KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels (Paragraaf 22c.1)
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Toepassingsbereik
Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen
Artikel 4 Normadressaat
Hoofdstuk 2 Functieomschrijving (Paragraaf 22c.2)
Artikel 5 Algemeen Gebruiksverbod
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Maatschappelijk
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels (Paragraaf 22c.3)
Artikel 10 Anti Dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Beoordelingsregels
Artikel 12 Algemene Functieregels
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 14 Algemene Binnenplanse Omgevingsplanactiviteiten
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels (Paragraaf 22c.4)
Artikel 16 Overgangsrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Aanduiding Plangebied
1.3 Het Vigerend (Tijdelijk) Omgevingsplan Van Rechtswege
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Nieuwe Situatie
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
2.2 Locatieonderzoek
2.3 Beschrijving Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid
3.1 Toetsing Rijksbeleid
3.2 Toetsing Provinciaal Beleid
3.3 Toetsing Beleid Waterschap
3.4 Toetsing Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Aspecten Fysieke Leefomgeving En Milieu
4.1 Algemeen Uitgangspunt
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Flora En Fauna
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Geur
4.9 Gezondheid
4.10 Duurzaamheid En Klimaat
4.11 Verkeer En Parkeren
4.12 Bedrijven En Milieuzonering
4.13 Molenbiotoop
4.14 Water
4.15 Niet Gesprongen Explosieven
4.16 Plan-mer-beoordeling
Hoofdstuk 5 Participatie
5.1 Verplichte Participatie
5.2 Intaketafel/omgevingstafel
5.3 Participatie Omgeving
Hoofdstuk 6 Conclusie Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties
Hoofdstuk 7 Jurdische Opzet
7.1 Een Omgevingsplan
7.2 Artikelsgewijze Toelichting
Hoofdstuk 8 Financiële Haalbaarheid
8.1 Algemeen
8.2 Kostenverhaal
8.3 Nadeelcompensatie
Hoofdstuk 9 Procedure
9.1 De Te Volgen Procedure
9.2 Kennisgeving
9.3 Afstemming Met Ketenpartners
9.4 Ontwerp En Vaststelling
Bijlage 1 Locatieonderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodem-, Asbest- En Asfaltonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Indirecte Effecten
Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio Nl
Bijlage 7 Notitie Beoordeling Stikstof
Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 9 Memo Winterinspectie
Bijlage 10 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 11 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 12 Verkennend Archeologisch Booronderzoek
Bijlage 13 Programma Van Eisen Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 14 Onderzoek Geur En Gezondheid
Bijlage 15 Verkeersanalyse Omgeving 1b N270 - Leunseweg Venray
Bijlage 16 Infiltratieonderzoek Met Advies
Bijlage 17 Notitie Plan-mer-beoordeling
Bijlage 18 Verslag Omgevingstafel
Bijlage 19 Eindrapportage Omgevingsdialoog

TAM-omgevingsplan Nieuw Medisch Centrum Venray

Bestemmingsplan - gemeente Venray

Ontwerp op 21-03-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels (Paragraaf 22c.1)

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk 22c gelden de volgende begripsbepalingen:

1.1 Plan

Het omgevingsplan van de gemeente Venray.

1.2 TAM-omgevingsplan

het 'TAM-omgevingsplan Nieuw Medisch Centrum Venray' met identificatienummer NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01van de gemeente Venray.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Achtergevelrooilijn

De denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw – zonder aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen – alsmede het verlengde daarvan.

1.6 Antenne-installatie

Installatie bestaande uit een antenne, een antenne-drager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.7 Archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende of te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.8 Architectonische waarde

De aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.

1.9 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 Bebouwingspercentage

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 Bedrijfsgebouw

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.12 Brutovloeroppervlak

De totale oppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten.

1.13 Begane grond

De natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.14 Bestaand

Ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig.

1.15 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde functie.

1.17 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.19 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond.

1.20 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 Bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.22 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.26 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 Gevel

Buitenmuur van een gebouw, waarbij geldt:

  1. a. Voorgevel: de gevel aan de voorzijde van een hoofdgebouw.
  2. b. Zijgevel: de gevels van een hoofdgebouw die haaks staan op de voorgevel.
  3. c. Achtergevel: de gevel van een hoofdgebouw die zich aan de tegenovergestelde kant van de voorgevel bevindt.

1.28 Hogere (geluidsgrens)waarde

Een waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder.

1.29 Hoofdgebouw

Een of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.30 Horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, zoals opgenomen in de 'Staat van Horeca-activiteiten'.

1.31 Kantoren

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.32 Maaiveld

Bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.33 Maatschappelijke dienstverlening

Het verlenen van diensten door organisaties op het gebied van openbaar bestuur respectievelijk het verlenen van diensten door religieuze en andere levensbeschouwelijke organisaties, gezondheids-, welzijns- en veterinaire diensten, zorginstellingen, verenigingen alsmede sociale organisaties, onderwijs.

1.34 Maatvoeringsvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.35 Milieuhygiënische uitvoerbaarheid

Overkoepelend begrip voor relevante milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, etc. aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.

1.36 Natuurlijke waarde

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.37 Niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A) etmaalwaarde, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.38 Omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 5.1 van de Omgevingswet.

1.39 Onderbouw

Een gedeelte van een gebouw dat maximaal 1,50 meter boven peil is gelegen en niet als bouwlaag wordt aangemerkt.

1.40 Ondergeschikte activiteit

Activiteit die afwijkt van de hoofdfunctie, maar die hieraan niet gelijkwaardig is vanwege:

  1. a. de oppervlakte; de activiteit beslaat in oppervlakte maximaal 25% van het vloeroppervlak van het gebouw/de gebouwen, of;
  2. b. de duur en frequentie; de activiteit komt incidenteel voor en beslaat qua beoefening dus minder tijd dan de hoofdfunctie, of;
  3. c. de functie in relatie tot de hoofdfunctie; de activiteit wordt uitgeoefend ter ondersteuning van de hoofdfunctie.

1.41 Ondergeschikte bouwdelen

Onderdelen van een hoofdgebouw die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en bijgebouwen, zoals erkers, ingangpartijen, luifels, schoorstenen en antennes.

1.42 Ondergeschikte detailhandel

Detailhandel-activiteit die als ondergeschikte activiteit past bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning van de hoofdfunctie wordt uitgeoefend en niet zelfstandig toegankelijk is.

1.43 Ondergeschikte horeca

Het als ondergeschikte activiteit beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten, niet zijnde horeca.

1.44 Ondergronds

Beneden het peil.

1.45 Openbaar toegankelijk gebied

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.46 Overige bouwwerken

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct duurzaam met de aarde is verbonden.

1.47 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.48 Peil

  1. a. Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.49 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Raamprostitutie is hieronder mede begrepen.

1.50 Restaurant

horecagelegenheid waar door een kok bereide gerechten worden geserveerd. Onder een restaurant wordt niet verstaan het bedrijfsmatig exploiteren van een zaalaccommodatie voor feesten en partijen (in verband met hinder voor omwonenden).

1.51 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf en bordeel zijn hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan. Hieronder wordt mede verstaan prostitutie en raamprostitutie.

1.52 Stedenbouwkundig beeld

Het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.

1.53 Verbeelding

De verbeelding van het TAM-omgevingsplan Nieuw Medisch Centrum Venray.

1.54 Verdieping(en)

De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.55 Verkoopvloeroppervlak

De voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte (inclusief de etalageruimte) bestemd en gebruikt voor detailhandel.

1.56 Voorgevelrooilijn

  1. a. Langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. b. Langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.57 Voorkant van een hoofdgebouw

De gevel waarlangs de voorgevelrooilijn loopt.

1.58 Voorzieningen van openbaar nut

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, bovengrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.59 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Boven- en ondergrondse voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, infiltratie en waterkwaliteit.

1.60 Weg

Een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  1. 1. De regels in hoofdstuk 22c zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan Nieuw Medisch Centrum Venray, waarvan de geometrische planobjecten zijn vervat in het gml-bestand NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01, zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
  2. 2. De besluiten als bedoeld in artikel 22.1 onder a van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor de locatie TAM-omgevingsplan Nieuw Medisch Centrum Venray, zover het regels betreft die zijn opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m van de Invoeringswet Omgevingswet.
  3. 3. De regels in afdeling 22.2 met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen

In aanvulling op artikel 22.24 van dit omgevingsplan wordt bij het bouwen van bouwwerken op de volgende wijze gemeten:

3.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

3.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

3.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

3.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

3.6 de hoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

3.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

3.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

3.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

3.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

3.11 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.

Artikel 4 Normadressaat

Aan de regels in Hoofdstuk 22c wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Hoofdstuk 2 Functieomschrijving (Paragraaf 22c.2)

Artikel 5 Algemeen Gebruiksverbod

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Artikel 6 Groen

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Groen'.

6.2 Functieomschrijving

6.3 Beoordelingsregels

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels:

6.4 Maatwerkvoorschriften

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 6.3 zijn burgemeester en wethouders bevoegd maatwerkvoorschriften te stellen ten aanzien van:

  1. c. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. d. de situering en afmetingen van bouwpercelen;

indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:

    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld en stedenbouwkundig beeld;
    2. 2. het verkeers-, sociale en brandveiligheid
    3. 3. de milieusituatie
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende functies.

6.5 Specifieke functieregels

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Maatschappelijk'.

7.2 Functieomschrijving

7.3 Beoordelingsregels

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels:

7.4 Maatwerkvoorschriften

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 7.3 zijn burgemeester en wethouders bevoegd maatwerkvoorschriften te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. b. de situering en afmetingen van bouwpercelen;

indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:

    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld en stedenbouwkundig beeld;
    2. 2. de verkeers-, sociale en brandveiligheid
    3. 3. de milieusituatie
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende functies.

7.5 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit

Het bevoegd gezag verleent ook een omgevingsvergunning, in afwijking van het bepaalde in artikel 7.3.3, lid b, voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot ten hoogste 8,00 meter, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. dit noodzakelijk is in het kader van de bedrijfsvoering van de maatschappelijke functie;
  2. b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de nabij gelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

7.6 Specifieke functieregels

Artikel 8 Verkeer

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Verkeer'.

8.2 Functieomschrijving

8.3 Beoordelingsregels

8.4 Specifieke functieregels

Artikel 9 Waarde - Archeologie

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie'.

9.2 Functieomschrijving

Een als 'Waarde - Archeologie' aangewezen locatie is, behalve voor de daar voorkomende (basis)functies, mede gericht op de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 15.2 in acht dient te worden genomen.

9.3 Beoordelingsregels

Voor het bouwen op en in de als 'Waarde - Archeologie' aangewezen locaties gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. Op en in de als 'Waarde - Archeologie' aangewezen locaties mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, als uit een proefsleuvenonderzoek of boringen, opgraving, archeologische begeleiding) blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  2. b. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels (Paragraaf 22c.3)

Artikel 10 Anti Dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoerin is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Beoordelingsregels

11.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen beperkingen, de volgende beoordelingsregels:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak, met dien verstande dat ondergrondse bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan binnen de gevelgrenzen van de gebouwen;
  2. b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  3. c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  4. d. de ondergrondse ruimte(n) mogen uitsluitend van binnenuit bereikbaar zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben.

11.2 Infiltratie

11.3 Parkeergelegenheid

Artikel 12 Algemene Functieregels

12.1 Strijdig gebruik

Het is (ook) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het laten gebruiken danwel het doen laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een omgevingsplan.

12.2 Voorwaardelijke verplichting onderzoek niet gesprongen explosieven

Het gebruiken en/of het laten gebruiken van de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden en opstallen conform de bestemming 'Maatschappelijk', is enkel toegestaan indien onderzoek naar niet gesprongen explosieven met positief gevolg is uitgevoerd en is gebleken dat er geen explosieven aanwezig zijn.

Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels

13.1 overige zone - radarverstoringsgebied

13.2 vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 14 Algemene Binnenplanse Omgevingsplanactiviteiten

14.1 10%-regeling

Het bevoegd gezag verleent ook een omgevingsvergunning voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% en maximaal 1 meter van die maten en percentages indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere omgevingsvergunning/ontheffing is of kan worden verleend.

14.2 Bouwvlak

Het bevoegd gezag verleent ook een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van het bouwvlak, binnen de locatie, tot maximaal 10%, met dien verstande dat:

  1. a. binnen een afstand van minimaal 5 meter tot aan de zijdelingse en achterste perceelsgrens geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
  2. b. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van de nabij gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. er uit oogpunt van brandveiligheid geen belemmeringen zijn.

14.3 Meetverschillen

Het bevoegd gezag verleent ook een omgevingsvergunning voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

14.4 Voorzieningen van openbaar nut

Het bevoegd gezag verleent, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en artikel 13, ook een omgevingsvergunning voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  1. a. de inhoud maximaal 50 m3 mag bedragen;
  2. b. de hoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Wettelijke regelingen

Inedien en voor zover in deze regls wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan.

15.2 Voorrangregels

In geval van strijdigheid van belangen tussen samenvallende functies, gaat het archeologische belang voor op de functies 'Groen' en 'Maatschappelijk'.

Hoofdstuk 4 Overgangsregels (Paragraaf 22c.4)

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrechte bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende (tijdelijk) omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

VieCuri is voornemens om het huidige ziekenhuis aan de Merseloseweg 130 te Venray te verplaatsen naar het honkbalveld van sportcomplex De Wieën op de hoek In de Wieën/Leunseweg te Venray. De huidige locatie van VieCuri Venray is gedateerd, te groot en helaas niet om te vormen tot een moderne en duurzame ziekenhuisvoorziening. Er is derhalve een concrete behoefte aan een modern gebouw met het accent op planbare zorg, poliklinische behandelingen en nog nader uit te werken diagnostiek. Om te komen tot een nieuwe medisch centrum wordt een zorgvuldig proces doorlopen in samen spraak met zorgverzekeraars en andere (keten)partners. Ook vanwege de vergrijzing en toenemende zorgvraag in deze regio is het noodzakelijk om de toenemende zorgvraag in de toekomst goed op te kunnen blijven vangen.

Medische zorg in de vorm van een medisch centrum is en blijft dan ook wenselijk in de regio Venray om daarmee de zorg rondom patiënten dichtbij de dagelijkse omgeving te organiseren.

In dat kader heeft inmiddels het nodige overleg en afstemming met de gemeente Venray plaatsgevonden. Dit heeft er inmiddels in geresulteerd dat de gemeente bestuurlijk te kennen heeft gegeven om principemedewerking te verlenen aan dit planvoornemen. Daarnaast ligt er een overeenkomst tussen de gemeente en VieCuri om de noodzakelijke gronden voor het nieuwe medisch centrum te verweven. Daarnaast is het voornemen om de locatie van het huidig medisch centrum te verkopen aan een ontwikkelaar om hier een woongebied te creëren. Hiermee is een toekomstige invulling van deze 'oude' locatie bekend. Echter dit maakt verder geen onderdeel uit van dit planvoornemen. Hiervoor zal te zijner tijd een aparte ruimtelijke procedure worden doorlopen.

Op basis van het (tijdelijk) omgevingsplan van rechtswege (voormalig bestemmingsplan 'Venray') heeft het plangebied waar het nieuwe medisch centrum voor Venray is voorzien de bestemming 'Recreatie'. Binnen deze vigerende bestemming 'Recreatie' is de realisatie van een medisch centrum qua functie en activiteiten niet mogelijk. Om op dit sportcomplex, ter plaatse van het plangebied, een nieuwe medisch centrum (planologisch-juridisch) mogelijk te maken is een ruimtelijke procedure derhalve noodzakelijk.

Omdat het plan nog onvoldoende concreet is en flexibiliteit gewenst is, is een wijziging van het (tijdelijk) omgevingsplan van rechtswege noodzakelijk. Aan de hand van onderhavige tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) wordt om een wijziging van het omgevingsplan verzocht bij het bevoegd gezag via de IMRO-standaard. Op een later moment kan deze wijziging van het omgevingsplan op basis van TAM-IMRO in het geconsolideerde omgevingsplan worden opgenomen door een nieuwe wijzigingsbesluit te nemen conform de standaard officiële publicaties (STOP) met bijbehorende toepassingsprofielen (TPOD).

Deze toelichting c.q. ruimtelijke motivering met bijbehorende bijlagen dient als onderbouwing en verantwoording van dit planvoornemen om een nieuwe medisch centrum in Venray te realisere n.

1.2 Aanduiding Plangebied

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Venray op de hoek In de Wieën/Leunseweg, nabij de op- en afritten van de provinciale weg N270 (Deuneseweg). Momenteel is het plangebied in gebruik als sportcomplex, in het bijzonder als honkbalveld. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie L, perceelsnummer 5640 (ged) en sectie N, perceelsnummer 2078 (ged). Het oppervlak van het plangebied bedraagt ongeveer 1,8 tot 2,0 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0001.png"

luchtfoto met situering en begrenzing plangebied

1.3 Het Vigerend (Tijdelijk) Omgevingsplan Van Rechtswege

Met de inwerkingterding van de Omgevingswet (per 1 januari 2024) zijn alle ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, evt. beheersverordeningen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen) van rechtswege omgezet naar één omgevingsplan. Deze ruimtelijke plannen maken onderdeel uit van het zogenaamde tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Venray. In het nieuwe deel van het omgevingsplan zijn nog geen regels opgenomen voor onderhavig plangebied. Binnen het plangebied waar het nieuwe medisch centrum is voorzien is hierom het voormalige bestemmingsplan 'Venray' geraadpleegd.

Het plangebied heeft hierin de bestemmingen 'Recreatie' en 'Groen' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Tevens zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone - radarverstoringsgebied' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0002.png"

(tijdelijk) omgevingsplan van rechtswege (voormalig bestemmingsplan 'Venray') met plangebied (rode contour)

Daarnaast is ook het bestemmingsplan 'Venray 2e partiële herziening (reparatie diverse)' van toepassing en geraadpleegd. Dit bestemmingsplan, als onderdeel van het (tijdelijk) omgevingsplan van rechtswege, heeft geen aanvullende regels voor het plangebied. Dit betreft uitsluitend de reparatie van diverse locaties en is verder niet van toepassing op het plangebied.

Het planvoornemen, bestaande uit de realisatie van een nieuw medisch centrum , is in strijd met het (tijdelijk) omgevingsplan van rechtswege qua functie en activiteiten (o.a. bouwen). Om het planvoornemen mogelijk te maken is een wijziging van het (tijdelijk) omgevingsplan van rechtswege noodzakelijk. Vanwege het ontbreken van een voldoende concreet planvoornemen en de gewenste flexibiliteit is hiervoor gekozen in plaats van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA).

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en nieuwe situatie (planvoornemen) omschreven. In hoofdstuk 3 vindt de toetsing aan het Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid plaats alsmede het beleid van het waterschap. In hoofdstuk 4 vindt de toetsing aan alle relevante aspecten van de fysieke leefomgeving plaatst. In hoofdstuk 5 wordt een weergave gegeven van de participatie die heeft plaatsgevonden in de vorm van een omgevingsdialoog. Dit resulteert in hoofdstuk 6 in de conclusies met betrekking tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Tot slot wordt in hoofdstuk 7, 8 en 9 respectievelijk de juridisch opzet, financiële haalbaarheid en de doorlopen procedure toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Nieuwe Situatie

2.1 Beschrijving Huidige Situatie

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een aantal te onderscheiden ruimtelijke clusters. Dit betreffen de clusters: dienstenterrein De Brier aan de oostzijde, de kern Leunen en provinciale weg N270 (Deurneseweg)aan de zuidzijde en het sportcomplex zelf aan de west en noordkant. Hierin nemen de bedrijvigheid en het agrarische bedrijf aan de overzijde van de provinciale weg alsmede MC Wieënhof (gezondheidscentrum) een bijzonder plaats in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0003.png"

Impressie dienstenterrein De Brier

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0004.png"

Impressie kern Leunen

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0005.png"

Impressie provinciale weg N270 (Deurneseweg) ter hoogte van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0006.png"

Impressie oprit provinciale weg N270 (Deurneseweg) met rechts het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0007.png"

Impressie sportcomplex gezien van uit de Leunseweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0008.png"

Impressie bedrijvigheid aan de zuidzijde van de provinciale weg N270 (Deurneseweg)

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0009.png"

Impressie agrarisch bedrijf

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0010.png"

Impressie MC Wieënhof (gezondheidscentrum)

Door de ligging van het plangebied aan de provinciale weg N270 (Deurneseweg) en de Leunseweg grenst het plangebied aan belangrijke ontsluitings- en uitvalswegen binnen de gemeente Venray en de kern Venray zelf in het bijzonder.

Het plangebied zelf maakt momenteel onderdeel uit van het sportcomplex De Wieën en is ingericht als een honkbalveld. Dit honkbalveld bestaat concreet uit een grasveld met werpheuvel. De zuidzijde van het plangebied bestaat uit een groenstrook met een bomenrij als afscheiding tussen de oprit naar de provinciale weg en het sportcomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0011.png"

2.2 Locatieonderzoek

Om te komen tot een locatie voor het nieuwe medisch centrum is een locatieonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage1). In dit locatieonderzoek zijn in totaal 10 locaties in ogenschouw genomen. Deze locaties zijn beoordeeld op een groot aantal aspecten in de vorm van een matrix:

  • fysiek voldoende ruimte;
  • eigendomssituatie/verwervingsmogelijkheid;
  • bestaande opstellen en transformatie mogelijkheid;
  • bestemmingsplan mogelijkheden (thans tijdelijk omgevingsplan);
  • komst VieCuri - kwaliteit omgeving (groen, monumentaal, etc.);
  • bereikbaarheid vanaf A73 - Venray (auto);
  • bereikbaarheid overig verkeer (fiets o.a.);
  • zichtbaarheid;
  • extra benodigde investeringen vastgoed
  • extra benodigde investeringen infrastructuur;
  • verbinding met zorginfrastructuur Venray.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0012.png"

Matrix beoordeling locaties

Uit de beoordeling van de locaties is gebleken dat de locatie sportvelden Wieën het beste scoort. Derhalve is in overleg met de gemeente besloten om op deze locatie het nieuwe medisch centrum te gaan realiseren. In dat kader is er ook al een overeenkomst tussen de gemeente en VieCuri over de verwerving van de gronden door VieCuri, met ontbindende voorwaarden.

2.3 Beschrijving Nieuwe Situatie

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een nieuwe medisch centrum voor Venray ter vervanging van het bestaande medisch centrum aan de Merseloseweg 130 te Venray. Het betreft een polikliniek met medische beeldvorming waar alleen dagbehandeling plaatsvindt. Het nieuwe medisch centrum zal bestaan uit een gebouw met een maximum vloeroppervlakte van 7.500 m2 in drie bouwlagen met daar bovenop ruimte voor de benodigde installaties. Om deze installaties aan het zicht te onttrekken wordt voorzien in een bouwhoogte van maximaal 13,0 meter. Het gebouw voor het nieuwe medisch centrum wordt daarbij zoveel mogelijk in het oostelijk deel van het plangebied gesitueerd worden, aan de achterzijde van MC Wieënhof (gezondheidscentrum).

De overige gronden binnen het plangebied zijn nodig voor de ontsluiting en de overige bijbehorende voorzieningen, zoals weg- en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0014.png"

Situatietekening en bouwmassa met indicatief de situering van het gebouw aangegeven (hieraan kunnen geen rechten worden ontleent)

Het plangebied wordt enerzijds ontsloten, via de weg In de Wieën, door middel van een in- en uitrit die aangesloten wordt op de bestaande oprit naar de provinciale weg N270 (Deurneseweg) en anderzijds, via de oostzijde, door middel van enkel een uitrit die over het bestaande parkeerterrein wordt aangesloten op de Leunseweg. De in- en uitrit die aansluit op de provinciale weg wordt hierbij zodanig gesitueerd dat de bestaande bomenrij langs de oprit gehandhaafd kan blijven en er geen bomen gekapt hoeven te worden.

Voor het beoordelen van het aspect verkeer en de noodzakelijke onderzoeken waarbij de verkeersaantrekkende werking van invloed is, is worst-case uitgegaan van 1.700 motorvoertuigen per etmaal. Dit is het huidige aantal voertuigen vanuit de Merseloseweg , inclusief funties die in de nieuwe onderhavige situatie komen te vervallen zoals de OK-productie. Wanneer de aspecten waar sprake is van een verkeersaantrekkende werking voldoen onder het worst-case scenario, zal er naar verwachting ook worden voldaan aan een realistischer scenario waarbij de verkeersaantrekkende werking lager zou zijn.

Er is verder nog geen concrete inrichtingstekening met de beoogde inrichting van het plangebied. Onderhavige wijziging van het omgevingsplan middels TAM-IMRO voorziet dan ook in de (planologisch-juridische) kaders om de realisatie van het nieuwe medisch centrum mogelijk te maken, waarbij voorzien wordt in de benodigde en gewenste flexibiliteit op basis waarvan het planvoornemen verder uitgewerkt en geconcretiseerd kan worden.

Op het moment dat het planvoornemen verder is uitgewerkt en geconcretiseerd dient het ontwerp van het gebouw, de verkeerskundige ontwerpen (incl. parkeren) en landschappelijke inpassing voorgelegd te worden aan en goedgekeurd worden door het AOK (welstand). Dit is wenselijk en noodzakelijk gezien de aard en omvang van het toekomstige gebouw. Dit zal gedaan worden bij de uiteindelijke aanvraag van de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid

3.1 Toetsing Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is door het Rijk opgesteld in het kader van de Omgevingswet. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de lange termijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en verandering energievoorziening.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verder ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naartoe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. Een belangrijk aspect van de NOVI betreft daarnaast het creëren van prettige woonmilieu's (prioriteit 'Sterke en gezonde steden en regio's'). Hierbij wordt vooral gestuurd op inbreiding in plaats van uitbreiding.

Het waarborgen van het noodzakelijk en benodigd voorzieningenniveau is hierbij van cruciaal belang. De realisatie van een nieuw medisch centrum dat voldoet aan de wensen en eisen van deze tijd draagt hier in belangrijk mate aan bij. Met de realisatie van dit medisch centrum wordt ook voor de toekomst voorzien in de noodzakelijke medische zorg in de regio Venray. Dit draagt bij aan een sterke en gezonde stad in de regio.

Daarnaast wordt het nieuwe medisch centrum gerealiseerd binnen de bebouwde kom van Venray grenzend aan belangrijke ontsluitingswegen. Hierdoor is sprake van inbreiding en is het nieuwe medisch centrum vanuit de regio goed bereikbaar.

3.1.2 Instructieregels Rijk (AMvB's)

De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur: het Omgevingsbesluit, het Besluit activiteiten leefomgeving , het Besluit bouwwerken leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving. In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet.

Omgevingsbesluit

Het Omgevingsbesluit richt zich tot alle partijen die in de fysieke leefomgeving actief zijn: burgers, bedrijven en de overheid. Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de wet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen bij de besluitvorming en een aantal op zichzelf staande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage en financiële bepalingen.

Besluit activiteiten leefomgeving

Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers, bedrijven en overheden zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke van deze activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Dit besluit bevat regels om het milieu, waterstaatswerken, wegen en spoorwegen, zwemmers en cultureel erfgoed te beschermen. De regels ter bescherming van het spoor en de zwemmers worden met het Invoeringsbesluit Omgevingswet ingevoegd.

Besluit bouwwerken leefomgeving

Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) bevat, samen met het Besluit activiteiten leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Dit besluit bevat regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid bij het (ver)bouwen van een bouwwerk, de staat van het bouwwerk, het gebruik van het bouwwerk en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden.

Besluit kwaliteit leefomgeving

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat regels ter bescherming van de nationale belangen aan de hand van instructieregels, waaronder :

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2)
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3)
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën.

In Hoofdstuk 4 van deze motivering worden de aspecten van de fysieke leefomgeving behandeld. Voor zover de instructieregels relevant zijn voor de voorliggende ontwikkeling, worden deze regels in Hoofdstuk 4 bij het betreffende aspect behandeld.

In het bijzonder zijn verder op basis van het Besluit kwaliteit leefomgeving de volgende gebiedsaanwijzingen van toepassing:

  • gebieden waar windturbines het radarbeeld kunnen verstoren;
  • uitsluitingsgebieden hyperscale datacentra.

Echter met de realisatie van een nieuw medisch centrum wordt niet voorzien in de realisatie van windturbines dan wel hyperscale datacentra. Het betreft uitsluitend de realisatie van een nieuw medisch centrum met een beperkte bouwhoogte. Gezien de beperkte hoogte van 13,0 meter vindt er geen verstoring van het radarbeeld plaats.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor plannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op grond van Artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking betrekking op een stedelijke ontwikkeling die voldoende substantieel is. De aard en omvang van het woningbouwplan in relatie met de omgeving bepaalt of het plan voldoende substantieel is. Hierbij wordt rekening gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling en, indien de ontwikkeling buiten het stedelijk gebied is voorzien, de mogelijkheden om binnen het stedelijk gebied in die behoefte te kunnen voorzien.

De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de Ladder is vereist. Deze instructieregel geldt ook voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Dit regelt artikel 8.0b Bkl. Deze instructieregel geldt niet voor de omgevingsvisie.

Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan voor een stedelijke ontwikkeling. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Bij woningbouw is vanaf 12 woningen (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953) sprake van een stedelijke ontwikkeling, die ladderplichtig is. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is.

Met de realisatie van een nieuw medisch centrum is sprake van een stedelijk ontwikkeling gezien de schaal en omvang van het planvoornemen. Derhalve dient de laddertoets te worden uitgevoerd en de behoefte zowel in kwalitatieve zin als kwantitatieve zin te worden aangetoond.

De huidige locatie van het ziekenhuis VieCuri is gelegen aan de Merseloseweg 130 te Venray, binnen het stedelijk gebied van de gemeente Venray. Het huidige gebouw van het ziekenhuis dateert uit 1970. Gezien de 'ouderdom' voldoet het huidige medisch centrum niet meer aan de wensen en eisen van deze tijd. Zoals op onderstaande figuur te zien is, voorzien het medisch centrum VieCuri, samen met Maasziekenhuis Pantein de medische zorg in de regio Venray. Het verzorgingsgebied van het medisch centrum VieCuri reikt derhalve tot buiten de gemeentelijke grenzen en het medisch centrum voorziet dan ook in een belangrijke behoefte voor zorg vanuit de regio. Vanuit de behoefte voor zorg vanuit de regio is het van belang dat het bestaan van het medisch centrum VieCuri geborgd is. Ook vanuit de gemeente Venray is de wens uitgesproken dat het medisch centrum van VieCuri als primaire voorziening binnen de gemeente Venray blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0015.png"

Echter, in de huidige situatie treden er twee grote problemen op rondom het functioneren van medisch centrum VieCuri. Ten eerste geldt dat het huidig medisch centrum VieCuri niet meer voldoet aan de eisen en wensen van deze tijd gezien de 'ouderdom'. Gedurende de jaren is de organisatie rondom de zorg zo veranderd, dat nu sprake dient te zijn van 'de juiste zorg op de juiste plek'. Dit houdt in dat een en ander op een andere wijze wordt georganiseerd. In dit kader zijn in het verleden reeds een aantal afdelingen van het ziekenhuis gesloten of verplaatst. Ten tweede geldt dat de zichtbaarheid/waarneembaarheid en de bereikbaarheid van het medisch centrum slecht is vanwege de ligging in bosrijk gebied. Gezien de twee optredende problemen, bestaat vanuit het medisch centrum de wens om te kunnen verplaatsen en vernieuwen. Middels verplaatsing en vernieuwing kan VieCuri aan de huidige eisen aan en wensen voor zorg voldoen en kan het zich tevens op een duurzame manier voorbereiden op de vraag naar zorg in de toekomst. Om het functioneren van medisch centrum VieCuri te borgen, dan wel te verbeteren, is het daarom noodzakelijk dat verplaatsing en vernieuwing plaatsvinden.

Door de realisatie van een nieuwe medisch centrum komt de huidige locatie als ziekenhuis te vervallen. VieCuri wenst de huidige locatie van het ziekenhuis te verkopen. Deze krijgt een andere invulling met naar verwachting een woningbouwontwikkeling. Hierdoor vervalt ook de maatschappelijke functie van deze locatie waardoor zich hier geen nieuwe of andere maatschappelijk functies meer mogelijk zijn. Voor de woningbouwontwikkeling zal te zijner tijd een afzonderlijke wijziging van het (tijdelijk) omgevingsplan van rechtswege plaatsvinden.

In de nieuwe situatie wordt het nieuwe medisch centrum qua schaal en omvang ook kleiner dan in de huidige situatie. Er wordt hiermee recht gedaan aan de concrete behoefte vanuit VieCuri om te kunnen (blijven) voorzien in adequate zorg in de regio van Venray.

3.2 Toetsing Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

In oktober 2021 hebben de Provinciale Staten de 'Omgevingsvisie Limburg' vastgesteld. Hierin is een lange termijnvisie beschreven, waarin wordt vooruit geblikt richting 2030-2050. De Provincie geeft hierin aan hoe toekomstbestendige ontwikkelingen gaan plaatsvinden en hoe daarbij steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

De Omgevingsvisie gaat uit van het zoeken naar de balans tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving waarin wordt geleefd, gewoond, gewerkt, geleerd en waar vrije tijd wordt besteed. Limburg kiest voor maatwerk en houdt rekening moet het karakter en mogelijkheden van een gebied en de afweging van belangen op lokale schaal. Limburg stelt een drietal hoofdopgaven:

  1. 1. Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving;
  2. 2. Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouwtransitie;
  3. 3. Klimaatadaptie en energietransitie.

De drie hoofdopgaven worden ten alle tijden ondersteund door de Limburgse principes:

  • Streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving;
  • De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal;
  • Meer stad, meer land;
  • Zorgvuldig omgaan met ruimte en voorraden; boven- én ondergronds;
  • Procesmatige uitgangspunten.

De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is dus belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hierbij belangrijke uitgangspunten.

Limburgse steden en dorpen moeten ook in de toekomst een aantrekkelijke en leefbare thuisbasis voor de inwoners zijn. De Limburgse steden en dorpen krijgen de komende decennia dan ook te maken met grote gecompliceerde vraagstukken en transities. Bij veel vraagstukken in het bebouwd gebied geldt dat de overheid, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven samen oplossingen moeten vinden. Een belangrijke rol ligt hiervoor bij de gemeenten. Een toenemend aantal vraagstukken overstijgt echter het lokale niveau en vraagt om gezamenlijk optrekken van gemeenten in regionaal verband.

Compacte steden en dorpen blijven het uitgangspunt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk een plek krijgen binnen het bebouwde gebied. Dit om de diversiteit tussen stad/dorp en land, tussen dynamisch en rustig wonen, werken en recreëren als kwaliteit van de leefomgeving te kunnen behouden. Daarbij is aandacht voor compacte binnensteden/dorpen, het behouden van basisvoorzieningen en leefbaarheid.

Ten aanzien van het thema gezondheid(szorg) is aangegeven dat er vanuit de provincie geen directe wettelijke taken aan de orde zijn, maar gelet op de schaal van de gesignaleerde opgaven en de samenhang pakt de provincie onder andere een autonome coördinerende rol. Bij provinciale opgaven neemt de provincie gezondheid steeds vanuit de brede definitie als uitgangspunt mee. De brede definitie van gezondheid gaat uit van de gezondheid van groepen en/of de gezondheid binnen gebieden. Daardoor is het gemakkelijker om vraagstukken op lokaal, regionaal en provinciaal niveau te benaderen.

Een medisch centrum is een belangrijke basisvoorziening in de regio Venray om noodzakelijke zorg te kunnen blijven bieden, zodat gezondheidszorg goed blijft gewaarborgd. Om hierin te kunnen voorzien is de realisatie van een nieuwe medisch centrum noodzakelijk ter vervanging van het huidige medisch centrum. Met het nieuwe medisch centrum wordt voldaan aan de eisen en wensen van deze tijd, zodat adequate zorg in de regio Venray blijft gewaarborgd. Daarnaast wordt een oud gebouw vervangen door een nieuwe gebouw waardoor tevens wordt voorzien in een klimaatadaptieve omgeving en een bijdrage wordt geleverd aan de energietransitie door een gasloos gebouw te realiseren.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg (OvL)

De Omgevingsvisie, zoals beschreven in voorgaande paragraaf, vormt het beleidskader voor het provinciaal ruimtelijk beleid. Het juridische kader voor dit beleid is vastgelegd in de omgevingsverordening Limburg. De verordening vormt derhalve een belangrijk uitvoeringsinstrument voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de subparagrafen hieronder worden de artikelen die van toepassing zijn op het plangebied toegelicht.

Instructieregel reserveringszone provinciale wegen (artikel 2.1)

De functie reserveringszone provinciale weg is van toepassing op een zone van 15 meter aan weerszijden grenzend aan de buitenste kantstreep van een op de kaart aangeduide provinciale weg. Binnen een dergelijk reserveringszone zijn geen bouwwerken toegestaan.

Het plangebied grenst aan de provinciale weg N270 (Deurneseweg) en is als zodanig aangeduid op de kaart. Echter de reserveringszone gemeten vanuit de buitenste kantstreep van de oprit reikt niet tot aan het toekomstige eigendom van het nieuwe medisch centrum. De bestaande groenstrook met bomenrij draagt zorg voor het waarborgen van deze afstand van 15 meter.

Klimaatadaptatie (artikel 3.5)

In dit artikel is opgenomen dat een planvoornemen dat voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling voorziet in een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering en een beschrijving van de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering (wateroverlast, overstroming en droogte) te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

Hierin wordt voorzien door een duurzaam gebouw te realiseren (gasloos, evt. zonnepanelen, goede isolatie) en de bebouwing en verharding volledig af te koppelen en het hemelwater binnen het plangebied op te vangen en te infiltreren, conform de richtlijnen van de gemeente en het waterschap. Tevens wordt voorzien in de aanleg van het nodige groen waardoor sprake is van een klimaatadaptieve omgeving.

3.3 Toetsing Beleid Waterschap

3.3.1 Waterschapsverordening

In de waterschapsverordening van het Waterschap Limburg staan regels over wat er wel en niet mag in en rondom het water in het werkingsgebied van Waterschap Limburg. Met deze regels worden dijken, watergangen en grondwaterstanden beschermd. Zo mogen bepaalde activiteiten bij oppervlaktewater, watergangen of waterkeringen allen als melding wordt gedaan of een vergunning wordt aangevraagd.

Voor activiteiten die van invloed zijn of kunnen zijn op oppervlaktewateren, watergangen of waterkeringen gelden de volgende specifieke doelcriteria:

  • de activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de dimensionering van oppervlaktewateren, watergangen en of waterkeringen zoals vastgelegd in de legger, waardoor deze niet meer beantwoorden aan het doel waarvoor het is aangelegd dan wel niet meer voldoet aan de daarvoor geldende normstelling.
  • de activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de goede werking van het watersysteem dan wel de goede werking van de waterkering, waardoor de veiligheid niet kan worden gewaarborgd.
  • de activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor het kunnen uitvoeren van onderhoud door of namens het waterschap en de bereikbaarheid van het watersysteem dan wel waterkering.
  • de activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de waterkering in die zin dat toekomstige capaciteitsvergroting wordt belemmerd binnen de zone van het waterstaatswerk en de bijbehorende beschermingszones, als ook in het door het dagelijks bestuur voor waterkeringen aan te wijzen profiel van vrije ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0016.png"

Uitsnede legger Waterschap Limburg met daarop het plangebied aangegeven met een rode cirkel

Op basis van de legger van het Waterschap Limburg kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet gelegen is in de nabijheid van oppervlaktewater, watergangen dan wel waterkeringen met een beschermingszone. De dichtstbijzijnde watergang die vanuit het waterschap van belang is loopt ten zuiden van het plangebied door de kern Leunen van oost naar west. De afstand tussen deze watergang en het plangebied is dermate groot dat de belangen van het waterschap niet worden geschaad met het planvoornemen.

Verder wordt het hemelwater afkomstig van de toekomstige bebouwing en verharding volledig afgekoppeld en binnen het plangebied geïnfiltreerd. Hiervoor wordt voorzien in een bergingseis van 60 mm per m2 bebouwing/verharding. Er wordt geen hemelwater op oppervlaktewater geloosd.

Verder vinden er met het planvoornemen ook geen wateronttrekkende activiteiten plaats.

3.3.2 Waterbeheerprogramma 2022-2027

Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2022-2027 is uitgezet.

Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:

  • Hoogwaterbescherming Maasvallei: bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas;
  • Klimaatadaptatie: balans tussen water afvoeren én water vasthouden;
  • Waterkwaliteit en ecologie: het water is schoon en wateren zin natuurlijk ingericht;
  • Zuiveren en waterketen: zuiveren rioolwater en grondstoffen terugwinnen en gebruiken.

Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij: voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.

Met name klimaatadaptatie is relevant in het kader van het planvoornemen, met als relevant uitgangspunt: elke druppel vasthouden en pas afvoeren als het moet. Het hemelwater afkomstig van de bebouwing en verhardingen binnen het plangebied moet dan ook afgekoppeld worden en op eigen terrein geïnfiltreerd worden.

De waterschapsverordening (zie paragraaf 3.3.1) is de opvolger van de keur na de (recente) inwerkingtreding van de omgevingswet. Hierin zijn alle regels die het waterschap binnen haar beheersgebied stelt over de fysieke leefomgeving opgenomen. In paragraaf 1.2.1 van de waterschapsverordening heeft het algemeen bestuur van het waterschap doelcriteria vastgesteld. Deze criteria zijn bepalend voor de vraag of een handeling in het watersysteem kan worden toegestaan of niet. Het dagelijks bestuur heeft deze doelcriteria voor concrete situaties uitgewerkt in stroomschema's, vastgelegd in het document 'Uitvoeringsregels Keur Waterschap Limburg 2019'. De uitvoeringsregels bestaan uit stroomschema's toelichting op de zorgplicht, vergunningplicht, algemeen verbod en algemene regels met bijbehorende toelichting. Voor het planvoornemen is in dit kader van belang de gestelde bergingseis van 60 mm waaraan voldaan dient te worden voor de opvang van het hemelwater om dit vervolgens te infiltreren in de bodem.

3.4 Toetsing Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie

In haar omgevingsvisie laat de gemeente Venray zien voor welke uitdagingen de gemeente staat en waar de gemeente naar toe wilt in de toekomst. Deze omgevingsvisie vormt de ruimtelijke vertaling van de strategische visie: Onze toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. De gemeente wilt de belangrijke waarden van Venray beschermen en versterken. De gemeente zet zich hiervoor de komende jaren in. Er wordt daarbij rekening gehouden met verschillende opgaven zoals de klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouw om het woningtekort op te lossen. Dit doet de gemeente aan de hand van haar ambities. Hoe ziet de gemeente er over 10 jaar uit?

Deze ambities zijn:

  • Groen wonen voor iedereen.
  • Een gezond Venray heeft toekomst.
  • Venray bloeit, bruist en boeit.
  • Natuurlijk Venray!
  • Ambities in regionaal perspectief.

Daarnaast worden in de visie een aantal thema's en waarden onderscheiden. Relevant voor onderhavig planvoornemen zijn.

Thema duurzaamheid

Duurzaamheid gaat over het leefbaar houden van de aarde op de langere termijn. Met de realisatie van een nieuwe medisch centrum wordt een duurzaam gebouw gerealiseerd dat voldoet aan de eisen en wensen van deze tijd. Een belangrijke bijdrage hierbij is een gasloos gebouw met een goede isolatie en eventuele zonnepanelen.

Thema gezondheid

Gezondheid in het kader van de Omgevingswet richt zich op drie perspectieven: het beschermen, het bevorderen en het faciliteren. Met de realisatie van het nieuwe medisch centrum wordt gefaciliteerd in een goede gezondheidszorg binnen de regio Venray. Door qua zorg te voldoen aan de eisen en wensen van de tijd wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de noodzakelijke gezondheidszorg bij een steeds ouder wordende maatschappij.

Thema voorzieningen

Voorzieningen zijn de hulpmiddelen in de gemeente waar bewoners gebruik van kunnen maken. Voorzieningen zijn nodig om fijn te kunnen wonen in een dorp of stad. Denk aan de winkel, de huisarts, culturele voorzieningen, een buurtcentrum en de sportschool. Het is belangrijk dat er voldoende voorzieningen in de buurt zijn en dat deze van goede kwaliteit en toegankelijk zijn. Venray kent daarnaast ook een groot aantal regionale voorzieningen. Door digitalisering verandert de wereld snel en door de vergrijzing zien we steeds meer ouderen. Dit leidt tot een andere behoefte en draagkracht voor onze voorzieningen. De realisatie van een nieuwe medisch centrum draagt in belangrijke mate bij aan het voorzieningenniveau van Venray en haar regio.

Thema bereikbaarheid

Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor de samenleving. Het nieuwe medisch centrum wordt op een belangrijk knooppunt qua infrastructuur gesitueerd, namelijk aan een uitvalsweg in zuidelijk richting die uitkomt op de provinciale weg N270 (Deurneseweg). Hiermee is een goede bereikbaarheid van het medisch centrum gewaarborgd.

Waarde stedenbouwkundig kader

Het stedenbouwkundig kader vormt een belangrijk uitgangspunt voor de verdere uitwerking en concretisering van het planvoornemen (zie paragraaf 3.4.2).

3.4.2 Ruimtelijk kwaliteitskader

In het ruimtelijk kwalitietskader heeft de gemeente Venray vastgelegd:

  • Welke waarden en karakteristieken belangrijk zijn om te behouden.
  • Welke randvoorwaarden gelden om toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken.

Het ruimtelijk kwaliteitskader vormt een inspiratiedocument voor initiatiefnemers en bevat aanbevelingen die helpen om een initiatief zo goed mogelijk in te passen rekening houdend met de omringende waarden.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Woongebieden -Wijken Venray', in het bijzonder 'Centrum-West'. Hier is het sportcomplex De Wieën onderdeel van.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0017.png"

Ruimtelijke kwaliteitskader Centrum-West

In dit gebied zijn de volgende uitgangspunten belangrijk om rekening mee te houden bij ontwikkeling.

  • Langstraat, Kempweg, Merseloseweg en Hoenderstraat zijn oude wegen met lintbebouwing. Deze bebouwing is daarom gevarieerd.
  • Tussen deze linten bevindt zicht een rechtlijnig structuur met bebouwing, met heldere lijnen en zichten over groenstructuren.
  • De bebouwing heeft een kleine korrelgrootte
  • hoogbouw in het groen aan de zijde van de singel.
  • Openbare ruimte is groen.
  • Relevante welstandscriteria: Centrum, Historisch gebied, Monumenten en karakteristieke panden, Reclame.

De volgende opgaven zijn hierbij van toepassing

  • Voorkomen van leegstand door transformatie van (winkel)panden, met de nadruk op wonen
  • Aantrekkelijke en gezonde leefomgeving door het toevoegen van meer groen
  • Behoud van de historische uitstraling en structuur van het centrum
  • Balanceren tussen de uitstraling van een stad en dorp
  • Verduurzaming van panden door isolatie, duurzame installaties, en toevoegen van zonnepanelen

Voor de realisatie van het nieuwe medisch centrum zijn deze uitgangspunten en opgave niet of minder relevant aangezien er ter plaatse van het sportcomplex qua ruimtelijk kader alleen 'waardevolle groenstructuur' aangegeven is. Bij de verdere uitwerking van het planvoornemen en de inrichting van het plangebied zal hiermee rekening worden gehouden en waar mogelijk worden versterkt.

3.4.3 Kernwaarden veilige- en gezonde leefomgeving

De kernwaarden veilige- en gezonde leefomgeving bevat een 7-tal kernwaarden voor het landelijk gebied. Dit betreffen:

  • Aandacht voor klimaatadaptatie, groen, natuur en water.
  • De omgeving is schoon en veilig en bevordert ontmoeten.
  • Goede milieukwaliteit.
  • De leefomgeving nodigt uit tot bewegen, spelen en sporten.
  • In het bereiken van voorzieningen het stimuleren van fietsen, wandelen en het gebruik van duurzaam (openbaar) vervoer.
  • De openbare ruimte is aantrekkelijk en gevarieerd.
  • Woningen, accommodaties en bedrijven zijn gezond en duurzaam.

Al deze thema's hebben raakvlakken en moeten daarom in samenhang worden benaderd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

Deze kernwaarden zijn niet alleen van toepassing op het landelijk gebied maar zeker ook toepasbaar op de fysieke leefomgeving in het bebouwde gebied. Ook in onderhavige situatie waar het plangebied in een overgangsgebied ligt tussen enerzijds de bebouwde kom en anderzijds op relatief korte afstand aangrenzende buitengebied.

Ook bij de realisatie van het nieuwe medisch centrum zal aandacht zijn voor deze kernwaarden. De bebouwing en de onbebouwde ruimte zal klimaatadaptief worden ingericht en er zal voorzien worden in het nodige groen in combinatie met de opvang en infiltratie van het hemelwater afkomstig van de bebouwing en verharding. Door de ligging aan belangrijke ontsluitingswegen zal het medisch centrum ook goed bereikbaar zijn voor langzaam verkeer en via het openbaar vervoer. De onbebouwde ruimte zal daarnaast aantrekkelijk en gevarieerd worden ingericht. Tot slot zal de bebouwing duurzaam zijn met een gezond binnenklimaat.

Dit zijn met name aandachtspunten bij de nadere uitwerking van het bouwplan voor de bebouwing van het nieuwe medisch centrum en de inrichting van de onbebouwde ruimte.

Hoofdstuk 4 Aspecten Fysieke Leefomgeving En Milieu

4.1 Algemeen Uitgangspunt

Voor het beoordelen van het aspect verkeer en de noodzakelijke onderzoeken waarbij de verkeersaantrekkende werking van invloed is, is worst-case uitgegaan van 1.700 motorvoertuigen per etmaal. Dit is het huidige aantal voertuigen vanuit de Merseloseweg , inclusief funties die in de nieuwe onderhavige situatie komen te vervallen zoals de OK-productie. Wanneer de aspecten waar sprake is van een verkeersaantrekkende werking voldoen onder het worst-case scenario, zal er naar verwachting ook worden voldaan aan een realistischer scenario waarbij de verkeersaantrekkende werking lager zou zijn.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Het aspect bodem(kwaliteit) maakt integraal onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Steeds dient te worden gezocht naar de juiste balans tussen enerzijds het beschermen van de gezondheid en het milieu en anderzijds het benutten van de bodem ten behoeve van maatschappelijke activiteiten. Bij een wijziging van het omgevingsplan dient te worden aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 4.2, eerste lid, Omgevingswet) en uitvoering is gegeven aan de instructieregels vanuit het Rijk (paragraaf 5.1.4.5 Bkl) en de provincie.

Als uitgangspunt geldt dat onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de mens vanwege het gebruik van de bodem dienen te worden voorkomen (artikel 2.28, lid 1 Omgevingswet). In dit kader is het van belang om na te gaan wat de kwaliteit van de bodem binnen het plangebied is en of dit nog aanvaardbaar c.q. toelaatbaar wordt geacht voor de beoogde functietoedeling. Bij het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie moet de kwaliteit van de bodem ten minste voldoen aan daarvoor gestelde interventiewaarden (bijlage IIA Bal).

4.2.2 Toetsing

Ten behoeve van het planvoornemen is dan ook een verkennend bodem-, asbest- en asbestonderzoek uitgevoerd (Aelmans, rapportnummer E222768.009.R2/SBI, d.d. 17 december 2024, Bijlage 2). Dit verkennend onderzoek is uitgevoerd op basis van de resultaten van het eerder uitgevoerde historisch vooronderzoek ter plaatse van het plangebied. De resultaten van het verkennend onderzoek zijn op te splitsen in een tweetal deellocaties:

  • gravel
  • asfalt

Deellocatie: Gravel

Uit de analyseresultaten blijkt, dat in de bovengrond, behoudens een marginale kwik verontreiniging in grondmengmonster 4, geen van de onderzochte concentraties de normwaarde (LN) overschrijden.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond als klasse Wonen bestempeld worden en de ondergrond als klasse Landbouw/natuur grond worden bestempeld.

De bouwstof laag lavalith is analytisch in mengmonster 1 onderzocht. Uit de analyseresultaten blijkt, dat de geen van de onderzochte concentraties de maximale waarde van de samenstellingsparameters voor bouwstoffen overschrijdt. De laag voldoet indicatief als een niet vormgegeven bouwstof op basis van de samenstellingsparameters. Het uitlooggedrag van de bouwstof is niet bepaald en hierover kan derhalve geen uitspraak worden gedaan. Gezien de onderliggende bodem niet tot zeer marginaal verontreinigd is met zware metalen, kan worden gesteld dat de bouwstoflaag niet uitloogt.

Voor afvoer dan wel toepassing elders van de lavalith kan een partijkeuring conform de protocol 1002 noodzakelijk zijn. Middels een partijkeuring kan de definitieve kwaliteit worden bepaald.

Indicatief getoetst als grond is de laag lavalith sterk verontreinigd met nikkel. Gezien lavalith een bouwstof betreft vormt de aangetroffen concentratie nikkel geen directe belemmering voor de beoogde plannen.

Deellocatie: Asfalt

De deellocatie asfalt is analytisch in de grondmengmonsters 101 t/m 104 onderzocht. Uit de analyseresultaten kan het navolgende worden geconcludeerd:

Uit de analyseresultaten blijkt, dat in de bovengrond, behoudens een marginale kobalt verontreiniging in grondmengmonster 101, geen van de onderzochte concentraties de normwaarde (LN) overschrijden.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan zowel de boven- als ondergrond als klasse Landbouw/natuur grond worden bestempeld.

Overig

Verder zijn asbest en asfalt onderzocht. Ten aanzien van asbest kan gesteld worden dat tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zintuiglijk geen asbestverdacht plaatmaterialen zijn aangetoond. Uit het analytisch asbestonderzoek blijkt, dat geen van de concentraties asbest de detectiegrenzen overschrijden (<2 mg/kg ds).

Uit het asfaltonderzoek blijkt, dat het gehele asfaltpakket als teervrij kan worden bestempeld.

4.2.3 Conclusie

Resumerend kan worden gesteld, dat ondanks de verhoogde concentraties in de bovengrond, dit vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt voor het voorgenomen bouw en herinrichting. Voor wat betreft de onderzoekslocatie is er geen aanleiding om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Ter plaatse van de voormalige bebouwing zal in de toekomst aanvullend onderzoek moeten worden uitgevoerd, conform de strategie diffuus verdacht, bij eventuele aanvraag van een omgevingsvergunning. Het overige terrein kan als onverdacht worden onderzocht.

Vanwege de diversiteit in bodemlagen dient men er rekening mee te houden, dat voornoemde bodemlagen niet onderling mogen worden vermengd. Bij een tijdelijke uitplaatsing moet de grond na ontgraving in dezelfde volgorde worden herschikt.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

Het geluid in de fysieke leefomgeving wordt bepaald door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. In dit kader zijn railverkeerslawaai en industrielawaai niet aan de orde omdat het plangebied niet gelegen is binnen respectievelijk een geluidaandachtsgebied voor railverkeer en een geluidaandachtsgebied voor industrielawaai. Het plangebied is wel gelegen bij geluidaandachtsgebieden voor gemeentelijke wegen en provinciale wegen.

Daarnaast moet onder de omgevingswet aangegeven worden hoe omgegaan dient te worden met indirecte akoestische effecten van veranderend verkeer.

Gemeentelijke wegen

In artikel 17.5 van de Omgevingsregeling is een overgangsrecht geregeld voor het bepalen van de geluidaandachtsgebieden van gemeentewegen, lokale spoorwegen en waterschapswegen. Voordat er een basisgeluidemissie is bepaald bestaat het geluidaandachtsgebied uit het gebied zoals aangegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0018.png"

Als een lokale spoorweg grotendeels is verweven of gebundeld met een gemeenteweg wordt bij de toepassing van het eerste lid het totaal van het aantal sporen of rijstroken beschouwd.

Voor nog niet-geprojecteerde geluidsgevoelige gebouwen geldt een standaardwaarde van 53 Lden met een maximale grenswaarde van 70 Lden. Indien de geluidbelasting lager is dan de standaardwaarde dan legt het omgevingsplan geen restricties op aan het planvoornemen. Een omgevingsplan dat een nieuwe geluidsgevoelig gebouw toelaat voorziet erin dat het geluid op het gebouw hoger kan zijn dan de standaardwaarde als:

  • geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de standaardwaarde te voldoen;
  • de overschrijding van de standaardwaarde door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt; en
  • het geluid op de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de grenswaarde.

Wanneer wordt afgeweken van de standaardwaarde, zullen er in het vervolgtraject zodanige maatregelen moeten worden opgenomen dat de geluidbelasting in een verblijfsgebied niet meer bedraagt dan 33 dB.

Provinciale wegen

Voor provinciale wegen geldt het recht zoals dit gold voor het inwerking treden van de Omgevingswet. Dit is opgenomen in Artikel 3.5 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet. Dit betekent dat voor wegen in het beheer van de provincie de Wet geluidhinder van toepassing blijft met bijbehorende rekensystematiek.

In artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 staat opgenomen dat het berekende resultaat met een waarde wordt verminderd alvorens de toetsing aan de grenswaarden plaatsvindt. Deze aftrek houdt verband met het stiller worden van voertuigen in de toekomst en bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt, tenzij de berekende geluidbelasting zonder aftrek 56 dB of 57 dB bedraagt. Dan geldt namelijk een aftrek van respectievelijk 3 of 4 dB.

Voor nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige gebouwen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Dit houdt in dat indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting lager is dan de maximale ontheffingswaarde, kan de gemeente ontheffing verlenen indien maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde, op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Wanneer het college van B&W een hogere waarde vaststelt, zullen er in het vervolgtraject zodanige maatregelen moeten worden opgenomen dat de geluidbelasting in geluidsgevoelige ruimten niet meer bedraagt dan 33 dB.

Indirecte akoestische effecten van veranderend verkeer

In paragraaf 5.1.4.2a.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is aangegeven hoe omgegaan dient te worden met indirecte akoestische effecten van veranderend verkeer. Dit is van toepassing op het geluid van gemeentewegen met een verkeersintensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigen. In Artikel 5.78af is aangegeven hoe de beoordeling van indirecte akoestische effecten dient plaats te vinden.

Artikel 5.78af

Een omgevingsplan dat een toename van de verkeersintensiteit veroorzaakt op een weg of spoorweg voorziet erin dat het geluid door die weg of spoorweg op geluidsgevoelige gebouwen niet meer dan 1,5 dB toeneemt als gevolg van die toename van de verkeersintensiteit. De toename van het geluid wordt bepaald door de situatie in een voor die weg of spoorweg maatgevend jaar na wijziging te vergelijken met de situatie in datzelfde jaar zonder wijziging.

Een omgevingsplan kan erin voorzien dat het geluid met meer dan 1,5 dB toeneemt als:

  1. a. Geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om die toename te voorkomen;
  2. b. De toename van het geluid door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt; en
  3. c. Het geluid op geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in Artikel 3.35 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Geluidbeperkende maatregelen worden in aanmerking genomen als die financieel doelmatig zijn en daartegen geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijk of technische aard bestaan.

Als de geluidbelasting meer dan 1,5 dB toeneemt dient eveneens het gecumuleerde geluid op het geluidsgevoelige gebouw beschouwd te worden.

4.3.2 Toetsing

Wegverkeer

In het kader van het planvoornemen is derhalve een akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting als gevolg van het wegverkeer uitgevoerd (Aelmans, rapportnummer M222381.001.002.R3/JME, d.d 7 februari 2025, Bijlage 3). In dit akoestisch onderzoek is de geluidbelasting berekend op de grenzen van het bouwvlak als maximale bebouwingsmogelijkheid. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de gemeentelijke wegen de standaardwaarde van 53 dB op geen enkele gevel van het gebouw c.q. bouwvlak. Er hoeven daarom geen maatregelen getroffen te worden.

De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de provinciale weg N270 (Deurneseweg) overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het gebouw c.q. bouwvlak met maximaal 11 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.

Bij overdachtsmaatregelen wordt bekeken of de geluidoverdacht tussen geluidbron en ontvanger belemmerd kan worden. Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) ontmoet in onderhavige situatie exhter overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard. Een afschermende voorziening dient namelijk dicht bij de bron of ontvanger geplaatst te worden, meer dan 2 meter hoog te zijn en kost bovendien afhankelijk van de uitvoering € 500,-- tot € 2.000,-- per meter, waarmee het niet realistisch is dat het planvoornemen deze extra kosten kan dragen .Een andere overdrachtsmaatregel is het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvangen. Daar een verdubbeling van deze afstand slechts 3 dB reductie oplevert, is het vergroten van deze afstand niet te kwalificeren als zijnde doeltreffend. Bij bronmaatregelen wordt bekeken of het geluidniveau van de veroorzaker van het geluid gereduceerd kan worden. Hierbij moet gedacht worden aan stillere voertuigen (alleen door de ontwikkeling van nieuwe technieken en dus niet realistisch), verlaging van de maximum snelheid (hierop heeft de initiatiefnemer van het planvoornemen geen invloed) en aanbrengen van geluidreducerend wegdek (toepassing van geluidreducerend wegdenk ontmoet overwegende bezwaren van financiële aarde gezien de kosten).

Het treffen van overdrachtsmaatregelen dan wel bronmaatregelen om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van diverse aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Aangezien het gezamenlijk geluid meer is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidswering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd. Dit onderzoek zal uiteindelijk uitgevoerd worden in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de 'technische bouwactiviteit' en is in het kader van de wijziging van het omgevingsplan (nog) niet noodzakelijk.

Indirecte akoestische effecten van veranderend verkeer

Ten aanzien van de indirecte akoestisch effecten van veranderend verkeer is aanvullende een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Aelmans, rapportnummer M222381.001.006.R1/JME, d.d. 28 november 2024, Bijlage4). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat sprake is van een toename van de geluidbelasting van meer dan 1,5 dB bij de omliggende objecten. Dit is een gevolg van de verkeerstoename op de weg In de Wieën.

Hierbij is steeds uitgegaan van een worst-case scenario waarbij alle 1.700 motorvoertuigen via dezelfde weg afwikkelen. In de praktijk zal er sprake zijn van een verdeling van dit verkeer.

Aangezien eventuele maatregelen stuiten op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige of verkeerskundige aard is de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid berekend. Hieruit blijkt dat het effect van de ontwikkeling op het gecumuleerde geluid bij de omliggende geluidgevoelige gebouw niet waarneembaar zal zijn. Om deze reden wordt de ontwikkeling dan ook aanvaardbaar geacht.

4.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het nieuwe medisch centrum. Als gevolg van de provinciale weg N270 (Deurneseweg) dient er een beschikking hogere waarde bij de gemeente te worden aangevraagd. Daarnaast moet als onderdeel van de uiteindelijke aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het 'bouwtechnische deel' wel een nader akoestisch onderzoek voor de bepaling van de geluidswering van de gevel worden uitgevoerd.

Om het binnenniveau te waarborgen is op voorhand besloten om de gevels van het gebouw aan alle buitenzijden als 'niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen' uit te voeren. Dit is in de bouwregels nader bepaald.

Daarnaast heeft de realisatie van het nieuwe medisch centrum geen effect heeft op het gecumuleerde geluid bij de omliggende geluidsgevoelige objecten en wordt het planvoornemen dan ook aanvaardbaar geacht.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De luchtkwaliteit wordt bepaald door de aanwezigheid van luchtverontreinigende stoffen. Een slechte luchtkwaliteit kan een gezondheidsklachten tot gevolg hebben en schade aanrichten aan de natuur (zie ook stikstof hierboven). Stoffen die in Nederland vooral belangrijk zijn voor het bepalen van de luchtkwaliteit zijn fijn stof en stikstofdioxide. Daarnaast is geur een belangrijk onderdeel van de luchtkwaliteit (zie paragraaf 4.8).

In het besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is aangegeven in welke gevallen een beoordeling van de luchtkwaliteit noodzakelijk is (paragraaf 5.1.4). Of een beoordeling nodig is hangt af van de activiteit, de locatie en het effect van de activiteit en de mate van het effect.

In het Bkl staan aandachtsgebieden voor stikstofdioxide en fijn stof vermeld (paragraaf 5.1.4, artikel 5.51 in het Bkl). Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Wanneer de activiteiten binnen deze gebieden voor een verhoging van de concentratie veroorzaken, geldt een beoordelingsplicht. Het kan ook voorkomen dat de activiteit zich niet in het aandachtsgebied bevindt, maar daar wel voor een verhoogde concentratie zorgt. De beoordelingsplicht is alleen van toepassing als het gaat om milieubelastende activiteiten waarover in het Besluit activiteiten leefomgeving regels zijn gesteld met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht of wanneer het de aanleg of wijzigingen van wegen, spoorwegen of vaarwegen betreft.

De luchtkwaliteit hoeft alleen te worden beoordeeld door een toetsing aan de omgevingswaarde. De omgevingswaarde is bepaald voor de bescherming van de gezondheid van mensen. Het is daarom alleen zinvol om de luchtkwaliteit te beoordelen wanneer er blootstelling aan mensen plaatsvindt. Op plaatsen waar publiek niet toegankelijk is of geen vaste bewoning is, is een beoordeling daarom niet nodig (paragraaf 5.1.4, artikel 5.53 in het bkl).

Toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit (stikstofdioxide en PM10) is niet nodig als een project of activiteit maar weinig bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Dit wordt ook 'niet in betekende mate' (NIBM) genoemd. Er is sprake van NIBM wanneer de concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Of een activiteit zorgt voor een concentratieverhoging van NIBM wordt bepaald met de NIBM-toets.

Daarnaast zijn er een aantal categorieën bepaalt voor standaardgevallen waarbij NIBM kan worden aangenomen. Deze standaardgevallen betreffen onder andere kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Deze zijn terug te vinden in artikel 5.54 van het Bkl. Het planvoornemen maakt de realisatie van een woonwijk mogelijk, deze activiteit valt onder de standaardgevallen:

Woonwijken zijn NIBM als het gaat om maximaal:

  • 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg
  • 3.000 woningen bij 2 of meer ontsluitingswegen

4.4.2 Toetsing

Om te bepalen of het project NIBM bijdraagt wordt er een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool. Met de rekentool wordt het effect van de toename van verkeersbewegingen ten gevolge van het medisch centrum inzichtelijk gemaakt. De totale verkeersgeneratie is gebaseerd op basis van een reeds uitgevoerde verkeersstudie. Op basis van de verkeersstudie blijkt dat er 1.700 verkeersbewegingen per etmaal zullen plaatsvinden van en naar het medisch centrum. Daarnaast wordt het aandeel vrachtverkeer op basis van de huidige situatie van het ziekenhuis aan de Merseloseweg nihil geacht. De locatie Venlo wordt als hoofdlocatie gebruikt voor het leveren van goederen. Er rijdt ieder dag 5x een (klein) eigen vrachtwage vanuit Venlo richting Venray. In een uiterste geval zullen er 2 grote vrachtwagens per week in Venray leveren. Dit zijn in totaal 14 verkeersbewegingen per dag. Dit is een percentage van nog geen 1% op het totaal aantal verkeersbewegingen. Aangezien het medisch centrum niet voor 2028 in gebruik zal zijn, is als jaar van planrealisatie 2027 gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0019.png"

Als aanvulling op bovenstaande kan worden opgemerkt dat het bij een NIBM-berekening gaat om de toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie. Aangezien er bij de berekening van de verkeersgeneratie in dit onderzoek geen rekening is gehouden met het bestaande aantal verkeersbewegingen, van en naar HSV Royals Venray (honk- en softbalvereniging), is er een worstcasescenario inzichtelijk gemaakt. Bij een wijziging van het aantal verkeersbewegingen en/of het onderzoek kan er eventueel nog rekening worden gehouden met het bestaande aantal verkeersbewegingen.

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is tevens de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied onderzocht. De belangrijkste luchtkwaliteitsnormen betreffen rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden (NOx), zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), lood (Pb), zwaveldioxide (SO2) en benzeen (C6H6). Met de verbetering van de luchtkwaliteit vinden in Nederland normaliter echter alleen nog overschrijdingen van de grens-waarden plaats voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes. Overschrijdingen van de omgevingswaarden voor de overige stoffen komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, niet voor.

Met behulp van de gegevens uit het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit is beoordeeld of er ter plaatse van het te ontwikkelen medisch centrum sprake is van een (dreigende) overschrijding van luchtverontreinigende stoffen. Hiervoor zijn de dichtstbijzijnde rekenpunten uit de monitoringskaart met de hoogste waardes geraadpleegd. In onderstaande tabel zijn voor de jaren 2025 en 2030 voor de relevante stoffen de concentraties en de grenswaarden weergegeven.

stoffen grenswaarde 2025 2030
NO2 concentratie 40 ìg/m3 16,42 ìg/m³ 13,88 ìg/m³
PM10 concentratie 40 ìg/m3 15,72 ìg/m³ 14,54 ìg/m³
PM10 overschrijdingsdagen 35 dagen 6,0 dagen 6,0 dagen
PM2,5 concentratie 25 ìg/m3 8,51 ìg/m³ 7,42 ìg/m³

Uit de resultaten blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) normoverschrijding. Voor de concentraties verontreinigende stoffen ter plaatse van het te realiseren medisch centrum wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden uit het Besluit kwaliteit leefomgeving. Daarnaast wordt voldaan aan de WHO-advies-waarden conform het SLA. Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect luchtkwaliteit.

Voor een nieuw medisch centrum geldt tevens dat gebruik zal worden gemaakt van een luchtbehandelingssysteem waardoor er binnen in het gebouw ten alle tijden een goede luchtkwaliteit gehandhaafd kan worden. Hierdoor zal de luchtkwaliteit buiten geen/weinig effect hebben op het woon- en leefklimaat binnen.

Daarnaast wordt een medisch centrum aangemerkt als een gevoelige functie zoals bedoeld in de GGD/RIVM-richlijng 'gevoelige bestemmingen'. Deze richtlijn raadt aan om gevoelige functies, zoals een medisch centrum, zover mogelijk van drukke wegen te situeren, waarbij er tenminste 50 meter moet worden aangehouden van een drukke weg als de N270. Gemeten uit de as van de N270 ligt de bouwgrens van het bouwvlak op meer dan 50 meter afstand. Hiermee wordt voldaan aan de richtlijn 'gevoelige bestemmingen'.

4.4.3 Conclusie

Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen worden voorzien voor de doorgang van het planvoornemen met betrekking tot de luchtkwaliteit. Op basis van een haalbaarheidsstudie met de NIBM-rekentool is bepaald dat bij een verkeersgeneratie van 1.700 verkeersbewegingen per etmaal en een aandeel vrachtverkeer van 2,39% het medisch centrum niet in betekenende mate bij zal dragen aan de achteruitgang van de luchtkwaliteit. De concentraties van luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van het te realiseren nieuwe medisch centrum zijn tevens ruim beneden de rijksomgevingswaarden.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op het risico dat een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

In het omgevingsplan moeten externe veiligheid worden gewaarborgd bij het toedelen van functies aan locaties. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan de instructieregels op welke manier dat moet worden gedaan. Hierin staan ook de definities van de gebouwen waarvoor de regels bescherming bieden: zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare gebouwen en locaties (bijlage VI bij artikel 5.3 Bkl). Milieubelastende activiteiten (MBA) met externe veiligheidsrisico's moeten worden opgenomen in het omgevingsplan. Het gaat om de activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven (Bal), het basisnet (weg, water, spoor), buisleidingen met vervoer van gevaarlijke stoffen (Bal) en windturbines. Voor MBA's met externe veiligheidsrisco's zijn het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden relevant.

Plaatsgebonden risico (PR)

De kans dat één persoon buiten het inrichtingsterrein overlijdt als gevolg van een calamiteit bij het bedrijf (plaatsgebonden risico). In een omgevingsplan wordt op de begrenzing van een risicogebied externe veiligheid een standaardwaarde voor het plaatsgebonden risico in acht genomen van ten hoogste 1 op de miljoen per jaar. Voor nieuwe kwetsbare gebouwen, zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties geldt dat het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar een grenswaarde is. Dit betekent dat binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar geen nieuwe kwetsbare gebouwen, zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties gerealiseerd mogen worden.

Groepsrisico (GR) en aandachtsgebieden

De kans dat meerdere personen buiten het inrichtingsterrein overlijden als gevolg van een calamiteit bij het bedrijf (groepsrisico). De gemeente moet in het omgevingsplan binnen aandachtsgebieden rekening houden met het groepsrisico. Voor het groepsrisico gelden aandachtsgebieden waar mensen binnenshuis onvoldoende beschermd zijn tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied en een gifwolkaandachtsgebied.

4.5.2 Toetsing

Voor de realisatie van het nieuwe medisch centrum is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (Econsultancy, rapportnummer 10686.011 D3, d.d. 13 januari 2025, Bijlage 5). In dit onderzoek zijn de risicovolle objecten geïnventariseerd. Dit betreft transport van gevaarlijke stoffen, buisleidingen en inrichtingen.

Transport van gevaarlijke stoffen

Op ongeveer 1,65 kilometer ten oosten van de grens van het plangebied ligt rijksweg A73. Voor rijkswegen geldt volgens het Bkl een explosieaandachtsgebied van 200 meter en een brandaandachtsgebied van 30 meter. Het plangebied ligt niet binnen het explosie- en brandaandachtsgebied van de rijksweg A73.

Over de bovenstaande genoemde basisnetroute worden toxische stoffen vervoerd. Als gevolg van een ongewoon ongeval op de rijksweg A73 kunnen gifwolken ontstaan. Een gifwolkaandachtsgebied kan enkele kilometers groot zijn en hangt af van het soort en hoeveelheid giftige stoffen die vrijkomen. Bij een besluit van een ruimtelijke ontwikkeling in de omgeving van een MBA is het gebied waar rekening moet worden gehouden als gevolg van een gifwolk afgekapt op 1,5 kilometer. Het plangebied ligt volledig buiten het gifwolkaandachtsgebied van de rijksweg A73. Gezien de afstand van het plangebied tot de rijksweg A73 gelden er geen belemmeringen.

Ten zuiden van de grens van het plangebied, op ongeveer 10 meter, ligt de provinciale weg N270 (Deurneseweg). Een provinciale weg heeft geen aandachtsgebieden voor explosie, brand of gifwolk, tenzij de gemeente een eigen beleid of visie heeft vastgesteld ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen over provinciale wegen. Vooralsnog heeft de gemeente Venray geen specifiek beleid voor externe veiligheid opgesteld. In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het transport van gevaarlijke stoffen over de N270 wel beschouwd als een milieubelastende activiteit (MBA) met externe veiligheidsrisico's.

Analoog aan de basisnetroutes heeft de N270 een explosieaandachtsgebied van 200 meter en een brandaandachtsgebied van 30 meter. Het plangebied is volledig bnnen het explosie- en brandaandachtsgebied. In dat kader is in het onderzoek externe veiligheid (hoofdstuk 4) een verantwoording van het groepsrisico gegeven als gevolg van een calamiteit (BLEVE) op de N270.

Tot slot heeft de provincie in 2022 tellingen verricht op de N270. Hieruit blijkt dat er geen toxische stoffen over de N270 worden vervoerd.

Hogedruk aardgastransportleidingen

In de nabijheid van het plangebied liggen twee hogedruk aardgastransportleidingen, namelijk de Z-541-06 en de Z-541-15. Het brandaandachtsgebied van leiding Z-541-06 reikt tot 71 meter aan weerszijden van de leiding en voor leiding Z-541-15 is dit 94 meter. In onderstaande afbeelding zijn de brandaandachtsgebieden van de betreffende leidingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0020.png"

Uitsnede kaart externe veiligheid Atlas leefomgeving

De (onderbroken) lijnen ten noorden en westen van het plangebied zijn nog niet bijgewerkt op de kaart en hebben geen brandaandachtsgebieden. Het plangebied ligt niet binnen het brandaandachtsgebied van de leidingen, waardoor er geen belemmeringen zijn.

Inrichtingen

Op ongeveer 110 meter ten noorden van de grens van het plangebied ligt een LPG-tankstation. De grens van het explosieaandachtsgebied ligt op 160 meter vanaf het vulpunt en de bovengrondse opslagtank. Omdat het plangebied niet binnen het huidige wettelijke explosieaandachtsgebied ligt, vormt het LPG-tankstation geen belemmering voor het plangebied.

Op ongeveer 272 meter ten noordoosten van de grens van het plangebied ligt een gasontvangststation van de Gasunie. De grens van de veiligheidszone ligt op 15 meter rondom de installatie. Gezien de afstand tot het plangebied vormt het gasontvangststation geen belemmering.

Overige risicovolle inrichtingen op meer dan 1 kilometer van het plangebied zijn niet relevant.

4.5.3 Conclusie

Op basis van de inventarisatie van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied kan geconcludeerd worden dat de N270 relevant is voor het planvoornemen. Het maatgevende scenario op de N270 is een BLEVE met hittestraling en schokgolf als gevolg. Door het toepassen van (bouwkundige) maatregelen kunnen de risico's worden beperkt en kan de kans op slachtoffers gereduceerd worden. Afhankelijk van de plaats kan het handelingsperspectief verschillen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan uit schuilen binnen het gebouw of vluchten in de noordelijk richting via de Leun-seweg in verband met branden.

De Veiligheidsregio Limburg-Noord dient advies gevraagd te worden om in verband met de realisatie van een zeer kwetsbaar gebouw in de nabijheid van de N270 over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen. Dit advies geeft tezamen met de voorliggende rapportage de input voor het bevoegd gezag om invulling te geven aan de groepsrisicoverantwoordingsplicht.

4.5.4 Advies veiligheidsregio Limburg-Noord

Het planvoornemen is nader beoordeelt door de veiligheidsregio Limburg-Noord. In dat kader heeft de veiligheidsregio advies uitgebracht (kenmerk Z2025-00000498, d.d. 19 februari 2025, Bijlage 6). In haar advies stelt de veiligheidsregio dat een nader onderbouwing voor het uitgaan van een zeer kwetsbaar gebouw ontbreekt omdat sprake is van een gezondheidszorgfunctie zonder bedgebied. Echter in het onderzoek externe veiligheid is uitgegaan van een worst case situatie, dus van een gezondheidsfunctie met bedgebied zodat daarmee ten alle tijde de veiligheid ter plaatse in voldoende mate is gewaarborgd.

In haar advies wordt door de veiligheidsregio verder het volgende geadviseerd

  • De verantwoording van de hoogte van het groepsrisico in het rapport onderzoek externe veiligheid is akkoord met de volgende opmerking. Een medisch centrum waar alleen dagbehandeling plaatsvindt kan worden aangemerkt als een kwetsbaar gebouw volgens bijlage VI van het Bkl.
  • Richt de uitrit aan de zijde van de Leunseweg zodanig in, dat hulpdiensten deze zo nodig kunnen gebruiken als inrit. Indien het wenselijk is om inrijden door derden te voorkomen, dan kan deze inrit worden afgesloten met bijvoorbeeld een slagboom in combinatie met een SOS toegangssysteem (www.sostoegang.nl)
  • De bluswatervoorziening voor het medisch centrum moet voldoen aan het gemeentelijke beleid bluswater en bereikbaarheid. De benodigde bluswatervoorziening die hiervoor wordt aangelegd door WML en/of de initiatiefnemer, moet worden beoordeeld door de brandweer.

Bij de verdere uitwerking van het concrete bouwplan zal de uitrit aan de Leunseweg zodanig ingericht worden dat de hulpdienste deze bij eventuele calamiteiten tevens kunnen gebruiken als inrit. Tevens zal in voldoende mate worden voorzien in de noodzakelijke bluswatervoorziening. Hierbij zal in voldoende mate rekening worden gehouden met het gemeentelijke beleid 'Bluswater en bereikbaarheid'.

Verder wordt door de veiligheidsregio en RUD aanvullend geadviseerd om vanwege het ontbreken van voldoende zelfredzaamheidsmogelijkheden voor het schuilen en/of vluchten bij een incident op de N270 en de kans op eventuele slachtoffers het medisch centrum toe te staan met de aanvullende bouweisen voor nieuwe gebouwen die gesteld zijn in de artikelen 4.90 tot en met 4.96 uit het Besluit bouwwerken leefomgeving en de volgende aanvullende omgevingsveiligheidsmaatregelen:

  • geen openingen en overkappingen in de gevel aan de risicozijde;
  • vlakke gevel aan de risicozijde;
  • explosiewerend glas;
  • geen of kleinere glasoppervlakken risicozijde;
  • geen deuren risicozijde;
  • drukbestendige dakvorm;
  • gevelstevigheid;
  • stevigheid constructie.

Dat voldaan dient te worden aan de aanvullende bouweisen voor nieuwe gebouwen die gesteld zijn in de artikelen 4.90 tot en met 4.96 uit het Besluit bouwwerken leefomgeving is geborgd in de beoordelingsregels. De aanvullende omgevingsveiligheidmaatregelen zullen voor zover ver mogelijk bij de uiteindelijke uitwerking van het concrete bouwplan meegenomen worden in overleg met de gemeente, veiligheidsregio en RUD.

4.6 Flora En Fauna

4.6.1 Wettelijk kader

De Wet natuurbescherming, het Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming zijn per 1 januari 2024 vervallen en beleidsneutraal overgegaan naar de Omgevingswet via het aanvullingsspoor natuur. Ter bescherming van de natuur zijn in de Omgevingswet, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels in de voormalige Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming (flora en fauna) en regels ter bescherming van houtopstanden.

Natuurgebieden

Natura 2000 is de verzamelnaam voor het netwerk van Europese natuurgebieden. Natura 2000-gebieden vallen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en zijn verankerd in de Omgevingswet. De wet verbiedt Natura 2000-activiteiten in art. 5.1 lid 1, aanhef en onder e. Natura 2000-activiteiten zijn activiteiten of het realiseren van projecten die een significante gevolg kan hebben op een Natura 2000 gebied. Bij een wijziging van het omgevingsplan dient de gemeenteraad rekening te houden met de gevolgen voor de Natura 2000-gebieden. Een besluit mag alleen genomen indien de raad zich op grond van de Voortoets of Passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.

Onderdeel van de instandhoudingsmaatregelen is het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het doel van het netwerk is om natuurgebieden beter met elkaar en met omringend agrarisch gebied te verbinden. Uiteindelijk moet er in Nederland een robuust netwerk liggen dat zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze functioneert en klimaatbestendig is.

Aanvullend kunnen Gedeputeerde Staten gebieden aanwijzen die buiten het Natuurnetwerk Nederland liggen, maar wel van een provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarde. Deze gebieden worden samen met het NNN aangeduid als bijzondere provinciale natuurgebieden. Voor de provincie Limburg is dit het LNN.

Soortenbescherming

In de Omgevingswet is ook soortenbescherming geregeld (flora en fauna). Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit uit te voeren (art. 5.1 lid 2 onder g, Omgevingswet). Een flora- en fauna-activiteit is een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. In de wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels conform de Europese Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten conform de Europese Habitatrichtlijn en voor overige te beschermen soorten. Het is kort gezegd verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen.

De Omgevingswet maakt invulling van de wet door provincies mogelijk, hiertoe kunnen provincies een eigen invulling geven aan de bescherming van soorten. Dit is voor de provincie Limburg geregeld in het Omgevingsverordening Limburg, geconsolideerd op 1 december 2023. In de bijlagen van deze verordening zijn soorten opgenomen welke bij ruimtelijke ontwikkeling binnen de provincie zijn vrijgesteld voor de aanvraag van een ontheffing.

Houtopstanden

Onder de Wet natuurbescherming golden de rijksregels over houtopstanden niet voor houtopstanden binnen de grenzen van de bebouwde kom (artikel 4.1, Wet natuurbescherming). Het was aan de gemeenteraad om die grenzen vast te stellen.

De Omgevingswet spreekt van 'bebouwingscontour houtkap' in plaats van 'grenzen van de bebouwde kom' zoals dat in de Wet natuurbescherming staat. De Omgevingswet verplicht de gemeenteraad om een bebouwingscontour houtkap vast te stellen in het omgevingsplan. Met het aanwijzen van de bebouwingscontour houtkap bepaalt de gemeente in feiten wanneer de regels in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) over het vellen van houtopstanden gelden. Die gelden namelijk alleen buiten de bebouwingscontour houtkap.

4.6.2 Toetsing

Natuurgebieden

De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn Boschhuizerbergen en Maasduinen. Deze liggen respectievelijk op ongeveer 3,3 kilometer en ongeveer 9 kilometer afstand van het plangebied. Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien eventueel sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trillingen en geluid als de gevolg van het planvoornemen binnen het plangebied, zijn gezien de afstand tot de meest nabij gelegen Natura 200-gebieden dan ook niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege het voorgenomen planvoornemen op voorhand niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof wordt noodzakelijk geacht. Dit kan in eerste instantie worden onderzocht middels een modelberekening (AERIUS-calculator).

Op de effecten door stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt hierna nader ingegaan.

De locatie valt niet binnen de natuurbeheersgebieden van de Provincie Limburg of binnen het Limburgse deel van het Nationale Natuurnetwerk (LNN). Het dichtstbijzijnde LNN-gebied ligt op ruim 1 kilometer ten oosten van het plangebied. Het betreft een goudgroene natuurzone. Het Natuurnetwerk betreft in Limburg een louter planologische bescherming van de aangewezen gebieden zelf. Aanvullende maatregelen of aanvullend advies ten aanzien van het LNN is niet aan de orde.

Stikstof

Om de effecten door stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken is een notitie beoordeling stikstof opgesteld (Pouderoyen Tonnaer, project J222381, d.d. 11 december 2024, Bijlage 7). De emissies tijdens de bouwfase en toekomstige gebruiksfase zijn doorgerekend met de Aerius calculator om te beoordelen of er sprake is van een stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jaar. Voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase is er sprake van een stikstofdepositie die niet groter is dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is dus geen sprake van een overschrijding.

Uit de Aerius berekeningen is gebleken dat er geen sprake is van een overschrijding van de 0,00 mol/ha/jaar norm en dat daarmee significante gevolgen ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen zijn uit te sluiten. Indien met de bouwfase binnen de emissieruimte van het kengetal wordt gebouwd, is er daarmee geen vergunningplicht als Natura 2000 activiteit. .

Soortenbescherming

Om in te schatten of er binnen het plangebied beschermenden planten- en diersoorten aanwezig zijn is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Econsultancy, rapportnummer 10686.004 D2, d.d. 23 februari 2023, Bijlage 8). De resultaten van deze quickscan zijn in onderstaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0021.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0022.png"

Naar aanleiding van de resultaten uit de quickscan zijn aanvullende inspecties uitgevoerd (Econsultancy, project 10686.008, d.d. 15 februari 2023, Bijlage 9). Deze inspecties hebben betrekking op nesten van roofvogels, ransuil, raaf, roek, nesten van eekhoorns en vaste rust- en voortplantingsplaatsen van boombewonende vleermuizen. Uit deze inspecties is gebleken dat er drie potentiële nesten van de boomvalk, torenvalk en ransuil zijn waargenomen, twee eekhoornnesten en acht bomen met holtes of scheuren welke potentieel geschikt zijn als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de werkzaamheden aanvullend ecologisch onderzoek naar boomvalk, torenvalk, ransuil en eekhoorn uit te voeren. Onderzoek naar boombewonende vleermuizen is enkel benodigd indien de bomen met holtes en scheuren gekapt worden of indien verstorende werkzaamheden in de directe omgeving van de bomen plaatsvinden.

Ten behoeve van de realisatie van het nieuwe medisch centrum hoeven geen van de bomen gekapt te worden. Voor de ontsluiting van het plangebied vanaf In de Wieën wordt een in-/uitrit aangelegd ter plaatse van de 'open plek' in de bomenrij, ongeveer ter hoogte van de werpheuvel van het huidige honkbalveld. Deze 'open plek' is voldoende breed (ongeveer 25 meter) dat een dat minimaal een afstand van 5 meter tot de bomen aan weerszijde van de 'open plek' kan worden aangehouden.

De bomen waar de jaarrond beschermende nesten zijn geconstateerd staan op enige afstand van het plangebied al dan niet met tussenliggende bebouwing. Gezien de afstand en de tussenliggende bebouwing zullen de werkzaamheden bij de daadwerkelijke realisatie van het nieuwe medisch centrum geen negatieve effecten hebben op deze beschermde nesten.

Door de situering van het bouwvlak op relatief korte afstand van het bestaande gebouw aan de oostzijde van het plangebied en de aanleg van in-/uitrit ter plaatse van de open plek in de bomenrij aan de zijde van In de Wieën is een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd (Aelmans, rapportnummer N23002, d.d. 18 november 2024, Bijlage 10). Uit dit nader ecologisch onderzoek is ten aanzien van vleermuizen gebleken dat in de te rooien bomen en het nabijgelegen pand geen verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen. Wel is er tijdens het najaar binding met het pand waargenomen, echter was dit aan de westzijde wat niet onder invloed is van de geplande werkzaamheden. Derhalve leidt de bouw van het nieuwe pand niet tot een overtreding van de Omgevingswet. Een vergunningsaanvraag voor een flora en fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet is niet noodzakelijk.

De houtwal wordt gebruikt als vliegroute door vleermuizen, Ter plaatse van de aan te leggen ontsluitingsweg is reeds een gat in deze houtwal, echter is deze deels gevuld met hoog gegroeide struiken. Deze struiken zullen gerooid worden met mogelijk de direct hiernaast gelegen bomen. Gezien de bomen aan de overzijde van de openbare weg met hun blad kroon aansluiten met de te behouden bomen van de laan kan hier door vleermuizen het gat overbrugt worden. Zodoende kunnen vleermuizen de route blijven gebruiken ondanks de voorgenomen kap, echter dient deze vliegroute niet verstoort te worden met verlichting. Geadviseerd wordt om vleermuisvriendelijke verlichting aan te leggen zodat de houtwal als vliegroute kan blijven fungeren. Zie voor de inrichting van vleermuisvriendelijke verlichting bijlage 3.

Aangezien het plangebied naast of onder een migratie route ligt wordt er geadviseerd om tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden vleermuisvriendelijke verlichting toe te passen. Ook wordt geadviseerd om de bouwlampen in de avond- en schemeruren uit te schakelen of naar beneden en naar de locatie toe te richten.

Verder kan gesteld worden de te rooien bomen en struiken gebruikt kunnen worden door algemene broedvogels als broedlocatie. Deze soorten zijn bij een ruimtelijke ontwikkeling vrijgesteld waardoor een vergunningsaanvraag voor een flora en fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet niet noodzakelijk is. Wel dient er voor vogels rekening gehouden te worden met het broedseizoen. Dit houdt in dat de rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd moeten worden. Indien dit niet mogelijk is zal er voor aanvang van de rioolwerkzaamheden een broedcontrole uitgevoerd moeten worden.

Houtopstanden

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom en daarmee naar verwachting ook binnen de toekomstige 'bouwingscontour houtkap'. Dit betekent dat de regels in het Besluit activiteiten leefomgeving niet van toepassing zijn.

De bomen binnen het plangebied vallen dan ook niet onder de definitie houtopstanden. Daarom geldt er geen meldingspicht en herplantplicht.

4.6.3 Conclusie

De realisatie van het nieuwe medisch centrum vormt geen belemmering voor het aspect flora en fauna. Wel wordt in het nader ecologisch onderzoek geadviseerd om vleermuisvriendelijke verlichting toe te passen. en de bomen/struiken buiten het broedseizoen te rooien (voor zover aan de orde).

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

4.7.1 Wettelijk kader

Bij de ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Daaronder valt ook bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Er moet inzichtelijk worden gemaakt welke archeologische waarden binnen het plangebied kunnen worden verwacht en wat het effect is van eventuele ingrepen op deze archeologische waarden. De onderzoeksplicht vloeit voort uit het Verdrag van Malta (1992), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, 2010) en de Erfgoedwet (2016).

Daarnaast heeft het plangebied op basis van het (tijdelijk) omgevingsplan van rechtswege de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4. In deze dubbelbestemming is bepaald dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en dieper dan 50 cm. In dat kader is dan ook een archeologisch bureau (Econsultancy, rapportnummer 10686.003 versie 2, d.d. 10 oktober 2024, Bijlage 11) en verkennend archeologisch booronderzoek (Econsultancy, rapportnummer 10686.009 verzie 2, 10 oktober 2024, Bijlage 12) uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn hierna weergegeven.

4.7.2 Toetsing

Archeologisch bureauonderzoek

Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Dit wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden.

Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is.

Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek

In het hele plangebied kunnen archeologische resten voorkomen uit alle archeologische perioden en de kans daarop is hoog. Gezien de mogelijke ligging 200 meter ten noorden van een beekdal is de verwachting hoog voor de perioden Paleolithicum en Mesolithicum. De waarschijnlijke ligging van het plangebied op dekzand-welvingen en de mogelijke aanwezigheid van een grafveld uit de Bronstijd-Ijzertijd direct ten zuiden van het plangebied geeft het plangebied een hoge verwachting voor de perioden Neolithicum tot en met Vroege-Middeleeuwen. Het plangebied ligt aan doorgaande wegen en op de oudste kaarten staat aan de noord-oostzijde van het plangebied bebouwing. Daarnaast is het ook landschappelijk geschikt geweest voor bewoning in de perioden Late-Middeleeuwen tot en met Nieuwe tijd waardoor het een hoge verwachting krijgt voor deze perioden.

Advies

Gezien de in dit bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om deze te toetsen. Het vervolgonderzoek voor een groot deel van het plangebied kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een Inventariserend veldonderzoek, verkennend booronderzoek. Gezien de aanwezigheid van een historisch erf aan de noordoostzijde van het plangebied kan hier het beste een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0023.png"

Advieskaart archeologie (groen advies verkennend booronderzoek, geel advies proefsleuven)

Het plangebied beperkt zich tot het groene gedeelte waardoor in aanvulling op het bureau onderzoek een verkennend booronderzoek is uitgevoerd.

Verkennend archeologisch booronderzoek

Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat in een groot deel van het plangebied A-B/C profielen zijn aangetroffen. De overgang tussen beide lagen was abrupt. Plaatselijk zijn onder in de A-horizont resten aangetroffen die wijzen op een oude akkerlaag. Er zijn geen aanwijzingen dat de BC-/C-horizont diepgaand is verstoord, het eventuele aanwezige archeologisch sporenniveau is mogelijk nog grotendeels intact. Het ontbreken van een E- en een B-horizont geeft wel aan dat het vondstenniveau verstoord zal zijn. Vooral vindplaatsen van jagers en verzamelaars die bestaan uit vondstspreidingen zullen verstoord zijn. Er zijn bij het booronderzoek ook geen aanwijzingen gevonden voor een beekdal in het plangebied.

Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat de bodem dermate intact is dat de alleen de verwachting voor archeologische resten uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum bijgesteld moet worden naar laag. Voor alle andere perioden blijft deze verwachting hoog.

Op basis van deze resultaten wordt geadviseerd om voor het gehele plangebied een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Als voorbereiding hierop is een Programm van Eigen opgesteld. Het proefsleuvenonderzoek zelf zal vooraf aan de realisatie van het medisch centrum worden uitgevoerd. Dit zal als voorwaarde gesteld worden in de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen.

Programma van Eisen proefsleuvenonderzoek

Het Programma van Eisen is ter informatie als Bijlage 13 bij deze motivering bijgevoegd (Econsultancy, rapportnummer 10686.010, d.d. 12 november 2024). Hierin wordten een 18-tal proefsleuven voorgesteld volgend onderstaande afbeelding voor een gebiedsdekken beeld van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0024.png"

Schematische weergave beoogde proefsleuven binnen het plangebied

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Het plangebied is onbebouwd en uitsluitend in gebruik als sportcomplex. Er is binnen het plangebied geen sprake van aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.7.3 Conclusie

Op grond van de resultaten van het verkennend booronderzoek wordt voor het gehele plangebied een proefsleuvenonderzoek geadviseerd, inclusief het gele gedeelte omdat hier ook bodemingrepen zullen plaatsvinden. Dit proefsleuven onderzoek zal uitgevoerd worden voor aanvang van de sart van de bouw. Dit zal als voorwaarde in de te verlenen omgevingsvergunning voor de 'technisch bouwactiviteit' worden opgenomen. Om te waarborgen dat het aspect archeologie voldoende beschermd blijft de beschermende regeling ten aanzien van archeologie in de regels behouden.

Verder gaan er met de realisatie van het nieuwe medisch centrum geen cultuurhistorische waarden verloren.

4.8 Geur

4.8.1 Wettelijk kader

Ten aanzien van geur zijn de volgende wettelijke kaders relevant:

  • Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
  • Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Venray 2011.
  • Geurhinder en woon- en leefklimaat.
  • Toetsing omgekeerde werking.

Voor de omschrijving van deze kaders wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2 toetsingskader in het Onderzoek geur en gezondheid (Aelmans, rapportnummer TON240021.001.002.R1, 14 oktober 2024, Bijlage 14).

4.8.2 Toetsing

De veehouderijbedrijven in de omgeving van het plangebied liggen op meer dan 100 meter afstand van het plangebied. Dit betekent dat veehouderijen met dieren waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld (ofwel waarvoor vaste afstanden gelden, onder andere melkrundvee en paarden) niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering en dat het plangebied niet binnen de geurcontour van betreffende veehouderijen ligt.

Navolgend wordt nader in gegaan op de geurbelasting ten gevolge van de veehouderijen in de omgeving met dieren waarvoor emissiefactoren zijn vastgesteld, met name pluimvee en varkens. Geurhinder kan worden veroorzaakt door de voorgrondbelasting van één individuele veehouderij, maar ook door de achtergrondbelasting van geur van meerdere veehouderijen samen (cumulatie van geur).

Achtergrondbelasting en leefklimaat

De achtergrondbelasting is de totale geurbelasting van alle veehouderijen in de omgeving van het geurgevoelig object. Voor het plangebied is de achtergrondbelasting berekend. Dit is gedaan op basis van de vigerende vergunningen, welke zijn geregistreerd in de Kernregistratie dierverblijven (KRD, oktober 2024). De achtergrondbelasting is berekend met V-Stacks Gebied (v2020). In het bronnenbestand zijn de vergunde veehouderijen binnen een straal van 3 kilometer rondom het plangebied meegenomen (48 veehouderijen met vergunde geuremissies). Het te berekenen gebied is conform de handleiding V-stacks gebied afgebakend op 2 km rondom het plangebied (37 van de 48 veehouderijen liggen verder dan 2 km van het plangebied). Deze veehouderijen zijn als bron meegenomen op basis van default emissiepunt-parameters zoals geregistreerd in het KRD (één emissiepunt op het midden van het bedrijf met standaard waarden). Hierdoor is de berekende achtergrondbelasting indicatief en alleen bedoeld voor het beoordelen van het woon- en leefklimaat). Omdat varkenshouderij Enge Steeg 1 de meest relevante veehouderij is voor wat betreft geur, is deze veehouderij voor extra nauwkeurigheid wel per emissiepunt ingevoerd op basis van de specifieke vergunde emissiepunt-parameters (zie bron 2001 t/m 2005 in het bronnenbestand, welke is bijgevoegd in bijlage 2 van het geur en gezondheidsonderzoek). De berekende indicatieve achtergrondbelasting geeft hierdoor een goed beeld van het woon- en leefklimaat. De berekende indicatieve achtergrondbelasting en de door vertaling naar woon- en leefklimaat is weergegeven in onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0025.png"

Indicatieve achtergrondbelasting geur (vergunde situatie oktober 2024)

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0026.png"

Indicatieve achtergrondbelasting vertaald naar leefklimaat (vergunde situatie oktober 2024)

Binnen het plangebied varieert de achtergrondbelasting van 8,6 OU in het zuidwesten tot 3,4 OU in het noordoosten van het plangebied. Dit komt overeen met een goed leefklimaat in het grootste deel van het plangebied tot redelijk goed in het zuidwestelijke puntje van het plangebied. Het medisch centrum is voorzien in het oostelijke deel van het plangebied waar de achtergrondbelasting ongeveer 4 - 5 OU bedraagt en waar sprake is van een goed leefklimaat. Ter plaatse van het bouwvlak voldoet de achtergrondbelasting van geur op basis van het gemeentelijk geurbeleid aan een aanvaardbaar leefklimaat voor bestaande woongebieden. Dit leefklimaat is ook aanvaardbaar voor een gezondheidszorgfunctie met bedgebieden.

Voorgrondbelasting Enge Steeg 1 Leunen (leefklimaat en omgekeerde werking)

Met de voorgrondbelasting wordt de individuele geurbelasting van één veehouderij bedoeld. De voorgrondbelasting is van belang voor het bepalen van de verwachte hinder, omdat uit onderzoek is gebleken dat bij gelijke belastingen de geurhinder als gevolg van de voorgrondbelasting hoger is dan als gevolg van de achtergrondbelasting.

Varkenshouderij Enge Steeg 1 in Leunen is ten aanzien van de voorgrondbelasting de enige relevante veehouderij. Binnen het plangebied varieert de voorgrondbelasting van 8,5 OU in het zuidwesten tot 3 OU in het noordoosten van het plangebied (berekend met de actuele versie van V-stacks Vergunning v2020). Deze voorgrondbelasting komt overeen met een goed leefklimaat in het noordoostelijke deel van het plangebied, een redelijk goed leefklimaat in het midden en een matig leefklimaat in het zuidwesten van het plangebied.

Het medisch centrum is voorzien in het oostelijke deel van het plangebied waar ter plaatse van het bouwvlak de vergunde voorgrondbelasting ongeveer 3,7 - 5 OU bedraagt en waar op basis van voorgrondbelasting sprake is van een redelijk goed leefklimaat. Tot 6,5 OU voorgrondbelasting is volgens het gemeentelijk beleid sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Hieraan wordt voldaan binnen het beoogde bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0027.png"

Vergunde voorgrondbelasting geur Enge Steeg 1 (vergunde situatie oktober 2024)

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0028.png"

Vergunde voorgrondbelasting vertaald naar leefklimaat (vergunde situatie oktober 2024)

Omgekeerde werking

Planologisch gezien mag deze veehouderij het hele bouwblok benutten. In deze situatie heeft de veehouderij binnen het milieuspoor/vergunning echter geen mogelijkheden om emissiepunten te verschuiven in noordelijke of oostelijke richting zonder dat (nog niet-overbelaste) bestaande geurgevoelige objecten overbelast raken. Een aanvraag die op bestaande geurgevoelige objecten resulteert in een overschrijding van de geurnorm is niet vergunbaar. Dus mag voor de beoordeling van het geurbelasting in relatie tot leefklimaat en de omgekeerde werking uitgegaan worden van de bestaande, vergunde situering van de emissiepunten. Hierna een korte motivering bij de onmogelijkheid om emissiepunten te verschuiven richting het noorden en oosten van het bouwvlak:

  • De vergunde 14 Ou contour overlapt in de bestaande, vergunde situatie de burgerwoning In de Wieën 8 én raakt bijna het geurgevoelig object Sportlaan 10 in Venray met bestemming detailhandel met woning (zie de uitsneden in figuur 9). De berekende voorgrondbelasting op Sportlaan 10 bedraagt 12,9 OU.
  • Verschuiven van emissiepunten binnen het bouwvlak in de richting van het noordelijk deel van het bouwblok resulteert al snel in een overschrijding van de geurnorm op Sportlaan 10 en een aanvraag met nieuwe overbelaste geurgevoelige objecten is niet vergunbaar. Het zal lastig zijn om met een kortere afstand tot de overbelaste woning In de Wieën 8 de geurbelasting (vergunde voorgrondbelasting van 19,7 Ou) voldoende te laten afnemen.
  • Voor de vergunde 3 Ou contour geldt dat een aanzienlijk deel van woonkern Leunen al overbelast is. Het verschuiven van emissiepunten in de richting van het noordelijk deel van het bouwvlak resulteert bij ongeveer 25-30 meter al in een overbelasting van woningen aan de Zandakker en Sint Anthoniusstraat in de woonkern Venray (vergunde voorgrondbelasting op Zandakker 25 en Sint Anthonusstraat 121 bedraagt 2,6 Ou), hetgeen niet vergunbaar is.
  • De vergunde 8 Ou contour raakt bijna de burgerwoning Zuivelweg 6 in Leunen (vergunde voorgrondbelasting bedraagt 7,9 Ou) en mag niet over deze woning komen te liggen, aangezien dan een overbelaste situatie ontstaat. De emissiepunten verschuiven richting het (noord)oostelijk deel van het bouwblok resulteert niet tot een vergunbare situatie en is daarom niet mogelijk.

Als deze veehouderij wil wijzigen en/of uitbreiden zal de voorgrondbelasting op de reeds overbelaste woningen in het buitengebied en de woonkern Leunen moeten afnemen door toepassing van geurreducerende maatregelen en eventueel combineren met het verschuiven van emissiepunten richting het zuidelijk deel van het bouwvlak (=afwaartse beweging van het plangebied). Door de reeds aanwezige beperkingen voor deze veehouderij vanuit de geurregelgeving zullen de vergunde geurcontouren (voorgrondbelasting) nooit het bouwblok in het plangebied gaan overlappen. Andersom zal het nieuwe medische centrum geen beperkende factor zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van dit varkensbedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0029.png"

Uitsnede vergunde 14 OU contour (voorgrondbelasting) van Enge Steeg 1 Leunen t.o.v. vigerende geurgevoelige objecten Sportlaan 10 (detailhandel met woning) en In de Wieën 8 (wonen)

Het nieuwe gebouw wordt niet gesitueerd binnen de vergunde geurcontour van deze varkenshouderij en resulteert gezien voorgaande uiteenzetting niet in (extra) beperkingen voor deze veehouderij.

Als de gemeente bij de volgende actualisatie van het geurbeleid de geurnorm voor het plangebied wil aanscherpen dan zal in dat traject de omgekeerde werking op basis van de specifieke, vergunde emissiepunt-parameters berekend moeten worden. Uit de indicatieve contourenkaart in figuur 8 kan afgeleid worden dat voor het nieuwe medische centrum (uitgaande van het bouwvlak) een geurnorm van ongeveer 5 Ou mogelijk is zonder dat er sprake is van een omgekeerde werking voor deze veehouderij.

4.8.3 Conclusie

Binnen het plangebied is overeenkomstig het geurbeleid van de gemeente Venray in het midden en oosten van het plangebied op basis van zowel achtergrond- als voorgrondbelasting sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het bouwvlak is gesitueerd in het oosten van het plangebied. De bepalende veehouderij voor het leefklimaat ten gevolge van geur is de varkenshouderij Enge Steeg 1. Deze varkenshouderij moet uiterlijk 1 januari 2030 nog geurreducerende maatregelen treffen, waardoor het leefklimaat in het plangebied nog verder zal verbeteren. Het voorgenomen plan resulteert vanuit de omgekeerde werking niet in (extra) beperkingen in de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderij Enge Steeg 1 of andere veehouderijen in de omgeving.

4.9 Gezondheid

4.9.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke besluiten moet worden afgewogen of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies. Eén van de leidende principes is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geborgd moet zijn. Gezondheid is hier een belangrijk onderdeel van. Geur (zie paragraaf 4.8), fijn stof, endotoxinen afkomstig van veehouderijen en aanwezigheid van geitenhouderijen binnen een afstand van 2 km kunnen mogelijk leiden tot een verhoogd gezondheidsrisico en moeten daarom betrokken worden in de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het plan.

De kaders voor fijn stof, endotoxinen en geitenhouderij zijn omschreven in respectievelijk paragraaf 3.2.1, 3.3.1 en 3.4.1 (toetsingskader) in het Onderzoek geur en gezondheid (Aelmans, rapportnummer TON240021.001.002.R1, 14 oktober 2024, Bijlage 14).

4.9.2 Toetsing

Fijn stof (luchtkwaliteit)

Het RIVM maakt jaarlijks kaarten met grootschalige concentraties in Nederland (GCN). De achtergrondconcentratie binnen het plangebied ligt in monitoringsjaar 2023 (GCN mei 2024) tussen de 15 en 16 ìg/m3, zie onderstaande tabel. Met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) is beoordeeld of er ter plaatse van het te realiseren nieuwe medisch centrum sprake is van een (dreigende) overschrijding van luchtverontreinigende stoffen (Rijksoverheid, CIMLK, monitoringsronde 2023, peiljaar 2025 en 2030, verkregen op 28 mei 2024, via https://www.cimlk.nl/kaart). Hiervoor zijn de dichtstbijzijnde rekenpunten met de hoogste waardes geraadpleegd (Rekenpunt ID: 69543 en 69545 aan de Deurneseweg en 70221 aan de Leunseweg, verkregen op 12-10-2022).

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0030.png"

Ter plaatse van het plangebied is geen sprake is van een (dreigende) normoverschrijding. Hier wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit. De gezondheidskundige advieswaarden worden benaderd en voor wat betreft PM10 ligt de concentratie onder de gezondheidskundige advieswaarde in 2030. Er is ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. De PM10 concentratie is lager dan de grenswaarde voor PM2,5. Omdat PM2,5 een onderdeel (fractie) is van PM10, wordt er ter plaatse van het plangebied ook voldaan aan de wettelijk PM2,5 grenswaarde. Uit RIVM-onderzoek blijkt dat bij een PM10-concentratie lager dan 32,5 ìg/m3 de kans op een overschrijding van de PM2,5 grenswaarden kleiner dan 1% is (bron: Handreiking fijn stof en veehouderijen, Infomil).

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0031.png"

Achtergrondconcentratie fijn stof (PM10) in monitoringsjaar 2023 (GCN, oktober 2024)

De indicatieve cumulatieve belasting fijn stof PM10 vanuit emissie van veehouderij bedrijven is weergegeven in onderstaande afbeelding. De fijnstofbelasting is gebaseerd veehouderij gegevens van het KRD in 2024. Er is gerekend met één emissiepunt gelegen op het midden van de veehouderij. Met name pluimveehouderijen hebben een relatief hoge fijnstofemissie. De cumulatieve bijdrage van fijn stof PM10 van veehouderijbedrijven ligt binnen het plangebied tussen de 0-1 ìg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0032.png"

Indicatieve cumulatieve belasting fijn stof (PM10) vanuit veehouderijbedrijven (KRD, oktober 2024)

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van fijn stof (PM10 en PM2,5). Fijn stof vormt geen belemmering voor het plan en omgekeerd ook niet voor veehouderijen in de omgeving.

Endotoxinen

In onderstaande figuur zijn de vergunde individuele endotoxinen-risicocontouren en (indicatieve) cumulatieve risicocontouren op basis van vergunde fijnstof emissies met één fictief emissiepunt weergegeven. Weergave van deze risicocontouren geeft inzicht of op een locatie gezondheidsrisico's ten gevolge van endotoxinen uit veehouderijen kunnen worden uitgesloten en waar dit niet gegarandeerd kan worden. Risicocontouren zijn berekend volgens het 'Endotoxine toetsingskader 1.0'. Er is gerekend met vergunde fijnstof emissie vergunningen zoals opgenomen in het KRD (oktober 2024). Hierbij is de volledige fijnstofemissie van een bedrijf op een emissiepunt in het midden van de kavel geplaatst.

Het plangebied ligt niet binnen een indicatieve endotoxine-risicocontour van een veehouderij. Hierdoor kunnen gezondheidsrisico's ten gevolge van endotoxinen worden uitgesloten. Er is ook geen sprake van beperkingen voor veehouderijen door de omgekeerde werking van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0033.png"

Indicatieve endotoxine risicocontouren op basis van vergunde fijn stof emissies (KRD oktober 2024)

Veehouderij sectoren

Binnen een afstand van 250 meter ligt alleen de varkenshouderij Enge Steeg 1 (op 185 meter van het plangebied). Overige veehouderijen liggen op een afstand van ongeveer 900 meter en verder. Pluimvee- en geitenhouderij wordt afzonderlijk getoetst. De afstand tot overige veehouderijen voldoet ruim aan het advies van de GGD.

Binnen 1 kilometer van het plangebied liggen geen pluimveehouderijen. Tussen 1,5 en 2 km liggen twee pluimveehouderijen (Steegse Peelweg 45 en Scheiweg 15). De afstand tot pluimveehouderijen voldoet ruim aan het advies van de GGD.

Op ongeveer 1 km afstand van het plangebied ligt op Weideweg 7 een gemengde veehouderij met vergunning voor 800 geiten. Uit de VGO-onderzoeken volgt dat in de nabijheid van een geitenhouderij (bij een maximale afstand variërend van 1,5 km tot 2 km) sprake is van een verhoogd risico op longontsteking, dat groter wordt naarmate de afstand tot de geitenhouderij kleiner wordt.

Het VGO-onderzoek III geeft risicofactoren voor de afstand in stappen van 500 meter. Buiten de afstand van 500 meter treedt een sterke daling van het risico op, die afvlakt op grotere afstand. Dit betekent dat na 500 meter van een geitenhouderij aanzienlijk minder extra risico bestaat dan daarbinnen. Het is niet dat er na 2 km geen risico meer bestaat, maar dit is de grootste onderzochte afstand. Windrichting is geen factor in het risico.

Provinciale Staten van Limburg hebben besloten tot een moratorium op de geitenhouderij, om uitbreiden van dierenverblijven en omschakelen naar geitenhouderij tegen te gaan. Het moratorium is een voorzorgsmaatregel en is verwerkt in de Omgevingsverordening Limburg 2014. De provincie is voornemens dit moratorium te verlengen tot de deelonderzoeken van VGOIII afgerond zijn (eind 2024). Het doel van het geitenmoratorium is te voorkomen dat rond geitenhouderijen de gezondheidslast toeneemt en (nieuwe) knelpunten ontstaan.

Bij ruimtelijke besluiten – moet altijd worden afgewogen of er sprake is van een 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'. Eén van de leidende principes is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geborgd moet zijn. Gezondheid is hier een belangrijk onderdeel van. Het is uit voorzorg niet gewenst om gevoelige objecten te bouwen binnen 2 km rond geitenhouderijen met meer dan 50 geiten, om gezondheidsrisico's te voorkomen. Het is uiteindelijk aan het gemeentebestuur om bij de besluitvorming over ruimtelijke plannen een belangenafweging te maken.

Aangezien de geitenhouderij op 1 km afstand ligt en binnen het plangebied sprake is van een goed leefklimaat ten aanzien van fijnstof kan een beperkt gezondheidsrisico door de geitenhouderij aanvaardbaar worden geacht. Voorgaande informatie dient te worden betrokken in de besluitvorming over het plan. De gemeenteraad moet een belangenafweging maken en voorzien van een deugdelijke motivering.

4.9.3 Conclusie

De achtergrondconcentratie fijn stof PM10 ligt tussen de 15 en 16 µg/m3. De bronbijdrage van veehouderijen is klein (ongeveer 0-1 µg/m3). Gezien de relatief lage achtergrondconcentratie en de beperkte bronbijdrage door veehouderijen is er geen sprake van verhoogde gezondheidsrisico's ten gevolge van fijnstof door veehouderijen en is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve endotoxine-risicocontour van een veehouderij. Hierdoor kunnen gezondheidsrisico's ten gevolge van endotoxinen worden uitgesloten en is sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

Binnen 250 meter van het plangebied ligt slechts 1 veehouderij (Enge Steeg 1 ligt op ongeveer 185 meter) en binnen 1 km liggen geen pluimveehouderijen. Het plangebied voldoet qua afstand tot veehouderijen (geitenhouderijen uitgezonderd) aan de GGD-adviezen.

Op 1 km ligt een gemengde veehouderij met een vergunning voor 800 geiten. Het is uit voorzorg niet gewenst om gevoelige objecten te bouwen binnen 2 km rond geitenhouderijen met meer dan 50 geiten, om gezondheidsrisico's te voorkomen. Het risico neemt aanzienlijk af bij een afstand van 500 meter en meer. De geitenhouderij mag daarbij niet uitbreiden vanwege het geitenmoratorium. Gezien de afstand, en omdat binnen het plangebied sprake is van een goed leefklimaat ten aanzien van fijnstof, kan een beperkt gezondheidsrisico ten gevolge van deze geitenhouderij als aanvaardbaar worden geacht. De gemeenteraad moet een belangenafweging maken en voorzien van een deugdelijke motivering.

Verder worden veehouderijen in de omgeving niet in hun belangen geschaad (veehouderijen worden door het plan niet extra beperkt in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden).

Uit voorgaande blijkt dat de gezondheidseffecten door veehouderijen ter plaatse van het plangebied voor wat betreft geur, fijnstof, endotoxine en veehouderijsectoren de situatie als aanvaardbaar kan worden beoordeeld.

4.10 Duurzaamheid En Klimaat

4.10.1 Wettelijk kader

Duurzaamheid

Uit de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet vloeit voort dat deze onder meer is gericht op een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in, dat de wet voorziet in een ontwikkeling van de fysieke leefomgeving die tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Duurzame ontwikkeling is een breed begrip waar een veelheid aan onderwerpen onder kan vallen, zoals energietransitie en klimaatadaptatie. In de NOVI is daarom 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' als prioriteit opgenomen. Daarnaast vallen onder het begrip duurzaamheid ook onderwerpen als mobiliteit, duurzaam bouwen en biodiversiteit.

Het beleid ten aanzien van energietransitie en klimaatadaptatie vloeit voort uit nationale programma's die vervolgens regionaal zijn uitgewerkt (Regionale Energiestrategie, Nationale Klimaatadaptatiestrategie). De doelstellingen die hieruit voortvloeien zijn vervolgens integraal opgenomen in het gemeentelijk beleid, met name de Omgevingsvisie. Deze is weer uitgewerkt in programma's.

In het omgevingsplan zijn de beleidsdoelstellingen voorzover noodzakelijk vanuit het oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties uitgewerkt in juridisch bindende regels.

Klimaat

Om invulling te geven aan de in de NOVI beschreven prioriteit 'Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' dient bij de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten rekening te worden gehouden met maatregelen ten aanzien van klimaatadaptatie. Onder klimaatadaptatie wordt verstaan: het tijdig en effectief aanpassen aan het actuele of verwachte klimaat. Daardoor kan schade door klimaatverandering beperkt worden.

In de Omgevingsverordening Limburg is in artikel 3.5, lid 1 voorgeschreven (instructieregel) dat de motivering bij een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van bevat van (a) de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering, en (b) de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Bij die beschrijving dient in ieder geval te worden ingegaan op wateroverlast, overstroming, en droogte.

Voor klimaatadaptatie is het belangrijk om integraal te werken en meekoppelkansen met andere ruimtelijke ontwikkelingen te benutten. Er zijn veel mogelijkheden om de aanpak en maatregelen uit de verschillende transities te combineren. Hierbij kan gedacht worden aan waterberging in natuurgebieden, groen in de stad en vermindering van hitte in de bebouwde omgeving. Ten behoeve van deze wijziging van het omgevingsplan zijn mogelijke meekoppelkansen geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze wijziging van het omgevingsplan ten aanzien van het aspect 'klimaatadaptatie' beoordeeld.

4.10.2 Toetsing

Duurzaamheid

Op 12 december 2023 heeft de gemeente Venray haar energiestrategie 2030 vastgesteld. Hierin beschrijft de gemeente Venray haar kaders ten aanzien van zon, wind, waterstof en batterij opslag. Daarnaast wordt in de omgevingsvisie aangeven dat voor het opvangen van de gevolgen van de klimaatverandering er twee sporen worden bewandeld:

  • Er wordt ingezet op het afremmen van de klimaatverandering door het gebruik van fossiele energiebronnen in te ruilen voor schone energiebronnen. Hierdoor wordt er minder koolstofdioxide (CO2) uitgestoten, een belangrijk broeikasgas, in de atmosfeer. Dit wordt klimaatmitigatie ofwel energietransitie genoemd.
  • Daarnaast wordt er ook gekeken naar het weerbaarder maken tegen de gevolgen van de opwarming van de aarde, zoals het extremere weer. Dit heet klimaatadaptatie.

In dat kader besteed de gemeente Venray de nodige aandacht hieraan op haar website middels de volgende onderwerpen:

  • Energietransitie in Venray: van fossiele energie naar duurzame energiebronnen.
  • Duurzaam bouwloket: hoe u van uw huis een duurzame woning kunt maken.
  • Groene energie: Venray werkt aan groene energie, afkomstig van onze eigen wind en zon.
  • Warmtetransitie: Samen toewerken naar geen gebruik van aardgas om woningen te verwarmen in 2050.
  • Duurzaam bouwen en wonen: duurzaam bouwloket, een duurzaam huis, bespraken en lening en subsidies.
  • Energiebespaarcoaches: de Venrayse energiebespaarcoaches komen op huisbezoek bij inwoners die graag willen besparen op hun energierekening.
  • Laadpalen electische auto's: alles over oplaadpunten voor elektrische auto's

Deze onderwerpen zijn natuurlijk ook toe te passen c.q. van toepassing op de te realiseren bebouwing voor het nieuwe medisch centrum. Het gebouw zal in ieder geval gasloos worden gerealiseerd en voldoen aan de vereiste BENG-norm. Het doel is naast het realiseren van een nieuwe medisch centrum dat voldoet aan de eisen en wensen van deze tijd, er ook een duurzaam gebouw wordt gerealiseerd. Voor de energievoorziening zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van zonne-energie. Daarnaast zal als onderdeel van de parkeervoorziening/plaatsen voorzien worden in noodzakelijk laadpalen voor electrische auto's.

Klimaatadaptatie

Er zijn verschillende manieren om de omgeving aan te passen aan de klimaatverandering. Door het extreme klimaat zoals: extreme regenbuien, hitte en droogte is het belangrijk om te zorgen dat de leefomgeving bestand is tegen deze klimaatveranderingen. Hieronder worden de effecten van klimaatverandering behandeld.

  1. 1. wateroverlast;
  2. 2. droogte;
  3. 3. hittestress.

Er zijn verschillende manieren om invulling te geven aan de bevordering van klimaatadaptie, voor elk van deze aspecten gelden andere mogelijke maatregelen die hieronder worden toegelicht.

Wateroverlast

Door klimaatverandering valt er steeds meer neerslag en neemt de intensiteit en extreemheid van de buien toe. Dit vergroot het risico op wateroverlast. Wateroverlast ontstaat als er zoveel regen valt, dat het oppervlaktewater de afvoer van het regenwater niet meer kunnen verwerken. Het is daarom belangrijk dat wanneer er verharding wordt toegevoegd, er gecompenseerd moet worden met waterbergingen. In de gemeente Venray geldt een bergingseis van 60 mm/m2 bebouwing/verharding voor het afkoppelen van het hemelwater. Hiervoor zijn er verschillende opties mogelijk:

  • groen mosdak;
  • een verlaging in het maaiveld (wadi)
  • een natuurlijke vijver;
  • grindkoffers;
  • combinaties hiervan zijn uiteraard ook mogelijk.

Voor de realisatie van het nieuwe medisch centrum zal in voldoende mate worden voorzien in de nodige hemelwatervoorzieningen. Dit zal zijn in de vorm van wadi's of grindkoffers onder de verharding. Een groen mosdak behoort niet tot de mogelijkheden omdat dit 'gereserveerd is voor de benodigde installaties en zonnepanelen.

Droogte

Door klimaatverandering komen langere droogteperiodes voor. Hierdoor, en ook door bijvoorbeeld ontwatering en waterwinning neemt verdroging van de bodem toe. Droogte en verdroging zijn nadelig voor de biodiversiteit, natuur, drinkwaterproductie, industrie en landbouw.

Het probleem van wateroverlast, kan tegelijkertijd de oplossing voor droogte zijn. In dat kader geeft het Waterschap Limburg een voorkeursvolgorde aan, hoe om te gaan met hemelwater. De meest wenselijke mogelijkheid: water bergen en vasthouden voor hergebruik. Hiermee kan in tijden van veel neerslag het water worden opgevangen en in droge periodes het opgeslagen water worden gebruikt om droogte te bestrijden.

Hemelwater kan simpelweg worden opgevangen in wadi's van waaruit het kan infiltreren in de bodem. Ook kan er voor gekozen worden om een deel van het hemelwater op te vangen in een (watervoerende) vijver om te gebruiken voor de bewatering van het groen binnen het plangebied in droge perioden.

Hittestress

Klimaatverandering leidt tot meer zomerse en tropische dagen. Extreme hitte heeft een groot aantal gevolgen, bijvoorbeeld voor de gezondheid van mensen, voor de buitenruimte en de leefbaarheid in de stad. Hitte heeft ook gevolgen voor andere aspecten van de leefomgeving, waaronder infrastructuur, drinkwater en oppervlaktewater.

Om een gebouw zo klimaatbestendig te maken zijn er verschillende manieren om in de zomer de hitte zo veel mogelijk te beperken. Er zijn dan ook meerdere manieren mogelijk om warmte en wateroverlast tegen te gaan:

  • groen mosdak;
  • een verlaging in het maaiveld (wadi)
  • combinaties hiervan zijn uiteraard ook mogelijk.

Deze dragen ook bij aan het voorkomen van hittestress. Belangrijk is om een goede 'balans' te vinden tussen enerzijds bebouwing en verharding, en anderzijds groen. Hierin moet een evenwicht gevonden worden om het oplopen van de temperatuur te voorkomen in warme periodes. In dat kader wordt naast de bebouwing voor het nieuwe medisch centrum en de noodzakelijke ontsluiting met parkeervoorziening voorzien in het nodige groen in de vorm van wadi's voor de opvang van het hemelwater en landschappelijke inpassing. Door de parkeervoorzieningen te combineren met bomen kan door de schaduwwerking van de bomen voorzien worden in verkoeling. Dit leidt teven tot verbetering van biodiversiteit. Door de combinatie draagt het bij aan het reduceren van de hittestress.

4.10.3 Conclusie

Bij de nadere uitwerking van het planvoornemen kan in voldoende mate rekening worden gehouden met duurzaamheid en klimaatadaptatie. Door maatregelen te combineren en onderdelen (gebouw, verharding, groen en water) in samenhang te zien kan hier zeker een bijdrage worden geleverd.

4.11 Verkeer En Parkeren

4.11.1 Wettelijk kader

Voor verkeer en parkeren is er geen wettelijk kader. Wel dient bij een ruimtelijke ontwikkeling verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. De ontsluiting, verkeersgeneratie en parkeerbehoefte is daarbij van belang. Hierdoor worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan en kan de realisatie voor parkeerplaatsen in voldoende mate worden geborgd. Hiervoor is gebruik gemaakt van de richtlijnen uit de CROW ten aanzien van de verkeersgeneratie en de parkeernormen uit de parkeernota van de gemeente Venray

4.11.2 Toetsing

Verkeer

Ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied is in een groter verband een verkeersanalyse gemaakt in het kader van de reconstructie van de N270 als onderdeel van het economisch programma 'Via Venray' om de bereikbaarheid van de regio Venray te optimaliseren (Royal Haskoning DHV, referentie BI2356-114-100_M&I_RP2406111205, d.d. 11 juni 2024, Bijlage 15). Dit betreft een rekenkundige verkeersanalyse voor deelproject 1 kruising Leunseweg op basis van de volgende nieuwe uitgangspunten:

  • Restlevensduur Viaduct Leunseweg: tot op heden was reconstructie van het viaduct over de Leunseweg niet wenselijk vanwege kapitaalvernietiging. De technische restlevensduur van het viaduct is op dit moment circa 21 jaar. Het recent door Provinciale Staten vastgestelde 'Leidraad Inrichting Provinciale Infrastructuur' (LIPI) leert dat onderhavig wegvak van de N270 een 2 x 1 wegprofiel dient te hebben. Op termijn kan dit leiden tot een andere invulling van de verkeerskundige oplossing in de omgeving.
  • Ontwikkeling VieCuri; Ten westen van de Leunseweg (op het huidige honkbalterrein) wordt de nieuwe locatie van VieCuri Venray gerealiseerd. Met de komst van dit poliklinische ziekenhuis (geen overnachtingen / bezoek) moet er een adequate ontsluiting meegenomen worden in de herontwikkeling.
  • Woningbouwlocatie De Brier; Aan de noordkant van het huidige bedrijventerrein De Brier is woningbouw voorzien. Hier worden circa 300 woningen ontwikkeld. Deze woningen komen deels in de plaats van de bestaande bedrijfslocaties.
  • Planontwikkeling Oude Melkfabriek; Voor de Oude Melkfabriek, gelegen aan Albionstraat te Leunen, in de nabijheid van het viaduct over de Leunseweg zijn op dit moment geen concrete plannen. Ontsluiting van het perceel dient gewaarborgd te zijn.
  • Verkeersmodel Limburg; in de tussentijd is het verkeersmodel voor de omgeving vernieuwd en geactualiseerd. Dit kan leiden tot (beperkt) andere prognoses.
  • Essentiële route; De Leunseweg is een essentiële route om het centrum van Venray te bereiken vanuit Leunen.

Naast deze hernieuwde uitgangspunten zijn er diverse (gemeentelijke) projecten in de omgeving van de N270 – Leunseweg waar in het kader van deze heroverweging rekening gehouden dient te worden. Het betreft de volgende projecten:

  • Aanleg Oostverbinding als gebiedsontsluitingsweg tussen de Henri Dunantstraat en de Stationsweg (is voltooid en wordt opengesteld na gereedkomen herinrichting Stationsweg).
  • Herinrichten Stationsweg tussen de A73 en rotonde Oostsingel tot gebiedsontsluitingsweg (wordt voltooid in 2024).
  • Reeds in 2021 is de rotonde Leunseweg-Zuidsingel sterk verbeterd. Hier zijn de oversteken verder van de rotonde gelegd, met positieve effecten op de verkeersveiligheid en doorstroming.
  • Ook is ter hoogte van de Acaciastraat een middengeleider aangelegd, waardoor fietsers en voetgangers hier veilig kunnen oversteken.
  • Zuidsingel – Sportlaan aanpassing voorrangssituatie met betere oversteekbaarheid door inpassen bredere middengeleider. (planning ± 2025).
  • Maasheseweg – Keizersveld/Nieuwhuisweg twee kruisingen VRI/rotonde aanpassingen (planning ± 2025).

Hierbij is het voor de gemeente Venray van groot belang dat de geplande projecten rondom VieCuri (onderhavig planvoornemen) en de herontwikkeling van de Brier verkeersveilig moeten kunnen worden afgewikkeld. Deze projecten waren ten tijde van de concretiseringsstudie niet in beeld waardoor qua verkeersintensiteit en gewenste capaciteit een nieuw uitgangspunt is ontstaan. Uitgangspunt is dat de verkeersafwikkeling van en naar de Leunseweg en bedrijventerrein De Brier en de verkeersveiligheid ook na de realisatie van deze twee projecten is geborgd en daarmee een robuust knooppunt is gerealiseerd.

Op basis van het hernieuwde onderzoek naar de verkeersafwikkeling op deelproject 1 en de directe omgeving van N270 Leunseweg kunnen de volgende zaken worden geconcludeerd:

  • Met de huidige inzichten en uitgangspunten is voor het toekomstbestendig maken van de omgeving van de Leunseweg het behoudt van het viaduct noodzakelijk. Aanvullende maatregelen rondom of op de Provinciale weg N270 zijn voor vooralsnog niet noodzakelijk anders de dan voorgestelde kleinschalige maatregelen op de aansluitende wegen.
  • De doorstroming van het verkeer op de wegvakken van de N270 ten oosten en ten westen van de Leunseweg staat op dit moment niet onder druk. Ook in de toekomst (2040) zijn conform de verwachtingen geen knelpunten in de verkeersdoorstroming te verwachten. Ook in het kader van de verkeersveiligheid zijn hier geen knelpunten te verwachten.
  • Ook op de toe- en afritten van de N270 zijn geen aandachtspunten op het gebied van de verkeersafwikkeling te verwachten. Wel zorgen hogere verkeersintensiteiten en de wens voor veilige langzaam verkeersroutes ervoor dat de verkeersveiligheid in de toekomst een aandachtspunt blijft. Het verdient aanbeveling om op deze locaties met kleinschalige maatregelen de verkeersveiligheid te borgen en waar mogelijk te verbeteren.
  • Voor het onderliggende wegennet rondom de Leunseweg is de verkeersafwikkeling op dit moment nog geen probleem, maar door diverse ontwikkelingen in Venray zoals het ziekenhuis / woningen op de Brier en de autonome groei van het verkeer kan de verkeersafwikkeling op kruisingen van de Leunseweg onder druk komen te staan in de toekomst als het verkeer zich zoals verwacht ontwikkeld. Het verdient aanbeveling om nadrukkelijk in te zetten op een verschuiving in de verkeersmodaliteiten (mobiliteitstransitie) zodat de groei van het autoverkeer op deze verbindingen in de toekomst beperkt blijft. Daarnaast is het nader uitwerken en uitwerken van de kleinschalige maatregelen gericht op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op deze locaties in dit kader wenselijk.

Gezien de verkeersstromen op de N270 en de Leunseweg naar verwachting in de komende jaren zullen toenemen verdient het aanbeveling om de ontwikkeling van de verkeersintensiteiten nauwgezet te volgen om tijdig te kunnen inspelen indien de ontwikkelingen afwijken van de verwachting. Door regelmatig te monitoren, zowel op het gebied van doorstroming als op het gebied van verkeersveiligheid kan tijdig worden ingegrepen indien de verkeersintensiteiten anders ontwikkelen dan verwacht. Daarnaast biedt dit ook de mogelijk om, gelet op de mogelijke aanpak van het viaduct in de Leunseweg, tijdig aan de slag te gaan met een passende oplossing die past binnen het dan geldende verkeersaanbod en de wensen en eisen die dan gelden.

In dat kader wordt er dan ook nog vervolgonderzoek gedaan naar de juiste verkeerskundige en -technische vorm van de ontsluiting op de Leunseweg en In de Wieën en dat hierbij nadrukkelijk gekeken wordt naar de (on)gewenste verkeerseffecten in de omgeving.

Aangezien dit planvoornemen meegenomen is in deze verkeersanalyse en de verkeersafwikkeling op dit moment geen probleem is vormt het aspect verkeer dan ook geen belemmering.

Parkeren

Voor inzicht te krijgen in het parkeren is de parkeerbehoefte berekend. Aan de hand van een parkeerbehoefteberekening is het aantal benodigde parkeerplaatsen inzichtelijk gemaakt. Deze parkeerbehoefteberekening is gemaakt op basis van:

  • gemeentelijk beleid (parkeernormen ziekenhuis);
  • gemeentelijk beleid (parkeernormen gezondheidscentrum);
  • maatwerkberekening CROW.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0034.png"

Uit de verschillende parkeerbehoefteberekeningen, op basis van de verschillende rekenmethodes, blijkt dat ongeveer 119 tot 176 parkeerplaatsen benodigd zijn bij het nieuwe medisch centrum. De maatwerkberekening CROW geldt daarbij in veel gevallen als het meest betrouwbaar. Het uitgangspunt voor het verkeerskundig ontwerp is dan ook dat ongeveer 175 parkeerplaatsen benodigd zijn.

Verkeerskundig ontwerp

De verkeersanalyse en de parkeerbehoefteberekening zijn gebruikt om te komen tot een verkeerskundig schetsontwerp. Dit is opgesteld om te beoordelen hoeveel ruimte rondom het pand van het nieuwe medisch centrum nodig is om enerzijds in de ontsluiting op het terrein te voorzien en anderzijds om in het aantal parkeerplaatsen te voorzien. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten leidend geweest:

  • De parkeeropgave bedraagt circa 175 parkeerplaatsen. Eventuele parkeerplaatsen die vanuit de bestaande situatie mogelijk komen te vervallen worden in het ontwerp gecompenseerd.
  • De ligging van het gebouw is overgenomen zoals in voorstel verkoop grond aan VieCuri is aangegeven, waarbij zoveel mogelijk rekening is gehouden met het in het omgevingsplan opgenomen bouwvlak.
  • De maatvoering van de parkeervakken en -wegen is overeenkomstig met de eisen uit de NEN2443: 2013 (Parkeren en stallen van personenauto's op terreinen en in garages). Daarnaast is met behulp van rijcurvesimulaties het ruimtebeslag voor grotere voertuigen in beeld gebracht. Ook hierop is de maatvoering van de wegvakken en bochten afgestemd.
  • In eerste instantie is het ontsluitingsprincipe overgenomen uit een analyse van Royal HaskoningDHV (RHDHV)3. Aan de Leunseweg wordt een aansluiting voorzien enkel voor vertrekkend verkeer. Conform het advies van RHDHV dient de aansluiting voorzien te worden van een verkeerslicht, om hiermee de kwaliteit van de verkeersafwikkeling voor verkeer komend vanaf het parkeerterrein te garanderen. De verwachting nu (anno september 2024) is dat de huidige vormgeving van de Leunseweg gehandhaafd blijft en dat de aansluiting voor het vertrekkende verkeer een voorrangskruispunt blijft, met verkeer op de Leunseweg in de voorrang.
  • Aan In de Wieën is een zogenaamde 'halve aansluiting' voorzien, waarop het verkeer rechtsaf in- en rechtsaf uit kan rijden. Hierin gaan we uit van de huidige vormgeving van de oprit richting de N270.
  • In het ontwerp is gestreefd om zoveel mogelijk inzicht te geven in de benodigde ruimte voor het ontwerp op de beschikbare kavels, rekening houden met zoveel mogelijk flexibiliteit in combinatie met een verkeersveilige vormgeving.
  • De bestaande aanwezige bomen, welke zoveel mogelijk gehandhaafd moeten blijven, hebben invloed op de vormgeving en positie van vooral de verschillende aansluitingen.

Dit heeft geresulteerd in onderstaand (indicatief) verkeerskundig schetsontwerp parkeerplaatsen en aansluiting van het nieuwe medisch centrum op de bestaande infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0035.png"

Verkeerskundig schetsontwerp (indicatief, hieraan zijn geen rechten te ontlenen)

De ontsluiting van het nieuwe medisch centrum wordt voorzien middels een in- en uitrit vanaf In de Wieën en uitsluitend een uitrit op de Leunseweg ter plaatse van de huidige in-/uitrit naar het hockeycomplex en medisch centrum De Wieën. Het parkeerterrein voor het nieuwe medisch cenrum, bestaande uit 175 parkeerplaatsen, is in zijn geheel aan de linker zijde van het gebouw voorzien en is middels parkeerapparatuur afgesloten. In deze opzet is voldoende ruimte voor de slagboom en het opstellen van een eventuele wachtrij, waarbij het overige verkeer op het eigen terrein niet gehinderd wordt. De ligging van het parkeerterrein voor het nieuwe medisch centrum aan de westzijde maakt het mogelijk om alle parkeerplaatsen aan deze zijde te realiseren en deze fysiek los te koppelen van het parkeerterrein aan de noordoostzijde (Hockey en MC de Wieënhof). Voetgangers van en naar dit parkeerterrein hebben daarnaast een natuurlijke geleiding richting het gebouw.

Voor het fietsverkeer vanaf de In de Wieën is een doorsteek opgenomen. Deze bevindt zich aan de zuidoost kant van het terrein. Doel is om het fietsverkeer zoveel mogelijk een eigen infrastructuur te geven en los te koppelen van het autoverkeer.

4.11.3 Conclusie

Uitgaande van de uitgevoerde verkeersanalyse voor de omgeving van het nieuwe medisch centrum (inclusief provinciale weg N270) kan ten aanzien van verkeer geconcludeerd worden dat afwikkeling van het verkeer afkomstig van het nieuwe medisch centrum in voldoende mate verwerkt kan worden en dit niet tot capaciteitsproblemen zal leiden.

Uit de parkeerbehoefteberekening en het verkeerskundige schetsontwerp blijkt dat in een adequate verkeersontsluiting in combinatie met voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien binnen het plangebied. Om te waarborgen dat ook daadwerkelijk voldaan zal worden aan de parkeernormen van de gemeente Venray is hiervoor in artikel 11.3 van de regels van dit TAM-omgevingsplan de verplichting opgenomen dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd overeenkomstig de gemeentelijke parkeernormen.

4.12 Bedrijven En Milieuzonering

4.12.1 Wettelijk kader

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering in de vorm van een richtafstand. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  1. 1. Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  2. 2. Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk (nog steeds) gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Afwijken van de richtafstanden is mogelijk, mits wordt onderbouwd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

De indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure gaan uit van de afstand die dient te worden gehouden van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Indien sprake is van een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (uitzondering is de richtafstand voor gevaar). Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

In onderhavig geval kan gesteld worden dat het plangebied is gelegen binnen een gemengd gebied door de verschillende functies in de omgeving en met name de ligging aan doorgaande wegen (provinciale weg N270, Leunseweg). Hierom kunnen de richtafstanden van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' in deze situatie, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap verkleind worden. Dit geldt niet voor de richtafstand van het aspect gevaar.

4.12.2 Toetsing

De realisatie van een nieuwe medisch centrum (ziekenhuis) betreft een hinderveroorzakend object en wordt aangemerkt als een milieucategorie 2 bedrijf met een maximale richtafstand van 30 meter (op basis van geluid). Deze richtafstand kan met één afstandstap verkleind worden naar 10 meter vanwege de ligging in gemengd gebied. Binnen deze richtafstand zijn geen woningen of andere milieugevoelige objecten gelegen.

Direct grenzend aan het plangebied is een gezondheidscentrum (artsenpraktijk, klinieken en dagopvang). Een dergelijk voorziening wordt aangemerkt als milieucategorie 1 met een maximale richtafstand van 10 meter (op basis van geluid). Met de verkleining van één afstandstap is dit nog maar 0 meter. Echter de bebouwing van het nieuwe medisch centrum wordt op minstens 10 meter uit de perceelsgrens gebouwd waardoor in feiten voldaan wordt aan de richtafstand van 10 meter.

Ook grenst het plangebied direct aan het sportcomplex. Een sportcomplex (met verlichting) wordt aangemerkt als milieucategorie 3.1 (op basis van geluid). Het nieuwe medisch centrum is gelegen binnen deze richtafstand van 50 meter, welke verkleind kan worden met 1 stap naar 30 meter. In dat kader moet een medisch centrum gezien worden als een geluidsgevoelig object.

de meeste sportvelden op het sportcomplex liggen op meer dan 30 meter van het bouwvlak waar het medisch centrum gerealiseerd wordt en daarmee niet van invloed op het planvoornemen. Alleen het oefen hockeyveld direct grenzend aan het plangebied, aan de noordzijde, is binnen deze afstand van 30 meter gelegen. Echter dit veld heeft kleinere afmetingen dan een normaal hockeyveld waardoor het niet voor wedstrijden (met publiek) wordt gebruikt, maar alleen voor trainingen. Gezien het 'beperkte' beschikbare ruimtebeslag zal dit gebruik niet wijzigen. Het geluid afkomstig van dit trainingsveld bestaat uitsluitend uit stemgeluid tijdens de trainingen. Dit (piek)geluid kan buiten beschouwing gelaten worden. Ook het clubgebouw met kantine en kleedruimten ligt op een grotere afstand dan 30 meter en is vastgelegd door middel van een bouwvlak, waardoor eventueel geluid afkomstig van het clubgebouw gezien de daadwerkelijke afstand van 50 meter niet van invloed is. Tevens wordt het oefen sportveld voor trainingen overwegend in de avonduren en weekenden gebruikt en daarmee op momenten dat het medisch centrum dicht is, zodat eventuele geluidhinder afkomstig van het sportcomplex niet als zodanig wordt ervaren. Hetzelfde kan gesteld worden ten aanzien van lichthinder. De sportvelden zijn voorzien van lichtmasten, waaronder ook het oefenhockeyveld. Echter deze zullen alleen aan zijn tijdens de avonduren wanneer het medisch centrum dicht is. Alleen in de winterperiode zal er mogelijk eventueel sprake zijn van enige lichthinder als het vroeg donker is en het medisch centrum nog in gebruik is als eventuele trainingen op doordeweekse avonden rond 17.00 uur beginnen.

Ten noorden van het plangebied is een bedrijfsfunctie gelegen (Leunseweg 14/14a). Hier is milieucategorie 1 en 2 (richtafstand 10 en 30 meter) toegestaan. Ook hiervoor geldt weer dat de richtafstand verkleind kan worden naar respectievelijk 0 en 10 meter). Gezien de afstand tussen de grens van het plangebied en de grens van de bedrijfsfunctie van 25 meter wordt hieraan voldaan. Ook hier wordt de bebouwing van het nieuwe medisch centrum op ten minste 10 meter van de perceelsgrens gebouwd waardoor de afstand 35 meter bedraagt en in feite voldaan wordt aan de richtafstand van 30 meter.

Aan de overzijde van de Leunseweg ligt een kantoorfunctie. Voor kantoren geldt een milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Gezien de ligging van het plangebied achter het gezondheidscentrum en de tussenliggende Leunseweg wordt ruimschoots voldaan aan deze richtafstand.

Ten zuiden van het plangebied, aan de andere zijde van de provinciale weg N270 (Deurneseweg) ligt een bedrijfsfunctie en detailhandelsfunctie. Binnen de bedrijfsfunctie zijn milieucategorie 1 en 2 toegestaan en specifiek een interieurbouwbedrijf en dierenkliniek. Een detailhandelsfunctie wordt aangemerkt als milieucategorie 1. De richtafstanden hiervoor zijn 10 meter en 30 meter. Ook hiervoor geldt weer dat de richtafstand verkleind kan worden naar respectievelijk 0 en 10 meter. Gezien de afstand en de tussenliggende provinciale weg wordt ruimschoots voldaan aan deze richtafstand.

Tot slot ligt op enige afstand van het plangebied ligt een intensieve veehouderij waar het aspect geur een rol speelt. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.8 en 4.9.

4.12.3 Conclusie

Gelet op voorgaande toetsing op basis van gebiedstype, milieucategorie en richtafstand kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormen voor de realisatie van het nieuwe medisch centrum.

Om het binnenniveau te waarborgen is op voorhand besloten om de gevels van het gebouw aan alle buitenzijden als 'niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen' uit te voeren. Dit is in de bouwregels nader bepaald.

4.13 Molenbiotoop

4.13.1 Wettelijk kader

Er is geen wettelijk kader voor het vastleggen van een molenbiotoop behorende bij een molen. De gemeente heeft daarmee geen wettelijke verplichting om afspraken over de molenbiotoop vast te leggen. Echter dit is wel gebruikelijk om te doen om zodoende de windvang voor de molen te waarborgen zodat deze ook functioneel in gebruik kan blijven.

In dat kader heeft de gemeente Venray in het voormalige bestemmingsplan 'Venray', thans onderdeel van het (tijdelijk) omgevingsplan van rechtswege, de molenbiotoop van de molen aan de Sportlaan vastgelegd middels de 'vrijwaringszone - molenbiotoop' met bijbehorende regels. In deze regels is bepaald dat de gronden mede bestemd zijn voor bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element.

Binnen de vrijwaringszone is het niet toegestaan:

  • binnen 100 m van de molen nieuwe bouwwerken op te richten, hoger dan de onderste punt van de verticale wiek;
  • binnen 400 m van de molen nieuwe bouwwerken op te richten met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de onderste punt van de verticaal staande wiek.

Hiervan kan eventueel afgeweken worden om hogere gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten, indien de vrije windvang en het zicht op de molen reeds zijn beperkt door bebouwing. Hierover dient vooraf advies te zijn ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige.

4.13.2 Toetsing

De molenbiotoop heeft een maximale radius van 400 meter en ligt daarmee grotendeels over het plangebied. De molen zelf is op een onderbouw geplaatst met een hoogte van ongeveer 3,0 meter. Hierdoor is het onderste punt van de verticaal staande wiek op ongeveer 3,5 meter gelegen.

Door deze verhoogde ligging van de molen betekent dit concreet het volgende:

  • De kortste afstand gemeten tussen het onderste punt van de verticale wiek en de beoogde locatie bedraagt ca. 210 meter. Op basis hiervan geldt een maximaal toegestane bouwhoogte van (210/30=) 7 meter + 3,5 meter = 10,5 meter ter plaatste van de meest westelijke zijde van de locatie.
  • De grootste afstand gemeten tussen het onderste punt van de verticale wiek en de beoogde locatie bedraagt ca. 400 meter. Op basis hiervan geldt een maximaal toegestane bouwhoogte van (400/30=) 13,3 meter + 3,5 meter = 16,8 meter ter plaatse van de meest oostelijke zijde van de locatie.
  • Op een afstand groter dan 400 meter wordt aansluiting gezocht bij de aangrenzende maatschappelijke bestemming van het medisch centrum waarvoor de maximum bouwhoogte 16 meter bedraagt.

Onderstaande grafiek en afbeelding geven schematisch weer wat de maximaal toegestane bouwhoogte binnen het plangebied is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0036.png"

Schematische weergave maximaal toegestane bouwhoogte binnen het plangebied

Uitgaande van een maximum bouwhoogte van 13,0 meter en de situering van het bouwvlak c.q. de bebouwing van het nieuwe medisch centrum in het oostelijk deel van het plangebied in aansluiting op de bebouwing vormt de realisatie van het nieuwe medisch centrum geen belemmering voor de molen.

4.13.3 Conclusie

Door de situering van het bouwvlak c.q. de bebouwing van het nieuwe medisch centrum tussen de 13,3 meter-lijn en de 17,5 meter- lijn met een hoogte van maximaal 13,0 meter vormt het nieuwe medisch centrum geen belemmering voor de molen.

4.14 Water

4.14.1 Wettelijk kader

In artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is bepaald dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Voor een aantal specifieke rijksbelangen geldt aanvullende instructieregels:

  • bescherming van primaire waterkeringen (5.38 Bkl);
  • behoud waterveiligheid kust (5.39 – 5.40 Bkl);
  • behoud waterveiligheid grote rivieren (5.41 – 5.47 Bkl);
  • IJsselmeergebied (5.48 – 5.49 Bkl).

Met inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Waterwet vervallen. Dit geldt niet voor de diverse beleidsstukken op het gebied van water.

Nationaal Water Programma 2022-2027

In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering;
  • Nederland moet blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en aan een klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte;
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Om aan te geven hoe om te gaan met de uitdagingen van water, heeft de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 ontwikkeld.

Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheersdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoet water & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.

Provinciaal Waterplan Limburg 2022-2027

Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundige beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:

  • Een integrale en realistische benadering van hoogwaterbescherming, wateroverlast, watertekort, verdroging en de verbetering van de waterkwaliteit in het stroomgebied van de Maas;
  • Het in samenhang bezien en aanpakken van de zoetwatervoorziening (voor drinkwater en andere functies), natuurherstel, watersysteemherstel, waterveiligheid, landbouw, landschap en de stikstofproblematiek;
  • Een ecologisch gezond, veerkrachtig en adaptief watersysteem om weersextremen zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze op te vangen.

De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend

Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.

Waterbeheerprogramma Waterschap Limburg 2022-2027

Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2022-2027 is uitgezet.

Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:

  • Hoogwaterbescherming Maasvallei: bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas;
  • Klimaatadaptatie: balans tussen water afvoeren én water vasthouden;
  • Waterkwaliteit en ecologie: het water is schoon en wateren zin natuurlijk ingericht;
  • Zuiveren en waterketen: zuiveren rioolwater en grondstoffen terugwinnen en gebruiken.

Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij: voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.

Met name klimaatadaptatie is relevant in het kader van het planvoornemen, met als relevant uitgangspunt: elke druppel vasthouden en pas afvoeren als het moet. Het hemelwater afkomstig van de bebouwing en verhardingen binnen het plangebied moet dan ook afgekoppeld worden en op eigen terrein geïnfiltreerd worden.

De waterschapsverordening is de opvolger van de keur na de (recente) inwerkingtreding van de omgevingswet. Hierin zijn alle regels die het waterschap binnen haar beheersgebied stelt over de fysieke leefomgeving opgenomen. In paragraaf 1.2.1 van de waterschapsverordening heeft het algemeen bestuur van het waterschap doelcriteria vastgesteld. Deze criteria zijn bepalend voor de vraag of een handeling in het watersysteem kan worden toegestaan of niet. Het dagelijks bestuur heeft deze doelcriteria voor concrete situaties uitgewerkt in stroomschema's, vastgelegd in het document 'Uitvoeringsregels Keur Waterschap Limburg 2019'. De uitvoeringsregels bestaan uit stroomschema's toelichting op de zorgplicht, vergunningplicht, algemeen verbod en algemene regels met bijbehorende toelichting. Voor het planvoornemen is in dit kader van belang de gestelde bergingseis van 60 mm waaraan voldaan dient te worden voor de opvang van het hemelwater om dit vervolgens te infiltreren in de bodem.

Op de bij de waterverordening behorende legger van het Waterschap Limburg is te zien dat er binnen het plangebied en in de directe omgeving geen watergang of waterkering gelegen is. Ten zuiden van de provinciale weg N270 (Deurneseweg) loopt van west naar oost de watergang Scheide met een bijbehorende beschermingszone van 2 x 5 meter aan weerszijden van de watergang. De watergang met bijbehorende beschermingszone reikt niet tot aan het plangebied waardoor er geen belangen van het waterschap in het geding zijn.

4.14.2 Toetsing

Met onderhavige wijziging van het omgevingsplan wordt de realisatie van een nieuwe medisch centrum mogelijk gemaakt. Er is momenteel nog geen sprake van een concreet (bouw)plan en/of inrichtingstekening van het nieuwe medisch centrum met bijbehorende voorzieningen. In het vervolgtraject bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwtechnische deel van het medisch centrum dienen onderstaande richtlijnen van het waterschap in acht te worden genomen.

Grondwater

Het plangebied is niet binnen de grenzen van een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied gelegen. Op basis van de omgevingsverordening Limburg blijkt dat het plangebied ook niet gelegen is binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III of Venlose school. Ook zullen er binnen het gebied ten behoeve van de realisatie van een nieuwe medisch centrum geen diepe grondwaterboringen plaatsvinden of onttrekking van het grondwater plaatsvinden, waardoor vanuit dit kader geen belemmeringen bestaan.

Oppervlakte water

Binnen het plangebied en in de directe omgeving bevindt zich geen oppervlakte water waarmee rekening gehouden dient te worden. Met de realisatie van het nieuwe medisch centrum wordt ook geen primair oppervlakte water gerealiseerd. Mogelijk dat wel een eventuele waterpartij onderdeel zal zijn van de uitwerking van het concrete planvoornemen als onderdeel van het groen.

Afvalwater

Het (huishoudelijk) afvalwater dient te worden aangesloten op de riolering. Dit zal gescheiden aangesloten worden op de bestaande riolering zoals aanwezig ter plaatse van Leunseweg of eventueel In de Wieën.

Hemelwater

Ter plaatse van het plangebied wordt de realisatie van een nieuw medisch centrum bestaande uit bebouwing en verhardingen mogelijk gemaakt. In de huidige situatie is geen sprake van verhard oppervlak door het gebruik als sportcomplex. Met het beoogde planvoornemen wordt ter plaatse een bouwvlak van circa 4.500 m2 toegevoegd. Het bouwvlak mag voor 60% bebouwd worden (2.700 m2). Daarnaast zal er rekening moeten worden gehouden met verharding. Echter het oppervlak hiervan is nog onbekend. Er zal daarbij voldaan worden aan de gemeentelijke bergingseis van 60 mm/m2 verharding.

Voor het plangebied betekent dat er concreet 2.700 m2 x 0,06 m= 162 m3 aan te leggen hemelwaterberging als gevolg van de bebouwing. Daarnaast zal aanvullend dus ook voldoende hemelwaterberging als gevolg van de verharding worden aangelegd. Tevens zal voorzien worden in een overstort op het riool om wateroverlast in extreme situaties te voorkomen. Dit zal nader uitgewerkt worden in een civieltechnisch plan waarbij voldaan zal worden aan de gestelde bergingseis van 60 mm/m2. Dit is geborgd in de regels .

Om inzicht te krijgen in de doorlatendheid van de bodem is tevens een infiltratieonderzoek uitgevoerd (Aelmans, rapportnummer E222767.003/LOM, d.d. 12 augustus 2022, Bijlage 16). Uit de gemeten doorlatendheden blijkt dat de infiltratie van hemelwater ter plaatse van het plangebied tot de mogelijkheden behoort. De doorlatendheid vn de ondergrond is vrij goed. Het infiltreren zou dus direct in de ondiepe ondergrond moeten plaatsvinden. Een gereguleerde voeding/afvloeiing middels bijvoorbeeld een wadi en/of grindkoffers is opportuun.

De waterberging kan in verschillende vormen gerealiseerd worden, zodat het hemelwater op eigen terrein kan infiltreren, hieronder enkele voorbeelden:

  • groen mosdak;
  • een verlaging in het maaiveld;
  • een natuurlijke vijver;
  • grindkoffers;
  • combinaties hiervan zijn uiteraard ook mogelijk.

Met deze verschillende mogelijkheden wordt het opvangen van het hemelwater niet als een probleem gezien. naar verwachting zal er voor de opvang van het hemelwater voorzien worden in de aanleg van wadi's in combinatie van grondkoffers onder verharding, met voldoende bergingscapaciteit. Deze dienen daarbij boven de GHG worden aangelegd zodat voorkomen wordt dat de wadi's en/of koffers vollopen met grondwater. het Er zijn daarmee voldoende mogelijkheden voor een effectieve hemelwaterberging.

Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd. Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen, dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaand uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van zink, lood of asfalt et cetra). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigide stoffen (DuBo-maatregelen) voor in het te infiltreren water. Infiltratie van afgekoppelde verharding zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.

Voor hemelwater vraagt het Waterschap Limburg om een voorkeursvolgorde aan te houden, waarbij optie het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:

  1. 1. Bergen en vasthouden voor hergebruik;
  2. 2. Bergen en vasthouden in de bodem voor infiltratie;
  3. 3. Tijdelijk bergen;
  4. 4. Afvoeren naar oppervlakte water;
  5. 5. Afvoeren naar gemengd of DWA-riool.

In artikel 11.2 van de regels bij dit TAM-omgevingsplan is de verplichting opgenomen dat bij het indienen van een omgevingsvergunning voor het technisch bouwdeel voldoende infiltratie/bergingsvoorzieningen op te nemen om het hemelwater afkomstig van daken en verhardingen te kunnen afkoppelen en verwerken op eigen terrein. Een een ander in lijn met de bepalingen in het Gemeentelijk Rioleringsplan Venray2022-2027. Hiermee is in voldoende mate verzekerd dat wordt voldaan aan de eisen aangaande hemelwaterafkoppeling.

4.14.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'water' geen belemmeringen oplevert voor onderhavige wijziging van het omgevingsplan en sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.15 Niet Gesprongen Explosieven

Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico’s van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht.

De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren. Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.

Op basis van de kaart 'Ontplofbare oorlogsresten' van de gemeente Venray ligt het plangebied in een gebied 'KKM, hand- en geweergranaten, munitie voor granaatwerpers, raketten en geschutmunitie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0037.png"

Uitsnede kaart 'Ontplofbare oorlogsresten'

Het gebied ten zuiden en oosten van het plangebied zijn al vrijgemaakt van explosieven volgens de bommenkaart van de explosievenopruimingsdienst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0038.png"

Uitsnede bommenkaart opruimingsdienst

Als onderdeel van de aanvraag van de omgevingsvergunning zal te zijner tijd een vooronderzoek conflictperiode en (indien noodzakelijk) vervolgonderzoek worden uitgevoerd. Om dit te waarborgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

4.16 Plan-mer-beoordeling

4.16.1 Wettelijk kader

In de Omgevingswet is vastgelegd dat voorafgaande aan een besluit of plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen, een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. In een milieueffectrapport worden de effecten van een plan of project op het milieu beschreven. De milieueffectrapportage (MER) is een hulpmiddel bij het nemen van besluiten. Op deze manier krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De milieueffectrapportage sluit aan bij de voorbereidingsprocedure van een plan of besluit.

Voor welke plannen en projecten en op welke wijze de milieueffecten moeten worden getoetst, staat in de wetgeving rond de milieueffectrapportage (MER), opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (implementatie van de EU-richtlijn mer en EUR richtlijn voor strategische milieubeoordeling).

Niet voor alle plannen en besluiten hoeft een MER te worden opgesteld. De projecten en de daarvoor benodigde besluiten waarvoor een mer-plicht of een mer-beoordelingsplicht geldt, staan in het Omgevingsbesluit bijlage V. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een m.e.r.-beoordeling (kolom 3), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een m.e.r. nodig is, en een verplicht m.e.r. (kolom 2). Om te bepalen in welke categorie een besluit of plan valt is er een lijst met projecten opgenomen in bijlage V van het Omgevingsbesluit (kolom 1). Hierin zijn ook de drempelwaardes in opgenomen, die aangeven welke procedure er doorlopen moet worden (kolom 2 en 3).

Voor plannen en programma geldt een mer-(beoordelings)plicht als het plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor mer-(beoordelings) plichtige projecten (kolom 1 bijlage V bij Omgevingsbesluit) of wanneer er voor het plan of programma een passende beoordeling in het kader van natuur moet worden gemaakt. Daarnaast geldt dat er ook een mer-beoordeling moet worden opgesteld als een plan of programma kaderstellend is voor projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, maar niet zijn opgenomen in bijlage V van het Omgevingbesluit.

Als een plan kaderstellend is voor de projecten uit bijlage V van het Omgevingsbesluit, maar niet boven de drempelwaarde van kolom 2 uitkomen, moet een plan-mer-beoordeling worden uitgevoerd. Een plan-mer-beoordeling vindt alleen plaats als:

  • Het plan een kleine wijziging van een plan of programma is
  • Het plan gaat over een klein gebied op lokaal niveau én als dat plan of programma een bestuursorgaan van een gemeente het bevoegd gezag is.
Lokaal niveau
Lokaal niveau staat voor gemeentelijk niveau. Europese jurisprudentie geeft een eerste inkleuring van het begrip 'klein gebied'. Het Hof concludeerde dat de grootte van het betrokken gebied, vergeleken met die van het grondgebied, klein moet zijn. (omgevingsbesluit, artikel 11.11)

De plan-mer-beoordeling moet worden opgesteld met in achtneming van de criteria uit Bijlage II van de smb-richtlijn (Afdeling 16.4, artikel 16.36, lid 5 Ow). Bij de beoordeling moet rekening worden gehouden met:

  • De kenmerken van het plan, waaronder de ligging, aard, omvang en gebruiksvoorwaarden.
  • De kenmerken van de effecten van de gebieden die kunnen worden beïnvloed. Hierbij wordt onder andere gelet op de waarschijnlijkheid, duur, frequentie en omkeerbaarheid van effecten. Risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu worden meegenomen. Daarnaast wordt ook de cumulatie van effecten beoordeeld.

In een plan-mer-beoordeling (artikel 16.36, lid 3 en 4 Omgevingswet) toetst het bevoegd gezag of er bij het plan of programma aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden. Er zijn twee mogelijke uitkomsten:

  • Het is uitgesloten dat er aanzienlijke milieueffecten voor het milieu optreden; er is geen mer nodig en er wordt geen milieueffectrapport opgesteld. Dat aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten moet in het besluit worden gemotiveerd.
  • Aanzienlijke milieueffecten zijn niet uitgesloten; in dit geval moet er een mer worden doorlopen en een milieueffectrapport worden gemaakt.

4.16.2 Toetsing

Het omgevingsplan is kaderstellend voor een project dat genoemd wordt in Bijlage V Omgevingsbesluit: categorie J11 Stedelijk ontwikkelingsproject. Omdat het een kaderstellend omgevingsplan betreft is het omgevingsplan 'plan-mer-beoordelingsplichtig'. In dat kader is een plan-mer-beoordeling opgesteld (zie Bijlage 17) op de milieueffecten van de ontwikkeling inzichtelijk te krijgen.

In onderstaande tabel zijn de conclusies per milieu aspect weergegeven waarbij is aangegeven of een significant effect kan worden uitgesloten.

Verkeer Het planvoornemen geeft een toename van verkeersbewegingen. De verkeerskundige gevolgen zijn goed oplosbaar met aanpassingen in de ontsluiting in de omgeving van het plangebied.
Luchtkwaliteit De luchtkwaliteit blijft ruim onder de wettelijke normen en benaderen de gezondheidskundige advieswaarden. Het planvoornemen draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Geur Binnen het plangebied en ter plaatse van het bouwvlak is in de vergunde situatie sprake van een redelijk goed en daarmee aanvaardbaar leefklimaat. Er is geen sprake van beperkende werking voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven in de omgeving.
Beschermende natuurgebieden Behalve mogelijk stikstofeffecten, heeft het planvoornemen geen overige nadelige effecten voor beschermende natuurgebieden.
Stikstof Geen sprake van overschrijdingen en daarmee geen vergunningplicht als Natura 2000 activiteit.
Natuurnetewerk Eventuele milieueffecten voor het Limburgs Natuurnetwerk (LNN) kunnen vanwege deze afstand worden uitgesloten.
Beschermende soorten Er worden geen bomen gekapt met holten voor boombewonende vleermuizen. De bomen die geschikt zijn voor de andere soorten staan op voldoende afstand.
Uit het nader ecologisch onderzoek is gebleken dat de bouw van het nieuwe pand niet tot een overtreding van de Omgevingswet. Een vergunningsaanvraag voor een flora en fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet is niet noodzakelijk.
Beschermende houtopstanden Houtopstanden binnen het plangebied worden niet beschermd door natuurwetgeving, aangezien deze bomen binnen de bouwde kom staan.
Geluid De geluidbelasting door wegverkeer op de N270 overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het beoogde gebouw met maximaal 10 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden
Wel zal in het kader voor het 'bouwtechnische deel' een akoestisch onderzoek geluidwering gevels uitgevoerd moeten worden om aan te tonen dat het binnenklimaat in voldoende mate wordt gewaarborgd.
Daarnaast blijkt dat het planvoornemen geen effect heeft op het gecumuleerde geluid bij de omliggende geluidgevoelige objecten als gevolg van de toename van het verkeer als gevolg van het planvoornemen.
Externe veiligheid Uit een inventarisatie van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied volgt dat er geen belemmeringen gelden voor het planvoornemen.
Bodem en water Water en bodem vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied. Ondanks de licht verhoogde concentraties in de bovengrond is er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor het planvoornemen en geen aanleiding voor een nader bodemonderzoek.
Het plangebied is geschikt voor infiltratie van hemelwater vanwege de goede doorlatendheid van de bodem en lage grondwaterstand.
Archeologie en cultuurhistorie Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het plangebied ligt niet binnen een Provinciaal Archeologisch Aandachtsgebied en is niet aangewezen als AMK-terrein.
Ten aanzien van archeologie wordt een proefsleuvenonderzoek geadviseerd. Dit zal uitgevoerd worden voor aanvang van de start van de bouw
Klimaat Binnen het plangebied zijn ten aanzien van klimaateffecten geen grote knelpunten op gebiedsniveau te verwachten, ook niet voor de komende jaren. Het plangebied is zeer kansrijk voor natuurlijke klimaatbuffers om weersextremen als gevolg van klimaatverandering op te vangen. Bouwkundige maatregelen, meer water en meer groen in de gebouwde omgeving verminderen het risico op hittestress, droogtestress en wateroverlast
Gezondheid en veehouderij Ten aanzien van luchtkwaliteit, geluid en geur is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het plangebied ligt niet binnen een endotoxine risico-contour van een veehouderij. Binnen 1 km van het plangebied liggen geen pluimveehouderijen. Binnen 250 meter ligt alleen de varkenshouderij Enge Steeg 1. Hiermee wordt voldaan aan de adviesafstanden van de GGD.
Gezien de ligging van het plangebied, het geitenmoratorium én het Medisch Centrum voorzien wordt van een luchtbehandelingsinstallatie, kan een aanvaardbaar leefklimaat worden gegarandeerd en kunnen aanzienlijke milieugevolgen door geitenhouderijen worden uitgesloten.
Molenbiotoop Uitgaande van de maximum bouwhoogte en de situering van het bouwvlak in het oostelijk deel van het plangebied in aansluiting op bestaande bebouwing, vormt de realisatie van het nieuwe Medisch Centrum geen belemmering voor de St. Petrusmolen op Sportlaan 10.

4.16.3 Conclusie

Zoals uit de plan-mer-beoordeling blijkt geven de kenmerken van het beoogde planvoornemen, de locatie van het beoogde planvoornemen en potentiële effecten van het beoogde planvoornemen geen aanleiding aan te nemen dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden, waardoor het opstellen van een milieueffectrapport niet noodzakelijk of zinvol is.

Hoofdstuk 5 Participatie

5.1 Verplichte Participatie

Met onderhavig TAM-omgevingsplan vindt een wijziging van het (tijdelijke) omgevingsplan van rechtswege plaats. In dat kader moet dan in het vaststellingsbesluit staan hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere bestuursorganen bij de voorbereiding betrokken zijn. En ook wat met de resultaten is gedaan. Dit staat in artikel 10.2, lid 2 van het Omgevingsbesluit.

Wie bij de vroegtijdige participatie betrokken moet worden, hangt af van het type omgevingsplanwijziging, de aard, de omvang en de invloed op de fysieke leefomgeving voor belanghebbenden.

De verplichting om een wijziging van het omgevingsplan voor te bereiden met participatie geldt voor het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan met de initiatiefnemer afspreken dat deze zorg draagt voor de uitvoering van de participatie.

In dat kader is tussen de gemeente en VieCuri afgesproken dat zij als initiatiefnemer zorgdragen voor de participatie in de vorm van een omgevingsdialoog. Hiervoor is aan de voorkant door VieCuri een Plan van Aanpak voor de omgevingsdialoog opgesteld. In dit plan van aanpak is aangeven op welke wijze de omgevingsdialoog gaat plaatsvinden en welke omwonenden, belanghebbenden dan wel stakeholders betrokken worden in de omgevingsdialoog.

5.2 Intaketafel/omgevingstafel

Op 2 juli 2024 is het planvoornemen besproken op de omgevingstafel met de ambtelijke vakdisciplines en ketenparners. Op basis van de omgevingstafel kan geconcludeerd worden dat er een positieve grondhouding is van uit de ambtelijke vakdisciplines en ketenpartners en dat men zich kan vinden in het planvoornemen. Wel zijn er nog een aantal aandachtspunten die nadere invulling vragen bij de uitwerking van de concrete bouwplannen, maar minder relevant zijn voor onderhavige wijziging van het (tijdelijk) omgevingsplan.

Het verslag van de omgevingstafel is als Bijlage 18 (gemeente Venray, d.d. 2 juli 2024) toegevoerd.

5.3 Participatie Omgeving

In het voortraject heeft een eerste afstemming met de omgeving plaatsgevonden d.d. 15 juni 2021 middels een informatieavond. Tijdens deze informatieavond is de omgeving voor het eerst geinformeerd over de toekomstige ziekenhuisvoorziening VieCuri in Venray. Tijdens deze informatieavond is in het kort de tijdslijn van Venray en VieCurie geschetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.TAM24005-ON01_0039.png"

Tijdslijn

Vervolgens is aangeven waarom een nieuwe locatie noodzakelijk is in samenhang met verschillende projecten ten aanzien van de locaties Venlo, Venray (nieuw en oud) alsmede de rol van de gemeente (verplaatsing sportvelden, aanpassing N270 en gemeentelijke verkeersstructuur). Tot slot is toen de visie voor de nieuwe locatie aangeven qua programma en massastudie alsmede de planning.

Tijdens deze eerste informatieavond konden de aanwezige vragen stellen, welke naar tevredenheid zijn beantwoord.

Daarna is het lange tijd stil geweest omdat er uiteindelijk pas begin 2024 een koopovereenkomst voor de grond is getekend tussen de gemeente Venray en VieCuri.

Ten behoeve van de wijziging van het omgevingsplan is de participatie met de omgeving weer opnieuw opgestart. In dat kader zijn persoonlijke gesprekken met de omgeving gevoerd en heeft een inloopbijeenkomst d.d. 30 oktober 2024 plaatsgevonden. De eindrapportage van de omgevingsdialoog is bijgevoegd als Bijlage19 (Pouderoyen Tonnaer, rapportnummer TON240021.003.007/MWI, d.d. 28 november 2023). Naar aanleiding van de bevindigen uit de omgevingsdialoog worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • De aanbeveling aan VieCuri is om in gesprek te blijven met stakeholders nabij plangebied ten behoeve van de vervolgfase. In de persoonlijke gesprekken zijn zowel kansen (delen van voorzieningen zoals parkeren en verkennen van mogelijke samenwerking met nabij gelegen medisch centrum, e.a.) als ook bedreigingen (bomen nabij hockeyvelden, veilige verharding parkeerplaats, ruimte voor nabijgelegen veehouderij en de molen etc.) genoemd. In overleg met elkaar kunnen aandachtspunten verder besproken en uitgewerkt worden. Eventuele onderzoeken ten behoeve van de planontwikkeling kunnen desgewenst met partijen gedeeld en besproken worden.
  • Veel inwoners zijn benieuwd naar wat het zorgaanbod gaat worden. Het specifieke zorgaanbod wordt in de vervolgfase zorgvuldig uitgewerkt in samenspraak met zorgverzekeraars en andere (keten)partners. Dit onderwerp zal de nodige aandacht en zorgvuldigheid in communicatie vragen.
  • Verschillende partijen hebben zorgen geuit over de huidige verkeersveiligheid in het gebied. VieCuri kan gemeente Venray vragen om het voortouw te nemen om met partijen samen mogelijke oplossingsrichting te verkennen op dit thema, zowel voor de huidige situatie als ook voor de toekomstige situatie met de nieuwe ziekenhuisvoorziening.

Waar mogelijk zal met deze aanbevelingen rekening worden gehouden in het verdere traject om te komen tot een nieuw medisch centrum op deze plek.

Hoofdstuk 6 Conclusie Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties

Bij het wijzigen van het omgevingsplan moet sprake zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hiervoor moet het planvoornemen beleidsmatig worden getoetst en getoets worden aan aspecten met betrekking tot de fysieke leefomgeving en milieu. Deze toetsing heeft plaatsgevonden in hoofdstuk 3 en 4. Tevens zijn in dat kader de noodzakelijke onderzoeken uitgevoerd en heeft een plan-mer-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat er als gevolg van de realisatie van een nieuw medisch centrum op deze locatie géén sprake is significante negatieve effecten.

Daarnaast heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden om te komen tot de nieuwe locatie van het nieuwe medisch centrum (zie paragraaf 2.2). Uit het locatieonderzoek is gebleken dat deze locatie het beste scoort. Het nieuwe medisch centrum sluit op deze locatie aan op een reeds bestaande gezondheidsvoorziening waardoor sprake is van clustering en samenhang op een goed bereikbaar knoopunt aan de zuidzijde van de kern Venray.

Hoofdstuk 7 Jurdische Opzet

7.1 Een Omgevingsplan

Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 beschikt iedere gemeente over één tijdelijk omgevingsplan. Dat tijdelijke omgevingsplan bestond op die datum uit alle op dat moment geldende ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en beheersverordeningen, samen met een set regels die met de invoering van de Omgevingswet door het Rijk zijn overgedragen aan de gemeente. Deze set overgedragen regels wordt de 'bruidsschat' genoemd, die is opgenomen in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan.

Vanaf 1 januari 2024 worden geen nieuwe ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen meer in procedure gebracht, maar wordt waar nodig het omgevingsplan gewijzigd. Via het Omgevingsloket (regels op de kaart) is op termijn daarom nog maar één, geconsolideerd omgevingsplan te vinden, waarin alle wijzigingen integraal zijn verwerkt. Uiterlijk 2032 moet het gebiedsdekken omgevingsplan 'nieuwe stijl' gereed zijn.

Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAM)

Publicatie van een wijziging van het omgevingsplan moet plaatsvinden volgens de standaard STOP en de wijziging dient om raadpleegbaar te zijn via het Omgevingsloket te voldoen aan het Toepassingsprofiel Omgevingsplan (TPOD-omgevingsplan). Indien een gemeente technisch nog niet in staat is het omgevingsplan te wijzigen volgens STOP/TPOD kan gebruik worden gemaakt van een Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAM) die kort gezegd inhoudt dat bij de wijziging van het omgevingsplan gebruik mag worden gemaakt van de IMRO-standaard, die voorheen werd gebruikt voor het opstellen en publiceren van bestemmingsplannen. Deze TAM wordt in de praktijk kortweg aangeduid als TAM-IMRO. Een gemeente mag er overigens ook om andere redenen dan technische redenen voor kiezen om TAM-IMRO toe te passen, bijvoorbeeld in verband met een urgente gebiedsontwikkeling. Deze wijziging van het Omgevingsplan van de gemeente Venray is opgesteld op basis van TAM-IMRO.

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van de realisatei van een nieuw medisch centrum en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (Hoofdstuk 22c) van het Omgevingsplan gemeente Venray. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekendgemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

Dit TAM-omgevingsplan is gebaseerd op de Werkafspraak TAM-Omgevingsplan van Geonovum, de bijbehorende technische handreiking en de Bijsluiter TAM-IMRO omgevingsplan van de VNG. Dat houdt in het kort het volgende in:

  • et dit TAM-omgevingsplan wordt één hoofdstuk toegevoegd aan het Omgevingsplan, tussen hoofdstuk 22 en hoofdstuk 23, in dit geval hoofdstuk 22c.
  • Aangezien het omgevingsplan zoals dat raadpleegbaar is via het Omgevingsloket technisch alleen inhoudelijk kan worden gewijzigd volgens STOP/TPOD, vindt die toevoeging fictief plaats door een TAM-omgevingsplan op te stellen volgens de IMRO-standaard (plantype bestemmingsplan) en dat als zodanig te publiceren via ruimtelijkeplannen.nl, waarna het plan via de zogenoemde overbruggingsfunctie alsnog in het Omgevingsloket zichtbaar wordt. De plannaam maakt duidelijk dat sprake is van een TAM-omgevingsplan, waarbij ook het beoogde hoofdstuknummer in de plannaam terugkomt. In dit geval is dat 22c.
  • De regels binnen een hoofdstuk van een omgevingsplan kunnen worden ondergebracht in paragrafen en subparagrafen. IMRO kent geen paragrafen en subparagrafen binnen een hoofdstuk en de nummering van hoofdstukken begint binnen IMRO altijd bij 1. Gelet op het voorgaande is daarom een zogenoemde preambule nodig die onder meer toelicht dat het gehele IMRO-plan moet worden gezien als hoofdstuk 22c van het omgevingsplan en dat de daarin opgenomen hoofdstukken daarom moeten worden gelezen als paragrafen. Dit wordt in paragraaf 5.3 nader toegelicht.
  • Voor de aanduiding van locaties in de regels c.q. het koppelen van regels aan een locatie wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die IMRO biedt en de beperkingen die daaruit voortvloeien. Denk aan het gebruik van hoofdgroepen van bestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen,
  • Een TAM-omgevingsplan kan niet worden voorzien van annotaties.
  • Voor deze motivering wordt conform de eerder genoemde werkafspraak gebruik gemaakt van het objecttype 'toelichting' en is daarom onder dat kopje terug te vinden in het omgevingsloket.
  • De zogenoemde 'pons' die er kortgezegd voor zorgt dat (delen van) bestemmingsplannen die inmiddels zijn 'overschreven' door een nieuw deel van het omgevingsplan niet meer worden getoond in het omgevingsloket werkt niet voor TAM-omgevingsplanen. Daarom is het noodzakelijk door middel van voorrangsregels duidelijk vast te leggen of, en zo ja welke delen van een bestemmingsplan (als onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan) komen te vervallen bij de inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan.

Voor dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) geldt:

  • Hoofdstukken moeten worden gezien en gelezen als paragrafen van Hoofdstuk 22c van het Omgevingsplan gemeente Venray. Hoofdstuk 1 moet worden gezien en gelezen als paragraaf 22c.1, hoofdstuk 2 als paragraaf 22c.2, etc.
  • Voor de in dit deel opgenomen artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct vóór het artikelnummer '22c' worden gelezen. Artikel 1 moet dus worden gezien en gelezen als artikel 22c.1, artikel 2 als artikel 22c.2, etc
  • Voor de in dit deel opgenomen bijlage bij de regels moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct vóór het nummer 1 '22c' worden gelezen. Bijlage 1 bij de regels van het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet daarom worden gezien en gelezen als Bijlage 22c.

7.2 Artikelsgewijze Toelichting

Begrippen (Artikel 1)

In artikel 1 zijn ten opzichte van artikel 1 uit het omgevingsplan van de gemeente Venray aanvullende begrippen opgenomen. Hierin worden omschrijvingen gegeven van de in het TAM-omgevingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Toepassingsbereikbepaling (Artikel 2)

In artikel 2 is het toepassingsbereik van dit TAM-omgevingsplan aangegeven, waarbij de koppeling is gelegd tussen de regels en de locatie c.q. plangebied met de geometrische bepaalde planobjecten.

Meet- en rekenbepalingen (Artikel 3)

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de meet- en rekenbepalingen in artikel 3) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de manier waarop gemeten moet worden op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Normadressaat (Artikel 4)

In dit artikel wordt bepaalt dat aan de regels wordt voldaan door diegene die de activiteit verricht.

Algemeen gebruiksverbod (Artikel 5)

Dit artikel bevat een algemeen gebruiksverbod dat bepaald dat het in algemene zin verboden is om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.

Groen (Artikel 6)

Ter plaatse van de functie 'Groen' ten zuiden van het plangebied, is de functie met name gericht op het inrichten als groen. Op deze gronen mogen uitsluiten gebouwen worden gebouwd ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15,00 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3,00 meter. Verder zijn voor de functie 'Groen' uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan.

Maatschappelijk (Artikel 7)

De locatie met de functie 'Maatschappelijk' heeft een maatschappelijke functie bestaande uit het uitoefenen van activiteiten gericht op gezondheidszorg en medische dienstverlening met de daarbij behorende functies in de vorm van:

  • ondergeschikte kantoorfunctie ten dienste van de maatschappelijke functie;
  • ondergeschikte horecafunctie ten dienste van de maatschappelijke functie;
  • ondergeschikte detailhandelsfunctie ten dienste van de maatschappelijke functie;
  • ondergeschikte dienstverleningsfunctie ten dienste van de maatschappelijke functie;

Tevens zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan en dient hier voorzien te worden in de noodzakelijke landschappelijk inpassing.

De bebouwing voor het nieuwe medisch centrum dient ter plaatse van het bouwvlak worden bebouwd, waarbij het bouwvlak voor 50/60% mag worden bebouwd in maximaal 3 bouwlagen tot een maximum bouwhoogte van 13,0 meter. Daarnaast is in de regels bepaald dat de gevels van het gebouw aan alle buitenzijde als 'niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen' moet worden uitgevoerd als gevolg van het geluid afkomstig van de N270 en het sportcomplex zodat daarmee het binnenniveua als geluidsgevoelig object in voldoende mate wordt gewaarborgd. In het kader van externe veiligheid worden tevens aanvullende bouweisen gesteld voor nieuwe gebouwen die gesteld zijn in de artikelen 4.90 tot en met 4.96 uit het Besluit bouwwerken leefomgeving in combinatie met aanvullende omgevingsveiligheidsmaatregelen. Hiermee is een en ander voldoende gewaarborgd in de (bouw)regels.

Buiten het bouwvlak mogen ondergeschikte gebouwen ten behoeve van de bijbehorende voorziening worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • het maximum oppervlak per afzonderlijk ondergeschikt gebouw maximaal 400 m2 bedraagt;
  • het totale oppervlak aan ondergeschikte gebouwen maximaal 1.200 m2 bedraagt;
  • Het aantal ondergeschikte gebouwen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlak maximaal 3 bedraagt
  • de goothoogte en bouwhoogte maximaal 3,50 meter bedraagt:
  • de ondergeschikte gebouwen minimaal 5 meter uit de perceelsgrens moeten worden gesitueerd.

Waarde - Archeologie 4 (Artikel 9)

De als zodanig aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede aangewezen voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

Uit archeologisch onderzoek (bureua- en verkennend booronderzoek) is gebleken dat de archeologische waarden nader onderzocht dient te worden door middel van een proefsleuvenonderzoek. Derhalve is in dit TAM-omgevingsplan bepaald dat er een onderzoeksplicht van kracht is in de vorm van een dergelijk proefsleuvenonderzoek.

Anti-dubbeltelbepaling (Artikel 10)

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

Algemene beoordelingsregels (Artikel 11)

Voor het hele plangebied, en dus alle functies, gelden eveneens een aantal algemene beoordelingsregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke functies. Dit betreft name het borgen van de bergingseis voor het afkoppelen van het hemelwater.

Algemene functieregels (Artikel 12)

In deze algemene functieregels is het algemene strijdige gebruik bepaald.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 13)

Hier is een regeling opgenomen in verband met de ligging binnen een explosieaandachtgebied die bepaalt dat bouwwerken dienen te voldoen aan het vereiste uit artikel 4.90 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), of gelijkwaardigheid als opgenomen in artikel 4.7 van de Omgevingswet.

Algemene binnenplanse omgevingsplanactiviteiten (Artikel 14)

In dit artikel wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het TAM-omgevingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijken van de functieregel die gelden voor alle functies in het plan. Aangegeven wordt van welke regel met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden en waarvoor.

Overige regels (Artikel 15)

In de overige regels zijn regels opgenomen zoals onder andere de rangorde van regels en regelingen omtrent parkeren.

Overgangsrecht (Artikel 16)

In deze regels is het overgangsrecht opgenomen ten aanzien van bouwen en gebruik.

Hoofdstuk 8 Financiële Haalbaarheid

8.1 Algemeen

In tegenstelling tot de Wet (en het Besluit) ruimtelijke ordening geldt onder de Omgevingswet dat een gemeenteraad bij het toekennen van functies aan locaties niet meer aannemelijk hoeft te maken dat die ontwikkeling (financieel) uitvoerbaar is. In haar Omgevingsplan wordt door de gemeente aangegeven dat een functie op een bepaalde locatie kan komen, dat minder verstrekkend is. Enkel behoeft te worden gemotiveerd dat een ontwikkeling in beginsel mogelijk is ('niet evident onuitvoerbaar'). Pas als zich een concreet initiatief aandient dat past binnen de in het Omgevingsplan toebedeelde functie, moet worden onderzocht hoe dat op een aanvaardbare wijze kan worden gerealiseerd.

8.2 Kostenverhaal

Op grond van Omgevingswet (afdeling 13.6 Ow) zijn overheden verplicht om de kosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen naar evenredigheid te verhalen op de initiatiefnemers die profijt hebben van de aan te leggen openbare voorzieningen. Indien sprake is van een ontwikkeling op eigendomsgronden van de overheid zelf, is het kostenverhaal verzekerd en zijn daartoe geen overeenkomst of kostenverhaalsregeling aan de orde.

Anterieure overeenkomst

Als sprake van een ontwikkeling die niet op eigendomsgronden van de overheid is gelegen, dan is het uitgangspunt van de overheid om middels het sluiten van een anterieure overeenkomst het kostenverhaal te verzekeren. Dit is mogelijk op grond van artikel 13.13 Ow. Indien de onderhandelingen over deze overeenkomst succesvol zijn, kan overgegaan worden tot het wijzigen van het Omgevingsplan en vinden betalingen plaats op grond van de gemaakte afspraken.

Publiekrechtelijk kostenverhaal

Naast het privaatrechtelijke spoor van het sluiten van een anterieure overeenkomst, kan het kostenverhaal ook via het publiekrechtelijke spoor worden verzekerd in het Omgevingsplan, in een omgevingsvergunning voor een buitenplanse Omgevingsplanactiviteit) of een projectbesluit (paragraaf 13.6.3 Ow). Dit spoor is aan de orde indien geen overeenkomst wordt bereikt bij de onderhandelingen over de anterieure overeenkomst. In het publiekrechtelijke spoor mag de overheid de kosten alleen verhalen als ze voldoen aan de criteria profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid. Daarnaast mogen er niet meer kosten worden verhaald dan dat er opbrengsten zijn.

Er worden twee systemen in het publiekrechtelijk kostenverhaalsstelsel onderscheiden waarvoor de Omgevingswet in regelingen voorziet voor het kostenverhaal:

  • Integrale gebiedsontwikkeling, mét tijdvak (artikel 13.14 Ow)
  • Organische gebiedsontwikkeling, zonder tijdvak (artikel 13.15 Ow)

Het kostenverhaal van voorliggende planvoornemen is verzekerd in het privaatrechtelijke spoor middels een anterieure overeenkomst. Het betreft namelijk een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Er is, op ambtelijke kosten middels leges na, geen sprake van op de initiatiefnemer te verhalen kosten. Wel zal met de initiatiefnemer een anterieure c.q. nadeelcompensatie-overeenkomst worden gesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventuele kosten niet voor rekening van de gemeente komen, maar voor rekening van de initiatiefnemer op het moment van realisatie van het nieuwe medisch centrum. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiele uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd en anderzijds verzekerd is.

8.3 Nadeelcompensatie

Nadeelcompensatie is de vergoeding van schade die de overheid veroorzaakt in de uitoefening van haar taak of bevoegdheid. In afdeling 15.1 van de Omgevingswet wordt een aantal besluiten of maatregelen aangewezen die als oorzaak van de schade kunnen optreden. Aangewezen zijn besluiten of maatregelen:

  • Die rechtstreeks werkende rechten en verplichtingen voor burgers en bedrijven bevatten, of
  • Die rechtstreeks gevolgen hebben voor burgers en bedrijven door verandering van de fysieke leefomgeving.

De belangrijkste schadeveroorzakende besluiten zijn:

  • Het (gemeentelijk) Omgevingsplan (opvolger van onder meer het bestemmingsplan),
  • Een omgevingsvergunning,
  • Een projectbesluit voor realisatie van een project van het Rijk, provincie of waterschap, en
  • Rechtsreeks werkende regels in een verordening van provincie of waterschap.

Alleen schade veroorzaakt door die besluiten of maatregelen komt voor vergoeding in aanmerking. De schade moet redelijkerwijs toe te rekenen zijn aan de schadeoorzaak. De schade moet:

  • Het rechtstreekse gevolg zijn van het besluit of de maatregel. Bijvoorbeeld de bouw van een woning of aanleg van een weg, of
  • Het gevolg zijn van de feitelijke uitvoering van de activiteit. Bijvoorbeeld een tijdelijke wegafsluiting.
  • De schade kan ook het gevolg zijn van een activiteit, die pas later zichtbaar wordt. Bijvoorbeeld schade door grondwateronttrekking kan zich jaren later openbaren.

Bij de vraag of de schade moet worden vergoed, en zo ja hoeveel, speelt een aantal factoren een rol. Het moet gaan om schade die boven het normaal maatschappelijk risico (4%) uitsteekt. Bovendien moet de schade de aanvrager onevenredig treffen ten opzichte van anderen.

In dit kader is door de gemeente met de initiatiefnemer dan ook een anterieure c.q. nadeelcompensatie-overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 9 Procedure

9.1 De Te Volgen Procedure

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van (een tijdelijk deel van) een omgevingsplan is ingevolge artikel 16.30 Omgevingswet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 Awb van toepassing. De te doorlopen procedure ziet er grofweg als volgt uit

  1. 1. Voorbereiding: de gemeente geeft op de daartoe voorgeschreven wijze kennis van het voornemen om het Omgevingsplan te wijzigen en geeft aan hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding worden betrokken.
  2. 2. Ontwerp: de gemeente geeft op de daartoe voorgeschreven wijze kennis van de terinzagelegging van het ontwerp-Omgevingsplan, zodat iedereen gedurende een termijn van 6 weken dat het ontwerp-Omgevingsplan ter inzage ligt een zienswijze (schriftelijk of mondeling) kan indienen.
  3. 3. Vaststelling: de gemeente stelt het (gewijzigde) Omgevingsplan vast en geeft daarbij aan hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken, wat de resultaten daarvan zijn en hoe invulling is gegeven aan het geldende participatiebeleid. Het besluit tot vaststelling van het gewijzigde Omgevingsplan wordt op de daartoe voorschreven wijze bekendgemaakt, en tegelijkertijd wordt kennisgegeven van de terinzagelegging dit besluit.
  4. 4. Inwerkingtreding: het gewijzigde Omgevingsplan treedt in werking op de dag waarop 4 weken zijn verstreken sinds de dag waarop de gemeente het besluit op de daartoe voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt.
  5. 5. Beroep: tegen het besluit tot wijzigen van het Omgevingsplan staat beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

9.2 Kennisgeving

Op dinsdag 17 februari 2025 is kennis gegeven van het voornemen tot wijziging van het (tijdelijk) omgevingsplan van rechtswege door middel van het TAM-omgevings Nieuw Medisch Centrum Venray. De gemeente voldoet hiermee aan de verplichting om hiermee de voorgenomen wijziging bekend te maken op grond van artikel 16.29 Omgevingswet en artikel 10.2 Omgevingsbesluit.

In deze bekendmaking is vermeld dat het plan betrekking heeft op het voornemen om het ziekenhuis te verplaatsen naar het honkbalveld van sportcomplex De Wieën op de hoek In de Wieën en de Leunseweg in Venray.

9.3 Afstemming Met Ketenpartners

Het TAM-omgevingsplan is in het kader van de afstemming met ketenpartners voorgelegd aan de provincie Limburg, de veiligheidsregio Limburg Noord en RUD Limburg Noord. Naar aanleiding hiervan zijn de volgende reacties ontvangen.

Provincie Limburg

In haar brief van d.d. 7 maart 2025 geeft de provincie aan dat het TAM-omgevingsplan aanleiding geeft tot het maken van de volgende opmerkingen:

  • In het rapport Rekenkundige Verkeersanalyse omgeving 1B N270-Leuneseweg (d.d. 11 juni 2024) staat dat de afrit N270 - Leunseweg een I/C-verhouding heeft van 0,83 ter hoogte van de rotonde. Verkeerskundig gezien is dit nog net acceptabel. In de toelichting van dit ruimtelijke plan staat dat deze 0,83 géén gevolg heeft voor de afrit, maar vooral wachtrijvorming kan opleveren op de Leunseweg. Onduidelijk is waarom dit zo is. Wij vragen u dit te motiveren.
  • Uit tabel 5 (paragraaf 3.3) van dit rapport blijkt dat deze I/C-verhouding voldoet (zie laatste kolom van tabel 5). We wijzen u er wel op dat terugslag op de N270 vanuit verkeersveiligheid te allen tijde voorkomen dient te worden.

Naar aanleiding van deze opmerkingen heeft nader afstemming plaatsgevonden tussen de gemeente en de medewerker mobiliteit van de provincie. In haar mail d.d. 18 maart 2025 geeft de provincie aan dat de provincie akkoord is voor wat betreft de opmerking over de capaciteit rotonde ten aanzien van de avondspits. De verwachte toekomstige (maximale) belasting van 0,83 gaat (net) over de verkeerskundige grens heen met betrekking tot de afwikkeling. Het overgrote deel van het verkeer is afkomstig vanuit de Leunseweg en de afrit. Er dient voorkomen te worden dat wachtrijvorming ontstaat op de afrit. Op dit moment blijkt dat het verkeer vanuit de afrit redelijk vrij kan oprijden, door lage intensiteiten komende vanuit Leunen en beperkt fietsverkeer (ook vanuit Leunen) dat ook gering het verkeer kruist ter plaats van de afrit en ter plaatse van het afrijden (rechtsaf richting Leunseweg).

De Leunseweg zal daarentegen wel in een maximale belasting een wachtrij kunnen vormen door afwachten op het verkeer vanaf de afrit, echter zal daar óók de hoofdstroom van het verkeer vanuit de afrit het oprijdend verkeer niet hinderen omdat dit rechtsaf slaat. Naar verwachting zal ook dit effect beperkt optreden en bovendien op het onderliggend wegennet (gemeente verantwoordelijke wegen), waar de snelheid relatief laag is en dit soort hinder acceptabel en binnen de verwachting van weggebruikers in de avondspits ligt, voor gemeente zelf.

Hiermee is voor de provincie Limburg verdere géén nadere toelichting meer benodigd.

Veiligheidsregio Limburg Noord

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is de veiligheidsregio Limburg Noord om advies gevraagd. Dit advies is verwerkt in paragraaf 4.5.4. Op basis van dit advies zal bij de verdere uitwerking van het concrete bouwplan de uitrit aan de Leunseweg zodanig ingericht worden dat de hulpdienste deze bij eventuele calamiteiten tevens kunnen gebruiken als inrit. Tevens zal in voldoende mate worden voorzien in de noodzakelijke bluswatervoorziening. Hierbij zal in voldoende mate rekening worden gehouden met het gemeentelijke beleid 'Bluswater en bereikbaarheid'.

RUD Limburg Noord

De RUD Limburg Noord is door de gemeente Venray gevraagd om milieu-advies te geven over de aspecten geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Het advies van de RUD heeft geleid tot nadere aanvulling c.q. aanpassing van het TAM-omgevingsplan. Belangrijk om daarbij te vermelden is dat steeds uitgegaan is van worst-case op basis van 1.700 motorvoertuigen per etmaal en het gebouw aangemerkt is als een geluidsgevoelig object.

Dit heeft er in geresulteerd dat de gevels van het gebouw aan alle buitenzijden als 'niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen' worden uitgevoerd. Dit is in de bouwregels nader bepaald.

9.4 Ontwerp En Vaststelling

PM

Bijlage 1 Locatieonderzoek

Bijlage 1 Locatieonderzoek

Bijlage 2 Verkennend Bodem-, Asbest- En Asfaltonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodem-, asbest- en asfaltonderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Indirecte Effecten

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek indirecte effecten

Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio Nl

Bijlage 6 Advies veiligheidsregio NL

Bijlage 7 Notitie Beoordeling Stikstof

Bijlage 7 Notitie beoordeling stikstof

Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 8 Quickscan flora en fauna

Bijlage 9 Memo Winterinspectie

Bijlage 9 Memo winterinspectie

Bijlage 10 Nader Ecologisch Onderzoek

Bijlage 10 Nader ecologisch onderzoek

Bijlage 11 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 11 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 12 Verkennend Archeologisch Booronderzoek

Bijlage 12 Verkennend archeologisch booronderzoek

Bijlage 13 Programma Van Eisen Proefsleuvenonderzoek

Bijlage 13 Programma van Eisen proefsleuvenonderzoek

Bijlage 14 Onderzoek Geur En Gezondheid

Bijlage 14 Onderzoek geur en gezondheid

Bijlage 15 Verkeersanalyse Omgeving 1b N270 - Leunseweg Venray

Bijlage 15 Verkeersanalyse omgeving 1B N270 - Leunseweg Venray

Bijlage 16 Infiltratieonderzoek Met Advies

Bijlage 16 Infiltratieonderzoek met advies

Bijlage 17 Notitie Plan-mer-beoordeling

Bijlage 17 Notitie plan-mer-beoordeling

Bijlage 18 Verslag Omgevingstafel

Bijlage 18 Verslag omgevingstafel

Bijlage 19 Eindrapportage Omgevingsdialoog

Bijlage 19 Eindrapportage omgevingsdialoog