Stationsweg 106, 106a, 108 en 108b te Oostrum
Bestemmingsplan - Gemeente Venray
Vastgesteld op 01-11-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze planregels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
het bestemmingsplan ‘Stationsweg 106, 106a, 108 en 108b te Oostrum’ van de gemeente Venray.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0984.BP21015-va01 met de bijbehorende regels.
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.6 Archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een archeologie-certificaat conform paragraaf 5.1, artikel 5.1 tot en met 5.6 van de Erfgoedwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.7 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 Bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd. Het bebouwingspercentage wordt berekend over de gronden van het bouwperceel welke binnen en buiten het bouwvlak zijn gelegen.
1.9 Bed & breakfast
het bieden van de mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning.
1.10 Bedrijf
een onderneming, zijnde bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten als bedoeld in bijlage 1 van de regels, waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en/of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt.
1.11 Bedrijf aan huis
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huisgebonden beroep, gericht op consumentenverzorging geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.12 Bedrijfsgebouw
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.13 Bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw in overeenstemming met de bestemming.
1.14 Beroep aan huis
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatige verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijbehorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten respectievelijk prostitutie.
1.15 Bestaand
- onder bestaande bebouwing wordt verstaan bebouwing welke op het tijdstip van de inwerkingtreding dit bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- onder bestaand gebruik wordt verstaan het gebruik van grond en bouwwerken dat bestaat en is toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.16 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 Bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in de Wabo.
1.19 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en de voor personen toegankelijke onderbouw en met uitsluiting van zolder.
1.22 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 Bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.24 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge het bepaalde in dit plan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 Carport
een overkapping van lichte constructie, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig, dat geen tot de constructie behorende wanden heeft.
1.27 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.28 Dienstverlenend bedrijf
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks, al dan niet via een balie, te woord wordt gestaan en geholpen. Tot deze categorie functies behoren:
- administratieconsulent
- advocatenkantoor
- accountant
- bankfiliaal
- belastingconsulent
- gerechtsdeurwaarder
- incassobureau
- internetbedrijf
- juridisch adviseur
- makelaar
- notaris
- organisatieadviseur
- raadgevend adviseur
- reclamebureau
- reisbureau
- registeraccountant
- tolk/vertaler
- uitzendbureau
- verzekeringskantoor
- redacteur
- stedenbouwkundige
- tuin- en landschapsarchitect
- kapsalon
- nagelstudio
- pedicure
en andere vergelijkbare dienstverlenende functies waarvan gebruiks- en openingstijden, geluidsbelasting voor de omgeving en het gelijktijdig komen en gaan van een beperkt aantal bezoekers overeenkomen, met dien verstande dat de praktijk nooit groter mag zijn dan 2 fte.
1.29 Ecologische voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van diverse fauna nabij (Rijks) infrastructuur met als doel het opheffen van de barrièrewerking van genoemde infrastructuur
1.30 Eigen terrein
het terrein dat is uitgegeven in erfpacht, is verhuurd of in gebruik gegeven aan, dan wel in eigendom is van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, welke de betreffende gronden gebruikt ten behoeve van een middels de regels van dit plan toegestane functie.
1.31 Erf
een gedeelte van het perceel, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij geldt:
- achtererf: erf achter de met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied evenwijdig gelegen lijn, die het hoofdgebouw raakt: aan een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op 1 meter achter het snijpunt met de voorgevel, en, aan een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op het snijpunt met de achtergevel;
- voorerf: erf dat geen onderdeel is van het achtererf;
- zijerf: Het gedeelte van het erf dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw, startend bij de voorkant en eindigend bij de achterkant van het hoofdgebouw. Het zijerf maakt onderdeel uit van het voorerf wanneer het grenst aan openbaar gebied, als dit niet zo is dan maakt het onderdeel uit van het achtererf vanaf 1 m achter de voorgevelrooilijn.
1.32 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 Geluidszoneringsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
1.34 Gevel
buitenmuur van een gebouw, waarbij geldt:
- voorgevel: de gevel aan de voorzijde van een hoofdgebouw ;
- zijgevel: de gevels van de hoofdmassa van een gebouw die haaks staan op de voorgevel;
- achtergevel: de gevel van de hoofdmassa van een gebouw die zich aan de tegenovergestelde kant van de voorgevel bevindt.
1.35 Grondgebonden woning(en)
een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere halfvrijstaande, geschakelde of aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.
1.36 Groothandel
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, tot aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.37 Hogere waarde
Een waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder.
1.38 Hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming in functioneel en architectonisch opzicht het belangrijkste is.
1.39 Horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en-of etenswaren voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel kunnen vormen, alsmede het bedrijfsmatig verstrekken van logies.
1.40 Horeca ondergeschikt aan hoofdbestemming
het bedrijfsmatig, als ondergeschikte nevenactiviteit mede verstrekken van uitsluitend dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten, niet zijnde horeca.
1.41 Huishouden
een huishouden bestaat uit een persoon dan wel personen die in een zekere continue samenstelling met elkaar wonen en tussen de verschillende personen een zekere onderlinge verbondenheid bestaat.
1.42 Inrichting
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
1.43 Interne ontsluitingsstructuren
(straat)verhardingen ten behoeve van de ontsluiting van de op het terrein gelegen bedrijfspercelen.
1.44 Kantooractiviteiten
activiteiten die in overwegende mate bestaan uit administratieve werkzaamheden, dan wel werkzaamheden die worden uitgevoerd uit hoofde van juridische, bancaire, ontwerptechnische of hiermee vergelijkbare dienstenverlenende beroepsgroepen, dan wel werkzaamheden welke verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen of hiermee vergelijkbare instellingen, zonder dat er sprake is van een baliefunctie.
1.45 Milieuhygiënische uitvoerbaarheid
overkoepelend begrip voor relevante milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, etc. aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.
1.46 Omgevingsdialoog
het voeren van overleg over (de voorbereiding van) een initiatief met omwonenden en / of direct betrokkenen door de initiatiefnemer of de gemeente.
1.47 Omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo
1.48 Ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of het dakvlak uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, luifels, liftopbouwen of -kokers, antennes, reclame-uitingen, technische installaties en noodtrappen, met uitzondering van uitgebouwde gedeeltes van een gebouw.
1.49 Ondergeschikte activiteit
activiteit die afwijkt van de hoofdfunctie, maar die hieraan niet gelijkwaardig is vanwege:
- a. de oppervlakte; de activiteit beslaat in oppervlakte maximaal 25% van het vloeroppervlak van het gebouw, of;
- b. de duur en frequentie, of;
- c. de activiteit komt incidenteel voor en beslaat qua beoefening dus minder tijd dan de hoofdfunctie, in ieder geval niet meer dan 10% van die tijd of;
- d. de functie in relatie tot de hoofdfunctie, of;
- e. de activiteit wordt uitgeoefend ter ondersteuning van de hoofdfunctie.
1.50 Ondergronds
beneden het peil.
1.51 Openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.52 Opslag
Het opslaan van goederen of materialen en/of een gebouw dat ten behoeve van opslag wordt gebruikt.
1.53 Overige bouwwerken
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct duurzaam met de aarde is verbonden.
1.54 Overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.
1.55 Peil
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.56 Perceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.57 (Raam-) prostitutie
het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen vergoeding.
1.58 Risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, dan wel;
- b. een inrichting waarvoor krachtens een artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer vastgestelde algemene maatregel van bestuur regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen, dan wel;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.59 Seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te hoop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan. Raamprostitutie is hieronder mede begrepen.
1.60 Staat van bedrijfsactiviteiten
bedrijfsactiviteitenlijst ontleend aan de VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering’ zoals opgenomen in bijlage 1 van deze planregels.
1.61 Statische opslag
opslag van goederen gedurende langere termijn, zonder dat deze een bewerking ondergaan en zonder dat deze ter plekke verhandeld worden, waaronder begrepen caravans, wit- en bruingoed en meubels.
1.62 Stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa’s, de gevelindeling, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvorm in zijn omgeving.
1.63 Verbeelding
de verbeelding van bestemmingsplan ‘Stationsweg 106, 106a, 108 en 108b te Oostrum’.
1.64 Verdieping(en)
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.65 Verkoopvloeroppervlak
de voor het publiek toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van detailhandel, inclusief de etalageruimte.
1.66 Voorgevel
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw. In een hoeksituatie kan sprake zijn van twee voorgevels.
1.67 Voorzieningen van algemeen / openbaar nut
een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, bovengrondse afvalvoorzieningen, gemalen, laadpalen, pompstations, telefooncellen, transformatorhuisjes, en zendmasten plus voorzieningen voor warmte- en koude-opslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.68 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.69 Waterhuishoudkundige voorzieningen
boven- en ondergrondse voorzieningen ten behoeve van waterberging of -infiltratie en voorzieningen ten behoeve van de aan- en afvoer van (hemel)water, zoals leidingen, watergangen, waterlopen en waterpartijen.
1.70 Weg
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.
1.71 Wmo
wet maatschappelijke ondersteuning; regelt een samenhangend aanbod van zorg- en welzijnsvoorzieningen die gemeenten verstrekken aan mensen die zorg nodig hebben, bijvoorbeeld huishoudelijke verzorging, woningaanpassingen of vervoer naar dagactiviteiten gericht op het bevorderen van maatschappelijke participatie en civil society.
1.72 Wonen
het gehuisvest zijn in een woning / wooneenheid.
1.73 Woning / wooneenheid
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, tenzij in de regels een ander maximum aantal huishoudens is toegestaan.
1.74 Woonwagen / chalet
een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot huisvesting van een of meer personen, en dat eventueel door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als woonwagen / chalet.
1.75 Woonwagenstandplaats
plaats voor woonwagens / chalets op een woonwagenstandplaats.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
De kortste afstand tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw.
2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten, lichtkoepels, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 De goothoogte van een bouwwerk
verticaal vanaf het peil tot de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 De goothoogte van een gebouw
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 De lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
horizontaal tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.8 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten tot een maximum van 1.50 meter.
2.9 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.10 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. schildersbedrijf,uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf', maximaal in de omvang zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- b. bedrijven, opslagen en installaties behorende tot de categorieën 1 en 2 zoals opgenomen in de als bijlage 1 bij deze planregels opgenomen ‘staat van bedrijfsactiviteiten’ ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - 1 t/m 2’;
met dien verstande dat geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;
- c. kantooractiviteiten ten dienste van de onder a genoemde bedrijvigheid, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 30% van het brutovloeroppervlak ten behoeve van de kantooractiviteiten mag worden aangewend;
met de daarbij behorende
- d. erven en tuinen;
- e. interne ontsluitingsstructuren;
- f. (voorzieningen ten behoeve van) laden en lossen en parkeervoorzieningen;
- g. voet- en rijwielpaden;
- h. groenvoorzieningen;
- i. overige bijbehorende voorzieningen;
- j. (openbare) nutsvoorzieningen;
- k. ondergrondse en/of bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. voorzieningen ten behoeve van de duurzaamheid, waaronder warmte-koudeopslag en zonnepanelen.
met dien verstande dat:
- m. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 7.2;
- n. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 7.3;
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken met een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredig nadelige gevolgen voor:
- a. het straat en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de externe veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het niet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein ten behoeve van de ter plaatse gevestigde functie(s);
- b. detailhandel;
- c. het opslaan en stallen van materialen buiten de bebouwing, uitgezonderd de uitstalling ten behoeve van verkoop;
- d. permanente of tijdelijke bewoning van bebouwing.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4 sub c voor het toestaan van het opslaan en stallen van materialen buiten de bebouwing, mits dit geen nadelige gevolgen geeft voor het ter plaatse gewenste omgevingsbeeld en omgevingskwaliteit.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. de uitoefening van een beroep aan huis, overeenkomstig het bepaalde in 4.5.2;
- c. dienstverlenende bedrijvigheid, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van Wonen - dienstverlening', waarbij een maximaal gebruiksoppervlak geldt van 50 m2;
met de daarbij behorende
- d. hoofdgebouwen;
- e. bijgebouwen;
- f. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- g. tuinen en erven;
- h. paden en verhardingen;
- i. voorzieningen van algemeen nut;
- j. parkeervoorzieningen;
- k. ondergrondse en/of bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. bijbehorende voorzieningen;
- m. voorzieningen ten behoeve van de duurzaamheid, waaronder warmte-koudeopslag en zonnepanelen,
met dien verstande dat:
- n. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 7.2;
- o. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 7.3;
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- b. de situering en afmetingen van de bouwpercelen, mits deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met:
- 1. de woonsituatie;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
- 4. de milieusituatie;
- 5. de gebruiksmogelijkheden in aangrenzende bestemmingen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden nader aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 4' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op of in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, mits de verstoring van de bodem een oppervlak van niet meer dan 500 m² beslaat én niet dieper gaat dan 50 cm, danwel nadat de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) van een door gemeenteweg erkende archeologisch deskundige heeft overgelegd waaruit blijkt dat de in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemmingsplan omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor:
- a. grondbewerkingen uit te voeren, voor zover de werkzaamheden dieper gaan dan 50 cm ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld;
- b. het indrijven van voorwerpen in de grond, dieper dan 50 cm.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
7.2 Infiltratie
7.3 Parkeergelegenheid
7.4 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan bij bestaande hoofd- en bijgebouwen;
- b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil;
- c. in aanvulling op het bepaalde in sub a en b is binnen de bestemming ‘Wonen’ maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarde:
- d. het zwembad dient te worden gebouwd in het achtererf en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
- e. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen als bedoeld in artikel 4.2.2 in acht wordt genomen;
- f. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
- g. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
- h. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Algemeen gebruiksverbod
Onverlet het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het (ook) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
8.2 Algemeen verbod op uitoefening prostitutie
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de binnen dit bestemmingsplan gelegen gronden en opstallen voor prostitutiedoeleinden, dan wel de exploitatie van een seksinrichting of daarmee vergelijkbare vorm van bedrijf.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid
Indien hierbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken kunnen Burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen in het plan ten behoeve van:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering ten aanzien van bouwhoogten, bebouwde oppervlakten, dakhellingen, inhoudsbepalingen, goothoogten, en hoogten van bouwwerken geen bouwwerken zijnde, met ten hoogste 10%;
- b. het in geringe mate, doch niet meer dan 1 meter, afwijken (ten behoeve van bebouwing of gebruik) van een bestemmingsgrens of van de ligging van de voorgevellijn, voor zover dit noodzakelijk is om het plan (en de daaraan ten grondslag liggende intenties) in te passen in de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- c. de situering van een ondergeschikt bouwdeel buiten het bouwvlak;
- d. het ten aanzien van een ondergeschikt bouwdeel afwijken van de ter plaatse toegestane maximale bouwhoogte.
9.2 Kleine bouwwerken van openbaar nut
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de (dubbel)bestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:
- a. de inhoud maximaal 50 m³ mag bedragen;
- b. de hoogte maximaal 3,00 mag bedragen.
9.3 Randvoorwaarde parkeergelegenheid op eigen terrein
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van dit artikel of op grond van een elders in deze planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid dient ten behoeve van de (toekomstige) functie waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, of dient anderszins elders in de omgeving in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsgrenzen van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen te wijzigen, mits:
- a. de oppervlakte van het te wijzigen aaneengesloten bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt veranderd;
- b. daardoor het door de gemeenteraad in dit bestemmingsplan vastgestelde beleid beter kan worden gerealiseerd;
- c. de aanliggende bestemmingen overeenkomstig worden gewijzigd;
- d. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- e. de wijziging stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
10.2 Wijziging in verband met werkelijke toestand
Onverlet het bepaalde in artikel 10.1 kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Omgevingsvergunning
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
11.2 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
11.3 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, worden de navolgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de onder a. bedoelde terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a. genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijke zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Overtreding algemene gebruiksregels
Overtreding van het bepaalde in artikel 21 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2o van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
12.2 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
12.3 Voorrangsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwen
13.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 14 Slotregel
De regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald als de regels van het bestemmingsplan ‘Stationsweg 106, 106a, 108 en 108b te Oostrum’ van de gemeente Venray.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Eind 2020 heeft initiatiefnemer een verzoek bij het college ingediend tot wijziging van de bedrijfsbestemming in een bestemming Wonen, met behoud van de bedrijfsbestemming voor de werkplaats aan de Stationsweg 106a te Oostrum. Het initiatief heeft betrekking op de percelen kadastraal bekend als gemeente Venray sectie E nummers 4974, 4975 en 4976 en plaatselijk bekend als Stationsweg 106, 106a, 108 en 108b te Oostrum. Door deze wijziging zal de bestemming in overeenstemming worden gebracht met het toegestane gebruik, hetgeen de eigendomsoverdracht vereenvoudigt.
Op 13 januari 2021 heeft het college van Venray hierop gereageerd dat het verzoek past binnen het gemeentelijke beleid.
Betreffende locatie valt binnen het bestemmingsplan De Hulst I (vastgesteld op 18 juni 2013). De locatie heeft de bestemming 'Bedrijf' gekregen met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4 en de functieaanduidingen 'bedrijfswoning', 'specifieke vorm van bedrijf - 1 t/m 2', maatvoering 'maximum bouwhoogte: 8 m' en een bouwvlak waarbinnen alle bebouwing valt.
Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om via een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid de bestemming Bedrijf te wijzigen naar Wonen.
Om de gewenste bestemmingswijziging op deze locatie mogelijk te maken, wordt dan ook de procedure doorlopen tot het gedeeltelijk herzien van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan wordt onderbouwd dat aan de voorwaarde van een goede ruimtelijke ordening wordt voldaan.
1.2 Ligging Plangebied
Het gebied is kadastraal bekend als gemeente Venray, E nummers 4974, 4975 en 4976 en plaatselijk bekend als Stationsweg 106, 106a, 108 en 108b te Oostrum. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 3422 m2.
Op onderstaande kaart is de ligging van het plangebied weergegeven:
Figuur: plangebied (rood aangeduid) op kaart
1.3 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 1 wordt een inleiding gegeven. De aanleiding voor het wijzigingsplan, de ligging van het plangebied en de leeswijzer worden beschreven.
Hoofdstuk 2 geeft het beleidskader weer. Dit is het provinciale en gemeentelijke beleid. Er wordt een overzicht gegeven van het thans vigerende bestemmingsplan voor het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt de ruimtelijke en functionele karakteristiek van het gebied beschreven. De ruimtelijke opbouw van het bedrijventerrein De Hulst en de functies die er voorkomen worden beschreven.
Hoofdstuk 4 bevat de gebiedskenmerken van het plangebied. Kenmerken als archeologie en bodem komen aan de orde. Maar ook kenmerken als natuur, infrastructuur, milieu en water komen aan bod.
In hoofdstuk 5 wordt de ruimtelijke ontwikkeling voor het plangebied kort beschreven.
In hoofdstuk 6 wordt het juridische plan toegelicht. Een overzicht van de in het plan voorkomende bestemmingen en de daarbij geldende voorschriften volgt in dit hoofdstuk.
In hoofdstuk 7 wordt tenslotte de economische haalbaarheid van het plan beschreven.
Hoofdstuk 8 geeft de procedure weer.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (welke op 11 september 2020 is vastgesteld) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.
De Nationale Omgevingsvisie richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
- Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie
Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.
- De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden
Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het van belang om alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld verdiend kan blijven.
- Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken
Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen
In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.
In hoofdstuk 3 van onderhavige plantoelichting zijn de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde gesteld. Tevens in relatie met hoofdstuk 4 kan gesteld worden dat in onderhavig project voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt.
2.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorziet het plan in de toevoeging van woningen, dan is eer 'in beginsel' sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.
In casu blijft de bedrijfsbestemming ter plaatse van het bedrijfsgebouw van het bestaande schildersbedrijf behouden, inclusief de ontsluiting naar de openbare weg. Voor het overige wordt de bedrijfsbestemming omgezet naar de bestemming Wonen; hierdoor worden echter geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt maar worden de twee bedrijfswoningen, waarvan één feitelijk al niet meer werd gebruikt als bedrijfswoning, omgezet naar reguliere woningen.
Het provinciale beleid kent aan het plangebied ook de typering 'overig bebouwd gebied' toe. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1 Bro en de ladder is derhalve niet van toepassing is.
2.1.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)
In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:
- rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
- rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
- rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
- op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
- de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
- primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
- in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
- het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
- rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.
Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.
Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).
Het ontwerp van de Omgevingsvisie en het ontwerp van de bijbehorende Omgevingsverordening zijn in augustus 2020 ter inzage gelegd en is in oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect Wonen is de volgende ambitie in de Omgevingsvisie neergelegd:
Omdat de woonbehoeften veranderen, maar ook omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van wonen en leefomgeving, zijn deze meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk. Vanuit de wetgever is onze provinciale rol wat betreft dit thema beperkt. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiest de provincie voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol.
Wij bekijken woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij onze keuzes houden we rekening met samen- hangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast bezien we de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduur- zamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen zien wij meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaat- adaptieve woonomgeving.
We vinden het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werken we samen met andere beleidsvelden. Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden (zie hiervoor ook het hoofdstuk economie).
Omdat er sprake is van een locatie gelegen binnen het bebouwd gebied (ook in de feitelijke bebouwde kom), er al sprake is van een woonbestemming aan de linker en rechter zijde van het plangebied, alsook (op één bedrijfsperceel na) aan de overzijde van de Stationsweg het geval is, en er geen sprake is van toename van het aantal woningen, en wordt voldaan aan de ladder duurzame verstedelijking zoals beschreven in paragraaf 2.1.2.
2.2.2 Omgevingsverordening Limburg
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.
Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Artikel 12.1 van de omgevingsverordening heeft betrekking op de planvoorraad 'wonen'. Hierin is bepaald dat de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:
a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
d. het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;
e. realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.
|
Zoals in paragraaf 2.3 (Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu sprake van het omzetten van de bedrijfsbestemming naar de bestemming Wonen, en worden hierdoor geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt; de twee bedrijfswoningen, waarvan één feitelijk al niet meer werd gebruikt als bedrijfswoning, worden omgezet naar reguliere woningen.
Voor het plangebied zijn er verder geen beperking opgenomen. Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg.
2.3 Regionale Woonvisie
Op 22 september 2020 heeft de gemeente Venray de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld. In deze visie wordt teruggekeken naar de vorige visie: waar komen we vandaan en wat willen we meenemen naar de nieuwe visie. En zijn er ook zaken die veranderd zijn? Het 'wonen’ is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen' wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is. Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg. Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in:
- Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1-persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De nieuwbouw die wordt toegevoegd dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets.
- Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen(vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen. Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.
Toets aan regionale Woonvisie:
Het project zoals beschreven in hoofdstuk 5 van deze plantoelichting heeft géén consequenties voor de woningvoorraad omdat door het omzetten van de bedrijfsbestemming naar de bestemming Wonen, geen nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt; de twee bedrijfswoningen, waarvan één feitelijk al niet meer werd gebruikt als bedrijfswoning, worden omgezet naar reguliere woningen.
Het project is derhalve passend binnen de regionale Woonvisie Noord-Limburg.
|
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'
In het coalitieakkoord 2018-2022 'Een gezonde toekomst voor Venray' is opgenomen dat de gemeente Venray wil komen tot een nieuwe strategische visie met een horizon tot 2030. Deze stip op de horizon moet richting geven aan de vraag waarin de gemeente zich de komende jaren wil ontwikkelen gezien de actuele trends en ontwikkelingen. Bijvoorbeeld op het gebied van klimaat, energie, duurzaamheid, leefomgeving, gezondheid, demografie en technologie, maar ook kijkend naar de positie en rol van de gemeentelijke overheid.
Hiertoe heeft de gemeenteraad op 27 juni 2019 een nieuwe strategische visie vastgesteld; de Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. Deze visie vervangt de Strategische visie Venray 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025)'.
De toekomstvisie geeft richting om de koers te bepalen waarlangs we de gevolgen van de trends en ontwikkelingen laten landen in de gemeente, binnen de gemeenschap van Venray én in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige (herijkte) strategische visie 'Tweede stad in de Peel' lopen door naar deze visie. 'Venray loopt voorop' geeft een eigentijdse vertaling van zelfsturing met een herijking van participatie en de rol van de overheid. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. Ook is samenwerking nader geduid als het gaat om de regio, met onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners.
Speciale aandacht verdient de komst van de Omgevingswet. De toekomstvisie 2030 is een belangrijke 'eerste stap' (identiteit, kwaliteiten, doelen) voor de totstandkoming van de Omgevingsvisie. In dat traject zal de verdieping plaatsvinden op de toekomstvisie, meer specifiek in de ruimtelijke vertaling.
De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf concrete ambities geformuleerd:
"In het Venray van 2030:
1. zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden;
2. woon je groen en sociaal;
3. zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische
4. kansen;
5. stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing;
6. is iedereen mobiel."
In de toekomstvisie worden weinig directe beleidsuitspraken gedaan over woningbouwontwikkelingen in de gemeente Venray. In ambitie 2 wordt geconstateerd dat Venray zich tot doel stelt, dat er voor de diverse doelgroepen voldoende woningen beschikbaar zijn, welke net iets energiezuiniger zijn dan gemiddelde woningen en welk ook levensloopbestendig zijn.
Onderhavig bestemmingsplan betreft enerzijds een bestendiging van de gebruiksmogelijkheden en anderzijds het omzetten van de bestemming Bedrijf naar de bestemming Wonen, daar waar betreffende woonfunctie in de vorm van 'bedrijfswoning' reeds was toegestaan, alsmede de bestendiging van het gebruik ten behoeve van een klein dienstverlenend bedrijf, dat middels een omgevingsvergunning ook reeds is vergund (kapsalon). Voor deze dienstverlenende functie wordt een functieaanduiding toegekend binnen de bestemming Wonen. Deze functies voegen zich goed in de omgeving. Onderhavig bestemmingsplan heeft geen nieuwe ontwikkeling tot gevolg en is in overeenstemming met de toekomstvisie.
2.4.2 Omgevingsvisie Venray
De Omgevingsvisie Venray, vastgesteld op 2 november 2021, geeft aan wat belangrijk is in de fysieke leefomgeving en gaat in op ambities, beleid en de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, wonen en werken en cultureel erfgoed.
Voortbordurend op de Toekomstvisie 2030 ‘Venray loopt voorop’ wil de gemeente met de omgevingsvisie samen met inwoners, ondernemers en verenigingen een toekomstbeeld schetsen en hen inspireren om de gemeente nog mooier te maken om in te wonen, werken en verblijven. De planhorizon van deze omgevingsvisie is 2030 (gelijk aan de Toekomstvisie), maar er wordt ook een doorkijk gemaakt naar 2050 gezien de grote opgaven waar we voor staan.
Het plangebied is gelegen in 'woongebieden' zoals is te zien op de kaart behorende bij (het ontwerp van) de Omgevingsvisie Venray. In de woongebieden bevinden zich naast de woningen ook allerlei voorzieningen zoals scholen, speel- en groenvoorzieningen.
In de woongebieden wil de gemeente: * aansturen op meer woningkwaliteit * het aantal zorgvoorzieningen afstemmen op de doelgroepen * voorzieningen realiseren om te bewegen en te ontmoeten * meer toegankelijk groen in alle woongebieden * inzetten op behoud en toegankelijkheid van voorzieningen * aandacht besteden aan de fysieke en sociale veiligheid * overlast van houtstook beperken * een Transitievisie warmte opstellen * huisvesting van internationale werknemers bevorderen * duurzame mobiliteit stimuleren | ![]() |
Onderhavig bestemmingsplan betreft enerzijds een bestendiging van de gebruiksmogelijkheden en anderzijds het omzetten van de bestemming Bedrijf naar de bestemming Wonen, daar waar betreffende woonfunctie in de vorm van 'bedrijfswoning' reeds was toegestaan, alsmede de bestendiging van het gebruik ten behoeve van een klein dienstverlenend bedrijf, dat middels een omgevingsvergunning ook reeds is vergund (kapsalon).
Voor deze dienstverlenende functie wordt een functieaanduiding toegekend binnen de bestemming Wonen. Deze functies voegen zich goed in de als 'woongebieden'geypeerde omgeving. Onderhavig bestemmingsplan heeft geen nieuwe ontwikkeling tot gevolg en is niet strijdig met de Omgevingsvisie Venray.
2.4.3 Programma Wonen 'Koers op Wonen – naar meer, beter en groener wonen in Venray’
Het Programma Wonen, Koers op Wonen "naar meer, beter en groener wonen in Venray", zoals door de gemeenteraad vastgesteld op 30 maart 2021, laat zien dat de vraag naar meer woningen wordt bevestigd door de meest recente woningbouwprognose, die beduidend hoger uitkomt dan eerdere prognoses. Ook kwalitatief sluit de behoefte niet goed aan bij het bestaande aanbod/plannen. Er is veel vraag naar (sociale en middeldure) huurwoningen en nultredenwoningen (vanwege de vergrijzing).
In het programma ‘Koers op Wonen – naar meer, beter en groener wonen in Venray’ geeft de gemeente aan hoe vraag en aanbod beter op elkaar aan kunnen sluiten en hoe de gemeentelijke regierol opgepakt kan worden. In het programma worden kaders en ambities beschreven, om zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het woningaanbod te vergroten. Aan de hand van de vier hoofdambities zijn concrete actielijnen uitgewerkt:
1) Versnellen: gezien het urgente woni gtekort benoemen we acties om de woningbouw in Venray gericht te versnellen.
2) Vergroten (kwantiteit): de komende jaren gaan we voor een bouwproductie van minimaal 200 woningen per jaar, door ‘zachte’ plannen hard te maken en extra plannen te ontwikkelen.
3) Veranderen (kwaliteit): woonmilieu, woningtype en -prijs moeten beter aansluiten bij de behoefte.
Naast het uitvoeren van een kwalitatief woningmarktonderzoek wordt ingezet op meer betaalbare woningen, de aanpak van leegstand, de ontwikkeling van bijzondere woonconcepten en meer (tijdelijke) woningen voor specifieke doelgroepen.
4) Vergroenen/verduurzamen: we verhogen de kwaliteit van de woning en de woonomgeving door gerichte maatregelen te nemen op het gebied van groen, klimaatadaptief en duurzaam bouwen.
In casu heeft onderhavig project betrekking géén toevoeging van woningen tot gevolg, maar wordt wel de verkoop-/verhuurbaarheid van de voormalige bedrijfswoningen op de reguliere woningmarkt gestimuleerd. Het project is neutraal ten aanzien van de woningvoorraad.
2.4.4 Energiestrategie
In 2013 is de Energiestrategie 2030 voor de gemeenten Beesel, Venlo en Venray: 'Energie voor groene groei' vastgesteld. Door de gemeenteraad is daarbij de ambitie uitgesproken om in 2030 CO2-neutraal (ofwel energieneutraal met compensatiemaatregelen) te zijn. Op basis van deze visie is door het college het 2e Uitvoeringsprogramma Energie Venray (2018-2021) vastgesteld. Met de Energiestrategie en het bijbehorende UP zijn de doelstellingen en de gefaseerde uitvoering op lange en korte termijn uitgewerkt.
De gemeente is voor het bereiken van de energiedoelen afhankelijk van alle energiegebruikers en energieleveranciers in de gemeente: bedrijfsleven, huishoudens, instellingen etc. De samenleving laat zich echter niet door de overheid sturen om energie te besparen of lokaal duurzaam op te wekken. Daarvoor moet er in de samenleving vooral ruimte zijn die leidt tot creativiteit en innovatie van de bedrijven en inwoners zelf. De overheid heeft daarin een rol als partner die samenwerkt, belemmeringen wegneemt, faciliteert en het goede voorbeeld geeft.
De betrokkenheid van de overheid zorgt voor het aanjagen en versnellen van de gewenste ontwikkelingen.
Het streefbeeld in 2030 voor woningen laat zich als volgt schetsen:
- Gebouwen hebben de laagste energievraag
- Gebouwen worden energiecentrales
- Slimme netwerken zorgen voor optimale uitwisseling
- 50% van de bestaande woningen en gebouwen zijn 50% energiezuiniger en 50% van de woningen voorziet in 100% van eigen energievraag
In casu is er sprake van bestaande woningen en bedrijfsbebouwing. Indien er bij de woningen bijgebouwd gaat worden, zal van initiatiefnemer gevraagd worden om dit 'energie-arm' te realiseren.
2.4.5 Masterplan herstructurering De Hulst I
Op 15 februari 2013 (geactualiseerd augustus 2014) is het Masterplan herstructurering De Hulst I vastgesteld. In samenwerking met de ondernemers, de eigenaren van vastgoed, de gemeente Venray en de Limburgse Herstructureringsmaatschappij voor Bedrijventerreinen is dit masterplan opgesteld voor de herontwikkeling van De Hulst I, gebaseerd op de uitgangspunten van de Structuurvisie, waarbij een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt nagestreefd, zodat de gevestigde bedrijven in een goede bedrijfsomgeving kunnen functioneren. Hierin is met name de herinrichting van de openbare ruimte verder uitgewerkt. Het accent ligt daarbij op het verbeteren van de interne verkeersstructuur en de ontsluiting van het terrein, waarvan het omvormen van de bermen tot groenstroken met een duidelijke fysieke scheiding van de rijweg een onderdeel is.
Onderhavig project is niet strijdig met dit masterplan.
2.4.6 Bestemmingsplan De Hulst I
Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan De Hulst 1 zoals dit door de gemeenteraad is vastgesteld op 18 juni 2013. De locatie heeft de bestemming 'Bedrijf' gekregen met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4 en de functieaanduidingen 'bedrijfswoning', 'specifieke vorm van bedrijf - 1 t/m 2', maatvoering 'maximum bouwhoogte: 8 m' en een bouwvlak waarbinnen alle bebouwing valt.
Onderstaand is de uitsnede uit de verbeelding weergegeven.
Figuur: uitsnede uit vigerende bestemmingsplan
Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om via een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid de bestemming Bedrijf te wijzigen naar Wonen.
Hoofdstuk 3 Gebiedskenmerken
Het plangebied bevindt zich aan de noordrand van bedrijventerrein De Hulst I .
In onderstaande figuur is een kaartje van het gebied opgenomen, waarin het plangebied is aangeduid.
Figuur: plangebied en directe omgeving
Bedrijven
Het bedrijventerrein De Hulst I is hoofdzakelijk ontstaan in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Een deel van de woningen en bedrijfscomplexen langs de Stationsweg dateert al van eerdere datum; zo ook de woningen binnen het plangebied welke in 1930 en 1948 gebouwd zijn. Momenteel laat de (ruimtelijke en functionele) kwaliteit van het bedrijventerrein gedeeltelijk te wensen over. In dit kader is het bedrijventerrein door de provincie Limburg en de gemeente Venray aangemerkt als een te herstructureren bedrijventerrein.
De Hulst I is een relatief kleinschalig bedrijventerrein, dat door de sterke menging van wonen en bedrijven niet structureel geordend is. De meeste bedrijven op het terrein opereren in de sectoren bouwnijverheid, reparatie (garages), groothandel en vervoer. Het zijn vooral kleine en middelgrote ondernemingen, met enkele tot enkele tientallen werknemers.
Langs de zuidzijde van de Stationsweg ligt veelal vrijstaande woonbebouwing. Richting de A73 en de kern Venray bevinden zich een agrarisch bedrijf en een meubelzaak. Opvallend in de huidige structuur is de voormalige bedrijfslocatie van de BAM, welke momenteel wordt herontwikkeld tot woonwerkkavels.
Ontsluiting
Het bedrijventerrein wordt via de Stationsweg en de Henri Dunantstraat ontsloten. Beiden maken deel uit van de hoofdontsluitingsstructuur van Venray. Aan de westzijde loopt binnen het bedrijventerrein een rondlopende wegenstructuur (De Hulst) met twee aansluitingen op de Henri Dunantstraat en een aftakking aan de oostzijde van het gebied welke op het Oostrumsveld uitkomt en het plangebied zal ontsluiten. De Hulst is een zogenaamde erftoegangsweg, welke behoort tot het verblijfsgebied van de bebouwde kom. Centraal door het bedrijventerrein loopt verder ook een belangrijke langzaamverkeersverbinding (Oostrumsveld) tussen de Stationsweg en de Henri Dunantstraat. Op het bedrijventerrein zijn geen parkeervoorzieningen in het openbare gebied aanwezig.
Wat betreft de bereikbaarheid van het plangebied kan worden opgemerkt dat deze goed is: het plangebied is uitstekend per auto bereikbaar. De Hulst I ligt in de directe nabijheid van de toe- en afritten van de A73. De gemeente Venray is verder voornemens om een nieuwe verbindingsweg aan te leggen tussen de Henri Dunantstraat en de Stationsweg, parallel aan en aan de oostkant van de A73.
De bereikbaarheid per openbaar vervoer is eveneens goed te noemen: het stationsgebied van Venray / Oostrum bevindt zich binnen loopafstand van het plangebied. Naast het treinstation zijn hier een busstation en een taxistandplaats gesitueerd.
Parkeren
Parkeren geschiedt in principe op de percelen van de bedrijven zelf: parkeren voor medewerkers en bezoekers, alsmede laden en lossen is uitsluitend toegestaan op eigen terrein. In het binnengebied van het bedrijventerrein is er her en der sprake van overlast als gevolg van geparkeerde auto’s in de bermen. Dit is het gevolg van het feit dat het onderscheid tussen openbaar en privégebied niet overal even duidelijk is en de staat van het onderhoud van de openbare ruimte matig is. Des te belangrijker is de regel dat, zeker bij nieuwe bedrijfspercelen, op eigen terrein voldoende parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
Milieuaspecten spelen een rol in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruimtelijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Milieu-aspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieu-belang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims leggen op de beschikbare ruimte. De integratie van het milieubeleid in andere beleidssectoren leidt ertoe dat de milieuaspecten van dit plan niet alleen in deze paragraaf aan de orde komen.
4.1 Milieu Effect Rapport
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.- beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1, ook al blijft deze onder de drempelwaarde van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen. Onderhavige plantoelichting met beschrijving van de activiteiten, de noodzaak en de (milieu)gevolgen dient tevens gezien te worden als 'aanmeldnotitie' op basis waarvan het m.e.r.-beoordelingsbesluit kan worden genomen.
Kolom 1 | Kolom 2 | Kolom 3 | Kolom 4 | |
Activiteiten | Gevallen | Plannen | Besluiten | |
D 1 1.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelings- project met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3°. een bedrijfsvloerop- pervlakte van 200.000 m2 of meer. | De structuur- visie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. | De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. |
Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage.
Wanneer een woningbouwplan wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '2000 of meer woningen'.
In casu behoeft er geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen. De activiteit voor de omzetting van de twee bedrijfswoningen in burgerwoningen, valt niet binnen de definitie van kolom 1, 'een stedelijk ontwikkelingsproject' waarbij de drempelwaarde van 2000 woningen of 100 ha (kolom 2) wordt overschreden.
Voor het overige zijn er geen planologisch nieuwe ontwikkelingen voorzien; voor het bedrijfsmatige deel zal de vigerende bestemming gehandhaafd blijven.
4.2 Geluidhinder: Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone 48 dB (art. 82 Wgh).
De Stationsweg ter plaatse van het plangebied is een weg waar een snelheidsregime geldt van 50 km/uur. De geluidzone bij deze weg bedraagt 250 meter; het plangebied valt hier binnen.
In casu betreft het twee voormalige bedrijfswoningen, die een reguliere bestemming 'Wonen' zullen krijgen. Het nieuwe bouwvlak 'wonen' ligt met de naar de weg gekeerde zijde gelijk aan de bestaande voorgevel van de woning. Wanneer de wijziging via een bestemmingsplan wordt gerealiseerd, hoeft er geen (nieuwe) hogere waarde te worden vastgesteld. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere (burger)woning.
Voor het overige zullen geen geluid-relevante wijzigingen worden opgenomen in onderhavig bestemmingsplan, in vergelijking met de vigerende bestemming 'Bedrijf'.
4.3 Bodemkwaliteit
Indien met een bestemmingsplan een nieuwe bodemgevoelige functie wordt toegelaten, dient onderzocht te worden of de bodem hiertoe geschikt is. Het omzetten van de bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen betreft echter geen nieuwe bodemgevoelige functie, maar wel een andere bodemgevoelige functie waardoor het noodzakelijk is om middels een historisch bodemonderzoek de redelijkerwijs te verwachten kwaliteit van de bodem te onderzoeken.
Op 10 november 2021 is door Econsultancy BV de rapportage, inhoudende het historisch bodemonderzoek, opgesteld. Hierin is het volgende geconstateerd:
'Het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanwijziging.
Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie'te verwachten.
In het verleden is een boomgaard op de onderzoekslocatie geweest. Daar dit geen fruitboomgaard betreft is de bodem ter plaatse niet verdacht op OCB.
Gezien de heersende grondwaterstromingsrichting wordt niet verwacht dat een eventuele verontreiniging van het noordelijk gelegen perceel invloed heeft op onderhavige onderzoekslocatie.
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem en de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.
Algemeen
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.'
De onderzoeksrapportage is als bijlage bij de plantoelichhting gevoegd.
4.4 Luchtkwaliteit
Kleine en grote projecten
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit "Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
a) inrichtingen
b) infrastructuur
c) kantoorlocaties
d) woningbouwlocaties
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Het onderhavige project is met de bestemmingswijziging van twee bestaande voormalige bedrijfswoningen in twee burgerwoningen dusdanig beperkt van omvang dat de conclusie kan worden getrokken dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan heeft verder geen toename van verkeersbewegingen tot gevolg, voor wat betreft het resterende deel van de bestemming Bedrijf danwel als gevolgen van de functie 'dienstverlening', welke beiden een bestendiging betreffen van bestaande gebruiksmogelijkheden.
Andersom geredeneerd kan op basis van de luchtkwaliteitskaarten uit de Atlas Leefomgeving (RIVM) geconstateerd worden dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied goed is. De actuele fijnstofconcentratie op 20 april 2021 bedroeg 28 microgram/m3 en de actuele stikstofconcentratie 26,5 microgram/m3. De grens tussen 'goed' en 'matig' ligt op 30 microgram/m3.
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.
4.5 Externe Veiligheid
Bedrijven
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr. Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde "categoriale inrichtingen") en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de wijziging van een bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken. Indien een kwetsbaar object wordt gerealiseerd binnen de PR-contour 10-6/jr. is dat alleen acceptabel indien aan de planologische maatregel of de milieuvergunning zodanige voorwaarden worden verbonden dat binnen 3 jaar de PR-contour 10-6/jr. gehaald wordt. Tot die tijd geldt dan de PR-contour 10-5/jr. als grenswaarde.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen. Wel bevindt zich in de ruimere omgeving van het plangebied een bovengrondse propaantank met een inhoud van 8.000 l (ter plaatse van de Henri Dunantstraat, behorende bij het agrarisch aan de Stationsweg 82). De plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. bedraagt 25 m. De feitelijke afstand tot het plangebied is echter ruim 340 m waardoor het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor onderhavig project.
Uitsnede risicokaart
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
De dichtstbijzijnde wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn de autosnelweg A73 (Nijmegen-Venlo) en de provinciale weg N270 (Deurneseweg). Het plangebied ligt op een afstand van circa 500 meter van de A73 en ruim 600 meter van de N270.
Over de A73 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Daarmee moet bij de uitvoering van het project rekening worden gehouden met de aanwezigheid van het plasbrandaandachtsgebied (invloedsgebied van brandbare gassen, toxische vloeistoffen en toxische gassen). De A73 kent ter hoogte van het plangebied geen 10-6 /jaar plaatsgebonden risicocontour. Verder is de afstand tot het plangebied zo groot dat als gevolg hiervan het groepsrisico niet hoeft te worden verantwoord.
De N270 kent ter hoogte van het plangebied een plaatsgebonden risicocontour 10-6 /jaar met een omvang van 33 meter. De afstand van het plangebied tot de N270 is zo groot, dat het niet binnen het invloedsgebied van deze weg valt en het groepsrisico niet verantwoord hoeft te worden.
Het plangebied bevindt zich verder circa 400 m van de spoorlijn Nijmegen-Venlo. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr.is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het plangebied ligt hier ruim achter.
Dit houdt in dat voor het aspect externe veiligheid geen knelpunt aanwezig is.
4.6 Milieuzonering
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Voor een inrichting als het te behouden schildersbedrijf dat bij maximale werkzaamheden geschaard wordt onder milieucategorie 3.2 dient in verband met geluid, een richtafstand van 100 meter tot gevoelige functies in een rustige woonwijk/rustig buitengebied aangehouden te worden. De feitelijke afstand van de bedrijfsbestemming tot aan (het bouwvlak van) woningen van derden bedraagt echter 0 meter; beide functies grenzen aan elkaar. De bedrijfsactiviteiten worden als gevolg van de omzetting van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen niet extra belemmerd, omdat er al een woonbestemming aan het bedrijf grenst en de bedrijfswoningen feitelijk al in gebruik van zonder dat de bewoners een relatie hebben met het schildersbedrijf. Het is verder ook de bedoeling dat de bedrijfsactiviteiten na de verhuizing van het schildersbedrijf naar het zuidelijk gelegen bedrijfsperceel, aan de stationsweg 106a beperkt worden tot de lichtere bedrijvigheid in de milieucategorie 1 en 2.
De aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de naar burgerwoningen om te zetten voormalige bedrijfswoningen blijft geheel ongewijzigd en zal in de toekomst alleen maar beter worden.
Er zijn vanuit het oogpunt van milieuzonering dan ook geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
4.7 Waterhuishouding
4.7.1 Waterbeleid
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray (Toetssteen openbare ruimte) als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water.
2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving.
3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.
4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.
5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.
6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.
7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
8. Beheer en onderhoud regelen.
Hergebruik
Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.
Infiltratie, buffering en afvoer
Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.
4.7.2 Waterhuishoudkundige situatie
Het project dat aanleiding is voor onderhavig bestemmingsplan, heeft geen consequenties voor het aspect hemelwaterinfiltratie. Immers, de bestaande voormalige bedrijfswoningen zullen alleen van functie wijzigen doch de bebouwde oppervlakte zal niet toenemen in relatie tot de huidige planologische mogelijkheden, hetgeen geen negatieve gevolgen heeft voor de infiltratie van het hemelwater.
Indien binnen de nieuwe planregels bebouwing wordt toegevoegd, dan zal er altijd sprake dienen te zijn van hemelwaterinfiltratie op eigen perceel. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening wordt dan uitgegaan van een neerslaggebeurtenis waarbij 100 mm per m2 verhard afvoerend oppervlak afgekoppeld dient te worden.
Afvoer van vuilwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.
Bouwmaterialen
De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.
Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding. Vanwege het ontbreken van consequenties voor het aspect hemelwaterinfiltratie, is vooroverleg met het Waterschap Limburg niet noodzakelijk.
4.8 Gebiedsbescherming
Uit de POL-kaarten ‘Natuur’ en 'Landschap' blijkt dat het projectgebied niet als een waardevol ‘groen’ element is aangeduid.
Het dichtstbijgelegen als Natuurnetwerk Nederland (voorheen: EHS) bevind zicht op circa 600 m ten zuiden van het plangebied en het dichtstbij gelegen Natura 2000 gebied (Boschhuizerbergen) bevindt zich op een afstand van circa 1,3 km van het plangebied (zie onderstaande afbeelding).
Figuur: uitsnede Natura 2000
Verstorende effecten van de van functie te wijzigen woningen op dit gebied zijn allerminst te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar.
Van een 'aanlegfase' is het kader van stikstofemissie is geen sprake vanwege het feit dat de woningen fysiek reeds bestaand zijn en voor de 'gebruiksfase' zal er ook geen wijziging zijn welke relevant is voor emissie van stikstof.
Voor het positief bestemde en binnen onderhavig plangebied gelegen bedrijf is eveneens sprake van een bestaande situatie.
4.9 Soortenbescherming
4.9.1 Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.
In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.
Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:
- er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
- er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
- en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan
worden gelegd.
4.9.2 Quick scan flora en fauna
Het plangebied is op dit moment al bebouwd en in gebruik als bedrijf respectievelijk wonen, hetgeen betekent dat de onbebouwde gronden worden gebruikt voor parkeren, achtertuinen en de gebruikelijke menselijke activiteiten.
Op basis van de natuurgegevens van de provincie Limburg valt te zien dat in de directe omgeving van het plangebied geen beschermde planten zijn waargenomen. Tevens is gebruik gemaakt van actuelere flora- en faunagegevens uit onder andere het www.waarneming.nl. Over een heel kalenderjaar (april 2020 - april 2021) is voor het gebied 'Venray - Bedrijventerrein De Hulst ' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek binnen en op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.
Het omzetten van de bestemming Bedrijf naar de bestemming Wonen (zonder bouwactiviteiten) heeft in essentie uitsluitend positieve ecologische gevolgen.
Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.
Door eventuele (graaf)werkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.
4.10 Cultuurhistorie En Archeologie
Het betreft een gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarden, volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg.
Op de door de gemeente Venray opgestelde archeologische beleidskaart valt af te lezen dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft (categorie 4).
Figuur: archeologische beleidskaart
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een nader onderzoek plaatsvinden.
Binnen het gebied aangeduid als categorie 4 geldt vanuit archeologisch oogpunt een onderzoeksplicht indien de verstoringsdiepte meer dan 50 cm onder maaiveld gaat én een oppervlakte heeft van meer dan 500 m2. Aan deze gebieden is in het vigerende bestemmingsplan De Hulst I dan ook een archeologische dubbelbestemming toegekend. Deze dubbelbestemming zal op het plangebied blijven rusten.
Nader archeologisch onderzoek is, gezien omvang en impact van het project op de bodem, verder niet noodzakelijk.
4.11 Kabels En Leidingen
Nabij het plangebied loopt in noord-zuidrichting een 150 kVhoogspanningsverbinding.
In het vigerende bestemmingsplan is op de verbeelding een dubbelbestemming (belemmeringszone) opgenomen, rekening houdend met de belangen van de beheerder van deze leiding. De hoogspanningsverbinding heeft een belemmeringszone (uitwaaizone) van 20 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd. Deze belemmeringszone reikt net niet tot aan het plangebied.
Daarnaast zijn in en om het plangebied diverse telecomkabels, elektriciteitsleidingen, gasleidingen, rioolleidingen en waterleidingen aanwezig welke geen planologische bescherming behoeven, maar waarmee tijdens eventuele werkzaamheden wel rekening dient te worden gehouden.
4.12 Verkeer
Het plangebied wordt via de Stationsweg rechtstreeks richting het centrum van Venray ontsloten. Deze maakt deel uit van de ontsluitingsstructuur van Venray en wordt getypeerd als een wijkontsluitingsweg. Via de Oirloseweg wordt aangesloten op de Deurneseweg (regionale ontsluiting in oost-westrichting), welke tevens de toerit vormt naar de A73 in noord-zuidrichting.
Centraal door het bedrijventerrein loopt, ten westen van het plangebied, een belangrijke langzaamverkeersverbinding (Oostrumsveld) tussen de Stationsweg en de Henri Dunantstraat. Het betreft een doodlopende weg, bedoeld voor fietsers en voetgangers.
De gemeente Venray is verder voornemens om een nieuwe verbindingsweg aan te leggen tussen de Henri Dunantstraat en de Stationsweg, parallel aan en aan de oostkant van de A73.
Parkeren ten behoeve van het schildersbedrijf (en eveneens voor de lichtere functies welke hier mogelijk voor in de plaats kunnen komen) geschiedt op eigen perceel aan de voorzijde van het bedrijfsgebouw; hierin zullen geen wijzigingen plaatsvinden. De bestaande parkeerruimte is op onderstaande luchtfoto in het rode kader te zien:
Parkeren binnen bedrijfsbestemming
Voor de woningen (of het nu bedrijfs- of burgerwoningen betreft) zal gebruik moeten worden gemaakt van de ruimte tussen de voorgevels en de openbare weg. De breedte bedraagt circa 4 meter, maar is slechts voor een klein deel in eigendom van initiatiefnemer. Echter, de feitelijke bebouwingsstructuur en de inrichting van de openbare ruimte laat geen andere mogelijkheid open. Over de lengte van de voorgevels van de woningen (circa 21 meter) kunnen 3 voertuigen worden geparkeerd. Langs de rechter zijgevel van de Stationsweg 106 zou ook nog één parkeerplek op eigen perceel kunnen worden gerealiseerd.
Parkeerstrook aan voorzijde van plangebied
Toe te voegen parkeerplek
Nu de gronden tussen het bedrijfsgebouw en de openbare weg ook eigendom zijn van initiatiefnemer, bestaat de mogelijkheid voor dubbel ruimtegebruik; gedurende de werktijden van het bedrijf zal die parkeerplaats gebruikt worden door personeel, maar buiten werktijden zullen de bewoners of bezoekers hier ook gebruik van kunnen maken, hetgeen de verkeersveiligheid en parkeersituatie langs de Stationsweg ten goede zal komen.
Om te waarborgen dat bij de woning aan de Stationsweg 106 te allen tijde op eigen perceel kan worden geparkeerd, zal de bestemming 'Wonen' ter plaatse van de zijgevel worden verruimd, tot aan de parkeerplaatsen welke toebehoren aan de bedrijfsruimte. Hierdoor is het zelfs mogelijk om voertuigen achter de achtergevel van de woning te parkeren. Hiertoe is het echter ook noodzakelijk dat bij verkoop van de woning dit deel van het perceel mee wordt overgedragen. Deze verschuiving van kadastrale grenzen en bestemmingen leidt tot het volgende beeld dat tevens is doorvertaald naar de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan:
Verlegging kadastrale grens en bestemmingsgrens ten behoeve van parkeerruimte bij Stationsweg 106
Al met al zorgt deze ontwikkeling voor een lagere parkeerdruk in het openbaar gebied.
De bereikbaarheid per openbaar vervoer is goed te noemen: het stationsgebied van Venray / Oostrum bevindt zich op minder dan 1 km van het plangebied. Naast het treinstation zijn een busstation en een taxistandplaats gesitueerd.
4.13 Niet Gesprongen Explosieven
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het besluitgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico’s van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren.
Voorafgaand aan het roeren van de bodem, anders dan door regulier gebruik van de grond, dient door de initiatiefnemer te worden aangetoond dat in de grond geen niet-gesprongen explosieven aanwezig zijn.
Hoofdstuk 5 Ruimtelijke Ontwikkeling
In dit hoofdstuk wordt het project, waarvoor deze wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is, beschreven. Er wordt ook ingegaan op de architectonische kwaliteit en duurzaam bouwen.
5.1 Project
Eind 2020 heeft initiatiefnemer een verzoek bij het college ingediend tot wijziging van de bedrijfsbestemming in een bestemming Wonen, met behoud van de bedrijfsbestemming voor de werkplaats aan de Stationsweg 106a te Oostrum. Het initiatief heeft betrekking op de percelen kadastraal bekend als gemeente Venray sectie E nummers 4974, 4975 en 4976 en plaatselijk bekend als Stationsweg 106, 106a, 108 en 108b te Oostrum. Door deze wijziging zal de bestemming in overeenstemming worden gebracht met het toegestane gebruik, hetgeen de eigendomsoverdracht vereenvoudigt.
Binnen de bestemming Wonen zal een aanduiding ten behoeve van kleinschalige dienstverlening worden opgenomen; in beginsel is deze bedoeld om het vergunde gebruik als kapsalon op deze locatie te bestendigen, maar tevens de mogelijkheid te bieden om een andere gebruiksfunctie toe te staan welke passend is binnen de bestaande bebouwing, zowel qua vloeroppervlak als qua gebruiksmogelijkheden.
Ter plaatse van het positief bestemde en bestaande schildersbedrijf zijn eveneens andere bedrijfsactiviteiten mogelijk, weliswaar in een lagere milieucategorie als voor het schildersbedrijf geldt.
Figuur: schets functietoedelingen
5.2 Architectonische Kwaliteit En Erfbeplanting
De architectonische kwaliteit van de bedrijfsgebouw en woningen wijzigt niet.
Het achtererf, in de richting van het aangrenzende nieuwe bedrijfsperceel dat buiten dit plangebied valt, is als tuin ingericht met veel bomen en struiken. In beginsel blijft deze begroeiing behouden; in geval van herinrichting zal ervoor zorg worden gedragen dat er zeer substantieel groen in de vorm van bomen en planten terug zal komen. Hierbij zal aandacht zijn voor biodiversiteit en hemelwaterinfiltratie.
5.3 Ontsluiting En Parkeren
Het plangebied wordt via de Stationsweg rechtstreeks richting het centrum van Venray ontsloten. Deze maakt deel uit van de ontsluitingsstructuur van Venray en wordt getypeerd als een wijkontsluitingsweg. Via de Oirloseweg wordt aangesloten op de Deurneseweg (regionale ontsluiting in oost-westrichting), welke tevens de toerit vormt naar de A73 in noord-zuidrichting.
Centraal door het bedrijventerrein loopt, ten westen van het plangebied, een belangrijke langzaamverkeersverbinding (Oostrumsveld) tussen de Stationsweg en de Henri Dunantstraat. Het betreft een doodlopende weg, bedoeld voor fietsers en voetgangers.
Parkeren ten behoeve van het schildersbedrijf (en eveneens voor de lichtere functies welke hier mogelijk voor in de plaats kunnen komen) geschiedt op eigen perceel aan de voorzijde van het bedrijfsgebouw; hierin zullen geen wijzigingen plaatsvinden. De bestaande parkeerruimte is op onderstaande luchtfoto in het rode kader te zien:
Parkeren binnen bedrijfsbestemming
Voor de woningen (of het nu bedrijfs- of burgerwoningen betreft) zal gebruik moeten worden gemaakt van de ruimte tussen de voorgevels en de openbare weg. De breedte bedraagt circa 4 meter, maar is slechts voor een klein deel in eigendom van initiatiefnemer. Echter, de feitelijke bebouwingsstructuur en de inrichting van de openbare ruimte laat geen andere mogelijkheid open. Over de lengte van de voorgevels van de woningen (circa 21 meter) kunnen 3 voertuigen worden geparkeerd. Langs de rechter zijgevel van de Stationsweg 196 zou ook nog één parkeerplek op eigen perceel kunnen worden gerealiseerd.
Parkeerstrook aan voorzijde van plangebied
Toe te voegen parkeerplek
Nu de gronden tussen het bedrijfsgebouw en de openbare weg ook eigendom zijn van initiatiefnemer, bestaat de mogelijkheid voor dubbel ruimtegebruik; gedurende de werktijden van het bedrijf zal die parkeerplaats gebruikt worden door personeel, maar buiten werktijden zullen de bewoners of bezoekers hier ook gebruik van kunnen maken, hetgeen de verkeersveiligheid en parkeersituatie langs de Stationsweg ten goede zal komen.
Om te waarborgen dat bij de woning aan de Stationsweg 106 te allen tijde op eigen perceel kan worden geparkeerd, zal de bestemming 'Wonen' ter plaatse van de zijgevel worden verruimd, tot aan de parkeerplaatsen welke toebehoren aan de bedrijfsruimte. Hierdoor is het zelfs mogelijk om voertuigen achter de achtergevel van de woning te parkeren. Hiertoe is het echter ook noodzakelijk dat bij verkoop van de woning dit deel van het perceel mee wordt overgedragen. Deze verschuiving van kadastrale grenzen en bestemmingen leidt tot het volgende beeld dat tevens is doorvertaald naar de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan:
Verlegging kadastrale grens en bestemmingsgrens ten behoeve van parkeerruimte bij Stationsweg 106
Al met al zorgt deze ontwikkeling voor een lagere parkeerdruk in het openbaar gebied.
De bereikbaarheid per openbaar vervoer is goed te noemen: het stationsgebied van Venray / Oostrum bevindt zich op minder dan 1 km van het plangebied. Naast het treinstation zijn een busstation en een taxistandplaats gesitueerd.
5.4 Duurzaamheid
Voorzover van toepassing zullen bij eventuele toekomstige wijzigingen aan de woningen en bedrijfsgebouw zal aandacht zijn voor duurzaamheid en zal worden beoordeeld of voor energievoorziening gebruikt zal worden gemaakt van zonne-energie, aardwarmtepomp ter verwarming en koeling van de gebouwen of toepassing van balansventilatie (warmte-terugwin-installatie), en zal er voor worden gezorgd dat de nieuwe gebouwen zeer goed geïsoleerd worden en een zeer lage warmtevraag hebben.
Hoofdstuk 6 Juridisch Plan
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- plantoelichting
- planregels;
- verbeelding.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
- Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
- PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
- Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.
6.2 Planmethodiek
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
Verder is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de systematiek van het bestemmingsplan De Hulst I.
6.3 Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.
In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 7 Economische Haalbaarheid
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden eigendom van initiatiefnemer. De gronden zijn niet belast met een beperkt zakelijk recht van derden.
Er zal een planschadeverhaalsovereenkomst worden afgesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer. Er is geen sprake van een bouwplan in de zin van de grondexploitatiewet: er hoeven door het bevoegd gezag geen kosten te worden gemaakt voor algemene voorzieningen, nutsvoorzieningen, de inrichting van de openbare ruimte of het bouwrijp maken van de locatie.
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het project heeft geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden tot gevolg, zodat gesteld kan worden de maatschappelijke uitvoerbaarheid niet in het geding is.
8.2 Procedure
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken na de ter inzagetermijn, te beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit betreft een termijn van orde.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door Gedeputeerde Staten (GS) een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan GS.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
8.3 Omgevingsdialoog
Omwonenden zijn door initiatiefnemer op de hoogte gesteld van de plannen. Een verslag van deze omgevingsdialoog is aan het bevoegd gezag ter hand gesteld.
8.4 Zienswijzen Ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerp-besluit tot herziening van het bestemmingsplan heeft vanaf 17 juni tot en met 28 juli 2022 voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.