KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Leiding - Riool
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Wro-zone - Wijzigingsgebied
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijke Inkleding En Uitstraling Berkenstraat
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Algemeen
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.3 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Het Plan
3.2 Stedenbouwkundige/ruimtelijke Aspecten
3.3 Verkeer En Parkeren
3.4 Landschappelijke Inpassing En Water
3.5 Duurzaamheid
Hoofdstuk 4 Beleidskader En Beleidsthema's
4.1 Inleiding
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieuaspecten
5.3 Waterparagraaf
5.4 Kabels En Leidingen
5.5 Wet Natuurbescherming
5.6 Flora En Fauna
5.7 Archeologie En Cultuurhistorie
5.8 Niet Gesprongen Explosieven
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Procedure En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Wijze Van Bestemmen
7.1 Algemeen
7.2 Planmethodiek
7.3 Verbeelding
7.4 Regels
Bijlage 1 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Aeriusberekening
Bijlage 4 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 5 Eindrapport Zienswijzen

Berkenstraat-Oude Heerweg Blitterswijck

Bestemmingsplan - Gemeente Venray

Vastgesteld op 30-03-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan "Berkenstraat-Oude Heerweg Blitterswijck" van de gemeente Venray;

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0984.BP20006-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Ambachtelijk

Door middel van handwerk, op traditionele wijze.

1.6 Antenne-installatie

Installatie bestaande uit een antenne, een antenne-drager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.7 Archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.8 Architectonische waarde

De aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.

1.9 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 Bebouwingspercentage

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 Bed & breakfast

Het bieden van de mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf met ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning.

1.12 Bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepen aan huis daaronder niet begrepen.

1.13 Bedrijf aan huis

Het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het beroep aan huis, gericht op consumentenverzorging geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.14 Bedrijfsgebouw

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.15 Bedrijfsvloeroppervlak

De totale oppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten.

1.16 Bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw in overeenstemming met de bestemming.

1.17 Begane grond

De natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.18 Beroep aan huis

De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van prostitutie.

1.19 Bestaand

Ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig.

1.20 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.21 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.23 Bijgebouw

Een aangebouwd of vrijstaand gebouw of ander bouwwerk met een dak die door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn en functioneel dienstbaar aan dit hoofdgebouw. Een bijgebouw is een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in de Wabo.

1.24 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.25 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.26 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond.

1.27 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 Bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.29 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.30 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 Carport

Een overkapping van lichte constructie, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig, welke geen tot de constructie behorende wanden heeft.

1.32 Coffeeshop

Een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.33 Cultuur en ontspanning

Vrijetijdsbesteding door middel van diensten, voorzieningen en/ of activiteit(en) met een creatieve, culturele, sportieve, educatieve, sociale en/of sociaal-culturele inslag, waarbij kan worden gedacht aan: een atelier, creativiteitscentrum, museum, muziekschool, theater, speeltuin, sauna.

1.34 Cultuurhistorische waarde

De aan gebied of opstal toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in reliëf, verkaveling, slotenpatroon, architectuur of beplanting.

1.35 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.36 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.37 Erf

Een gedeelte van het perceel, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij geldt:

  • Achtererf: Erf achter de met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied evenwijdig gelegen lijn, die het hoofdgebouw raakt:
    1. 1. aan een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op 1 meter achter het snijpunt met de voorgevel, en,
    2. 2. aan een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op het snijpunt met de achtergevel.
  • Voorerf: Erf dat geen onderdeel is van het achtererf.
  • Zijerf: Het gedeelte van het erf dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw, startend bij de voorkant en eindigend bij de achterkant van het hoofdgebouw. Het zijerf maakt onderdeel uit van het voorerf wanneer het grenst aan openbaar gebied, als dit niet zo is dan maakt het onderdeel uit van het achtererf vanaf 1 m achter de voorgevelrooilijn.

1.38 Garagebedrijf

Handel in- en reparatie van motorvoertuigen.

1.39 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 Geluidszoneringsplichtige inrichting

Een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.

1.41 Gevel

Buitenmuur van een gebouw, waarbij geldt:

  • Voorgevel: de gevel aan de voorzijde van een hoofdgebouw.
  • Zijgevel: de gevels van een hoofdgebouw die haaks staan op de voorgevel.
  • Achtergevel: de gevel van een hoofdgebouw die zich aan de tegenovergestelde kant van de voorgevel bevindt.

1.42 Hoofdgebouw

Een of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.43 Horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, zoals opgenomen in de Staat van Horeca activiteiten.

1.44 Huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.45 Kampeermiddel

  • Een tent, een tentwagen, een kampeerauto, caravans of stacaravans, vouwwagens en campers;
  • Enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.46 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Recreatie met een oppervlakte van maximaal 100 m² waarbij overnachting plaatsvindt, in de vorm van een recreatiewoning, groepsaccommodatie, logiesvoorziening of bed and breakfast.

1.47 Kunstwerk

Object van artistieke kunstuiting.

1.48 Landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.49 Luifel

Bovenkant van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.50 Maaiveld

Bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.51 Maatschappelijke dienstverlening

Het verlenen van diensten door organisaties op het gebied van openbaar bestuur respectievelijk het verlenen van diensten door religieuze en andere levensbeschouwelijke organisaties, gezondheids-, welzijns- en veterinaire diensten, zorginstellingen, verenigingen alsmede sociale organisaties en onderwijs.

1.52 Maatvoeringsvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.53 Milieucategorie

Weergave van de zwaarte van bedrijvigheid, zoals die in de handreiking Bedrijven en milieuzonering aan ieder type bedrijvigheid is toegekend, en in dit plan is vertaald naar een Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.54 Milieuhygiënische uitvoerbaarheid

Overkoepelend begrip voor relevante milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, etc. aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.

1.55 Monumenten

Alle bouwwerken conform artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

1.56 Nieuwbouw

Het oprichten van een nieuw gebouw waarbij geen rekening wordt gehouden met de verschijningsvorm van een eventueel gesloopt gebouw op die locatie.

1.57 Nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder n ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.58 Omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.59 Onderbouw

Een gedeelte van een gebouw dat maximaal 1,50 meter boven peil is gelegen en niet als bouwlaag wordt aangemerkt.

1.60 Ondergeschikte activiteit

Activiteit die afwijkt van de hoofdfunctie, maar die hieraan niet gelijkwaardig is vanwege:

  • de oppervlakte; de activiteit beslaat in oppervlakte maximaal 35% van het vloeroppervlak van het gebouw, of;
  • de duur en frequentie; de activiteit komt incidenteel voor en beslaat qua beoefening dus minder tijd dan de hoofdfunctie, of;
  • de functie in relatie tot de hoofdfunctie; de activiteit wordt uitgeoefend ter ondersteuning van de hoofdfunctie.

1.61 Ondergeschikte bouwdelen

Onderdelen van een hoofdgebouw die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en bijgebouwen, zoals erkers, ingangpartijen, luifels, schoorstenen en antennes.

1.62 Ondergeschikte detailhandel

Detailhandel-activiteiten die qua uitstraling passen bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning dienen van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn, los van de hoofdfunctie.

1.63 Ondergeschikte horeca

Het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca).

1.64 Ondergronds

Beneden het peil.

1.65 Onderkomens

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.66 Openbaar toegankelijk gebied

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.67 Openbare nutsvoorziening

Een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.

1.68 Overige bouwwerken

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct duurzaam met de aarde is verbonden.

1.69 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.70 Peil

  • Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.71 Permanente bewoning

Bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.

1.72 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Raamprostitutie is hieronder mede begrepen.

1.73 Recreatie

Activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.74 Risicovolle inrichting

  1. a. Een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, dan wel;
  2. b. een inrichting waarvoor krachtens een artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer vastgestelde algemene maatregel van bestuur regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen, dan wel;
  3. c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.75 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf en bordeel zijn hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan. Hieronder wordt mede verstaan prostitutie en raamprostitutie.

1.76 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bedrijfsactiviteitenlijst ontleend aan de VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze planregels.

1.77 Stedenbouwkundig beeld

Het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.

1.78 Verbeelding

De plankaart van het plan.

1.79 Verblijfsrecreatie

Recreatie waarbij één of meerdere overnachtingen plaatsvinden. Hierbij wordt onder recreatieverblijf verstaan een bouwwerk dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt, zoals een recreatiewoning, chalet, stacaravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.

1.80 Verbouw

Het verrichten van bouwwerkzaamheden waarbij wezenlijke delen van de bestaande bouw aanwezig moeten blijven.

1.81 Verdieping(en)

De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.82 Voorgevelrooilijn

  • Langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • Langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.83 Voorzieningen van openbaar nut

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, bovengrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.84 Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.85 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Boven- en ondergrondse voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, infiltratie en waterkwaliteit.

1.86 Weg

Een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.

1.87 Woning / wooneenheid

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.88 Woningsplitsing

Het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

De kortste afstand tussen enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw en de zijdelingse grenzen van dat bouwperceel.

2.2 Het bebouwingspercentage

Het percentage van een bouwperceel dat met bebouwing mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 De lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

De buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.8 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 3.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. de situering en afmetingen van bouwpercelen;

indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:

    1. 1. de woonsituatie;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeers-, sociale en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
    4. 4. de milieusituatie;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 4.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. b. de situering en afmetingen van de bouwpercelen,

indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:

    1. 1. de woonsituatie;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    4. 4. de milieusituatie;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden in aangrenzende bestemmingen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Leiding - Riool

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse rioolleidingen voor het transport van afvalstoffen en daarmee vergelijkbare doeleinden, waarbij:

  1. a. de figuuraanduiding 'hartlijn leiding - riool' de hartlijn van de rioolleiding aangeeft;
  2. b. artikel 16.3 in acht dient te worden genomen.

5.2 Bouwregels

Op de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen.
  2. b. overige bebouwing is uitgesloten, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde - indien onderliggende bestemming bebouwing toelaat - en die zijn overeengekomen met de leidingbeheerder.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2 ten behoeve van het bouwen binnen, met dien verstande dat:

  1. a. de onderliggende (basis)bestemming de bebouwing toelaat;
  2. b. door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in 5.1 omschreven doeleinden;
  3. c. alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verleent, de beheersinstantie van de betrokken leidingen wordt gehoord.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 16.3 in acht dient te worden genomen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de als 'Waarde - Archeologie - 2' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  1. a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 2' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 250 m² per bouwperceel (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  2. b. Indien de verstoring meer dan 250 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm per bouwperceel dient de aanvrager een rapport (bureauonderzoek, inventariserend (verkennend, karterend of waarderend), veldonderzoek d.m.v. proefsleuven of boringen, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  3. c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, als door middel van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld of deze zijn gedocumenteerd ("behoud ex situ").

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 16.3 in acht dient te worden genomen.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de als 'Waarde - Archeologie - 4' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  1. a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 4' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 500 m² per bouwperceel gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  2. b. Indien de verstoring meer dan 500 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  3. c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld of deze zijn gedocumenteerd ("behoud ex situ").

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels
opgenomen beperkingen, de volgende regels:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan bij bestaande hoofd- en bijgebouwen;
  2. b. ondergrondse bouwwerken dienen van binnenuit toegankelijk te zijn;
  3. c. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  4. d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.

9.2 Infiltratie

9.3 Parkeren

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Agrarisch gemengd

10.2 Reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn de gronden tevens bedoeld voor het weergeven van de Verwevingsgebieden, zoals bedoeld in het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Onverlet het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het (ook) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het laten gebruiken danwel het doen laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Artikel 12 Wro-zone - Wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming 'Bedrijf' ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' wordt gewijzigd in:

  1. a. de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de ontwikkeling van maximaal zes toe te voegen woningen, onder de voorwaarde dat:
    1. 1. alle voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;
    2. 2. het woningprogramma tegemoetkomt aan een aantoonbare behoefte binnen de kern Blitterswijck;
    3. 3. de te realiseren woningen qua aard en omvang passen in de omgeving;
    4. 4. de ontwikkelingen infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
    5. 5. de ontwikkeling gepaard moet gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit;
    6. 6. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
    7. 7. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    8. 8. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
    9. 9. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 10 %-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% en maximaal 1 meter van die maten en percentages indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere omgevingsvergunning/ontheffing is of kan worden verleend.

13.2 Bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het uitbreiden van het bouwvlak, binnen de bestemming, tot maximaal 10%, met dien verstande dat:

  1. a. binnen een afstand van minimaal 5 meter tot aan de zijdelingse en achterste perceelsgrens geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
  2. b. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van de nabij gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. er uit oogpunt van brandveiligheid geen belemmeringen zijn.

13.3 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

13.4 Voorzieningen van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  1. a. de inhoud maximaal 50 m³ mag bedragen;
  2. b. de hoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

15.1 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.9a van de Wro van toepassing.

15.2 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  1. a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende vier weken voor belanghebbenden ter inzage op het gemeentehuis;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend op de gemeentelijke internetsite van de gemeente Venray;
  3. c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij het bevoegd gezag;
  4. d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Overtreding algemene gebruiksregels

Overtreding van het bepaalde in artikel 21 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

16.2 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen,
dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

16.3 Voorrangsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwen

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Berkenstraat-Oude Heerweg Blitterswijck”.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Landschappelijke Inkleding En Uitstraling Berkenstraat

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Van Het Bestemmingsplan

Vakgarage WeJeBe, sinds 1966 gevestigd aan de Oude Heerweg 23, 5863 AC te Blitterswijck (hierna ook: initiatiefnemer) is voornemens de huidige bedrijfsactiviteiten geheel te verplaatsen naar de vrijgekomen locatie aan de Berkenstraat 2 te Blitterswijck. De verplaatsing van het, primair niet in een woonkern wenselijk, garagebedrijf is een positieve ontwikkeling voor de kern Blitterswijck.

De locatie aan de Berkenstraat 2 betreft een voormalig agrarisch bedrijf, dat inmiddels wel een bedrijfsbestemming heeft; het garagebedrijf past echter niet binnen deze bestemming. Voor de vertreklocatie aan de Oude Heerweg 23-25 zal een passende bestemming toegekend moeten worden zodat de planologische situatie door de verplaatsing ook duidelijk verbetert. In hoofdstuk 3 zullen beide ontwikkellocaties en de ontwikkelingen uitgebreid aan de orde komen.

Het plangebied bestaat uit twee delen, te weten de Oude Heerweg 23-25 (deelgebied A) en de Berkenstraat 2 (deelgebied B).

Deelgebied A is gelegen in het bestemmingsplan Blitterswijck (vastgesteld op 27 juni 2019) en heeft daarin de bestemmingen 'Bedrijf', 'Waarde - Archeologie - 2 en 4' en de aanduidingen
bouwvlak en bedrijfswoning gekregen.

Deelgebied B is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied - Oost gemeente Venray (vastgesteld op 18 juni 2013) en heeft daarin de bestemmingen 'Bedrijf', 'Waarde - Archeologie - 2' en de aanduidingen specifieke vorm van bedrijf - landbouwverwante bedrijven,
bouwvlak en bedrijfswoning gekregen.

Binnen de planregels van het bestemmingsplan Buitengebied-Oost is het niet mogelijk aan de gewenste ontwikkeling medewerking te verlenen. Tevens dient, om te bevorderen dat de planologische situatie aan de Oude Heerweg 23 als gevolg van de bedrijfsverplaatsing verbetert, ook hier de huidige bestemming aangepast te worden. Hiertoe zal een reguliere bestemmingsplanprocedure moeten worden gevolgd. Bij schrijven van 22 maart 2019 heeft het bevoegd gezag hieraan in beginsel haar medewerking toegezegd.

Het voorliggende bestemmingsplan "Berkenstraat-Oude Heerweg Blitterswijck" voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met de daarbij behorende regels waaraan een toelichting is toegevoegd.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Deelgebied A

Het plangebied is gelegen aan de Oude Heerweg 23 en 25 te Blitterswijck, kadastraal bekend gemeente Wanssum sectie E nummers 572, 574, 575 en 576.

De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 3330 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0002.jpg"

Afbeelding: omvang plangebied A

Deelgebied B

Het plangebied is gelegen aan de Berkenstraat 2 te Blitterswijck, kadastraal bekend gemeente Wanssum sectie E nummers 737, 739, 741 en 742.

De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 6295 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0003.jpg"

Afbeelding: omvang plangebied B

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied deel A en B vigeren de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan Bestemming Vaststelling Raad
bestemmingsplan Blitterswijck - Bedrijf
- Wonen
- Waarde - Archeologie - 2 en 4
- aanduidingen bouwvlak en bedrijfswoning
27 juni 2019
bestemmingsplan
Buitengebied - Oost Venray
- Bedrijf
- Leiding - Riool
- Waarde - Archeologie - 2
- aanduidingen bouwvlak en bedrijfswoning
- specifieke vorm van bedrijf - landbouwverwante bedrijven
18 juni 2013

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding deel A

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0005.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding deel B

Binnen de planregels van deze bestemmingsplannen is het niet mogelijk om in één procedure aan de gewenste ontwikkeling medewerking te verlenen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een analyse van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende provinciale en gemeentelijke ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de wijze van bestemmen in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de huidige
landschaps- en cultuurhistorische waarden van het plangebied beschreven.

2.2 Ruimtelijke Structuur

De ruimtelijke hoofdstructuur van Blitterswijck wordt in het algemeen gevormd door:

  • de historische linten;
  • de kasteelmuren;
  • de Maas.

Het dorpscentrum wordt gevormd door het Plein voor de Onze Lieve Vrouwenkerk. De woningbouw in Blitterswijck heeft in eerste instanties plaatsgevonden aan de linten. Latere uitbreidingen hebben voornamelijk plaatsgevonden ten noordwesten en voor een deel ook ten zuiden en zuidwesten van het dorp.

De historische linten spelen nog steeds een grote rol in Blitterswijck. Belangrijke historische linten zijn te herkennen in de Oude Heerweg en de Ooijenseweg. De belangrijkste assen van het dorp zijn de doorgaande wegen vanuit het dorp richting Wanssum (Oude Heerweg), Well (Langstraat) en Broekhuizenvorst (Ooijenseweg). Andere beeldbepalende elementen in het dorp zijn vooral de open plekken die her en der verspreid door het dorp liggen. Deze open plekken zijn vaak in gebruik als agrarische grond of grasland.

De overgang van de kern Blitterswijck naar het buitengebied is divers. Aan de oostkant van het dorp bestaat de begrenzing uit een aantal percelen met fruitbomen en houtwallen, die gedeeltelijk geplant zijn op de oude structuren van het kasteel. Aan de noordzijde van Blitterswijck is het dorp begrensd door een aantal landbouwbedrijven. Aan de west- en noordwestzijde van het dorp is Blitterswijck begrensd door de achterkanten van tuinen en een aantal agrarische bedrijven. Aan de zuidwestzijde is Blitterswijck begrensd door een aantal tuinen, met daarachter een houtwal of bosgebied. Aan de zuidzijde van het dorp wordt Blitterswijck begrensd door het nog te ontwikkelen woongebiedje 'Beeteterrein'.

De bebouwing in de omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit woonbebouwing in de vorm grondgebonden vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen met twee bouwlagen en een kap, met uitzondering van een rij woningen aan de Mgr. Martensstraat die een platte afdekking kennen.

2.3 Functionele Structuur

Het plangebied A betreft de huidige vakgarage WeJeBe met bedrijfswoning en plangebied B is op dit moment bestemd als landbouwverwant bedrijf, bestaand uit een bedrijfsgebouw, bedrijfswoning en buitenterrein. In de omgeving van het plangebied is de woonfunctie veruit dominant. Daarnaast zijn er een aantal bedrijven gevestigd in de vorm van een autorijschool en ICT-adviesbureau. Tenslotte bevindt zich ten noorden van het plangebied deel B een maatschappelijk-religieuze voorziening in de vorm van de Sint Annakapel.

Ten zuiden van deelgebied B ligt recreatiepark Roekenbosch.

Deze functionele structuur zal niet wijzigen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Het Plan

Initiatiefnemer is, vanwege de behoefte aan een groter bedrijfspand en meer buitenruimte, voornemens de huidige bedrijfsactiviteiten aan de Oude Heerweg 23-25 te Blitterswijck geheel te verplaatsen naar de vrijgekomen locatie aan de Berkenstraat 2 te Blitterswijck. De verplaatsing van het, primair niet in een woonkern wenselijk, garagebedrijf is een positieve ontwikkeling voor de kern Blitterswijck.

De locatie aan de Berkenstraat 2 betreft een voormalig agrarisch bedrijf, dat inmiddels wel een bedrijfsbestemming heeft ten behoeve van landbouwverwante bedrijven. Het garagebedrijf heeft in Blitterswijck en directe omgeving een goede naam opgedaan; bijna de helft van de cliëntèle komt uit Blitterswijck zelf en het overige deel van de cliënten is nagenoeg geheel woonachtig in een straal van 5 km om de bedrijfslocatie. De gebondenheid aan deze locatie is daarmee groot te noemen en dit is de reden om de bedrijfslocatie zo dicht mogelijk bij Blitterswijck te houden. De op dit moment beschikbare bedrijfskavels in Venray welke qua benodigde omvang en gebruiksmogelijkheden in aanmerking zouden kunnen komen, liggen op bedrijventerrein Vennendreef (ruim 5 km vanuit Blitterswijck) en De Hulst (ruim 5 km vanuit Blitterswijck). Door een dergelijke verplaatsing zou het oostelijk deel van Venray zonder garagebedrijf komen te zitten en het autobedrijf WeJeBe zou aansluiten bij drie concurrenten op hetzelfde bedrijventerrein. Dit zou het niet wenselijke gevolg hebben dat door een clustering van bedrijven in dezelfde branche een deel van de gemeente de service mist. Immers, indien een voertuig aan reparatie toe is, heeft het de voorkeur dat er in ieder geval één reparateur in de directe omgeving is gevestigd.

Vandaar dat de locatiekeuze voor de verplaatsing van dit Blitterswijckse bedrijf gevallen is op een vrijgekomen perceel met bedrijfsbebouwing, waaraan reeds een bedrijfsbestemming is toegekend waarvan slechts het bedrijfstype gewijzigd hoeft te worden.

Samen met de noordelijk gelegen nieuwe woon-werkkavels in het plan 'Op de Beete', wordt hiermee een planologisch wenselijke herinvulling gegeven aan een vrijgekomen bedrijfslocatie.

Voor de vertreklocatie aan de Oude Heerweg 23-25 zal een passende bestemming toegekend moeten worden zodat de planologische situatie door de verplaatsing ook duidelijk verbetert. De mogelijkheden om bedrijvigheid in de categorie 1 en 2 te voeren, zullen worden beperkt tot bedrijvigheid in de lichtste categorie 1. Het woon- en leefklimaat ten opzichte van omliggende woningen zal hierdoor zijn gebaat.

De bestaande woning binnen de huidige bedrijfsbestemming, zal geen bedrijfswoning meer zijn, omdat de relatie tot de bedrijvigheid zal ontbreken. Dit noopt tot het toekennen van een op het toekomstige gebruik gebaseerde reguliere woonbestemming (qua bouwvlak ook rekening houdend met de mogelijkheid om na sloop de woning in de lijn van de overige woningen te herbouwen), welke zich tevens goed voegt in de omgeving. Gezien de functie in de omgeving welke voor het merendeel bestaat in reguliere woningen, is het op de langere termijn wenselijk om de bedrijfslocatie geheel te saneren en plaats te laten maken voor een woonprogramma waaraan een op dat moment aantoonbare behoefte bestaat, passend is in de stedenbouwkundige structuur en duurzaam en levensloopbestendig wordt uitgevoerd. Er wordt door initiatiefnemer gedacht aan maximaal 6 grondgebonden woningen. Een andere mogelijkheid is de realisatie van een woonzorgcomplex, waarvoor op dit moment binnen de kern Blitterswijck een passende locatie wordt gezocht; herinrichting van een in de kern gelegen vrijkomende bedrijfslocatie biedt voor een woonzorgcomplex mogelijkheden. Voor de toekomstige en in beginsel passende invulling van deze herstructureringslocatie ten behoeve van een reguliere woonfunctie zal een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan worden opgenomen; voor het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor een woonzorgcomplex (maatschappelijke bestemming) is het op dit moment nog te vroeg.

Deelgebied A (vertreklocatie) is gelegen in het bestemmingsplan Blitterswijck (vastgesteld op 27 juni 2019) en heeft daarin de bestemmingen 'Bedrijf', 'Waarde - Archeologie - 2 en 4' en de aanduidingen bouwvlak en bedrijfswoning gekregen.

Deelgebied B (vestigingslocatie) is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied - Oost gemeente Venray (vastgesteld op 18 juni 2013) en heeft daarin de bestemmingen 'Bedrijf', 'Waarde - Archeologie - 2' en de aanduidingen specifieke vorm van bedrijf - landbouwverwante bedrijven, bouwvlak en bedrijfswoning gekregen.

Binnen de planregels van het bestemmingsplan Buitengebied-Oost is het niet mogelijk aan de gewenste ontwikkeling medewerking te verlenen. Tevens dient, om te bevorderen dat de planologische situatie aan de Oude Heerweg 23 als gevolg van de bedrijfsverplaatsing verbetert, ook hier de huidige bestemming aangepast te worden. Hiertoe zal een reguliere bestemmingsplanprocedure moeten worden gevolgd. Bij schrijven van 22 maart 2019 heeft het bevoegd gezag hieraan in beginsel haar medewerking toegezegd.

3.2 Stedenbouwkundige/ruimtelijke Aspecten

Deelgebied A

Het plangebied is gelegen aan de Oude Heerweg 23 en 25 te Blitterswijck, kadastraal bekend gemeente Wanssum sectie E nummers 572, 574, 575 en 576. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 3330 m2.

De feitelijke bebouwingssituatie is op onderstaande afbeelding weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0007.jpg"

Foto's bestaande bebouwingssituatie

De bestaande bebouwing zal gehandhaafd blijven; de bedrijfswoning zal in gebruik worden genomen als burgerwoning en de bedrijfsbebouwing zal worden hergebruikt voor lichtere bedrijvigheid in de milieucategorie 1.

Deelgebied B

Het plangebied is gelegen aan de Berkenstraat 2 te Blitterswijck, kadastraal bekend gemeente Wanssum sectie E nummers 737, 739, 741 en 742. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 6295 m2.

De feitelijke bebouwingssituatie (gezien vanuit de lucht) is op onderstaande afbeelding weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0008.jpg"

Luchtfoto plangebied B

De bestaande bebouwing zal in gebruik worden genomen als garagebedrijf voor personenauto's en kleinere gemotoriseerde voertuigen. Het bedrijf zal zich ook richten op de elektrificatie van voertuigen, zodat ze ook in deze nieuwe markt kunnen gaan bewegen.

De bedrijfsgebouwen zullen esthetisch worden aangepast aan de nieuwe functies. Zo zal de showroom functioneel worden gemaakt met meer natuurlijke lichtinval en zal de bedrijfswoning ook modern worden vormgegeven en heringedeeld als vernieuwde bedrijfswoning. Bij alle gevelaanpassingen die zullen worden gedaan, zal een hoge en bij het bedrijf passende kwaliteit worden nagestreefd. Hierbij zal ook rekening worden gehouden met de situering van de in- en uitrit vanaf het bedrijfsperceel in relatie tot de voorgevel van de tegenover gelegen woning, zodat eventuele hinder voorkomen wordt.

Op onderstaande afbeeldingen is een impressie gegeven hoe de nieuwe indeling van de locatie Berkenstraat 2 voorzien is:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0009.jpg"

Figuur: indeling perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0010.jpg"

Figuur: indeling bedrijfswoning

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0011.jpg"Figuur: artist impression

3.3 Verkeer En Parkeren

3.3.1 Verkeer

De hoofdontsluiting van Blitterswijck bestaat uit de Oude Heerweg/Ooijenseweg (de doorgaande weg van Wanssum naar Broekhuizenvorst). Dit is een gebiedsontsluitingsweg. De overige wegen binnen het kerkdorp zijn erftoegangswegen. Zoals eerder gezegd wordt de ruimtelijke structuur van Blitterswijck grotendeels bepaalt door de historische linten waaronder deze doorgaande weg en enkele erftoegangswegen. In de bebouwde kom van Blitterswijck geldt een maximum snelheid van 30 km/h. Ter hoogte van de Mgr. Martensstraat gaat deze in de richting van het buitengebied over in 60 km/h.

Ook door de ligging van de Maas is de ruimtelijke structuur van Blitterswijck bepaald. De Maas maakt onderdeel uit van een groot netwerk van vaarwegen. De transportbewegingen die over deze rivier plaatsvinden hebben echter weinig tot geen invloed op het kerkdorp.

Het plan voorzover het betrekking heeft op plangebied A leidt, in vergelijking met de vigerende bedrijfsbestemming niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. De bedrijfsvloeroppervlakte zal gelijk blijven. Dit deelproject heeft hierdoor geen substantiële consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

Het plan voorzover het betrekking heeft op plangebied B zal, in vergelijking met de vigerende bedrijfsbestemming, wel leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. De bedrijfsvloeroppervlakte zal weliswaar gelijk blijven, maar ware de verkeersbewegingen in de huidige situatie te relateren aan een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf (loods, opslag, transport), in de toekomstige situatie zullen voor een autobedrijven de kencijfers gebruikt moeten worden van de in het CROW genoemde categorie “bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats)” dat qua verkeersaantrekkende werking als vergelijkbaar kan worden beschouwd. Per 100 m2 BVO zal er dan in theorie sprake zijn van bijna een verdubbeling van de verkeersbewegingen. Hier staat tegenover dat de verkeersbewegingen bij een garagebedrijf voor het merendeel minder zwaar verkeer betreft. De verkeersbewegingen vanuit een landbouwverwant bedrijf zijn veelal grote, zware en brede landbouwvoertuigen. Deze laatste categorie heeft een grotere impact op de doorstroom van het verkeer en de verkeersveiligheid dan het verkeer dat gerelateerd is aan een garagebedrijf.

Dit deelproject heeft hierdoor wel dus consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid: meer in aantal verkeersbewegingen maar minder in de omvang van de voertuigen. Deze verkeersbewegingen naar de nieuwe locatie betreffen echter voor een groot deel de verkeersbewegingen die nu al naar de huidige locatie van het garagebedrijf gaan en waarvan dus de facto sprake is van een verplaatsing.

Op onderstaande tekening is de manoeuvreerruimte voor vrachtwagens aangeven; deze manoeuvreerbewegingen zullen op het achterterrein plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0012.jpg"

Figuur: manoeuvreerruimte vrachtwagens

3.3.2 Parkeren

Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Volgens de door de gemeente Venray gehanteerde CROW-parkeernormering en de Beleidsnota Parkeernormen zijn er per 100 m² BVO 2,4 parkeerplaatsen nodig voor een garagebedrijf. Het bruto vloeroppervlak na uitbreiding en met aftrek van de bedrijfswoning beslaat circa 1800 m2, hetgeen betekent dat er circa 43 parkeerplaatsen aanwezig zouden moeten zijn op eigen terrein ter plaatse van plangebied B.

De parkeerbehoefte gerelateerd aan de representatieve bedrijfsactiviteiten kan worden opgevangen op de erfverharding in het noord-oostelijke deel van het plangebied B; de erfverharding zal worden voorzien van parkeervakken, welke ook voor bezoekers duidelijk herkenbaar zijn.

Op onderstaande tekening zijn de voorziene parkeerplaatsen aangegeven; hierbij kan worden aangetekend dat ter plaatse van de noordelijke inrit oplaadplekken voor electrische auto's zullen worden gerealiseerd, welke dus ook voor parkeren gebruikt (kunnen) worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0013.jpg"

Figuur: parkeerplaatsen

Bezoekers zullen primair de parkeerplaatsen 1-18 in beslag nemen en het personeel (voorzover niet met de fiets komend) primair de parkeerplaatsen 21-30. Plaatsen 31-45 zijn auto's van cliënten die hun auto in reparatie hebben gegeven. Deze bezoekers zullen ofwel met een leenauto weer huiswaarts keren (dus feitelijk wordt dan een auto gewisseld en niet toegevoegd) ofwel na het brengen van de te repareren auto laat de klant zich ophalen.

Uit ervaringsgegevens van WeJeBe blijkt dat het aantal van 43 parkeerplaatsen in de praktijk erg ruim is en dat deze in een reguliere situatie zeker niet bezet zullen worden. In ieder geval blijkt uit de bovenstaande afbeelding dat er voldoende gelegenheid op eigen terrein is voor parkeren.

Voor plangebied A geldt dat voor een 'bedrijfsverzamelgebouw' voor de laagste milieucategorie een parkeernorm van 2 / 100 m2 BVO geldt; hier is dus sprake van een vermindering van de parkeerdruk.

3.4 Landschappelijke Inpassing En Water

De bestaande erfbeplanting rondom de bedrijfslocatie op deelgebied A zal behouden blijven. De erfbeplanting rondom de bedrijfslocatie op deelgebied B zal geheel worden aangepast, gezien het feit dat de nieuwe functie als garagebedrijf zeer uitnodigend moet worden omkleed en potentiële klanten moet aantrekken.

Hiertoe is een beknopt landschappelijk beeld gegeven, zoals op onderstaande artist impression is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0015.jpg"

Landschappelijk beeld/inrichting van de locatie

In de huidige situatie wordt het hemelwater afkomstig van de bebouwing al opgevangen en infiltreert ter plaatse via een ondergrondse infiltratievoorziening welke zich onder de bestaande erfverharding op het achterterrein bevindt.

Als bijlage 4 van deze plantoelichting is de landschappelijke inpassing met de sortimentslijst opgenomen, waarbij ook nog de zuidwestelijke hoek van het perceel groen is ingevuld.

3.5 Duurzaamheid

De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Venray zijn hoog, zoals neergelegd in de Energiestrategie 2030 (zie voor de inhoud van deze strategie paragraaf 4.4.5).

In onderhavig plan zijn de volgende duurzaamheidsmaatregelen voorzien:

  • de bedrijfsgebouwen en bedrijfswoning zullen worden afgesloten van gas;
  • de bebouwing zal worden aangesloten op een aardwarmtepomp ter verwarming en koeling;
  • in de bebouwing wordt balansventilatie toegepast (warmte-terugwin-installatie);
  • de bedrijfsgebouwen zullen een substantiële hoeveelheid energie opwekken middels zonnepanelen op de dakvlakken;
  • de bedrijfsgebouwen worden zeer goed geïsoleerd en hebben een lage warmtevraag

Hoofdstuk 4 Beleidskader En Beleidsthema's

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen.

Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 5.3 en de paragrafen 5.2 respectievelijk 5.7 behandeld.

4.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (welke in ontwerp tot 30 september 2019 ter inzage heeft gelegen) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.

Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In hoofdstuk 3 van onderhavige plantoelichting zijn de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde gesteld. Tevens in relatie met hoofdstuk 5 kan gesteld worden dat in onderhavig project van verplaatsing en functioneel hergebruik voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van (het ontwerp van) de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt.

4.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

In casu is er voor deelgebied A sprake van een bestaand en in het stedelijk gebied gelegen garagebedrijf dat gaat verplaatsen en waarbij de vertreklocatie (behoudens de bedrijfswoning) de bedrijfsbestemming zal behouden, ten behoeve van een lagere milieucategorie. Hierbij is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Voor deelgebied B zal de binnen de vigerende bedrijfsbestemming ten behoeve van landbouw verwante bedrijven de maximaal te bebouwen oppervlakte substantieel afnemen, maar zal de functie wijzigen van 'landbouw verwant bedrijf' naar 'overig niet-agrarisch bedrijf' ten behoeve van een garagebedrijf. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 april 2016 uitgesproken dat als enkel sprake is van een planologische functiewijziging er in beginsel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft) (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075). Een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015 in zaak nr. 201408879/1/R3 en van 5 augustus 2015 in zaak nr. 201500276/1/R2).

De in onderhavig plan voorziene ontwikkeling in deelgebied B kan dus, gezien de functiewijziging binnen de vigerende bedrijfsbestemming in combinatie met de afname van de bebouwingsmogelijkheden, evenmin worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

4.2.4 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Limburg

Op 12 december 2014 is de Omgevingsvisie Limburg (beter bekend als POL 2014) vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  1. 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
  2. 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  3. 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie geeft deze omgevingsvisie aan dat de omgeving getypeerd wordt als 'overig bebouwd gebied' (deelgebied A) en voor deelgebied B als 'buitengebied' , zoals op onderstaande afbeelding is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0016.jpg"

Afbeelding: uitsnede POL 2014

Het 'overig bebouwd gebied' betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter.

De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.

In casu is sprake van een bestemmingsplan waarbij een stedelijke functie binnen de zone ‘overig bebouwd gebied’ wordt verplaatst naar een bedrijfsbestemming in het buitengebied, waar gebruik zal worden gemaakt van de bestaande (landbouwgerelateerde) bedrijfsbebouwing.

Ten aanzien van het hergebruik van leegstaande agrarische bedrijven is in het POL vermeld dat het proces van functieverlies van agrarische bedrijfsbebouwing al langere tijd speelt, maar het aanbod van leegstaand vastgoed blijft toenemen en de vraag blijft achterwege. De provincie streeft ernaar dat vrijkomende agrarische bebouwing zoveel mogelijk wordt hergebruikt door de land- en tuinbouw, ter voorkoming van verdere verstening in het buitengebied. Als dat niet lukt is mogelijk benutting voor alternatieve economische activiteiten aan de orde, als daar in de betreffende sector behoefte aan is, en de functie geen belemmeringen voor bestaande functies met zich meebrengt. Dit zal leiden tot hergebruik van een deel van de vrijkomende agrarische bebouwing.

Dit hergebruik doet zich aan de Berkenstraat 2 voor. Het garagebedrijf heeft behoefte aan uitbreidingsruimte, welke ruimte op een steenworp afstand van de huidige bedrijfslocatie gevonden kan worden in een vrijgekomen landbouwgerelateerd bedrijf. De vraag of de nieuwe bedrijfsfunctie naar de omgeving toe geen belemmeringen oplevert, zal in het volgende hoofdstuk aan de orde komen.

4.3.2 Omgevingsverordening Limburg

De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden maar is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van het Omgevingsvisie 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het Omgevingsvisie 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening.

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet binnen beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap of (milieu)beschermingsgebieden ligt.

Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

4.3.3 Provinciale Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

Naar verwachting zullen het ontwerp van de Omgevingsvisie (waarvoor het POL 2014 richtinggevend zal zijn) en het ontwerp van de bijbehorende Omgevingsverordening in mei 2020 ter inzage worden gelegd; een concept is er op dit moment nog niet.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'

In het coalitieakkoord 2018-2022 'Een gezonde toekomst voor Venray' is opgenomen dat de gemeente Venray wil komen tot een nieuwe strategische visie met een horizon tot 2030. Deze stip op de horizon moet richting geven aan de vraag waarin de gemeente zich de komende jaren wil ontwikkelen gezien de actuele trends en ontwikkelingen. Bijvoorbeeld op het gebied van klimaat, energie, duurzaamheid, leefomgeving, gezondheid, demografie en technologie, maar ook kijkend naar de positie en rol van de gemeentelijke overheid.

Hiertoe heeft de gemeenteraad op 27 juni 2019 een nieuwe strategische visie vastgesteld; de Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. Deze visie vervangt de Strategische visie Venray 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025)'.

De toekomstvisie geeft richting om de koers te bepalen waarlangs we de gevolgen van de trends en ontwikkelingen laten landen in de gemeente, binnen de gemeenschap van Venray én in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige (herijkte) strategische visie 'Tweede stad in de Peel' lopen door naar deze visie. 'Venray loopt voorop' geeft een eigentijdse vertaling van zelfsturing met een herijking van participatie en de rol van de overheid. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. Ook is samenwerking nader geduid als het gaat om de regio, met onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners.

Speciale aandacht verdient de komst van de Omgevingswet. De toekomstvisie 2030 is een belangrijke 'eerste stap' (identiteit, kwaliteiten, doelen) voor de totstandkoming van de Omgevingsvisie. In dat traject zal de verdieping plaatsvinden op de toekomstvisie, meer specifiek in de ruimtelijke vertaling.

De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf concrete ambities geformuleerd:

"In het Venray van 2030:

1. zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden;

2. woon je groen en sociaal;

3. zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische kansen;

4. stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing;

5. is iedereen mobiel."

In de toekomstvisie worden weinig directe beleidsuitspraken gedaan over herontwikkelingen van bedrijven en nieuwe economische dragers in het buitengebied van de gemeente Venray. In ambitie 3 wordt geconstateerd dat Venray zich tot doel stelt, dat er gezorgd wordt voor nieuwe economische kansen.

Het perceel aan de Berkenstraat 2 te Blitterswijck heeft een bedrijfsbestemming ten behoeve van landbouwverwante bedrijvigheid. Initiatiefnemer is nu eigenaar van de locatie geworden en is voornemens zijn bestaande en uitbreidingsbehoeftige garagebedrijf vanuit de kern Blitterswijck (deelgebied A) te verplaatsen naar de bestaande bedrijfsbebouwing aan de Berkenstraat 2 (deelgebied B). Binnen deelgebied B zijn voldoende bedrijfsgebouwen aanwezig en kan, met relatief beperkte aanpassingen, een in onbruik geraakt bedrijfsgebouw in de rook van de kern Blitterswijck functioneel hergebruikt worden voor een nieuwe cq voor Blitterswijck te behouden economische drager. De (esthetische) kwaliteit van deze bebouwing zal substantieel worden opgewaardeerd, waarbij tevens de duurzaamheidsmaatregelen betrokken worden.

Deze invulling van de bestaande bedrijfslocatie betreft een nieuwe economische kans en is daardoor niet strijdig met de toekomstvisie.

4.4.2 Economische visie Venray 2008 - 2020

In haar Economische visie Venray 2008 - 2020 geeft de gemeente Venray verdere invulling aan de doelstelling ‘Venray is kennisintensief’. De visie dient als leidraad voor het gemeentelijk economisch beleid voor de periode 2008 - 2020, met waar nodig een doorkijk naar 2020/2025. In de economische visie kiest Venray voor de volgende drie speerpunten:

  • Kennis en innovatie;
  • Kwaliteit en duurzaamheid;
  • Regionale identiteit.

Met betrekking tot bedrijvigheid in het landelijk gebied wordt op zoek gegaan naar alternatieve economische dragers. De ruimtelijke kwaliteit is hierbij leidend.

In het bestemmingsplan buitengebied zijn verder concrete randvoorwaarden opgenomen voor niet agrarische bedrijvigheid, waarover meer in paragraaf 4.4.4 van deze plantoelichting.

4.4.3 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling

De Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het in deze structuurvisie vastgelegde kwaliteitsbeleid omtrent een bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.

Het ruimtelijk beleid in het stedelijk en het buitengebied is vastgelegd in diverse ruimtelijke visies en bestemmingsplannen. Deze zijn maatgevend voor waar welke ontwikkelingen worden toegestaan. In dit beleid en deze regelgeving wordt ook ingegaan op de ruimtelijke kwaliteit en maatregelen die kunnen worden genomen.

Sommige maatregelen worden niet via een bijdrage voor de ruimtelijke ontwikkeling geregeld. In het bestemmingsplan “Buitengebied Oost-Venray” staat het fenomeen centraal van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's) en de roep om nieuwe economische dragers in het buitengebied (NED's). Uitgangspunt is dat bij de herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's) de voorkeur uit gaat naar hervestiging van de agrarische functies en eventueel een recreatieve functie als deze in dat gebied past.

Er is een afname van het aantal agrarische(dus ook agrarisch gerelateerde) bedrijven te verwachten. Deze ontwikkeling zal een ruimtelijk kwaliteitsverlies met zich meebrengen indien de vrijkomende bedrijfsgebouwen niet worden gesloopt of een andere functie krijgen. De wijziging van vrijkomende agrarische bebouwing naar een niet agrarische activiteit, wordt mogelijk gemaakt ter voorkoming van kapitaalvernietiging. In het verlengde hiervan dragen de nieuwe economische activiteiten bij aan de lokale werkgelegenheid en, in het kader van de compenserende maatregelen, levert het ook een bijdrage aan de landschapskwaliteit.

In de met initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst zal de bijdrage voor de ruimtelijke ontwikkeling worden vastgelegd, welke gebaseerd wordt op het verlies van omgevingskwaliteit als gevolg van het toestaan van een garagebedrijf binnen de vigerende bedrijfsbestemming ten behoeve van een landbouwverwant bedrijf, waarbij de maximale bebouwingsmogelijkheden substantieel zullen afnemen.

4.4.4 Energiestrategie

In 2013 is de Energiestrategie 2030 voor de gemeenten Beesel, Venlo en Venray: 'Energie voor groene groei' vastgesteld. Door de gemeenteraad is daarbij de ambitie uitgesproken om in 2030 CO2-neutraal (ofwel energieneutraal met compensatiemaatregelen) te zijn. Op basis van deze visie is door het college het 2e Uitvoeringsprogramma Energie Venray (2018-2021) vastgesteld.

Met de Energiestrategie en het bijbehorende UP zijn de doelstellingen en de gefaseerde uitvoering op lange en korte termijn uitgewerkt.

De gemeente is voor het bereiken van de energiedoelen afhankelijk van alle energiegebruikers en energieleveranciers in de gemeente: bedrijfsleven, huishoudens, instellingen etc. De samenleving laat zich echter niet door de overheid sturen om energie te besparen of lokaal duurzaam op te wekken. Daarvoor moet er in de samenleving vooral ruimte zijn die leidt tot creativiteit en innovatie van de bedrijven en inwoners zelf. De overheid heeft daarin een rol als partner die samenwerkt, belemmeringen wegneemt, faciliteert en het goede voorbeeld geeft. De betrokkenheid van de overheid zorgt voor het aanjagen en versnellen van de gewenste ontwikkelingen.

Het streefbeeld in 2030 voor woningen laat zich als volgt schetsen:

  • Gebouwen hebben de laagste energievraag
  • Gebouwen worden energiecentrales
  • Slimme netwerken zorgen voor optimale uitwisseling
  • 50% van de bestaande woningen en gebouwen zijn 50% energiezuiniger en 50% van de woningen voorziet in 100% van eigen energievraag

In paragraaf 3.5 is reeds aan de orde gekomen welke duurzaamheidsmaatregelen in onderhavig plan voor de realisatie van één nieuwe woning voorzien zijn.

4.4.5 Bestemmingsplan

Voor het plangebied deel A en B vigeren de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan Bestemming Vaststelling Raad
bestemmingsplan Blitterswijck - Bedrijf
- Wonen
- Waarde - Archeologie - 2 en 4
- aanduidingen bouwvlak en bedrijfswoning
27 juni 2019
bestemmingsplan
Buitengebied - Oost Venray
- Bedrijf
- Leiding - Riool
- Waarde - Archeologie - 2
- aanduidingen bouwvlak en bedrijfswoning
- specifieke vorm van bedrijf - landbouwverwante bedrijven
18 juni 2013

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0017.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding deel A

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0018.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding deel B

Binnen de planregels van deze bestemmingsplannen is het niet mogelijk om in één procedure aan de gewenste ontwikkeling medewerking te verlenen.

Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten

5.1 Inleiding

Milieuaspecten spelen een rol in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruimtelijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Milieu-aspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims leggen op de beschikbare ruimte. De integratie van het milieubeleid in andere beleidssectoren leidt ertoe dat de milieuaspecten van dit plan niet alleen in deze paragraaf aan de orde komen. Daarom wordt in het onderstaande alleen ingegaan op de meest belangrijke milieudoelstellingen.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Milieu effect rapport

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en onder de drempelwaarde blijft van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen.

Bijlage D van het Besluit m.e.r. bepaalt onder activiteit 10 dat een m.e.r onderzoeksplicht geldt voor (kolom 1) plannen voor de aanleg, uitbreiding of wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in geval er sprake is van (kolom 2) 200.000 m2 bedrijfsvloeroppervlak of een oppervlakte van 100 hectare of meer.

Het totale plangebied (deelgebied A én B) beslaat een oppervlakte van nog geen 1 ha. Ruimschoots onder de drempelwaarde dus. Binnen deelgebied A zal de wijziging uitsluitend positieve gevolgen hebben voor het milieu en het woon- en leefklimaat en ook de functiewijziging van de vigerende bedrijfsbestemming voor landbouwverwante bedrijven (deelgebied B) naar de bedrijfsbestemming ten behoeve van de verplaatsing van het garagebedrijf heeft zo'n beperkte impact, dat het in casu niet noodzakelijk is om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.

Ter onderbouwing van dit bestemmingsplan worden uiteraard wel alle aspecten onderzocht die het gevolg zijn, dan wel kunnen zijn van het initiatief. Hiervoor zij met name verwezen naar onderhavig hoofdstuk.

5.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Aan de Oude Heerweg bedraagt de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur en aan de Berkenstraat (ter hoogte van het plangebied deel B) is dat 60 km/uur.

In casu betreft het bedrijfsbebouwing, welke functie niet geluidgevoelig is, een binnen de 30 km/uur-zone gelegen bedrijfswoning welke omgezet wordt naar een burgerwoning en een bestaande bedrijfswoning die ook bedrijfswoning blijft.

Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

5.2.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige project worden binnen het plangebied (deelgebied A) de garage-activiteiten beëindigd. Na deze feitelijke beëindiging zal in het kader van milieuregelgeving de eindsituatie bepaald moeten worden door middel van het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek.

Binnen het plangebied (deelgebied B) zullen de garage-activiteiten gaan plaatsvinden. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is voor deze locatie derhalve noodzakelijk om de 'nulsituatie' te bepalen.

Op 10 januari 2020 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV. Hierin is het volgende geconstateerd:

"Onder de klinkerverharding bevindt zich plaatselijk gebroken puin (gecertificeerd) met een gemiddelde dikte van ca. 30 cm. Daarnaast is de locatie deels (half)verhard met asfaltgranulaat welke tevens zwak tot matig baksteenhoudend is. De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot uiterst siltig, matig fijn tot matig grof zand. De bodem is bovendien plaatselijk zwak humeus, zwak tot sterk grindhoudend en/of matig leemhoudend. De bovengrond is bovendien plaatselijk matig keihoudend. In de ondergrond wordt het zandpakket vanaf circa 1 m -mv doorsneden door zwak tot sterk zandige leemlagen met een dikte variërend tussen de 0,5 m en 1,9 meter. De bovengrond is plaatselijk zwak tot matig baksteen-, zwak asfalt- en/of zwak kolengruishoudend. Ter plaatse van de bovengrondse tank (deellocatie B) en de twee ondergrondse tanks (deellocatie C) zijn geen olie-waterreactie waargenomen.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

Deellocatie A: bedrijfslocatie

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie “verdacht, diffuse bodembelasting, heterogene verontreiniging, niet lijnvormig”. De bovengrond is licht verontreinigd met zink, minerale olie, PCB en PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt, nikkel en PCB.

De vooraf gestelde hypothese, dat deellocatie A (gehele locatie) als "heterogeen verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en zijn er géén belemmeringen voor de bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie.

Deellocatie B: bovengrondse dieseltank en zand, olie en vetopvangput

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht, plaatselijke bodembelasting, uitgezonderd ondergrondse opslagtanks”. In de grond zijn geen verontreinigingen met minerale olie en vluchtige aromaten aangetroffen.

De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deze deellocatie als “plaatselijk verdacht” dient te worden beschouwd, wordt voor verworpen. Gelet op het ontbreken van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en zijn er géén belemmeringen voor de bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie.

Deellocatie C: ondergrondse HBO tank

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht, plaatselijke bodembelasting, één of meer ondergrondse opslagtank(s)”. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen met minerale olie en vluchtige aromaten aangetroffen.

De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deze deellocatie als “plaatselijk verdacht” dient te worden beschouwd, wordt voor verworpen. Gelet op het ontbreken van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en zijn er géén belemmeringen voor de bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing."

Het bodemonderzoek is als bijlage aan de planstukken toegevoegd.

5.2.4 Luchtkwaliteit

Wetgeving

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  1. 1. inrichtingen
  2. 2. infrastructuur
  3. 3. kantoorlocaties
  4. 4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Of het onderhavige project valt onder de Regeling NIBM is met name gerelateerd aan de verkeersaantrekkende werking van deze nieuwe functies.

Voor deelgebied A geldt dat de impact van de activiteiten zal afnemen als gevolg van de verplaatsing van het garagebedrijf. De verkeersbewegingen zullen naar redelijke verwachting afnemen, waardoor er een positief effect zal zijn ten aanzien van de luchtkwaliteit.

Voor deelgebied B zullen de verkeersbewegingen welke nu te relateren zijn aan het landbouwverwante bedrijf beëindigd worden en hiervoor zullen de verkeersbewegingen als gevolg van het garagebedrijf in de plaats komen. Het aantal verkeersbewegingen zal op basis van de CROW normering circa 200 stuks per etmaal bedragen. Hiermee komen de verkeersbewegingen als gevolg van het landbouwverwante bedrijf geheel te vervallen.

Via de NIBM-rekentool is een worst-case berekening gemaakt waaruit blijkt dat bij een toename van het aantal verkeersbewegingen van 200 voertuigen per dag (waarvan 40 vrachtwagens) nog altijd sprake is van 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0019.jpg"

Luchtkwaliteit vormt derhalve duidelijk geen belemmering voor het project.

5.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied A betreft de huidige vakgarage WeJeBe en plangebied B is op dit moment bestemd als landbouwverwant bedrijf. In de omgeving van het plangebied is de woonfunctie veruit dominant. Daarnaast zijn er enkele bedrijven gevestigd in de vorm van een autorijschool en ICT-adviesbureau. Ten zuiden van deelgebied B ligt recreatiepark Roekenbosch.

De omgeving betreft een relatief rustig gebied (woonwijk respectievelijk buitengebied).

Binnen deelgebied A zal de bestemming gewijzigd worden in die zin dat daar waar nu bedrijvigheid in de milieucategorie 1 en 2 is toegestaan, de omvang van de bedrijfsbestemming zal afnemen doordat de woning als burgerwoning bestemd gaat worden en de milieucategorie voor bedrijven beperkt zal worden tot categorie 1. Bij deze categorie 1 geldt een richtafstand ten opzichte van omliggende woningen van 10 meter, in tegenstelling tot bedrijven in de categorie 2 waarbij de richtafstand 30 meter bedraagt. Aan de Oude Heerweg is als gevolg hiervan dus sprake van een verbetering van het woon- en leefklimaat, ook al wordt niet overal voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Bij vestiging van nieuwe bedrijven binnen deelgebied A zal altijd voldaan moeten worden aan de voorwaarden welke volgen uit het Activiteitenbesluit, waardoor onaanvaardbare hinder tot een minimum beperkt wordt.

Binnen deelgebied B zal de aanduiding 'landbouw verwante bedrijvigheid', welke activiteiten vallen onder milieucategorie 3.1 (loonbedrijven met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 500 m2) plaats maken voor de aanduiding 'garagebedrijf' welke valt onder milieucategorie 2. De impact naar de omgeving zal dus kleiner worden. De bij de categorie 2 behorende richtafstand bedraagt 30 meter ten opzichte van woningen in de omgeving. De afstand tussen de bedrijfsbestemming en de tegenover het deelgebied gelegen woonbestemming bedraagt ongeveer 8 meter maar tussen de bouwvlakken behorende bij beide bestemmingen zit een afstand van 30 meter. De verblijfsfunctie binnen de woonbestemming kan dus nooit dichter bij de akoestisch relevante garage-activiteiten komen, zodat er daarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Het perceelsgedeelte vóór de voorste grens van het bouwvlak binnen deelgebied B zal worden ingericht met groen (inpassing van het perceel) en hier zal het perceel ontsloten worden en kan er geparkeerd worden. Het is evident dat in dit gedeelte geen bedrijfsbebouwing kan worden gerealiseerd.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er als gevolg van de bestemmingswijziging voor beide deelgebieden onaanvaardbare hinder ten opzichte van omliggende woningen kan worden uitgesloten en dat er zonder meer ook sprake is van een verbetering van het woon- en leefklimaat ten opzichte van de vigerende planologische mogelijkheden.

Andersom gezien zijn beide deelgebieden ongevoelig (cq niet gevoeliger) voor milieu invloeden vanuit de omgeving van het plangebied.

Milieuzonering staat dus niet aan het plan in de weg.

5.2.6 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr.wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De bedrijfsgebouwen zijn te kwalificeren als een (beperkt) kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van 500 m) van het plangebied géén risicovolle inrichting.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Nabij het plangebied is dit de Maas, en de provinciale wegen N270 en N271. De afstand tot beide provinciale wegen bedraagt meer dan 1 kilometer en de afstand tot de Maas meer dan 800 meter. Het plangebied ligt hierdoor ver buiten de plaatsgebonden risicocontour en buiten het invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico.

Er is in de omgeving van het plangebied (binnen een straal van 1 kilometer) geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen (Zuiveringschap Limburg 2002) van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd afvoerend verhard oppervlak valt.

Ter plaatse van deelgebied A zal het verhard oppervlak niet toenemen en heeft dit dus geen negatief effect op de waterhuishoudkundige situatie.

Benodigde buffercapaciteit voor de nieuwe locatie voor het garagebedrijf (deelgebied B) wijzigt evenmin. De bestaande bedrijfsgebouwen blijven qua footprint (verhard oppervlak) geheel gelijk. De woning welke wordt heringedeeld als kantoor zal aan de achterzijde iets worden vergroot, maar daar staat tegenover dat het achter de woning gelegen bijgebouw hierdoor geheel komt te vervallen; per saldo is er hierdoor geen sprake van een vergroting van het verhard afvoerend dakoppervlak.

Alle bebouwing is op dit moment al afgekoppeld en infiltreert aan de achterzijde van het perceel via een ondergrondse buffer naar de bodem.

Daar waar de erfverharding in de toekomst zal toenemen, zal onder deze erfverharding voorzien worden in een hemelwaterinfiltratiesysteem waarbij uitgegaan wordt dat een bui van 100 mm/dag/m2 verharding kan worden geborgen. Deze ondergrondse hemelwaterinfiltratie kan uitgevoerd worden als grondkoffer, kratten of bijvoorbeeld Rockflow.

Binnen de groene aankleding van het perceel zal ervoor worden gezorgd dat overtollig hemelwater dat afvloeit van de klinkerbestrating, hier kan inzijgen in de bodem.

Afvoer van bedrijfsafvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

Overleg Waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.

Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.

5.4 Kabels En Leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In het noordwestelijke hoekje van deelgebied B loopt een rioolleiding. Deze valt buiten het bouwvlak en wordt beschermd door een dubbelbestemming welke is opgenomen in de planregels.

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen.

Het plangebied is verder ook niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Wet Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied te zien ten opzichte van Natura 2000-gebieden. Het lichtgroene vlak betreft de Maasduinen (op ruim 1,8 km van het plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0020.jpg"

Ligging ten opzichte van Natura 2000 gebieden

Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en personen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan en het gebruik van apparatuur tijdens de reguliere werkzaamheden binnen het garagebedrijf. Ter plaatse van deelgebied A zal een vermindering van de milieudruk plaatsvinden, waardoor de planwijziging uitsluitend positieve effecten heeft op het milieu en dus op Natura 2000-gebieden.

De berekening van het projecteffect voor deelgebied B van zowel de aanleg- als de gebruiksfase met peiljaar 2020 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator (zie bijlage).

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.

Enige andere aantasting van Natura 2000-gebieden op deze afstand zal als gevolg van het project ook niet plaatsvinden. In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.

5.6 Flora En Fauna

Met de Wet natuurbescherming (Wn) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied deel A is in gebruik als bedrijf. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Het bestaande gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan bestaat uit bedrijfsmatige activiteiten (garage), bedrijfswonen, erfverhardingen en de gebruikelijke menselijke activiteiten. Hier zullen geen relevante wijzigingen plaatsvinden welke een inbreuk zouden kunnen opleveren met betrekking tot flora en fauna. De beperking van de gebruiksmogelijkheden zal uitsluitend positieve gevolgen hebben voor flora en fauna.

Op 26 mei 2020 is de rapportage van het ecologisch veldwerk door Faunaconsult opgesteld voor het gebied Berkenstraat 2 Blitterswijck. Hierin is nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Samengevat is in deze rapportage (welke integraal als bijlage is opgenomen bij deze plantoelichting) het volgende geconstateerd:

"Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën

In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wet natuurbescherming zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

Vleermuizen: aanvullend onderzoek en mitigatie vooraf

De woning en kantine bevatten mogelijk vleermuisverblijven. Het slopen van de gevels van deze gebouwen kan daarom leiden tot verstoring en/of vernietiging van vleermuizen en hun verblijven. Omdat alle vleermuissoorten streng zijn beschermd, dient het voorkomen van dergelijke verblijven conform het vleermuisprotocol (Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus en Zoogdiervereniging, 2017) te worden onderzocht. Volgens het vleermuisprotocol zijn daartoe 4 onderzoeksronden nodig:

- 2 ronden (2 avonden) onderzoek met batdetectors in de kraamtijd (periode 15 mei – 15 juli, waarbij er minimaal 30 dagen zit tussen de twee bezoeken);

- 2 ronden (1 avond en 1 ochtend) onderzoek met batdetectors in de paartijd (15 augustus – 1 oktober, waarbij er minimaal 20 dagen zit tussen de twee bezoeken).

Indien blijkt dat er vleermuisverblijven aanwezig zijn, dient de functionaliteit daarvan te worden gewaarborgd. Dit houdt in dat er op aangepaste wijze wordt gerenoveerd (zodat er geen vleermuizen worden gedood) en dat er nieuwe vleermuisverblijven gecreëerd moeten worden. Om vertraging te voorkomen, is het verstandig om vooruitlopend op de resultaten van het vleermuizenonderzoek alvast vleermuiskasten verspreid over de wijk op te hangen. Gewone dwergvleermuizen hebben bijvoorbeeld de tijd nodig om aan nieuwe verblijfplaatsen te wennen. Gedurende deze gewenningsperiode moeten zowel de oorspronkelijke situatie als de nieuw aangebrachte vervangende voorzieningen beide aanwezig zijn (BIJ12, 2017). Het is daarom beter om voor zekerheid te gaan en alvast 4 vleermuiskasten van types als VK WS 02, VK MP 02 of VK WS 07 Vleermuizenkast (te bestellen bij vivarapro.nl) of VMT1 (te bestellen bij faunaprojecten.nl) op te hangen. Dit dient te gebeuren aan niet te renoveren panden binnen een straal van 100 à 200 meter van het plangebied (BIJ12, 2017), onder begeleiding van een deskundige. Als blijkt dat er vleermuisverblijven aanwezig zijn die door de werkzaamheden zullen worden vernietigd, wordt vertraging van de werkzaamheden (in verband met de gewenningsperiode) in de meeste gevallen voorkomen.

De voorgenoemde type vleermuiskasten zijn uitwendige modellen, die in principe niet geschikt zijn als permanente vervanging. Indien blijkt dat er in de te renoveren bebouwing vleermuisverblijven aanwezig zijn, dan dient er een veelvoud van het aantal gevonden vleermuisverblijven te worden gerealiseerd. Vleermuiskasten die geschikt zijn om te dienen als permanente vervanging, dienen zich inwendig in de nieuwbouw te bevinden. Het gaat om typen als Vivara IB VL 01 Inbouwsteen, die wordt gekoppeld aan een extra compartiment (Vivara IB VL 02). Een goedkoper en beter alternatief bestaat uit het maken van open stootvoegen van minstens 2 cm breed, waarbij er in de achterliggende spouw een stuk geplastificeerd volièregaas van 2 bij 1 meter wordt geplaatst waaraan de vleermuizen kunnen hangen.

De bomen aan de bosrand aan de Berkenstraat en Bergerhofweg en de bomen in de hertenwei aan de zuidzijde van het plangebied fungeren mogelijk als vaste vliegroute en/of foerageergebied van vleermuizen. Doordat deze bomen worden gehandhaafd, blijven eventueel aanwezige vliegroutes en foerageergebied behouden. Om verstoring van vleermuizen te voorkomen, mag er tot op een afstand van 10 meter van deze bomen alleen vleermuisvriendelijke buitenverlichting worden geplaatst; van de bomen af omlaag gerichte straatverlichting, met een scherpe bundel, zoals ledlampen. Hierbij kan worden gekozen voor amberkleurige UV-vrije led armaturen (Zoogdiervereniging, 2011) of rood licht (Spoelstra et al, 2017).

Algemeen voorkomende vogels

In het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de vegetatie buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te verwijderen. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan."

Bij de ontwikkeling aan de Berkenstraat 2 zal met het bovenstaande rekening worden gehouden.

Voor deelgebied B zullen vooralsnog aan de bedrijfsgebouwen geen gebouwelijke aanpassingen doorgevoerd worden welke impact kunnen hebben op flora en fauna.

De gevels van de naar kantoor te transformeren woning geven op dit moment geen aanleiding om te vermoeden dat zich nesten of broedplaatsen onder de dakranden of elders bevinden. Het is evident dat indien de gevels gewijzigd gaan worden, vooraf deskundig onderzoek gedaan moet worden als zich toch ergens een nestgelegenheid bevindt.

Gelet op het bovenstaande is op dit moment een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot het huidige gebruik) niet te verwachten, waardoor er nu geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.

Door graaf- en/of verbouwingswerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

5.7 Archeologie En Cultuurhistorie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.

Uit onderstaande uitsnede van de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart blijkt dat voor de gronden van het plangebied waarop de toekomstige ontwikkeling zal plaatsvinden, de aanduiding “categorie 2 en 4” geldt. Deze categorieën omvatten monumenten en gebieden van (zeer) hoge waarde en monumenten die betrekking hebben op de historische kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0021.jpg"

Figuur: Archeologische Maatregelenkaart plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20006-va01_0022.jpg"

Figuur: tabel met maatregelen per categorie

Voor deze categorie 2 en 4-gebieden geldt dat er in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen dient te worden, waarbij een onderzoeksverplichting geldt ingeval de te verstoren oppervlakte groter is dan 250 resp. 500 m2 én de verstoringsdiepte groter is dan 50 cm onder het maaiveld.

Gelet op het feit dat het bestemmingsplan geen betrekking heeft op het mogelijk maken van nieuwe bebouwing met een grotere oppervlakte dan 500 m2 én dieper dan 50 cm -mv (voor wat betreft deelgebied B0 en voor deelgebied A in het geheel geen nieuwe bebouwing is gepland, is het niet noodzakelijk om op voorhand een archeologisch onderzoek uit te voeren.

De dubbelbestemming zoals is opgenomen in de planregels en op de verbeelding voorziet in voldoende bescherming van de archeologische waarden.

5.8 Niet Gesprongen Explosieven

Het gehele grondgebied van Venray heeft in de 2e wererldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele ontwikkelingen of uitbreidingen in dit gebied, waar na de 2e wereldoorlog nog niet in de grond werd geroerd en er geen nadere onderzoeken hebben plaatsgevonden, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar NGE (detectieonderzoek).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding.

Met de tussen de gemeente Venray en de initiatiefnemer afgesloten planschadeverhaals- overeenkomst wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer. Overige relevante afspraken, waaronder de bijdrage ruimtelijke ontwikkeling, zullen neergelegd worden in een tussen initiatiefnemer en gemeente Venray af te sluiten anterieure overeenkomst.

6.2 Procedure En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

6.2.1 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft de plannen tot verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten besproken met omwonenden. Het verslag hiervan is ter hand gesteld aan de gemeente Venray.

6.2.2 Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro wordt de provincie Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

  1. 1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
  2. 2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
  3. 3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
  4. 4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
  5. 5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

6.2.3 Overleg

In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Limburg.

6.2.4 Zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Voor onderhavige bestemmingsherziening zal de voorontwerp-fase worden overgeslagen.

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 20 november 2020 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode is een zienswijze ingediend. In het Eindrapport Zienswijzen (als bijlage toegevoegd aan de planstukken) is inhoudelijk op deze zienswijze gereageerd; de zienswijze heeft niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Wijze Van Bestemmen

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld.

Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

Verder is aansluiting gezocht bij de systematiek van de bestemmingsplannen Buitengebied Oost en Blitterswijck.

7.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

7.4 Regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Bijlage 1 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 1 Ecologisch onderzoek

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Aeriusberekening

Bijlage 3 Aeriusberekening

Bijlage 4 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 4 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 5 Eindrapport Zienswijzen

Bijlage 5 Eindrapport zienswijzen