TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Trappistenweg 10-10A
Bestemmingsplan - Gemeente Venlo
Ontwerp op 20-05-2025 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Toepassingsbereik
- 1. De regels in dit hoofdstuk 22a zijn van toepassing op de locatie Trappistenweg 10-10A, Tegelen, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand. NL.IMRO.0983.TAM202401TRAP1010A-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl/.
- 2. De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het eerste lid.
- 3. De regels in afdeling 22.2 van het Omgevingsplan gemeente Venlo, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 van dit omgevingsplan zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het eerste lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk 22a.
Artikel 2 Begripsbepalingen: Van Toepassing Verklaren Begrippen
Artikel 1.1 van het Omgevingsplan gemeente Venlo is van overeenkomstige toepassing voor dit hoofdstuk 22a.
Artikel 3 Begripsbepalingen: Aanvullende Begripsbepalingen
In aanvulling op Artikel 2, dan wel in afwijking daarvan gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk 22a de volgende begripsbepalingen:
3.1 Omgevingsplan gemeente Venlo:
Het omgevingsplan van de gemeente Venlo, zoals dat geldt ten tijde van de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan.
3.2 Plan / TAM-omgevingsplan
De wijziging van het omgevingsplan gemeente Venlo voor de locatie Trappistenweg 10-10A, waarmee de geometrische planobjecten met bijbehorende regels en bijlagen met planidentificatienummer NL.IMRO.0983.TAM202401TRAP1010A-ON01 worden ingevoegd in hoofdstuk 22a van het Omgevingsplan gemeente Venlo.
3.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
3.4 aanduidingsgrens:
de grens van de aanduiding indien het een vlak betreft.
3.5 afvalverwerkend bedrijf
een bedrijf dat is gericht op de be- en verwerking van afvalstoffen als bedoeld in Kaderrichtlijn afvalstoffen (Richtlijn 2008/98/EG), dan wel een bedrijf waarvan de aard van de activiteiten daarmee overeenkomt of een dienstverlenend bedrijf ten behoeve van of in directe relatie met dit bedrijf.
3.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk geen gebouw zijnde.
3.7 bebouwing:
één of meer bouwwerken, met of zonder dak.
3.8 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
3.9 bedrijf dat in aanzienlijke mate geluid kan veroorzaken:
een bedrijf dat activiteiten verricht als bedoeld in artikel 5.78b Besluit kwaliteit leefomgeving.
3.10 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen niet daaronder begrepen.
3.11 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
3.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één of meerdere persoon / personen, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.
3.13 bouwgrens:
een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
3.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
3.15 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
3.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
3.17 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
3.18 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
3.19 huishouden
de bewoning van een woning door:
- a. één persoon;
- b. twee of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, waaronder geen kamerbewoning begrepen.
3.20 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, daaronder begrepen een carport.
3.21 parkeervoorziening:
een al dan niet overdekte, op straat aanwezige dan wel met een straat in open verbinding staande ruimte, die gelet op de ligging en de ontsluiting geschikt is om te worden gebruikt voor het parkeren van motorvoertuigen.
3.22 perceelsgrens:
Een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.
3.23 risicovol bedrijf:
een bedrijf dat activiteiten verricht als bedoeld in Bijlage VII Besluit kwaliteit leefomgeving.
3.24 Seveso-bedrijf
een bedrijf dat vanwege de activiteiten die het verricht is aan te merken als een Seveso-inrichting als bedoeld in paragraaf 3.3.1 Besluit activiteiten leefomgeving.
3.25 voorgevel:
één of meer gevel(s) van een gebouw die is/zijn gelegen aan de zijde van de openbare weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant(en) van een gebouw vorm(t)(en).
3.26 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.
3.27 voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
3.28 wonen
het gehuisvest zijn in een woning.
3.29 woning:
Een zelfstandig (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden
Artikel 4 Meet- En Rekenbepalingen
De meet- en rekenbepalingen als opgenomen in artikel 22.24 van dit omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing voor het meten van in dit hoofdstuk 22a opgenomen waarden die zijn uitgedrukt in m, m2 of m3, voor zover daarvan niet wordt afgeweken in Artikel 5.
Artikel 5 Aanvullende Meet- En Rekenbepalingen
In aanvulling op Artikel 4 gelden voor dit hoofdstuk 22a de volgende meet- en rekenbepalingen voor het meten van in deze regels opgenomen waarden die zijn uitgedrukt in m, m2 of m3
5.1 Afstand tot de bouwperceelgrens:
Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
5.2 Bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
5.3 Dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
5.4 Goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
5.5 Horizontale diepte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel.
5.6 Inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
5.7 Ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
5.8 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
5.9 Oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Artikel 6 Normadressaat
Aan de regels in dit Hoofdstuk 22a wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Hoofdstuk 2 Functies En Regels Voor Activiteiten
Artikel 7 Algemene Regels Voor Het Gebruik Van Gronden En Bouwwerken
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en de in dit hoofdstuk 22a daaraan verbonden regels.
Artikel 8 Bedrijventerrein
8.1 Functieomschrijving
Een locatie die is aangewezen als Bedrijventerrein heeft de volgende functies:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 4.2': bedrijven in de categorieën 2 tot en met 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van bedrijven die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken, risicovolle bedrijven en Seveso-bedrijven;
- b. productiegebonden detailhandel met een maximale oppervlakte van 300 m2, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalverwerkend bedrijf': tevens een afvalverwerkend bedrijf, waaronder begrepen een groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen;
en tevens voor:
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
- f. wegen en paden;
- g. groenvoorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. manoeuvreerruimte.
8.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
8.3 Vergunningplicht omgevingsplanactiviteit bouwwerken
8.4 Specifieke regels voor het gebruik van gronden en bouwwerken
8.5 Vergunningplicht omgevingsplanactiviteit gebruiken van gronden en bouwwerken
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Regels Omgevingsplanactiviteiten
10.1 Algemene regels - parkeervoorzieningen
- 1. Bij het bouwen van bouwwerken op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk 22a dient op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018).
- 2. Bij een gebruikswijziging waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, dient op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018).
10.2 Gebodsbepaling in stand houden parkeervoorzieningen
Indien in het kader van een vergunningplicht als opgenomen in dit hoofdstuk 22a dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig artikel 10.1, dan dient de betreffende parkeervoorziening zoals aangegeven in de aanvraag en vervolgens is vergund na de aanleg ervan duurzaam in stand te worden gehouden.
10.3 Algemene regels - hemelwatervoorzieningen
- 1. Bij het bouwen van bouwwerken op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk 22a, waaronder begrepen het verbouwen en uitbreiden van bestaande bouwwerken, dient op eigen terrein een adequate voorziening te worden getroffen voor de opvang, berging en infiltratie van hemelwater.
- 2. Er wordt een adequate voorziening getroffen wanneer wordt voldaan aan de 'Afkoppelbeslisboom Gemeente Venlo' zoals opgenomen in het Gemeentelijk rioleringsplan 2021-2031 en als vastgesteld door de gemeenteraad op 30 juni 2021.
10.4 Gebodsbepaling in stand houden hemelwatervoorzieningen
Indien in het kader van een vergunningplicht als opgenomen in dit hoofdstuk 22a dient te worden voorzien in een adequate voorziening voor de opvang, berging en infiltratie van hemelwater overeenkomstig artikel 10.3, dan dient de betreffende voorziening zoals aangegeven in de aanvraag en vervolgens is vergund na de aanleg ervan duurzaam in stand te worden gehouden.
10.5 In stand houden bestaande bouwwerken
In aanvulling op artikel 22.40 van het Omgevingsplan gemeente Venlo is voor het in stand houden van een bestaand bouwwerk geen omgevingsvergunning vereist, mits het een feitelijk bestaand bouwwerk betreft dat is gebouwd:
- 1. overeenkomstig een daarvoor verleende omgevingsvergunning;
- 2. overeenkomstig algemene regels als opgenomen in dit omgevingsplan;
- 3. overeenkomstig algemene regels, zoals die golden ten tijde van het bouwen van het bouwwerk, hetgeen ook kan worden aangetoond.
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk 22a aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit hoofdstuk 22a, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan;
- 2. het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk 22a, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvóór - als onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Venlo - geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
11.2 Overgangsrecht gebruiken van gronden en bouwwerken
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk 22a en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met dit hoofdstuk 22a strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit hoofdstuk 22a strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk 22a voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvóór - als onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Venlo - geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel En Aanleiding
De gemeente Venlo is voornemens een strook grond aan de Trappistenweg te Tegelen te verkopen aan het naastgelegen bedrijf, gevestigd aan de Trappistenweg 10-10A. Het betreft een gedeelte van het perceel kadastraal bekend Tegelen, sectie B, nummer 5150 van circa 186 m2. Deze strook heeft in het geldende bestemmingsplan “Bedrijventerrein Kaldenkerkerweg – Emmaplein” - van rechtswege onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Venlo - de bestemming 'Bos'. Het bedrijf is voornemens deze strook toe te voegen aan diens bedrijfsterrein, hetgeen op basis van voornoemde bestemming niet mogelijk is. Daarom wordt voorzien in een wijziging van het omgevingsplan dat deze ontwikkeling faciliteert.
In verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, is een wijziging van het Omgevingsplan gemeente Venlo nodig om het voorgaande planologisch mogelijk te maken. Per voornoemde datum is het voor deze locatie geldende bestemmingsplan onderdeel geworden van het omgevingsplan, dat naast alle geldende ruimtelijke plannen binnen de gemeente bestaat uit een set regels die door het Rijk zijn overgedragen aan de gemeente door middel van de zogenoemde 'bruidsschat', als opgenomen in hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
Aangezien het voor de gemeente Venlo nog niet (goed) mogelijk is een wijziging van het omgevingsplan voor te bereiden volgens de nieuwe STOP/TPOD-standaarden, wordt gebruik gemaakt van de Tijdelijke Alternatieve Maatregel “TAM-IMRO”. Hoewel daarbij gebruik kan worden gemaakt van de vertrouwde IMRO-techniek die werd gebruikt voor het opstellen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen via ruimtelijkeplannen.nl, dient een zogenoemd “TAM-omgevingsplan” inhoudelijk wel te voldoen aan de wettelijke kaders die voortvloeien uit de Omgevingswet en daarop gebaseerde regelgeving, waaronder het criterium 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.
1.2 Afbakening Projectlocatie
Het bestaande bedrijfsterrein bestaat uit de kadastrale percelen Tegelen, sectie B, nr 5105, 5106, 4479 en 4618. Samen zijn deze percelen 4.960 m2 groot. Het door de gemeente Venlo over te dragen deel van het perceel B5150 is circa 186 m2 groot, waarmee de totale omvang op circa 5.146 m2 uitkomt.
Gelet op het feit dat de betreffende strook relatief klein is en één geheel gaat vormen met het reeds bestaande bedrijfsterrein wordt het gehele terrein gehanteerd als afbakening van deze herziening van het omgevingsplan. Zo wordt voor het terrein één eenduidig kader voor de gebruiks- en bouwmogelijkheden geboden.
Globale aanduiding ligging projectlocatie
Globale afbakening van de strook die aan het bedrijfsterrein wordt toegevoegd
1.3 Plaats Binnen Het Omgevingsplan
In verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, is een wijziging van het Omgevingsplan gemeente Venlo nodig om het voorgaande planologisch mogelijk te maken. Per voornoemde datum is het voor deze locatie geldende bestemmingsplan onderdeel geworden van het omgevingsplan, dat naast alle geldende ruimtelijke plannen binnen de gemeente bestaat uit een set regels die door het Rijk zijn overgedragen aan de gemeente door middel van de zogenoemde 'bruidsschat', als opgenomen in hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. Deze ruimtelijke plannen en de bruidsschat vormen samen het zogenoemde 'tijdelijke deel' van het omgevingsplan.
Deze wijziging van het omgevingsplan voorziet in een gehele vervanging van de voor de projectlocatie geldende bestemmingsplannen die onderdeel zijn van voornoemd tijdelijke deel van het omgevingsplan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 22.5 van de Omgevingswet.
Aangezien het nog niet (goed) mogelijk c.q. wenselijk is een wijziging van het omgevingsplan vorm te geven en beschikbaar te stellen volgens de nieuwe STOP/TPOD-standaarden, wordt gebruik gemaakt van de Tijdelijke Alternatieve Maatregel “TAM-IMRO”. Hoewel daarbij de IMRO2012-standaard wordt toegepast die ook werd gebruikt voor het opstellen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen via ruimtelijkeplannen.nl, dient een zogenoemd “TAM-omgevingsplan” inhoudelijk wél te voldoen aan de wettelijke kaders die voortvloeien uit de Omgevingswet en daarop gebaseerde regelgeving, waaronder het criterium 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'. Het TAM-omgevingsplan wordt ook onderdeel van het zogenoemde 'nieuwe deel' van het omgevingsplan.
1.4 Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties
Voorliggende motivering voorziet in de onderbouwing dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan het criterium 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL)'. Daartoe wordt hierna in hoofdstuk 2 eerst de beoogde ontwikkeling geschetst, waarbij ook wordt ingegaan op (de strijdigheden met) het geldende omgevingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders en instructieregels vanuit Rijk en provincie, net als het regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor de fysieke leefomgeving, waarna in hoofdstuk 5 tot slot wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 2 De Beoogde Ontwikkeling
2.1 Beschrijving Van De Beoogde Ontwikkeling
2.1.1 Ligging en omgeving
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op een uitbreiding van het bedrijfsterrein Trappistenweg 10-10A, waar een recyclingbedrijf met een bedrijfswoning is gevestigd. Het terrein wordt aan de noordzijde met circa 186 m2 uitgebreid. Daarmee bestaat het bedrijfsterrein dan uit de kadastrale percelen Tegelen, sectie B, nr 5105, 5106, 4479 en 4618 en B5150 (gedeeltelijk). Samen zijn deze percelen - na de uitbreiding - circa 5.146 m2 groot.
Luchtfoto van de huidige situatie, met een globale aanduiding van de projectlocatie in rood
De projectlocatie grenst aan de westzijde aan de Trappistenweg. Dit betreft sinds de aanleg van de Rijksweg A74 een doodlopende weg. Aan de overzijde van de Trappistenweg ligt een bedrijf dat keramische dakpannen maakt. Aan de noordzijde grenst de projectlocatie aan een bosstrook en een nutsvoorziening en ten noorden daarvan de Rijksweg A74. Aan de oostzijde grenst de locatie aan een bedrijf dat zich richt op logistieke dienstverlening (o.a. opslag). Ten zuiden van de locatie is een bedrijf in sportvoeding en -supplementen gevestigd.
De huidige activiteiten van het bedrijf op de locatie betreffen de aanvoer van en het scheiden van metaalafval en aanverwante zaken en het vervolgens afvoeren voor hergebruik van de gescheiden materialen.
Luchtfoto van de huidige situatie, met een globale aanduiding van de beoogde uitbreiding
2.1.2 Beoogd gebruik
De strook van circa 186 m2 wordt zoals hiervoor aangegeven toegevoegd aan het bestaande bedrijfsterrein, dat kortgezegd wordt gebruikt ten behoeve van recycling van onder andere metaal. De gebruiksmogelijkheden zullen aansluiten aan bij hetgeen het huidige bestemmingsplan toestaat. Kortgezegd betreft dit bedrijvigheid van milieucategorie 2 tot en met 4.2, op basis van een toegesneden Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daarmee wijzigt de bestemming c.q. functie van de strook van Bos naar Bedrijventerrein. In paragraaf 2.2 wordt nader ingegaan op het geldende bestemmingsplan c.q. omgevingsplan.
Bedrijven die in aanzienlijke mate geluid kunnen produceren worden niet toegelaten nu het bedrijventerrein waarop het bedrijf is gevestigd geen industrieterrein betreft waarvoor een geluidproductieplafond is vastgesteld c.q. geen industrieterrein betreft dat een geluidzone kent en het niet wenselijk is dat een dergelijk industrieterrein ontstaat. Ook risicovolle bedrijven worden niet toegestaan, waaronder bedrijven worden verstaan die activiteiten uitoefenen als bedoeld in Bijlage VII van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Ook bedrijven die vanwege hun activiteiten zijn aan te merken als een Seveso-inrichting als bedoeld in paragraaf 3.3.1 Besluit activiteiten leefomgeving worden niet toegestaan.
Ook voor wat betreft de bouwmogelijkheden wordt aansluiting gezocht bij de mogelijkheden die het vooralsnog geldende bestemmingsplan biedt en die in paragraaf 2.2 worden beschreven. Aan de beoogde wijziging ligt overigens geen concreet bouwplan of concreet inrichtingsplan ten grondslag. Door het 'rechttrekken' van de perceelsgrens worden de gebruiksmogelijkheden van het perceel geoptimaliseerd.
2.1.3 Verkeer en parkeren
De uitbreiding van het bedrijfsterrein bedraagt circa 186 m2. Uitgaande van CROW-kencijfers (ASVV2021) leidt een gemengd bedrijventerrein zoals hier aan de orde tot een verkeersgeneratie van circa 128 verkeersbewegingen van personenauto's en 30 van vrachtauto's, weekdaggemiddeld per netto hectare bedrijventerrein. Omgerekend naar circa 186 m2 gaat het dan om respectievelijk 3 verkeersbewegingen van personenauto's en 1 van een vrachtauto, weekdaggemiddeld.
Uitgaande van diezelfde CROW-kencijfers bedraagt de parkeerbehoefte - uitgaande van een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf - minimaal 0,7 tot maximaal 1,2 parkeerplaatsen per 100 m2. In dit geval is geen sprake van een concreet bouwplan. Ook zal gelet op de aard en omvang van de activiteiten en zeer beperkte uitbreiding van het bedrijfsterrein met slechts 3,75% van de oppervlakte de extra parkeerbehoefte zeer beperkt zijn. Die behoefte kan op eigen terrein worden opgevangen en zal ook niet leiden tot onevenredige parkeerhinder in de openbare ruimte
2.2 Het Geldende Omgevingsplan
Voor de locatie gelden vooralsnog en als onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Venlo de volgende bestemmingsplannen:
Naam | Vaststellingsdatum | |
Bedrijventerrein Kaldenkerkerweg - Emmaplein | 27 maart 2013 | |
Paraplubestemmingsplan kamerbewoning | 25 november 2020 | |
Paraplubestemmingsplan reguleren onbenutte plancapaciteit wonen | 25 november 2020 |
De bestemming van het huidige bedrijfsperceel is op basis van het geldende bestemmingsplan “Bedrijventerrein Kaldenkerkerweg – Emmaplein” (van rechtswege onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Venlo) de bestemming “Bedrijventerrein” met de aanduiding 'bedrijf van categorie 4' en 'specifieke vorm van bedrijf – afvalverwerkend bedrijf'. De bestaande bedrijfswoning is aangeduid als 'bedrijfswoning'.
Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplan met globale afbakening planlocatie in rood
Kort samengevat zijn toegestaan:
- Bedrijven van categorie 2 en 3 als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van Bevi- en BRZO-bedrijven en geluidzoneringsplichtige bedrijven;
- bedrijven van milieucategorie 4, gezien de opgenomen aanduiding 'bedrijf van categorie 4';
- productiegebonden detailhandel met een maximale oppervlakte van 300 m2, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen (art. 6.1, sub e planregels);
- een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- daarbij behorende voorzieningen zoals waterhuishoudkundige voorzieningen, wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen e.d. Daarbij geldt dat op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- verder zijn gelet op de opgenomen aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalverwerkend bedrijf' ook afvalverwerkende bedrijven toegestaan.
De strook van circa 186 m2 groot die de gemeente wenst te verkopen aan het bedrijf heeft in het geldende bestemmingsplan “Bedrijventerrein Kaldenkerkerweg – Emmaplein” de bestemming "Bos". Die bestemming staat de beoogde bedrijfsactiviteiten niet toe.
Verder is van belang dat over een groot deel van de strook van circa 186 m2 die gaat voorzien in de uitbreiding van de bestaande bedrijfskavel en een klein deel van die bedrijfskavel een aanduiding 'vrijwaringszone – weg' ligt, die is ingetekend op een afstand van 100 meter uit de buitenste kantstreep van de Rijksweg A74.
De parapluplannen betreffen partiële herzieningen van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kaldenkerkerweg - Emmaplein" en wijzigen de regels die betrekking hebben op wonen, om kamerbewoning en kamerverhuur en de plancapaciteit voor nieuwe woningen beter te kunnen reguleren. Die plannen zijn echter niet van invloed op de beoogde ontwikkeling.
Gelet op het voorgaande is een herziening van de gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de strook van circa 186 m2 nodig om deze strook aan het bestaande bedrijfsterrein toe te voegen. Om een eenduidig planologische kader voor het gehele bedrijfsterrein te kunnen bieden, wordt het huidige bedrijfsterrein betrokken in deze wijziging van het omgevingsplan.
Hoofdstuk 3 Beleid En Regelgeving
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld en in werking getreden. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 m2 is het zoek goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:
- De inpassing van duurzame energie(opwekking) met oog voor omgevingskwaliteit.
- Het bieden van ruimte voor een overgang naar een circulaire economie
- Woningbouw faciliteren in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
- Landgebruik meer in balans laten zijn met natuurlijke systemen.
Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.
In de NOVI worden een viertal prioriteiten benoemd, met de bijbehorende beleidskeuzes. De voor onderhavige wijziging van het omgevingsplan relevante keuzes worden hierna samengevat weergegeven.
1.Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. We reserveren voldoende ruimte voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen.
- We maken de energie-infrastructuur geschikt voor duurzame energiebronnen en reserveren daarvoor ruimte.
- We passen duurzame energie in met oog voor de kwaliteit van de omgeving en combineren deze zo veel mogelijk met andere functies, zoals zonnepanelen op daken en clustering van windmolens. Voor de inpassing van duurzame energie op land worden regionale energiestrategieën opgesteld.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- De Nederlandse economie verandert van karakter en is in 2050 geheel circulair en de broeikasgasemissies zijn dan met 95% gereduceerd, met 55% reductie als beoogd tussendoel in 2030.
- We zetten in op optimale (inter)nationale bereikbaarheid van steden en economische kerngebieden in het Stedelijk Netwerk Nederland.
- Overheden investeren in een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving in steden en regio's en bevorderen een aantrekkelijk vestigingsklimaat.
3. Sterke en gezonde steden en regio's
- We versterken het Stedelijk Netwerk Nederland door de ontwikkeling van de stedelijke regio's te ondersteunen en te zorgen voor goede onderlinge en externe verbindingen. Verstedelijking koppelen we aan de ontwikkeling van de (ov-) infrastructuur en vindt plaats in de regio's waar er vraag is.
- Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie. Dit is een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en leefomgevingskwaliteit. Zo kunnen steden zich duurzaam ontwikkelen.
- Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio. Toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor beschikbare ruimte en mobiliteit. Het woningaanbod in de regio's sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse.
- We richten de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert. We verbeteren de luchtkwaliteit, zodat in 2030 wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.
- We versterken het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad en verbeteren de aansluiting op het groene gebied buiten de stad. Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio's en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.
- We richten steden en regio's klimaatbestendig in.
- Het stedelijke mobiliteitssysteem levert een goede bereikbaarheid op. De auto, het ov, fietsen en lopen zijn onderling verknoopt. Het systeem draagt zo bij aan een gezonde leefomgeving en een gezonde leefstijl.
- Voor gebieden buiten het Stedelijk Netwerk Nederland, die liggen aan de grens van het land en/of waar vraagstukken rond bevolkingsdaling spelen, ontwikkelen de overheden gezamenlijk een integrale gebiedsgerichte aanpak.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
- Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.
Conclusie
Gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling is het planvoornemen niet van invloed op deze nationale doelen en belangen en vormen die doelen en belangen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.2 Besluit Kwaliteit Leefomgeving: Instructieregels Rijk
3.2.1 Inleiding
Het Rijk kan met het oog op nationale belangen en die belangen die niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het gemeentebestuur kunnen worden behartigd instructieregels stellen over de uitoefening van taken en bevoegdheden door gemeentebesturen. Bij het wijzigen van het gemeentelijk omgevingsplan – als hier aan de orde – gelden instructieregels als opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Deze instructieregels hebben betrekking op:
Afdeling 5.1 Besluit kwaliteit leefomgeving
- het waarborgen van de veiligheid (paragraaf 5.1.2);
- het beschermen van de waterbelangen (paragraaf 5.1.3);
- het beschermen van de gezondheid en het milieu (paragraaf 5.1.4);
- het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5);
- het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6);
- het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7);
- het gebruik van bouwwerken (paragraaf 5.1.7a)
- het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8);
Afdeling 5.2 Besluit kwaliteit leefomgeving
- het voorkomen van belemmeringen voor het gebruik en het beheer van de hoofdspoorinfrastructuur en van Rijkswegen;
- het lozen van industrieel afvalwater op het openbaar vuilwaterriool;
- het vastleggen van een bebouwingscontour jacht en bebouwingscontour houtkap.
Hierna wordt de strekking van die instructieregels beknopt beschreven, waarna wordt ingegaan op de relevantie voor en toepassing op het beoogde planvoornemen. Gelet op de aard van de ontwikkeling, waarbij geen woningbouw is voorzien en ook niet wordt voorzien in openbare buitenruimte, blijven de instructieregels over het gebruik van bouwwerken (paragraaf 5.1.7a Bkl) en de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte (paragraaf 5.1.8 Bkl) buiten beschouwing.
3.2.2 Het waarborgen van de veiligheid
Inleiding
In paragraaf 5.1.2 van het Bkl is voorzien in instructieregels met betrekking tot omgevingsveiligheid. De kern van deze paragraaf is dat bij het wijzigen van het omgevingsplan rekening moet worden gehouden met het belang van het voorkomen en beperken van risico's van branden, rampen en crises (verder: incidenten), het bestrijden van de gevolgen van dergelijke incidenten en de mogelijkheden van personen om zich in veiligheid te brengen wanneer zich een incident voordoet.
Deze instructieregel is opgenomen in artikel 5.2 Bkl en verder geconcretiseerd in een aantal instructieregels die zijn opgenomen in paragraaf 5.1.2 Bkl. Kort samengevat wordt in die instructieregels uitgegaan van een onderscheid in vijf kwetsbare functies: beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Bij het toelaten van dergelijke kwetsbare functies dient te worden getoetst aan de opgenomen instructieregels, waarbij – net als vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet – onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en groepsrisico vanwege risicobronnen. Andersom zijn deze instructieregels ook relevant bij het toelaten van nieuwe risicobronnen nabij kwetsbare functies.
Toepassing en conclusie
In paragraaf 4.1.2 van deze motivering wordt inhoudelijk ingegaan op dit aspect. Zoals uit die paragraaf blijkt, vormt dit aspect geen belemmering voor het planvoornemen en wordt daarmee voldaan aan deze instructieregels.
3.2.3 Het beschermen van de waterbelangen
Inleiding
Bij het wijzigen van het omgevingsplan dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van die wijziging voor het beheer van watersystemen, zolgt uit paragraaf 5.1.3 Bkl. Daarbij worden de opvattingen van de beheerder van het watersysteem betrokken. Verder is in genoemde paragraaf voorzien in instructieregels ten aanzien van primaire waterkeringen, het kustfundament, het rivierbed van en reserveringsgebieden voor grote rivieren en het IJsselmeer.
Toepassing en conclusie
Het planvoornemen is niet van invloed op primaire waterkeringen, het kustfundament, het rivierbed van of reserveringsgebieden voor een grote rivier of het IJsselmeer. In paragraaf 4.6 van deze motivering wordt inhoudelijk ingegaan op de relevante wateraspecten. Zoals uit die paragraaf blijkt, zijn geen waterbelangen in het geding en is daarover ook advies ingewonnen bij het Waterschap Limburg. Daarmee wordt voldaan aan deze instructieregels.
3.2.4 Het beschermen van de gezondheid en het milieu
3.2.5 Landschappelijke waarden, stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed
3.2.6 Het behoud van ruimte voor toekomstige functies
3.2.7 De staat en goede werking van infrastructuur en voorzieningen
Inleiding
In paragraaf 5.1.7 van het Bkl zijn enkele instructieregels gebundeld die betrekking hebben op het behoud van de staat en goede werking van infrastructuur en bepaalde voorzieningen. Het betreft voorzieningen in het kader van de landsverdediging en nationale veiligheid (o.a. militaire terreinen, laagvliegroutes voor jachtvliegtuigen, militaire radarinstallaties), grootschalige energieproductieinstallaties , Rijksvaarwegen, Communicatie-, navigatie- en radarapparatuur voor de burgerluchtvaart, landelijke fiets- en wandelroutes en hyperscale datacentra.
Toepassing en conclusie
Gelet op de ligging van het plangebied en de aard van de ontwikkeling is enkel de mogelijke verstoring van het radarbeeld van de radarinstallatie bij vliegbasis Volkel relevant. Aangezien de planlocatie is gelegen binnen de zone op een afstand tussen de 15 en 75 kilometer van de radarinstallatie, gelden enkel beperkingen ten aanzien van de tiphoogte van windturbines. Nu de beoogde wijziging van het omgevingsplan geen windturbines mogelijk maakt, vormt deze instructieregel geen belemmering voor het planvoornemen.
3.2.8 Instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving
Inleiding
In afdeling 5.2 van het Bkl zijn enkele specifieke instructieregels gebundeld omtrent de aanwijzing van gebieden in relatie tot bepaalde bevoegdheden en het stellen van eisen aan bepaalde industriële lozingen op een vuilwaterriool:
- géén regels opnemen in het omgevingsplan voor de hoofdspoorweginfrastructuur en wegen in beheer bij het Rijk die het gebruik, de instandhouding, de verbetering of de vernieuwing van die infrastructuur belemmeren (artikel 5.163 Bkl);
- het aanwijzen in het omgevingsplan van een beperkingengebied waarbinnen een omgevingsvergunningplicht beperkingengebiedactiviteit overeenkomstig het gebied dat door het dagelijks bestuur van een vervoersregio is aangewezen (art.5.164 Bkl);
- het stellen van eisen aan lozingen van industrieel afvalwater, niet afkomstig uit van een milieubelastende activiteit als aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal (art 5.165 Bkl);
- het aanwijzen van een bebouwingscontour jacht (art. 5.165a Bkl) en een bebouwingscontour houtkap (art. 5.165b Bkl).
Toepassing en conclusie
Gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling en ligging van de planlocatie zijn deze instructieregels niet relevant voor de beoogde wijziging van het omgevingsplan. Voor wat betreft het aanwijzen van de genoemde bebouwingscontouren ligt het voor de hand dit in één keer voor de hele gemeente te regelen.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Limburg
Provinciale Staten van Limburg hebben op 1 oktober 2021 de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. Die Omgevingsvisie Limburg richt zich op de langere termijn (2030-2050) en bestaat uit een thematisch deel waarin de provincie haar visie geeft op thema's als Wonen & leefomgeving, Veiligheid en gezondheid en Werklocaties. Daarnaast bestaat de visie uit een gebiedsgericht deel waarin wordt voorzien in een regiovisie voor Noord-, Midden- en Zuid-Limburg.
De provincie onderscheidt in haar nieuwe omgevingsvisie drie hoofdopgaven:
- Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving in zowel stedelijk c.q. bebouwd gebied als in landelijk gebied
- Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie)
- Klimaatadaptatie en energietransitie
De Limburgse principes
Om afwegingen te kunnen maken en daarbij een balans te vinden tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving worden de zogenoemde Limburgse principes gehanteerd:
- streven naar een inclusieve, gezonde en veilige leefomgeving;
- de kenmerken en identiteit van gebieden centraal stellen;
- meer stad, meer land;
- zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden bovengronds én ondergronds;
- procesmatige uitgangspunten:
- 1. de maatschappelijke opgaven en kansen staan centraal;
- 2. (grensoverschrijdende) samenwerking, participatie en eigenaarschap;
- 3. we werken gebiedsgericht;
- 4. we werken adaptief aan de opgaven;
- 5. we werken als één overheid.
Thema Werklocaties
Het beleid voor zogenoemde werklocaties, waaronder begrepen bedrijventerreinen kan als volgt kort worden samengevat. Voor de vestiging of uitbreiding van bedrijven is geschikte huisvesting en ruimte noodzakelijk. Dat kan in Limburg een probleem zijn. Soms is er onvoldoende beschikbare ruimte, of voldoet de beschikbare ruimte niet aan de eisen van de gebruikers. Die eisen kunnen bovendien in de toekomst veranderen door digitalisering, verduurzaming, globalisering of robotisering van bedrijfsprocessen. De provincie kiest voor compacte werklocaties om het gebruik van de ruimte en de landschappelijke inpassing te optimaliseren. Bij nieuwe initiatieven wordt een voorkeursvolgorde gehanteerd. Eerst dient te worden bezien of het opknappen of herontwikkelen van verouderde werklocaties mogelijk is, pas daarna wordt gelegenheid geboden om nieuwe bedrijventerreinen te ontwikkelen. Dit gebeurt dan bij voorkeur via uitbreiding van bestaande terreinen. Het ontwikkelen van nieuwe locaties is de laatste optie.
Nog steeds geldt dat op bedrijventerreinen geen plaats is voor de vestiging van zelfstandige kantoren en detailhandel. Kantoorruimte en showrooms als onderdeel van productiebedrijven zijn wel mogelijk. Ook is er op bedrijventerreinen eventueel ruimte voor de vestiging van detailhandel in volumineuze en brand- en explosiegevaarlijke goederen.
Visie Noord-Limburg
De regio Noord-Limburg kenmerkt zich in ruimtelijk, economisch en maatschappelijk opzicht het beste door twee dominante, voor iedereen herkenbare assen: een snelle, hoog-dynamische Oost-West-as en een rustige, meer op (be)leefkwaliteit gerichte Noord-Zuid-as. De hoog-dynamische, economisch-georiënteerde Oost-West-as is de wereld van infrastructuur en logistiek, agrofood, maar ook de maakindustrie in z'n vele gedaanten. Samen wordt werk gemaakt van de Greenport-ontwikkeling, het stimuleren en verder uitbouwen van de reeds aanwezige bedrijvigheid door innovatie en onderwijs en het versterken van de samenwerking met omliggende regio's. Vanwege haar strategische ligging op de Oost-West-as en de nabijheid van grote afzetgebieden, zoals de regio Eindhoven, de Vlaamse Ruit en het Ruhrgebied, levert de regio een significante bijdrage aan de Nederlandse economie. De regio kent daarnaast een wereld van rust, ruimte en schoonheid, met de Maas als herkenbare kwaliteits-as. Het landschap is afwisselend met het terrassenlandschap van het Maasdal, Maasmeanders, natuur- en bosgebieden, Peelvenen en ontginningsgebieden en gevarieerde landbouwactiviteiten. Juist de afwisseling van landschappen, natuur en cultuur, de nabijheid van steden en dorpen en economische activiteiten en voorzieningen, maakt Noord-Limburg prettig divers.
Binnen Noord-Limburg vormen Venlo en Venray samen een logistieke hotspot; goed ontsloten over weg, water en spoor én met ruimte voor ontwikkeling.
Opgaven voor Noord-Limburg zijn (voor zover relevant voor dit plan):
- 1. Ondernemen & innoveren: een robuuste economische structuur die is afgestemd op het economisch landschappelijk en maatschappelijk draagvlak in de regio, met aandacht voor o.a.
- a. ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, zoals vergrijzing en een groeiend gebrek aan vakmensen;
- b. een goede balans tussen gezondheid, welzijn en het welbevinden van mens, dier en plant enerzijds en de 'voetafdruk' van de logistiek en land- en tuinbouw anderzijds;
- c. voorkomen dat slechts een werkplaats ontstaat voor kale productie en logistiek zonder investeringen in een aantrekkelijk en duurzaam woon- en leefklimaat.
- 2. Vitale en gezonde bewoners en hun leefomgeving met aandacht voor o.a.:
- a. het behouden van een vitale en bereikbare basisvoorzieningenstructuur;
- b. een prettige woon- en leefomgeving die ook een gezonde levenswijze stimuleert;
- c. waardige en passende huisvesting voor (tijdelijke) internationale werknemers;
- d. duurzame en klimaatbestendige dorpen en steden door ruimte efficiënt te benutten;
- e. de toegankelijkheid en bereikbaarheid van voorzieningen op het gebied van zorg, educatie, werk en vrije tijd, die niet afhankelijk moet zijn van de woonplaats, buurt of bestaande collectieve vervoersvoorzieningen.
Toepassing en conclusie
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op een bestaand bedrijfsterrein op een bedrijventerrein dat met circa 186 m2 beperkt wordt uitgebreid en waarmee in feite een perceelsgrens wordt 'rechtgetrokken'. Er wordt geen ruimte geboden voor de vestiging van nieuwe zelfstandige kantoren of nieuwe detailhandel. Daarmee past de ontwikkeling binnen de kaders van de omgevingsvisie van de provincie.
Wel is van belang dat de toe te voegen strook - hoe klein ook - onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Limburg (NNL). Binnen het Natuurnetwerk Limburg wordt ingezet op een goede kwaliteit en bescherming van de natuur met een bijzonder accent op bedreigde Limburgse dier- en plantensoorten. Ook wordt ingezet op het bieden van mogelijkheden voor natuurbeleving. Op de gevolgen van de status NNL van de toe te voegen strook. voor het planvoornemen wordt nader ingegaan in paragraaf van deze motivering.
Conclusie
Gelet op het voorgaande sluit het plan aan bij het provinciaal beleid c.q. is het plan daarmee niet in strijd.
3.4 Omgevingsverordening Limburg: Instructieregels Provincie
3.4.1 Inleiding
De Provincie Limburg heeft met het oog op provinciale belangen instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg (OvL). Die instructieregels zijn deels gericht aan het Waterschap Limburg en deels aan gemeenten. Niet alle instructieregels zijn relevant voor de beoogde planwijziging voor de locatie Trappistenweg 10-10A, gelet op de mogelijk te maken activiteiten of de ligging van het de planlocatie. Hierna wordt ingegaan op de volgende, voor deze wijziging van het omgevingsplan relevante instructieregels:
- Watersystemen: motiveringsplicht klimaatadaptatie (paragraaf 3.2.3);
- Natuurgebieden: motiveringsplicht Natuurnetwerk Limburg (paragraaf 8.1.2);
- Werken: vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen (paragraaf 12.1.4);
- zonnepanelen op daken bedrijfsgebouwen en zonneparken (Afdeling 13.2);
Verder is van belang dat de locatie is gelegen binnen het (grondwater)beschermingsgebied 'Venloschol'.
3.4.2 Klimaatadaptatie
Inleiding
In de motivering bij wijziging van een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet worden beschreven op welke wijze in het plan rekening wordt gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering, welke maatregelen en voorzieningen worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Bij die beschrijving wordt gebruik gemaakt van de informatie van gemeentelijke, regionale en landelijke stresstest- en overstromingskaarten.
Toepassing en conclusie
De locatie is gelet op de ligging ten opzichte van beken en rivieren niet gevoelig voor overstromingen. Wel laat kaartmateriaal van Waterpanel Noord dat beschikbaar is via wpn.klimaatmonitor.net zien dat de strook die wordt toegevoegd aan het bestaande bedrijfsterrein gevoelig is voor wateroverlast bij hevige regenval. Dit aangezien deze strook ten opzichte van omliggende gronden het laagste maaiveldniveau heeft. Wanneer deze gronden worden toegevoegd aan de bestaande bedrijfskavel zal het maaiveld echter gelijk worden getrokken met de maaiveldhoogte van het bestaande terrein, waardoor geen overlast is te verwachten.
Uitsnede kaartbeeld stedelijke wateroverlast
Voor wat betreft hitte geldt voor het bedrijventerrein dat het op zomerse dagen aanzienlijk warmer kan worden dan de nabijgelegen woongebieden en zeker warmer dan het buitengebied aan de overzijde van de Rijksweg A74. Voor onderhavig bedrijfskavel is de indicatie vergelijkbaar met het nabijgelegen woongebied. De bedrijfskavel ligt aan de rand van het bedrijventerrein en grenst aan een groengebied met bomen, wat ook positief effect zal hebben. Gelet op de aard van de bedrijfsactiviteiten (waarbij o.a. vloeistofdichte vloeren en een gebruik van keermuren van belang zijn), zijn de mogelijkheden voor het voorzien in groen maar beperkt.
Uitsnede kaartbeeld hitte
Gezien het voorgaande zijn er geen onaanvaardbare risico's te verwachten in het kader van klimaatadaptief bouwen en ontwikkelen en zijn er op dit punt geen belemmeringen voor het planvoornemen.
3.4.3 Natuurnetwerk Limburg
Inleiding
Binnen het Natuurnetwerk Limburg mogen in een (wijziging van) een omgevingsplan géén nieuwe activiteiten worden toegelaten of bestaande activiteiten worden gewijzigd, indien dat nadelige gevolgen kan hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Limburg of kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang tussen gebieden binnen dat Natuurnetwerk Limburg, hetgeen in de motivering op de wijziging van het omgevingsplan moet worden gemotiveerd.
Een uitzondering op het voorgaande geldt voor ontwikkelingen van groot openbaar belang, waarvoor geen andere reële mogelijkheden zijn om in dat belang te voorzien. Voor dergelijke ontwikkelingen dient dan te worden aangegeven hoe negatieve effecten worden beperkt en de resterende negatieve gevolgen worden gecompenseerd, in financiële dan wel fysieke vorm. Daarnaast biedt de omgevingsverordening mogelijkheden voor activiteiten die negatieve effecten kunnen hebben op het Natuurnetwerk Limburg bij toepassing van een saldobenadering op basis van een gebiedsvisie die per saldo leidt tot een verbetering van de natuurwaarden in en rond het betreffende gebied en voor individuele kleinschalige ingrepen die leiden tot een verbetering van het Natuurnetwerk Limburg.
De buitengrenzen van het Natuurnetwerk Limburg passen bij het karakter van de Omgevingsverordening: vrij precies, schaal 1:10.000, maar zeker niet op perceelsniveau, zo blijkt uit de toelichting op de verordening. Zijn er ontwikkelingen waardoor het omgevingsplan moet worden aangepast, dan is er afstemming tussen gemeente en provincie gewenst over de vraag waar de begrenzing in het omgevingsplan precies moet worden gelegd. De bestaande natuur ligt wel (bijna) altijd al precies vast in een omgevingsplan.
Uitsnede kaartbeeld Natuurnetwerk Limburg met aanduiding ligging locatie met rode marker
Toepassing en conclusie
De aan de bedrijfskavel Trappistenweg 10-10A toe te voegen strook ligt binnen het in de omgevingsverordening afgebakende Natuurnetwerk Limburg. Als wezenlijke kenmerken en waarden gelden, in bestaande en nog te realiseren natuurgebieden de aanwezige en potentiële natuurwaarden, zoals vertaald in natuurbeheertypen, die zijn vastgelegd op de natuurbeheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan. Verder behoren tot de wezenlijke kenmerken en waarden de beschermde soorten, de geomorfologische en aardkundige waarden en processen, het cultuurhistorisch erfgoed, de waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte, openheid of juist geslotenheid van de landschapsstructuur.
De betreffende strook is aangeduid als bestaande natuur, type N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos in het provinciaal Natuurbeheerplan. Ook is in dit geval al sprake van een duidelijke grens tussen de bestemming 'Bedrijventerrein' en de bestemming 'Bos' die het Natuurnetwerk Limburg duidelijk afbakent. Wanneer de strook 'Bos' wordt toegevoegd aan de naastgelegen bedrijfskavel wordt de oppervlakte van het Natuurnetwerk Limburg kleiner, maar de vraag is of dat leidt tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied.
Ten behoeve van deze wijziging van het omgevingsplan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Aelmans (d.d. 15 augustus 2024, kenmerk AMO24022) die als Bijlage 2 bij deze motivering is gevoegd. Daaruit blijkt dat de kwaliteit van het gebied laag wordt geacht, gelet op het feit dat dit deel van het Natuurnetwerk Limburg (LNN) ligt ingeklemd tussen de Rijksweg A74 en het bedrijventerrein waarvan ook Trappistenweg 10-10A onderdeel uitmaakt. Ook heeft in de voorgaande jaren meermaals bodemroering plaatsgevonden en groeit binnen de locatie die aan de bedrijfskavel wordt toegevoegd slechts pioniervegetatie en Japanse duizendknoop. Als gevolg van het planvoornemen ontstaan geen negatieve effecten voor migratieroutes of de samenhang van het LNN. Er is daarom geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het LNN en de kwaliteit van het LNN op deze locatie. Ook is geen sprake van een vermindering van de samenhang tussen de gebieden die samen het LNN vormen, gezien de aard, ligging en oppervlakte van de gronden die aan de bedrijfskavel worden toegevoegd. Tot slot kan worden opgemerkt dat door de uitbreiding wordt voorzien in een betere afbakening tussen de bedrijfskavel en het LNN, waarbij door de te realiseren voorzieningen externe effecten (vanaf de bedrijfskavel richting LNN) worden beperkt.
Er is sprake van een kleinschalige ingreep, waarbij geen wezenlijke kenmerken en waarden worden aangetast. In overeenstemming met de verordening zal worden voorzien in compensatie op basis van een overeenkomst tussen de Provincie Limburg als bevoegd gezag en de gemeente Venlo als inititatiefnemer. Daarmee wordt invulling gegeven aan de in de verordening opgenomen regeling voor kleinschalige ingrepen als opgenomen in artikel 8.6 van de verordening.
3.4.4 Vestigingsmogelijkheden bedrijventerreinen
Inleiding
Een toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de voorraad in Noord-Limburg is alleen toegestaan indien wordt voldaan aan de Limburgse principes en hoofdstukken 3 (Algemene zonering), 8 (Economie) en 9 (Werklocaties) van de provinciale omgevingsvisie, de regionale visie Bedrijventerreinen Noord-Limburg en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg.
Met een wijziging van het omgevingsplan mogen verder geen bedrijfskavels van 5 hectare of groter worden toegelaten en mag geen samenvoeging van bedrijfskavels tot een kavel van 5 hectare of meer worden toegelaten.
Toepassing en conclusie
De planlocatie heeft betrekking op één bestaande bedrijfskavel die met circa 186 m2 wordt uitgebreid. Na uitbreiding is de kavel iets groter dan een halve hectare. Er wordt daarom geen bedrijfskavel van 5 hectare of meer mogelijk gemaakt. Verder betreft het een zeer beperkte uitbreiding van het bestaande bedrijfsterrein, waarbij in feite een perceelsgrens wordt 'rechtgetrokken'. Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling is het planvoornemen niet (negatief) van invloed op de Limburgse principes en de genoemde hoofdstukken van de provinciale omgevingsvisie, de regionale visie op de bedrijventerrein dan wel regionale afspraken.
3.4.5 Zonnepanelen op daken bedrijfsgebouwen en zonneparken
Inleiding
In de motivering bij een omgevingsplan dat voorziet in de mogelijkheid tot realisatie van een bedrijfsgebouw moet worden beschreven op welke wijze gebruik is gemaakt van de bevoegdheid bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) tot het stellen van maatwerkregels gericht op het maximaal benutten van het dakoppervlak van bedrijfsgebouwen voor het plaatsen van zonnepanelen.
Toepassing en conclusie
Uit het genoemde artikel 2.3 van het Bbl volgt slechts in algemene zin dat maatwerkregels (kunnen) worden opgenomen in het omgevingsplan. De mogelijkheden om maatwerkregels te stellen zijn beperkt tot de regels die zijn opgenomen in afdeling 4.5 Bbl, zo volgt uit artikel 4.7 Bbl. Die afdeling gaat over de bruikbaarheid van bouwwerken en heeft enkel betrekking heeft op nieuwbouw. Aanvankelijk was in artikel 4.7 Bbl ook opgenomen dat maatwerkregels konden worden gesteld ten aanzien van artikelen 4.149 en 4.159, welke artikelen betrekking hebben op bijna energieneutraal bouwen (BENG) en de milieuprestatie van gebouwen. Die artikelen zijn echter door een wijziging van het Bbl nog vóór de inwerkingtreding van het Bbl op 1 januari 2024 weer geschrapt. De aanleiding daarvoor is dat maatwerkregels op dat punt industrieel bouwen in de weg staan en dat niet wenselijk is gelet op de woningbouwopgave. Er kan daarom geen invulling (meer) worden gegeven aan deze instructieregel van de provincie. De systematiek van het Bbl is – net als gold voor het Bouwbesluit 2012 – dat de daarin geregelde onderwerpen worden geacht uitputtend te zijn geregeld en daarin opgenomen minimale eisen niet mogen worden aangescherpt, tenzij expliciet ruimte wordt geboden door het stellen van maatwerkregels.
3.4.6 Venloschol
Inleiding
In de provinciale omgevingsverordening zijn ook waterwingebieden en (grondwater)beschermingsgebieden aangewezen, waaronder ook twee boringsvrije zones: de Roeldalslenk en Venloschol. De locatie is gelegen binnen de begrenzing van de Venloschol, zoals die is begrensd in de provinciale verordening. De regels die daaraan zijn verbonden bestaan uit instructieregels gericht aan het waterschap en rechtstreeks werkende regels voor specifieke activiteiten, dus géén instructieregels voor gemeenten ten aanzien van het omgevingsplan. De instructieregels gericht aan het waterschap hebben betrekking op het opnemen van een verbod om grondwater te onttrekken of te infiltreren dieper dan 5 meter boven NAP, in combinatie met een vergunningplicht voor dergelijke activiteiten (paragraaf 4.2.1 verordening). In de Waterschapverordening Waterschap Limburg is daar ook in voorzien in Afdeling 4.1. De rechtstreeks werkende regels hebben betrekking op het aanleggen en in gebruik hebben van bodemenergiesystemen, het opsporen en winnen van aardwarmte, het boren van putten en andere grondroeringen dieper dan 5 meter boven NAP (paragraaf 4.3.1, 4.3.2 en 4.3.6).
Toepassing en conclusie
Het maaiveldniveau op de locatie bedraagt circa 34 meter boven NAP. Gelet op de aard van de ontwikkeling wordt - bij eventuele bouwactiviteiten of andere activiteiten - niet voorzien in zodanig diepe boringen of grondroeringen dat een niveau dieper dan 5 meter boven NAP wordt gehaald. Ook wordt niet voorzien in de aanleg van een bodemenergiesysteem of het opsporen en/of winnen van aardwarmte. Gelet op de regels die ter bescherming van de Venloschol zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg van de provincie en de Waterschapsverordening Waterschap Limburg van het waterschap, bestaat ook geen aanleiding aanvullende regels op het nemen in deze wijziging van het omgevingsplan voor de locatie.
3.5 Regionaal Beleid
3.5.1 Visie Bedrijventerreinen Noord Limburg
Inleiding
De regionale Visie Bedrijventerreinen Noord-Limburg bevat de ambities, opgaven en principes die de regiogemeenten in Noord-Limburg nastreven met betrekking tot bedrijventerrein. Daarnaast bevat de visie de regionale werkwijze en spelregels, rekening houdend met het door de provincie voorgestelde dynamisch voorraad beheer.
Centraal in het dynamisch voorraadbeheer staan drie typen interventies:
- 1. Werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad (bijvoorbeeld renovatie, herstructureren, energiemaatregelen, duurzaamheid). Onderdeel hiervan vormt de aanpak van de bestaande leegstand.
- 2. Waar mogelijk schrappen (verkleuren / van functie veranderen) van harde plannen die niet de beoogde toevoeging van kwaliteit opleveren. Het kan ook gaan om tijdelijke andere functies.
- 3. Onder voorwaarden (bijvoorbeeld alleen echte toevoeging kwaliteit, principes duurzame verstedelijking) ruimte bieden voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.
Toepassing en conclusie
Hoewel strikt genomen sprake is van een uitbreiding van een bedrijventerrein c.q. bedrijfsterrein, betreft het feitelijk een kleinschalige grenscorrectie, waardoor de noordelijke perceelsgrens van het bedrijfskavel wordt 'rechtgetrokken' en bedrijfsprocessen en stromen binnen het bedrijfskavel kunnen worden geoptimaliseerd. In dien zin in sprake van duurzaam ruimtegebruik, aangezien de bedrijfskavel zo beter en praktischer kan worden benut. Gelet op de aard en omvang van de correctie is geen sprake van een waarneembare impact op de planvoorraad aan bedrijventerrein en kan de uitbreiding worden gezien als een eenmalige een beperkte uitbreiding van minder dan 500 m2 die niet hoeft te worden gesaldeerd c.q. verrekend binnen het dynamisch voorraadbeheer.
3.6 Gemeentelijk Beleid
3.6.1 Strategische Visie Venlo 2040
De Strategische Visie Venlo 2040 die is vastgesteld op 26 mei 2021 vervangt de eerder in 2010 opgestelde Strategische Visie Venlo 2030, die opgesteld rondom de laatste herindeling, waarbij de voormalige gemeente Arcen en Velden onderdeel is geworden van de gemeente Venlo. Deze nieuwe visie is bijgesteld en aangevuld ten opzichte van de vorige versie, om zo in te kunnen spelen op nieuwe, grote ontwikkelingen zoals de ontwikkelingen rondom de thema's klimaat en energie, groeiende verschillen binnen de gemeenschap en het veranderen van de samenstelling van de gemeenschap en verder de versterking van het economisch fundament van Venlo. Hierna wordt per thema het perspectief voor 2040 kort samengevat.
Gezondste regio
De ambitie om de Gezondste regio te zijn heeft geleid tot een breed aanbod aan economische activiteiten die hieraan invulling geven. Gezonde voeding en een gezonde levensstijl hebben gemaakt dat niet alleen onze economie, maar vooral ook onze inwoners daarvan hebben geprofiteerd. Onze vrijetijdseconomie heeft mede daardoor een stevige impuls gekregen. Venlo is niet alleen omwille van haar historie, winkelaanbod en ligging de moeite van het bezoeken waard, maar ook door de mogelijkheden om te kunnen wandelen, te kunnen fietsen, te kunnen ontspannen en te genieten van al het goede en lekkers dat specifiek in onze regio aan voeding wordt geproduceerd.
Een (t)huis om van te houden
Er wordt ingezet op bescheiden groei van het aantal inwoners. Het aantal Venlonaren met een niet-Venlose oorsprong zal toenemen vanwege de aantrekkingskracht van onze economie. Internationale medewerkers, kenniswerkers en studenten vragen om aantrekkelijke woonmilieus en voorzieningen. Door de toename van het aantal huishoudens vraagt dit om passende woonruimte voor alle doelgroepen, met name de doelgroepen die ondervertegenwoordigd zijn. Woningbouw vindt vooral plaats binnen de huidige stedelijke contouren. De woningvoorraad zal een kwaliteitsslag moeten maken gelet op de noodzakelijke verduurzaming.
Verdergaande informatisering zorgt voor grotere verschillen binnen de gemeenschap. Elkaar ontmoeten krijgt andere vormen. De openbare ruimte en onze voorzieningen vervullen daarin een belangrijke rol. Digitalisering en domotica zal een belangrijke rol vervullen bij het langer dan voorheen thuis wonen van inwoners die zorg nodig hebben. De overheid garandeert een fatsoenlijk basisniveau van voorzieningen. De overheid en inwoners moeten bescheiden zijn in hun verwachtingen over en weer.
Ruimte voor initiatieven
De binnenstad heeft in 2040 een andere aanblik. Deze is groener geworden, beken zijn zichtbaar en nog meer een aantrekkelijk woon- en verblijfsgebied met aantrekkelijke voorzieningen. Ook in de wijken en dorpen is ontsteend en hebben is er werk gemaakt van de klimaatopgave gecombineerd met een impuls om een kwaliteitsslag in de openbare ruimte te maken. De klimaatopgaven hebben geleid tot een andere samenstelling van energiebronnen. Landbouwgrond heeft hierdoor deels een andere invulling gekregen, desondanks zijn de opbrengsten gegroeid. De ruimte tussen de kernen worden opengehouden en wordt gebruikt voor landbouw, recreatieve en toeristische functies. Natuurwaarden zijn versterkt in combinatie met energieopwekking en klimaatadaptatie.
Ruimtelijke ontwikkelingen hebben er toe bijgedragen dat er aan de westoever een stadsdeel is ontstaan dat aanvullend is op de historische stadskern. In de dorpskernen hebben gerichte investeringen bijgedragen aan unieke en kwalitatieve hoogwaardige dorpse woonmilieus.
Werken in Venlo
In de toekomst bevindt Venlo zich op een sleutelpositie binnen het Europese economische kerngebied. De opkomst van China als economische grootmacht en handelspartner heeft geleid tot een strategische heroriëntatie. Het logistieke belang van Venlo is gegroeid door digitalisering en robotsering. Er wordt binnen de logistiek ingezet op vergroting van de toegevoegde waarde. En dat geldt ook voor de toegevoegde waarde die Venlo biedt op het gebied van voedselproductie en gezonde voeding. De Brightlands Campus Greenport Venlo heeft haar vleugels uitgeslagen en er vindt fundamenteel en toegepast onderzoek plaats. Met een aanzienlijke economische spin-off als gevolg. Daarmee is het economisch fundament die dankzij de sterke basis op het gebied van de maakindustrie, logistiek en agribusiness verder is verbreed.
Meer economie en minder beroepsbevolking biedt ook kansen voor diegenen die in het verleden minder gemakkelijk aan betaald werk konden komen. We hebben ontdekt dat menselijk kapitaal schaarser is geworden en er zorgvuldig mee moet worden omgegaan. Een keur aan instrumenten en arrangementen hebben het in Venlo mogelijk gemaakt om zoveel mogelijk inwoners de kans te bieden op betaald werk, passend bij de mogelijkheden van zowel de werkgever als werknemer.
Grenzeloos
Wat betreft onze grensligging is het (relatieve) gemak toegenomen waarmee over en weer gebruik wordt gemaakt aan beide zijden van de grens van elkaars kwaliteiten en profiteren van elkaars aanwezigheid. De stedelijke en regionale programmering op een breed scala aan onderwerpen is veel hechter geworden
Rol van de gemeente Venlo
In de toekomst is de gemeente in staat op basis van ervaring een onderscheid te maken tussen de verschillende vormen die er bestaan tussen loslaten enerzijds en overnemen anderzijds. De gemeentelijke organisatie heeft ook een transformatie doorgemaakt. Digitalisering heeft het mogelijk gemaakt dat iedere inwoner, op ieder moment van de dag, snel zijn gegevens kan inzien en van onze dienstverlening gebruik kan maken.
Uitsnede 'praatplaat' Strategische Visie Venlo 2040
Toepassing en conclusie
Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling is het plan niet van invloed op de strategische koers van de gemeente Venlo. Vanuit deze visie zijn er dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen.
3.6.2 Ruimtelijke Structuurvisie Venlo
Op 25 juni 2014 heeft de gemeenteraad van Venlo de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo unaniem vastgesteld. In de structuurvisie staat de hoofdlijn van het ruimtelijk beleid voor de gemeente Venlo beschreven. Hieruit is af te leiden wat er de komende jaren op ruimtelijk gebied wel en niet mogelijk is. De structuurvisie geldt voor het hele grondgebied van de gemeente Venlo, met uitzondering van Klavertje 4, Klein Vink en Laerbroeck. Voor deze gebieden bestaan aparte structuurvisies.
Het contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied wordt kleiner. En dat is jammer, omdat dit een minder afwisselende en daardoor minder aantrekkelijke gemeente oplevert. Steden, dorpen en het buitengebied hebben ieder hun specifieke kwaliteiten. Om die kwaliteiten nog beter tot hun recht te laten komen, wordt als kernopgave benoemd dat het contrast tussen steden, dorpen en het buitengebied de komende jaren versterkt moet worden. Daarbij wordt onderkend dat het bestaande bebouwde gebied in de stad en de dorpen ruim voldoende capaciteit biedt voor het huisvesten van (toekomstige) stedelijke functies. Stad en land moeten elkaar aanvullen in plaats van in elkaar over te gaan. Zo wordt optimaal geprofiteerd van het beste van twee werelden.
De ruimtelijke structuurvisie is verdeeld in vijf thema’s, de zogenaamde ‘majeure opgaven’:
- 1. Drukte in het ommeland,
- 2. Ruimte in de stad (en dorp),
- 3. Leven met de Maas,
- 4. Voorzieningen op maat,
- 5. Robuuste structuren.
Daarnaast zijn er drie basisprincipes geformuleerd die op elk ruimtelijk initiatief van toepassing zijn. Dit betekent concreet dat een initiatief als kansrijker wordt beschouwd als:
- het de uitgangspunten van Cradle to Cradle (C2C) als vertrekpunt hanteert;
- de vraag wordt gesteld wat het betrekken van (Duitse) regiogemeenten kan betekenen;
- het zelf georganiseerd draagvlak geniet.
Het plangebied ligt conform de Ruimtelijke Structuurvisie binnen de contour stedelijk/dorpsgebied. Op voorliggende ontwikkeling is met name majeure opgave 2, ‘Ruimte in de stad (en dorp)’ van toepassing. Voor het stedelijk gebied wordt een maximale benutting van de bestaande beschikbare ruimte nagestreefd, in plaats van een uitbreiding van het stedelijk gebied. Door tijdelijk gebruik, hergebruik, multifunctioneel gebruik en slim slopen is, dan wel komt, voldoende ruimte beschikbaar om nieuwe initiatieven een plaats te geven. Liever bestaande woningen of gebieden aanpassen dan uitbreiden. Ook voor kantoren, bedrijfsruimten of winkels geldt dat het bestaande of al in ontwikkeling genomen aanbod voor lange tijd voldoende is. Hoewel we weten dat hergebruik, herstructurering en transformatie complexer en vaak kostbaarder is dan nieuwbouw, benutten we de groeiende leegstand toch voor herontwikkeling. Ruimtes die weinig gebruikt worden, kunnen intensiever gebruikt worden, verouderde en verloederende (bedrijven)terreinen kunnen worden opgewaardeerd en ‘rotte plekken’ kunnen worden aangepakt. Absolute prioriteit ligt bij hergebruik en -ontwikkeling van waardevol cultureel en religieus erfgoed, zoals boerderijen, fabriekspanden, kloosters en kerken.
Toepassing en conclusie
Hoewel het plangebied is aangegeven als 'lokaal bedrijventerrein' waar geen uitbreiding is voorzien, voorziet de beoogde ontwikkeling in een beperkte uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein. In relatie tot de oppervlakte van het bedrijventerrein is de uitbreiding niet waarneembaar. In relatie tot het bestaande bedrijfskavel bedraagt de uitbreiding nog geen 4% en is die uitbreiding te zien als een grenscorrectie door de perceelsgrens 'recht te trekken'. Daarmee doet de beoogde ontwikkeling geen afbreuk aan de beleidslijnen die met de Ruimtelijke Structuurvisie zijn uitgezet.
3.6.3 Agenda Groen en Water
Met de in september 2020 vastgestelde Agenda Groen & Water verbreedt Venlo de traditionele koers van het groen- en waterbeleid en richt zich daarmee meer op functionaliteit, want groen en water dragen bij aan heel veel verschillende doelen. Dit is vertaald naar een multifunctionele groenblauwe basisstructuur, die men beter kan benutten en versterken. Ook de economische waarde van het groen en water wordt (h)erkend. Groen en water zijn onderdeel van het ruimtelijk vastgoed en dat vraagt een goed beheer. Zo blijft het groen en water duurzaam in stand en wordt vernietiging van dit kapitaal voorkomen: de basis op orde. Verder geldt uiteraard dat bij nieuwe ontwikkelingen ook groen en water als ontwerpprincipe worden meegenomen en zo klimaatdaptatief en toekomstbestendig te ontwikkelen.
Gezien het voorgaande dient bij nieuwe ontwikkelingen rekening te worden gehouden met klimaataspecten. Vermindering van verharding en bebouwingsoppervlak ten behoeve van het toevoegen van groen hebben hierop een gunstig effect en dragen in de regel ook bij aan de biodiversiteit en leefbaarheid. Het afkoppelen en infiltreren van water is ook van belang om droogte en wateroverlast te beperken. In de Agenda Groen en Water zijn deze zaken vertaald als beleidsrichtingen. Bij nieuwe ontwikkelingen dienen deze beleidsrichtingen vertaald te worden in de plannen.
Toepassing en conclusie
De Groenblauwe basiskaart die bij de Agenda Groen en Water hoort laat rond de toe te voegen strook bestaand groen zien, net als Natuurnetwerk Nederland. Op de gevolgen voor deze bestaande natuur als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland en de uitwerking daarvan in de provinciale verordening: Natuurnetwerk Limburg is reeds ingegaan in paragraaf 3.4.3 van deze motivering. Kortgezegd blijkt daaruit dat de strook weinig natuurwaarde heeft, dan geen sprake is van een aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden en dat wordt voorzien in compensatie.
Uitsnede kaart Groenblauwe basisstructuur
3.6.4 Economische Visie Venlo 2030
Deze op 28 juni 2023 vastgestelde visie, met als ondertitel “Van volume naar waarde” gaat uit van een viertal basisprincipes bij de inzet op een duurzaam, en inclusief vestigingsklimaat:
- versterken van Venlo als kennisstad, door de kennisbasis van de stad en de regio naar een structureel hoger niveau te tillen;
- beperkt ruimte ruimte toestaan en bestaande ruimte beter benutten: meer (maatschappelijke) waarde halen uit de bestaande ruimte en hierbinnen inspelen op veranderingen op het gebied van klimaat en circulaire economie.
- actief de uitvoering van transities versnellen door te doen: het richten van de gemeentelijke inzet op toepassing in de praktijk, samen met bedrijven en kennisinstellingen en daarbij extra aandacht hebben en houden voor de positie van het MKB.
- positionering van Venlo als veelzijdig centrum van de (Eu)regio, niet alleen als logistieke hotspot, Greenport Venlo en koopcentrum, maar ook op het gebied van duurzame energie, onderwijs, recreatie, cultuur, retail en specialistische zorg.
Het voornemen is een verandering op gang te brengen waarbij wordt gericht op een vijftal belangrijke sectoren: agrofood, maakindustrie, logistiek, vrijetijdseconomie en zorg.
Toepassing en conclusie
Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling is de impact zeer beperkt. Hoewel strikt genomen sprake is van een uitbreiding, betreft het feitelijk meer een grenscorrectie, waarbij een perceelsgrens wordt 'rechtgetrokken'. Daarmee wordt een bestaand lokaal MKB-bedrijf gefaciliteerd dat een bijdrage levert aan het bereiken van een circulaire economie door recycling. De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders als geschetst in de Economische Visie Venlo 2023.
3.6.5 Omgevingsvisie Venlo 2040
Op dit moment is de Omgevingsvisie Venlo 2040 nog in voorbereiding. Opgaven en kansen zijn samen met inwoners en stakeholders geïnventariseerd, waarna richting is gegeven aan de koers voor Venlo aan de hand van drie thematische sporen:
- Venlo Vitaal;
- Venlo Vergroent;
- Venlo groeit;
Het voornoemde heeft geresulteerd in een hoofdlijnennotitie voor de nog op te stellen omgevingsvisie, onder de naam 'Kompas Venlo 2040'. Voor de beoogde ontwikkeling is de richting 'duurzame en waardevolle economische ontwikkeling' van belang. De gemeente Venlo wil ook in 2040 op economisch vlak nog een grote rol van betekenis. De gemeente richt zich volledig op duurzame en toekomstbestendige economische groei. Hiermee wil de gemeente zich ontwikkelen tot een sterke speler in een nieuwe circulaire economie, zowel regionaal als bovenregionaal. De ruimte die daar voor nodig is wordt geboden door bestaande bedrijventerreinen beter te benutten via herstructurering, maar ook door uitbreiding. Er wordt ingezet op een economische ontwikkeling die een optimale bijdrage levert aan de brede welvaart in de gemeente en een economische structuur die minder conjunctuurgevoelig is.
Het streefbeeld voor 2040 is dat Venlo (nog) een aantrekkelijke en innovatieve kennisstad is met (EU)regionale betekenis. Op de Venlose bedrijventerreinen en in nieuwe woon-werkmilieus in het Centraal stedelijk gebied wordt steeds meer kennisintensieve bedrijvigheid gehuisvest. Daarmee gaat de Venlose economie ‘van volume naar waarde’, met focus op de vijf belangrijkste economische sectoren voor de gemeente als benoemd in de Economische Visie Venlo 2030. Dit betekent onder andere dat er na de jaren '20 geen nieuwe ontwikkelruimte bijkomt voor grote distributiecentra en dat op het gebied van werkgelegenheid zoveel mogelijk wordt gestuurd op waardevolle toevoegingen. Daarnaast is de opgave MKB-bedrijven tot 2040 voldoende ruimte te bieden. De ontwikkeling van Venlo als kennisgemeente moet hand in hand gaan met een veilige en verduurzaamde economie. Venlo gaat hard aan de slag gegaan met klimaatadaptatie, circulariteit, natuurinclusief bouwen, het verduurzamen van bedrijfsactiviteiten en slimme koppelingen vanuit de elektriciteitsnetten. Daarbij komen koppelkansen bij elkaar, zoals het verbinden van de warmtetransitie van bebouwd gebied aan de netwerken van het bedrijfsleven, zodat ook inwoners meeprofiteren.
Toepassing en conclusie
Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling is de impact zeer beperkt. Hoewel strikt genomen sprake is van een uitbreiding, betreft het feitelijk meer een grenscorrectie, waarbij een perceelsgrens wordt 'rechtgetrokken'. Daarmee wordt een bestaand lokaal MKB-bedrijf gefaciliteerd dat een bijdrage levert aan het bereiken van een circulaire economie door recycling. De beoogde ontwikkeling sluit daarmee aan bij de (voorlopige) koers die in de hoofdlijnennotitie voor de gemeentelijke omgevingsvisie is uitgezet.
Hoofdstuk 4 Gevolgen Voor De Fysieke Leefomgeving
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Inleiding
In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is van belang de gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor de fysieke leefomgeving te beoordelen. Daarbij zijn de gevolgen van het planvoornemen voor de omgeving relevant, maar ook de invloed van die omgeving op (de locatie van) de beoogde ontwikkeling. Die aspecten komen hierna aan de orde. Voor een belangrijk deel van deze aspecten geldt dat instructieregels vanuit het Rijk en/of provincie aan de orde zijn aan de hand waarvan die beoordeling dient plaats te vinden. Deze instructieregels zijn reeds beschreven in Hoofdstuk 3 van deze motivering, hierna vindt de inhoudelijk toetsing plaats. Ook wordt ingegaan op andere aspecten waarvoor geen instructieregels zijn gesteld door het Rijk of de provincie maar die wel van belang zijn voor de beoordeling of de beoogde wijziging van het omgevingsplan voorziet in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
4.1.2 Omgevingsveiligheid
Het bestaande bedrijf is – voor zover bekend en uitgaande van de huidige planologische mogelijkheden – géén bedrijf waarbinnen milieubelastende activiteiten plaatsvinden die externe veiligheidsrisico's met zich mee brengen. Het geldende bestemmingsplan c.q. omgevingsplan sluit dergelijke bedrijven (Bevi-bedrijven en Brzo-bedrijven) ook uit. Er bestaat geen aanleiding om die mogelijkheden vanwege het planvoornemen wel te gaan bieden met de deze wijziging van het omgevingsplan.
Risicobronnen in de omgeving betreffen volgens het Register Externe Veiligheid de spoorlijn Roermond – Venlo en de spoorlijn vanuit Venlo naar Kaldenkirchen (Basisnetroutes), de Rijksweg A73 (Basisnetroute) en een hoge druk gasleiding langs Egypte. Op grotere afstand ligt de Maas (Basisnetroute). Voor deze risicobronnen geldt dat de contouren van het plaatsgebonden risico of het brand- dan wel explosieaandachtsgebied de planlocatie niet overlappen.
Uitsnede kaartbeeld Register Externe Veiligheid via Atlas Leefomgeving, aanduiding ligging planlocatie met blauwe marker
De planlocatie is wel gelegen binnen het gifwolkaandachtsgebied van eerder genoemde transportroutes en (mogelijk) de Rijksweg A74, die overigens geen onderdeel uitmaakt van een Basisnet-route. Het aanwezige bedrijf en de aanwezige bedrijfswoning zijn niet aan te merken als kwetsbaar of zeer kwetsbaar gebouw. Gelet op de beperkte omvang van de strook die wordt toegevoegd aan het bestaande bedrijfsterrein leidt deze uitbreiding niet tot een uitbreiding van het aantal binnen het bedrijf werkzame personen. Bovendien is de aanwezigheid van personen gelet op de aard en omvang van de activitieiten beperkt. Verder is vluchten mogelijk van de risicobron af en is geen sprake van verblijf van niet- of verminderd zelfredzame personen.
Conclusie
Gezien het voorgaande zijn er vanuit het oogpunt van omgevingsveiligheid geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
4.1.3 Kwaliteit van de buitenlucht
De beoogde wijziging van het omgevingsplan voorziet in de toevoeging van circa 186 m2 aan gronden die gelet op de bestemming en inrichting als groen/bos geen verkeersaantrekkende werking kennen, aan het bedrijfsterrein van het naastgelegen recyclingbedrijf. Uitgaande van kengetallen van de CROW leidt een 'gemengd (bedrijven)terrein' als hier aan de orde tot een verkeersgeneratie per netto hectare bedrijventerrein van 128 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal door personenauto's en 30 door vrachtauto's. Omgerekend naar 186 m2 gaat het dan – naar boven afgerond – om respectievelijk 3 en 1 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal van personenauto's en vrachtauto's. Met deze cijfers kan met toepassing van de NIBM-rekentool de bijdrage van het planvoornemen aan de luchtverontreiniging worden berekend.
De NIBM-tool is een MS excel-applicatie op basis van de Standaardrekenmethode 1 (SRM-1). De rekenmethode voldoet aan de eisen van luchtkwaliteit onderzoeken van de huidige wet- en regelgeving. De NIBM-tool rekent met de meest actuele generieke invoergegevens zoals emissiefactoren wegverkeer en grootschalige achtergrond concentraties.
Conclusie
Zoals uit voorgaande afbeelding blijkt, draagt het planvoornemen niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging en is voor de beoogde planwijziging geen verder onderzoek naar de gevolgen van die wijziging voor de kwaliteit van de buitenlucht nodig.
4.1.4 Geluid
Geluid door activiteiten
Het planvoornemen betreft een relatief kleine uitbreiding van een bestaande bedrijfskavel en met de beoogde wijziging van het omgevingsplan wordt beoogde het planologisch gebruik van de betreffende gronden overeenkomstig de uitgangspunten als benoemd in paragraaf 2.1.2 van deze motivering mogelijk gemaakt. Niet wordt beoogd de planregels omtrent het geluid van activiteiten als opgenomen in hoofdstuk 22 van het gemeentelijk omgevingsplan (de zogenoemde bruidsschat) aan te passen. Gelet op het overgangsrecht als opgenomen in paragraaf 22.1.1 van de Omgevingswet hoeft dat ook (nog) niet. Tot het moment dat daarin wel wordt voorzien, gelden regels over het geluid van activiteiten op geluidgevoelige gebouwen op grond van paragraaf 22.3.4 van het gemeentelijk omgevingsplan (bruidsschat). Daarmee wordt er in voorzien dat geluid door activiteiten op de planlocatie aanvaardbaar is en blijft. Gelet op de afstand tot de meest nabijgelegen geluidgevoelige gebouwen (in dit geval woningen aan de Kaldenkerkerweg) die zijn gelegen op minimaal 250 meter afstand en gelet op de tussenliggende bebouwing, kan redelijkerwijs ook goed worden voldaan aan die regels. Bovendien wordt de afstand tot die woningen niet kleiner als gevolg van de beoogde ontwikkeling en zal de geluidemissie gelet op de aard en omvang van de uitbreiding van het bedrijf redelijkerwijs beperkt zijn.
Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen
Het planvoornemen heeft geen betrekking op de aanleg, wijziging of het gebruik van wegen en lokale spoorwegen. Gelet op de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen (uitgaande van kencijfers uit de ASVV2021, zie ook paragraaf 2.1.3) is redelijkerwijs geen toename van het geluid van wegverkeer op geluidgevoelige gebouwen van 1,5 dB of meer te verwachten. Ook leidt de beoogde ontwikkeling niet tot indirecte akoestische effecten. Verder is van belang dat het bedrijf niet is gelegen op een industrieterrein waarop bedrijven zijn toegelaten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 5.78b Bkl, het bedrijf dergelijke activiteiten ook niet verricht of zal gaan verrichten, hetgeen in de planregels ook wordt uitgesloten.
Conclusie
Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van geluid geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
4.1.5 Trillingen
De afstand van het bedrijf tot de meest nabijgelegen trillinggevoelige gebouwen (in dit geval woningen aan de Kaldenkerkerweg) bedraagt minimaal 250 meter. Over een dergelijke afstand leiden industriële activiteiten bijna nooit tot goed voelbare trillingen, zo blijkt uit informatie die beschikbaar is via de website van Kenniscentrum Infomil. Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling zijn ter plaatse van de meest nabijgelegen woningen redelijkerwijs geen voelbare trillingen, laat staan onaanvaardbare trillingen te verwachten.
Bovendien zijn in hoofdstuk 22 van dit gemeentelijke omgevingsplan (de zogenoemde bruidsschat) regels opgenomen over het voorkomen van onaanvaardbare trillingen. Er wordt niet beoogd die planregels met deze wijziging van het omgevingsplan aan te passen. Gelet op het overgangsrecht als opgenomen in paragraaf 22.1.1 van de Omgevingswet hoeft dat ook (nog) niet. Die regels gelden ook voor de beoogde nieuwe activiteiten op de planlocatie, waarmee is geborgd dat geen onaanvaardbare trillingen in woningen van derden of in andere trillinggevoelige gebouwen ontstaan.
Conclusie
Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van trillingen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
4.1.6 Bodemkwaliteit
Relevant voor de beoogde wijziging is dat in de gebouwen die de wijziging van het omgevingsplan mogelijk maakt meer dan twee uur per dag aaneengesloten mensen aanwezig kunnen zijn. Daarmee maakt de beoogde planwijziging bodemgevoelige gebouwen mogelijk en is de planlocatie aan te merken als een bodemgevoelige locatie. Daarbij is wel van belang dat slechts van de aan het bedrijfsterrein toe te voegen strook van circa 186 m2 een wijziging van de functie plaatsvindt, de rest van het terrein heeft en houdt een functie als bedrijventerrein en krijgt met de wijziging van dit omgevingsplan geen functie die bodemgevoeliger is.
Er zijn voor de voornoemde strook van circa 186 m2 geen concrete bouwplannen. In het geldende omgevingsplan zijn reeds regels opgenomen voor de toelaatbare bodemkwaliteit voor het bouwen van bodemgevoelige gebouwen op bodemgevoelige locaties (paragraaf 22.2.7.2, onderdeel van de zogenoemde bruidsschat). Die regels gelden ook voor de bouw van bodemgevoelige gebouwen op de planlocatie, waarmee is geborgd dat geen bodemgevoelige gebouwen kunnen worden gebouwd indien de toelaatbare bodemkwaliteit wordt overschreden. Er wordt niet beoogd de regels ten aanzien van de toelaatbare bodemkwaliteit als opgenomen in voornoemde paragraaf van het gemeentelijk omgevingsplan aan te passen. Gelet op het overgangsrecht als opgenomen in paragraaf 22.1.1 van de Omgevingswet hoeft dat ook (nog) niet.
Conclusie
Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van de bodemkwaliteit geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
4.1.7 Geur
De gebouwen die de beoogde ontwikkeling toelaat zijn niet aan te merken als geurgevoelige gebouwen. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de meest nabijgelegen geurgevoelige gebouwen (woningen aan de Kaldenkerkerweg, > 250 meter) kan onaanvaardbare geurhinder redelijkerwijs worden uitgesloten. Verder zijn in de directe omgeving van de planlocatie zijn geen zuiveringstechnische werken of agrarische activiteiten aan de orde waarvoor specifieke instructieregels gelden ten aanzien van geur. Bovendien is op de strook grond waarvan de functie wordt aangepast met de beoogde wijziging van het omgevingsplan geen geurgevoelige bebouwing toegestaan en heeft de gemeente Venlo in aanvulling op de geurgevoelige gebouwen als genoemd in artikel 5.91 Bkl géén andere gebouwen als geurgevoelig gebouw aangewezen in het omgevingsplan.
Conclusie
Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van geur geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
4.2 Gezondheid
Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, de conclusies van voorgaande paragrafen en de afstand tot de meest nabijgelegen woningen en andere milieugevoelige functies zijn redelijkerwijs geen onaanvaardbare gevolgen voor de gezondheid te verwachten. Vanuit het oogpunt van een positieve gezondheid kan nog worden opgemerkt dat de bereikbaarheid van de locatie vanuit woongebieden zowel te voet als per fiets goed is en er vanuit dat oogpunt geen belemmeringen zijn om lopen of fietsen te verkiezen boven gemotoriseerd verkeer om de locatie te bereiken.
4.3 Cultureel Erfgoed
Zoals uit paragraaf 3.2.5.3 van deze motivering blijkt dient bij een wijziging van het omgevingsplan ook rekening te worden gehouden met cultuurhistorische waarden, waaronder ook begrepen archeologische waarden en werelderfgoed van uitzonderlijke universele waarde.
Cultuurhistorische waarden
Zoals blijkt uit de gemeentelijke cultuurhistorische inventarisatiekaart ligt het bestaande bedrijfsterrein op een locatie die in het verleden tot een oud bos heeft behoort, maar het gebied reeds sterk is gewijzigd. De strook die aan het bestaande bedrijfsterrein wordt toegevoegd ligt op de rand van het nog bestaande oude bos, maar maakt daar gelet op de feitelijke inrichting geen onderdeel van uit. Verder laat de inventarisatiekaart zien dan in het verleden nabij de locatie (smal)spoorlijnen aanwezig zijn geweest in verband met kleiwinningen ten noorden van de locatie en de deels nog aanwezige kleiwarenindustrie nabij de locatie. Die sporen zijn echter niet meer aanwezig. Van werelderfgoed van uitzonderlijke universele waarde is op de locatie, dan wel in de nabijheid daarvan geen sprake.
Uitsnede cultuurhistorische inventarisatiekaart met aanduiding van de ligging van de locatie met de rode marker.
Archeologische waarden
In het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kaldenkerkerweg " - als onderdeel van het omgevingsplan gemeente Venlo - is voor de locatie geen dubbelbestemming ter bescherming van archeologische (verwachtings)waarden opgenomen. De gemeentelijke kaart waarop de archeologische verwachtingswaarden zijn aangegeven laat een lage verwachtingswaarde zien. De beoogde wijziging van het omgevingsplan heeft betrekking op een functiewijziging met een oppervlakte van circa 186 m2, die daarmee ruim beneden de ondergrens voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van 5.000 m2 blijft. Aangezien voor het huidige bedrijfsterrein géén archeologische dubbelbestemming is opgenomen in het geldende bestemmingsplan/omgevingsplan, wordt geen aanleiding gezien daar nu alsnog wel in te voorzien door het toekennen van een functie aan de locatie met die strekking.
Uitsnede gemeentelijke archeologische basiskaart met aanduiding van de ligging van de locatie met de rode marker
Conclusie
Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van cultureel erfgoed geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
4.4 Stedenbouw & Landschap
De locatie heeft geen bijzondere stedenbouwkundige waarde en voor de locatie gelden ook geen specifieke regels voor de ruimtelijke kwaliteit op basis van de vooralsnog geldende gemeentelijke welstandsnota (gebied is welstandsvrij). De locatie heeft ook geen bijzondere landschappelijke waarden. Dat geldt wel voor het aangrenzende oude bos, dat is aangegeven op de cultuurhistorische inventarisatiekaart, dat ook is aangeduid als Natuurnetwerk Limburg in de Omgevingsverordening Limburg en dat is aangeduid als onderdeel van de groenblauwe basisstructuur van de gemeente Venlo in de Agenda Groen en Water. De aan de bestaande bedrijfskavel toe te voegen strook maakt feitelijk echter geen onderdeel uit van het bestaande oude bos, waardoor de beoogde grenscorrectie met beperkte uitbreiding van de bestaande bedrijfskavel geen onaanvaardbare aantasting van landschappelijke waarden leidt.
Op de gevolgen van de ontwikkeling voor het Natuurnetwerk Limburg is reeds ingegaan in paragraaf 3.4.3.
Conclusie
Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van stedenbouw en landschap geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
4.5 Natuur
Natuur – gebiedsbescherming
Hoewel het bevoegd gezag ten aanzien van Natura 2000-activiteiten niet bij de gemeente ligt, maar bij de provincie (Gedeputeerde Staten) en in het Bal is voorzien in zowel een specifieke zorgplicht als een vergunningplicht voor Natura 2000-activiteiten, is dit aspect ook van belang in het kader van de afweging of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Ligging Natura 2000-gebieden ten opzichte van de planlocatie, die is aangeduid met een rode marker
Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is gelegen in Duitsland: 'Schwalm-Nette-Platte mit Grenzwald u. Meinweg'. Een deel van dat gebied ligt op ruim 3 kilometer ten noordoosten van de planlocatie en een deel aspect ligt op circa 1,2 afstand ten zuidoosten van de planlocatie. Het meest nabijgelegen Nederlandse Natura 200-gebied betreft 'Maasduinen', dat op ruim 10 kilometer ten noorden van de planlocatie is gelegen. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden kunnen externe effecten zoals geluid en lichthinder redelijkerwijs worden uitgesloten, met dien verstande dat dit voor wat betreft stikstofdepositie moeten worden aangetoond met een Aerius-berekening.
Verder is van belang dat de ontwikkeling betrekking heeft op het Natuurnetwerk Limburg. Op de gevolgen van de ontwikkeling voor het Natuurnetwerk Limburg en de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling op dit punt is reeds ingegaan in paragraaf 3.4.3.
Onderzoek: Aerius-berekening
Voor zowel de realisatie van het planvoornemen (inrichting als bedrijfsterrein) als de gebruiksfase is door middel van de Aerius Calculator berekend of externe effecten op Natura 2000-gebieden in de vorm van stikstofdepositie te verwachten zijn (van meer dan 0,00 mol/hectare/jaar). De resultaten van die berekeningen zijn als Bijlage 1 bij deze motivering gevoegd. Daaruit blijkt dat de stikstofdepositie als gevolg van het planvoornemen niet boven de 0,00 mol/hectare/jaar uitkomt, waarmee significant negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden in Nederland kunnen worden uitgesloten. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling kan redelijkerwijs ook worden gesteld dat het planvoornemen op Natura 2000-gebieden in Duitsland niet zal leiden tot overschrijding van de daar gehanteerde norm voor stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden van 7,14 mol/hectare/jaar.
Conclusie gebiedsbescherming
Gezien het voorgaande leidt de beoogde ontwikkeling niet tot significant negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden en zijn er vanuit dit oogpunt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
Natuur - soortenbescherming
Ook het bevoegd gezag ten aanzien van flora- en fauna-activiteiten ligt niet bij de gemeente, maar bij de provincie (Gedeputeerde Staten). Ook op dit punt is in het Bal voorzien in zowel een specifieke zorgplicht als diverse vergunningplichten voor flora- en fauna-activiteiten, is dit aspect ook van belang in het kader van de afweging of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In het kader van een eenwichtige toedeling van functies aan locatie is van belang of de beoogde ontwikkeling gevolgen heeft voor beschermde soorten en hun nesten, foerageerplaatsen, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen:
- zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van dier(- en/of planten)soorten op de locatie waar de activiteit wordt verricht of in de directe nabijheid daarvan, die zijn genoemd in:
- 1. bijlage I Vogelrichtlijn;
- 2. geregeld in Nederland voorkomende trekvogelsoorten
- 3. bijlage II, IV en V Habitatrichtlijn
- 4. bijlage IX Bal of rode lijsten
plus belangrijke leefgebieden of natuurlijke habitats waar de genoemde dieren/planten leven.
- als deze aanwijzingen er zijn: kan er worden vastgesteld of op voorhand op grond van objectieve gegevens nadelige gevolgen kunnen worden uitgesloten voor dieren van die soorten, hun nesten, hun foerageerplaatsen, hun voortplantingsplaatsen, hun rustplaatsen en hun eieren, of voor planten van die soorten;
- als die gevolgen niet kunnen worden uitgesloten: ga na welke gevolgen de activiteit kan hebben voor dieren van die soorten, hun nesten, hun foerageerplaatsen, hun voortplantingsplaatsen, hun rustplaatsen en hun eieren, of voor planten van die soorten;
- tref passende preventieve maatregelen om die nadelige gevolgen te voorkomen;
- ga tijdens en na het verrichten van de activiteit na of de getroffen maatregelen de beoogde effecten hebben; en
- staak het verrichten van de activiteit als de nadelige gevolgen toch niet worden voorkomen, of, als staken van de activiteit redelijkerwijs niet meer mogelijk is, passende herstelmaatregelen worden getroffen.
Dit komt overeen met de specifieke zorgplicht als opgenomen in artikel 11.27 van het Bal.
Onderzoek: quickscan flora en fauna
Ten behoeve van deze ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Aelmans (d.d. 15 augustus 2024, kenmerk AMO24022), die als Bijlage 2 bij deze motivering is gevoegd. Daaruit blijkt dat negatieve gevolgen voor beschermde soorten niet geheel kunnen worden uitgesloten voor wat betreft de Alpenwatersalamander, aangezien de nabij de locatie gelegen bosschage en poel mogelijk geschikt voortplantings- en landhabitat voor deze soort vormen. Het is niet uit te sluiten dat deze soort overwintert onder de hopen opgeslagen materiaal op de locatie. Negatieve gevolgen kunnen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de overwinteringsperiode (september t/m maart). Als gevolg van de ontwikkeling zal ook worden voorzien in een een 'harde' afbakening van de gehele noordelijke perceelsgrens van de bedrijfskavel, waardoor het ontstaan van nieuwe overwinteringsplekken door salamanders vanuit de bosschage / poel wordt voorkomen.
Verder is een aandachtspunt dat op de planlocatie een haag van de Japanse Duizendknoop aanwezig is, die is aan te merken als een invasieve exoot, waarvan verspreiding bij werkzaamheden moet worden voorkomen.
Conclusie soortenbescherming
Gezien het voorgaande zijn er - met inachtname van de overwinteringsperiode voor de Alpenwatersalamander - geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling vanuit het oogpunt van bescherming van beschermde soorten en hun hun nesten, foerageerplaatsen, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen.
4.6 Water
Op de locatie waarop deze wijziging betrekking heeft is géén oppervlaktewater aanwezig, wel is ten noorden van de locatie oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft geen water dat in beheer is bij het Waterschap Limburg. ook is geen sprake van watergangen of waterstaatswerken die in beheer zijn bij het waterschap. Verder is de planlocatie ook niet gelegen binnen een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
De planlocatie bestaat grotendeels uit een reeds bestaand bedrijfsterrein dat met circa 186 m2 wordt uitgebreid. De binnen het plangebied aanwezige gebouwen zijn reeds aangesloten op het bestaande riool. Ten aanzien van gevolgen voor de waterhuishouding is met name de omgang met hemelwater bij het toevoegen van bebouwing of verharding van belang. Daarvoor geldt - nu geen sprake is van wateren en waterstaatkundige werken van het waterschap in de omgeving - de gemeentelijke afkoppelbeslisboom, waarvan de toepassing bij uitbreiding van de bebouwde oppervlakte binnen het plangebied in de planregels is geborgd.
4.7 Milieueffectrapportage
Een plan-m.e.r.-plicht is aand e orde wanneer een besluit wordt voorbereid dat het kader schept voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit of wanneer een besluit wordt voorbereid waarvoor een zogenaamde passende beoordeling is vereist. Of sprake is van een kaderstellend plan voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit blijkt uit bijlage V van het Omgevingsbesluit. De beoogde activiteit valt strikt genomen als nieuw bedrijventerrein onder categorie J10. De wijziging van het omgevingsplan heeft echter betrekking op een klein gebied in verhouding met het totale grondgebied van de gemeente en het betreft slechts een beperkte wijziging van de regels van het ‘gemeentebrede’ omgevingsplan. Om die reden kan in beginsel worden volstaan met m.e.r.-beoordeling. Bij deze beoordeling dient rekening te worden gehouden met de criteria van bijlage II bij de SMB-richtlijn:
Kenmerken van het project;
- omvang van het project;
- cumulatie met andere projecten;
- gebruik van natuurlijke grondstoffen;
- productie van afvalstoffen;
- verontreiniging en hinder;
- risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën;
plaats van het project:
- bestaand grondgebruik;
- relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
- het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit al worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang;
kenmerken van het potentiële effect:
- bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
- grensoverschrijdend karakter van het effect;
- waarschijnlijkheid van het effect;
- duur, frequentie en de onomkeerbaarheid van het effect.
Zoals uit deze motivering blijkt geven de kenmerken van de beoogde ontwikkeling, de locatie van de beoogde ontwikkeling en potentiële effecten van de beoogde ontwikkeling geen aanleiding aan te nemen dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden, waardoor het opstellen van een milieueffectrapport niet noodzakelijk of zinvol is.
4.8 Duurzaamheid
Zoals uit eerdere paragrafen blijkt wordt voorzien in een duurzaam ruimtegebruik en wordt afdoende rekening gehouden met klimaataspecten. Verder gelden voor nieuwe ontwikkelingen en dan met name nieuwe bebouwing duurzaamheidseisen op basis van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Het gaat dan om energieprestatie-eisen (BENG) die zien op de maximale energiebehoefte, maar ook op het gebruik van energiebronnen: er geldt een maximum voor de toepassing van fossiele energie in kWh per m2 gebruiksvloeroppervlak per jaar en juist een minimum aandeel uit hernieuwe energie (in %). Dit geldt voor zowel woningbouw als utiliteitsbouw. Daarnaast dient bij een aanvraag omgevingsvergunning voor nieuwe gebouwen ook de milieubelasting in beeld te worden gebracht voor de te gebruiken materialen (MilieuPrestatie Gebouwen of MPG). Dit laatste geldt alleen voor woningen en kantoorgebouwen en is ook uitgewerkt in het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Vooralsnog worden geen nieuwe gebouwen voorzien ten behoeve van deze ontwikkeling, maar mocht daar alsnog in worden voorzien, dan dient afhankelijk van de aard van het gebouw te worden voldaan aan BENG en eventueel MPG.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het verhaal van de gemaakte kosten is aan de orde indien de wijziging van het omgevingsplan een nieuwe (gebieds)ontwikkeling mogelijk maakt met daarin kostenverhaalplichtige activiteiten zoals genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit. Daarvan is in dit geval geen sprake. Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling bestaat ook geen aanleiding te twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Gelet op de aard en omvang van het planvoornemen is de impact op de omgeving beperkt en wordt - in lijn met het huidige beleid - ruimte geboden voor een lokaal MKB-bedrijf. De meest nabijgelegen woningen liggen op meer dan 250 meter afstand en de verkeersgeneratie als gevolg van het planvoornemen is zeer beperkt. Er worden daarom op voorhand geen belemmeringen gezien voor het draagvlak voor de ontwikkeling en de maatschappelijke impact ervan.
Omliggende bedrijven, grondeigenaren en omwonenden zijn schriftelijk geïnformeerd over de beoogde ontwikkeling en in de gelegenheid gesteld een reactie te geven. Daarvan is geen gebruik gemaakt.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten