KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Analyse Van Het Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuren
2.2 Waarden Van Het Plangebied E.o.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ontwikkeling
3.1 Projectbeschrijving
3.2 Ontsluiting En Parkeren
3.3 Groen- En Watervoorzieningen
3.4 Brandveiligheid
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu-planologische Aspecten
5.1 Milieu Effect Rapport
5.2 Geluidhinder
5.3 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Milieuzonering
5.7 Kabels, Leidingen En Straalpaden
5.8 Niet Gesprongen Explosieven
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Waterbeleid
6.2 Waterhuishoudkundige Situatie Plangebied
6.3 Overleg Waterschap
Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving
7.1 Algemeen
7.2 Planmethodiek
7.3 Verbeelding
7.4 Planregels
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid, Kostenverhaal En Planschade
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Procedure
9.2 Overleg
9.3 Inzage Ontwerpbestemmingsplan
Bijlagen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Boshuizerweg 4 Oostrum

Bestemmingsplan - Gemeente Venray

Vastgesteld op 31-03-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Boshuizerweg 4 Oostrum met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP19006-va01 van de gemeente Venray.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden bedrijf

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huisgebonden beroep, gericht op consumentenverzorging geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.4 aan-huis-verbonden-beroep

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatige verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten respectievelijk prostitutie.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 adviescommissie

de commissie die landschappelijke inpassingsplannen en aanvullende kwaliteitsverbeteringsvoorstellen beoordeelt, met als toetsingskaders ondermeer het beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk Kwaliteitskader.

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit het verleden.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw in overeenstemming met de bestemming.

1.12 bed & breakfast

Het bieden van de mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning.

1.13 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepen aan huis daaronder niet begrepen.

1.14 bedrijf aan huis

Het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het beroep aan huis, gericht op consumentenverzorging geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.15 bedrijfsgebouw

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.16 beroep aan huis

De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van prostitutie.

1.17 bestaand

Ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijbehorend bouwwerk

Een aangebouwd of vrijstaand gebouw of ander bouwwerk met een dak die door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn en functioneel dienstbaar aan dit hoofdgebouw.

1.21 brutovloeroppervlak

De totale oppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten.

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 carport

een overkapping van lichte constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig, dat geen tot de constructie behorende wanden heeft.

1.29 dagrecreatief medegebruik

extensieve vormen van dagrecreatie die in de open lucht plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is; hieronder worden in ieder geval verstaan: wandelen, fietsen, paardrijden of kanoën.

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horecabedrijven. Als netto verkoopvloeroppervlak wordt gerekend de vloeroppervlakte van showroom en winkel welke voor een ieder toegankelijk zijn.

1.31 erf

Een gedeelte van het perceel, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij geldt:

Achtererf: Erf achter de met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied evenwijdig gelegen lijn, die het hoofdgebouw raakt:

aan een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op 1 meter achter het snijpunt met de voorgevel, en,

aan een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op het snijpunt met de achtergevel.

Voorerf: Erf dat geen onderdeel is van het achtererf.

Zijerf: Het gedeelte van het erf dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw, startend bij de voorkant en eindigend bij de achterkant van het hoofdgebouw. Het zijerf maakt onderdeel uit van het voorerf wanneer het grenst aan openbaar gebied, als dit niet zo is dan maakt het onderdeel uit van het achtererf vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn.

1.32 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overigen). Een escortbedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld of omschreven in dit bestemmingsplan.

1.33 extensief recreatief medegebruik

Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.34 fitnessstudio

sportvoorziening waar mensen tegen betaling kunnen werken aan lichaam en conditie waarbij voor het grote deel alleen gebruik gemaakt wordt van fitnessapparaten.

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.37 gevellijn

de als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd.

1.38 groepsaccommodatie

een accommodatie waarbij door een groep of groepen van personen gezamenlijk van voorzieningen gebruik wordt gemaakt en waar logiesgelegenheden aanwezig zijn voor groepen personen.

1.39 hoofdgebouw

Een of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.40 horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, zoals opgenomen in de 'Staat van Horeca-activiteiten'.

1.41 kleinschalige horeca en dagrecreatie

vormen van recreatie met een beperkte omvang en uitstraling gericht op het beleven van het buitengebied, zoals: verhuur van fietsen, verhuur van kano’s, verhuur van huifkarren, pony’s etc., uitvoeren van ambachten (kaasboerderij e.d.), tuinbezichtiging en bezichtiging historisch deel boerderij of schuur, lunchmogelijkheden, theetuin, terras en speeltuin.

1.42 milieuhygiënische uitvoerbaarheid

overkoepelend begrip voor relevante milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, etc. aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.

1.43 ondergeschikte detailhandel

Detailhandel-activiteit die als ondergeschikte activiteit past bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning van de hoofdfunctie wordt uitgeoefend en niet zelfstandig toegankelijk is.

1.44 ondergeschikte horeca

Het als ondergeschikte activiteit beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten, niet zijnde horeca.

1.45 Ondergronds

Beneden het peil.

1.46 Overige bouwwerken

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct duurzaam met de aarde is verbonden.

1.47 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.48 Peil

Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.49 Permanente bewoning

Bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.

1.50 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Raamprostitutie is hieronder mede begrepen.

1.51 Recreatie

Activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.52 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf en bordeel zijn hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan. Hieronder wordt mede verstaan prostitutie en raamprostitutie.

1.53 Verblijfsrecreatie

Recreatie waarbij één of meerdere overnachtingen plaatsvinden. Hierbij wordt onder recreatieverblijf verstaan een bouwwerk dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt, zoals een recreatiewoning, chalet, stacaravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.

1.54 Verkoopvloeroppervlak

De voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte (inclusief de etalageruimte) bestemd en gebruikt voor detailhandel.

1.55 Voorgevelrooilijn

Langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

Langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.56 voorzieningen van openbaar nut

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, bovengrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.57 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.).

1.58 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de hoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch grondgebruik;
  2. b. dagrecreatief medegebruik 1 en 2;
  3. c. kleinschalige picknickplaatsen, rustpunten, zitbanken, afvalbakken en borden ten behoeve van de onder b genoemde functie;
  4. d. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;
  5. e. voorzieningen van openbaar nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige en parkeervoorzieningen, in- en uitritten en tuinen, met dien verstande dat:

  1. f. deze bijbehorende voorzieningen ten dienste staan van de bestemming;
  2. g. ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde voor:

  1. a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk voor het op de bestemming gericht grondgebruik;
  2. b. tijdelijke opslag van geoogste producten met een maximum van drie maanden aansluitend aan de oogst;
  3. c. het gebruik van opstallen voor opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden die verband houden met het op de bestemming gerichte gebruik van opstallen;
  4. d. het gebruik van de gronden als plaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans ten behoeve van de huisvesting door tijdelijke werknemers;
  5. e. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel;
  6. f. het gebruik van gronden en opstallen voor niet-agrarische activiteiten;
  7. g. het gebruik van gronden en opstallen voor het bewerken van agrarische producten van derden;
  8. h. het gebruik van gronden voor containerteelt;
  9. i. het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van horecadoeleinden;
  10. j. het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van mestverwerkingsactiviteiten;
  11. k. aan-huis-gebonden-bedrijf;
  12. l. het uitoefenen van nevenactiviteiten;
  13. m. het gebruik van bestaande opstallen voor kleinschalige verblijfsrecreatie;
  14. n. bevi-inrichtingen;
  15. o. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan anders dan bestaande situaties, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt.
  16. p. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie;

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders stellen nadere eisen ten aanzien van:
    1. 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
    2. 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
    3. 3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.

Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit.

  1. b. De onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    1. 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en
    2. 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en
    3. 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden-beroep tot een maximum van 40 m2, een en ander met daarbij behorende voorzieningen zoals verhardingen en ontsluitingen, tuinen, groen en parkeren.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen enkel bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:

  1. a. burgerwoningen:
Inhoud woning inclusief aan/bijgebouwen Max. 875 m3
goothoogte Max. 4,5 m
dakhelling Min. 12 º en max. 45 º
afstand tot agrarische bedrijfsgebouwen Min. 25 m.
afstand tot de niet aan de weg gekeerde bouwperceelgrens Min. 5 m.
afstand tot de bestemming 'Verkeer – Wegverkeer' Min. 10 m.
  1. b. aanbouwen en bijgebouwen bij de woning:
goothoogte Max. 3 m
dakvorm en -helling afgestemd op dakvorm en -helling woning
afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens Min. 5 m
afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' Min. 10 m
  1. c. bouwwerken, geen gebouw zijnde
bouwhoogte
erf- en terreinafscheidingen, achter voorgevelrooilijn Max. 2 m
erf- en terreinafscheidingen, voor voorgevelrooilijn Max. 1 m
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde Max. 3 m
Oppervlakte ten behoeve van woning, exclusief onoverdekt zwembad Max. 30 m2
Onoverdekt zwembad Max. 50 m2
  1. d. ter plaatse van het bouwvlak is één woning toegestaan, met de daarbij behorende aan- en bijgebouwen met dien verstande dat de uitbreiding van de woning buiten het bouwvlak is toegestaan;
  2. e. in aanvulling op artikel 5.2 onder d dienen aan- en bijgebouwen bij met de dichtstbijzijnde gevel binnen een omtrek van 15 m van de achter- en zijgevels van de woning te worden gebouwd;
  3. f. ondergeschikte bouwdelen zijn wat betreft hoogte, verschijningsvorm en dakvorm uitgezonderd van het gestelde onder artikel 5.2 onder a, b en c;
  4. g. binnen de fundering van de woning en/of het bijgebouw bij de woning is het ondergronds bouwen van menstoegankelijke ruimten ter vergroting van het woongenot toegestaan, mits deze ruimte(n) uitsluitend van binnenuit toegankelijk zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben;
  5. h. op de gronden met de aanduiding 'woonwagenstandplaats' zijn maximaal vier woonwagens toegestaan in de bestaande maten.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmeting en inpassing van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. d. een verantwoorde landschappelijke inpassing van de woning met bijgebouwen;
  5. e. het bijdragen aan het behoud en/of versterking van de aanwezige gebiedskwaliteiten.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. artikel 5.2 onder a een grotere inhoudsmaat toestaan voor woning inclusief bijgebouwen indien bestaande (bij)gebouwen worden gesloopt, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. gesloopt wordt binnen een of meer van de voor het buitengebied geldende bestemmingsplannen van de gemeente Venray;
    2. 2. er is sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    3. 3. alleen de te slopen gebouwen die op die locatie niet vallen binnen het daar, op grond van de bouwregels, toegestane maximale bebouwingsvolume, worden in de berekening meegenomen;
    4. 4. de te slopen gebouwen dienen legaal aanwezig te zijn op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mogen niet onder een andere regeling of verzoek vallen;
    5. 5. aan de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt de voorwaarde verbonden dat pas met de bouw gestart mag worden als sloop heeft plaatsgevonden;
    6. 6. alle te slopen gebouwen en de daarbij behorende bouwwerken en bouwdelen, zoals aanbouwen, overkappingen, bijbehorende ondergrondse (kelder-)ruimten, fysieke erfafscheidingen, voederplaten en andere erfverhardingen dienen gesloopt te worden;
    7. 7. alleen bovengrondse gebouwen worden meegerekend bij het te bepalen sloopvolume;
    8. 8. het percentage van het te bouwen volume dat moet worden gesloopt als nieuw bijgebouw en/ of is bepaald in de onderstaande tabel:
Aantal m3 dat wordt gebouwd (bebouwingsvolume) * Minimaal te slopen % (sloopvolume)
Tot en met 250 m3 100%
Het meerdere boven de 250 m3 150%

*bij de berekening wordt begonnen met het vullen van het getal in de eerste rij van bovenstaande tabel, waarna op dezelfde manier de volgende rijen gevolgd wordt;

  1. b. artikel 5.2 onder e van de planregels en toestaan dat bijgebouwen op een grotere afstand dan 15 m van de woning worden gebouwd, onder de voorwaarde dat de landschappelijke en agrarische waarden ter plaatse niet worden aangetast;
  2. c. artikel 5.2 onder d en toestaan dat een woning wordt opgericht buiten het aangewezen bouwvlak onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. dit vanuit het verkeersbelang dan wel een aanvaardbaar woonmilieu noodzakelijk is;
    2. 2. de afstand buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan noodzakelijk is in verband met het verkeersbelang dan wel het woonmilieu;
    3. 3. dit vanuit verkeerskundig, stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt toelaatbaar is;
    4. 4. natuurlijke, cultuur-historische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden mogen niet worden aangetast;
    5. 5. het toevoegen van een extra woning is niet toegestaan;
  3. d. artikel 5.2 onder c en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met grotere afmetingen, zoals tennisbanen, (paard)rijbakken en/of stapmolens met de bijbehorende voorzieningen toestaan, onder de voorwaarde dat de bouwwerken zorgvuldig worden ingepast, waarbij de inpassing door de erfinrichting, beplanting en/of vormgeving moet bijdragen aan het behoud en/of versterking van de aanwezige gebiedskwaliteiten;
  4. e. artikel 5.2 onder a en een goothoogte van maximaal 6 m toestaan onder de voorwaarde dat sprake is van een goede ruimtelijke inpassing zoals bedoeld is in het beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk Kwaliteitskader;
  5. f. artikel 5.2 onder a en een grotere inhoudsmaat voor woningen toestaan, met dien verstande dat:
    1. 1. de woning gelegen is in een hoofdgebouw dat groter is dan 875 m³. Het gehele hoofdgebouw mag inpandig worden verbouwd tot woning;
    2. 2. de bestaande bebouwde oppervlakte niet wordt vergroot;
    3. 3. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    4. 4. verbouw in combinatie met herbouw van (een deel van) het hoofdgebouw niet is toegestaan;
    5. 5. het aantal woningen gelijk blijft; woningsplitsing is niet toegestaan;
  6. g. artikel 5.2 onder a en b van de planregels en het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrens toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
    2. 2. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
    3. 3. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
    4. 4. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    5. 5. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid aanvaardbaar is;
    6. 6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig worden beperkt;
    7. 7. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie;
  7. h. artikel 5.2 onder a, b en c van de planregels en het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bestemming Verkeer - Wegverkeer toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf
    2. 2. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast
    3. 3. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
    4. 4. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
    5. 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    6. 6. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid en verkeersveiligheid aanvaardbaar is;

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. b. elke vorm van detailhandel;
  3. c. het gebruik ten behoeve van horecadoeleinden;
  4. d. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie.
  5. e. aan-huis-gebonden-bedrijf;
  6. f. het splitsen van woningen;
  7. g. het gebruik van gedeeltes van de woning, waaronder aan- uit of bijgebouwen, als zelfstandige woning in het kader van mantelzorg;
  8. h. het gebruik van de woning voor huisvesting van tijdelijke werknemers.
  9. i. het gebruik van gebouwen ten behoeve van opslag.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. artikel 5.5 onder h van de planregels en toestaan dat de burgerwoning wordt gebruikt als tijdelijke huisvesting voor tijdelijke werknemers onder de voorwaarden dat:
    1. 1. logiesgelegenheden worden ingepast binnen de bestaande bebouwing;
    2. 2. de leefruimte minimaal 10 m2 per medewerker bedraagt en er sprake is van met minimaal 1 toilet en douche per 8 personen;
    3. 3. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
    4. 4. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    5. 5. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  2. b. artikel 18.5 onder a van de planregels en toestaan dat de gronden bij een burgerwoning worden gebruikt als kleinschalig kampeerterrein voor recreatief gebruik, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het maximaal 25 kampeerplaatsen betreft;
    2. 2. kampeermiddelen maximaal 50 m achter de voorgevelrooilijn geplaatst worden;
    3. 3. ten behoeve van het kampeerterrein geen extra bebouwing en/of verharding ten behoeve van het kleinschalig kamperen wordt opgericht;
    4. 4. de cultuurhistorische, visueel-landschappelijke en/of abiotische waarden behouden blijven;
    5. 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    6. 6. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de voorziening wordt ingepast;
    7. 7. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
    8. 8. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  3. c. artikel 5.1 onder a en 5.5 onder e van de planregels en een grotere omvang van aan-huis-gebonden-beroep respectievelijk een aan-huis-gebonden-bedrijf, anders dan een verblijfsrecreatieve voorziening, toestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. de omvang van de activiteit bedraagt maximaal 70 m2;
    2. 2. de primaire woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt gehandhaafd;
    3. 3. detailhandel vindt slechts plaats voor zover deze beperkt blijft tot verkoop in direct verband met het aan-huis-gebonden-beroep en/ of het aan-huis-gebonden-bedrijf;
    4. 4. de activiteit geen zodanige verkeersaantrekkende werking heeft dat als gevolg daarvan extra verkeersmaatregelen - waaronder parkeervoorzieningen - noodzakelijk zijn;
    5. 5. de activiteit mag uitsluitend in het hoofdgebouw en/ of aanbouw plaatsvinden;
  4. d. artikel 5.5 onder e van de planregels en verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een recreatiewoning, logiesvoorzieningen, groepsaccommodaties en/of bed & breakfast toestaan onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de bestemming wonen aan ten minste twee zijden grenst aan de bestemming Agrarisch met waarden;
    2. 2. de voorzieningen in hun totaliteit niet groter zijn dan 100 m2;
    3. 3. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    4. 4. de primaire woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt gehandhaafd;
    5. 5. detailhandel slechts plaatsvindt voor zover deze beperkt blijft tot verkoop in direct verband met de verblijfsrecreatieve voorziening;
    6. 6. de activiteit geen zodanige verkeersaantrekkende werking heeft dat als gevolg daarvan extra verkeersmaatregelen - waaronder parkeervoorzieningen - noodzakelijk zijn;
  5. e. artikel 5.5 onder i van de planregels en het gebruik van gebouwen ten behoeve van opslag toestaan onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de voorzieningen uitsluitend plaatsvinden in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen;
    2. 2. er uitsluitend sprake is van statische opslag;
    3. 3. het gebruik in hun totaliteit niet groter is dan 200 m2;
    4. 4. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    5. 5. de primaire woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt gehandhaafd;
    6. 6. de activiteit geen zodanige verkeersaantrekkende werking heeft dat als gevolg daarvan extra verkeersmaatregelen - waaronder parkeervoorzieningen - noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Vrijwaringszone - weg - 1

Op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - weg - 1' mag in de bebouwingsvrije zone (0-50 m van de weg) niet worden gebouwd.

7.2 Vrijwaringszone - weg - 2

Op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - weg - 2' mag in de overlegzone (50-100 m van de weg) alleen worden gebouwd na een positief advies van de wegbeheerder.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen beperkingen, de volgende regels:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan bij bestaande hoofd- en bijgebouwen met dien verstande dat ondergrondse bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan binnen de gevelgrenzen van de bestaande hoofd- en bijgebouwen;
  2. b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  3. c. in aanvulling op het bepaalde in sub a en b is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  4. d. het zwembad dient te worden gebouwd in het achtererf en op een afstand van ten minste 3,00 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
  5. e. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde in de regels voor de van toepassing zijnde bestemming in acht wordt genomen;
  6. f. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  7. g. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.

8.2 Infiltratie

8.3 Parkeergelegenheid

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onverlet het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het (ook) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het laten gebruiken danwel het doen laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% en maximaal 1 meter van die maten en percentages indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere omgevingsvergunning/ontheffing is of kan worden verleend.

10.2 Bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het uitbreiden van het bouwvlak, binnen de bestemming, tot maximaal 10%, met dien verstande dat:

  • binnen een afstand van minimaal 5 meter tot aan de zijdelingse en achterste perceelsgrens geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
  • de belangen van eigenaren en/of gebruikers van de nabij gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden geschaad;
  • er uit oogpunt van brandveiligheid geen belemmeringen zijn.

10.3 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

10.4 Voorzieningen van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  • de inhoud maximaal 50 m3 mag bedragen;
  • de hoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  3. c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Boshuizerweg 4 Oostrum.

Bijlagen

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De heer Peters, eigenaar van Vloerenzo, (hierna ook: initiatiefnemer) woont aan de Boshuizerweg 4 te Oostrum en is voornemens bij zijn woning een bedrijfsruimte te realiseren om voor zijn bedrijf vloerdelen en vloerbedekking van diverse materialen (hout, laminaat, kunststof, stof) op te slaan.

Omdat initiatiefnemer aan de Boshuizerweg 4 een groot perceel in eigendom heeft en de locatie voor hem ideaal is om de opslag van de goederen bij zijn woning te betrekken, heeft hij op 2 juni 2017 een verzoek hiertoe ingediend bij de gemeente Venray.

De gemeente Venray heeft op 14 juni 2017 te kennen gegeven in beginsel aan deze ruimtelijke ontwikkeling medewerking te verlenen. Hierin is bepaald dat de gemeente het vanuit planologisch oogpunt acceptabel acht het plan te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'bedrijf'. In dit geval dient er sprake te zijn van een kleinschalig bedrijf tot een bebouwd oppervlak van maximaal 500 m2. De ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit, waartoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast. Verder dient de bebouwing zoveel mogelijk te worden geclusterd (zo compact mogelijk). Het opnemen van het bouwvlak zal maatwerk zijn. Tevens wordt een 1:1-sloopvoorwaarde toegepast.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Boshuizerweg 4 Oostrum' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project .

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied aan de Boshuizerweg 4 te Oostrum is kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie T nummers 1720 en 2868 en heeft een totale omvang van 6990 m2.

Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de omgevingskaart is de ligging van de locatie weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0003.jpg"

Afbeeldingen: Ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan Bestemming Vaststelling Raad
bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 inclusief herziening planregels - Wonen
- gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - weg 1 respectievelijk 2' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'
- functieaanduiding 'bouwvlak' tpv woning
14 december 2010 respectievelijk 20 september 2017

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen de regels van dit bestemmingsplan is het niet mogelijk (een aan huis verbonden) bedrijf uit te oefenen en de gewenste nieuwe bebouwing te realiseren. Het bestemmingsplan kent geen toereikende afwijkings- of binnenplanse wijzigingsmogelijkheden.

Om medewerking te kunnen verlenen aan het voornemen zal een reguliere bestemmingsplanprocedure gevolgd moeten worden.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Analyse Van Het Plangebied

In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.

2.1 Ruimtelijke Structuren

2.1.1 Ruimtelijke hoofdstructuur, stedenbouw en landschap

Het plangebied ligt ten oosten van de kern Venray en het bedrijventerrein Keizersveld en wordt hiervan gescheiden door de A73, welke aan de achterzijde het plangebied begrenst. Ten noordoostzijde van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied en NNN dat bekend is als Boshuizerbergen.

De Boshuizerweg, die over gaat in de Spurkterdijk, loopt parallel aan de oostkant van de A73 en verbindt de Stationsweg in Oostrum met de Maasheseweg aan de noordzijde.

Binnen een straal van circa 100 m gemeten vanaf de randen van het plangebied bevinden zich geen andere functies dan agrarische-, natuur- en verkeersfuncties, zonder bouwmogelijkheden.

In de omgeving loopt een hoogspanningsleiding welke nabij het plangebied aan de westzijde van de A73 is gesitueerd.

Vanuit de A73 is het plangebied in het geheel niet te zien en valt volledig weg achter het geluidscherm en de aanwezige beplanting, zoals uit onderstaande afbeelding blijkt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0005.jpg"

Figuur: zicht op plangebied vanuit A73

Ook vanuit de Spurkterdijk is de locatie van het te realiseren bedrijfsgebouw moeilijk waar te nemen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0006.jpg"

Figuur: zicht op plangebied (rechts) vanuit Spurkterdijk

Op onderstaande afbeeldingen is de huidige bebouwingssituatie, zichtbaar vanuit de openbare weg, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0007.jpg"

Figuur: zuidzijde van bestaande woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0008.jpg"

Figuur: oostzijde van bestaande woning

2.1.2 Verkeer

De belangrijkste wegen in de verkeersstructuur van Venray en Oostrum zijn de A73 en de Venrayseweg (N270). De A73 is de verbinding in noord-zuidrichting (Nijmegen-Roermond). De N270 vormt de verbinding tussen Well in het oosten en uiteindelijk Eindhoven in het westen. Het plangebied ligt ten noordoosten van de kruising van beide wegen.

De maximum snelheid op de A73 bedraagt ter hoogte van het plangebied 130 km/uur.

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Spukterdijk-Maasheseweg, om in noordelijke richting aan te sluiten op de A73. Via de Spurkterdijk (in zuidelijke richting) en de Stationsweg wordt het centrum van Oostrum en Venray bereikt.

De kernen zijn aangesloten op de busverbindingen, maar het plangebied zelf is met het openbaar vervoer slecht bereikbaar.

2.1.3 Groen en water

De hoofdlijnen van het gemeentelijke groenbeleid zijn vastgelegd in het Groenstructuurplan. In het groenstructuurplan worden aanbevelingen gedaan voor het ontwikkelen van een sterke groenstructuur, die aansluit bij de karakteristieke eigenschappen van elk dorp. Als algemene doelstellingen voor de kerkdorpen worden genoemd:

  • het versterken van de ruimtelijke opbouw van de landelijke kern en de onderlinge samenhang van de diverse groenvoorzieningen;
  • het tot stand brengen van een goede ruimtelijk relatie tussen het omringend landschap en het dorpsgroen;
  • de entrees van de dorpen markeren door een laanbeplanting met aanvullende beplanting die een verkeersremmende invloed kan hebben.

De Boshuizerweg (in combinatie met de Spurkterdijk) is een doorgaande weg welke ter plaatse aan beide zijden voorzien is van beplanting. Het onderhavige plan zal hierin geen verandering brengen.

Waterlopen zijn in of nabij het plangebied niet aanwezig.

De bestaande fysieke omgeving zal geen wijzigingen ondergaan als gevolg van het meer dan de helft van de vigerende woonbestemming een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden toe te kennen en aan het overige deel een bedrijfsbestemming met een absolute bovengrens aan bouwmogelijkheden.

2.2 Waarden Van Het Plangebied E.o.

2.2.1 Natuur en landschap

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Het plangebied maakt (net) geen onderdeel uit van het gebied Boshuizerbergen; de afstand bedraagt circa 450 m. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied te zien ten opzichte van dit NNN (donkergroene vlakken) en Natura 2000-gebieden (lichtgroene vlakken) te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0009.jpg"

Afbeelding: plangebied en natuur

De Boshuizerbergen ligt grotendeels op zandduinen die in de laatste en voorlaatste ijstijd door een ijzige wind zijn opgestoven. Deze bodems zijn erg arm aan voedingsstoffen en dus economisch nauwelijks interessant. Om toch profijt te hebben van het gebied liet de plaatselijke bevolking het door schapen begrazen. Overbegrazing had het ontstaan van stuifzanden tot gevolg. In de laatste eeuw is een groot deel van het stuifzand beplant met naaldhout, voornamelijk grove den. Hierdoor werd het stuivende zand vastgelegd en werd tegelijk stuthout voor de Limburgse mijnen geproduceerd. Eind jaren '20 dreigde de Boshuizerbergen geheel ontgonnen te worden; ook het toen al unieke jeneverbesstruweel liep gevaar. Hoewel het gevaar van ontginning in die tijd werd afgewend, duurde het nog tot 1971 eer het gebied definitief werd veiliggesteld. Beheer was noodzakelijk. Dennen en berken dreigden de jeneverbessen te verdringen, terwijl de overgebleven stuifzanddelen dichtgroeiden. Het beheer is gericht op het in stand houden van deze halfnatuurlijke landschapstypes.

De uitbreiding van de bebouwing binnen het plangebied zal niet binnen of grenzend aan het naastgelegen Boshuizerbergen worden gesitueerd. Dit natuurgebied wordt als gevolg van het project niet betreden en zal in de toekomst niet anders worden gebruik dan nu ook reeds het geval is.

Door middel van de effectenindicator zijn mogelijke schadelijke effecten op de Boshuizerbergen systematisch doorlopen. In 2014 heeft een actualisatie van de effectenindicator plaatsgevonden bij de storende factoren vermesting en verzuring en van de indeling van de gevoeligheid voor storende factoren.

Qua activiteit is 'opslag van vloerdelen' niet opgenomen in de effectenindicator. Daarom is de activiteit 'bedrijventerrein' beschouwd, nu deze het meest naar de richting van de functie neigt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0010.jpg"

Tabel: effectenindicator gebied Boshuizerbergen

1 Oppervlakteverlies

Het plangebied is buiten de Boshuizerbergen gelegen, zodat er in het geheel geen sprake is van oppervlakteverlies van betreffend Natura 2000-gebied.

2 Versnippering

Hiervoor geldt hetzelfde als voor het oppervlakteverlies.

3 Verzuring door stikstof uit de lucht

Het project is te minimaal van omvang en gebruik dat het geen verzuring door stikstof uit de lucht veroorzaakt.

4 Vermesting door stikstof uit de lucht

Het project is te minimaal van omvang en gebruik dat het geen verzuring door stikstof uit de lucht veroorzaakt.

7 Verontreiniging

Er is sprake van verontreiniging als er verhoogde concentraties van stoffen in een gebied voorkomen, welke stoffen onder natuurlijke omstandigheden niet of in zeer lage concentraties aanwezig zijn. Alle voorkomende soorten in het Natura 2000-gebied zijn gevoelig voor verontreiniging.

Eventuele verontreinigende effecten ten opzichte van de huidige situatie zijn niet te verwachten. Het gaat hier om pure opslagactiviteiten van niet vervuilende of gevaarlijke goederen. Het beperkt aantal verkeersbewegingen welke hiermee gepaard gaan vallen in het niet tegen verkeersbewegingen over de aangrenzende A73.

8 Verdroging

Verdroging uit zich in lagere grondwaterstanden en/of afnemende kwel. De actuele grondwaterstand is zo lager dan de gewenste/benodigde grondwaterstand.

Nu het hemelwater, door infiltratie binnen het plangebied, in het gebied wordt gehouden, zal er geen verdroging optreden.

16 Optische verstoring

Optische verstoring betreft verstoring door de aanwezigheid en/of beweging van mensen dan wel voorwerpen die niet thuishoren in het natuurlijke systeem.

Het causale verband tussen de bestemmingswijziging voor het verruimen van de opslagmogelijkheden van de werkvoorraad van niet vervuilende materialen ten behoeve van een éénmansbedrijfje en het Natura 2000-gebied is niet aannemelijk.

17 Verstoring door mechanische effecten

Onder mechanische effecten vallen verstoring door betreding, golfslag, luchtwervelingen etc. die optreden ten gevolge van menselijke activiteiten. De oorzaken en gevolgen zijn bij deze storende factor zeer divers.

Het causale verband tussen de bestemmingswijziging voor het in zeer beperkte mate verruimen van de opslagmogelijkheden van de werkvoorraad van niet vervuilende materialen ten behoeve van een éénmansbedrijfje, met een daarmee samenhangend verwaarloosbaar aantal extra vervoersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie, en het Natura 2000-gebied is uitgesloten.

2.2.2 Flora en fauna

Met de Wet natuurbescherming (Wn) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort; en
  • er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied is in gebruik voor woondoeleinden. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Het recente en het bestaande gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan bestaat/bestond uit maaien, fresen/ploegen en overige menselijke activiteiten.

Op basis van de natuurgegevens van 'waarneming.nl' is over een heel kalenderjaar (januari 2018 - januari 2019) voor het gebied 'Boshuizerbergen' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen. Dit wil niet zeggen dat die soorten er niet zijn.

In de omgeving van het plangebied zijn ruim voldoende uitwijkmogelijkheden voor alle diersoorten, met name in de Boshuizerbergen.

Het op voorhand uitvoeren van een ecologisch onderzoek heeft geen meerwaarde gelet op de zeer beperkte houdbaarheid van dergelijke rapportage.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot het huidige/recente gebruik) niet te verwachten.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.

Door de graafwerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

2.2.3 Cultuurhistorie en archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden
beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is - door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.

Uit onderstaande uitsnede van de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart blijkt dat voor de
gronden van het plangebied waarop de toekomstige ontwikkeling zal plaatsvinden, de
aanduiding “categorie 7” geldt. Deze categorie omvat droge en natte gebieden met een lage
verwachting, vrijgegeven en verstoorde gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0011.jpg"

Figuur: uitsnede archeologische beleidskaart

Voor deze categorie 7-gebieden geldt dat 'archeologie' geen belemmering is en geen onderzoek hoeft te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ontwikkeling

3.1 Projectbeschrijving

Initiatiefnemer, eigenaar van Vloerenzo, woont aan de Boshuizerweg 4 te Oostrum en is voornemens bij zijn woning een bedrijfsruimte te realiseren om voor zijn bedrijf vloerdelen en vloerbedekking van diverse materialen (hout, laminaat, kunststof, stof) op te slaan. Vloerenzo is opgericht in juni 2012 en heeft de afgelopen jaren vanuit de eigen woning met bijgebouwen gefunctioneerd.

Omdat de vloerdelen welke bij de woning worden opgeslagen volumineus kunnen zijn en de bedrijfswagen met aanhanger veilig geparkeerd moet kunnen worden, is het bedrijfsmatig gezien noodzakelijk dat er een opslaggebouw wordt gerealiseerd. Het eigen perceel aan de Boshuizerweg 4 is voor initiatiefnemer ook ideaal om de opslag van de goederen bij zijn woning te betrekken; hiertoe is op 2 juni 2017 een verzoek ingediend bij de gemeente Venray.

De gemeente Venray heeft op 14 juni 2017 te kennen gegeven in beginsel aan deze ruimtelijke ontwikkeling medewerking te verlenen. Hierin is bepaald dat de gemeente het vanuit planologisch oogpunt acceptabel acht het plan te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'bedrijf'. In dit geval dient er sprake te zijn van een kleinschalig bedrijf tot een bebouwd oppervlak van maximaal 500 m2. De ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit, waartoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast. Verder dient de bebouwing zoveel mogelijk te worden geclusterd (zo compact mogelijk). Het opnemen van het bouwvlak zal maatwerk zijn. Tevens wordt een 1:1-sloopvoorwaarde toegepast.

Op onderstaande foto's is de bestaande bebouwingssituatie weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0012.jpg"
afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0013.jpg"

Afbeelding: foto's huidige situatie

Op onderstaande voorlopige schetsen is te zien hoe de nieuwbouw gepland is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0014.jpg"

Afbeelding uitbreidingsrichting

Het bedrijfsgebouw zal 20 x 10 m groot worden (dit is ook meteen de maximaal te bebouwen oppervlakte aan bedrijfsbebouwing!) en als open loods worden vormgegeven, zoals op onderstaande tekeningen is te zien. In verband met het externe veiligheidsrisico zal in de oostgevel ook nog een vluchtweg worden toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0015.jpg"

Afbeelding: aanzichten nieuwbouw

De afstand tussen de bestaande woning en het nieuwe gebouw zal niet meer dan 25 meter bedragen. De nieuwbouw vindt plaats langs de Spurkterdijk en zal hierop ook worden ontsloten. Als gevolg van de vrijwaringszones langs de A73 is het ook wenselijk om de bebouwing zoveel mogelijk van deze weg af te keren. Hierdoor ontstaat als het ware een klein lintvormig bebouwingscluster. Het bouwvlak beslaat een totale oppervlakte van circa 1100 m2; gerelateerd aan een perceel van een omvang van circa 6900 m2 betekent dit dat 16% van het perceel voor bebouwing in aanmerking komt en hier geclusterd wordt. Op onderstaande foto is de gevel van het bijgebouw te zien waarvoor het bedrijfsgebouw zal worden gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0016.jpg"

Afbeelding: bestaande bijgebouw

Om aan de 1:1-sloopvoorwaarde te voldoen is overeengekomen dat 1765,87 m3 aan gesloopte gebouwen aan de Geysterseweg 23 te Oostrum kunnen worden ingezet voor de bouw van het nieuwe bedrijfsgebouw aan de Boshuizerweg 4. De maximaal toegestane bedrijfsbebouwing heeft een oppervlakte van 200 m2, een goothoogte van 5,5 m en een bouwhoogte van 10 m, hetgeen een maximale bouwmassa van 1550 m3 kan opleveren. Met voornoemde sloopkuubs wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de sloopverplichting.

Te zijner tijd wil initiatiefnemer graag de mogelijkheid hebben om de locatie weer ten behoeve van burgerbewoning te (laten) gebruiken; dit komt de verkoopbaarheid van het perceel op dat moment ten goede. Daarom is binnen de bestemming Bedrijf een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid naar Wonen opgenomen. Wat er te zijner tijd met het bedrijfsgebouw zal gebeuren, is op voorhand nog niet duidelijk. Afhankelijk van de bouwconstructie zou demontage en separate verkoop een mogelijkheid kunnen zijn, sloop (wat wel een flinke desinvestering is) of een ander functioneel hergebruik in overleg met het bevoegd gezag. Op dit moment is hierover echter nog niets bekend en is het te vroeg om hierover definitieve beslissingen te nemen.

3.2 Ontsluiting En Parkeren

Ontsluiting:

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Spukterdijk-Maasheseweg, om in noordelijke richting aan te sluiten op de A73. Via de Spurkterdijk (in zuidelijke richting) en de Stationsweg wordt het centrum van Oostrum en Venray bereikt.

De kernen zijn aangesloten op de busverbindingen, maar het plangebied zelf is met het openbaar vervoer slecht bereikbaar, hetgeen verder voor het project geen belemmering vormt.

Parkeren:

Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Volgens de door de gemeente Venray gehanteerde CROW-parkeernormering en de Beleidsnota Parkeernormen zijn er per 100 m² BVO 1,3 parkeerplaatsen noodzakelijk. Voor het nu voorziene gebouw met een oppervlakte van 200 m2 betekent dit, dat er 3 parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd.

Op onderstaande schets is de meest waarschijnlijke locatie voor de 3 parkeerplaatsen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0017.jpg"

Figuur: parkeerplaatsen achter de nieuwbouw

De parkeerplaatsen kunnen echter ook tussen het bestaande bijgebouw en de nieuwbouw gevonden worden. Feit is dat er op eigen perceel voldoende ruimte hiervoor is.

3.3 Groen- En Watervoorzieningen

De bestaande erfbeplanting rondom de woning en het perceel zal ongewijzigd gehandhaafd blijven. De aanwezige bomen en struiken langs de niet naar de Spurkterdijk gekeerde erfgrens zullen (daar waar gaten zijn) met elkaar worden verbonden door een gemengde haag.

De hoogte is 1,80 meter en er worden 4 stuks gemengd per meter aangeplant met maat 80-100 cm.

Tussen de nieuwe opslagloods en de A73 zal een natuurlijk vormgegeven hemelwaterinfiltratievoorziening (wadi) worden aangelegd, met een oppervlakte van ten minste 40 m2 en gemiddelde diepte van 50 cm, zodat ingeval van een bui van T=100 hierin al het hemelwater van de nieuwe bebouwing kan worden geïnfiltreerd. Deze wadi zal worden opgenomen in het als weide te beheren grasland. De wadi zal voor de helft worden omzoomd door een strook van minimaal 2 meter breed aan moerasmengsel.

Het binnengebied zal aangeplant worden met (hoogstam)fruitbomen en grotere solitaire struiken. Hierdoor krijgt het achtererf een landelijke uitstraling. Deze en/of andere gebiedseigen (hoogstam)bomen worden aangeplant op onderlinge afstand van ca 12 meter, waarbij gekozen kan worden uit soorten die weinig onderhoud vergen.

De bomen hebben bij aanplant een stamomvang van ten minste12-14 cm.

Onderstaand is deze landschappelijke inpassing weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0018.jpg"

Landschappelijke inrichtingsschets

In de regels zal worden geborgd dat deze inpassing, welke tekening met beschrijving ook als bijlage is toegevoegd, ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

Het groene karakter van het gebied dient behouden te blijven. Bij de situering van nieuwe inritten naar het perceel zal rekening gehouden moeten worden met een duurzaam behoud van de bomen langs de Spurkterdijk.

3.4 Brandveiligheid

In het Bouwbesluit 2012 zijn regels gesteld ten aanzien van brandveiligheid van onder andere woongebouwen. Aan deze regels zal worden getoetst op het moment dat de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de bebouwing wordt aangevraagd. In beginsel kan echter aan de regels worden voldaan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 6 en de paragrafen 5.6 respectievelijk 2.2.3 behandeld.

4.1.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

4.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, voor wat betreft ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’. In art. 3.16 Bro, lid 2 is het volgende bepaald:

“De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.”

Afweging ladder duurzame verstedelijking

Het begrip bedrijventerrein in de omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro is niet nader gedefinieerd in het Bro. Voorts ontbreekt in de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (nota van toelichting; Stb. 2012, 388) een toelichting op de definitiebepaling van het begrip stedelijke ontwikkeling. De uitbreiding van een bedrijfsgebouw met 400 m² kan volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State niet gezien worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442). De overweging in deze casus was als volg:

Het plan voorziet met de bestemming "Bedrijf" in het gebruik voor onder meer bedrijfsdoeleinden van de percelen en ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" in een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van maximaal 400 m². Het plandeel met de bestemming "Bedrijf" heeft een oppervlakte van ongeveer 2.360 m². Gelet op de kleinschalige bedrijfsbebouwing die het plan mogelijk maakt en de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden van het plandeel met de bestemming "Bedrijf", is de Afdeling van oordeel dat de raad er in dit geval terecht vanuit is gegaan dat het plan niet voorziet in een bedrijventerrein of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

Onderhavig plan heeft betrekking op een bedrijfsgebouw met een oppervlakte aan nieuwbouw van 200 m2 en een bestemmingsvlak 'Bedrijf' met een omvang van circa 2000 m2.

In de lijn van deze visie van de Afdeling kan ook nu geconstateerd worden dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

Er wordt dus voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  1. 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het instrument van het Limburgs Kwaliteitsmenu is overgedragen aan gemeenten.
  2. 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  3. 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor het plangebied geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'bronsgroene landschapszone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0019.jpg"

Afbeelding: uitsnede uit POL 2014

De gronden in het landelijk gebied die vallen binnen de bronsgroene landschapszone, betreffen beekdalen en gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, welke in hoge mate bepalend zijn voor het beeld van het Limburgs landschap. Ook het winterbed van de Maas valt binnen de bronsgroene landschapszone.

De accenten in dit gebied liggen op:

  • Kwaliteit en functioneren regionaal watersysteem
  • Ontwikkeling landbouw in balans met omgeving
  • Versterken kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie
  • Recreatief medegebruik

Het beleid is er op gericht om de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten van de bronsgroene landschapszone te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven.

Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema’s biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden (‘ja-mits’). In nieuwe bestemmingsplannen (voor onderdelen van de bronsgroene landschapszone) zal moeten worden aangeven hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in het betreffende gebied wordt omgegaan. Voor een beschrijving van de kernkwaliteiten in de bronsgroene landschapszone en een globale ruimtelijke duiding wordt verwezen naar de Omgevingsverordening. Bij verlies van natuurwaarden in de bronsgroene landschapszone is compensatie aan de orde, verder uit te werken in de Beleidsregel Natuurcompensatie.

Gelet op het feit dat de nieuwe bebouwing binnen de huidige bestemming Wonen wordt gesitueerd, welke bestemming voor minder dan de helft wordt omgezet in 'Bedrijf' en voor het overige een agrarische, niet te bebouwen bestemming zal worden toegekend, en de nieuwe bedrijfsbebouwing landschappelijk zal worden ingepast, heeft dit project geen effect op de kernkwaliteiten in die zone. Nu landschappelijke inpassing binnen de bronsgroene landschapszone wordt gerealiseerd, zal dit op dusdanige wijze gebeuren, dat de kernkwaliteiten eerder worden versterkt, dan dat hier afbreuk aan wordt gedaan.

Op onderstaande foto van het plangebied is te zien dat het gehele perceel slechts aan de randen voorzien is van beplanting en de locatie van de nieuwbouw (rode kader) feitelijk geen bijzondere kwaliteiten heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0020.jpg"

Figuur: luchtfoto plangebied

4.3.2 Omgevingsverordening Limburg

Het plangebied is, zoals in de vorige paragraaf besproken, gelegen binnen de zogenoemde 'Bronsgroene landschapszone'. In artikel 2.7.2 (Bronsgroene landschapszone) van de Omgevingsverordening wordt het volgende bepaald:

  1. 1. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan.
  2. 2. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.
  3. 3. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn nader uitgewerkt in de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0021.jpg"

Nieuwe bebouwing is over het algemeen niet wenselijk en is slechts heel beperkt mogelijk in het kader van 'rood voor groen' waar rood én groen een kwaliteitsimpuls aan het landschap kunnen geven. In dat geval dient de bebouwing bij voorkeur te worden geclusterd en gekoppeld aan bestaande bebouwing en mits zorgvuldig ingepast en voorzien van passende streekeigen erfbeplanting. Wenselijke groenelementen zijn houtwal/singel, bomenrij/laan of solitaire bomen.

Tevens wordt de 1:1-sloopvoorwaarde toegepast. Er is overeengekomen dat 1765,87 m3 aan gesloopte gebouwen aan de Geysterseweg 23 te Oostrum kunnen worden ingezet voor de bouw van het nieuwe bedrijfsgebouw aan de Boshuizerweg 4. Hiermee wordt voldaan aan de sloopverplichting.

In casu is sprake van het omvormen van een ruime bestemming Wonen naar een bestemming Bedrijf en een bestemming Agrarisch. Binnen de bedrijfsbestemming zullen de bouwmogelijkheden worden verruimd tot een oppervlak van 200 m2 ten behoeve van opslag van vloerdelen; deze zullen ter plaatse geen enkele bewerking ondergaan. Daar waar de gebouwelijke uitbreiding plaats gaat vinden, zal deze worden gecompenseerd door middel van groenelementen (landschappelijke inpassing), zoals beschreven in hoofdstuk 3 van deze plantoelichting.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Strategische visie Venray 2020

De karakteristiek van Venray; een verstedelijkte kern in een groot en landschappelijk buitengebied, met daar omheen een tiental dorpen met ieder een eigen karakteristiek, biedt een groot aantal verschillende woon- en leefmilieus. Daarmee biedt Venray de ruimte voor een gevarieerde en boeiende maatschappelijke omgeving. Venray biedt daarmee een aantrekkelijke leefomgeving voor de regio. Ook voor, goed opgeleide, werknemers.

Venray heeft een centrale ligging in de regio. Daardoor kan Venray op een aantal gebieden een regionale centrumrol vervullen naast Venlo. Door die centrale ligging is Venray ook een aantrekkelijke woongemeente voor mensen die elders in de regio werken, bijvoorbeeld in Venlo, Nijmegen of Eindhoven. Venray is daardoor ook een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bedrijven die gebruik willen maken van de kennis en arbeidskracht van deze regio en Venray is een aantrekkelijke plaats voor een aantal (culturele) evenementen dat mikt op een (boven)regionaal publiek. Om deze centrale positie beter te kunnen benutten en te versterken zijn verbeteringen nodig.

Het perceel aan de Boshuizerweg 4 te Oostrum is in het verleden al voor meerdere functies gebruikt behoudens de woonfunctie. Initiatiefnemer is nu eigenaar van de locatie en heeft de onderkomen woning en bijbehorende bebouwing goed opgeknapt zodat de kwaliteit duidelijk is toegenomen. Initiatiefnemer heeft een eigen bedrijf (Vloerenzo) in het leggen van vloeren (parket, laminaat en dergelijke) en vloerbekleding (vloerbedekking, PVC, et cetera). Alle werkzaamheden vinden op locatie plaats. Om de bedrijfslijnen kort te houden, heeft het de voorkeur om opslag aan huis te hebben. Vanuit de Boshuizerweg 4 kan initiatiefnemer snel de A73 op om richting klanten te rijden; deze centrale locatie met goede ontsluiting is ideaal. De noodzakelijke opslag van goederen en het (in verband met veiligheid) binnen stallen van bedrijfswagen met aanhanger, noopt tot een groter bijgebouw dan binnen de woonbestemming mogelijk is. Een bedrijfsgebouw van 200 m2 volstaat hiertoe.

Binnen het bestemmingsplan is tevens de bevoegdheid opgenomen om de bedrijfsbestemming weer terug te wijzigen naar een reguliere woonbestemming, waardoor op termijn, in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan, een kleinere woonbestemming resteert.

Deze invulling van het perceel, grenzend aan de A73, is daardoor niet strijdig met de strategische visie.

4.4.2 Economische visie Venray 2008 - 2020

In haar Economische visie Venray 2008 - 2020 geeft de gemeente Venray verdere invulling aan de doelstelling ‘Venray is kennisintensief’. De visie dient als leidraad voor het gemeentelijk economisch beleid voor de periode 2008 - 2020, met waar nodig een doorkijk naar 2020/2025.

In de economische visie kiest Venray voor de volgende drie speerpunten:

  • Kennis en innovatie;
  • Kwaliteit en duurzaamheid;
  • Regionale identiteit.

Met betrekking tot bedrijvigheid in het landelijk gebied wordt op zoek gegaan naar alternatieve economische dragers. De ruimtelijke kwaliteit is hierbij leidend.

In het bestemmingsplan buitengebied zijn verder concrete randvoorwaarden opgenomen voor niet agrarische bedrijvigheid, waarover meer in paragraaf 4.4.4 van deze plantoelichting.

4.4.3 Structuurvisie bijdrage ruimtelijke ontwikkeling

De Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het in deze structuurvisie vastgelegde kwaliteitsbeleid omtrent een bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.

Het ruimtelijk beleid in het stedelijk en het buitengebied is vastgelegd in diverse ruimtelijke visies en bestemmingsplannen. Deze zijn maatgevend voor waar welke ontwikkelingen worden toegestaan. In dit beleid en deze regelgeving wordt ook ingegaan op de ruimtelijke kwaliteit en maatregelen die kunnen worden genomen.

Sommige maatregelen worden niet via een bijdrage voor de ruimtelijke ontwikkeling geregeld. In het bestemmingsplan “Buitengebied Venray 2010” zijn een tweetal uitgangspunten uitgewerkt die rechtstreeks gericht zijn op behoud van de ruimtelijke kwaliteit:

1. hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB): nieuwvestiging van een niet-agrarisch bedrijf of recreatiebedrijf is alleen in een VAB toe te staan;

2. bij uitbreiding van woningen, landbouwverwante en kleinschalige bedrijven (meer dan het maximale bebouwingsvolume) is uitbreiding op basis van een sloopregeling mogelijk.

In casu is sprake van situatie 2 (kleinschalige bedrijven).

Het provinciale en gemeentelijke beleid is erop gericht om nieuwe bedrijfslocaties in het buitengebied te voorkomen. Binnen de wijzigingsbevoegdheden van het vigerende bestemmingsplan wordt kleinschalige bedrijvigheid toegestaan afhankelijk van aard en omvang. Uitbreiding van bestaande bedrijven in het buitengebied, of van locaties die worden hergebruikt voor bedrijfsvestiging, is alleen toegestaan onder strikte voorwaarden.

De eerste voorwaarde is een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het bedrijfsgebouw. Het groen wordt daarbij passend bestemd en beschermd. Bij voorkeur vindt de compensatie binnen de ontwikkeling zelf of in de directe omgeving plaats.

Voor de landschappelijke inpassing aan de Boshuizerweg 4, waar de noodzakelijke omvang van overdekte opslag de mogelijkheden binnen de woonbestemming in het kader van de uitoefening van een 'beroep aan huis' overstijgt, zijn plannen gemaakt door initiatiefnemer, zoals in paragraaf 3.3 aan de orde is geweest.

De tweede voorwaarde betreft de sloopverplichting welke het bevoegd gezag heeft opgelegd aan initiatiefnemer. Met de sloopkuubs zoals beschreven in paragraaf 3.1 van deze plantoelichting wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de sloopverplichting.

4.4.4 Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan Bestemming Vaststelling Raad
bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 inclusief herziening planregels - Wonen
- gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - weg 1 respectievelijk 2' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'
- functieaanduiding 'bouwvlak' tpv woning
14 december 2010 respectievelijk 20 september 2017

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0022.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen de regels van dit bestemmingsplan is het niet mogelijk (een aan huis verbonden) bedrijf uit te oefenen en de gewenste nieuwe bebouwing te realiseren. Het bestemmingsplan kent geen toereikende afwijkings- of binnenplanse wijzigingsmogelijkheden.

Om medewerking te kunnen verlenen aan het voornemen zal een reguliere bestemmingsplanprocedure gevolgd moeten worden.

4.4.5 Conclusie

Onderhavig project betreft de basis om een opslagruimte te realiseren ten behoeve van een vorm van 'aan huis verbonden bedrijvigheid' door de eigenaar van de Boshuizerweg 4 te Oostrum. Gelet op de relatieve kleinschaligheid van de bebouwing en het gebruik, mede gelet op de ligging tegen de A73 en nabij bedrijventerrein Keizersveld, gelet op de aan te brengen landschappelijke inpassing van het perceel, alsmede gezien het feit dat initiatiefnemer niet voornemens is te zijner tijd zijn locatie als bedrijfslocatie te verkopen, waardoor sprake is van een vooralsnog tijdelijk bedoeld bedrijfsmatig gebruik van de opslagruimte, past deze ontwikkeling in de doelstellingen zoals verwoord in de diverse gemeentelijke beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 5 Milieu-planologische Aspecten

5.1 Milieu Effect Rapport

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1, ook al blijft deze onder de drempelwaarde van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen.

Onderhavige plantoelichting met beschrijving van de activiteiten, de noodzaak en de (milieu)gevolgen dient tevens gezien te worden als 'aanmeldnotitie' op basis waarvan het m.e.r.-beoordelingsbesluit kan worden genomen.

Kolom 1 Kolom 2 Kolom 3 Kolom 4
Activiteiten Gevallen Plannen Besluiten
D 11.3 De aanleg,
wijziging of
uitbreiding
van een
industrieterrein.
In gevallen
waarin de
activiteit
betrekking
heeft op een
oppervlakte van
75 hectare of
meer.
De structuurvisie,
bedoeld in de
artikelen 2.1, 2.2
en
2.3 van de Wet
ruimtelijke
ordening, en het
plan, bedoeld in
artikel 3.1, eerste
lid, van die wet.
De vaststelling van het
plan, bedoeld in artikel
3.6, eerste lid,
onderdelen
a en b, van de Wet
ruimtelijke ordening dan
wel bij het ontbreken
daarvan van het plan,
bedoeld in artikel 3.1,
eerste lid, van die wet.

Figuur: Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage

Wanneer onderhavig project wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '75 ha of meer'.

Een afzonderlijk m.e.r.-beoordelingsbesluit is in casu derhalve niet noodzakelijk omdat de activiteit betrekking heeft op de uitbreiding van een bedrijf waarbij sprake is een noodzakelijke bedrijfsbebouwing van maximaal slechts 200 m2.

Overigens vindt in onderhavig hoofdstuk een uitgebreide toets aan alle milieuaspecten plaats.

5.2 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Aan de Spurkterdijk te Oostrum bedraagt de maximumsnelheid 60 km/h en op de A73 geldt een snelheidsregime van 130 km/h, waardoor beide wegen gezoneerd zijn. De geluidzone van de Boshuizerweg bedraagt 250 m en van de A73 400 m. Het plangebied valt binnen beide geluidszones.

Echter, de opslagloods voor vloerafwerkingsproducten betreft geen geluidsgevoelig gebouw, waardoor het niet noodzakelijk is om een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uit te voeren.

Voor wat betreft de verkeersaantrekkende werking van de toekomstige bestemming in vergelijking met de vigerende bestemming is de verwachting dat deze verkeersaantrekkende werking niet substantieel zal toenemen. Door de opslag van vloerdelen aan de Boshuizerweg 4 zullen de verkeersbewegingen dagelijks met zeker niet meer dan 10 toenemen. Mede gelet op het feit dat het plangebied primair ontsloten wordt via de noordzijde (aansluiting op Maasheseweg en A73), op dit traject geen woningen of andere geluidgevoelige functies zijn gelegen en het achtergrondgeluid van het verkeer over de A73, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek voor deze locatie in relatie tot de beperkte omvang van het project derhalve niet noodzakelijk.

Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van ruim 740 meter ten oosten van het plangebied.

5.3 Bodem- En Grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied geen nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten; de vigerende bestemming laat een woning toe en de nieuwe bestemming geeft de mogelijkheid om een bedrijfsgebouw ten behoeve van de opslag van vloerdelen (hout of laminaat), vloerbedekking of kunststof vloeren, zodat geen bodemonderzoek noodzakelijk is; immers, in deze opslagloods zullen niet meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zijn.

5.4 Luchtkwaliteit

De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project dat ziet op het omzetten van een woonbestemming naar een bedrijfsbestemming met bedrijfswoning, heeft mogelijk impact op de luchtkwaliteit. Hierbij is met name de verkeersaantrekkende werking een bron van vervuiling. Of deze verkeersaantrekkende werking in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, dient hier beoordeeld te worden.

Via de NIBM-rekentool is een worst-case berekening gemaakt waaruit blijkt dat bij een (niet te verwachten) toename 20 bewegingen (waarvan 50% vrachtwagenbewegingen zijn) nog altijd sprake is van 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0023.jpg"

Afbeelding: NIBM-tool voor de activiteiten

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr.wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Het nieuwe bedrijfsgebouw is te kwalificeren als een (beperkt) kwetsbaar object.

Op onderstaande figuur is een uitsnede van de risicokaart Limburg te zien. Binnen een straal van 500 m vanaf de nieuwe bedrijfslocatie aan de Boshuizerweg 4 zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19006-va01_0024.jpg"

Figuur: risicokaart Limburg

5.5.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de A73. De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; het deel van het plangebied met de bedrijfsbestemming ligt op een afstand van circa 50 meter.

Als gevolg van de wijziging van bestemming Wonen in bedrijfsbestemming zal er ook geen sprake zijn van een toename van het aantal personen in het invloedsgebied langs de A73, waardoor het groepsrisico niet toeneemt, maar wel verantwoord dient te worden.

VERANTWOORDING GROEPSRISICO A73

In verband met de vaststelling van het op relatief korte afstand gelegen bestemmingsplan De Hulst II (2014) is het groepsrisico verantwoord in verband met de ligging van het bedrijventerrein ten opzichte van de A73 en de N270.

Uit de resultaten van door adviesbureau Peutz uitgevoerde onderzoek (Rapportnummer FA 18366-1-RA-002 d.d. 12 februari 2014) is gebleken dat de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen over de A73 en de N270 kan leiden tot risico's die (met name in relatie tot de N270) verantwoord dienen te worden. Deze verantwoording is opgenomen in hoofdstuk 6 van het betreffende onderzoek. Onderstaand zijn de belangrijkste en voor onderhavig project relevante aspecten uitgelicht:

Aard van de risico's:

Het meest bepalende scenario voor het groepsrisico betreft een ongevalsscenario met een BLEVE tot gevolg. Er wordt onderscheid gemaakt in warme en koude BLEVE's. Een warme BLEVE treedt in dit geval op wanneer een LPG-tank in een situatie terechtkomt waarbij deze wordt verwarmd door een externe hittebron (bijvoorbeeld een plasbrand).

Door opwarming neemt de druk in de tank dermate toe, dat na verloop van tijd een BLEVE optreedt. Dit scenario is in dit geval het minst waarschijnlijk. Een koude BLEVE treedt op wanneer in dit geval een LPG-tank instantaan bezwijkt door het zich voordoen van een externe impact (bijvoorbeeld wanneer een tankwagen wordt aangereden door een ander voertuig). In de meeste gevallen zal een dergelijke impact echter niet leiden tot een BLEVE. Bij het zich voordoen van een warme BLEVE is er tijd tussen het ontstaan van de gevaarlijke situatie en het zich voordoen van de BLEVE. Immers, het duurt enige tijd voordat de tank dusdanig is opgewarmd dat de BLEVE kan optreden. Dat betekent dat er tijd is voor personen binnen het invloedsgebied om te ontvluchten. Bij een koude BLEVE is er normaliter geen tijd om te reageren. De mogelijke maatregelen zullen derhalve ook dienen te worden uitgelegd op het voorkomen van situaties waarin een koude BLEVE op kan treden en het beperken van het aantal slachtoffers nadat de koude BLEVE is opgetreden.

Voorzieningen ter beperking van de kans op een ongeval:

De A73 is een 4-baans snelweg (2 banen in noordelijke richting en 2 banen in zuidelijke richting). Wat betreft de kans op aanrijdingen van (LPG-)tankwagens kan reeds gesteld worden dat de A73 een veilige weg is, vanwege het feit dat:

  • de rijbanen breed en recht zijn, waardoor er een goed overzicht is;
  • er geen kruispunten aanwezig zijn, waardoor de kans op onjuist voorrang nemen niet aanwezig is;
  • de middenberm met geleiderail ervoor zorgt dat de kans op een kop-kop botsing tot een minimum beperkt is;
  • door de breedte van de weg en de aanwezigheid van vluchtstroken, een eventueel in moeilijkheden te geraken (LPG-)tankwagen, door hulpdiensten goed te bereiken is.

Door de hierboven genoemde omstandigheden kan de A73 gezien worden als een veilige weg en kunnen in redelijkheid geen andere maatregelen getroffen worden aan de weg die de kans op een aanrijding van een (LPG-)tankwagen significant verlagen.

Bouwkundige voorzieningen:

Er zijn niet veel voorzieningen denkbaar die op korte afstand van een BLEVE ertoe leiden dat de constructie heel blijft. De gevels aan de zijde van de A73 kunnen worden uitgevoerd met bijvoorbeeld explosieveilige constructies, welke voorzieningen een gunstig effect hebben op de weerstand tegen drukverschillen.

Bij een ongeval met een tankwagen, gevuld met een brandbare vloeistof, kan een plasbrand ontstaan. In het basisnet is hiervoor het plasbrandaandachtsgebied opgenomen. Ter plaatse bedraagt dit gebied 30 meter vanuit de rand van de weg. Daar de afstand tot de weg al 50 meter bedraagt, ligt het projectgebied niet binnen dit plasbrandaandachtsgebied.

Het te realiseren bedrijfsgebouw voor de opslag van materialen (vloerdelen/-bedekking) zal niet worden gebruikt voor het verblijf van personen; extra ventilatievoorzieningen zijn dus niet noodzakelijk.

Organisatorische voorzieningen:

Organisatorische voorzieningen zijn met name van belang voor die gebouwen waar verminderd zelfredzame personen aanwezig kunnen zijn. In casu is hiervan geen sprake.

Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid:

Tankwagens op de A73 zijn goed bereikbaar voor hulpdiensten in het geval van een calamiteit. Indien er sprake is van een kans op een warme BLEVE of plasbrand, bijvoorbeeld bij een groot ongeval waarbij de tankwagen met gevaarlijke stoffen is betrokken, kunnen hulpdiensten normaliter ter plaatse komen om te blussen of koelen.

Het projectgebied wordt zowel in noordelijke als in zuidelijke richting ontsloten door de Spurkterdijk, parallel aan de A73, zodat het projectgebied middels twee toegangswegen (cq één weg in twee richtingen) bereikbaar is voor hulpverleningsdiensten.

Schuilen en ontvluchten:

Voor de eerstelijns bebouwing geldt dat schuilen niet de meest optimale oplossing is, vanwege het feit dat de drukgolf ten gevolge van een BLEVE alsmede de warmtestraling van de vuurbal kan leiden tot bezwijken van in ieder geval de beglazing van de bebouwing. De hoge warmtestralingsintensiteit die vervolgens is te verwachten, kan leiden tot ernstige verwondingen. De voorkeur gaat in deze situatie derhalve uit naar ontvluchting. Ditzelfde geldt bij het zich voordoen van een plasbrand.

Er is meestal geen tijd voor ontvluchting bij het zich voordoen van een koude BLEVE. Indien er toch de mogelijkheid bestaat te ontvluchten dient dit plaats te vinden van het ongeval af, in dit geval in oostelijke richting. De ontsluiting van het projectgebied vindt reeds plaats via de oostelijke zijde; in de nieuwe opslagruimte zal aan die zijde dan ook voorzien worden in een vluchtweg.

Het aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied zal als gevolg van onderhavig project niet toenemen in vergelijking tot het aantal aanwezigen op basis van het vigerende bestemmingsplan.

Het aspect vervoer van gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering voor het project.

5.6 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.6.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

5.6.2 Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Venray. Het betreft geen woning en is in die zin niet gevoelig voor invloeden van buitenaf.

De statische opslag kenmerkt zich als een bedrijf binnen milieucategorie 2. Er geldt ten gevolge van geluid een minimale afstand van 30 meter.

Er bevinden zich geen gevoelige objecten binnen deze afstand.

5.7 Kabels, Leidingen En Straalpaden

5.7.1 Inleiding

Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.

5.7.2 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels

Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen leiding- of hoogspanningkabeltracés welke belemmerend zijn voor het project. De op ruime afstand aanwezige hoogspanningskabels lopen ten westen van het plangebied, aan de andere zijde van de A73.

5.7.3 Obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied

Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen. Wel ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied dat hoort bij de radar die staat op vliegbasis Volkel. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen een straal van 28 km van het radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en zijn derhalve in beginsel niet toegestaan. Op de algemene hoogtekaart van Nederland is te zien dat het plangebied is gelegen op een hoogte van circa 23 meter boven NAP; gelet op de via de planregels toegestane bouwhoogte zal het "object" niet boven 65 meter boven NAP uitkomen en vormt het geen belemmering voor de radarverbinding.

Gelet op het bovenstaande mag worden gesteld dat met het onderhavige bestemmingsplan de belangen van defensie niet worden geschaad.

5.8 Niet Gesprongen Explosieven

Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het besluitgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren.

Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit de gemeente Venray en het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  1. 1. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  2. 2. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  3. 3. de bergingscapaciteit bepalen aan de hand van de bui T=10 met 50 mm;
  4. 4. een open berging dimensioneren op een regenneerslag van 50 mm met een lozing van 1 l/sec per ha met bij voorkeur een waking van 50 cm;
  5. 5. een T=100 beschouwing opnemen uitgaande van een bui van 84 mm in 48 uur;
  6. 6. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  7. 7. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  8. 8. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

6.2 Waterhuishoudkundige Situatie Plangebied

Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak van globaal 200 m² binnen het plangebied valt.

De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Venray van het waterschap 0,75 - 1,5 m/dag. De onderhavige gronden zijn derhalve geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10. Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui 32,6 mm neerslag valt in 1 uur en 42,9 (afgerond 43) mm in 4 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,043 m. Verder voorziet het project in een voorziening bij een extreme neerslaggebeurtenis. Hierbij is een neerslaggebeurtenis van T= 100 maatgevend, waarbij uitgegaan wordt van een bui van 84 mm met een duur van 2 dagen, waarbij er niets kan infiltreren. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,084 m.

Benodigde buffercapaciteit bedraagt:

Neerslag T=10 43 mm neerslag/m2 Neerslag T=100 84 mm neerslag/m2
Te infiltreren 200 m2 x 0,043 m = 8,6 m3 Te infiltreren 200 m2 x 0,084 m = 16,8m3

Binnen de landschappelijke inpassing van het project zal een infiltratievoorziening worden gerealiseerd in de vorm van een vijver of verlaging in het erf (wadi) zodat een bui van T=100 in elk geval geborgen kan worden. Verder zal het peil van de bebouwing hoger worden gerealiseerd dan het aansluitende terrein zodat afstromend hemelwater van het gebouw weg zal vloeien.

Afvoer van bedrijfsafvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

6.3 Overleg Waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.

Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

Verder is aansluiting gezocht bij de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 van de gemeente Venray, inclusief de herziening van de regels behorende bij dat bestemmingsplan.

7.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

7.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Omdat onderhavig bestemmingsplan slechts een partiële herziening inhoudt, zijn in de regels ook slechts de gewijzigde bepalingen opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid, Kostenverhaal En Planschade

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden eigendom van initiatiefnemer.

De financiële afdracht is geregeld in een tussen de gemeente Venray en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst, waarin ook het planschadeverhaal wordt opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

  1. 1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
  2. 2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
  3. 3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
  4. 4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
  5. 5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

9.2 Overleg

In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg.

9.3 Inzage Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpplan heeft voor een ieder ter inzage gelegen van13 december 2019 tot en met 23 januari 2020. Gedurende deze periode is geen zienswijze ingediend.

Bijlagen

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing