Oostrum-Oost
Bestemmingsplan - Gemeente Venray
Vastgesteld op 27-06-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Oostrum-Oost' met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP22024-va01 van de gemeente Venray;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aaneengebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gebouwd / verbonden zijn;
1.6 archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende of te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;
1.7 architectonische waarde
De aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bed & breakfast
het bieden van de mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning.
1.10 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepen aan huis daaronder niet begrepen;
1.11 bedrijf aan huis
Het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het beroep aan huis, gericht op consumentenverzorging geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd;
1.12 begane grond
de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld;
1.13 beroep aan huis
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van prostitutie;
1.14 bestaand
ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig;
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijgebouw
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende voeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 carport
een overkapping van lichte constructie, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig, welke geen tot de constructie behorende wanden heeft;
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 erf
Een gedeelte van het perceel, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij geldt:
- Achtererf: erf achter de met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied evenwijdig gelegen lijn, die het hoofdgebouw raakt:
aan een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op 1 meter achter het snijpunt met de voorgevel, en,
aan een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op het snijpunt met de achtergevel.
- Voorerf: erf dat geen onderdeel is an het achtererf.
- Zijerf: het gedeelte van het erf dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw, startend bij de voorkant en eindigend bij de achterkant van het hoofdgebouw. Het zijerf maakt onderdeel uit van het voorerf wanneer het grenst aan openbaar gebied, als dit niet zo is dan maakt het onderdeel uit van het achtererf vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 geschakelde woning
woning waarvan het hoofdgebouw via een bijgebouw verbonden is met het volgende hoofdgebouw en waarvan het hoofdgebouw op de perceelsgrens is gebouwd;
1.30 gevel
Buitenmuur van een gebouw, waarbij geldt:
- Voorgevel: de gevel aan de voorzijde van een hoofdgebouw.
- Zijgevel: de gevels van een hoofdgebouw die haaks staan op de voorgevel.
- Achtergevel: de gevel van een hoofdgebouw die zich aan de tegenovergestelde kant van de voorgevel bevindt.
1.31 grondgebonden woning
een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere halfvrijstaande, geschakelde of aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
1.32 hoeksituatie
een perceel dat met minimaal twee aaneengesloten zijden grenst aan een weg of twee kruisende wegen;
1.33 hoofdgebouw
een of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.34 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;
1.35 kunstwerk
object van artistieke kunstuiting;
1.36 maaiveld
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft;
1.37 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo;
1.38 onderschikte bouwdelen
onderdelen van een hoofdgebouw die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en bijgebouwen, zoals erkers, ingangpartijen, luifels, schoorstenen en antennes;
1.39 ondergronds
beneden het peil;
1.40 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.41 overige bouwwerken
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct duurzaam met de aarde is verbonden;
1.42 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand;
1.43 patiowoning
een woning, die wordt gekenmerkt doordat de buitenruimte (meestal in de vorm van een tuin geheel of nagenoeg geheel is ingesloten door de bouwmassa van de betreffende woning, aangrenzende woning(en) en/of muren;
1.44 peil
voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.45 permanente bewoning
Bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf;
1.46 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Raamprostitutie is hieronder mede begrepen;
1.47 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf en bordeel zijn hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan. Hieronder wordt mede verstaan prostitutie en raamprostitutie;
1.48 stedenbouwkundig beeld
Het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving;
1.49 twee-aaneengebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee woningen die met het hoofdgebouw aan elkaar zijn gebouwd;
1.50 verbeelding
de plankaart van het plan;
1.51 voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.52 voorzieningen van openbaar nut
een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, bovengrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.53 vrijstaande woning
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;
1.54 waterhuishoudkundige voorzieningen
boven- en ondergrondse voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, infiltratie en waterkwaliteit;
1.55 weg
een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen;
1.56 woning / wooneenheid
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.57 woningsplitsing
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand;
2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Ten aanzien van het bepaalde in artikel 3.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- b. de situering en afmetingen van de bouwpercelen;
indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:
- 1. de woonsituatie;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
- 4. de milieusituatie;
- 5. de gebruiksmogelijkheden in aangrenzende bestemmingen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Ten aanzien van het bepaalde in artikel 5.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- b. de situering en afmetingen van de bouwpercelen;
indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:
- 1. de woonsituatie;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
- 4. de milieusituatie;
- 5. de gebruiksmogelijkheden in aangrenzende bestemmingen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in:
- a. artikel 5.2.2 onder a. voor het bouwen van een hoofgebouw buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter;
- b. artikel 5.2.2 onder i voor het verhogen van de maximale toegestane breedte van het hoofdgebouw;
- c. artikel 5.2.3 onder a sub 4 voor het overschrijden van de maximale oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 100 m2, mits het achtererf, ook na de bouw van bijgebouwen als bedoeld onder 5.2.3 onder a sub 3 en carports, voor niet meer dan 40% wordt bebouwd;
Onder de voorwaarden dat:
- d. de belangen van de eigenaren en / of gebruikers van de nabij gelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- e. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 14.3 in acht dient te worden genomen.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen op en in de als 'Waarde - Archeologie 2' aangeduide gronden gelden de volgende regels:
- a. Op en in de als 'Waarde - Archeologie 2' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 250 m2 per bouwperceel gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
- b. Indien de verstoring meer dan 250 m2 per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm dient de aanvrager een rapport (bureauonderzoek, inventariserend (verkennend, karterend of waarderend) veldonderzoek d.m.v. proefsleuven of boringen, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 14.3 in acht dient te worden genomen.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen op en in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangeduide gronden gelden de volgende regels:
- a. Op en in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 500 m2 per bouwperceel (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
- b. Indien de verstoring meer dan 500 m2 per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm dient de aanvrager een rapport (bureauonderzoek, inventariserend (verkennend, karterend of waarderend) veldonderzoek d.m.v. proefsleuven of boringen, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergronds bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen beperkingen, de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan bij bestaande hoofd- en bijgebouwen met dien verstande dat ondergrondse bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan binnen de gevelgrenzen van de bestaande hoofd- en bijgebouwen;
- b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
- c. in aanvulling op het bepaalde in sub a en b is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- 1. het zwembad dient te worden gebouwd in het achtererf en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
- 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde in de regels voor de van toepassing zijnde bestemming in acht wordt genomen;
- 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
- d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.
- e. de ondergrondse ruimte(n) mogen uitsluitend van binnenuit bereikbaar zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben.
9.2 Infiltratie
9.3 Parkeergelegenheid
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Onverlet het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het (ook) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het laten gebruiken danwel het doen laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
10.2 Voorwaardelijke verplichting archeologisch onderzoek
Ter plaatse van de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Wonen' wordt tot strijdig gebruik in elk geval gerekend het bouwen van nieuwe bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1, 4.1 en 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder dat een verkennend booronderzoek is uitgevoerd, zoals geadviseerd in het archeologisch vooronderzoek dat is opgenomen als bijlage 10 bij de toelichting, en eventueel hieruit voortvloeiende karterende en waarderende vooronderzoeken en definitief onderzoek doormiddel van opgraving zijn uitgevoerd, waarbij door een ter zake deskundige wordt verklaard dat de bodem geschikt wordt geacht voor het in lid 3.1, 4.1 en 5.1 bedoelde gebruik.
10.3 Parkeergelegenheid
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 10%-regeling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% en maximaal 1 meter van die maten en percentages indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere omgevingsvergunning/ontheffing is of kan worden verleend.
11.2 Bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het uitbreiden van het bouwvlak, binnen de bestemming, tot maximaal 10%, met dien verstande dat:
- a. binnen een afstand van minimaal 5 meter tot aan de zijdelingse en achterste perceelsgrens geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
- b. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van de nabij gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden geschaad;
- c. er uit oogpunt van brandveiligheid geen belemmeringen zijn.
11.3 Meetverschillen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen, indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3 meter bedraagt.
11.4 Voorzieningen van openbaar nut
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:
- a. de inhoud maximaal 50 m3 mag bedragen;
- b. de hoogte maximaal 3 meter mag bedragen.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Feitelijke situatie
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
13.1 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.9a van de Wro van toepassing.
13.2 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende vier weken voor belanghebbenden ter inzage op het gemeentehuis;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend op de internetsite van de gemeente Venray;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij het bevoegd gezag;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Overtreding algemene gebruiksregels
Overtreding van het bepaalde in artikel 21 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
14.2 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
14.3 Voorrangsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanOostrum-Oost.
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Venray van 27 juni 2023
Mij bekend,
de raadsgriffier.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Om een deel van de woonbehoefte binnen de kern Oostrum op te vangen, wordt de locatie Oostrum-Oost herontwikkeld tot een nieuw woongebied met maximaal 59 woningen. Het gaat daarbij om een mix van verschillende woningtypen, om te voorzien in de woningbehoefte van verschillende doelgroepen. Het betreft grondgebonden sociale huurwoningen, kleinere goedkope grondgebonden koopwoningen, eengezinskoopwoningen, gelijkvloerse woningen en twee-onder-een-kapwoningen. Aanvullend worden ten behoeve van een particulier initiatief ook twee vrijstaande woningen, aan de zijde van de Van Broekhuizenstraat, gerealiseerd.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de bouw van de woningen mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in de gemeente Venray, aan de noordoostzijde van de kern Oostrum. Kadastraal staat het plangebied bekend als gemeente Venray, sectie S, nr's 339, 932 (deels), 1876 en 1877. Het plangebied heeft een omvang van circa 22.750 m2 en wordt begrensd door:
- Noordzijde: de Van Broekhuizenstraat
- Oostzijde: een zijdelingse woonperceelsgrens en agrarische gronden;
- Zuidzijde: een drietal woonpercelen en de Mgr. Hanssenstraat;
- Westzijde: de achterperceelsgrenzen van de woningen aan de Geysterseweg.
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode stip)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldend(e) Bestemmingsplan(nen)
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Oostrum', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 22 december 2015. In het bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
De beoogde woningbouwontwikkeling is niet passend binnen de beide bestemmingen, omdat ter plaatse geen (extra) woningen mogen worden gerealiseerd. Vandaar dat de bestemming voor de gronden in het plangebied moet worden herzien.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Huidige Situatie
In de bestaande situatie bestaat het plangebied uit enkele agrarische percelen en een deel van een boerenerf met een opstal. Het boerenerf aan de Geysterseweg 2 bestaat uit één woning met twee opstallen, waarvan de meest noordelijke opstal dus binnen het plangebied valt en zal worden gesloopt. Opgaand groen ontbreekt in nagenoeg het gehele plangebied.
Het plangebied wordt aan de noord-, zuid- en westzijde omgeven door bestaande woningen. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan agrarische percelen. Op navolgende afbeeldingen zijn impressies van het plangebied en de omliggende bestaande bebouwing weergegeven:
Impressie van het plangebied vanaf de Mgr. Hanssenstraat
Impressie bestaande bebouwing met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
2.2 Toekomstige Situatie
Aan de oostzijde van Oostrum hebben al verschillende woningbouwontwikkelingen plaatsgevonden, waaronder enkele kleinschaligere initiatieven langs de Van Broekhuizenstraat en een nieuwe woonbuurt aan de noordzijde van de Oostrumsche Beek. De voorliggende woningbouwontwikkeling sluit hierbij aan en vormt een nieuwe afronding aan deze oostzijde van Oostrum.
De belangrijkste uitgangspunten die gehanteerd zijn in het ontwerp zijn:
- Het creëren van een landschappelijke overgang tussen de nieuwbouw en het landelijk gebied. Hiertoe wordt aan de oost- en westzijde van het plangebied een groene zone gecreëerd, waar tevens ruimte is voor de berging van hemelwater;
- Het open houden van een zichtlijn tussen enerzijds de kerk en omgeving, en anderzijds het landelijk gebied;
- Een nieuwe ontsluiting tussen de Van Broekhuizenstraat aan de noordzijde en de Mgr. Hanssenstraat aan de zuidzijde. Door een deel van de ontsluiting aan de buitenzijde te leggen blijft het omliggende landschap voor iedereen beleefbaar;
Visualisatie van de gehanteerde uitgangspunten
Nagenoeg alle woningen worden ontsloten via een lus-ontsluiting die op twee plaatsen verbonden is met de bestaande wegenstructuur.
Concept/indicatieve verkaveling + inrichting Oostrum-Oost
Programma
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 59 grondgebonden woningen mogelijk. Van de 59 woningen worden er 2 wooneenheden op particuliere gronden langs de Van Broekhuizenstraat gerealiseerd. De andere 57 wooneenheden maken onderdeel uit van de ontwikkeling van het nieuwe woongebied. De woningen zijn voor verschillende doelgroepen bedoeld, variërend van woningen voor starters, levensloopbestendige woningen voor ouderen en woningen voor gezinnen. Het gaat om 9 grondgebonden sociale huurwoningen, 10 kleinere goedkope grondgebonden koopwoningen, 16 eengezinskoopwoningen, 6 gelijkvloerse woningen en 16 twee-onder-een-kapwoningen.
2.2.1 Beeldkwaliteit
In deze paragraaf zijn de beeldkwaliteitscriteria voor de woningbouwontwikkeling Oostrum-Oost opgenomen. Het gaat daarbij om concrete toetsingscriteria, die als zodanig kunnen worden toegepast bij de beoordeling van de (toekomstige) bouwplannen in het kader van een aanvraag van een omgevingsvergunning.
Hierbij wordt opgemerkt dat het stedenbouwkundig plan geen blauwdruk vormt, maar richting geeft aan de toekomstige ontwikkeling van Oostrum-Oost. De hoofdopzet bevat ruimte om binnen sommige bouwvelden/-stroken te schuiven met woningtypen, zodat optimaal kan worden ingespeeld op de toekomstige wensen en woningbehoefte. Daarnaast geldt dat als een bouwplan bijzondere architectonische kwaliteiten bezit, maar niet voldoet aan de specifieke beeldkwaliteitscriteria, een welstandscommissie bevoegd is om in haar advies gemotiveerd af te wijken.
Het nieuwe woongebied Oostrum-Oost krijgt een herkenbare, eigen identiteit. Dit komt met name tot uiting in de inrichting van het openbaar gebied, de vormgeving van de woningen en de samenhang hiertussen. Op hoofdlijnen wordt gekozen voor gelijkheid en afstemming. Voor de beeldkwaliteit van de woningen worden op onderdelen andere accenten gelegd. Hiervoor is een onderscheid gemaakt tussen twee deelgebieden: 'Wonen aan het lint' en 'Wonen aan het landschap'.
Wonen aan het Lint
Dit betreft de 6 woningen aan de Van Broekhuizenstraat en de 4 woningen aan de Geysterseweg. Voor dit deelgebied gelden de onderstaande beeldkwaliteitscriteria.
Situering
- De woningen zijn georiënteerd op de straat. Op hoeksituaties dient de bebouwing een tweezijdige oriëntatie te krijgen met gevelopeningen richting het openbaar gebied.
- De bebouwing staat op verschillende afstanden tot het openbaar gebied; de rooilijn varieert.
Bouwmassa en kapvorm
- De bouwmassa van een woning wordt gekenmerkt door een samengestelde hoofdvorm, passend bij de bestaande lintbebouwing. Met toevoegingen zoals bijvoorbeeld een erker of dakkapel, en het accentueren van de entree, wordt het individuele karakter benadrukt.
- De hoofdbebouwing wordt voorzien van een eenvoudige of een deels samengestelde kapvorm; in basis een zadeldak met een geringe overstek. Aan- en bijgebouwen worden bij voorkeur voorzien van een eenvoudige kapvorm, of een platdak. Afgeknotte kapvormen worden uitgesloten.
Architectuurstijl
- Ingetogen baksteenarchitectuur met lokale/regionale kenmerken; geen historiserende architectuur.
Gevelbeeld
- Door middel van de geleding van het gevelbeeld wordt een overgang gemaakt naar de straat en een te grote eenvormigheid vermeden. Waar van toepassing is een verlaging van de gootlijn te overwegen.
- Wanneer o.a. uitbouwen, erkers, dakkapellen worden toegepast, dient sprake te zijn van samenhang met de architectuur van de woning.
Materialisering, kleurgebruik en toevoegingen
- In principe één soort (gemêleerde) gevelsteen toepassen. Het metselwerk wordt bij voorkeur voorzien van verbijzonderingen, zoals een plint, rollagen en/of bijzondere metselverbanden.
- Het dak is gedekt met antraciet of leizwarte keramische dakpannen, vlak en ongeglazuurd.
- Zonnepanelen worden als eenaaneengesloten vlak of in lijn aangebracht evenwijdig aan de nok.
- Eventuele dakdoorvoeren, warmtepompen, schoorstenen en of andere installaties zijn onderdeel van de architectuur en zo min mogelijk waarneembaar vanaf openbaar gebied.
- Natuurinclusieve maatregelen worden meegenomen in de architectuur.
Erfgrenzen
- Op de overgang openbaar-privé aan de voorzijde van de woningen wordt een lage haag toegepast of krijgt de voortuin een groene inrichting.
- De tuinen die grenzen aan het openbaar gebied zijn voorzien van een begroeid hekwerk, met een hoogte van circa 1,8 m.
Wonen aan het landschap
Dit betreft de 35 woningen die direct of indirect zicht hebben op het buitengebied aan de oostzijde van Oostrum. Voor dit deelgebied gelden de onderstaande beeldkwaliteitscriteria
Situering
- De woningen zijn georiënteerd op de straat. Op hoeksituaties dient de bebouwing een tweezijdige oriëntatie te krijgen met gevelopeningen richting het openbaar gebied.
- De bebouwing staat in principe op een gelijke afstand tot het openbaar gebied; verspringingen in de rooilijn zijn mogelijk.
Bouwmassa en kapvorm
- De bouwmassa van een woning wordt gekenmerkt door een eenvoudige hoofdvorm. In basis kent de hoofdmassa een heldere vorm die passend is bij de architectuur. Op specifieke locaties kan een samengestelde vorm als accent wordt toegepast.
- De hoofdbebouwing wordt voorzien van een eenvoudige kapvorm; overwegend een zadeldak met een geringe overstek. Aan- en bijgebouwen worden voorzien van een platdak. Afgeknotte kapvormen worden uitgesloten.
Architectuurstijl
- Expressieve baksteenarchitectuur met een eigentijdse uitstraling.
Gevelbeeld
- De woningen binnen een bouwblok vormen een geheel. Samenhang aanbrengen in het gevelbeeld door een overwegend horizontale geleding.
- Binnen langere blokken rijwoningen zijn enkele woningen verbijzonderd. Ook kan de ritmiek van het gevelbeeld bij rijwoningen worden afgewisseld door bijvoorbeeld het spiegelen van voordeuren of het omkaderen raampartijen.
- Wanneer o.a. uitbouwen, erkers, dakkapellen worden toegepast, dient sprake te zijn van samenhang met de architectuur van de woning.
Materialisering, kleurgebruik en toevoegingen
- In principe één soort (gemêleerde) gevelsteen toepassen, eventueel gecombineerd met keimwerk of houten geveldelen.
- Het dak is gedekt met antraciet of leizwarte keramische dakpannen, vlak en ongeglazuurd. Enkele bouwblokken kunnen worden voorzien van een andere kleur dakpan. De patiowoningen hebben een plat dak. Op platte daken zijn sedum- of grasdaken mogelijk.
- Zonnepanelen worden als een aaneengesloten vlak of in lijn aangebracht evenwijdig aan de nok.
- Eventuele dakdoorvoeren, warmtepompen, schoorstenen en of andere installaties zijn onderdeel van de architectuur en zo min mogelijk waarneembaar vanaf openbaar gebied.
- Natuurinclusieve maatregelen worden meegenomen in de architectuur.
Erfgrenzen
- Op de overgang openbaar-privé aan de voorzijde van de woningen wordt een lage haag toegepast of krijgt de voortuin een groene inrichting.
- Bij enkele blokken rijwoningen wordt de voorruimte ingericht als een (privé) stoepje.
- De tuinen die grenzen aan het openbaar gebied zijn voorzien van een begroeid hekwerk, met een hoogte van circa 1,8 m.
Sfeerimpressies woningontwerpen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
- Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
- Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Met het onderhavige plan wordt de realisatie van 59 wooneenheden mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling, welke getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Vandaar dat er laddertoets is uitgevoerd waarin een onderbouwing wordt gegeven van de kwantitatieve en kwalitatieve vraag in Oostrum en een confrontatie met het planaanbod. De toets is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Het onderhavige planvoornemen speelt in op de huidige kwantitatieve en kwalitatieve vraag in Oostrum. Het plan voorziet in de lokale woonwensen en speelt in belangrijke mate in op de vraag van starters en doorstromers op de woningmarkt. Daarnaast geeft realisatie van woningen op deze locatie een belangrijke kwalitatieve impuls aan de kern Oostrum. Voor de locatie zijn geen geschikte binnenstedelijke alternatieven binnen Oostrum voorhanden. Het plan voldoet daarmee aan de eisen die artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro aan de plantoelichting stelt.
3.1.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg
Op 1 oktober 2021 hebben de Provinciale Staten van Limburg de 'Provinciale Omgevingsvisie Limburg' vastgesteld. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
Op het gebied van wonen en leefomgeving liggen regionaal bepaalde uitdagingen én kansen. Limburg scoort op het punt van besteedbaar inkomen, arbeidsparticipatie, sociale contacten, vertrouwen en gezondheid beduidend slechter dan het Nederlands gemiddelde. Daarom kijkt de provincie met haar beleid voor wonen niet alleen naar de woonbehoefte en de kwaliteit en betaalbaarheid van de woning én de woon- en leefomgeving, maar wordt gekozen voor een bredere aanpak. De provincie heeft de ambitie om de brede welvaart van de Limburger te verbeteren. Daarbij worden kansen gezien om een bijdrage te leveren aan de klimaat-, energie-, verduurzamings-, ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven die er voor de woningmarkt en in de bebouwde omgeving liggen.
De provincie wil samen met haar partners een voortreffelijke woon- en leefomgeving realiseren. Een leefomgeving waar mensen zich prettig voelen. Het is belangrijk dat mensen kunnen wonen in een zelfgekozen woning en woonomgeving (die past bij hun mogelijkheden en levensfase) waar ze zich thuis voelen. Dit doet de provincie door toe te werken naar een toekomstbestendige Limburgse woningmarkt met voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek, die waar mogelijk op het juiste moment beschikbaar én betaalbaar zijn.
Zodoende faciliteert de provincie flexibiliteit op de woningmarkt én stimuleren zij flexibele woonvormen waardoor aan de veranderende woonwensen en –behoeften van een diversere groep mensen tegemoet gekomen kan worden in zowel de bestaande bouw als nieuwbouw.
Daarnaast laat de provincie de component ‘wonen’ méér zijn dan alleen de spreekwoordelijke stenen. Door in samenhang naar woonopgaves te kijken, legt de provincie op wijk- en buurtniveau de juiste verbindingen tussen sociale en fysieke woonopgaven (wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid) en een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving met gevarieerde woonmilieus. Daarmee wil de provincie verdere segregatie voorkomen en ruimtelijk sturen door te prioriteren op inbreiding (herstructurering/ herbestemming), conform de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling omvat in lijn met de omgevingsvisie zowel betaalbare, als levensloopbestendige woningen. Er is sprake van een duurzame verstedelijking, zie ook subparagraaf 3.1.3. Er wordt aangesloten bij de regionale en gemeentelijke woonvisie, zoals onderbouwd in subparagrafen 3.3.1 en 3.4.2. Daarmee past het voornemen binnen de Provinciale Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid juridische binding te geven. Er moet voldaan worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze toets heeft reeds plaatsgevonden in het kader van het nationale beleid (zie subparagraaf 3.1.3). Tevens is aangegeven dat de mogelijkheden voor hergebruik van leegstaande monumentale en beeldbepalende panden dienen te worden bezien.
Planspecifiek
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied ligt binnen de zone 'Landelijk gebied'. Zodoende is subparagraaf 3.1.3 onderbouwd dat het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Verder blijkt uit de kaarten dat de noordzijde van plangebied gelegen is binnen de bronsgroene landschapszone. Volgens artikel 2.7.2 dient de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de bronsgroene landschapszone, een beschrijving te bevatten van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
De kernkwaliteiten in de bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.
Het plangebied bestaat in de huidige situatie hoofdzakelijk uit een grasveld en reeds bestaande bebouwing in de vorm van een opstal. Ter plaatse zijn geen bijzondere landschapselementen aanwezig. Gezien het huidige gebruik van het perceel en feit dat het nieuwe woongebied landschappelijk wordt ingepast met een groene zone, zullen de kernkwaliteiten niet worden aangetast. De ligging binnen de bronsgroene landschapszone vormt daarom geen belemmering.
Daarnaast ligt het plangebied binnen een extensiveringsgebied voor intensieve veehouderij. Aangezien het voorliggende initiatief geen betrekking heeft op een veehouderij, vormt deze ligging geen belemmering.
Voor het overige is het plangebied niet gelegen binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. De Omgevingsverordening Limburg 2014 leidt niet tot beperkingen voor het planvoornemen.
3.2.3 Conclusie
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024
De Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 14 september 2020, is een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Peel en Maas, Venlo, Venray sturing geven aan de regionale woningmarkt.
Bij nieuwbouw kiest de regio ervoor om te werken met een kwalitatieve richtlijn. De basis hiervoor wordt gevormd door huishoudensprognoses, de referentieprognose is Progneff, maar (indien kwalitatief wenselijk) blijft er ruimte om de ‘goede dingen’ te blijven realiseren. Dit is geen vrijbrief om ongebreideld woningbouwplannen toe te voegen. Hiervoor zijn uitgangspunten geformuleerd, waaraan alle bouwplannen moeten voldoen die binnen de kwalitatieve richtlijn vallen (ook Ruimte voor Ruimte plannen worden hieraan getoetst). Hieronder worden de regionale uitgangspunten weergegeven:
- Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen;
- Koppelkansen;
- Toevoegen van woningen leidt niet tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot;
- Het type toe te voegen woning moet passen binnen de kwalitatieve behoefte;
- Nastreven sociaal duurzame woonconcepten;
- Aansluiting zoeken op de duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal gesteld zijn.
Planspecifiek
Het voorliggende woningbouwinitiatief voldoet aan de gestelde uitgangspunten. De beoogde nieuwbouwwoningen zijn energiezuiniger en voldoen over het algemeen beter aan de behoefte van de toekomst. Ook worden er levensloopbestendige woningen gerealiseerd en wordt voorzien in de kwalitatieve behoefte. In de gemeente Venray is een grote vraag naar grondgebonden woningen die inspelen op de vraag van starters, jonge gezinnen en oudere doorstromers. Daarnaast is de vraag van huishoudens uit de gemeente Venray, en ook uit Oostrum, sterk gericht op een koopwoning en in beperkte mate een huurwoning. Het woningbouwprogramma van Oostrum-Oost sluit hierbij aan.
De woningen worden landschappelijk ingepast doormiddel van het creëren van een stevig groen kader met beplanting. Zodoende vindt een versterking plaats van het openbaar groen en het landschap.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Venray
De gemeenteraad van Venray heeft op 2 november 2021 de Omgevingsvisie Venray vastgesteld. In de omgevingsvisie laat de gemeente zien voor welke uitdagingen zij staan en waar zij als gemeente naar toe willen in de toekomst. De belangrijke waarden van Venray wil de gemeente beschermen en versterken. Daarbij wordt rekening gehouden met verschillende opgaven zoals de klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouw om het woningtekort op te lossen.
In de omgevingsvisie komen de verschillende opgaven samen in vier integrale hoofdambities voor de komende 10 à 20 jaar:
- Groen wonen voor iedereen;
- een gezond Venray heeft de toekomst;
- Venray bloeit, bruist en boeit;
- Natuurlijk Venray.
Wonen
Venray gaat voor een aantrekkelijk en duurzaam woonklimaat. De gemeente zet in op voldoende betaalbare woningen en nultredenwoningen zodat ouderen langer thuis kunnen blijven wonen. In de kern Venray richten we ons hierbij vooral op inbreiding en herontwikkeling; hier vindt 90% van de nieuwbouw binnenstedelijk plaats (in de dorpen is dat ca. 50%). Hierbij waken we ervoor dat er in de woonomgeving voldoende ruimte voor groen blijft om te bewegen en te ontmoeten. Ook het veranderende klimaat vraagt om meer ruimte voor water en groen. De gemeente stimuleert inwoners van Venray om ook hun steentje bij te dragen aan het klimaat door hun eigen woning te verduurzamen en te vergroenen.
In het programma Wonen ‘Koers op Wonen’ zet de gemeente zich in voor het oplossen van het urgente woningtekort en het verhogen van de woonkwaliteit. Dit doen we door te versnellen, vergroten, veranderen en verduurzamen.
Planspecifiek
Onderhavige woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan het oplossen van het woningtekort en vormt met onder andere betaalbare en gelijkvloerse woningen een aanvulling op het reeds bestaande woningaanbod. Ook is het onderhavige initiatief opgenomen in het Woningbouwprogramma voor de kern Oostrum. Daarnaast hanteert de gemeente bij nieuwe, grotere woningbouwplannen een streefdoel van 20% (openbaar) groen en water binnen het plangebied. Hieraan wordt met 18% nagenoeg voldaan. Gelet hierop past het planvoornemen binnen de woonambities van de gemeente Venray.
3.4.2 Omgevingsprogramma Wonen 2022-2026
In het verlengde van de omgevingsvisie heeft Venray het Omgevingsprogramma Wonen 2022-2026 “Verder bouwen aan de toekomst van Venray” opgesteld. Dit is door de Raad op 15 februari 2022 vastgesteld als opvolger van de Woonvisie 2017-2021. Hierin wordt niet alleen aandacht besteed aan de demografische ontwikkelingen, maar ook aan de sterk opgelopen druk op de woningmarkt in alle sectoren. De gemeente constateert dat vooralsnog geen sprake meer is van de eerder aangenomen bevolkingskrimp, die mogelijk een stuk later zal intreden (als die zich al gaat voordoen). Zij constateert een behoefte aan grote diversiteit in het woonprogramma. In dat verband onderscheidt de gemeente 5 kernopgaven. In het kader van de onderhavige ontwikkeling zijn de volgende relevant:
- 1. Snel voldoende woningen bouwen:
- a. een bouwproductie van minimaal 2.000 tot 2035;
- b. waarvan minimaal 1.500 in de komende 10 jaar (gemiddeld ca 150 per jaar);
- 2. Gevarieerd aanbod:
- a. een goede differentiatie van de nieuwbouw, passend bij de behoefte van de toekomst;
- b. focus op betaalbaarheid in koop en huur;
- c. niet meer van hetzelfde, maar meer variatie in vorm, techniek en doelgroepen;
- d. meer sturing en regie op type en prijsklassen van nieuwe woningen, passend bij behoefte en opgaven;
- e. een daarbij passend stelsel van maatregelen, afspraken en instrumenten;
- f. focus op aanpassing bestaande voorraad (levensloopgeschikt maken).
De gemeente zet in op differentiatie van de nieuwbouw. Hierbij ligt een sterke focus op betaalbare woningen in koop en huur. De primaire voorkeur voor een grondgebonden woning is in alle kernen binnen de gemeente dominant aanwezig. In Oostrum gaat zelfs 100% van de primaire voorkeur uit naar een grondgebonden woning. Bij woningbouwprojecten vanaf 12 woningen of meer geldt de in het Omgevingsprogramma opgenomen differentiatietabel; 50% betaalbaar, 20% bereikbaar en 30% duur.
Planspecifiek
In de laddertoets, zie subparagraaf 3.1.3, is onderbouwd dat het programma in belangrijke mate aansluit op de gemeentelijke beleidskaders. Het plan levert een belangrijke bijdrage aan de versnellingsopgave, biedt een gedifferentieerd aanbod en speelt in op de woningbehoefte in Oostrum.
Het programma van de ontwikkeling Oostrum-Oost is gebaseerd op basis van afspraken die zijn gemaakt tussen de gemeente Venray en de ontwikkelaar in 2021.
3.4.3 Conclusie
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
3.5 Conclusie
Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.
Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer & Parkeren
4.1.1 Verkeer
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkeersonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
Het parkeerbeleid van de gemeente, dat voorschrijft hoeveel parkeerplaatsen moeten worden aangelegd bij een ontwikkeling, is gebaseerd op de kencijfers van het CROW. Voor de uitgangspunten voor het berekenen van de verkeersaantrekkende werking is de ‘Beleidsnota Parkeren’ van de gemeente Venray geraadpleegd. De Beleidsnota stelt dat de hele gemeente Venray ‘matig stedelijk’ is, daarnaast is de hele gemeente behalve de kern Venray aangemerkt als normgebied ‘rest bebouwde kom’. Binnen de bandbreedte gaat de gemeente uit van het gemiddelde kencijfer.
Binnen het plangebied worden maximaal 59 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Het woonprogramma bestaat uit de volgende woningtypen:
- 9 sociale huur rijwoningen, tussen/hoek;
- 26 koop rijwoningen, tussen/hoek;
- 16 twee-onder-een-kapwoningen;
- 6 patiowoningen;
- 2 bouwkavels vrijstaand.
In navolgende tabel is de verkeersgeneratie weergegeven:
Categorie en aantal | Kerncijder CROW mvt/etmaal per woning | Verkeersgeneratie weekdagetmaal | Verkeersgeneratie werkdagetmaal |
Huur, huis, sociale huur 9 eenheden | 4,9 | 45 | 50 |
Koop, huis, tussen/hoek 26 eenheden | 7,1 | 185 | 205 |
Koop, huis, twee-onder-een-kap 16 eenheden | 7,8 | 125 | 139 |
Patiowoningen (huur, huis, sociale huur) 6 eenheden | 4,9 | 30 | 33 |
Vrije kavels (koop, huis, vrijstaand) 2 eenheden | 8,2 | 17 | 19 |
Totaal59 woningen | 402 | 446 |
Op basis van bovenstaande uitgangspunten bedraagt de verkeersaantrekkende werking 399,3 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal. Bij het toetsen van de wegen wordt uitgegaan van het werkdagetmaal. De CROW-publicatie 381 schrijft hiervoor bij woonfuncties een factor 1,11 voor. De verkeersgeneratie per werkdagetmaal bedraagt 446 motorvoertuigbewegingen.
Verdeling verkeer
De woningen ter aanvulling van de lintbebouwing aan de Geysterseweg en de Van Broekhuizenstraat worden direct op deze wegen ontsloten. De achterliggende woningen worden ontsloten via een lus-ontsluiting, die op twee plaatsen verbonden is met de bestaande wegenstructuur.
Verkeer van/naar woningen kiest doorgaans voor de snelste route van/naar de ontsluitende wegen, in dit geval de N270. Rijden via de zuidelijke ontsluiting in aansluiting op de Mgr. Hanssenstraat zal hierbij voor de meeste woningen aanzienlijk sneller zijn dan via de noordelijke ontsluiting. De verwachting is dat 90% van het verkeer via de zuidelijke ontsluitingsroute van/naar de N270 rijdt en 10% via de noordelijke ontsluitingsroute.De aanname is dat 85% van het verkeer richting de N270 zal rijden. Een aanzienlijk kleiner deel, circa 15%, zal de auto gebruiken om van en naar het centrum van Venray te rijden. Het verkeer dat via de noordelijk gelegen Spralandweg rijdt zal marginaal zijn.
De aansluiting op de aanliggende wegen wordt aan beide zijde gevormd door een gelijkwaardige kruising, met aan de zijde van de Mgr. Hanssenstraat een kruispuntplateau. Dit is passend gezien het snelheidsregime in het plangebied en op de omliggende wegen 30 km/u bedraagt.
Conclusie
Bij de toedeling van de toename in verkeer aan het infrastructurele netwerk leidt dit op geen van de wegen tot verkeersveiligheids- en leefbaarheidsknelpunten. De ontsluiting van het plangebied is daarmee verkeersveilig in te passen en het extra verkeer kan op een goede manier worden afgewikkeld.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.1.2 Parkeren
De gemeente Venray hanteert de gemeentelijke 'Beleidsnota Parkeernormen', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op december 2013. in de beleidsnota wordt uitgegaan van één stedelijkheidsgraad, matig stedelijk, voor de totale gemeente. Qua ligging van het plangebied wordt aangesloten bij de normen voor het omgevingstype ‘rest bebouwde kom’, omdat het nieuwe woongebied deel zal uitmaken van de kern Oostrum.
Parkeerbehoefte
Binnen het gebied 'rest bebouwde kom' geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Voor de onderhavige woningbouwontwikkeling is zodoende sprake van een parkeerbehoefte van (59 * 2,0) = 118 parkeerplaatsen.
Parkeervoorzieningen
Er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Bij de twee-onder-een-kap-kapwoningen, de patiowoningen en de vrijstaande bouwkavels worden op eigen terrein parkeerplaatsen gerealiseerd. De andere parkeerplaatsen liggen direct aan de straat. Het organiseren van het parkeren voor de woningen past bij de schaal van deze ontwikkeling en het dorp Oostrum. Het bevordert de ontmoeting op straat en biedt ruimte om binnen straatprofielen beplanting en bomen toe te voegen. Hiermee wordt ieder weggedeelte voorzien van opgaand groen.
Parkeertelling
Op eigen terrein:
- (Garage +) Oprit: 14 * 1 = 14 parkeerplaatsen
- Dubbele oprit: 10 * 2 = 20 parkeerplaatsen
In de openbare ruimte:
- Haaks: 55 parkeerplaatsen
- Langs: 29 parkeerplaatsen
Totaal: 118 parkeerplaatsen
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan
4.2 Bodem
4.2.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Voor de ontwikkeling van het plangebied is vanwege de voorgenomen bestemmingswijziging een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Verkennend bodemonderzoek
Voor het verkennend bodemonderzoek naar de bodemkwaliteit ter plaatse van het erf werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie. Voor het overig terrein werd de hypothese gesteld van een onverdachte locatie, waarbij het voorkomen van bestrijdingsmiddelen (OCB) in de (oorspronkelijke) teeltlaag wel een aandachtspunt vormde. Op basis van de resultaten de verdachte hypothese voor het erf worden verworpen en de onverdachte hypothese voor het overig terrein worden aangenomen, aangezien in de grond en in het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten voor de onderzochte parameters (NEN en OCB) zijn aangetoond.
De aangetoonde verhoogde gehalten betreffen overschrijdingen van de betreffende streef- en achtergrondwaarden. Aangezien de (gestandaardiseerde) meetwaarden de indexwaarde van 0,5 niet overschrijden, zijn verder geen vervolgstappen noodzakelijk in het kader van de Wbb.
Wel is plaatselijk in het grondwater een gehalte voor koper (index > 0,5) aangetoond. Uit de resultaten van onderhavig onderzoek kan worden geconcludeerd dat op de locatie in het grondwater heterogeen verhoogde gehalten voor zware metalen aanwezig zijn. In landbouwgebieden is vaker sprake van fluctuerende en heterogeen voorkomende gehalten voor zware metalen in het grondwater en is gekend dat sanerende maatregelen niet zinvol zijn. Derhalve wordt aanbevolen om het grondwater te herbemonsteren en te analyseren op koper. Op basis van de analyseresultaten kan (mogelijk) worden bepaald of er inderdaad sprake is van een fluctuerend en heterogeen verhoogd gehalte voor koper. Zodoende is een aanvullend grondwateronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
Aanvullend grondwateronderzoek
Uit het aanvullend grondwateronderzoek is gebleken dat de concentratie koper in het grondwater bij de herbemonstering 2x zo hoog is als tijdens voorgaand onderzoek. Hierdoor is sprake van een sterke grondwaterverontreiniging met koper. Vergeleken met de resultaten van voorgaand onderzoek kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een sterke fluctuatie voor het kopergehalte in het grondwater. In landbouwgebieden is vaker sprake van fluctuerende en heterogeen voorkomende gehalten voor zware metalen in het grondwater en is bekend dat sanerende maatregelen niet zinvol zijn. Naar verwachting is het verhoogd gehalte voor koper toe te schrijven aan van nature aanwezig verhoogde concentraties voor zware metalen in het grondwater. Tijdens voorgaand onderzoek zijn in de ondergrond geen verhoogde gehalten voor koper aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde. Tevens zijn geen puntbronnen of overige activiteiten bekend, die de natuurlijke aanwezigheid van verhoogde concentraties voor koper in het grondwater kunnen weerleggen.
De aangetroffen gehalten voor koper in het grondwater vormen bovendien geen risico voor de functie wonen met moestuin. Voor koper betreft de risicogrens in het grondwater 3.500 µg/l voor humane risico’s (wonen en moestuin), terwijl in het aanvullend onderzoek een gehalte van maximaal 120 µg/l is aangetroffen. Voor sproeiwater gewassen (fytotoxiciteit) is de risicogrens gesteld op 200 µg/l.
Op basis van de hierboven beschreven redenatie wordt een nader onderzoek naar koper in het grondwater en eventuele sanerende maatregelen niet zinvol geacht. Wel wordt geadviseerd om het ondiepe grondwater niet te gebruiken voor besproeiing van gewassen vanwege de fluctuerende gehalten.
Voor wat betreft de sterke grondwaterverontreiniging met koper wordt het bovenstaande advies overgenomen door de gemeente en kan worden aangesloten bij de bevindingen/conclusie. Gebleken is dat er geen bron voor een verontreiniging met koper op de locatie te verwachten is. Daarnaast blijkt uit de analyseresultaten dat er in het betreffende gebied in zowel de boven- als in de ondergrond verhoogde gehalten aan koper zijn aangetroffen. Het is daarom aannemelijk dat de gemeten verontreiniging met koper een verhoogde achtergrondconcentratie betreft en niet wordt veroorzaakt door een bron op de locatie zelf. Verder onderzoek hiernaar wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Verkennend onderzoek naar asbest erf
Voor het verkennend onderzoek naar asbest is voor het erf de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een verontreiniging met asbest. Op basis van de onderzoeksresultaten dient de gestelde hypothese aangenomen te worden, aangezien zowel zintuiglijk (> 20 mm) als analytisch (< 20 mm) asbest is aangetoond boven de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.).
Rondom de schuur, waar in het verleden asbesthoudende dakbedekking aanwezig is geweest, zijn zowel in de contactlaag (0,0-0,1 m-mv) ter plaatse van de voormalige druppelzones als in de bovengrond met asbestverdacht plaatmateriaal, gehalten voor asbest aangetoond boven de interventiewaarde (voorlopig tot 4.923 mg/kg d.s.). Het betreft voornamelijk niet hecht-gebonden asbest, waarbij in de druppelzones tevens respirabele vezels (fractie < 0,5 mm) zijn aangetroffen.
Ten westen van de schuur, waar eveneens asbest op maaiveld is aangetroffen, is in de bovengrond zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetroffen.
De verontreinig met asbest lijkt zich te concentreren in de voormalige druppelzones (voornamelijk niet-hechtgebonden asbest), aan de noord en zuidzijde van de schuur, en in de bovengrond ten oosten van de schuur. Nader onderzoek is noodzakelijk om de exacte omvang en spoedeisendheid te bepalen.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan, mits nader onderzoek wordt uitgevoerd naar de ernstige verontreiniging met asbest rondom de schuur. Het uitvoeren van nader onderzoek is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Op basis van de resultaten van de nadere onderzoeken wordt bepaald in welke mate sanerende maatregelen noodzakelijk zijn.
4.3 Geluid
4.3.1 Regelgeving
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
- waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
- waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Wegverkeerslawaai
Op de wegen in (de directe omgeving van) het plangebied bedraagt de maximumsnelheid 30 km/uur. Deze wegen hebben geen wettelijke zone. Desondanks is ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.
De gecumuleerde geluidbelasting (inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) bedraagt ter plaatse van de twee-onder-een-kap-woningen aan de Geysterseweg, maximaal 51 dB. De voorkeursgrenswaarde (die enkel voor gezoneerde wegen van toepassing is) wordt overschreden. Op de gevels die niet georiënteerd zijn op de Geysterseweg en de overige woningen in het plangebied, bedraagt de geluidbelasting niet meer dan 48 dB.
Het is mogelijk voor de twee-onder-een-kap-woningen met aanvullende eisen ten aanzien van de geluidwering in de woningen te zorgen voor een acceptabel woon- en leefklimaat. Hiermee kan aangesloten worden bij de gestelde in het gemeentelijk geluidbeleid (‘voldoen aan de wettelijke normen aangaande de toelaatbare binnengeluidniveaus in geluidgevoelige vertrekken’). Zodoende is vanuit het aspect wegverkeerslawaai sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Railverkeerslawaai
De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.
Industrielawaai
De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Akoestisch onderzoek naar industrielawaai is derhalve niet benodigd.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.4 Milieuzonering
4.4.1 Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In de directe omgeving van het plangebied komen een bedrijfsfunctie aan de Geysterseweg 1, een metaalbewerkingsbedrijf aan de Geysterseweg 9a en een maatschappelijke/kantoorfunctie aan de Mgr. Hanssenstraat 57. Op basis van de VNG-brochure is het gebied aan te merken als een gemengd gebied, vanwege de matige functiemenging en de ligging aan een ontsluitingsweg.
Adres | Milieucategorie | Maatgevende aspect | Richtafstand (m) | Feitelijke afstand (m) | |
Geysterseweg 1 | 2 | Geluid | 10 | 30 | |
Geysterseweg 9a | 3.1 | Geluid | 30 | 35 | |
Mgr. Hanssenstraat 57 | 1 | Geluid | 10 | 80 |
Zoals blijkt uit de bovenstaande tabel reiken de richtafstanden van de bedrijven niet tot de beoogde woningen. Deze inrichtingen vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Bovendien zijn bestaande woningen dichterbij gelegen en dus maatgevend voor de mogelijkheden van de betreffende bedrijven.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Regelgeving
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3.In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van maximaal 59 nieuwe woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN), de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden.
Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.6 Geur
4.6.1 Regelgeving
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 3 ouE/m³ | maximaal 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 14 ouE/m³ | maximaal 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
- de geurbelasting wordt bepaald;
- de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving met een geurcontour die (deels) over het plangebied gelegen is. Bovendien zijn tussen omliggende agrarische bedrijven en het plangebied al andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.7 Externe Veiligheid
4.7.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (blauwe omkadering)
Ontwikkeling in relatie tot de omgeving
Een woning is geen risicovolle inrichting. Ook wordt er geen transportroute voor gevaarlijke stoffen of een brandstofleiding mogelijk gemaakt. De ontwikkeling heeft daarom geen invloed op de veiligheid in het gebied.
Omgeving in relatie tot de ontwikkeling
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van (vaar)wegen, spoorwegen en buisleidingen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.8 Waterhuishouding
4.8.1 Regelgeving
Waterschap Limburg
Het plangebied ligt in het stroomgebied van het Waterschap Limburg. Het waterschap is binnen de provincie naast de waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheerder van het watersysteem tevens de beheerder van de waterkeringen. In het waterbeheerprogramma 2022-2027 zet het waterschap de koers uit voor het toekomstig waterbeheer in Limburg en geeft zij aan hoe zij invulling wil geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten, en voldoende schoon water. In het plan is onder meer vastgelegd hoe men het watersysteem en de waterkeringen op orde wil brengen en behouden.
Om haar taak uit te kunnen voeren kent het waterschap naast haar beleid de keur als regelgeving. De keur is een verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. De regels gelden voor handelingen, werkzaamheden en veranderingen die worden uitgevoerd of aangebracht in, op of in de nabijheid van waterkeringen, watergangen en kunstwerken. De keur bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhoud- en beschermingszones.
Gemeente Venray
Het document de ‘Toetssteen Openbare Ruimte’ (2022) is opgesteld met als doel om de kwaliteit van de openbare ruimte van de gemeente Venray te waarborgen. De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. De Toetssteen bevat voor 12 gelijkwaardige vakdisciplines de algemene uitgangspunten met betrekking tot de betreffende vakdiscipline. Eén van de vakdisciplines die beschreven wordt is hoofdstuk 9 ‘Riool en Water’. Vanuit de gemeente geldt voor deze discipline het vigerende beleidsdocument ‘Gemeente Rioleringsplan (GRP) 2022 t/m 2025.
In het GRP staat de huidige toestand van het riool beschreven, wordt aangegeven hoe het systeem wordt beheerd, wordt een overzicht gegeven van de geplande (verbeter)maatregelen en worden financiële consequenties in beeld gebracht. Hierbij dient expliciet ingegaan te worden op de drie zorgplichten te weten afvalwater, hemelwater en grondwater.
4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Om inzichtelijk te maken op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het planvoornemen voor de waterhuishouding, is een watertoets opgesteld. Deze toets is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.
Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt ca. 14.160 m2. Op basis van de toekomstig verhard oppervlak en beleidsuitgangspunten vanuit de gemeente Venray bedraagt de waterbergingsopgave voor de planlocatie in totaal ca. 849 m3 (14.160 m2 x 60 mm).
Hemelwater
Van de totale wateropgave zal 11.505 m2 = 690 m3 worden aangesloten op een collectieve voorziening. Op basis van de verkavelingsopzet zal het hemelwater van de kavels die zijn gelegen aan de Geysterseweg en de Van Broekhuizenstraat niet afgevoerd worden richting de collectieve voorziening binnen het plan. Dit deel van de wateropgave, 10 percelen met in totaal 2.655 m2 = 159 m3, wordt op eigen terrein gerealiseerd.
Bij de verdere planuitwerking worden de randvoorwaarden, ontwerpeisen uit het document ‘de Toetssteen Openbare Ruimte’ van de gemeente Venray als uitgangspunt aangehouden. In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) op conventionele wijze worden ingezameld en door middel van een infiltratieriool gescheiden van het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden ingezameld en binnen het plan worden verwerkt. Naast een infiltratieriool voorziet het plan in de aanleg van een drietal "groene" bovengrondse voorziening (wadi’s) aan de zuid- en oostzijde van het plan.
In het infiltratieriool kan uitgaande van een buis met diameter 315 mm en een pakket van drainage zand van 1 m3 met een porositeit van 23%, per strekkende meter, 0,31 m3 worden geborgen. In het toekomstige plan bedraagt de totale weglengte ca. 440 m. Dit komt neer op een totale berging van ca. 136 m3. De uitwerking van het infiltratieriool zal bij de civieltechnische uitwerking verder worden gedetailleerd. In de wadi’s kan ca. 555 m3 water worden geborgen.
De bergingsvoorzieningen worden boven de GHG aangelegd. De uitwerking van het infiltratieriool zal bij de civieltechnische uitwerking verder worden gedetailleerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de voorgeschreven dekking uit de TOR van 1,2 m.
Op basis van de bodemopbouw en textuur worden geen problemen verwacht met de lediging van het toekomstige systeem. Het beschreven systeem is dusdanig robuust dat een situatie waarbij in een korte tijd 60 mm neerslag valt geborgen kan worden. In een situatie waarbij in een korte tijd meer regen valt kan overtollig water overstorten richting het hemelwater riool in de Mgr. Hanssenstraat.
Om te kunnen voorzien in de voldoende ontwatering ten opzichte van weg- en bouwpeil als ook diepte ligging riool zal het maaiveld opgehoogd worden. Hierbij wordt aangesloten op de bestaande weghoogten in de omgeving. Om instroming van hemelwater vanuit de omgeving in gebouwen e.d. te voorkomen worden de toekomstige bouwpeilen circa 30 cm hoger aangelegd dan het naastgelegen wegpeil.
Voor de verwerking van het hemelwater op de kavels die niet worden aangesloten op de collectieve voorziening wordt geadviseerd om bij het ontwerp niet te veel verharding aan te brengen en bijvoorbeeld te werken met half verhardingen en te werken met hoogteverschillen zodat regenwater gemakkelijk naar onverharde terreindelen kan stromen. Tijdens zware regenbuien kan dan tijdelijk water worden vastgehouden in de onverharde lager gelegen delen waarna het (regen)water geleidelijk kan infiltreren in de bodem. Afstroming van hemelwater van kavels richting gebouwen en/of aangrenzende percelen dient te worden voorkomen.
Kwaliteit
Om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden wordt gebruik gemaakt van niet uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood). De emissies vanuit bouwmaterialen worden beperkt door gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk.
Riolering
Ten aanzien van de toekomstige situatie zal de ontwikkeling zorgen voor een verandering in het aanbod van vuilwater op het riool. Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 150 liter per dag geproduceerd per IE. De piekbelasting bedraagt per IE 15 liter per uur. De gemiddelde woningbezetting bij woningbouw is 2,7 bewoners. Dit betekent dat voor elke woning 2,7 x 150 liter = 405 liter per dag wordt geloosd. De piekbelasting per woning bedraagt 40,5 liter per uur. Conform het planontwerp zullen er in totaal 59 woningen worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een aanbod van ca. 23,9 m3/dag en een piekbelasting van 2,40 m3 per uur.
Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie onder vrij verval worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente tijdens het verdere planproces nader worden uitgewerkt.
Conclusie
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd hydrologisch positief uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de ruimtelijke procedure en uitvoering van het plan.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.9 Ecologie
4.9.1 Regelgeving
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
- 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
- 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
- c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
- de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
- de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
- 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Gennep is de provincie Limburg het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In het kader van de sloop en herbestemming is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Soortenbescherming
Met het bouwrijp maken van het plangebied bestaat de kans dat er essentieel leefgebied van de steenuil verloren gaat. Door het verdwijnen van essentieel leefgebied kan een nestplaats mogelijk zijn functionaliteit verliezen. Nesten van de steenuil zijn jaarrond beschermd. Middels een vervolgonderzoek is bekeken of het plangebied deel uit maakt van een territorium van steenuil. Dit onderzoek is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd. Op basis van het vervolgonderzoek wordt geconcludeerd dat met de voorgenomen ontwikkelingen geen nestplaatsen of (essentieel) functioneel leefgebied verloren gaan van de steenuil. Er hoeft geen ontheffing te worden verkregen, noch zijn er enige vervolgstappen noodzakelijk met betrekking tot deze soort. Binnen het plangebied zijn namelijk geen waarnemingen van de steenuil gedaan tijdens de veldbezoeken. Het aangetroffen territorium van het plangebied is aansluitend aan het plangebied gelegen. In de omgeving is voldoende geschikt leefgebied voor de steenuil aanwezig, en er zijn geen andere territoriums van de steenuil aangetroffen. Er kan redelijkerwijs van worden uitgegaan dat het leefgebied van de steenuil binnen het plangebied niet essentieel is voor het aanwezige nest. Daarmee gaan geen nestlocaties van steenuil verloren met het uitvoeren van de voorgenomen plannen.
Met betrekking tot de kerkuil blijkt uit de quickscan flora en fauna dat er geen nest/roestplaatsen verloren gaan. Daarnaast betreft het plangebied geen essentieel leefgebied, gezien er voldoende alternatief leefgebied aanwezig is ten oosten van het plangebied. Wel dienen er maatregelen te worden genomen om er voor te zorgen dat het foerageergebied ten oosten van het plangebied bereikbaar blijft.
- Verlichting gericht of uitstralend op de schuur dient te worden vermeden.
- Rond de wadi in het zuiden van het plangebied dient een ruig en grazig terrein te worden gecreeerd.
- Rond de wadi dienen fruitbomen aangeplant te worden. Deze zorgen voor zowel zichtposities voor de uil als foerageermogelijkheden. Op het fruit zullen muizen afkomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Boschhuizerbergen, op circa 1 km ten noorden van het plangebied. Vanwege de aard van de ontwikkeling en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitatypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.
Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn op voorhand niet uit te sluiten. Vandaar dat ten aanzien van de stikstofdepositie naar stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden een stikstofdepositieberekening is uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 9 bij de toelichting.
Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt (na intern salderen) dat bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie worden uitgesloten.
Momenteel is het plangebied in gebruik als agrarische grond (grasland). Deze gronden worden bemest en dit zorgt voor een stikstofemissie (NH3). Omdat deze gronden momenteel nog worden bemest en deze emissie na realisatie van onderhavig planvoornemen komt te vervallen is deze emissie aangehouden als referentiesituatie.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.10 Archeologie & Cultuurhistorie
4.10.1 Regelgeving
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2019 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Archeologie
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 10 bij de toelichting gevoegd.
Het plangebied ligt op de gemeentelijke archeologische beleidskaart 2013 vrijwel geheel in zone Categorie 2: ‘Monumenten van zeer hoge waarde en monumenten die betrekking hebben op de historische kernen’. Hiervoor geldt dat ingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 50 cm -mv onderzoeksplichtig zijn. Het oostelijke deel ligt binnen zone Categorie 4 met een hoge archeologische verwachting. Hiervoor geldt dat ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm -mv onderzoeksplichtig zijn. Het bestemmingsplan “Oostrum” volgt de zonering en de vrijstellingsgrenzen van de beleidskaart. Het grootste deel van het plangebied heeft voor zone Categorie 2 op de beleidskaart een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. de zone Categorie 4 heeft op de plankaart ‘Waarde – Archeologie 4’ gekregen.
Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting ten gevolge van de ligging in een historisch bebouwingslint doorgaans een proefsleuvenonderzoek de meest aangewezen prospectiemethode. Dit geldt temeer als er ook sprake is van een conserverend esdek waaronder eventuele resten uit de periode tot aan de Late Middeleeuwen goed bewaard kunnen zijn gebleven. Een tussenstap zou kunnen zijn om eerst door middel van een verkennend booronderzoek een (paleo)landschappelijke reconstructie van het plangebied op te stellen om het verwachtingsmodel te toetsen en aan te vullen. Het gaat dan met name om de eventuele aanwezigheid en dikte van een esdek in kaart te brengen, en om oorspronkelijk hoger gelegen delen die aantrekkelijk, en lagere en daardoor nattere delen van het plangebied die in het verleden minder aantrekkelijk waren voor bewoning te karteren. Op basis van de bevindingen van het booronderzoek kan dan besloten worden of er nog een vervolgonderzoek door middel van een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk is, en zo ja, voor welke delen van het plangebied.
Het is aan het bevoegd gezag, de gemeente Venray, om op basis van dit rapport en het daarin geformuleerde advies een besluit te nemen ten aanzien van het voortzetten of beëindigen van het onderzoeksproces.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, aangezien de verwachte archeologische waarden worden geborgd totdat het verkennend booronderzoek is uitgevoerd. Doormiddel van een voorwaardelijke verplichting is geborgd dat het verkennend booronderzoek dient te worden uitgevoerd voordat de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd.
Cultuurhistorie Er zijn geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in het plangebied aanwezig. Er is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan
4.11 Leidingen
4.11.1 Regelgeving
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In het plangebied ligt een rioolleiding, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zone is opgenomen.
Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.12 Explosieven
In verband met het mogelijk voorkomen van niet gesprongen explosieven is in het plangebied een vooronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 11 bij de toelichting gevoegd.
Op basis van deze bureaustudie kan gesteld worden dat voor het plangebied feitelijk herleidbare informatie is achterhaald die duidt op betrokkenheid bij oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het plangebied is in totaliteit als verdacht aangemerkt op verschoten geschutmunitie en deels op achter-gelaten gevechtsveld- en geschutmunitie.
Binnen het plangebied is sprake van een aantoonbaar verhoogd risico op het aantreffen van achtergebleven munitieartikelen in de vorm van verschoten geschutmunitie van de kalibers 25 ponder (brisant en rook), 4,2”-mortier, 76mm brisantpantsergranaat, 81mm mortier en 10cm. Verder zijn op een beperkt aantal plaatsen een risico aangetoond op mogelijk gedumpte gevechts-veldmunitie en/of geschutmunitie van niet nader te onderbouwen aantallen of kalibers. Voor de te bewerken delen van het plangebied zal een opsporingsproces in gang worden gezet.
Het aspect 'explosieven' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.13 Vormvrije Mer-beoordeling
4.13.1 Regelgeving
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
4.13.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 59 woningen. Woningbouwontwikkelingen zijn opgenomen in de eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De realisatie van de woningen in het voorliggende plangebied blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
- Kenmerken van het project;
- Plaats van het project;
- Kenmerken van het potentiële effect.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is daarom een zogenaamde aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. De rapportage hiervan is als bijlage 12 bij de toelichting gevoegd. Gelet op de kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ook heeft het plan geen negatieve effecten op een goede ruimtelijke ordening zoals beschreven in de milieuparagrafen en de toelichting. De ontwikkeling is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
5.1.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.1.2 Bestemmingsregels
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.1.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, infiltratie en parkeergelegenheid.
Algemene gebruiksregels
Deze regels bevatten een verbodsbepaling ten aanzien van gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn regels opgenomen ten aanzien van afwijkingsmogelijkheden die voor het hele plangebied gelden en die Burgemeester en wethouders de benodigde flexibiliteit bieden ten aanzien van het bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders een algemene bevoegdheidgegeven om kleinschalige wijzigingen aan te brengen in de bestemmingen van onderhavigplan.
Algemene procedureregels
In de algemene procedureregels zijn de procedures opgenomen die dienen te worden doorlopen bij een binnenplanse wijziging of het stellen van nadere eisen.
5.1.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2 Bestemmingen
Groen
De groenvoorzieningen van enige omvang binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming ‘Groen’, waardoor een groene invulling van de openbare ruimte wordt geborgd. Binnen deze bestemming zijn behalve groenvoorzieningen ook waterpartijen (inclusief waterbergende en infiltrerende voorzieningen) toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn beperkt.
Verkeer
Deze bestemming is gericht op de afwikkeling van het verkeer. Naast wegverkeer zijn ondermeer ook voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. De beoogde (ontsluitings), alsmede de parkeervoorzieningen binnen het plangebied zijn bestemd als ‘Verkeer’. De bouwmogelijkheden zijn beperkt.
Wonen
De gronden waarop de nieuw bouwen woningen zijn geprojecteerd zijn, evenals de bijbehorende erven en tuinen bestemd voor ‘Wonen’. De woningen mogen worden gebouwd in de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Ook bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen in het bouwvlak worden opgericht. Deze mogen echter ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. In de regels is verbaal opgenomen waaraan bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, moeten voldoen.
Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 en 4
Ter verwezenlijking van de instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen (archeologische (waardevolle) terreinen) wordt gestreefd naar het voor de toekomst behouden van de archeologische waarden in de grond (in situ). Daar waar dit niet mogelijk is ten gevolge van noodzakelijke bouwactiviteiten binnen het kader van de onderliggende bestemming, zullen binnen archeologisch potentieel waardevolle terreinen, zoals weergegeven op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Venray voorafgaand aan bouwactiviteiten of grondverzet de archeologische waarden door middel van onderzoek veilig gesteld moeten worden. Elke dubbelbestemming Waarde- Archeologie correspondeert met een op de archeologische beleidskaart aangeduid gebied en de daaraan gekoppelde onderzoeksinspanningen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet een exploitatieplan worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Alle kosten die gemaakt moet worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
6.2 Overleg
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Provincie
De provincie geeft in haar vooroverlegreactie aan het plan beoordeeld te hebben op de adequate doorwerking van de provinciale belangen. De beoordeling van het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Wel dient het plan nog regionaal te worden afgestemd, nu het gaat om de realisatie van meer dan 10 woningen. De vooroverlegreactie van de provincie is als bijlage 13 bij de toelichting gevoegd.
Reactie gemeente: Het plan is inhoudelijk afgestemd in de regio en akkoord bevonden
Waterschap
Het waterschap adviseert 100 mm in 24 uur. Hier wordt 40 mm gehanteerd en bij meer neerslag zal er geloosd worden op het HWA. HWA betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. Graag wil het waterschap daarom weten waar het HWA gaat lozen en waar de resterende 60 mm wordt geborgd. Hiervoor wil het waterschap graag een onderbouwing, want het lozen op een oppervlaktewater door de gemeente is vergunningsplichtig. De vooroverlegreactie van het waterschap is als bijlage 14 bij de toelichting gevoegd.
Reactie gemeente: Overstort op oppervlaktewater is er niet (komt uit op wadi) en dan hebben we ons te houden aan de gemeentelijke eis van 60mm
6.3 Maatschappelijke Haalbaarheid
Omgevingsdialoog
In de voorbereidingsfase van het onderliggende bestemmingsplan heeft op verschillende momenten en manieren een dialoog plaatsgevonden met de omgeving:
- 20 juni 2022: Plannen toegelicht aan de dorpsraad;
- 24 juni 2022: Projectwebsite online gegaan met het laatste nieuws over het plan;
- 8 juli 2022: Informatieavond met presentatie en ruimte voor dialoog voor omwonenden en belanghebbenden en een informatieavond met stands voor geïnteresseerde uit de buurt en omgeving. In aanloop naar de informatieavond zijn uitnodigingsbrieven verstuurd naar omwonenden en belanghebbenden en is een uitnodiging in de lokale krant geplaatst. Gedurende de informatieavond zijn de aanwezige in de gelegenheid gesteld om een feedbackformulier in te vullen. Na afloop is de informatie van de informatieavond ook online beschikbaar gesteld via de website en is een nieuwsbrief verstuurd naar alle inschrijvers op de website over het verloop informatieavond en ter toezending van de presentatie en de plannen;
- juli/september/oktober 2022: Per mail is reactie gegeven op de vragen vanuit het feedbackformulier naar omwonenden en is aan een drietal omwonenden een bezoek gebracht om de plannen nader toe te lichten;
- 21 oktober 2022: Nieuwsbrief verstuurd naar alle inschrijvers op de website over het verloop van de onderzoeken;
- 8 december 2022: Nieuwsbrief verstuurd naar alle inschrijvers op de website met een toelichting over het bestemmingsplanproces en een update van de planning;
Een overzicht van de omgevingsdialoog met bijbehorende stukken is als bijlage 15 bij de toelichting gevoegd.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 3 februari 2023 tot en met 16 maart 2023. Binnen deze termijn zijn vier zienswijze binnengekomen. De ingediende zienswijzen zijn in de zienswijzennota in bijlage 16 van een gemeentelijke reactie voorzien.
Bijlage 1 Laddertoets
Bijlage 2 Verkeersonderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Aanvullend Grondwateronderzoek
Bijlage 4 Aanvullend grondwateronderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 7 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 8 Vervolgonderzoek Steenuil
Bijlage 8 Vervolgonderzoek Steenuil
Bijlage 9 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 9 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 10 Archeologisch Vooronderzoek
Bijlage 10 Archeologisch vooronderzoek
Bijlage 11 Vooronderzoek Explosieven
Bijlage 11 Vooronderzoek explosieven
Bijlage 12 Aanmeldnotitie M.e.r. Beoordeling
Bijlage 12 Aanmeldnotitie m.e.r. beoordeling
Bijlage 13 Vooroverlegreactie Provincie
Bijlage 13 Vooroverlegreactie provincie
Bijlage 14 Vooroverlegreactie Waterschap
Bijlage 14 Vooroverlegreactie waterschap