Plattelandswoning Middenweg 87 en 91
Bestemmingsplan - Gemeente Venlo
Vastgesteld op 28-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Plattelandswoning Middenweg 87 en 91' met identificatienummer NL.IMRO.0983.BP201605MDDNWG8791-VA01 van de gemeente Venlo
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Abiotische waarde
De waarde, die een gebied ontleent aan het voorkomen van bijzondere aardkundige en hydrologische verschijnselen en/of processen.
1.6 Agrarisch bedrijf
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden en/of fokken van dieren.
1.7 Agrarisch bedrijf, glastuinbouw
Een tuinbouwbedrijf, waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in kassen, permanente tunnels en plastic kassen daaronder begrepen.
1.8 Agrarisch bedrijf, grondgebonden
Een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond.
1.9 Agrarisch bedrijfsgebouw
Een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
1.10 Agrarisch bouwvlak
Een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan bebouwing met een hoofdgebouw of bij elkaar behorende gebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan.
1.11 Agrarische bedrijfswoning
Een woning, toegestaan en gelegen bij een als zodanig bestemd agrarisch bedrijf en/of gelegen binnen een agrarisch bouwvlak, opgericht ten behoeve van het bijbehorende agrarische bedrijf, bedoeld voor het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is. De woning mag worden gebruikt als plattelandswoning .
1.12 Agrarisch verwant bedrijf
Een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, maneges, paardenpensions, stalhouderijen, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven, volkstuinen, agrarisch loonbedrijf.
1.13 Agrarische waarden
De waarden, die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en/of bedrijfsexploitatie.
1.14 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten in het verleden.
1.15 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.16 Bebouwingsoppervlak
Het oppervlak van het bouwperceel, bestemmingoppervlak dan wel van het bouwvlak, dat ten hoogste met gebouwen (kassen en warenhuizen daaronder niet begrepen) mag worden bebouwd.
1.17 Bedrijfsgebouw
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.18 Bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of het terrein in overeenstemming met de bestemming.
1.19 Bestaand
Ten aanzien van de bebouwing:
De als zodanig op de verbeelding aangegeven bebouwing, welke bestaat op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, dan wel op dat tijdstip op basis van een afgegeven bouwvergunning mag worden gebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
Ten aanzien van het gebruik:
Het gebruik van gronden en bouwwerken, zoals dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van dit plan.
1.20 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.21 Beroepsmatige activiteiten
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woongebouw en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.22 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 Bosbouwkundige waarde
De aan een gebied toegekende waarde vanwege zijn houtproductiefunctie in samenhang met een natuur-, landschappelijke en/of recreatieve functie.
1.24 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van bouwwerken, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.25 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.26 Bouwperceel
Een aangesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.28 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak.
1.31 Caravan
Een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
1.32 Containervelden
Grond afgedekt met plastic, antiworteldoek, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.
1.33 Cultuurhistorische waarden
De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.34 Dakkapel
Uitspringend dakraam dat op het dakvlak van een gebouw wordt aangebracht.
1.35 Deeltijd agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf dat in een gedeelte van de werktijd die normaal als volledig geldt, wordt uitgeoefend.
1.36 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur of in lease aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.37 Duurzame agrarische bedrijfsvoering
Instandhouden en ontwikkelen van de agrarische productiefuncties waarbij als uitgangspunt geldt, dat aan agrarische bedrijven voldoende mogelijkheden moeten worden geboden om ook op lange termijn de nodige levensvatbaarheid te behouden.
1.38 Ecologische Hoofdstructuur
Een zone binnen het plangebied die wordt bepaald door de door het Rijk vastgesteldeEcologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.
De EHS bestaat uit:
- bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones hiertussen
- landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheersgebieden)
- grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee)
1.39 Escortbedrijf
De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overigen).
1.40 Extensieve recreatie
Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
1.41 Gebouw
Een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.42 Gevellijn
Een denkbeeldige lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd.
1.43 Glastuinbouwconcentratiegebied
Een zone binnen het plangebied waarbinnen de bedrijfstak glastuinbouw zich verder kan ontwikkelen en waarbinnen nieuwvestiging mogelijk is van glastuinbouwbedrijven.
1.44 Groothandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.45 Hervestiging (agrarisch bedrijf)
De vestiging van een bestaand agrarisch bedrijf op een agrarisch bouwvlak als gevolg van het verplaatsen van dat bedrijf.
1.46 Hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.47 Intensieve veehouderij
Een bedrijf met in hoofdzaak een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die gericht is op het Bedrijfsmatig houden van dieren in stallen en/of hokken zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren.
Wanneer wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van eenden, kalkoenen, kippen, konijnen, parelhoenders, pelsdieren, stieren voor roodvleesproductie, varkens, vleeskalveren en vleeskuikens. Melkveehouderij wordt niet als intensieve veehouderij beschouwd.
1.48 Kampeermiddel
Een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.49 Kampeerplaats
Een standplaats voor maximaal een kampeermiddel.
1.50 Kampeerterrein
Terrein of een deel van een terrein met ten minste twintig toeristische slaapplaatsen en met ten minste wasgelegenheid en toiletten, waarop kan worden overnacht in tenten, toercaravans, kampeerauto's, stacaravans, tenthuisjes of trekkershutten.
1.51 Kas
Een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten.
1.52 Kas, tijdelijk
Kas met een maximale hoogte van 2,5 meter die gedurende maximaal zes maanden maanden per jaar mag worden opgericht ter ondersteuning van de vollegrondsgroenteteelt, boomteelt, fruitteelt, bloementeelt, sierplantenteelt en/of bloembollenteelt. De kas is eenvoudig te monteren en te demonteren en heeft een verplaatsbare fundering. De montage- en demontagetijd staat in bedrijfseconomisch opzicht in relatie tot de beperkte exploitatietijd.
1.53 Kwaliteitsmenu
Staat onder andere voor 'Bouwkavel op Maat Plus' en is een regeling op het gebied van de ruimtelijke ordening van de provincie Limburg. De regeling is gericht op het mogelijk maken van (agrarische) Bedrijfsontwikkelingen en tegelijkertijd winst behalen in omgevingskwaliteit.
1.54 Kwekerij
Een bedrijf dat gericht is op het kweken van planten en siergewassen alsmede op de verkoop als ondergeschikte nevenfunctie van ter plaatse gekweekte planten en siergewassen, potgrond, compost en meststoffen.
1.55 Landschappelijke waarde
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens).
1.56 Maatschappelijk
Het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening.
1.57 Mantelzorg
Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.58 Natuurwaarde
De aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van planten en dieren die zichzelf onder invloed van klimaat, geomorfologie, bodemkundige en waterhuishoudkundige gesteldheid en al dan niet beïnvloed door menselijke aanwezigheid, instandhouden.
1.59 Niet-agrarisch bouwblok
Een bouwblok dat is bestemd voor andere dan agrarische doeleinden.
1.60 Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenkwekerijen, sommige viskwekerijen en sommige wormenkwekerijen.
1.61 Normaal onderhoud en beheer
Werken/werkzaamheden die periodiek dienen te worden uitgevoerd ter instandhouding van de binnen een gebied aanwezige functies en waarden.
1.62 Omschakeling
De algehele of gedeeltelijke overstap binnen een bestaand agrarisch bedrijf naar een andere agrarische bedrijfsvorm. Er is sprake van omschakeling indien op het bedrijf 2/3 of meer van de inkomsten afkomstig zijn van de andere agrarische bedrijfsvorm.
1.63 Ondergeschikt
In aard en omvang of functioneel, ruimtelijk en/of architectonisch opzicht ten dienste van een hoofdfunctie/gebouw. In geval er onduidelijkheid is over ondergeschikt zijn van een activiteit kan een externe deskundige hierover advies geven.
1.64 Onderkomens
Voor verblijf geschikte - al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.
1.65 Paardenbak
Een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.
1.66 Paardenhouderij
Een agrarisch verwant bedrijf voor het stallen van paarden en pony's alsmede gebruik van paarden ten behoeve van recreatie en sport (mensgericht).
1.67 Paardenfokkerij
Het produceren van paarden, zoals hengstenstations, opfokbedrijven en paarden- en ponyfokbedrijven (diergericht).
1.68 Peil
- Voor bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
- Indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
1.69 Pensionstalling
Een agrarisch verwant bedrijf dat derden de mogelijkheid biedt om hun eigen paard te stallen en op het pensionterrein of in de omgeving ervan te rijden en/of te trainen (dressuur).
1.70 Permanente bewoning
Indien één of meerdere personen een woning al dan niet tijdelijk gebruiken als (hoofd)verblijf in de zin van artikel 1:10 BW - zoals dat geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan - dan wel anderszins gebruiken voor niet-recreatieve doeleinden.
1.71 Plattelandswoning
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die -naast het gebruik als bedrijfswoning voor het agrarisch bedrijf waarbij de woning behoort- tevens mag worden gebruikt voor bewoning als burgerwoning door derden die geen functionele binding hebben met het bijbehorend agrarisch bedrijf, en die niet wordt beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf, met dien verstande dat de woning is gelegen binnen een agrarisch bouwvlak ten behoeve van een bestaand agrarisch bedrijf.
1.72 POL
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) is een plan op hoofdlijnen. Het biedt een samenhangend overzicht van de provinciale visie op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg, en de ambities, rol en werkwijze op een groot aantal beleidsterreinen.
1.73 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding, daaronder begrepen straatprostitutie.
1.74 Reconstructieplan
Met het reconstructieplan wordt door de provincie Limburg een aanzet gegeven voor de versterking van de economische en sociale vitaliteit van het landelijke gebied en voor de verbetering van de omgevingskwaliteit.
1.75 Robuuste Landbouw en Natuur
Zone voor die delen van het buitengebied die niet behoren tot de Ecologhische Hoofdstructuur maar waarbinnen natuur en natuurontwikkeling belangrijke functies vormen naast de landbouw. Binnen deze zone wordt gestreefd naar behoud van aanwezige functies waarbij het behoud en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden voorop staat.
1.76 Rustende boer
Het voormalig agrarisch bedrijfshoofd, die nog enige tijd op het agrarische bedrijf werkzaam kan zijn.
1.77 Schuilgelegenheid
Overdekte ruimte, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden, waarvan het hobbydier/de hobbydieren gebruik moet(en) kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter. In de schuilgelegenheid is geen opslag toegestaan.
1.78 Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.79 Semi-agrarische nevenactiviteit
Een activiteit gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden.
1.80 Sociaal Educatieve Voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het uitoefenen van sociale en educatieve activiteiten.
1.81 Stacaravan
Een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen dat niet duurzaam met de aarde is verbonden en dat door de aanwezigheid van een chassis, dissel, assen- en wielenstelsel over een korte afstand naar een vaste standplaats kan worden vervoerd, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. De eis van vervoerbaarheid impliceert ook dat dat de stacaravan niet onbeperkt van afmetingen kan zijn: er geldt een maximale breedte en hoogte van 4.50 meter en respectievelijk 3.40 meter Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan. Voorts dient dit onderkomen niet uit verschillende elementen te bestaan die eerst van elkaar dienen te worden losgekoppeld, alsvorens transport mogelijk is.
1.82 Standplaats
Een al dan niet afgescheiden gedeelte van een kampeerterrein bedoeld voor de plaatsing van een kampeermiddel.
1.83 Stellingenteelt
Teelttechniek uit de aardbeienteelt, waarbij om arbeidstechnische redenen en ook om aantasting van de vrucht door schimmels te voorkomen, bakken in stellingen gehangen worden op ooghoogte. De stellingen kunnen worden voorzien van regenkappen. De teelt is in principe omkeerbaar omdat de regenkappen en bakken na de oogst worden verwijderd. De stellingen zelf worden niet verwijderd.
1.84 Teeltondersteunende voorziening
Voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en –verlating, terugdringen van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).
1.85 Tent
Een in hoofdzaak uit textiel of daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en/of nachtverblijf.
1.86 Verplaatsing
Zie onder hervestiging (agrarisch bedrijf).
1.87 Volwaardig agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf met minimaal 70 Nge, met ten minste de arbeidsomvang van één volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuïteit op langere termijn voldoende is verzekerd. De volwaardigheid wordt getoetst op doelmatigheid en continuïteit, eventueel te beoordelen door een agrarisch deskundige.
1.88 Waterhuishoudkundig
met betrekking tot de aanwezigheid van (natuurlijke) bronnen, kwel of natuurlijke stroming;
1.89 Weg
Een voor het rij- en nader verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.
1.90 Woning
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten C.q. Berekenen
2.1 Afstand tot de bouwperceelsgrens
Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 Horizontale diepte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel.
2.6 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifs, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.8 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.9 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de functieaanduiding 'glastuinbouw', de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een glastuinbouwbedrijf;
- b. wonen ten dienste van een bedrijf, tenzij de aanduiding bedrijfswoning uitgesloten is opgenomen;
- c. landschappelijke inpassing van het glastuinbouwbedrijf;
met daaraan ondergeschikt:
- d. semi-agrarische en niet-agrarische nevenactiviteiten, mits deze ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de agrarische hoofdactiviteit en geen detailhandelsactiviteiten en groothandelsactiviteiten betreffen;
- e. huisvesting van maximaal 20 werknemers voor werkzaamheden binnen het agrarisch bedrijf in maximaal 5 units binnen het bouwvlak of in bestaande bebouwing tot een maximale oppervlakte van 200 m2, indien de gronden aangeduid zijn als 'robuuste landbouw en natuur', 'grondgebonden landbouw', 'glastuinbouw concentratie';
- f. verkoop van eigen producten binnen bestaande bebouwing als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, tot een maximale oppervlakte van 200 m2;
met de daarbij behorende:
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de aanwijzingen op de verbeelding alsmede de volgende bepalingen:
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
- f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Leiding - Brandstof
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een brandstofleiding.
4.2 Bouwregels
- 1. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
- 2. Ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - brandstof' is het niet toegestaan om te bouwen binnen een zone van 5 meter aan beide zijden van de hartlijn.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2, lid 1 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding.
- b. Vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
6.1 glastuinbouw concentratie
Ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw concentratie' zijn de gronden tevens bestemd als glastuinbouw concentratiegebied.
6.2 milieuzone - grondwaterbescherming venloschol
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbescherming venloschol' is het verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders putten te boren dieper dan 5 meter boven NAP.
6.3 veiligheidszone - leiding
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' geldt een plaatsgebonden risico contour van 10-6. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht, behoudens de reeds bestaande kwetsbare objecten.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige breuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden, het woon- en leefklimaat, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de brandveiligheid en rampenbestrijding van de aangrenzende gronden en bouwwerken, afwijken van de bestemmingsregels:
- a. voor afwijken van de voorgeschreven maximum maten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.
- b. en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven.
- c. en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
- d. ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter.
- e. ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
- f. voor het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, (glas)containers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer dan 15 m2 bedraagt;
- 2. de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
- 3. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 10 meter mag bedragen;
- 4. uit een bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. Overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
- b. Overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.
- c. De overschrijdingen als bedoeld in sub a en b mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- d. Het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij wordt verwezen naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Toepassen nadere eisen regeling
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning afwijken van dat overgangsrecht.
Artikel 12 Slotregel
De regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Plattelandswoning Middenweg 87 en 91'.
Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders | ||
……………………… | ||
Burgemeester, | Secretaris, | |
………. | ……… |
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
In het buitengebied van de gemeente Venlo zijn in het verleden bij veel agrarische bedrijven bedrijfswoningen gerealiseerd. Door schaalvergroting, bedrijfsbeëindiging en automatisering verliezen steeds meer bedrijfswoningen hun verbondenheid met het bedrijf. Daardoor worden veel voormalige bedrijfswoningen feitelijk gebruikt als burgerwoning. Hierdoor ontstaat formeel gezien een situatie die strijdig is met het bestemmingsplan waarin de woning is gelegen. De gemeente zou daartegen in beginsel handhavend moeten optreden. Hierdoor worden woningen onverkoopbaar en dreigen mensen die al tientallen jaren wonen in de (voormalige) bedrijfswoning uit hun huis gezet te moeten worden. Bij bedrijfsbeëindiging kan ervoor worden gekozen om de voormalige bedrijfswoning te bestemmen tot 'Wonen'. Veel geldende bestemmingsplannen bevatten daartoe een wijzigingsbevoegdheid. In de situaties waarbij het agrarisch bedrijf blijft bestaan en de bedrijfswoning door derden wordt bewoond die geen functionele binding hebben met het bedrijf biedt dit echter geen oplossing, omdat de bestemming 'Wonen' een belemmering kan vormen voor de bedrijfsvoerings-/ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf waartoe de woning behoort, aangezien een burgerwoning een hogere beschermingsstatus geniet dan een bedrijfswoning bij het eigen bedrijf.
Op 1 januari 2013 is de 'Wet tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen)', kort gezegd en hierna genoemd de 'Wet plattelandswoningen' in werking getreden. Hierin is onder andere geregeld dat zogenaamde plattelandswoningen niet worden beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. Bedrijfswoningen van landbouwinrichtingen waarin burgers wonen, blijven onderdeel van de inrichting, zolang ze zijn bestemd als bedrijfswoning en genieten daardoor geen bescherming tegen geur en geluid van het eigen bedrijf.
Op 26 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Venlo beleidsuitgangspunten vastgesteld voor de toepassing van de 'Wet plattelandswoningen'. Deze beleidsuitgangspunten worden middels het bestemmingsplan ''Parapluplan plattelandswoningen Venlo' geïmplementeerd in de diverse bestemmingsplannen binnen de gemeente Venlo die agrarische bedrijfswoningen mogelijk maken. Dit bestemmingsplan is momenteel in procedure. Zolang dit paraplubestemmingsplan niet onherroepelijk is vastgesteld is bewoning van agrarische bedrijfswoningen door derden die geen functionele binding hebben met het agrarisch bedrijf ter plaatse, formeel niet toegestaan. Zoals hiervoor reeds is aangegeven leidt dat ertoe dat de betreffende woningen nagenoeg onverkoopbaar worden.
In verband met de verkoop van de agrarische bedrijfswoning aan de Middenweg 91 in Venlo en het beoogde gebruik als plattelandswoning wordt het onderhavige bestemmingsplan opgesteld. De initiatiefnemer wil/kan niet wachten op het onherroepelijk worden van het genoemde paraplubestemmingsplan. Om die reden wordt hiervoor het onderhavige (postzegel)bestemmingsplan in procedure gebracht. Daarmee kan ook de tweede binnen het bouwvlak gelegen bedrijfswoning aan de Middenweg 87 worden gebruikt als plattelandswoning.
1.2 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de relatie van dit bestemmingsplan met het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op het plan. In hoofdstuk 3 worden de doelstellingen en uitgangspunten van dit plan beschreven. Hoofdstuk 4 beschrijft aan de hand van de milieu- en overige onderzoeksaspecten de randvoorwaarden die van belang zijn bij het gebruik van de agrarische bedrijfswoningen aan de Middenweg 87 en 91 als plattelandswoning. Tenslotte komen in de laatste hoofdstukken 5, 6 en 7 respectievelijk de juridische aspecten, de uitvoerbaarheid en overleg, inspraak en procedure aan de orde.
1.3 Plangebied En Geldend Bestemmingsplan
1.3.1 Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Middenweg in Venlo, in het glastuinbouwconcentratiegebied ten noorden van de stad Venlo. Dit circa 250 ha. grote gebied wordt globaal begrensd door de Weselseweg en de A67 en door de Rijksgrens met Duitsland.
Het gebied bestaat grotendeels uit versnipperde kassencomplexen van variërende leeftijden. Met name in het noordoostelijke deel van het kassengebied zijn grote glastuinbouwbedrijven gelegen. In het zuidelijke deel nabij de A67 zijn voornamelijk kleinere glastuinbouwbedrijven gelegen en is er nog sprake van enige openheid tussen de bebouwing. Het gebied wordt doorkruist door ANWB fietspaden en door kleine landweggetjes. Hier en daar is nog een woonhuis te vinden tussen de kassen. De kwaliteit van het landschap is laag, met een toenemende druk op de infrastructuur om de groeiende glastuinbouw te ondersteunen.
Afbeelding 1. Luchtfoto plangebied (rode stippellijn)
1.3.2 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen in het op 30 maart 2011 door de gemeenteraad van Venlo vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Venlo'. Hierin is het perceel bestemd tot 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met een bouwvlak en de functieaanduiding 'glastuinbouw'. Binnen het bouwvlak zijn twee bedrijfswoningen toegestaan. Wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik, is als strijdig gebruik aangemerkt.
Afbeelding 2. uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Venlo' met aanduiding ligging plangebied (rode stippellijn)
1.4 Doel
Doel van dit bestemmingsplan is om te komen tot een juridisch planologische regeling die het medegebruik van de bedrijfswoningen aan de Middenweg 87 en 91 als burgerwoning (gebruik als plattelandswoning) mogelijk maakt. In het geldende bestemmingsplan is het gebruik van agrarische bedrijfswoningen als burgerwoning op dit moment niet toegestaan. Middels het onderhavige bestemmingsplan wordt het gebruik van agrarische bedrijfswoningen door derden die geen functionele binding hebben met het agrarisch bedrijf waar de woning bij hoort (gebruik als plattelandswoning), toegestaan. Daarmee kan ook de tweede binnen het bouwvlak aanwezige bedrijfswoning aan de Middenweg 87 worden gebruikt als plattelandswoning.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zal per onderwerp ingegaan worden op het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid dat van toepassing is op de met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte uitbreiding van gebruiksmogelijkheden voor agrarische bedrijfswoningen.
2.2 Ruimtelijk Beleid
2.2.1 Rijksbeleid
2.2.2 Provinciaal beleid
In het provinciaal ruimtelijk beleid, met name vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL 2014), wordt niet expliciet ingegaan op de mogelijkheden die de 'Wet Plattelandswoningen' biedt ten aanzien van het gebruik van agrarische bedrijfswoningen als plattelandswoning. Uitgangspunt van beleid voor de provincie in POL 2014 is het behouden en versterken van de economische positie van de landbouw met ruimte voor doorontwikkeling.
Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM), waarin de 'extra' condities en voorwaarden zijn vastgelegd waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de plattelandskernen mogelijk zijn, is niet van toepassing op het gebruik van agrarische bedrijfswoningen als plattelandswoning.
In de provinciale beleidsnotitie 'Limburgse Land- en tuinbouw loont' wordt de ambitie van de provincie als volgt beschreven: “De land- en tuinbouw in Limburg ontwikkelt zich verder als innovatieve sector met economisch gezonde bedrijven en vooruitstrevende ondernemers die duurzaam produceren en midden in de (lokale) samenleving staan.” Het moet er uiteindelijk toe leiden dat 'in 2025 elk land- en tuinbouwbedrijf een lust voor zijn omgeving is'.
In de notitie wordt aangegeven dat in het POL aandacht besteed zal worden aan de gevolgen van de omzetting van bedrijfswoningen naar burgerwoningen en wat de aanwezigheid van die burgerwoningen betekent voor de economische functies in het buitengebied. Mogelijk zijn spelregels nodig voor de verkoop van dit type plattelandswoningen, om ervoor te zorgen dat te allen tijde het evenwicht tussen leefkwaliteit en bedrijfsontwikkelingen blijft bestaan.
Afweging Provinciaal ruimtelijk beleid
Het vertalen van de nieuwe gebruiksmogelijkheden die de 'Wet plattelandswoningen' biedt leidt niet tot het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen, maar tot het (mede)gebruik als burgerwoning van bestaande woningen die in het verleden als bedrijfswoning zijn gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Dit gebruik is niet van invloed op de bedrijfsvoerings- en ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw. De woningen blijven juridisch-planologisch gezien bedrijfswoningen bij de betreffende agrarische bedrijven en kunnen in de toekomst altijd weer als zodanig worden gebruikt. Bovendien worden die woningen door de aanwijzing als plattelandswoning niet extra beschermd voor de milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. Voor derde bedrijven heeft de status plattelandswoning geen consequenties.
2.2.3 Gemeentelijk beleid
2.2.4 Cultuurhistorisch beleid (archeologie, monumenten, historische geografie en historisch landschap), Groenbeleid, Verkeersbeleid en Waterbeleid
Dit bestemmingsplan ziet uitsluitend op een uitbreiding van gebruiksmogelijkheden van bestaande bedrijfswoningen en de daarbij behorende tuin en dit bestemmingsplan staat geen ruimere bouwmogelijkheden en/of bodemroerende activiteiten toe dan volgens de geldende bestemmingsplannen reeds zijn toegestaan. Voor archeologie en cultuurhistorie geldt dat hierdoor geen sprake zal zijn van aantasting van archeologische en/of cultuurhistorische waarden.
Vanwege de beperkte impact van het bestemmingsplan wordt hier niet verder ingegaan op het groen-, verkeers- en waterbeleid.
2.3 Milieubeleid
In het door burgemeester en wethouders vastgestelde klimaatprogramma 2009-2012 wordt richting gegeven aan het gemeentelijke klimaatbeleid voor de periode 2009-2012. Venlo heeft voor nu en de lange termijn onder andere als klimaatdoelen:
- de bevolking en bezoekers van Venlo leven en verblijven in een schone en veilige omgeving;
- Venlo heeft een gunstig vestigingsklimaat voor bedrijven.
Het bieden van de mogelijkheid om bestaande agrarische bedrijfswoningen tevens te kunnen gebruiken als plattelandswoning heeft raakvlakken met de genoemde doelstellingen. Hier wordt nader op ingegaan in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Doelstellingen & Uitgangspunten
In het in procedure zijnde paraplubestemmingsplan Plattelandswoningen is voorzien in het aanpassen van de regels van alle bestemmingsplannen binnen de gemeente Venlo waarin agrarische bedrijfswoningen zijn toegestaan. Naar aanleiding van een motie van de gemeenteraad is gekozen voor een integrale regeling voor de gehele gemeente, die bestaat uit een directe gebruiksmogelijkheid zonder afwijkings- of wijzigingsprocedures vooraf. Hierdoor worden burgers niet onnodig geconfronteerd met tijdverlies door die procedures en worden ze niet onnodig op kosten gejaagd. Bovendien wordt een toename van de werkdruk voor de gemeentelijke organisatie voorkomen.
Deze uitgangspunten zijn ook van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan, waarin eveneens een directe gebruiksmogelijkheid wordt opgenomen om de woningen aan de Middenweg 91 tevens te kunnen gebruiken als plattelandswoning. Omdat binnen het bouwvlak ook een tweede bedrijfswoning is toegestaan geldt de regeling in het onderhavige bestemmingsplan ook voor die tweede bedrijfswoning, welke is gelegen aan de Middenweg 87.
3.2 Uitgelicht
In dit bestemmingsplan wordt in de begripsbepalingen geregeld dat agrarische bedrijfswoningen kunnen worden gebruikt als plattelandswoningen.
In de begripsbepalingen is aangegeven dat onder een 'agrarische bedrijfswoning' wordt verstaan 'een woning, toegestaan en gelegen bij een als zodanig bestemd agrarisch bedrijf en/of gelegen binnen een agrarisch bouwvlak, opgericht ten behoeve van het bijbehorende agrarische bedrijf, bedoeld voor het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is. De woning mag worden gebruikt als plattelandswoning'.
Onder 'plattelandswoning' wordt verstaan 'een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die -naast het gebruik als bedrijfswoning voor het agrarisch bedrijf waarbij de woning behoort- tevens mag worden gebruikt voor bewoning als burgerwoning door derden die geen functionele binding hebben met het bijbehorend agrarisch bedrijf, en die niet wordt beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf, met dien verstande dat de woning is gelegen binnen een agrarisch bouwvlak ten behoeve van een bestaand agrarisch bedrijf'.
Omdat in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Venlo' in de gebruiksregels expliciet is bepaald dat wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf als strijdig gebruik wordt gezien, is aan deze gebruiksregel toegevoegd dat dit verbod niet geldt voor het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning.
Middels deze systematiek is geregeld dat agrarische bedrijfswoningen tevens mogen worden gebruikt voor bewoning door derden die geen functionele binding (meer) hebben met het bijbehorende agrarisch bedrijf en dus als plattelandswoning kunnen worden gebruikt.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de consequenties van het gebruik van bestaande agrarische bedrijfswoningen als woning voor derden die geen functionele binding hebben met het bijbehorende agrarisch bedrijf.
4.2 Milieu
4.2.1 Algemeen
De geldende juridische regimes ten aanzien van verschillende milieuaspecten hebben verschillende achtergronden en doelen, en verschillen daarmee van karakter. In relatie tot de plattelandswoningen zijn vooral de beschermingsregimes van belang die zich richten op de bescherming van de mens in de landelijke omgeving waar hij woont en verblijft. Concreet betreft dat met name de wet- en regelgeving ten aanzien van geluid, geurhinder en luchtkwaliteit. Met betrekking tot al deze milieuaspecten geldt dat een bedrijfswoning geen bescherming geniet tegen de nadelige milieugevolgen van het bijbehorende, eigen bedrijf. In de 'Wet Plattelandswoningen' is geregeld dat bij het gebruik van deze bedrijfswoningen voor bewoning door derden die geen functionele binding hebben met het bijbehorende bedrijf, geen zwaardere bescherming gaat gelden. De woningen behouden derhalve ten opzichte van het bijbehorende bedrijf de lagere bescherming tegen de milieugevolgen van dat bedrijf. Daar waar dit aan de orde is wordt in deze paragraaf aangegeven welke consequenties het beoogde gebruik heeft voor de bescherming ten opzichte van bedrijven van derden.
In paragraaf 4.2.6 wordt tevens ingegaan op het woon- en leefklimaat in plattelandswoningen.
4.2.2 Bodem
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van een ruimtelijk plan, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie(wijziging) en bouwmogelijkheden. Het betreft uitsluitend bestaande woningen met bijbehorende tuinen die op dit moment ook al als zodanig worden gebruikt. Dit gebruik wijzigt in de nieuwe situatie niet. Het enige verschil is dat bewoning niet meer uitsluitend kan plaatsvinden door personen die een functionele binding hebben met het bijbehorende agrarisch bedrijf. Nieuwe milieugevoelige functies worden niet gerealiseerd. Onderzoek naar de bodemkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
4.2.3 Geluid
Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelig object (gebouw of terrein), dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Als geluidgevoelige objecten zijn in de Wet geluidhinder onder andere aangemerkt woningen.
Aangezien in dit bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe geluidsgevoelige objecten (het betreft immers bestaande woningen) is omgevingsgeluid vanwege wegverkeerslawaai niet van invloed op dit plan. In de paragraaf milieuzonering wordt ingegaan op het geluid dat de inrichting produceert.
4.2.4 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- f. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- g. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- h. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- i. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
In het Besluit NIBM is vastgelegd, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.
Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uitgegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
De ministeriële Regeling NIBM geeft aan in welke gevallen een nieuw project in ieder geval een NIBM-project is. Dit is bijvoorbeeld het geval als er minder dan 500 woningen worden gebouwd bij minimaal één ontsluitingsweg, of minder dan 1.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. Aangezien in dit project uitsluitend een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van bestaande woningen wordt toegevoegd draagt dit project niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.
Achtergrondwaarden
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefmilieu te kunnen waarborgen. Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving is de concentratie PM10 ter plaatse 22,8 µg/m³ en is de concentratie PM2,5 15,4 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse is 20,9 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 25 µg/m³ en voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving is de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende.
4.2.5 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het 'Besluit externe veiligheid transportroutes'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het betreft bestaande agrarische bedrijfswoningen die alleen een andere vorm van bewoning kunnen krijgen (plattelandswoning in plaats van uitsluitend gebruik als bedrijfswoning). Er is dan ook geen sprake van toename van het plaatsgebonden risico en/of van het groepsrisico.
4.2.6 Milieuzonering
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie, Natuur En Landschap, Flora En Fauna, Duurzaamheid, Verkeer En Parkeren, Waterhuishouding, Kabels , Leidingen En Straalpaden, Brandveiligheid
Aangezien dit bestemmingsplan uitsluitend ziet op een uitbreiding van gebruiksmogelijkheden van bestaande bedrijfswoningen en de daarbij behorende tuin en dit bestemmingsplan geen ruimere bouwmogelijkheden toestaat dan volgens de geldende bestemmingsplannen reeds zijn toegestaan wordt hier niet verder ingegaan op deze aspecten.
4.4 M.e.r.-beoordeling
4.4.1 Wettelijk kader
In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:
- a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
- b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.
Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is dient dus bepaald te worden of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
4.4.2 Toets m.e.r.-plicht
In het plangebied wordt voor bestaande agrarische bedrijfswoningen de mogelijkheid opgenomen om deze tevens te laten bewonen door derden die geen functionele binding hebben met het bijbehorende agrarisch bedrijf. Deze activiteit komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.
4.4.3 Toets m.e.r.-beoordelingsplicht
In onderdeel D van de bijlage bij het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd. De via dit bestemmingsplan beoogde verruiming van de gebruiksmogelijkheden van bestaande agrarische bedrijfswoningen komt niet voor in onderdeel D. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. beoordelingsprocedure te doorlopen.
4.4.4 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Nu de beoogde activiteit niet voorkomt in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een vormvrije m..e.r.-beoordeling eveneens niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012, alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor), en is vervat in een verbeelding, planregels en toelichting.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de opzet en het gebruik van de verbeelding en planregels.
5.2 Toelichting Op De Analoge Verbeelding
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de analoge verbeelding wordt door middel van aanduidingen per bestemming specifieke informatie weergegeven.
5.3 Toelichting Op De Regels
Bij het opstellen van de regels werd uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) en van de regels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Venlo'.
De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: | Inleidende regels met daarin de begrippen |
Hoofdstuk 2: | Bestemmingsregels |
Hoofdstuk 3: | Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel en algemene gebruiksregels |
Hoofdstuk 4: | Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen. |
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de bestemming aan te geven.
5.3.1 Inleidende regels
5.3.2 Bestemmingsregels
5.3.3 Algemene regels
5.3.4 Overgangsregels en slotregel
5.4 Handhaving
Politiek en samenleving onderkennen steeds nadrukkelijker de cruciale rol van handhaving bij het met elkaar verbinden van werkelijkheid en regels. Met dit groeiend besef van het belang van handhaving en de jurisprudentie in het bestuursrecht waarin steeds meer de beginselplicht tot handhaven is uitgesproken, wordt de noodzaak van een handhavingsbeleid benadrukt. De beleidsmatige grondslag voor de handhavingstaak van de gemeente Venlo is neergelegd in de nota Programmatisch Integraal Handhaven, door de raad vastgesteld op april 2005. In deze nota is de visie van de gemeente Venlo op handhaving vastgesteld.
Een eerste vereiste voor een goede handhaving is een handhaafbaar bestemmingsplan. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor bestemmingsplannen in de gemeente Venlo is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels dienen zo geredigeerd te zijn, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Ook dienen alleen regels te worden opgesteld, die de gemeente wil handhaven.
Teneinde hieraan te voldoen, wordt er bij het opstellen van nieuwe bestemmingplannen voor gekozen om de regels zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij landelijk ontwikkelde standaardwerken. Dezelfde uitgangspunten zijn van toepassing op de verbeelding.
Verder zijn de regels aangepast aan de laatste stand van de jurisprudentie en wetgeving. Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In de uitgangspunten van de Programmatisch Integraal Handhaven is bepaald, dat handhaving elke handeling van de gemeente betreft, die erop gericht is de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Handhaving omvat toezicht, controle en sanctionering en is altijd gericht op de naleving van wettelijke regels.
Overtredingen die in het kader van het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen worden geconstateerd, worden conform de bestaande handhavingprotocollen behandeld.
De handhavingprocedures zijn in deze protocollen gestandaardiseerd en geüniformeerd. Door de handhaving standaard in de bestemmingsplancyclus op te nemen, zal de ruimtelijke kwaliteit van het grondgebied van de gemeente Venlo beter worden gewaarborgd voor de toekomst.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van de gemeente Venlo ten aanzien van plattelandswoningen vastgelegd. Een van de aanleidingen voor dit bestemmingsplan is om te voorkomen dat de gemeente handhavend moet optreden tegen burgerbewoning van agrarische bedrijfswoningen die mogelijk al jaren plaatsvindt en in veel gevallen ook door voormalige agrariërs die al tientallen jaren ter plaatse wonen. Als dit gebruik noodgedwongen beëindigd zou moeten worden zouden die mensen uit hun eigen huis gezet moeten worden, met alle daarmee gepaard gaande maatschappelijke onrust vandien.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
- a. het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
- b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
- c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.
Binnen het plangebied worden nieuwe gebruiksmogelijkheden geboden voor bestaande woningen. Conform artikel 6.2.1 Bro is geen sprake van een bouwplan. Kostenverhaal is derhalve niet aan de orde. Wel zal met de initiatiefnemer een overeenkomst worden gesloten als bedoeld in artikel 6.4a van de Wro waarin wordt overeen gekomen dat eventueel door de gemeente toe te kennen tegemoetkomingen in planschade voor rekening van de initiatiefnemer komen.
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Uitkomsten Overleg
In het kader van het voorgeschreven overleg volghens artikel 3.1.1. van het Bro is het concept ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de provincie Limburg, het waterschap Peel en Maasvallei en aan Rijkswaterstaat. Deze instanties hebben geen opmerkingen over het plan gemaakt.
7.2 Inspraak
Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure wordt gebracht, kan een inspraakprocedure worden doorlopen. Voor dit bestemmingsplan wordt geen inspraak geboden, maar wordt direct een ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
7.3 Procedure
7.3.1 Procedure bestemmingsplan
De wettelijke procedure start met de kennisgeving ex artikel 1.3.1 van het Bro. De wettelijke procedure start met het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan. De procedure ziet er als volgt uit:
- Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan;
- Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
- Gedurende de termijn van ter inzage legging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
- Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken na afloop van de termijn van ter inzage legging;
- Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, 6 weken na vaststelling;
- Mogelijkheid tot beroep voor belanghebbenden bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking;
- Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.3.2 Ontwerp bestemmingsplan
Het ontwerp bestemmingsplan heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter inzage gelegen van 16 juni tot en met 27 juli 2016. Gedurende deze termijn van ter inzage legging zijn geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerp bestemmingsplan.