Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 17 december 2008, goedgekeurd door GS op 7 april 2009, in werking getreden op 4 juni 2009. De onderstaande afbeelding bevat een afschrift van de plankaart, waarop is te zien dat het plangebied op dit moment nog de bestemming Bos Bo heeft.
De op de plankaart voor “Bos” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bos en bebossing;
b. groenvoorzieningen;
c. Waterlopen en waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
d. Recreatief medegebruik;
e. paden en wegen.
Binnen deze bestemming is geen bebouwing toegestaan, is de realisatie van een woning in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan kent hiertoe ook geen vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheden.
Hoofdstuk 5 Milieu-planologische Aspecten
5.1 Geluidhinder
5.1.1 Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
In casu zijn de omliggende wegen gezoneerd, nu er geen sprake is van een 30 km/uur-zone. De Oude Venloseweg en de Genooyerweg (beiden 2 rijbanen) hebben een geluidszone van 250 meter; de A67 (4 rijbanen) heeft een geluidszone van 400 meter. Het plangebied ligt binnen deze drie zones.
Op 10 januari 2012 is door Inpijn-Blokpoel een akoestisch onderzoek opgesteld.
Onderhavig onderzoek heeft uitgewezen dat zowel de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als de maximale ontheffingswaarde van 53 dB op het bouwplan aan de Genooyerweg te Venlo ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg A67 wordt overschreden, laatstgenoemde overschrijding is echter marginaal (0,2 dB). De overschrijding van de maximale ontheffingswaarde bedraagt afgerond, na aftrek ex art. 110g Wgh, aldus maximaal 1 dB.
Het wegverkeer op de Oude Venloseweg resulteert niet in een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, en dus ook niet van de maximale ontheffingswaarde.
Gezien de overschrijding van de maximale ontheffingswaarde dienen maatregelen om de bijdrage van de Rijksweg A67 aan de akoestische gevelbelasting te beperken, beschouwd te worden.
Verder dient nagegaan te worden of dergelijke maatregelen voldoende doeltreffend zijn, en of ze stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële bezwaren hebben.
Geluidsbeperkende maatregelen kunnen in drie categorieën, met de navolgende voorkeursvolgerorde, worden onderverdeeld:
1. Maatregelen bij de bron.
Hierbij kan gedacht worden aan stillere voertuigen, lagere snelheden, geluidsarme wegdekken vermindering van de intensiteiten, beperking vrachtverkeer e.d. In deze specifieke situatie behoren bronmaatregelen niet tot de mogelijkheden.
2. Maatregelen overdrachtsgebied.
Zijn maatregelen aan de bron niet mogelijk of niet voldoende, zijn maatregelen in het overdrachtsgebied aan de orde. Hierbij kan gedacht worden aan afschermende maatregelen middels schermen, wallen e.d. In onderhavige situatie is gerekend met een geluidscherm langs de hoofdrijbanen van de Rijksweg A67, zie hiervoor ook het navolgende.
3. Maatregelen bij de ontvanger
Zijn maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk of niet voldoende dan kunnen maatregelen bij de ontvanger getroffen worden. Hierbij kan in eerste instantie gedacht worden aan het toepassen van een dove gevel. Ook het toepassen van gevelisolatie en een andere indeling van gebouwen zijn maatregelen die getroffen kunnen worden.
Als aangegeven is gerekend met een variant ‘toepassen scherm’. Het gaat dan om een scherm langs de zuidzijde van de hoofdrijbaan A67, bestaande uit 3 delen over een totale lengte van ruim één kilometer. Het gaat om een scherm in een aantal delen daar ter plaatse de aansluiting met de Nijmeegseweg aanwezig is. De hoogte van het scherm is gesteld op 1 meter. Middels een dergelijk scherm is de bijdrage van de Rijksweg A67 op de akoestische gevelbelasting maximaal 52 dB, inclusief aftrek art. 110g Wgh.
Een dergelijke maatregel kan echter stuiten op bezwaren van financiële aard. Afhankelijk van de uitvoering van het scherm en de lokale situatie mag uitgegaan worden van een bedrag van circa € 280,--/m². Dit gecombineerd met het aantal m² vergt aldus een investering van circa €300.000,-. In geval van maatregelen voor een solitaire woning zijn dus bezwaren van financiële aard aan de orde.
Geconcludeerd wordt dat er een procedure voor toekenning van hogere grenswaarden doorlopen dient te worden aangezien de geluidsbelasting van de Rijksweg A67 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Daarnaast dient de woning ook uitgevoerd te worden met een dove gevel aan de rechter zijgevel noordoost, aangezien de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt overschreden.
Het integrale akoestische onderzoek is als bijlage bij de planstukken gevoegd.
5.1.2 Railverkeer en industrielawaai
De meest nabijgelegen railinfrastructuur is de spoorlijn tussen Nijmegen en Venlo (765). Het betreft hier een spoorwegverbinding met een vastgestelde geluidzone van 100 meter aan weerszijde (gerekend vanaf de buitenste spoorstaaf). De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor woningen in die zone bedraagt 55 dB vanwege de spoorwegen (artt. 106b en 106d lid 1 Wgh). Het plangebied ligt op ca. 1,6 km van de spoorwegverbinding. Het plangebied is derhalve buiten deze geluidzone gelegen. Op dit punt is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Nabij het plangebied is een gezoneerd bedrijf (Océ) aanwezig. In het bestemmingsplan Océ en omgeving is de geluidszone voor dit bedrijf vastgelegd.
De bedoeling van een geluidszone is om de functies ‘werken’ en ‘wonen’ te scheiden en zo een zekere afstand te creëren tussen woningen en bedrijven. Dit in verband met de milieuhinder die bedrijvigheid met zich meebrengt. Voor Océ is een zone berekend die samenhangt met de huidige activiteiten en activiteiten die in de toekomst zullen gaan plaatsvinden. Elke nieuwe activiteit binnen het bedrijf wordt getoetst aan die zone en deze mag niet overschreden worden. Daarmee is er een garantie voor omwonenden dat zij geen hogere geluidsbelasting krijgen.
In het bestemmingsplan Océ en omgeving is speciaal ingegaan op de geluidscontouren van het bedrijf Océ. Voor dit bestemmingsplan is overleg gevoerd en zijn nieuwe geluidzones ingetekend die rekening houden met de toekomstige plannen van het bedrijf. Uit onderstaande kaart valt op te maken dat het voorgenomen plan geen hinder ondervindt van de geluidszones van het bedrijf Océ.
5.2 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied nieuwe bodemgevoelige functies toegelaten in de vorm van een woning. Voordat door middel van dit bestemmingsplan deze nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.
In 2010 is de Bodembeheernota Venlo in werking getreden. In de bodembeheernota is opgenomen dat de bodemkwaliteitskaart (Bkk) als bewijsmiddel mag worden gehanteerd voor de kwaliteit van de bodem. Voorwaarde is dat aangetoondmoet worden dat op en in de omgeving van de locatie geen potentieel verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden en dat kwaliteit zoals beschreven in de Bkk voldoet aan het beoogde gebruik.
De locatie is gelegen in de zone "buitengebied zand / ontwikkeling na 1990". Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de gemiddelde kwaliteit in die zone voldoet aan de AchtergrondWaarde 2000 (AW2000). Aangezien er van betreffende locatie geen specifieke gegevens bekend zijn, mag derhalve de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel worden gehanteerd.
Er hoeft volgens de gemeente Venlo derhalve geen onderzoek plaats te vinden.
Ten aanzien van eventueel bij bouwwerken vrijkomende grond geldt, dat indien de grond elders zal worden gebruikt, deze te allen tijde onderzocht dient te worden conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit om zo de definitieve hergebruikmogelijkheden vast te stellen. Wanneer de grond vrijkomt binnen een locatie en in een later stadium onbewerkt weer binnen hetzelfde perceel wordt hergebruikt, geldt geen aanvullende onderzoeksinspanning.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Wetgeving
Tot 15 november 2007 was in Nederland het Besluit luchtkwaliteit (BLK 2005) van kracht. Het BLK 2005 bood overheden de mogelijkheid om projecten doorgang te laten vinden in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden, op voorwaarde dat de luchtkwaliteit door het project per saldo niet slechter wordt. Het BLK 2005 eiste dat een verslechtering gecompenseerd moest worden door voldoende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit noemen we projectsaldering. In de opvolger van het BLK 2005, de Wijziging van de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; “Wet Luchtkwaliteit”), wordt de programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.
De programma-aanpak is gekoppeld aan inwerkingtreding van de nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit. De programma-aanpak uit de Wet krijgt vorm in gebieden waar de luchtkwaliteit de Europese normen overschrijdt (overschrijdingsgebieden). Gezamenlijk wordt gewerkt door gemeenten, WGR+-regio's, provincies en Rijk, aan dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. In dit 5-jarige programma inventariseren alle overheden alle grote ruimtelijke ontwikkelingen en brengen ze alle uitvoerbare en kosteneffectieve maatregelen in kaart om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het resultaat hiervan is een positieve balans van enerzijds projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en anderzijds een groot pakket maatregelen die ervoor zorgen dat overal aan de normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan.
Het Rijk coördineert de ontwikkeling van het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en heeft een looptijd tot 1 augustus 2014.
De Wet Luchtkwaliteit wordt verder uitgewerkt in nadere regelgeving zoals een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit “ Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”) en Ministeriële Regelingen (Regeling “Niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”). Op 16 januari 2009 is verder het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Dit besluit is gericht op het voorkomen van de bouw van zogenoemde 'gevoelige bestemmingen', zoals kinderdagverblijven en scholen, binnen een bepaalde afstand van (snel)wegen in gebieden die (nog) niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen. Zo wil het Rijk de gezondheid van kwetsbare bevolkingsgroepen beschermen tegen een relatief verhoogd gezondheidsrisico.
5.3.2 Kleine en grote projecten
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
5.3.3 Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
- a. inrichtingen
- b. infrastructuur
- c. kantoorlocaties
- d. woningbouwlocaties
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM). Het onderhavige plan valt met één woning ruimschoots onder de norm van 1500 woningen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelscentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meerworden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken. Indien een kwetsbaar object wordt gerealiseerd binnen de PR-contour 10-6/jr. is dat alleen acceptabel indien aan de planologische maatregel of de omgevingsvergunning zodanige voorwaarden worden verbonden dat binnen 3 jaar de PR-contour 10-6/jr. gehaald wordt. Tot die tijd geldt dan de PR-contour 10-5/jr. als grenswaarde.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr.wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
De nieuw te realiseren woning is te kwalificeren als kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied voor GR dan wel een binnen een PR-contour 10-6/jr.van enige risicovolle inrichting.
Volgens de risicokaart van de Provincie Limburg is er op grotere afstand van het plangebied wel een risicovol bedrijf gelegen. Het gaat hierbij om het Esso tankstation met LPG-vulpunt aan de A67. De risicocontour PR 10-6/jr bedraagt 110 meter; de feitelijke afstand tot het plangebied is echter ruim 450 meter. Aan de Groot Bollerweg 2 ligt AHC Oppervlaktetechnieken B.V., een inrichting met CPR 15-2 opslagplaats met bijbehorende risicocontour PR 10-6/jr van 165 meter; de feitelijke afstand tot het plangebied bedraagt circa 900 meter tot aan de grens van de inrichting. Overige risicovolle bedrijven liggen op nog grotere afstand van het plangebied dan wel hebben een kleinere risicocontour.
Geconcludeerd kan worden dat de waardes ten opzichte van de nieuwe woning niet worden overschreden.
5.4.2 Vervoer gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of binnenwateren is geregeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) en de daarop gebaseerde Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Op basis van deze circulaire kunnen langs wegen, spoorwegen en vaarwegen PR-contouren 10-6/jr. en het GR bepaald worden. De juridische binding van deze contouren voor bestaande en nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is grotendeels gelijk aan het Bevi. Dat geldt ook voor de rol van het GR.
Uit de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen3 blijkt dat de dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt de autosnelweg A67 (Eindhoven-Venlo) is. Uit de tabellen behorende bij de Circulaire Risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen blijkt tevens dat de plaatsgebonden risicocontour is gelegen op de weg. Voor wat betreft het groepsrisico zijn voor het plangebied geen aandachtspunten aangegeven. Dit betekent dat het groepsrisico ter plaatse van het plangebied ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Het plangebied bevindt zich verder ruim 1,6 km van de spoorlijn Nijmegen-Venlo. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr.is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het plangebied ligt hier ruim achter. Het groepsrisico is minder dan de oriënterende waarde, zodat op dit punt geen knelpunt aanwezig is.
Volgens de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland betreft de Maas in Limburg geen rivier waar het plaatsgebonden risico de waarde van 10-6/jr. op de oever overschrijdt. Ook de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt nergens overschreden.
- 3. Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen, Ministerie van Verkeer en Waterstaat (VenW), Adviesbureau voor Industriele Veiligheid (AVIV), G.A.M. Golbach 2003
5.5 Milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.
5.5.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand:
- categorie 1: grootste afstand 10 meter;
- categorie 2: grootste afstand 30 meter;
- categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
- categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
- categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
- categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
- categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
- categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
- categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
- categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
5.5.2 Invloed milieuhinder op het plangebied
Op onderstaande kaart (afkomstig uit het vigerende bestemmingsplan, doch qua aangeduide contouren nog steeds actueel, cq. niet verscherpt) is het plangebied aangegeven met een grijs vlak. In de directe nabijheid van het plangebied liggen de volgende inrichtingen:
- Océ, voorzover gelegen tussen de Nijmeegseweg en de Oude Venloseweg, met een richtafstand van 100 m.
- Genooyerweg 47, zijnde een rundveehouderij met een richtafstand van 100 m.
- Oude Venloseweg 116a, zijnde een glastuinbouwbedrijf met een richtsafstand van 30 m.
- Hoek Genooyerweg-Sint Urbanusweg-Genooyerkapelweg, zijnde een glastuinbouwbedrijf met een richtsafstand van 30 m.
Bij voornoemde richtafstanden is uitgegaan van een rustige woonwijk/buitengebied. In casu kan echter niet staande blijven dat in de omgeving van het plangebied sprake is van een rustige woonwijk, noch van een rustig buitengebied. Er is veeleer sprake van een dynamische omgeving waar wonen, werken en agrarische activiteiten naast elkaar liggen. In dergelijke situaties mag de richtafstand met één afstandsstap verkleind worden.
Gelet hierop vormt onderhavig plan geen belemmering voor omliggende bedrijven en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.6 Kabels, Leidingen En Straalpaden
5.6.1 Inleiding
Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.
5.6.2 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels
Bij brief van 3 oktober 2005 van het ministerie van VROM aan de Gasunie geeft het ministerie het volgende aan: "Ten aanzien van de risiconormering voor buisleidingen gelden de uitgangspunten van het externe veiligheidsbeleid. Deze uitgangspunten liggen onder meer vast in het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan en voorzien in het bieden van een basisveiligheidsniveau door het stellen van een grenswaarde aan het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Het beleid gaat daarbij uit van het op termijn opheffen van het onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties, maar houdt daarbij wel rekening met de haalbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen. Deze beleidslijn is voor inrichtingen inmiddels wettelijk vastgelegd."
In de cirulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" van het ministerie van VROM, vastgesteld op 26 november 1984, is de zonering langs hogedruk transportleidingen aangegeven met als doel zowel voor de leidingeigenaar als de ruimtelijk ordenaar de risicoruimte vast te stellen. In onderhavig plangebied komen geen gastransportleidingen voor die onder het bereik van genoemde circulaire vallen.
Er liggen geen hoofdleidingen voor olie, brandstof of water en geen hoogspanningsleidingen in of in een straal van 100 meter rondom het plangebied die een planologisch-juridische beschermingszone hebben.
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Waterbeleid
Vanuit het Europese beleid vormen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Europees Milieu- en natuurbeleid en het Verdrag van Malta de belangrijkste beleidsstukken. Op Rijksniveau zijn dit met name de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het Waterbeleid 21eeeuw: Anders omgaan met water (WB21).
6.1.1 Vierde Nota Waterhuishouding en Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21)
De Vierde Nota Waterhuishouding beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling van beleid is 'het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd'. Voor de verschillende watersystemen is specifiek beleid ontwikkeld.
Naar aanleiding van de wateroverlast in het afgelopen decennium heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw een advies geschreven over de toekomstige inrichting van het watersysteem in Nederland, inclusief de relatie met de ruimtelijke inrichting. Op basis van de principes: 'anders omgaan met waterbeheer', 'ruimte voor water' en 'meervoudig ruimtegebruik' heeft de commissie een aantal aanbevelingen gedaan, waarvan de belangrijkste zijn:
- introductie van de trits 'vasthouden-bergen-(gedoseerd) afvoeren;
- watertoets;
- stroomgebiedsbenadering.
6.1.2 POL 2006 en Stroomgebiedsvisie Limburg
Vanuit het Provinciale beleid zijn in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2006) op hoofdlijnen provinciebrede uitgangspunten ten aanzien van het Waterbeheer opgenomen en wordt ingegaan op de rol en taak van de regionale waterbeheerders. In de "Blauwe waarden" staat het behoud en herstel van een veerkrachtig watersysteem centraal. Daarbij komen onder andere de doelstellingen en ambities voor waterkwaliteit, retentie, waterbodemkwaliteit, beekherstel, verdrogingsbestrijding en erosiebestrijding aan bod.
Naast het POL is tevens de stroomgebiedsvisie Limburg richtinggevend voor het waterbeleid in Limburg. De stroomgebiedsvisie Limburg is eind 2002 door de Provincie Limburg in samenwerking met de waterbeheerders in het kader van WB21 opgesteld. Hierbij is aangegeven welke maatregelen nodig zijn om het watersysteem in de 21e eeuw op orde te brengen en te houden, rekening houdend met een (landelijk) in ontwikkeling zijnde nieuwe, scherpere normering en een klimaatsverandering waarbij in 2050 10% meer neerslag verwacht wordt.
6.1.3 Integraal Waterbeheersplan Peel en Maasvallei en Waterwet
Met beleid zoals dat wordt gevoerd door het waterschap is vastgelegd in het Integraal Waterbeheersplan Peel en Maasvallei. In dit plan worden aan de oppervlaktewateren functies toegekend. Elk water heeft een ecologische hoofdfunctie (namelijk specifiek of algemeen ecologische functie) en een mensgerichte hoofdfunctie (zoals stedelijk water of agrarisch water).
Op 22 december 2009 is verder de Waterwet in werking getreden. Met deze wet zijn 8 oude waterwetten samengevoegd. De waterwet heeft de volgende wetten samengevoegd:
- Wet op de waterhuishouding;
- Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
- Wet verontreiniging zeewater;
- Grondwaterwet;
- Wet droogmakerijen en indijkingen;
- Wet op de waterkering;
- Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de delen van deze wet die over water gaan);
- Waterstaatswet 1900 (het deel van deze wet die over water gaat).
Voor al deze wetten zijn de afzonderlijke vergunningstelsels komen te vervallen. In de nieuwe Waterwet worden echter zoveel mogelijk handelingen met algemene regels geregeld, waarbij er geen vergunning meer hoeft te worden aangevraagd. Voor een aantal activiteiten blijft nog wel een vergunningsplicht bestaan in de vorm van één integrale watervergunning.
6.2 Geohydrologie En Infiltratiewaarden
De bodemdoorlatendheid als matig te beschouwen. De doorlaatfactor (k) bedraagt 0,15-0,45 m/etmaal. Zoals uit onderstaande figuur (afkomstig van Waterschap Peel en Maasvallei) valt op te maken, is de k-waarde van de ten westen gelegen gronden beduidend hoger (1,5-10 m/etmaal).
6.3 Waterhuishoudkundige Situatie Plangebied
6.3.1 Oppervlaktewater
Binnen het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig. Het dichtstbijzijnde oppervlaktewater is de Stepkensbeek. Dit water heeft echter geen specifiek ecologische functie. Het plangebied ligt binnen het stroomgebied van de Stepkensbeek. Het streefbeeld voor deze beek, in het kader van het Integraal Waterplan Venlo, is dat op lange termijn de beek onderdeel kan zijn van een recreatieve route die de Maascorridor en het natuurgebied Zwart Water met elkaar verbindt. Schoon dakwater kan opgevangen worden en in de bodem worden geïnfiltreerd.
Het plangebied ligt verder op de rand van het rivierbed van de Maas, zoals opgenomen in de beleidsregels “Grote Rivieren” en op de rand van de contouren van de op de POL-kaart 4c (blauwe waarden) opgenomen gebieden voor een veerkrachtig watersysteem van de Maas. Deze gebieden vormen de provinciale vertaling van het in de beleidslijn opgenomen rivierbed.
Beleidsregels Grote Rivieren
Het plangebied is volgens de kaart “Beleidsregels grote Rivieren” (vastgesteld bij besluit van 4 juli 2006 en in werking getreden d.d. 14 juli 2006) geheel gelegen binnen het bergend regime van de Maas.
Voor activiteiten in het gedeelte van het rivierbed waarop het bergend regime van toepassing is, wordt toestemming gegeven, mits:
a. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
b. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit, en
c. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is,
met dien verstande dat de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
Uit informatie van Rijkswaterstaat is gebleken dat de maatgevende waterstand op de locatie van de woonbestemming 18.38 m + NAP is. Volgens het Algemeen Hoogtebestend Nederland ligt het maaiveldniveau op deze locatie hoger, op circa 19 meter boven NAP; dit houdt in dat op deze locatie geen sprake zal zijn van inundatie. Er hoeft aldus geen volumecompensatie plaats te vinden. Het nieuwe object vormt geen feitelijke belemmering.
Het feit dat er niet gecompenseerd hoeft te worden, ontslaat echter niet van de verplichting om te zijner tijd een watervergunning aan te vragen.
6.3.2 Grondwater
Het maaiveld ter plaatse van het plangebied bevindt zich op circa 18-20 m + NAP. Binnen het plangebied is sprake van een talud.
Er staan geen peilbuizen in de directe omgeving van het projectgebied.
De omgeving wordt gekenmerkt door gronden behorend tot grondwatertrap III en VII. Voor deze grondwatertrappen gelden de volgende grondwaterstanden:
III = H <40 L 80-120
VII = H 80 -140 L >120
De bodem bestaat ter plaatse uit gronden in oude Maasmeanders en hoge bruine enkeerdgronden en grof zand.
Er zijn geen klachten bekend van grondwateroverlast in de omgeving anders dan ingeval van stijging van het Maaswater als gevolg van smeltwater en hevige regenval. Het plangebied heeft geen speciale status als grondwaterbeschermingsgebied. Gelet op de actuele grondwaterstand als de grondwaterkwaliteit zullen zich naar verwachting geen problemen voordoen.
Wel ligt het projectgebied in de zogenaamde “Venloschol”. Dit gebied bevat een strategische grondwatervoorraad in de diepere grondlagen. Deze grondwaterreserve wordt beschermd door de natuurlijke geologie in de vorm van een beschermende kleilaag. Om deze geologische beschermlaag te behouden zijn diepe boringen verboden. Voor overige toepassingen geldt een vergunningplicht, waarbij uitgangspunt is dat nieuwe diepe grondwateronttrekkingen (o.m. voor beregening) niet worden vergund (Verordening Waterhuishouding 2005). In het kader van dit project zijn weliswaar grondwerkzaamheden noodzakelijk ten behoeve van de fundering van de aanbouw en het bijgebouw, doch deze zijn zowel qua diepte als qua oppervlakte zodanig beperkt dat hierdoor een negatieve beïnvloeding van het grondwaterpeil of de (grond)waterhuishouding niet te verwachten is.
6.3.3 Afvoerend verhard oppervlak en riolering
Het totale plangebied bedraagt circa 5000 m2 en is geheel onverhard. Het plan voor de bouw van één woning leidt dan tot de navolgende hoeveelheid afvoerend verhard oppervlak:
woning met een oppervlakte van maximaal 300 m²
bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 100 m²
De toename van het afvoerend verhard oppervlak bedraagt bij maximale benutting van de bouwregels 400 m².
Ter plaatse van de Genooyerweg is een gemengd rioolstelsel aanwezig.
6.4 Uitgangspunten En Randvoorwaarden Waterhuishoudkundig Systeem
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
- afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
- de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
- verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden. Dat betekent in ieder geval dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en strooizout binnen het plan niet toegestaan is;
- waterhuishoudkundige voorzieningen met de mogelijkheid tot overloop op openwater of vrijvervalriolering (dynamisch) dienen gedimensioneerd te worden op 30 mm berging, waarbij de overloop bij voorkeur bovengronds wordt gerealiseerd. Tevens moet gegarandeerd zijn dat een bui met 63 mm in 16,2 uur (T=100) geen wateroverlast voor derden mag veroorzaken;
- waterhuishoudkundige voorzieningen zonder de mogelijkheid tot overloop op openwater of vrijvervalriolering (dynamisch) dienen gedimensioneerd te worden op 50 mm berging (T=10). Tevens moet gegarandeerd zijn dat een bui met 84 mm met een duur van twee dagen waarbij er niets kan infiltreren (T=100) geen wateroverlast voor derden mag veroorzaken;
- er dient een waakhoogte van 50 cm te worden aangehouden;
- grondwateroverlast dient voorkomen te worden.
6.5 Toepassing Wateruitgangspunten Op Het Plangebied
6.5.1 Hergebruik
Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.
6.5.2 Infiltratie, berging en afvoer
Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd afvoerend verhard oppervlak plaats van maximaal 400 m² binnen het plangebied valt.
Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10. Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui 32,6 mm neerslag valt in 1 uur en 42,9 (afgerond 43) mm in 4 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,043 m.
6.5.3 Kwantiteitsberekening en randvoorwaarden
Verder voorziet het plan in een voorziening bij een extreme neerslaggebeurtenis. Hierbij is een neerslaggebeurtenis van T= 100 maatgevend, waarbij uitgegaan wordt van een bui van 84 mm met een duur van 2 dagen, waarbij er niets kan infiltreren. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,084 m.
Kwantiteitsberekening en infiltratietijd
Neerslag T=10 => 43 mm neerslag/m2 | Neerslag T=100 => 84 mm neerslag/m2 |
Te infiltreren => 400 m2 x 0,043 m = ca. 17 m3 | Te infiltreren => 400 m2 x 0,084 m = ca. 34 m3 |
Binnen het plangebied zal een infiltratievijver /laagteworden aangelegd welke voldoende capaciteit heeft om een bui van T=10. Bij hevige regenval is het eigen perceel ruim voldoende van omvang om als noodoverloop te fungeren. Met de aanleg van de infiltratievijver zal rekening gehouden worden met de hoogste gemiddelde grondwaterstand om te voorkomen dat de vijver/laagte volstroomt met grondwater.
Het afvalwater zal wel op de bestaande riolering geloosd worden.
6.6 Overleg Waterschap
Vooroverleg met en advies van het waterschap Peel en Maasvallei maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Peel en Maasvallei heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden4 , geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2. Het plangebied is echter wel gelegen in een aandachtsgebied, namelijk in het bergend regime van de Maas.
- 4. Het betreft hier rivierbed van de Maas, 30 meter-zone langs een kanaal (inclusief lozing op Maas of kanaal), zuiveringstechnisch werk of leiding, grondwaterbeschermingsgebied, primaire waterkering/kade, primair en secundair oppervlaktewater (incl. beschermingszone) en bedrijventerrein.
Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- plantoelichting
- planregels;
- verbeelding.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2008:
- Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008;
- PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2008;
- Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2008.
De planregels zijn tevens opgesteld met in acht name van de werkafspraak 'SVBP begrippen toepassen met de Wabo', Geonovum, september 20105.
- 5. Wijzigingsvoorstel, Mantis 3046, 3047 en 3540, www.geonovum.nl/melding/ro_standaarden.
7.2 Planmethodiek
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
7.3 Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2008 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.
7.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In deBegrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.
In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2)worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
De bestemming “wonen” heeft tot doel het mogelijk maken van één vrijstaande woning. Er mag uitsluitend gebouwd worden binnen het aangeduide bouwvlak. Binnen dit bouwvlak mag een vrijstaande woning van maximaal 15 bij 20 meter worden gebouwd met een nok- en bouwhoogte van 6 respectievelijk 9 m.
Over een groot gedeelte van de bestemming “wonen” ligt de dubbelbestemming “waterstaatkundig beheer”. Deze gronden hebben primair een waterbergende functie.
Hiermee wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de vigerende planregels van de gemeente Venlo.
In de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, dealgemene ontheffingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 8 Handhaving
8.1 Algemeen
Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het betreft hier handhaving en toezicht op de naleving van de voorschriften in het bestemmingsplan. Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Handhaving is bovendien van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden. Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd. Het betreft hier de volgende factoren:
- Voldoende kenbaarheid van het plan.
- Voldoende maatschappelijk draagvlak.
- Een inzichtelijke en realistische regeling.
- Actief handhavingsbeleid.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de voorschriften worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. Uiteraard draagt het gemeentebestuur de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van de opgenomen regels in het bestemmingsplan. Temeer waar deze regels uitsluitend betrekking hebben op hoofdzaken, zal op de naleving van het bestemmingsplan met stiptheid worden toegezien.
8.2 Visie Handhaving Plangebied
Handhaving kan preventief en repressief gebeuren. De gemeente staat een actief handhavingsbeleid voor, waarbij net principe “handhaven, tenzij” leidend is. Illegale situaties worden niet gedoogd. Handhaving van de gewenste situatie staat voorop. Onder “tenzij” wordt verstaan dat er bestuurlijk verantwoording wordt genomen voor een expliciet genomen afwijkend gedoogbesluit. Dit afwijkende besluit moet en zal als zodanig ook naar buiten kenbaar worden gemaakt, zodat hierover democratisch verantwoording kan worden afgelegd. Uitgangspunt in de actieve handhaving is: 'Niet alles hoeft en kan tegelijkertijd en in dezelfde mate worden gehandhaafd'. Er zullen jaarlijks keuzes moeten worden gemaakt omtrent prioritering in norm en tijdsvolgorde. Hieruit volgt de volgende werkwijze: stellen van prioriteiten, actief onderzoeken en controleren, en snel ten uitvoer leggen van handhavingsbesluiten.
8.3 Middelen
Voor het actieve handhaven heeft de gemeente de volgende middelen tot haar beschikking:
- voorlichting;
- treffen van (fysieke) maatregelen die gewenst gedrag bevorderen;
- toezicht;
- sanctionering;
- tenuitvoerlegging sancties.
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid, Kostenverhaal En Planschade
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden eigendom van de initiatiefnemer. Deze gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.
Kostenverhaal zal op basis van de Legesverordening geregeld worden door de gemeente Venlo. Verder zal er een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro worden afgesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venlo komt maar voor rekening van de initiatiefnemers.
Ten aanzien van de kans op een voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaim, kan gesteld worden dat deze nihil is. Enerzijds volgt uit deze plantoelichting dat er geen bedrijven in de (directe) omgeving van het plangebied zijn gelegen die door de uitvoering van het plan in hun bedrijfsvoering zullen worden benadeeld. Anderzijds is de situering van het bouwvlak voor de woning zodanig dat de bebouwing voor omwonenden geen onaanvaardbare visuele hinder zal opleveren, nu het bouwvlak omringd zal zijn door bomen en struiken.
Hoofdstuk 10 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Bekendmaking
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Peel en Maasvallei, provincie Limburg en de inspectie VROM-Zuid. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.
Op 19 maart 2012 is de reactie van de provincie Limburg ontvangen. Vanuit de provincie geeft het ontwerp geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Op 27 maart 2012 is de reactie van het Waterschap Peel en Maasvallei ontvangen. De zienswijzen hebben aanleiding gegeven een kleine aanpassing in de waterparsgraaf door te voeren.
Beide reacties zijn als bijlage bij de planstukken gevoegd.
10.3 Resultaten Inzage Ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft met ingang van donderdag 23 februari 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen.
Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Reactie Provincie Limburg
Bijlage 2 Reactie provincie Limburg
Bijlage 3 Reactie Waterschap Peel En Maasvallei
Bijlage 3 Reactie waterschap Peel en Maasvallei