Pompstation Breehei 2019
Bestemmingsplan - gemeente Venray
Vastgesteld op 12-05-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan 'Pompstation Breehei 2019' met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP19020-va01 van de gemeente Venray.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat. Het gebouw kan onderscheiden worden van het hoofdgebouw en is in architectonisch opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanvullende kwaliteitsverbetering
Een verbetering van de op een locatie aanwezige kwaliteit bestaande uit één of meerdere van de onderstaande componenten:
- c. architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
- d. opruimen oude gebouwen/verharding;
- e. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
- f. het aanbrengen van extra maatregelen ten gunste van het milieu (bijvoorbeeld maatregelen die geluid, geur, ammoniak, stof of trilling reduceren);
- g. voor intensieve veehouderij bij meerdere bedrijfslocaties de toepassing van de beste locatiemethode: gericht op afbouw van de tweede en/of volgende locaties, waarbij op een vast te leggen moment sloop van de gebouwen zal plaatsvinden.
1.7 abiotische waarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot de aanwezigheid van natuurlijke grondwaterstromen en een voor het gebied typerende bodemopbouw.
1.8 adviescommissie
de commissie die landschappelijke inpassingsplannen en aanvullende kwaliteitsverbeteringsvoorstellen beoordeelt, met als toetsingskaders ondermeer het beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk Kwaliteitskader.
1.9 agrarisch bedrijf
Een bedrijf dat naar aard en omvang uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren evenals een productiegerichte paardenhouderij inclusief pensionstal.
1.10 agrarische bedrijfsvoering
de bedrijfsmatige gang van zaken binnen een agrarisch bedrijf.
1.11 archeologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden die worden bepaald door de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 (agrarische) bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of het terrein in overeenstemming met de bestemming.
1.14 bestaand
Ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig.
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw waarbij het behoort, dat niet toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt en functioneel dienstbaar is aan dat hoofdgebouw.
1.18 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.20 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 burgerwoning
een woning bedoeld ter huisvesting van een huishouden, niet zijnde een woning behorend bij een (agrarisch) bedrijf of andere inrichting.
1.25 cultuurhistorische waarde
de waarden aan een gebied of opstal toegekende waarde met betrekking tot de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het wegen- en slotenpatroon, de verkavelingsstructuur of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.
1.26 doelmatige bedrijfsvoering
het op efficiënte, effectieve, economische en bedrijfstechnisch correcte wijze uitvoeren van de bedrijfsprocessen van een bedrijf met inbegrip van de resulterende producten en diensten en de externe relaties met klanten, leveranciers, partners en anderen.
1.27 eigen terrein
Het terrein dat is uitgegeven in erfpacht, is verhuurd of in gebruik gegeven aan, dan wel in eigendom is van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, welke de betreffende gronden gebruikt ten behoeve van een middels de regels van dit plan ter plaatse toegestane functie.
1.28 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overigen). Een escortbedrijf is een aparte functie en derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming valt zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
1.29 gebiedskwaliteit
Gebiedskwaliteit is opgebouwd uit vier, onderling samenhangende, aspecten:
- a. Landschappelijke structuur
De wijze, waarop de totstandkomingsgeschiedenis van een gebied afleesbaar is in de huidige situatie. - b. landschappelijke elementen
De intrinsieke waarde van samenhangende ecologische en groenstructuren en watersystemen en de visuele waarde van de (afwisseling) van groene en gebouwde kwaliteiten. - c. Verkavelingstructuur/ bebouwingsstructuur
De wijze waarop de ruimte in een gebied letterlijk geordend is: open/gesloten, de verdeling van bebouwd/onbebouwd, de functionele verdeling en de herkenbaarheid van de ruimtelijke structuur - d. Functionele structuur
De kwaliteit van de gebouwde omgeving, zowel de kwaliteit van de elementen op zich, als de kwaliteit van de onderlinge samenhang en de relatie met andere kwaliteitsaspecten.
De inhoudelijke waardering van de gebiedskwaliteit is opgenomen in het Ruimtelijk Kwaliteitskader (RKK).
1.30 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 glastuinbouwbedrijf
een agrarische bedrijfsvoering waarbij uitsluitend of in hoofdzaak onder een permanente opstand van glas of kunststof het telen van gewassen plaatsvindt. Hieronder vallen onder andere alle mogelijke groente-, bloem- en bladgewassen die één of meermalig worden geoogst, of als compleet gewas worden afgeleverd (bijvoorbeeld in potten). Ook de teelt van uitgangs- en vermeerderingsmateriaal, zoals stek, moerplanten en zaaigoed wordt hieronder verstaan.
1.32 hemelwaterproblematiek
de problemen die ontstaan voor het afvoeren en bergen van hemelwater door toename van het verharde grondoppervlak.
1.33 horeca(voorziening)
(voorzieningen voor) het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse, het bedrijfsmatig exploiteren van een zaalaccomodatie, alsmede het bedrijfsmatig verstrekken van logies.
1.34 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.35 huishouden
een of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke c.q. gezamenlijke huishouding voeren.
1.36 intensieve veehouderij
Het bedrijfsmatig houden van dieren waarbij de dieren geheel of hoofdzakelijk in stallen of hokken worden gehouden. Hiermee worden in principe bedoeld: varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor roodvleesproductie, geiten, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders.
1.37 kleinschalig bedrijf
een niet aan het buitengebied gebonden bedrijf zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten passend binnen de milieucategorie 1 of 2 of dat naar aard en omvang kleinschalig is en passend is binnen de milieucategorie 1 of 2.
1.38 landbouwverwant bedrijf
Een niet-agrarisch bedrijf dat door de activiteiten aan het buitengebied is gebonden, zoals een agrarisch hulpbedrijf of een bedrijf met een agrarisch karakter. Dit betreft een loonwerkbedrijf, een grondverzetbedrijf, hovenier, KI-station of bosbouwbedrijf.
1.39 logies
gelegenheid om te overnachten voor personen die elders hun hoofdverblijf hebben.
1.40 milieucategorie
weergave van de zwaarte van bedrijvigheid, zoals die in de handreiking Bedrijven en milieuzonering aan ieder type bedrijvigheid is toegekend, en in dit plan is vertaald naar een Staat van bedrijfsactiviteiten .
1.41 milieuhygiënische uitvoerbaarheid
overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, onder andere zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
1.42 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van bodemkundige, hydrologische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in samenhang.
1.43 nevenactiviteiten
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.
1.44 nieuwvestiging
nieuw op te richten inrichting op een locatie waar eerder geen bebouwing bestond dan wel waar bebouwing aanwezig was met een andere functie dan die van de nieuwe inrichting. Hieronder valt ook verplaatsing van bedrijven.
1.45 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.46 omgevingskwaliteit
samenhangende systeem van water, milieu-, natuur- en landschapskwaliteit, zoals weergegeven in het Beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk kwaliteitskader.
1.47 omschakeling
de algehele of gedeeltelijke overstap binnen een bestaand (agrarisch) bedrijf naar een ander (agrarisch) bedrijf.
1.48 ondergronds
beneden het peil.
1.49 onevenredige aantasting van de aanwezige waarden
het resultaat van een ruimtelijke ingreep heeft een verhoudingsgewijs te groot nadelig effect op de aanwezige waarden in dat gebied.
1.50 peil
- a. voor gebouwen waarvan
- 1. de hoofdingang binnen 20 meter van de weg is gelegen en;
- 2. het oorspronkelijke maaiveld niet meer dan 0,50 meter afwijkt van de hoogte van de weg:
de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijke maaiveld waarop eht bouwwerk geplaatst is of wordt;
met dien verstande dat, indien bestaande gebouwen afwijkend van de onder a. en/of b. genoemde gevallen zijn gerealiseerd, de bovenkant van de begane grondvloer van bestaande gebouwen als peil wordt beschouwd.
1.51 permanente huisvesting
huisvesting in een woning welke als hoofdverblijf kan worden aangemerkt.
1.52 (straat)prostitutie
het zich (op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg resp. openbare ruimten bevindend voertuig) beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele dienste ten behoeve van een ander tegen vergoeding. (Straat)prostitutie is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
1.53 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar. Een seksinrichting is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
1.54 tijdelijke werknemers
tijdelijke werknemers die legaal (op grond van een EU paspoort of een tewerkstellingsvergunning) niet permanent in de gemeente verblijven en hun hoofdverblijf ergens anders hebben.
1.55 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat naar aard en omvang en op grond van de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt waarbij bovendien sprake is van een duurzame volwaardigheid en dat op basis van een onafhankelijk en deskundige instantie is getoetst.
De volwaardigheid naar aard en omvang van het agrarisch bedrijf worden voornamelijk bepaald door de grootte, aard en inrichting van de bedrijfsgebouwen en het beschikbare grondareaal (eigendom/pacht/huur) waarbij het agrarisch bedrijf voorziet in het hoofdinkomen van het bedrijfshoofd. De volwaardigheid van de arbeidsbehoefte wordt voornamelijk bepaald doordat de arbeidsomvang die het agrarische hoofdberoepsbedrijf vergt ongeveer een volledige arbeidskracht omvat.
De continuïteit van het bedrijf (voor een periode van ten minste 10 jaar) wordt voornamelijk bepaald door financieel perspectief, door de leeftijd, vakkennis, ervaring, eventuele opvolgers.
1.56 woning
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting en hoofdverblijf van een huishouden.
1.57 woon- en leefklimaat
woon- en leefklimaat waarbij in ieder geval wordt voldaan aan de normen van alle relevante milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 Hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
verticaal vanaf het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het aansluitende afgewerkte peil. De hoogte ten aanzien van de bestemming Verkeer- Railverkeer moet gemeten worden vanaf bovenkant spoorstaaf (BS).
2.5 Afstand tot de (naar de weg gekeerde) perceelsgrens
de kortste afstand van een bouwwerk tot de (naar de weg gekeerde) perceelgrens van het bouwperceel.
2.6 Afstand tussen gebouwen
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
2.7 Vloeroppervlakte
op de vloer tussen de binnenzijden van de gevelmuren en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.8 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 Inhoud overkappingen, carports en daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken
vanaf peil tot aan de buitenzijde van het dak en tussen de buitenwerkse maten van de draagconstructie. Overstekken tot 0,50 meter worden niet meegeteld bij de berekening van de inhoud.
2.10 Dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.11 Vrijwaringszone weg
uit de as van de dichtstbijgelegen rijbaan inclusief bijbehorende toe- en afritten.
2.12 Inhoud bedrijfswoning
als inhoud van de bedrijfswoning wordt aangemerkt de inhoud (m3) van het hoofdgebouw inclusief aan/bijgebouwen, exclusief overkappingen. Zakelijke functies die in het woongedeelte zijn opgenomen, worden geacht tot de inhoud van de woning te behoren.
2.13 Inhoud burgerwoning
als inhoud van de burgerwoning wordt aangemerkt de inhoud (m3) van het hoofdgebouw inclusief aan/bijgebouwen, exclusief overkappingen. Waar het hoofdgebouw onderdeel is van voormalige bedrijfsbebouwing, wordt onder inhoud van de burgerwoning begrepen de inhoud tot dat deel van het hoofdgebouw dat op dat moment functioneel als woonruimte in gebruik is, dan wel waarvan de uitstraling als woning zich naar buiten toe etaleert. De inhoud wordt dan tot dat punt en over alle bovengrondse bouwlagen berekend.
2.14 Wijze van meten
Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
- afstanden loodrecht;
- hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en
- maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders stellen nadere eisen ten aanzien van:
- 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
- 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
- 3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit.
- b. De onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
- 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en
- 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en
- 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. artikel 3.2.2 onder a en b van de planregels en het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrens toestaan, onder de voorwaarden dat:
- 1. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het bedrijf;
- 2. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
- 3. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
- 4. de natuurlijke, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 6. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid aanvaardbaar is;
- 7. het woon- en leefklimaat van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig worden beperkt;
- 8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie.
- b. artikel 3.2.2 onder a en b van de planregels en het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bestemming Verkeer - Wegverkeer toestaan, onder de voorwaarden dat:
- 1. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- 2. de ontwikkeling moet zijn gericht op gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
- 3. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
- 4. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke,
- 5. en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 6. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 7. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid en verkeersveiligheid aanvaardbaar is.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor:
- a. het gebruik van opstallen voor permanente of tijdelijke huisvesting, uitgezonderd huisvesting binnen bedrijfswoningen;
- b. het gebruik ten behoeve van horecadoeleinden, behoudens verband houdend met het binnen de bestemming op de grond gerichte gebruik van gronden en opstallen;
- c. het gebruiken van gronden voor buitenopslag;
- d. het gebruik van de bestaande bedrijfsgebouwen voor huisvesting van tijdelijke werknemers;
- e. inrichtingen vallend onder de categorieën genoemd in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht;
- f. bevi-inrichtingen, met uitzondering van LPG-tankstations en inrichtingen waar propaan wordt opgeslagen en toegepast ten behoeve van het eigen gebruik;
- g. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een seksinrichting, een bedrijf en (straat)prostitutie;
- h. het gebruik van gronden voor een landbouwverwant bedrijf gelijk of hoger aan milieucategorie 3.1, met uitzondering van bestaande bedrijven die onder milieucategorie 3.1 of hoger vallen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. artikel 3.1 onder a van de planregels en omschakeling toestaan naar landbouwverwante bedrijven of kleinschalige bedrijven onder de voorwaarden dat:
- 1. sprake is van een gelijke of verminderde milieukundige en ruimtelijke impact;
- 2. een landbouwverwant bedrijf alleen is toegestaan wanneer het bedrijf niet is aangeduid als 'overig - agrarisch gemengd' en aan minimaal twee zijden grenst aan de bestemming Agrarisch of Agrarisch met waarden;
- 3. een kleinschalig bedrijf alleen is toegestaan wanneer het bedrijf aan minimaal één zijde grenst aan de bestemming Agrarisch met waarden of is aangeduid als 'overig - agrarisch gemengd'.
- b. artikel 3.5 onder c en een buitenopslag tot 2,5 meter hoog toestaan, uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de opslag wordt ingepast;
- c. artikel 3.5 onder d van de planregels en toestaan dat bestaande bebouwing wordt gebruikt voor logiesgelegenheid voor maximaal 20 tijdelijke werknemers, onder de voorwaarden dat:
- 1. de niet-agrarische functie ondergeschikt blijft aan het bestaande gebruik van het bouwperceel en wordt ingepast in het bestaande bouwvolume;
- 2. de leefruimte per logiesgelegenheid minimaal 10 m2 per medewerker bedraagt.
- 3. de nevenactiviteiten qua aard en omvang passen in de omgeving;
- 4. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
- 5. ondersteunende voorzieningen (zoals toiletten en wasvoorzieningen) binnen het logiesgebouw dienen te zijn gelegen met minimaal 1 toilet en douche per 8 personen;
- 6. bij beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering voor zover gelegen buiten de aanduiding 'overig - agrarisch gemengd' ook het gebruik van gronden en opstallen voor niet-agrarische activiteiten worden gestaakt;
- 7. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 8. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 9. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
- d. artikel 3.5 onder j van de planregels en toestaan dat ter plaatse een landbouwverwant bedrijf dat is in de milieucategorie 3.1 of qua aard en omvang vergelijkbaar met de milieucategorie 3.1 wordt uitgeoefend, onder de voorwaarden dat:
- 1. de omvang van de activiteit bedraagt maximaal 1000 m²;
- 2. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 3. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
- 5. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Aanduidingsregels
5.1 milieuzone - waterwingebied
5.2 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
De gronden met de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' zijn bedoeld voor het weergeven van de Extensiveringsgebieden, zoals bedoeld in de Reconstructiewet.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 Omgevingsvergunning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- b. de planregels ten aanzien van het bouwen van kunstuitingen en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, waarbij voor een hoogte van meer dan 65 m +NAP, in het kader van voorkoming van onaanvaardbare radarverstoring, voorafgaand aan het toestaan schriftelijk advies dient te zijn ingewonnen bij de Dienst Vastgoed Defensie;
- c. afmetingen in de planregels en op de verbeelding met een maximum van 10%.
6.2 Afwegingskader
Een in artikel 6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- e. het bijdragen aan het behoud en/of versterking van de aanwezige gebiedskwaliteiten.
Artikel 7 Algemene Wijzigingsregels
40.1 Wijzigingsbevoegdheid
7.1 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
8.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 1 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. brandblusvoorzieningen;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
8.3 Oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten
Nieuwe (kwetsbare) (beperkt) kwetsbare objecten bestemmingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen niet gebouwd worden binnen (geprojecteerde) 10-6-risicocontour voor het plaatsgebonden risico van aanwezige risicobronnen zoals (onder meer) bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS), het Besluit Transportroutes externe veiligheid transportroutes (Bevt) en / of het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
8.4 Oprichting van risicovolle activiteiten
De 10-6-risicocontour -6-contour voor het plaatsgebonden risico van nieuwe risicobronnen zoals (onder meer) bedoeld het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS), het Besluit Transportroutes externe veiligheid transportroutes (Bevt) en / of het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). externe veiligheid buisleidingen (Bevb) mogen niet over (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten komen te liggen.
8.5 Strijdig gebruik
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken, doen gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
- a. aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- b. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- c. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- d. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- e. lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Pompstation Breehei 2019.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
NV Waterleiding Maatschappij Limburg (hierna WML) is voornemens het pompstation aan de Breehei in de gemeente Venray uit te breiden en te herstructuren. De huidige bebouwing stamt uit 1960 en is sterk verouderd. Daarbij voldoet het gebouw niet meer aan de (arbotechnische) eisen van deze tijd. In een eerdere studie is gebleken dat renovatie dan wel vernieuwing van de bestaande bebouwing niet rendabel genoeg is. Daarbij komt dat het pompstation van WML op de locatie Californië aan de Zaar 6 te Venlo, gaat sluiten en de distributie en opslag van drinkwater op deze locatie overgeheveld worden naar de locatie Breehei. Tevens is de verwachting dat de vraag naar drinkwater in de (nabije) toekomst gaat stijgen als gevolg van de klimaatverandering en het weer. Hierdoor is de huidige capaciteit niet voldoende en is uitbreiding van zowel de opslag- als de distributiecapaciteit noodzakelijk. Door de samenvoeging van beide pompstations op deze locatie en de beoogde modernisering wordt de drinkwatervoorziening voor de regio Noord-Limburg voor de toekomst gewaarborgd.
![]() |
Verouderde filtergebouw uit 1960 |
Het betreft de gronden van het bestaande pompstation Breehei met een bedrijfsbestemming (nutsvoorziening), een strook ten zuiden van het pompstation en gronden ten zuiden van het pompstation (ondergrondse drinkwaterkelder) welke momenteel nog bestemd zijn als ‘Natuur’ (conform het bestemmingsplan ‘Buitengebied Venray 2010’). Onderdeel van de ontwikkeling is het realiseren van een nieuw filtergebouw, het uitbreiden van de locatie (perceelsgrens) aan de zuidzijde van het huidige pompstation om de beoogde nieuwe bebouwing mogelijk te maken en de reeds bestaande drinkwaterkelder die nu nog binnen de bestemming 'Natuur' ligt positief te bestemmen. Binnen de regels van het geldende planologische regime is de uitbreiding / herstructurering van het pompstation niet mogelijk. Het plangebied is namelijk opgedeeld in drie planologische regelingen, namelijk een bedrijfsbestemming met bouwvlak voor het grootste gedeelte van het plangebied, een bedrijfsbestemming zonder bouwvlak ter plaatse van strook grond en natuurbestemming ter plaatse van de drinkwaterkelder aan de zuidzijde van het pompstation.
Binnen deze bestemmingen c.q. verschillende planologische regelingen is de uitbreiding van het pompstation niet toegestaan. Er is binnen het bouwvlak namelijk sprake van een maatvoering 'maximum bebouwd oppervlak' van 3.000 m², waar 6.500 m² wenselijk is. Daarnaast heeft nog niet het gehele plangebied een bouwvlak. Daar komt nog bij dat onder de gronden ten zuiden van het pompstation reeds in 1989 een ondergrondse drinkwaterkelder is gerealiseerd. Deze is echter nooit planologisch geregeld en heeft nog altijd de bestemming ‘Natuur’. Om de bestaande situatie te voorzien van een adequaat planologisch regime en om de gewenste ontwikkeling (herstructurering) ten behoeve van het waarborgen van de drinkwatervoorziening voor Noord-Limburg mogelijk te maken is een bestemmingsplan herziening noodzakelijk.
Voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe juridisch-planologische kader waarbinnen de vernieuwing van het pompstation voor de toekomstige drinkwatervoorziening voor Noord-Limburg ook voor de gronden buiten het bestaande terrein kan plaatsvinden.
1.2 De Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Venray aan de kruising van de Breehei en de Breevennenweg, ten zuiden van de kern Leunen.
![]() |
Het plangebied met omgeving (globale ligging rood omrand) |
De noordgrens van het plangebied wordt gevormd door de Breehei. Aan de westzijde wordt het plangebied begrenst door de Breevennenweg. Zuidelijk en oostelijk van het plangebied liggen natuurgronden waar zich een bos c.q. natuurgebied bevindt.
![]() |
Ligging van het plangebied (rood omrand) |
1.3 Het Geldende Bestemmingsplan
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
- Buitengebied Venray 2010, vastgesteld door de gemeenteraad van Venray op 14 december 2010;
- Buitengebied Venray 2010, herziening regels, vastgesteld door de gemeenteraad van Venray op 1 november 2016;
- Buitengebied Venray 2010, herziening regels, vastgesteld door de gemeenteraad van Venray op 20 september 2017;
- Pompstation Breehei te Leunen, vastgesteld door de gemeenteraad van Venray op 1 november 2016.
Het grootste gedeelte van het terrein waarop het pompstation zelf is gelegen, ligt binnen het plangebied van bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Venray op 14 december 2010, in combinatie met de herziening van de regels in 2016 en 2017. Binnen dit bestemmingsplan zijn deze gronden bestemd als 'Bedrijf', met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2', gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'milieuzone - waterwingebied', een functieaanduiding 'nutsvoorziening' en enkele maatvoeringsaanduidingen ten behoeve van het bouwen van gebouwen waaronder 'maximaal bebouwd oppervlak: 3000 m²' en maximum goot- en bouwhoogte: respectievelijk 10,6 meter en 12,3 meter. Voor een klein gedeelte (uitstulping zuidzijde) zijn de gronden bestemd als 'Natuur' met eveneens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2', de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'milieuzone - waterwingebied'.
In 2016 is het bestemmingsplan ter hoogte van een smalle strook ten zuiden van het pompstation over de hele breedte van het perceel (zie uitsnede hierna) opnieuw herzien middels het bestemmingsplan 'Pompstation Breehei te Leunen' vastgesteld door de gemeenteraad van Venra op 1 november 2016. WML had destijds al het voornemen om het pompstation aan de Breehei in de gemeente Venray te vernieuwen. Een gevolg van deze vernieuwing was dat een gedeelte van de aan te leggen bestrating en de verlegging van de afrastering van het terrein buiten het bestaande terrein kwamen te liggen op gronden die in het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' de bestemming 'Natuur' hadden en op die gronden niet toegestaan zijn. Met deze bestemmingsplanherziening heeft de smalle strook de bestemming 'Bedrijf'' met gebiedsaanduiding 'Milieuzone - waterwingebied' en de functieaanduiding 'nutsvoorziening' gekregen.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' is tweemaal herzien, op 1 november 2016 en op 20 september 2017. Het betreft in beide gevallen enkel een herziening van de regels.
![]() |
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan met plangebied (rood omrand) |
Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn de gronden onder andere bestemd voor:
- nutsvoorzieningen in de vorm van ondermeer waterleidingmaatschappij, gasdrukregelstation, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
- aan-huis-gebonden-beroep tot een maximum van 40 m²;
- detailhandelsactiviteiten, mits direct gerelateerd aan de bedrijfsfunctie tot een maximum vloeroppervlakte van 100 m²;
- voorzieningen van openbaar nut.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder groen, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, tuinen, met dien verstande dat:
- ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Binnen de bestemming 'Natuur' zijn de gronden bestemd voor:
- bos- en natuurgebieden;
- instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke en abiotische waarden en met daaraan nevengeschikt de bosbouwkundige waarde;
- dagrecreatief medegebruik 1.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.
Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' aan de gronden toegekend. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied. Dit brengt beperkingen met zich mee ten aanzien van activiteiten waarbij de grond geroerd wordt.
Binnen het gebied dat is aangeduid als 'milieuzone - waterwingebied' zijn de gronden bestemd voor de winning van (drink)water uit het grondwater. Ten aanzien van verhardingen is binnen deze aanduiding geen specifieke regeling opgenomen. Ten aanzien van bebouwing zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de drinkwatervoorziening toegestaan.
De gebiedszone 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' betreft inmiddels een lege juridische regeling, aangezien de achterliggende wetgeving in de vorm van de 'Reconstructiewet concentratiegebieden' is komen te vervallen en er in de regeling in de planregels een directe koppeling met de regeling in voornoemde wet is gelegd. Daarnaast had deze regeling met name betrekking op agrarisch grondgebruik, waarvan binnen voorliggend bestemmingsplan geen sprake is.
Het aanwenden van de aangrenzende gronden met de bestemming 'Natuur' ten behoeve van bedrijfsmatig gebruik voor nutsdoeleinden is niet toegestaan. Daarnaast is met het beoogde planvoornemen een totale oppervlakte aan bebouwing van meer dan 3.000 m² benodigd. Deze bebouwing dient aan de zuidzijde in het verlengde van het nieuwe distributiegebouw gerealiseerd te worden, waardoor het huidige bouwvlak en tevens de bestemmingsgrens niet voldoende ruimte biedt. Het beoogde planvoornemen past daarmee niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Om de realisatie van het planvoornemen, om voor de toekomst te kunnen blijven voorzien in de de drinkwatervoorziening voor Noord-Limburg, op het perceel toch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Bij deze bestemmingsplanherziening dient aangetoond te worden dat de locatie geschikt is voor het beoogde planvoornemen. Voorliggende toelichting voorziet in een nadere onderbouwing c.q. verantwoording van het planvoornemen.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving gegeven van de omgeving van het plangebied, het plangebied zelf en wordt het planvoornemen beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 kort ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente met daarin een verantwoording van de ladder van duurzame verstedelijking opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten. Hoofdstuk 5 bestaat uit een juridische beschrijving van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de procedure beschreven, die onderhavig bestemmingsplan moet doorlopen.
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Gebiedsbeschrijving En Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Venray net ten zuiden van de kern Leunen. Het plangebied is gelegen in natuurgebied de Breehei dat overwegend bestaat uit bos-/natuurgebied en is direct gesitueerd aan de kruising van de Breehei met de Breevennenweg. Het totale gebied is ongeveer 35 ha groot en is in gebruik als waterwingebied. Het is eigendom van de Waterleiding Maatschappij Limburg. De Breehei bestaat voornamelijk uit naaldbos. Ten zuiden van het terrein ligt de Lollebeek met het Castenrayse Broek, onderdeel van het natuurgebied Castenrayse Vennen.
Het plangebied betreft de gronden van het bestaande pompstation Breehei van de NV Waterleiding Maatschappij Limburg. welke groen zijn omzoomd. In de directe nabijheid van het plangebied komt geen andere bebouwing voor. De dichtsbijzijnde bebouwing, in de vorm van een agrarisch erf, ligt op een afstand van circa 300 meter (ten zuidwesten). Het plangebied is daarbij gelegen op gronden die in de huidige situatie zijn bestemd voor een bedrijfsfunctie en een natuurfunctie. In de bestaande situatie zijn de gronden met een natuurfunctie deels beplant met bomen, deels uitmakend van het aanliggende bos-/natuurgebied. In paragraaf 4.7 zijn de in het plangebied aanwezige natuurwaarden nader beschreven. Binnen de bedrijfsfunctie bestaat het terrein van WML uit verschillende gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde.
![]() |
Luchtfoto plangebied met de verschillende functies en bouwwerken aangegeven en tevens de ligging van het beoogde zuiveringsgebouw |
Binnen het plangebied bevindt zich een pompstation uit 1960, bestaande uit een pompgebouw en een filtergebouw die flink verouderd zijn (respectievelijk 1948 en 1960). Het pompgebouw is een opvallend gebouw en heeft lang dienstgedaan als het pompstation voor Venray en omstreken. Daarnaast bevinden zich in het plangebied enkele ondergrondse/halfverdiepte drinkwaterkelders, een viertal waterbassins en een noodspoelvijver. In 2015 is een vergunning verleend voor de bouw van een nieuw pompstation (distributiegebouw), welke het oude pompstation en de gebouwen uit 1960 vervangt. In de 1e fase is reeds het distributiegebouw gerealiseerd. In de volgende fasen worden het zuiveringsgebouw c.q. filtergebouw gerealiseerd en vervolgens nog twee extra drinkwaterkelders.
![]() |
Bestaande situatie met linksboven het oude pompgebouw, rechtsboven het oude filtergebouw, linksonder de noodspoelvijver en rechtsonder de ondergrondse drinkwaterkelder met toegangsgebouwtje op het zuidelijke gedeelte van het terrein |
2.2 Het Planvoornemen
Het voorliggende bestemmingsplan maakt het resterende deel van de uitbreiding van het bestaande pompstation aan de Breehei mogelijk. Onderdeel van het planvoornemen is het realiseren van een nieuw filtergebouw, het uitbreiden van de locatie (perceelsgrens) aan de zuidzijde van het huidige pompstation om de beoogde nieuwe bebouwing mogelijk te maken en de reeds bestaande waterkelder die nu nog binnen de bestemming 'Natuur' ligt positief te bestemmen.
Deze ontwikkelingen zijn niet toegestaan binnen het geldende bestemmingsplan. Enerzijds omdat op een deel van deze gronden het gebruik ten behoeve van een nutsvoorziening van deze schaal niet is toegestaan, anderzijds omdat de bebouwing van het reeds gerealiseerde distributiegebouw en de bestaande waterkelder in het zuiden van het plangebied in combinatie met het nieuw te realiseren filtergebouw en de nieuw te bouwen drinkwaterkelders niet passen binnen het bestemmingsvlak/bouwvlak en de bouwregels (qua bebouwingsoppervlak) van de geldende bestemmingsregeling.
Daarnaast dient met voorliggende bestemmingsplan ingespeeld te worden op mogelijke toekomstige vereiste filtertechnieken (kwalitatieve uitbreiding) dan wel toenemende capaciteitsvraag (kwantitatieve uitbreiding). Hiertoe dient het beoogde nieuwe filtergebouw aan de zuidkant en oostkant te kunnen worden uitgebreid om zo een optimale bedrijfsvoering te waarborgen. Deze mogelijke toekomstige kwalitatieve en kwantitatieve uitbreiding past eveneens niet binnen het huidige bouw-/bestemmingsvlak. Om dit gebruik en deze bebouwing en daarbij de reeds bestaande drinkwaterkelder in het zuiden van het plangebied planologisch-juridsch mogelijk te maken is een herziening van de thans geldende bestemmingen noodzakelijk.
![]() |
Bestaande terreinindeling met het reeds gerealiseerde nieuwe distributiegebouw (rood) en de beoogde uitbreiding aan de zuidkant. |
![]() |
Inrichtingstekening uitbreiding pompstation |
Een deel van het beoogde planvoornemen is mogelijk op het bestaande terrein van het pompstation. Dit betreft de bouw van het filtergebouw en de aanleg van twee extra drinkwaterkelders, één midden op het terrein en één in de noordwestelijke hoek van het terrein. De mogelijke kwalitatieve en kwantiatieve uitbreiding van het filtergebouw en de reeds bestaande drinkwaterkelder in het zuiden van het plangebied binnen de bestemming 'Natuur' zijn niet mogelijk op basis van de geldende bestemmingsplannen. De bewuste strook krijgt een bedrijfsbestemming. De strook is nu in gebruik als groenstrook en is ingezaaid met gras. Er bevinden zich geen bomen of andere soorten begroeing op dit gedeelte zoals te zien is op onderstaande afbeeldingen.
![]() |
Reeds in gang gezette werkzaamheden t.b.v. de bouw van het nieuwe filtergebouw en linksboven de bestaande groenstrook die bij het plangebied betrokken wordt. |
De bestaande inrit aan de Breehei komt te vervallen ten behoeve van de drinkwaterkelder 6/7 in de noordwest hoek. De huidige toegangspoort noordelijk gelegen t.o.v. drinkwaterkelder 6/7 wordt verwijderd. Het bestaande hekwerk wordt hier verlengd. De reeds aangelegde inrit aan de Breevennenweg nabij het distributiegebouw gaat gebruikt worden als hoofdinrit van het terrein. Tussen het distibutiegebouw en de drinkwaterkelder in worden de parkeerplaatsen gerealiseerd. Hier is voldoende ruimte beschikbaar om in het parkeren te voorzien.
De voorgenomen ontwikkelingen dienen landschappelijk ingepast te worden. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld welke is bijgevoegd als Bijlage 1. De landschappelijke inpassing is geborgd in de planregels van onderhavig bestemmingsplan.
![]() |
Uitsnede landschappelijk inpassingsplan |
Met het planvoornemen wordt invulling gegeven aan de ruimtelijke vraag die mede ontstaat door het samenvoegen van de verzorgingsgebieden van het pompstation Breehei en pompstation Californië. Het nieuwe pompstation – dat de oude gebouwen uit de jaren ’60 vervangt – zorgt voor de distributie van drinkwater voor Noord-Limburg. Door de uitbreiding c.q. vernieuwing van het pompstation wordt zekerheid geboden dat de toekomstige piekbelasting als gevolg van een toenemend vraag naar drinkwater opgevangen kan worden en er geen belemmeringen ontstaan in de drinkwatervoorziening voor de verzorgingsgebieden van Breehei en Californië.
2.3 Parkeren En Verkeer
2.3.1 Parkeren
Door de gemeente Venray zijn parkeernormen gesteld waarbij zoveel als mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeerkencijfers zoals die gesteld zijn in de publicaties van het CROW. Op basis van de kencijfers heeft de gemeente Venray het parkeerbeleid vastgelegd in het document "Beleidsnota Parkeernormen Gemeente Venray" welke is vastgesteld in december 2013. In dit beleidsdocument zijn parkeernormen opgenomen die gehanteerd moeten worden bij het bepalen van de te realiseren parkeerplaatsen voor nieuwe ontwikkelingen in de bestaande omgeving.
Conform de functie-indeling volgens het CROW en de beleidsnota parkeren van de gemeente Venray valt een pompstation ten behoeve van de distributie en opslag van drinkwater onder 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief'. Volgens de omgevingadressendichtheid (oad) van het CBS wordt de totale gemeente Venray getypeerd als matig stedelijk gebied (500-100 adressen per km²). Het plangebied ligt in gebiedstype 3: rest bebouwde kom, kerkdorpen en buitengebied. Derhalve dient rekening te worden gehouden met een parkeernorm van 1,1 per 100 m² bvo.
Het totale aantal m² aan bvo betreft in de toekomstige situatie maximaal 6.500 m². Hiervan uitgaande ontstaat er een parkeerbehoefte van (1,1 x 65) 71,5 parkeerplaatsen. Echter wordt met de totale ontwikkeling niet alleen de verouderde bebouwing vervangen, maar worden ook alle installaties vernieuwd en vervangen. Om in te spelen op de toekomstige vraag naar drinkwater kunnen de nieuwe installataties veel grotere hoeveelheden aan, waarbij ook nog eens een groot deel van het proces geautomatiseerd wordt. Een groot deel van de m² bvo bestaat uit de ondergrondse drinkwaterkelders die geen verkeer generen. In de nieuwe situatie zal het aantal medewerkers dat aanwezig is op het terrein, mede door de vernieuwing en de daarmee gepaarde automatiseringslag, nog maar 4 zijn. Daarbij zijn deze medewerkers niet iedere (werk)dag aanwezig. In enkele gevallen zullen er meer mensen aanwezig zijn, indien er een locatiebezoek of overleg plaatsvindt, maar dit aantal zal nooit meer dan 10 zijn. Indien de medewerkers en eventuele bezoekers allemaal met de auto komen zijn er naar verwachting maar 10 parkeerplaatsen benodigd. De uiteindelijke parkeerbehoefte komt daarmee niet in de buurt van het eerder gestelde aantal van 71,5 parkeerplaatsen.
Het terrein biedt voldoende ruimte voor de aanleg van de noodzakelijke parkeerplaatsen. De benodigde parkeerplaatsen zullen dan ook op eigen terrein worden gerealiseerd.
2.3.2 Verkeer/ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten via de bestaande ontsluitingsstructuur. Naast het plangebied loopt een weg met een maximum snelheid van 60 km/h (Breevennenweg/Breehei). Er wordt een (extra) toegang tot het terrein gemaakt op de Breevennenweg. In de bestaande situatie vindt de ontsluiting op de Breehei plaats. In de toekomstige situatie vindt de ontsluiting via de Breevennenweg plaats aan de westzijde van het terrein. De ontsluiting vindt plaats middels een toegangspoort nabij het nieuwe distributiegebouw. Hier worden ook de parkeerplaatsen voorzien. Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven zullen er maximaal 10 personen tegelijk aanwezig zijn. Als deze personen allemaal met de auto komen, resulteerd dat in 20 voertuigbewegingen.
De aanvoer van hulp- en/of grondstoffen ten behoeve van het zuiveringsproces wordt met vrachtauto's voorzien. Dit zal echter slechts 28 keer per jaar plaatsvinden. Er is hierbij geen sprake van een toename, ondanks de uitbreiding van de capaciteit, ten opzichte van de reeds bestaande situatie, omdat er middels nieuwe zuiveringstechnieken minder hulp- en of grondstoffen benodigd zijn. De vrachtwagens worden gelost op de laad- en los
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante (inter)nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Venray zelf.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het Rijksbeleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit. Met deze structuurvisie wordt de onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' reeds ingezette decentralisatie verder doorgezet. Dit houdt in dat verantwoordelijkheden worden overgedragen aan provincies en gemeenten. Deze overheden kunnen met hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden opgaven zelf integraal, doeltreffend en met kwaliteit aanpakken.
In de Structuurvisie zijn vervolgens een drietal doelen voor Nederland in 2040 geformuleerd:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk legt keuzes en besluiten omtrent de ruimtelijke ordening vanaf de inwerkingtreding van de SVIR zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies (‘decentraal, tenzij…’) en zorgt ervoor dat de gebruiker centraal komt te staan. De Rijksoverheid beperkt zich nog slechts tot 13 nationale belangen. Buiten die belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Vertrouwen is de basis voor deze nieuwe rolverdeling.
Om de 13 nationale belangen door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden zijn naast de SVIR het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In onderstaande paragraaf wordt nader ingegaan op deze beleidsdocumenten.
Geconcludeerd kan worden dat de vervangende nieuwbouw van het bestaande pompstation in combinatie met de samenvoeging van een ander pompstation en herinrichting c.q. kwaliteitsverbetering van het bestaande perceel aan de Breevennenweg in het buitengebied van een dusdanig beperkt schaalniveau is, dat er rechtstreeks geen beleidskaders uit de SVIR van toepassing zijn. Het planvoornemen dient een algemeen belang namelijk het voorzien in de toekomstige drinkwaterbehoefte voor Noord-Limburg. Er is daarbij sprake van een geringe uitbreiding van het pompstation en de sloop en vervangende nieuwbouw van het pompstation. Als gevolg hiervan verandert de beoogde ruimtelijke situatie ter plaatse niet. De ontsluitingsstructuur blijft ongewijzigd. Er wordt middels een herstructurering van de bestaande locatie een 'nieuwe' invulling gegeven aan een bestaande locatie bin het buitengebied als onderdeel van het waterwingebied. De ruimtelijke herontwikkeling van het plangebied wordt daarbij afgestemd op de omgeving. Daarnaast zijn er geen onderwerpen vanuit de SVIR over het plangebied gelegen. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en worden met het Barro en het Bro juridisch verankerd.
In totaal gaat het om dertien nationale belangen, te weten:
- Rijksvaarwegen,
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam,
- Kustfundament,
- Grote rivieren,
- Waddenzee en waddengebied,
- Defensie,
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen,
- Elektriciteitsvoorziening,
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
- Ecologische hoofdstructuur/ Nationaal Natuur Netwerk (NNN),
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament,
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte),
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
In het kader van deregulering en decentralisatie is er voor gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen reeds in een vroeg stadium vastgelegd, wat bijdraagt aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Enkele bepalingen hebben echter betrekking op provinciaal medebewind en ontheffingsmogelijkheden.
Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies, om bij provinciale verordening regels te stellen.
Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied en de bijbehorende regeling van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden. Wel wordt met het planvoornemen een algemeen belang gedient, namelijk het waarborgen van de drinkwatervoorziening voor Noord-Limburg in de toekomst als onderdeel van het waterwingebied.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen door middel van een ruimtelijk plan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig 'bouwen in de wei'. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.
Een toelichting van een bestemmingsplan of een ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet gezien het voorgaande een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de Ladder.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of onderhavig planvoornemen kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw zelfs gesproken over een daadwerkelijke ondergrens.
Uit de verschillende jurisprudentie is af te leiden, dat een functiewijziging zonder nieuw ruimtebeslag, in beginsel niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Dit kan anders zijn, indien sprake is van een substantiële functiewijziging. Dan kan sprake zijn van een functiewijziging van een zodanige aard en omvang, dat toch sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, ook al blijft het ruimtebeslag ongewijzigd. Met het planvoornemen wordt een nutsvoorziening vernieuwd c.q. uitgebreid ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
Of hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling volgens het Besluit ruimtelijke ordening kan niet direct bevestigend of ontkennend worden geconcludeerd. Het desbetreffende artikel in het Besluit ruimtelijke ordening laat ruimte voor interpretatie in deze. Gezien de wijziging van een gering stukje natuurbestemming naar een bedrijfsbestemming en er in de huidige situatie al sprake is van (vergunde) bebouwing en ondergrondse kelders wordt vanuit gegaan dat in voorliggend geval geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Daarnaast wordt de ligging van de nutsvoorziening niet als zodanig gewijzigd, echter het terrein van deze voorziening wordt in geringe mate uitgebreid en de bebouwing wordt vervangen. De ligging van dergelijke voorzieningen zijn sterk afhankelijk van de ligging van drinkwaterwingebieden, van een vrije dan wel alternatieve keuze voor een locatie kan daarmee geen sprake zijn. De locatie is ten behoeve van het doel dat met deze functie wordt nagestreefd goed bereikbaar door de ligging direct grenzend aan bestaande infrastructuur.
Met het planvoornemen is gezien de ontwikkelingen geen sprake van een substantiele functiewijziging. De ruimtelijke uitstraling wijzigt maar in beperkte mate. Deze ontwikkeling dient dus niet als een stedelijke ontwikkeling aangemerkt te worden, gelet op de jurisprudentie.
Nu middels voorliggend planvoornemen geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling is de Ladder-onderbouwing geen vereiste. Voor het planvoornemen is daarom geen nadere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk.
Echter van enige behoefte aan uitbreiding van de capaciteit van het pompstation is in de feitelijke situatie wel gebleken gezien de beoogde sluiting van het pompstation Californië in de gemeente Venlo. Met de uitbreiding en vernieuwing van het pompstation wordt voorzien in een toekomstbestendige, kwalitatieve en kwantitatieve levering van drinkwater voor het verzorgingsgebied van zowel pompstation Breehei als Californië.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Provinciaal OmgevingsPlan 2014
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. Over deze uitdagingen wordt de dialoog aangegaan met de regio's. Kwaliteit en uitnodigen staat daarbij centraal.
De belangrijke principes in het limburgs omgevingsbeleid zijn:
- 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
Voor een aantal van de genoemde uitdagingen ligt de sleutel in dynamisch voorraadbeheer. Er zullen per regio visies gemaakt worden waarin gezamenlijke ambities, principes en werkwijze worden uitgewerkt resulterend in concrete uitvoeringsafspraken. Voor sommige thema's gaat het ook om gezamenlijke programmering. Die vormen de basis voor bestuursovereenkomsten tussen regiogemeenten en Provincie. De Provincie borgt de uitvoering van die afspraken met voorzorgbepalingen in de Omgevingsverordening.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, wordt in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) maakt het plangebied deels onderdeel uit van het landelijk gebied 'Buitengebied' en deels onderdeel van de 'Goudgroene natuurzone'.
![]() |
Zonering POL 2014 met ligging plangebied (roodomlijnd) |
Buitengebied
Hieronder wordt verstaan alle andere gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter. Met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Hierbij worden de volgende accenten gelegd:
- Ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw
- Terugdringen milieubelasting vanuit landbouw
- Kwaliteit en functioneren ondergrond
Goudgroene natuurzone
Onder Goudgroene zone wordt verstaan, gebieden waar natuur en natuurontwikkeling het primaat hebben vanwege de voorkomende waardevolle flora en fauna, vaak van (inter)nationale betekenis zoals de Natura 2000-gebieden en het Nationaal Netwerk Natuur (NNN, de voormalige EHS). Hierbij worden de volgende accenten gelegd:
Realisatie areaaluitbreiding natuur
- Recreatief medegebruik
- Terugdringen milieubelasting
Over verwerving, inrichting en beheer worden meerjarige afspraken gemaakt met natuurorganisaties, via herinrichtingsprojecten (IGU’s) en via subsidies voor individuele grondeigenaren en samenwerkingsverbanden van natuurbeheerders. Afspraken over kwaliteitsbehoud en plaatselijke kwaliteitsverbetering in de bestaande natuurgebieden in goudgroen vinden plaats via uitvoeringsovereenkomsten met de terreinbeherendenatuurorganisaties en de koepels van particuliere grondeigenaren. Natuurcompensatieverplichtingen worden mede ingezet om areaaluitbreiding van natuur in goudgroen te realiseren.
De planologische bescherming van de goudgroene natuurzones krijgt vorm door een 'nee, tenzij-bescherming' in de Omgevingsverordening. waarbij in geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt getoetst op zwaarwegend maatschappelijk belang en het ontbreken van alternatieven. Het gedeelte goudgroene natuurzone in het plangebied bevindt zich niet in Natura 2000 gebied.
Met de beoogde ontwikkeling wordt door de kwalitatieve en kwantitatieve uitbreiding en vernieuwing van het bestaande pompstation de drinkwatervoorziening voor Noord-Limburg duurzaam en voor de toekomst gewaarborgd, waarbij de ligging van het pompstation niet willekeurig gekozen kan worden. Er is in voorliggend geval geen sprake van een mogelijke alternatieve ligging vanwege de aansluiting bij het nabijgelegen bestaande waterwingebied. Hiermee wordt invulling gegeven aan het 'nee, tenzij-principe'. Tevens heeft het plangebied een duidelijke functie en invulling, waarbij sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. De nieuwe ontwikkelingen liggen bijna geheel in de buitengebied zone. Enkel het nieuwe filtergebouw komt binnen de goudgroene zone te liggen. Er is echter op deze locatie geen sprake meer van natuur, aangezien dit deel reeds onderdeel is van het terrein van het pompstation waar reeds bebouwing toegestaan is middels de geldende bestemmingsregeling. Daarnaast is het nieuwe filtergebouw reeds vergund en wordt het gerealiseerd, waardoor het planvoornemen een 'gegeven' is. Het voorliggende bestemmingsplan is de planologisch-juridiche vertaling van de reeds afgegeven vergunning(en).
3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Gelijktijdig met de vaststelling van het POL2014 is ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. In deze verordening geeft de provincie Limburg bindende kaders voor ruimtelijke planvorming door gemeentes. Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de Omgevingsverordening wordt de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk Ruimte, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De verordening voorziet in de borging van provinciale belangen die voortvloeien uit het POL en in de juridische borging van de eerder met de Limburgse gemeenten gemaakte bestuursafspraken over c.q. de regionale structuurvisies voor de thema's wonen, kantoren, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Het plangebied is gelegen in de volgende in de Omgevingsverordening Limburg 2014 als zodanig aangewezen gebieden:
- waterwingebied:
De ruimtelijke invulling ten behoeve van een pompstation voor de drinkwatervoorziening past binnen de doelstellingen voor een waterwingebied, waarin onder meer bepaald is dat het verboden is andere inrichtingen op te richten dan een drinkwaterbedrijf. Voor het pompstation is deze verbodsbepaling derhalve niet van toepassing.
- boringsvrije zone Venloschol:
Het is in het gebied Venloschol binnen en buiten inrichtingen beneden 5 meter boven NAP verboden om onder andere:
- 1. een boorput te maken of te hebben;
- 2. de grond te roeren;
Deze verbodsbepaling is niet van toepassing op werkzaamheden ten behoeve van grondwateronttrekking met het oog op de openbare drinkwaterproductie. Met het pompstation aan de Breehei wordt beoogd de drinkwaterproductie duurzaam in stand te houden en voor de toekomst te waarborgen, waarmee er vanwege de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen zijn vanwege de ligging binnen de boringsvrije zone.
- Extensiveringsgebied intensieve veehouderij:
Er bevindt zich op de locatie geen intensieve veehouderij en er vindt geen nieuwvestiging van een intensieve veehouderij plaats.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Toekomstvisie Venray
De toekomstvisie Venray 'Venray loopt voorop' is op 27 juni 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Venray. In de toekomstvisie wordt een doorkijk naar 2030 gegeven. In het Venray van 2030 lopen ze voorop, zijn ze sterk in verscheidenheid en hebben ze een echte aanpakkersmentaliteit. Ze innoveren, leggen verbanden en doen wat we nog niet weten: met elkaar en voor elkaar. De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar vijf concrete ambities geformuleerd. In het Venray van 2030:
- 1. Zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden
Ook in 2030 is er ruimte voor iedereen en wijkt Venray niet voor taboes en uitdagingen. Inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen zijn met elkaar verbonden, zodat iedereen kan meedoen. In Venray is altijd wat te beleven met verscheidene evenementen. - 2. Woon je groen en sociaal;
Alle inwoners kunnen de komende tien jaar in Venray voor elke levensfase een passende woning vinden. De mismatch tussen inwoners en het woningaanbod is verleden tijd en er is een gedifferentieerd aanbod aan woningtypes en woonmilieus. Dit draagt bij aan een sociaal krachtige naaste omgeving. Waarin, ook in de bebouwde omgeving, volop groen aanwezig is. - 3. Zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische kansen;
In de digitale en geautomatiseerde economie van 2030 is de beroepsbevolking kleiner en de vraag naar hoogopgeleide kenniswerkers groter, zo is de verwachting. Een leven lang leren is noodzakelijk geworden. Daarom creëren ze netwerken die leiden tot nog meer kennisdeling, creativiteit en vernieuwing tussen bedrijven, (onder)wijsinstellingen, inwoners en overheid. - 4. Stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing;
In de digitale en geautomatiseerde economie van 2030 is de beroepsbevolking kleiner en de vraag naar hoogopgeleide kenniswerkers groter, zo is de verwachting. Een leven lang leren is noodzakelijk geworden. Daarom creëren ze netwerken die leiden tot nog meer kennisdeling, creativiteit en vernieuwing tussen bedrijven, (onder)wijsinstellingen, inwoners en overheid. - 5. Is iedereen mobiel.
Iedereen kan meedoen in de toekomst. Ook de inwoners met een kleine portemonnee. De bereikbaarheid van Venray is sterk verbeterd, met nieuwe manieren van vervoer en een verbeterde fietsinfrastructuur. Ook heeft Venray belangrijke stappen gezet in de energietransitie.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding en herstructurering van het huidige pompstation aan de Breehei in de gemeente Venray. Met het planvoornemen worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die strijdig zijn met de gestelde ambities in de toekomstvisie.
3.4.2 Structuurvisie ‘Bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling Venray 2011’
De Structuurvisie ‘Bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling Venray 2011’ is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. In de Structuurvisie ‘Bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling gemeente Venray 2011’ is het gemeentelijk kwaliteitsbeleid vastgelegd omtrent een ruimtelijke ontwikkeling. Het kwaliteitsbeleid is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot een verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.
De gemeente Venray vindt het belangrijk dat het buitengebied van Venray, waarin de landbouw, de natuur en recreatie een hoofdplaats hebben, vitaal en aantrekkelijk blijft. Het beleid moet ertoe leiden dat het buitengebied landschappelijk en ecologisch waardevoller wordt en daardoor tegelijkertijd ook meer kwaliteit te bieden heeft voor mens, plant en dier.
Tegelijkertijd zit het buitengebied niet ‘op slot’: er wordt ruimte geboden aan nieuwe en/of uitbreiding van bestaande economische functies. Achterliggend doel is dat het economische draagvlak van het buitengebied wordt behouden. Economisch draagvlak draagt bij aan de leefbaarheid van het buitengebied. Het beleid ziet er op toe dat bij nieuwbouw de bestaande ruimtelijke kwaliteit zo weinig mogelijk wordt aangetast in combinatie met maatregelen die de ruimtelijke kwaliteit versterken. De draagkracht van het gebied is bepalend voor de mate waarin nieuwe bebouwing kan worden toegevoegd.
In de structuurvisie wordt aangegeven wat onder ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan en is een aantal soorten ontwikkelingen in modules uitgewerkt. Voor het onderhavige plan is de module ‘Nieuwvestiging/uitbreiding solitaire bedrijvigheid' van toepassing. Het gemeentelijk beleid is gericht op nieuwe bedrijfslocaties in het buitengebied te voorkomen.Een uitzondering is mogelijk voor (kleinschalige) bedrijven die zich vestigen in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (VAB's). In Venray liggen de spelregels vast in het bestemmingsplan “Buitengebied Venray 2010”. Uitbreiding van bestaande bedrijven in het buitengebied, of van VAB's die worden hergebruikt voor bedrijfsvestiging, is alleen toegestaan onder strikte voorwaarden. Allereerst zal worden gekeken naar de mogelijkheden om (een deel) van het bedrijf te verplaatsen naar een bedrijventerrein. Ook dient de SER-ladder te worden doorlopen. Indien blijkt dat er geen andere mogelijkheden zijn dan uitbreiding ter plekke, dan zal een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling moeten worden geleverd.
Op basis van de structuurvisie geldt dat voor maatschappelijke functies (zoals een brandweerkazerne) geen bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is vereist. Het pompstation heeft als nutsbedrijf een maatschappelijk functie. Het betreft een openbare drinkwatervoorziening en de aard van de voorgenomen ontwikkeling (uitbreiding van het pompstation) maakt dat er geen ruimtelijke bijdrage is vereist.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten en het milieubeleid behandeld die binnen de ruimtelijke ordening, en daarmee dus ook voor deze ruimtelijke onderbouwing, van belang zijn. Het milieubeleid stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen en is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. Milieubeleid wordt steeds meer verweven in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.
4.1 Bodem
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de ruimtelijke onderbouwing ter verantwoording van een afwijking van het bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem.
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Bij een bestemmingswijziging wordt bodemonderzoek slechts noodzakelijk geacht, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruiksvorm inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder gevoeliger bodemgebruik oplevert, wordt de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant geacht en wordt onderzoek niet noodzakelijk geacht. Bij nieuwe ontwikkelingen (bouwen/functiewijziging) binnen het plangebied dient (over het algemeen middels een bodemonderzoek) aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Een klein gedeelte van de bestemming binnen het plangebied wordt gewijzigd van de bestemming 'Natuur' in de bestemming 'Bedrijf'. Aangezien de ontwikkeling voorziet in de vervangende nieuwbouw en deels uitbreiding van het pompstation binnen de bestemming 'Bedrijf', hetgeen geen gevoelige functie is, is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Daarnaast mag aangenomen worden dat er ter plaatse van het pompstation en het waterwingebied zorgvuldig omgegaan wordt met de bodem. Activiteiten die mogelijk zouden kunnen leiden tot een bodemverontreiniging worden nadrukkelijk gemeden om te voorkomen dat de kwaliteit van het drinkwater in het geding komt.
4.2 Geluidhinder
Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering. De bestemming 'Bedrijf', met de daarin opgenomen gebruiksmogelijkheden, maakt geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder of vanuit de Wet milieubeheer mogelijk. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen. De dichtstbijzijnde woning is op circa 325 meter gelegen. Voorts maakt de bestemmingswijziging geen nieuwe geluidbronnen mogelijk. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai dan wel een akoestisch onderzoek industrielawaai is ten behoeve van de bestemmingswijziging dan ook niet noodzakelijk.
4.3 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Om aan te tonen dat een planvoornemen aangemerkt kan worden als NIBM kan gebruik worden gemaakt van de NIBM tool. Uitgaande van een nieuw vergelijkbaar pompstation met een omvang van 6.500 m² bedraagt de verkeersgeneratie 20 vervoersbewegingen (zie paragraaf 2.3). Het aandeel vrachtverkeer hiervan is nog geen 5% (naar verwachting zelfs veel lager).
![]() |
Worst-case scenario volgens NIBM-tool |
Uit de ingevulde NIBM-tool blijkt dat de herstructurering c.q. (beperkte) uitbreiding van het pompstation aan te merken is als NIBM uitgaande van een nieuw pompstation. Echter in onderhavige situatie is reeds sprake van een bestaand pompstation. Derhalve wordt geen verslechtering verwacht van de luchtkwaliteit ter plaatse. Door de vernieuwing en deels uitbreiding van het pompstation, wordt het hele proces veel meer geautomatiseerd. Het (vracht)verkeer zal doordaar zelfs gaan afnemen ten opzichte van de huidige situatie, waardoor de luchtkwaliteit in de omgeving mogelijk verbeterd.
4.4 Milieuzonering
4.4.1 Geurhinder
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en de door de gemeenteraad vastgestelde geurverordening dient het aspect geurhinder, afkomstig van omliggende veehouderijen, te worden afgewogen ter toetsing van planontwikkelingen.
Het planvoornemen maakt geen realisatie van een nieuwe bron van geurhinder mogelijk. Tevens worden geen geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Een onderzoek naar geurhinder is daarmee niet noodzakelijk.
4.4.2 Bedrijven en milieuzonering
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
Het pompstation valt volgens de VNG brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) 2009, binnen de categorie 41, 36, B1 'Waterdistributiebedrijven met pompvermogen < 1 MW'. Deze hebben een richtafstand van maximaal 30 meter voor geluid en 10 meter voor gevaar, uitgaande van een rustig buitengebied. De richtafstand van 30 meter voor geluid is zodoende maatgevend. De meest dichtbijgelegen gevoelige functies (verspreide woningen aan de Drabbelsweg) zijn gelegen op circa 325 meter. Deze woningen liggen daarmee op ruime afstand van het plangebied. Omdat er geen geluidgevoelige functies gelegen zijn binnen de richtafstand van 30 meter, is een verdere toetsing aan milieuzonering niet noodzakelijk.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
- activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
- transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.
Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
- bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
- bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.
Voor de eerste doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.
Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.
Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).
4.5.2 Inventarisatie omgeving
Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het besluitgebied is gebruik gemaakt van de "Risicokaart Nederland" - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Met behulp van de risicokaart is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving van het plangebied aanwezige bronnen. In onderstaand figuur is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Hierbij zijn de volgende relevante risicobronnen aangetroffen:
![]() |
Uitsnede risicokaart met het plangebied rood omcirkeld |
Risicovolle inrichtingen
In de directe omgeving, binnen een staal van 200 meter, van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gelegen. Wel zijn er twee bedrijven in de omgeving gelegen met een plaatsgebonden risicocontour, te weten:
- Inrichting aan de Drabbelsweg 2
Binnen deze inrichting, is een bovengrondse propaantank aanwezig met een inhoud van 5000 liter. Volgens de risicokaart heeft deze propaantank een PR 10-6 contour van respectievelijk 20 meter. De afstand van deze risicobron tot het plangebied bedraagt meer dan 500 meter waardoor het planvoornemen op ruim voldoende afstand is gelegen.
- Varkenshouderij aan de Hoef 18
Binnen deze inrichting, is een bovengrondse propaantank aanwezig met een inhoud van 4800 liter. Volgens de risicokaart heeft deze propaantank een PR 10-6 contour van respectievelijk 20 meter. De afstand van deze risicobron tot het plangebied bedraagt meer dan 500 meter waardoor het planvoornemen op ruim voldoende afstand is gelegen.
Gezien de afstand tussen het plangebied en de hiervoor genoemde inrichtingen zal het aspect externe veiligheid geen beperkingen opleveren voor de realisatie van het plan.
Transport van gevaarlijke stoffen
Wegen
In of nabij het plangebied zijn geen wegen aanwezig die opgenomen zijn in het Basisnet Weg. De meest dichtstbijzijnde weg is gelegen op meer dan 3,5 kilometer (A73). Volgens de risicokaart geldt er voor de A73 geen PR 10-6 contour. Verder vloeit uit artikel 8 lid 1 Bevt voort dat indien een bestemmingsplan of omgevingsvergunning betrekking heeft op een gebied dat meer dan 200 meter van een transportroute waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, afligt, er in dat geval in de toelichting bij dat plan onderscheidenlijk in de ruimtelijke onderbouwing van die vergunning geen verantwoording van het groepsrisico hoeft plaats te vinden.
Spoorwegen
In of nabij het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig die opgenomen zijn in het Basisnet Spoor. Het dichtbijzijnde spoor is gelegen op een afstand van circa 5 kilometer van het plangebied (zowel de spoorlijn Venlo-Eindhoven als de spoorlijn Nijmegen-Venlo).
Buisleidingen
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die opgenomen zijn in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op circa 640 meter afstand van het plangebied is een buisleiding van de Gasunie aanwezig. De aardgasleiding van Gasunie (Z-541-23) heeft een uitwendige diameter van 273 mm (10,75 inch) en een maximale werkdruk van 4000 kPa en valt hiermee onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Conform het Bevb dient een belemmeringenstrook vrijgehouden te worden van 5 meter aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Hieraan wordt voldaan. Het plangebied is tevens ruimschoots buiten de 100% letaliteitszone (50 meter) en de 1% letaliteitsgrens (95 meter) gelegen.
Gezien de afstand tussen het plangebied en de hiervoor genoemde transportroutes zal het aspect externe veiligheid geen beperkingen opleveren voor de realisatie van het plan.
4.5.3 Kabels en leidingen
Op basis van de Netkaart hoogspanningslijnen van het RIVM is geconstateerd dat de dichtstbijzijnde hoogspanningslijnen Maasbracht - Boxmeer (380 kV) en Horst - Venray (150 kV) op circa 4 kilometer van het plangebied zijn gelegen. De indicatieve zone van beide lijnen betreft respectievelijk 2 x 105 en 2 x 95 meter. Deze leveren derhalve geen belemmering voor de realisatie van het plan. Daarnaast liggen in of nabij het plangebied verder geen andere kabels en leidingen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.
4.5.4 Conclusie
Met het planvoornemen wordt het pompstation Breehei uitgebreid en de bestaande bebouwing vernieuwd. Daarnaast neemt met de herstructurering c.q. (beperkte) uitbreiding van het pompstation het aantal personen zeker niet toe. Het is zeer aannemelijk dat deze in de nieuwe situatie (ondanks de samenvoeging van de pompstations Breehei en Californië) zelfs af zal nemen aangezien het pompstation vernieuwd en geautomatiseerd wordt waardoor het niet perse noodzakelijk is dat personen daadwerkelijk op de locatie aanwezig zijn. Derhalve is een nadere verantwoording van het groepsrisico verder niet noodzakelijk.
4.6 Niet Gesprongen Explosieven (Nge)
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers), granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Ook in Venray hebben delen van het gemeentelijke grondgebied in de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden in het plangebied ter plaatse van gronden die sinds de Tweede Wereldoorlog niet geroerd zijn, dient uit oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid, onderzoek verricht te worden naar NGE. Explosievenonderzoek brengt de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart. Indien noodzakelijk worden deze explosieven vervolgens verwijderd en onschadelijk gemaakt.
De gronden van het plangebied zijn echter sinds de Tweede Wereldoorlog veelvuldig geroerd c.q. verstoord door bebouwing die na de oorlog is opgericht. Er zijn hierbij nimmer explosieven aangetroffen. In het bodemonderzoek is daarnaast gesteld dat er geen aanwijzingen op voorkomen van niet-gesprongen explosieven binnen de onderzoekslocatie zijn. Verder onderzoek naar niet gesprongen explosieven is dan ook niet noodzakelijk. Toch bestaat er te allen tijde een kleine kans op het voorkomen van explosieven. De eigenaar van het perceel is verantwoordelijk voor het opruimen, indien niet gesprongen explosieven worden aangetroffen.
4.7 Flora En Fauna
Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor het behoud en de ontwikkeling van de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten en leefgebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In de volgende subparagrafen wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.
4.7.1 Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.
Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden, Deunsche Peel & Mariapeel en Boschhuizerbergen, bevinden zich op minimaal 5,5 kilometer afstand van het plangebied. Daarnaast is het plangebied niet gelegen in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als beschermd natuurmonument. Voor wat betreft de stikstofdepositie wordt verwezen naar subparagraaf 4.7.3.
4.7.2 Soortenbescherming
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.
Om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep is in april 2015 een quickscan Flora en Fauna (Econsultancy, Quickscan flora en fauna & bomeninspectie Drinkwaterinstallatie Breehei Breevennenweg 11 te Leunen, rapportnr. 15023188, d.d. 1 april 2015) uitgevoerd. Deze quickscan flora en fauna is door Econsultancy uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling van het reeds gerealiseerde pompstation. Het voorliggende plangebied valt binnen de onderzoeksgrenzen van dit onderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn daarmee eveneens van toepassing voor voorliggend bestemmingsplan. De volledige rapportage van dit onderzoek is als bijlage Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
In de quickscan wordt geconcludeerd dat gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling verwacht wordt dat de werkzaamheden uitvoerbaar zijn. Wel dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht genomen te worden. In concreto zijn ten aanzien van de diverse onderzochte soorten de onderstaande conclusies geformuleerd op basis van de beschouwing van de gehele herontwikkeling van het pompstation.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Met betrekking tot de huiszwaluw wordt geadviseerd mitigerende maatregelen te nemen om de gunstige staat van instandhouding op lokaal niveau te garanderen en de functionaliteit te allen tijde te behouden. Daarnaast dient voor aanvang van de sloop en de bomenkap tijdig duidelijk te zijn of hier verblijfplaatsen van een vleermuizensoort aanwezig zijn. Potentiële vliegroutes zullen niet verstoord worden zolang de bosranden en bomenrijen niet verlicht worden.
Ten aanzien van algemene amfibieën en grondgebonden zoogdieren wordt in het kader van de algemene zorgplicht geadviseerd om de grondwerkzaamheden uit te voeren in de periode september - oktober en bij het aantreffen van individuen deze zorgvuldig te verplaatsen naar een geschikte locatie in de directe omgeving. In dit geval geldt dat tevens voor het onverhoopt aantreffen van een levendbarende hagedis. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde.
Doordat de locatie is gelegen binnen het Nationaal Natuurnetwerk Nederland en de Goudgroene Natuurzone Limburg wordt geadviseerd om in overleg te treden met de Provincie Limburg omtrent de mogelijkheden. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals de Natura 2000-gebieden Deurnsche Peel & Mariapeel en Boschhuizerbergen is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de ingreep niet aan de orde. De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de invloedsfeer van een beschermd natuurmonument.
4.7.3 Stikstofdepositie
Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EZ de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) ontwikkeld. Echter is het PAS komen te vervallen na de uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019, waarin zij heeft geoordeeld dat het PAS niet meer als basis mag worden gebruikt voor toestemming voor activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming, zoals een vergunning of een melding. Ook de "standaard grenswaarde" die in het PAS was opgenomen, kan nu niet meer worden gebruikt Zo waren veel woningbouwprojecten tot voor kort voor het aspect stikstof vergunningsvrij en was ook een melding vaak niet nodig, omdat de extra stikstofemissies beperkt waren en de depositie onder de grenswaarde lag. Nu de landelijke grenswaarde onder de PAS niet meer kan worden gebruikt, is een stikstofbeoordeling en mogelijk ook een vergunning Wet natuurbescherming voor heel veel activiteiten nodig is. Zo ook bij de uitbreiding van het pompstation Breehei. Voor elke toename, hoe klein ook, is vooralsnog een eigen onderbouwing nodig.
Voor het voorliggende bestemmingsplan is een beoordeling van de stikstofeffecten voor Natura2000-gebieden noodzakelijk. Activiteiten kunnen namelijk leiden tot een toename in stikstofdepositie op beschermde Natura2000-gebieden, bijvoorbeeld door NOx-emissies afkomstig van verkeersbewegingen en mobiele werktuigen. Omdat deze natuurgebieden vaak gevoelig zijn voor stikstofdepositie en de stikstofbelasting nu al (te) hoog is, geldt een strikt beschermingsregime. Voor projecten moet daarom vooraf worden beoordeeld of sprake is van significant negatieve effecten en of een natuurvergunning is vereist.
Derhalve is een Notitie stikstof (Tonnaer Adviseurs in Omgevingsrecht, Notitie beoordeling stikstof , kenmerk: J184985.001, d.d. 10 oktober 2019) uitgevoerd welke is opgenomen als bijlage Bijlage 3.
Uit de notitie en de bijbehorende berekeningsresultaten die middels de AERIUS Calculator (versie 16-09-2019) zijn uitgevoerd, kan geconcludeerd worden dat de (tijdelijke) realisatiefase geen stikstofdepositie veroorzaakt op de Natura2000 gebieden. Uit een omgekeerde berekening van de beschikbare ‘milieuruimte’ volgt dat tot een NOx-emissie van circa 160 kg/jaar (door mobiele werktuigen) geen toename in depositie op Natura2000-gebieden veroorzaakt wordt.
4.7.4 Conclusie
Uit de quickscan volgt dat nader onderzoek noodzakelijk is naar potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen in de te kappen bomen en de te slopen bebouwing. Gezien het pompgebouw als onderdeel van de totale herontwikkeling reeds is gerealiseerd en de bomen daarmee ook al gekapt zijn, is enkel nader onderzoek benodigd voor de sloop van de oude bebouwing en eventueel nog te kappen bomen op het terrein. Voorts volgt uit de quickscan dat ten aanzien van broedvogels, in het bijzonder de huiszwaluw, in een ecologisch werkprotocol mitigerende maatregelen vastgelegd dienen te worden. Deze beide vervolgstappen dienen voorafgaand aan de realisatie dan wel uitvoering van verstorende werken en/of werkzaamheden uitgevoerd te zijn.
Ten aanzien van stikstof kan geconcludeerd worden dat de verkeersbewegingen vanwege de grote afstand tot Natura2000 gebieden geen invloed hebben op de stikstofdepositie op deze gebieden.
De inzet van mobiele werktuigen in de realisatiefase geeft ook geen (toename van) stikstofdepositie op Natura2000 gebieden. Tijdens de realisatiefase van het beoogde bouwplan zal de NOx-emissie in de sloopfase ca. 55 kg/jaar bedragen en (daaropvolgend) in de bouw/aanlegfase ca. 90 kg/jaar. Uit een worstcase berekening volgt dat tot een NOx-emissie van circa 160 kg/jaar (door mobiele werktuigen) geen toename in depositie op Natura2000-gebieden veroorzaakt wordt. Door de grote afstand van de locatie tot Natura2000 gebieden is meer dan voldoende milieuruimte beschikbaar om de realisatiefase uit te voeren zonder dat nadelige effecten voor Natura2000 optreden.
Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden kunnen bij uitvoering van de beoogde activiteiten met zekerheid worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Het uitgangspunt hierbij is dat het archeologisch erfgoed wordt beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
In december 2014 is door Econsultancy een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd voor het grootste deel van het plangebied. De rapportage van het archeologisch onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
![]() |
Boorpuntenkaart verkennend booronderzoek |
Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder verhoogt de aanwezigheid van landduinen/dekzandruggen met bijbehorende vlakten en laagten de kans daarop. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. De aangetroffen bodemopbouw wijst op zware bodemverstoringen. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren waargenomen.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat op basis van de waargenomen bodemverstoringen en de aanwezigheid van bebouwing (waaronder ondergrondes drinkwaterkelders) op een (groot) deel van het terrein van het pompstation, archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek geheel bijgesteld naar laag voor alle archeologische perioden.
Geadviseerd wordt vervolgonderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet plaats te laten vinden. De rapportage van het uitgevoerde onderzoek is beoordeeld door het bevoegd gezag, waarbij eveneens is geconcludeerd dat geen vervolgonderzoek plaats hoeft te vinden en dat het plangebied voor wat betreft archeologie vrijgegeven kan worden. Voorliggend plangebied betreft de hele onderzoekslocatie. Daarnaast is de strook ten zuiden van het onderzoeksgebied (plangebied bestemmingsplan 'Pompstation Breehei te Leunen') eveneens vrijgegeven omdat dit deel wel grenst aan het onderzoeksgebied en een relatief beperkte oppervlakte heeft. Aangezien met voorliggend plangebied er eveneens een geringe uitbreiding ten zuiden plaatsvindt en er zich binnen dit deel een ondergrondse drinkwaterkelder bevindt, kan gesteld worden dat de bodem daarmee reeds verstoord is en hier eveneens geen archeologische waarden verwacht worden.
4.9 Water
4.9.1 Beleid ten aanzien van waterhuishouding
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal waterplan
Het doel van dit als structuurvisie te beschouwen plan is het zodanig omgaan met de waterhuishouding dat ook latere generaties veilig en welvarend van de ruimte gebruik kunnen maken. Bescherming tegen droogte en wateroverlast, maar ook het zorgen voor een goede waterkwaliteit zijn hierbij van groot belang. Door bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn kan een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem bereikt worden.
Provinciaal waterplan 2016-2021
Het provinciaal waterbeleid is op hoofdlijnen vastgelegd in het POL2014 en nader geconcretiseerd in het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 (vastgesteld op 11 december 2015). Het is de opvolger van het Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015 en een uitwerking van het strategisch waterbeleid in POL2014, teneinde te voldoen aan de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water en aanvullende nationale kaders, waaronder het Nationaal Waterplan en het Deltaprogramma. Het provinciaal waterplan 2016-2021 is een structuurvisie van de provincie Limburg waarin het nationale waterbeleid verder doorvertaald wordt. Het plan bevat enkele specifieke doelen om het watersysteem met het oog op de toekomst te verbeteren, te weten het herstel van de sponswerking, het herstel van natte natuur, schoon water, duurzame watervoorziening en een veilige Maas.
Met deze doelen wordt ingezet op nieuw waterbeheer waarbij functies gebonden aan waterkwaliteit in balans moeten zijn met variaties in de beschikbaarheid en kwaliteit van water. Hierbij wordt ingezet op een grensoverschrijdende stroomgebied benadering middels een integrale brongerichte aanpak. Daarnaast moet er meer ruimte gecreëerd worden voor natuurlijke processen in het watersysteem, moet het solidariteitsprincipe in acht genomen worden en dient water vooraf betrokken te worden bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.
Omgevingsverordening Limburg
Het plangebied is gelegen binnen de 'Boringsvrije zone Roerdalslenk II' volgens de Omgevingsverordening Limburg, zie hiervoor paragraaf 3.3.2.
Waterbeheerplan Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maas 2016-2021
Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei hebben het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. Zo konden zij, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, alvast invulling geven aan gezamenlijk waterbeheer. Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg en geven zij aan hoe zij invulling willen geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. Het plan beschrijft hoe zij het watersysteem en waterkeringen op orde willen brengen, welke thema's hierbij een rol spelen en de gekozen strategie hierbij. Tevens is in dit plan opgenomen welk maatregelen de waterschappen gaan uitvoeren, wie hun partners daarin zijn en op welke manier dit gemonitord en bijgestuurd zal worden. Per 1 april 2019 geldt een nieuwe keur van het Waterschap Limburg. Met het bouwplan zal aan de eisen en normen uit de keur van 1 april 2019 worden voldaan.
4.9.2 Waterhuishoudkundige situatie plangebied
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied ligt verder buiten het rivierbed van de Maas, zoals opgenomen in de beleidslijn 'Grote Rivieren'.
Grondwater
Het plangebied ligt in een grondwaterwingebied.
Afvoer verhard oppervlak en riolering
Het totale plangebied bedraagt ca. 21.600 m2 en is deels onverhard (gras) en deels verhard (huidige en nieuwe gebouwen en erfverharding). Als gevolg van de uitvoering van het planvoornemen zal het verhard oppervlak binnen het plangebied toenemen. Het hemelwater vanaf de bebouwing en verhardingen wordt in de bestaande en nieuwe situatie opgevangen, verzameld en middels een afvoerbuis op de de nabijgelegen Breevennen geloosd. Het lozen van het bedrijfsafvalwater te weten het geklaarde spoelwater en ook water afkomstig van bijvoorbeeld aftappen van monsternames etc , het inloopwater (wordt gebruikt bij het in gebruik nemen van nieuwe filters) en het opgevangen hemelwater verloopt via een leiding naar een put naast het spoelwaterverwerkingsinstallatiegebouw ook wel SWS-gebouw genoemd, waarna deze vervolgens naar de Breevennenbeek loopt (overzijde van de weg t.p.v. SWS-gebouw). Hiervoor beschikt WML over een lozingsvergunning van het Waterschap Limburg: V&H/Js/V02-126. Voor de lozing van water afkomstig van bemaling en dergelijke tijdens de bouwfases beschikt WML over een tijdelijke lozingsvergunning zaaknr. 2018-Z13012, doc. Nr. 2018-Z13012 d.d. 19-6-2018. Waterschap Limburg is op de hoogte van de huidige bouwactiviteiten. Zodra de bouw gereed is zal de huidige lozingsvergunning worden geactualiseerd.
Het hemelwater dat op het onverharde deel terecht komt kan net als in de huidige situatie rechtstreeks infiltreren in de bodem. Hetzelfde geldt voor het hemelwater dat op de ondergrondse wateropslagkelders terecht komt. Deze kelders zijn afgedekt met een laag teeltaarde. Hier infiltreert het hemelwater ook in en stroomt natuurlijk af naar de 'randen' van de kelders van waaruit het verder in de bodem infiltreert.
Een deel van de nieuwe verharding ter hoogte van het nieuwe distributiegebouw en het nieuwe filtergebouw zal bestaan uit een vloeistofdichte bestrating, bestaande uit prefab betonnen platen met in het midden een afwateringsgoot. De vloeistofdichte verharding is (mede) bedoeld voor de opvang van vuilwater, als gevolg van het lossen door vrachtwagens van de noodzakelijk hulpstoffen. Dit vuilwater kan daarnaast ook verontreinigd zijn met olie en benzine. De afwateringsgoot in de vloeistofdichte bestrating is aangesloten op een afvoersysteem naar een gecertificeerde olie/benzine-afscheider. Deze olie/bezine-afscheider is aangesloten op een noodvijver. Met dit systeem wordt voorkomen dat vuilwater op ondeugdelijke wijze wordt afgevoerd.
Het schoon hemelwater van de niet vloeistofdichte verharding kan rechtstreeks afvloeien op de onverharde terreindelen en infiltreren in de bodem.
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
5.1 Inleiding
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
5.2 Uitgangspunten
5.2.1 Wettelijk kader
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
5.2.2 Planonderdelen
Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied en de herziening van de regels (2016/2017). De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
5.3 Toelichting Op De Planregels
5.3.1 Inleidende regels
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen.
Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen. Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.
5.3.2 Bestemmingsregels
Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- Wijzigingsbevoegdheid;
5.4 Toelichting Op De Bestemmingen
Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.
5.4.1 Bestemming Bedrijf
In het geldende bestemmingsplan zijn de bestaande gronden van het pompstation Breehei bestemd als ´Bedrijf´ met de nadere aanduiding ´nutsvoorziening´. Aangezien het plangebied deels wordt uitgebreid krijgen de gronden ter hoogte van de uitbreiding eveneens de bestemming ´Bedrijf´ met de nadere aanduiding ´nutsvoorziening´ toegekend. Binnen de bestemmingsregeling is het gebruik als nutsvoorziening in de vorm van een pompstation toegestaan. De bouwregels maakt het mogelijk om zowel gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, op te richten binnen het bouwvlak. Daarbij moet een 'inwaarste' zonering (10 meter vanuit de verkeersbestemming en 5 meter vanuit de bestemmings-/perceelsgrens niet grenzend aan de verkeersbestemming) worden aangehouden. Hierbinnen mag maximaal 6.500 m2 aan bebouwing worden opgericht tot een maximum goot-/bouwhoogte van respectievelijk 11 meter en 12,5 meter. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een hoogte van 3 meter en erfafscheidingen tot een hoogte van 2 meter toegestaan.
5.5 Algemene Regels
5.5.1 Anti-dubbeltelregel
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
5.5.2 Algemene bouwregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.
5.5.3 Algemene gebruiksregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.
In de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan is een algemeen gebruiksverbod opgenomen om de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de toegekende bestemming. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
5.5.4 Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
5.5.5 Overige regels
Onder de overige regels is bepaald dat indien in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen het de regelingen betreft zoals die gelden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.
5.6 Overgangs- En Slotregels
5.6.1 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
5.6.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het planvoornemen voorziet in de herstructurering c.q. uitbreiding en vernieuwing van een bestaand pompstation van NV Waterleiding Maatschappij Limburg, waarbij 6.500 m² aan bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Deels zal dit bestaan uit ondergrondse bebouwing in de vorm van drinkwaterkelders en waterbassins. De oude bebouwing (distibutiegebouw en filtergebouw) zal na de bouw van het nieuwe filtergebouw gesloopt gaan worden. Per saldo zal deze bovengrondse bebouwing niet toenemen. Verwacht wordt dan ook dat er tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren zullen bestaan, mede vanwege de solitaire ligging in het buitengebied. In de directe omgeving van het pompstation zijn op korte afstand geen omwonenden die eventueel hinder kunnen ondervinden van het pompstation.
Gedurende de procedure die in het kader van het bestemmingsplan doorlopen dient te worden is het voor eenieder mogelijk om een zienswijze kenbaar te maken.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Het betreft een ontwikkeling bekostigd vanuit de middelen van NV Waterleiding Maatschappij Limburg. Voor de gemeente Venray zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Er is geen sprake van op de initiatiefnemer te verhalen kosten in de zin van afdeling 6.4 (Grondexploitatie) van de Wet ruimtelijke ordening. In dat kader wordt er wel een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten waarin de afwenteling van eventuele planschade op de intitiatiefnemer is voorzien.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 De Te Volgen Procedure
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure start met het moment van ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan.
De procedure ziet er als volgt uit:
- Openbare kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan.
- Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan Gedeputeerde Staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten.
- Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht.
- Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken indien zienswijzen zijn ingediend.
- Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan Gedeputeerde Staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
- Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Bekendmaking
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Pompstation Breehei 2019'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan voorziet in de kwalitatieve en kwantitatieve uitbreiding en vernieuwing van het bestaande pompstation Breehei waarmee de drinkwatervoorziening voor Noord-Limburg duurzaam en voor de toekomst wordt gewaarborgd.
7.3 Vooroverleg
Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.
Naar aanleiding van voornoemde verzoeken om advies in het kader van het vooroverleg zijn er geen reacties ontvangen die tot aanpassing van het bestemmingsplan hebben geleid.
7.4 Ontwerp
Na afronding van het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgden uit de inspraak- en de overlegreacties zijn verwerkt in het voorliggende ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er diverse ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De kennisgeving dient in de Staatscourant te worden geplaatst en dient ook via elektronische weg te geschieden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 8 februari 2020 tot en met 20 maart 2020 gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn gedurende deze termijn geen zienswijzen ingediend.
7.5 Vaststelling
In de raadsvergadering van 12 mei 2020 is het bestemmingsplan vastgesteld.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 2 Quickscan Flora en Fauna