Stationsweg 108 Oostrum
Wijzigingsplan - Gemeente Venray
Vastgesteld op 24-08-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In de regels van dit plan wordt verstaan onder:
1.1 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0984.WBP18006- va01 met bijbehorende regels.
1.2 verbeelding
de plankaart met daarop aangegeven het plangebied en de bestemmingen, met het nummer NL.IMRO.0984.WBP18006-va01 van het wijzigingsplan Stationsweg 108 Oostrum van de gemeente Venray.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Van Toepassing Verklaring
2.1 Algemeen
De verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "De Hulst I" met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP11017-va01 van de gemeente Venray is voor het braakliggende perceel aan het Oostrumsveld te Oostrum, kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie E, nummer 3891, gewijzigd door de bestemming 'Bedrijf'. Een en ander is aangegeven op de bij dit plan behorende verbeelding met nummer NL.IMRO.0984.WBP18006-va01.
De regels behorende bij het bestemmingsplan "De Hulst I" met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP11017-va01 van de gemeente Venray, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2013 blijven, voor zover relevant, onverkort van toepassing.
2.2 Ecologisch onderzoek
Aan de regels behorende bij het bestemmingsplan "De Hulst I" met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP11017-va01 van de gemeente Venray wordt de volgende bepaling toegevoegd:
- a. Op of in de als 'Bedrijf' bestemde gronden mag op basis van deze bestemming eerst worden gebouwd, nadat de aanvrager een ecologisch onderzoek heeft overgelegd waaruit blijkt dat er geen verstoring plaatsvindt van beschermde soorten, zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan "Stationsweg 108 Oostrum"
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Medio 2015 heeft initiatiefnemer een verzoek bij het college ingediend tot binnenplanse wijziging van de agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming, van het perceel kadastraal bekend als gemeente Venray sectie E nummer 3891, in verband met de gewenste uitbreiding van het schildersbedrijf (huisnummer 100A).
Op 21 september 2015 heeft het college van Venray hierop gereageerd dat het verzoek in grote lijnen en onder voorwaarden past binnen het gemeentelijke beleid. De belangrijkste voorwaarde was, dat aan de hand van een concreet plan de behoefte aan de nieuwe bedrijfskavel moest worden aangetoond.
Betreffende locatie valt binnen het bestemmingsplan De Hulst I (vastgesteld op 18 juni 2013). De locatie heeft de bestemming 'Agrarisch' gekregen met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4 en de gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 1.
Binnen deze bestemming is het onder voorwaarden mogelijk om via een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid de bestemming Bedrijf toe te kennen voor de vestiging van een bedrijf.
Om de uitbreiding van het schildersbedrijf op deze locatie mogelijk te maken, wordt dan ook de procedure doorlopen tot het wijzigen van het bestemmingsplan. Er dient te worden voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden. In dit wijzigingsplan wordt onderbouwd dat aan deze voorwaarden en aan de voorwaarden van een goede ruimtelijke ordening wordt voldaan.
1.2 Ligging Plangebied
Het te ontwikkelen gebied is kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie E, nummer 3891 en beslaat een oppervlakte van 4560 m2.
Op onderstaande kaart is de ligging van het plangebied binnen het bedrijventerrein weergegeven:
Figuur: plangebied (rood aangeduid) op kaart
1.3 Leeswijzer
Het voorliggende wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 1 wordt een inleiding gegeven. De aanleiding voor het wijzigingsplan, de ligging van het plangebied en de leeswijzer worden beschreven.
Hoofdstuk 2 geeft het beleidskader weer. Dit is het provinciale en gemeentelijke beleid. Er wordt een overzicht gegeven van het thans vigerende bestemmingsplan voor het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt de ruimtelijke en functionele karakteristiek van het gebied beschreven. De ruimtelijke opbouw van het bedrijventerrein De Hulst en de functies die er voorkomen worden beschreven.
Hoofdstuk 4 bevat de gebiedskenmerken van het plangebied. Kenmerken als archeologie en bodem komen aan de orde. Maar ook kenmerken als natuur, infrastructuur, milieu en water komen aan bod.
In hoofdstuk 5 wordt de ruimtelijke ontwikkeling voor het plangebied voorgesteld.
In hoofdstuk 6 wordt het juridische plan toegelicht. Een overzicht van de in het plan voorkomende bestemmingen en de daarbij geldende voorschriften volgt in dit hoofdstuk.
In hoofdstuk 7 wordt tenslotte de economische haalbaarheid van het plan beschreven.
Hoofdstuk 8 geeft de procedure weer.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.
Deze aspecten zullen in het volgende hoofdstuk, respectievelijk de paragrafen 4.6, 4.5 en 4.9 aan de orde komen.
Het initiatief is in overeenstemming met nationale belangen, zoals uit deze plantoelichting gaat blijken. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen en er is geen sprake van aantasting van natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
2.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorziet het plan in de toevoeging van een bedrijfsgebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2; voor ontwikkelingen in de vorm van een terrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt.
De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Afweging ladder duurzame verstedelijking
Wanneer het voorgaande plan een zodanig samenstel van bebouwing mogelijk maakt, of het gebied als behorend bij zodanig bestaand stedenbouwkundig samenstel kan worden aangemerkt, ziet het nieuwe plan op een gebied dat als bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, en artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is aan te merken. Daaraan doet niet af dat de bebouwing waarin het voorgaande plan voorzag tijdens de vaststelling van het nieuwe plan nog niet was gerealiseerd (uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4654 (Lansingerland)).
Wanneer het voorgaande plan een zodanig samenstel van bebouwing niet mogelijk maakt, of het gebied niet als behorend bij zodanig bestaand stedenbouwkundig samenstel kan worden aangemerkt, kunnen omstandigheden als bijvoorbeeld de situering van het plangebied aansluitend aan bebouwing en omgeven door een doorgaande weg, de aanduiding van het plangebied in de toepasselijke provinciale verordening als bestaand stedelijk gebied en de vermelding van het gebied in een structuurvisie, er in beginsel niet aan afdoen dat het plangebied niet voldoet aan de eisen die artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, Bro stelt om als bestaand stedelijk gebied te kunnen worden aangemerkt (uitspraken van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4654 (Lansingerland) en van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1340 (Veghel)).
In casu wordt het plangebied geheel omgeven door bedrijfsbestemmingen en -bebouwing alsmede woonbebouwing en wordt al direct ontsloten door een openbare weg. Het provinciale beleid kent aan het plangebied ook de typering 'overig bebouwd gebied' toe, zodat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1 Bro en de ladder derhalve niet van toepassing is.
2.1.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)
In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:
- rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
- rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
- rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
- op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
- de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
- primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
- in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
- het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
- rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.
Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.
Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Limburg 2014
Op 12 december 2014 is het provinciaal omgevingsplan Limburg (nu: Omgevingsvisie Limburg 2014 (POL 2014)) vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
- 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het instrument van het Limburgs Kwaliteitsmenu is overgedragen aan gemeenten.
- 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
Figuur: uitsnede POL 2014
Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'overig bebouwd gebied', temidden van het 'Bedrijventerrein'. De ambitie binnen het bedrijventerrein is om te zorgen voor voldoende ruimte om de dynamiek van het gevestigde bedrijfsleven te faciliteren. En om de komst van nieuwe bedrijven naar Limburg mogelijk te maken. De kwaliteit van de bedrijventerreinen moet aansluiten bij de wensen van het bedrijfsleven. De grootschalige logistieke terreinen en productielocaties zijn van bovenregionale betekenis voor de Limburgse economie en geven plek aan bedrijvigheid in de topsectoren als chemie, agrofood en logistiek. Op dergelijke terreinen is het wenselijk om gezamenlijk met de gevestigde bedrijven te bezien of duurzaamheidsslagen gemaakt kunnen worden. Kansen voor functiemenging op deze terreinen moeten waar mogelijk benut worden, maar terughoudendheid is geboden met vestiging van functies die bij uitstek in de stad thuis horen.
Centraal in de aanpak staat dynamisch voorraadbeheer per regio: Noord-, Midden- resp. Zuid-Limburg. Dit principe krijgt vorm en inhoud in regionale bedrijventerreinenvisies. Bijzondere aandacht is nodig voor financiële aspecten, transformatie en herstructurering. De basisprincipes uit dit POL vormen vertrekpunt voor de regionale visies.
Het op peil houden van de kwaliteit van de bestaande terreinen vraagt blijvend aandacht. Te denken valt aan duurzaam beheer (energiebesparing, duurzame energieopwekking, grondstoffen-kringloop), optimale inpassing in de omgeving, efficiënt ruimtegebruik door combinatie van functies, goede ontsluiting per OV voor terreinen met veel woon-werkverkeer of bezoekers, bereikbaarheid per fiets en ICT-voorzieningen. Waar dit tekortschiet is herstructurering van terreinen een optie, uiteenlopend van revitaliseringsacties tot ingrijpender maatregelen incl. sloop en ruilverkaveling.
De provincie hanteert de volgende basisprincipes voor inrichting en beheer van bedrijventerreinen:
- de ruimte op bedrijventerreinen dient zorgvuldig en duurzaam gebruikt te worden. Daarbij past structureel beheer via parkmanagement;
- functiemenging op bedrijventerreinen kan bijdragen aan de kwaliteit van die terreinen en aan een optimaal ruimtegebruik. Dat geldt zeker op campussen waar een menging van functies bijdraagt aan een uitnodigende werkomgeving. Op grote logistieke en productielocaties is functiemenging minder voor de hand liggend. Terughoudendheid is op zijn plaats met functies die bij voorkeur in het stedelijk gebied of centrum thuishoren. In de regionale visies kan aangegeven worden welke ruimte gezien wordt voor functiemenging;
- Voor vestiging van zelfstandige kantoren en detailhandel op bedrijventerreinen is geen plaats. Deze functies horen thuis bij uitstek in steden, kernen of specifieke winkelgebieden.
Het initiatief tot wijziging van een deel van de agrarische (vreemde eend in de bijt-) bestemming in een bedrijfsbestemming is het gevolg van zorgvuldig en duurzaam gebruik van de ruimte op het bedrijventerreinen en de wens van een bestaande ondernemer aan de rand van het bedrijventerrein om uit te breiden op een in zijn eigendom zijnd perceel dat een braakliggende enclave vormt. Door de uitbreiding op deze plek te zoeken en daarmee een inbreidingslocatie optimaal te gebruiken, wordt het meest passend en doelmatige gebruik van dit perceel verwezenlijkt.
Deze ontwikkeling past hiermee geheel in het provinciale ruimtelijke beleid waarbij zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik wordt gestimuleerd.
2.2.2 Omgevingsverordening Limburg
De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden maar is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van de POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.
Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening.
In de eerste plaats bevat het hoofdstuk geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen.
Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte.
Artikel 2.4.5 heeft betrekking op 'Bedrijventerreinen' en bepaalt (voor zover relevant) het volgende:
1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad bedrijventerreinen alsmede aan de bestaande planvoorraad bedrijventerreinen anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.2 van het POL2014 (POL2014) en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 (POL2014) voor de regio Noord-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 1.
4. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.
5. De toelichting bij een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.
In casu voorziet onderhavig project slechts in een relatief beperkte toevoeging van vestigingsmogelijkheden aan de bestaande voorraad bedrijventerreinen binnen de bestemming De Hulst I, op een overduidelijke inbreidingslocatie binnen het bestaand bebouwd gebied waar geen ander gebruik doelmatig is dan het bedrijfsmatige gebruik, zodat er geen strijdigheid is met de doelstellingen en geest van de Omgevingsverordening 2014.
2.2.3 Visie Bedrijventerreinen Noord Limburg
Tijdens het traject van het POL2014 zijn door de provincie nieuwe richtingen aangegeven die de regio Noord Limburg wil overnemen. De provincie zet in op dynamisch voorraad beheer en vraagt de regio’s een visie vast te stellen waarbij rekening wordt gehouden met dynamisch voorraad beheer. In deze Visie Bedrijventerreinen Noord Limburg wordt beschreven welke ambities, opgaven en principes worden nagestreefd, rekening houdend met het door de provincie voorgestelde dynamisch voorraad beheer.
Van belang voor de regio is om de bestaande bedrijvigheid zo snel en goed mogelijk op te vangen zodat het percentage bedrijven dat de regio uit verplaatst zo klein mogelijk wordt.
Voor bestaande bedrijvigheid geldt de volgorde:
- 1. De individuele gemeente (in casu Venray) is als eerste aan zet;
- 2. Venray inventariseert de vraag vanuit bedrijf;
- 3. Venray faciliteert het uitbreidingsbehoeftig bedrijf op de bestaande kavel cq op het bestaande bedrijventerrein binnen de gemeente.
De intensivering van bestaande kavels heeft geen gevolgen voor het dynamisch voorraad beheer. Er ontstaat immers geen nieuw bedrijventerrein areaal. Indien het nodig is een kavel op het bestaande terrein beperkt uit te breiden (met maximaal 10% van de bestaande kavelomvang) om het bedrijf op de huidige plek te kunnen laten voortbestaan, dan zal dit ook niet worden verrekend in het dynamisch voorraad beheer.
In het Programma Werklocaties (Rapport Werklocaties Limburg, 2014) zijn in totaal 22 terreinen in de regio Noord-Limburg aangeduid als ‘verouderde’ terreinen met een herstructureringsopgave. De achterliggende problematiek is heel divers: er is bijvoorbeeld sprake van veel verouderd vastgoed, veel leegstand, een lage kwaliteit van de openbare ruimte of druk op de openbare ruimte. Daarom is het zaak bij het maken van herstructureringsplannen voor verouderde bedrijventerreinen vast te stellen welk probleem aan de orde is, en welke oplossingsrichtingen het meest gewenst zijn. De gewenste maatregelen per gebied lopen sterk uiteen: o.a. benutten restkavels, aanpak leegstand, wijzigingen in de infrastructuur, verbeteren parkeren/openbaar groen, verbeteren uitstraling bedrijfspanden/opslag en/of parkmanagement.
Het plangebied dat deel uitmaakt van onderhavig wijzigingsplan valt binnen het bestemmingsplan De Hulst 1 en wordt voor meer dan 50% omringd door bedrijfsbestemmingen; binnen het vigerende bestemmingsplan is aan het plangebied ook al een wijzigingsbevoegdheid toegekend, omdat het een perceel betreft dat 'agrarisch' in gebruik was, maar waarvan de situering zodanig is, dat redelijkerwijs geen ander doelmatig gebruik aan dit perceel kan worden toegekend, dan het gebruik als bedrijfslocatie. Dit kavel moet in het licht van de herstructureringsopgave ook gekwalificeerd worden als een 'restkavel', zoals in de volgende paragraaf ook aan de orde zal komen. De uitbreiding bedraagt wel meer dan 10% van de bestaande kavelomvang, zodat er een verrekening plaats zal vinden in het dynamisch voorraad beheer.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Strategische visie Venray 2020
De karakteristiek van Venray; een verstedelijkte kern in een groot en landschappelijk buitengebied, met daar omheen een tiental dorpen met ieder een eigen karakteristiek, biedt een groot aantal verschillende woon- en leefmilieus. Daarmee biedt Venray de ruimte voor een gevarieerde en boeiende maatschappelijke omgeving. Venray biedt daarmee een aantrekkelijke leefomgeving voor de regio. Ook voor, goed opgeleide, werknemers.
Venray heeft een centrale ligging in de regio. Daardoor kan Venray op een aantal gebieden een regionale centrumrol vervullen naast Venlo. Door die centrale ligging is Venray ook een aantrekkelijke woongemeente voor mensen die elders in de regio werken, bijvoorbeeld in Venlo, Nijmegen of Eindhoven. Venray is daardoor ook een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bedrijven die gebruik willen maken van de kennis en arbeidskracht van deze regio en Venray is een aantrekkelijke plaats voor een aantal (culturele) evenementen dat mikt op een (boven)regionaal publiek. Om deze centrale positie beter te kunnen benutten en te versterken zijn verbeteringen nodig. Het revitaliseren van onder andere bedrijventerrein De Hulst I wordt noodzakelijk geacht en is als een van de actiepunten opgenomen in de strategische visie.
De invulling van een een braak liggend perceel, omkaderd door bedrijvigheid en overige stedelijke bebouwing, als een bedrijflocatie binnen dit bedrijventerrein en welke als uitbreiding dient voor een bestaand bedrijf, past in deze revitalisering.
2.3.2 Structuurvisie ‘De Hulst I’
De Hulst I is in het provinciale en gemeentelijke beleid aangewezen als te herstructureren bedrijventerrein, omdat de functionele kwaliteit onvoldoende is. In dit kader is op 20 december 2011 de structuurvisie ‘De Hulst I’ vastgesteld. Om een hoger kwaliteitsniveau te bereiken, zijn verschillende vormen van herstructurering denkbaar. In de structuurvisie ‘De Hulst I’ is bepaald dat ten aanzien van het bedrijventerrein met name wordt ingezet op een ‘zware revitalisering’ van het terrein. Bij zware revitalisering is op delen van terreinen sprake van noodzakelijke verwerving van gronden waarna deze bouwrijp worden gemaakt. Bodemsanering, sloop van opstallen en de aanleg/herinrichting van (nieuwe) infrastructuur is veelal onderdeel van dit proces. De gronden kunnen aansluitend (deels) opnieuw worden uitgegeven. De huidige werkfunctie van het terrein, met reguliere bedrijfsruimtes, blijft behouden. Alleen door te kiezen voor een zware revitalisering kan de kwaliteit van het bedrijventerrein echt worden verhoogd.
In de structuurvisie is een aantal deelgebieden onderscheiden, die elk hun eigen karakteristiek, uitstraling en ontwikkelingsruimte kennen. In de structuurvisie is per deelgebied het gewenste ruimtelijk beeld en de gewenste functionele kwaliteit uitgewerkt.
De hoofdindeling van de deelgebieden is als volgt:
- Stationsweg (lint): kleinschalige woon- en werkfuncties;
- Stationsweg (stationsomgeving): kleinschalige dienstverlening en wonen;
- Henri Dunantstraat: middelgrote gemengde bedrijvigheid;
- Binnenterrein: kleinschalige en middelgrote gemengde bedrijvigheid.
Daarnaast is in het plangebied nog een tweetal ontwikkelingslocaties gelegen. Dit betreft de strook agrarisch gebied langs de A73 (oppervlak ca. 3,5 ha.) en de ponyweide aan het Oostrumsveld (oppervlak ca. 0,5 ha). Beide locaties kunnen volgens de structuurvisie getransformeerd worden tot bedrijventerrein.
Onderstaand zullen, voorzover in dit kader relevant, de afzonderlijke deelgebieden worden toegelicht en wordt ingegaan op de mogelijke nieuwe invullingen van de ontwikkelingslocaties.
STATIONSWEG (LINT)
De huidige functionele en ruimtelijke structuur van de Stationsweg wordt gehandhaafd. De Stationsweg behoudt hiermee haar oude karakter als dorpstraat en historische verbinding van Oostrum met Venray. Afwisselende bebouwing en functies (bestaande woningen, bedrijfswoningen en kleinschalige bedrijvigheid) kunnen een plaats krijgen aan dit oude lint. Belangrijkste functionele kenmerken zijn kleinschaligheid en een menging van functies (wonen en werken). De zuidzijde van de Stationsstraat markeert de overgang naar het bedrijventerrein. Hier ligt de nadruk op de werkfunctie, eventueel gecombineerd met bedrijfswoningen. De bedrijfsbebouwing is bij voorkeur kleinschalig (geen grote loodsen) en opslag in het zicht is niet toegestaan.
Het gedeelte van het BAM-terrein direct grenzend aan de Stationsweg wordt ingevuld met een aantal woon-werkkavels, die qua functie en uitstraling aansluiten bij de karakteristiek van de Stationsweg. Rekening houdend met de relevante randvoorwaarden, zoals bijvoorbeeld de zakelijk recht zone van de in het plangebied gelegen hoogspanningsverbinding, is deze invulling reeds positief bestemd. Om te waarborgen dat de kavels niet alleen voor woondoeleinden en/of aan huis gebonden beroepen worden gebruikt, dient ten minste 40% van de kavel in gebruik te zijn voor bedrijfsdoeleinden en dient het bedrijfsgebouw afzonderlijk herkenbaar te zijn.
Onderdeel van de planvorming op het BAM terrein is de aanleg van een nieuwe erftoegangsweg welke inmiddels planologisch is geregeld via een wijzigingsplan.
Openbare ruimte
De Stationsweg zal worden geherprofileerd tot wijkontsluitingsweg. Dit betekent o.a. versmalling van het wegprofiel, aanleg van een voetpad en van fietsstroken. Dit zal tevens bijdragen aan het verhogen van de verkeersveiligheid. Tegelijkertijd met de herinrichting van het wegprofiel van de Stationsweg zal ook het openbare groen worden opgewaardeerd. Gedacht wordt aan het planten van bomen van de 2e grootte. Lintvorming is hier minder noodzakelijk, een pluksgewijze aanplant zal al leiden tot een duidelijke structuurverbetering en een mooiere uitstraling van de Stationsweg. Bij de herinrichting van de Stationsweg vormt ook de bereikbaarheid en het parkeren bij de aangrenzende bedrijven een aandachtspunt. Sommige bedrijven hebben onvoldoende of slecht bereikbare parkeerplaatsen. In principe dient elke ondernemer zelf voor zijn parkeerplaatsen te zorgen (op eigen terrein). Indien dit niet mogelijk is, kan worden overwogen om collectieve parkeerterreinen aan te leggen.
BINNENGEBIED
Het binnengebied kenmerkt zich door gemengde bedrijvigheid in milieucategorie 2 en 3. Het binnengebied is grotendeels reeds ingevuld met diverse bedrijfspanden en bedrijfswoningen. De uitstraling van de huidige bedrijven is erg matig. Veel panden zijn zowel met de voor- als achterzijde gericht op de openbare weg, wat de uitstraling niet ten goede komt.
Er worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Kantoren (tenzij ondergeschikt) of detailhandel (tenzij ter plaatse vervaardigd) zijn evenmin gewenst. Bestaande detailhandelsfuncties worden gerespecteerd. Tevens wordt een uitzondering gemaakt op de bestaande concentratie van autohandelaren in het binnengebied van de Hulst. In principe is het beleid van de gemeente om alle (nieuwe) detailhandel in auto’s te concentreren op bedrijventerrein Keizersveld. De huidige concentratie autobedrijven op de Hulst I is echter van een ander kwaliteitsniveau dan Keizersveld en vaak gekoppeld aan een garagebedrijf, en functioneert hierdoor aanvullend.
In het binnengebied is ruimte voor de minder representatieve bedrijvigheid. Aan de presentatie van nieuwe bebouwing worden dan ook minder hoge eisen gesteld dan in de andere deelgebieden. Eventuele nieuwe bedrijven dienen zich met de voorgevel te richten op de openbare weg en hebben een duidelijke terreinindeling. Open opslag, ook in het zicht, kan worden toegestaan.
Openbare ruimte
De overgang tussen privé en openbare ruimte is erg onduidelijk in het binnengebied van de Hulst I, mede door de matige uitstraling en de vele auto’s die geparkeerd staan in de wegbermen. Dit gebeurt deels door werknemers van de verschillende bedrijven, maar ook deels door het stallen van handelswaar van de diverse autodealers. Middels kleine ingrepen in de openbare ruimte, die het gebied een vriendelijker en eenduidiger gezicht geven, zou dit rommelige beeld opgewaardeerd kunnen worden. Hierbij wordt met name gedacht aan een duidelijkere vormgeving van de bestrating en parkeervakken. Ook door middel van groenaanplant kunnen de bermen en parkeervakken duidelijker ingericht worden. De huidige groenstructuur heeft nu een beperkte invulling door de grasbermen. Om een fraaier beeld te verkrijgen kunnen de erfgrenzen worden geaccentueerd door lage hagen te planten. Zo wordt ook een duidelijker onderscheid gemaakt tussen openbaar en particulier terrein. Nieuwe bomen in het binnengebied dienen van de 2e of 3e grootte te zijn, maar alleen op die grasbermen te worden geplant waar voldoende groeiruimte bestaat. Deze bomen hoeven ook geen lint te vormen, maar zouden bepaalde locaties kunnen accentueren. Een aantal ondernemers heeft aangegeven over onvoldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te beschikken.
Conform de structuurvisie is in het plangebied een aantal (her te bestemmen) ontwikkelingslocaties gelegen. In onderstaande afbeelding is de ligging van de gebieden weergegeven.
Figuur: ontwikkelingslocaties
Het agrarisch perceel (cq ponyweide) aan het Oostrumsveld (locatie 3 in bovenstaande figuur) is momenteel braakliggend. In onderhavig wijzigingsplan wordt locatie 3 ontwikkeld als uitbreiding van het bestaande schildersbedrijf aan de Stationsweg.
Onderhavig wijzigingsplan vloeit geheel voort uit cq is een uitwerking van de keuzes zoals neergelegd in structuurvisie De Hulst I.
2.3.3 Masterplan herstructurering De Hulst I
Op 15 februari 2013 (geactualiseerd augustus 2014) is het Masterplan herstructurering De Hulst I vastgesteld. In samenwerking met de ondernemers, de eigenaren van vastgoed, de gemeente Venray en de Limburgse Herstructureringsmaatschappij voor Bedrijventerreinen is dit masterplan opgesteld voor de herontwikkeling van De Hulst I, gebaseerd op de uitgangspunten van de Structuurvisie, waarbij een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt nagestreefd, zodat de gevestigde bedrijven in een goede bedrijfsomgeving kunnen functioneren. Hierin is met name de herinrichting van de openbare ruimte verder uitgewerkt. Het accent ligt daarbij op het verbeteren van de interne verkeersstructuur en de ontsluiting van het terrein, waarvan het omvormen van de bermen tot groenstroken met een duidelijke fysieke scheiding van de rijweg een onderdeel is.
2.3.4 Bestemmingsplan De Hulst I
Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan De Hulst 1 zoals dit door de gemeenteraad is vastgesteld op 18 juni 2013. De locatie heeft de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4 gekregen, met de gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 1.
Onderstaand is de uitsnede uit de verbeelding weergegeven.
Figuur: uitsnede uit vigerende bestemmingsplan
Binnen deze bestemming is het mogelijk om via een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid de bestemming ‘Agrarisch’ geheel of gedeeltelijk te wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ onder de voorwaarden dat:
- a. de behoefte aan de realisatie van nieuwe bedrijfskavels voldoende is aangetoond;
- b. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen ten aanzien van de bestemmingswijziging;
- c. door de wijziging van de bestemming de belangen van derden (waaronder begrepen de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven in de omgeving) niet onevenredig worden belemmerd;
- d. de nieuwe bestemming past in de omgeving en de parkeerbalans niet onevenredig wordt aangetast.
- e. er voor de omgeving geen onevenredige verkeershinder optreedt;
- f. voorzien wordt in een goede stedenbouwkundige inpassing.
Aan deze voorwaarden toetsen, wordt het volgende geconstateerd:
Ad a
Het schildersbedrijf zit in een te klein jasje op de huidige locatie aan de Stationsweg 110a, maar kan hier niet groter groeien. Er is te weinig ruimte om de voorraad steigermateriaal, ladders, de bestelauto's, aanhangwagens e.d. binnen te
stallen. Voor het schilderen van bouwmaterialen is in de werkplaats nagenoeg geen ruimte en het spuiten van radiatoren, hekwerken e.d. gebeurt nu meestal in de buitenlucht, achter de werkplaats met nevelarme Airmix spuitapparatuur. Een spuitwand in de huidige werkplaats is met name door de geringe hoogte, de te krappe locatie en
ook de milieucategorie niet realiseerbaar, laat staan een spuit- of verduurzamingscabine. Verder wordt het schildersbedrijf op de huidige locatie vaak geconfronteerd met verkeersonveilige situaties. Fietsers (meestal scholieren) die vanaf de Stationsweg afslaan naar het Oostrumsveld, steken dagelijks een paar honderd meter van tevoren al de rijbaan over en fietsen net voor de uitrit van het schildersbedrijf tegen het verkeer in tot ze bij de afslag Oostrumsveld komen. De Stationsweg is al een relatief drukke gebiedsontsluitingsweg, waardoor dergelijke manoeuvres een ongewenste situatie opleveren bij het verlaten van het bedrijf.
Enkele jaren geleden is de bedrijfsopvolger in het bedrijf gekomen; hij heeft duidelijk de intentie om de bedrijfsactiviteiten uit te breiden. Daarvoor is dan ook een aanzienlijk grotere en hogere werkplaats nodig met kantoorruimten e.d. Het is cruciaal dat in deze ruimte ook spuitwerk, poedercoaten en andere verduurzamingsactiviteiten uitgevoerd kunnen worden. Hieraan is in de zeer nabije toekomst een grote behoefte. Het heeft de voorkeur om deze bedrijfsuitbreiding op eigen grond te realiseren; deels uit kostenoverweging en deels als gevolg van emotionele binding.
In Oostrum (bedrijventerrein De Hulst I) is verder slechts één bedrijfskavel welke geschikt zou kunnen zijn voor de vestiging van het schildersbedrijf, doch dit brengt alleen al voor de aankoop van de grond een investering van ruim een half miljoen euro met zich mee en is in vergelijking met dezelfde ontwikkeling op eigen grond vanuit financieel oogpunt niet haalbaar. De overige bedrijfskavels zijn reeds verkocht (7), gereserveerd (5) of te klein (overige kavels).
Omdat het agrarische grondgebruik van kavel E3891 illusoir is, ligt het in de rede dat deze agrarische bestemming, nu de concrete behoefte zich aandient, binnenplans gewijzigd wordt in een zich hier zeer goed voegende bedrijfsbestemming.
Hiermee is de noodzaak voor de bestemmingswijziging aangetoond.
Ad b
Uit de onderzoeken cq quick scans zoals beschreven in hoofdstuk 4 van deze plantoelichting blijkt dat de wijziging niet op milieuhygiënische belemmeringen stuit. Een schildersbedrijf betreft een bedrijf dat wordt getypeerd als milieu 3.2 (in veerband met het spuiten en stralen). De richtafstand van deze bedrijfscategorie tot woningen van derden bedraagt 100 meter ingeval van een rustige woonomgeving cq rustig buitengebied. Feitelijk gezien grenzen beide bestemmingen aan elkaar (ten opzichte van de bestaande bedrijfsbestemming is dat nu ook al het geval) maar de afstand tussen de nieuwe bedrijfsbestemming en het bouwvlak waar de woning mag staan, bedraagt circa 80 meter. Gelet op de ligging van de woningen van derden op, cq direct grenzend aan, het bedrijventerrein (er kan dus één afstandsstap lager worden aangehouden) kan gesteld worden dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van die woningen niet wordt aangetast.
Ad c
Door de wijziging van de bestemming zal de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven in de omgeving niet onevenredig worden belemmerd; de bedrijven gelegen op en bij het bedrijventerrein zijn niet gevoelig voor hinder welke is te relateren aan de uitbreiding van het schildersbedrijf op het braakliggende agrarische perceel.
Ad d
Binnen de nieuwe bedrijfsbestemming is voldoende ruimte om in eigen parkeergelegenheid te voorzien. In paragraaf 5.3 zal hier dieper op worden ingegaan.
Ad e
Het perceel wordt rechtstreeks op de openbare weg (Oostrumsveld) ontsloten en van daaruit via De Hulst naar de Henri Dunantstraat geleidt. Het bestemmingsverkeer gaat direct op in het reguliere verkeer dat het bedrijventerrein bezoekt. Van onevenredige verkeershinder zal geen sprake zijn. Als gevolg van de recente reconstructie van de Stationsweg maken de meeste fietsers van de kern Venray naar de Gilde Opleidingen geen gebruik meer van het Oostrumsveld, maar volgen ze de Stationsweg; afgezien dat het traject via de Stationsweg een fractie korter is, is de omgeving voor fietsende jeugd ook aantrekkelijker dan via het bedrijventerrein. Hierdoor worden er weinig conflictsituaties verwacht ter plaatse va de ontsluiting van het plangebied. Echt, op het moment dat een vrachtwagen het perceel gaat verlaten, dan er altijd voor gezorgd wordedn dat deze vrachtwagen begeleid wordt door een personeelslid dat zorg draagt voor de veiligheid van medeweggebruikers.
Met circa 10 personen werkzaam in de werkplaats en 10 personen op locatie, bedraagt het aantal verkeersbewegingen (personenauto's bedrijfsbusjes en toeleveranciers) circa 100 per etmaal.
Ad f
Aangezien het plangebied aan drie zijden grenst aan bedrijfsbestemmingen en bedrijfsgebouwen, ligt het in de rede dat het project op een goede wijze stedenbouwkundige zal worden ingepast.
Geconcludeerd wordt dat geheel voldaan wordt aan alle wijzigingsvoorwaarden.
2.3.5 Groenbeleid
Met het Groenstructuurplan heeft de gemeente Venray een beleidslijn uitgezet voor de toekomst van het in de kern Venray en de omringende dorpen aanwezige openbare groen. Het gemeentelijk beleid voor wat betreft de gewenste kwantiteit en kwaliteit van het groen zijn in het groenstructuurplan vastgelegd. Bij kwaliteit kan gedacht worden aan de gebruiks-, de belevings- en de ecologische waarde van het groen. Groenvoorzieningen fungeren als belangrijke dragers van de ruimtelijke structuur, staan in relatie met het landschap buiten de bebouwde kom en bieden variatie op wijkniveau. De gemeente Venray streeft derhalve naar gevarieerd groen op alle schaalniveaus. In het groenstructuurplan worden twee schaalniveaus onderscheiden: op het niveau van de kernen wordt gestreefd naar een sterke hoofdgroenstructuur en op het niveau van het groen in de wijken/dorpen wordt gestreefd naar een variatie in groenvoorzieningen, die is afgestemd op het stedenbouwkundig karakter van de buurt en de behoeften van de bewoners.
In de nota wordt het belang van voldoende groen in de publieke ruimte benadrukt: uit onderzoek blijkt het belang van groen voor de leefbaarheid, de menselijke gezondheid, de economie en de natuur. Daarnaast is de aanwezigheid van voldoende groen van groot belang voor het (economisch) vestigingsklimaat en stimuleren van het toeristisch recreatief bedrijfsleven.
Wat betreft de specifieke groenstructuur op wijkniveau wordt in het groenstructuurplan ten aanzien van de in de kern Venray gelegen bedrijventerreinen opgemerkt dat deze worden voorzien van stroken inheems bosplantsoen. Bij een eventuele herinrichting van het openbaar gebied dient hiermee rekening gehouden te worden.
Bij de herontwikkeling van inbreidingslocaties dient derhalve ook aandacht geschonken te worden aan het realiseren van voldoende (al dan niet openbare) groenelementen. Gezien het beschikbare oppervlak gaat de voorkeur hier uit naar kwalitatief hoogwaardige groenelementen, zoals bijvoorbeeld groeiwanden of daktuinen, in plaats van grote oppervlaktes aan groen.
De Toetssteen Openbare Ruimte geeft aan dat bij een erftoegangsweg binnen een bedrijventerrein bomen van de 2e of 3e grootte in groenstrook wenselijk zijn. Bomen van de 2e grootte zijn tussen de 8 en 20 meter, zoals haagbeuk, els en ruwe berk. Bomen van de 3e grootte zijn kleiner dan 8 meter, zoals sierkers, sierappel en krentenboom.
Met de gemeente is echter overeengekomen dat de aanplant van bomen in het binnenterrein niet behoeft plaats te vinden indien dit kwalitatief wordt gecompenseerd door ruimte in het plan te creëren voor nieuw groen. Dit nieuw groen zal worden gecombineerd met de hemelwaterbuffer, waarover meer in paragraaf 4.6.
De hemelwaterbuffer met een oppervlakte van circa 390 m2 zal vormgegeven worden als een verdieping met circa 1 m van het maaiveld, waarbij de omliggende gronden worden voorzien van gras en gebiedseigen struiken.
Hoofdstuk 3 Gebiedskenmerken
Het plangebied, dat globaal is midden op het bedrijventerrein De Hulst I gelegen.
In onderstaande figuur is een kaartje van het gebied opgenomen, waarin het plangebied is aangeduid.
Figuur: plangebied en directe omgeving.
Bedrijven
Het bedrijventerrein De Hulst I is hoofdzakelijk ontstaan in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Een deel van de woningen en bedrijfscomplexen langs de Stationsweg dateert al van eerdere datum. Momenteel laat de (ruimtelijke en functionele) kwaliteit van het bedrijventerrein gedeeltelijk te wensen over. In dit kader is het bedrijventerrein door de provincie Limburg en de gemeente Venray aangemerkt als een te herstructureren bedrijventerrein.
De Hulst I is een relatief kleinschalig bedrijventerrein, dat door de sterke menging van wonen en bedrijven niet structureel geordend is. De meeste bedrijven op het terrein opereren in de sectoren bouwnijverheid, reparatie (garages), groothandel en vervoer. Het zijn vooral kleine en middelgrote ondernemingen, met enkele tot enkele tientallen werknemers.
Langs de zuidzijde van de Stationsweg ligt veelal vrijstaande woonbebouwing. Richting de A73 en de kern Venray bevinden zich een agrarisch bedrijf en een meubelzaak. Opvallend in de huidige structuur is de voormalige bedrijfslocatie van de BAM, welke momenteel wordt herontwikkeld tot woonwerkkavels.
Ontsluiting
Het bedrijventerrein wordt via de Stationsweg en de Henri Dunantstraat ontsloten. Beiden maken deel uit van de hoofdontsluitingsstructuur van Venray. Aan de westzijde loopt binnen het bedrijventerrein een rondlopende wegenstructuur (De Hulst) met twee aansluitingen op de Henri Dunantstraat en een aftakking aan de oostzijde van het gebied welke op het Oostrumsveld uitkomt en het plangebied zal ontsluiten. De Hulst is een zogenaamde erftoegangsweg, welke behoort tot het verblijfsgebied van de bebouwde kom. Centraal door het bedrijventerrein loopt verder ook een belangrijke langzaamverkeersverbinding (Oostrumsveld) tussen de Stationsweg en de Henri Dunantstraat. Op het bedrijventerrein zijn geen parkeervoorzieningen in het openbare gebied aanwezig.
Wat betreft de bereikbaarheid van het plangebied kan worden opgemerkt dat deze goed is: het plangebied is uitstekend per auto bereikbaar. De Hulst I ligt in de directe nabijheid van de toe- en afritten van de A73. De bereikbaarheid per openbaar vervoer is eveneens goed te noemen: het stationsgebied van Venray / Oostrum bevindt zich binnen loopafstand van het plangebied. Naast het treinstation zijn hier een busstation en een taxistandplaats gesitueerd.
Parkeren
Parkeren geschiedt in principe op de percelen van de bedrijven zelf: parkeren voor medewerkers en bezoekers, alsmede laden en lossen is uitsluitend toegestaan op eigen terrein. In het binnengebied van het bedrijventerrein is er her en der sprake van overlast als gevolg van geparkeerde auto’s in de bermen. Dit is het gevolg van het feit dat het onderscheid tussen openbaar en privégebied niet overal even duidelijk is en de staat van het onderhoud van de openbare ruimte matig is. Des te belangrijker is de regel dat, zeker bij nieuwe bedrijfspercelen, op eigen terrein voldoende parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
Milieuaspecten spelen een rol in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruim-telijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Milieu-aspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieu-belang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims leggen op de beschikbare ruimte. De integratie van het milieubeleid in andere beleidssectoren leidt ertoe dat de milieuaspecten van dit plan niet alleen in deze paragraaf aan de orde komen.
4.1 Geluidhinder: Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone 48 dB (art. 82 Wgh).
Een schildersbedrijf is geen geluidgevoelige functie. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is dan ook niet noodzakelijk.
Geluidhinder vanuit de bedrijfshal is niet van dusdanige omvang dat onaanvaardbare hinder voor omliggende bedrijven en (bedrijfs)woningen verwacht kan worden, mede gelet op het feit dat de afstand tot de dichtsbijgelegen woning 80 meter bedraagt.
Er zal zonder meer voldaan moeten worden aan de regels uit het activiteitenbesluit dat op het schildersbedrijf van toepassing is.
4.2 Bodemkwaliteit
In het kader van het onderhavige project wordt binnen het projectgebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van een schildersbedrijf, waar meer dan twee uur per dag mensen aanwezig zullen zijn.
Voordat door middel van een bestemmingswijziging deze nieuwe functie mogelijk wordt gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.
Op 19 maart 2019 is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV (rapportage is als bijlage aan de planstukken toegevoegd). Op basis van het vooronderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten. Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.
4.3 Luchtkwaliteit
Wetgeving
Tot 15 november 2007 was in Nederland het Besluit luchtkwaliteit (BLK 2005) van kracht. Het BLK 2005 bood overheden de mogelijkheid om projecten doorgang te laten vinden in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden, op voorwaarde dat de luchtkwaliteit door het project per saldo niet slechter wordt. Het BLK 2005 eiste dat een verslechtering gecompenseerd moest worden door voldoende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit noemen we projectsaldering. In de opvolger van het BLK 2005, de Wijziging van de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; "Wet Luchtkwaliteit"), wordt de programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen. De programma-aanpak is gekoppeld aan inwerkingtreding van de nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit. Die maakt het mogelijk dat de normen voor fijn stof en stikstofdioxide op een later tijdstip (waarschijnlijk vijf jaar) worden gehaald. De Wet Luchtkwaliteit wordt verder uitgewerkt in nadere regelgeving zoals een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit " Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)") en Ministeriële Regelingen (Regeling "Niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)"). Ook is op 16 januari 2009 de AMvB die gericht is op het voorkomen van de bouw van zogenoemde 'gevoelige bestemmingen', zoals kinderdagverblijven en scholen, binnen een bepaalde afstand van (snel)wegen in gebieden die (nog) niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen, in werking getreden. Zo wil het Rijk de gezondheid van kwetsbare bevolkingsgroepen beschermen tegen een relatief verhoogd gezondheidsrisico.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De programma-aanpak uit de Wet krijgt vorm in gebieden waar de luchtkwaliteit de Europese normen overschrijdt (overschrijdingsgebieden). Gezamenlijk wordt gewerkt door gemeenten, WGR+-regio's, provincies en Rijk, aan dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. In dit 5-jarige programma inventariseren alle overheden alle grote ruimtelijke ontwikkelingen en brengen ze alle uitvoerbare en kosteneffectieve maatregelen in kaart om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het resultaat hiervan is een positieve balans van enerzijds projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en anderzijds een groot pakket maatregelen die ervoor zorgen dat overal aan de normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Het Rijk coördineert de ontwikkeling van het NSL.
Kleine en grote projecten
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit "Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
a) inrichtingen
b) infrastructuur
c) kantoorlocaties
d) woningbouwlocaties
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Het onderhavige project heeft geen andere gevolgen voor de luchtkwaliteit dan als gevolg van de verkeersbewegingen. Het aantal verkeersbewegingen gerelateerd aan het schildersbedrijf zal, in vergelijking met een woningbouwproject van 1500 woningen, logischerwijs tot de conclusie leiden dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
De verkeersaantrekkende werking zal als gevolg van de voorgestane bestemmingswijziging toenemen ten opzichte van de nulsituatie. Uitgaande van de maximale situatie worden er gemiddeld 100 auto’s per dag verwacht. Dit leidt (op basis van de verkeersgeneratie welke volgt uit de CROW-normering) tot 150 verkeersbewegingen van en naar het schildersbedrijf.
Via de NIBM-rekentool is een worst-case berekening gemaakt voor de bestemmingswijziging naar een bedrijfsbestemming, waarbij is uitgegaan van 150 verkeersbewegingen per etmaal waarvan 20% vrachtverkeer. Deze berekening leidt tot onderstaande uitkomst dat ook in dergelijk extreem geval er geen sprake is van het in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
4.4 Externe Veiligheid
Bedrijven
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr. Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde "categoriale inrichtingen") en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de wijziging van een bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken. Indien een kwetsbaar object wordt gerealiseerd binnen de PR-contour 10-6/jr. is dat alleen acceptabel indien aan de planologische maatregel of de milieuvergunning zodanige voorwaarden worden verbonden dat binnen 3 jaar de PR-contour 10-6/jr. gehaald wordt. Tot die tijd geldt dan de PR-contour 10-5/jr. als grenswaarde.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
Het schildersbedrijf is te kwalificeren als een beperkt kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen. Wel bevindt zich in de ruimere omgeving van het plangebied een bovengrondse propaantank met een inhoud van 8.000 l (ter plaatse van de Henri Dunantstraat, behorende bij het agrarisch aan de Stationsweg 82). De plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. bedraagt 25 m. De feitelijke afstand tot het plangebied is echter ruim 300 m waardoor het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor onderhavig project.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
De dichtstbijzijnde wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn de autosnelweg A73 (Nijmegen-Venlo) en de provinciale weg N270 (Deurneseweg). Het plangebied ligt op een afstand van circa 480 meter van beide wegen.
Over de A73 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Daarmee moet bij de uitvoering van het project rekening worden gehouden met de aanwezigheid van het plasbrandaandachtsgebied (invloedsgebied van brandbare gassen, toxische vloeistoffen en toxische gassen). De A73 kent ter hoogte van het plangebied geen 10-6 /jaar plaatsgebonden risicocontour. Verder is de afstand tot het plangebied zo groot dat als gevolg hiervan het groepsrisico niet hoeft te worden verantwoord.
De N270 kent ter hoogte van het plangebied een plaatsgebonden risicocontour 10-6 /jaar met een omvang van 33 meter. De afstand van het plangebied tot de N270 is zo groot, dat het niet binnen het invloedsgebied van deze weg valt en het groepsrisico niet verantwoord hoeft te worden.
Het plangebied bevindt zich verder ruim 350 m van de spoorlijn Nijmegen-Venlo. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr.is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het plangebied ligt hier ruim achter.
Dit houdt in dat voor het aspect externe veiligheid geen knelpunt aanwezig is.
4.5 Milieuzonering
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Voor een inrichting als een schildersbedrijf, dat bij maximale werkzaamheden (inclusief spuiten en stralen) geschaard wordt onder milieucategorie 3.2 dient in verband met geluid, een richtafstand van 100 meter tot gevoelige functies in een rustige woonwijk/rustig buitengebied aangehouden te worden. De feitelijke afstand van de bedrijfsbestemming tot aan (het bouwvlak van) woningen van derden bedraagt echter 80 meter. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
In casu hebben we te maken met een bedrijventerrein waarop overal bedrijven zijn toegelaten tot en met de milieucategorie 3.2. Gelet op de industriële omgeving kan de richtafstand ten minste met één afstandsstap worden verlaagd tot 50 m. De Raad van State (ABRvS 28 juni 2006, nr. 200507025/1) is echter van oordeel dat op een bedrijventerrein gelegen bedrijfswoningen voor het maximale geluidsniveau een geringere mate van bescherming behoeven dan het beschermingniveau uit paragraaf 3.2 van de Handreiking (voor "normale" woningen). Met andere woorden: een lagere bescherming dan ingeval van een 'gemengd gebied'.
In casu is er in beginsel dus geen sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de meest nabijgelegen woning, maar dient via een optimale akoestische geluidisolatie van de nieuw te realiseren bedrijfshal zoveel mogelijk geluidsuitstraling te worden voorkomen.
Geconcludeerd moet worden dat vestiging van een bedrijf in de milieucategorie 3.2 op basis van het vigerende bestemmingsplan al op kortere afstand van betreffende woning rechtstreeks mogelijk is en dat een bedrijf in de milieucategorie 3.2 binnen onderhavig plangebied dus tot gevolg heeft dat hinder als gevolg van geluid (uitgaande van de akoestische uitstraling van een aannemersbedrijf) lager is dan op dit moment al op kortere afstand kan worden toegestaan.
Aangezien het schildersbedrijf zelf geen gevoelige functie is, zijn de bedrijven en functies in de omgeving van het pplangebied geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
Er zijn vanuit het oogpunt van milieuzonering dan ook geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
4.6 Waterhuishouding
4.6.1 Waterbeleid
Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
- 1. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
- 2. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
- 3. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
- 4. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
- 5. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.
Hergebruik
Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.
Infiltratie, buffering en afvoer
Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.
4.6.2 Waterhuishoudkundige situatie
Afvoerend verhard oppervlak en riolering
Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 2006 m2 (oppervlakte bedrijfsgebouw) en 2031 m2 (oppervlakte verharding). Totaal gaat het dus om ruim 4000 m2 aan nieuw afvoerend verhard oppervlak.
Er dienen derhalve maatregelen genomen worden voor de infiltratie van hemelwater.
Het plangebied is op de grondwaterkaart van Nederland gelegen binnen grondwatertrap VII. De grondwatertrappenindeling is gebaseerd op de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstanddieptes (GLG). Hiermee worden de winter- en zomergrondwaterstanden gekarakteriseerd in een jaar met een gemiddelde neerslag en verdamping. De gemiddeld hoogste grondwaterstand in grondwatertrap VII ligt tussen 80 en 140 centimeter gemeten vanaf het maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand ligt dieper dan 120 centimeter vanaf maaiveld. De bodem bestaat uit hoge zwarte enkeerdgronden en lemig fijn zand.
Uit gegevens van het Waterschap Limburg blijkt dat de bodem van het plangebied een redelijk infiltrerend vermogen heeft: de K-waarde van de bodem ligt tussen de 0,45 en 0,75 m/dag.
De te realiseren nieuwe verharding zal geheel worden afgekoppeld en het hemelwater afkomstig van de verharding zal worden opgevangen en geïnfiltreerd via een wadi zoals op onderstaande figuur is te zien.
Figuur: situering hemelwaterbuffer
Voor de bepaling van de capaciteit van de gekozen infiltratievoorziening dient, conform het beleid van de gemeente Venray zoals verwoord in de Toetssteen Openbare Ruimte 2019, het afwateringssysteem gedimensioneerd te worden op een bui van 40 millimeter. Dit betekent dat de voorziening over een bergend vermogen van 160 m3 dient te beschikken.
Daarnaast dient de infiltratievoorziening over een zodanige leeglooptijd te beschikken dat deze binnen 24 uur weer gereed is voor een nieuwe maatgevende bui van 40 mm. Rekening houdend met een extreme neerslaggebeurtenis (T=100) zal de hemelwaterbuffer ruimer worden bemeten.
Benodigde buffercapaciteit bedraagt dus:
Neerslaggebeurtenis | 100 mm neerslag/m2 |
Te infiltreren | 4000 m2 x 0,04m = 160 m3 |
De feitelijke capaciteit van de voorziene hemelwaterbuffer bedraagt circa 363 m3 (oppervlakte wadi 389 m2). Dit betekent dat het plan voorziet in voldoende waterberging.
De infiltratievoorziening zal worden beheerd en onderhouden door of namens initiatiefnemer.
Afvalwater zal worden geloosd op het vuilwaterriool in het Oostrumsveld.
Bouwmaterialen
De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.
Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.
4.6.3 Wateradvies
Vooroverleg met het waterschap is noodzakelijk in geval het project een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak beslaat van meer dan 2000 m2 , danwel waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden. In casu is er geen sprake van een specifiek aandachtsgebied, maar wel van een toename van het verharde oppervlak met meer dan 2000 m2 zodat vooroverleg met het waterschap noodzakelijk is.
4.7 Flora En Fauna
4.7.1 Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.
In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.
Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:
- er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
- er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
- en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan
worden gelegd.
4.7.2 Quick scan flora en fauna
Het plangebied is op dit moment onbebouwd en in agrarisch gebruik, hetgeen betekent dat er gemaaid en geploegd wordt.
Door het toegestane gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan, de verstoring die hierdoor plaatsvindt en overige menselijke activiteiten, vormt het plangebied e.o. geengeschikte biotoop voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen.
Gelet hierop vormt onderhavig wijzigingsplan in beginsel geen relevante wijziging op de verstoring van eventueel aanwezige beschermde broedvogelsoorten en plantensoorten (geen wezenlijke negatieve invloed).
Het uitvoeren van een quick scan door veldwerk uit te voeren is alleen zinvol indien de periode tussen het veldwerk en de feitelijke verstoring niet te lang is; immers, dieren en planten zijn dynamisch en blijven zich ontwikkelen. Daarom wordt ervoor gekozen om de quickscan Flora en fauna via veldwerk uit te voeren als onderdeel van de te verlenen omgevingsvergunningaanvraag. Hiertoe zal een voorwaarde aan de regels worden toegevoegd.
Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.
Door eventuele (graaf)werkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.
4.8 Natuur En Landschap
Uit de POL-kaarten ‘Natuur’ en 'Landschap' blijkt dat het projectgebied niet als een waardevol ‘groen’ element is aangeduid.
Het dichtstbijgelegen als Natuurnetwerk Nederland (voorheen: EHS) aangemerkte gebied (Boschhuizerbergen) bevindt zich op een afstand van circa 1,4 km van het plangebied (zie onderstaande afbeelding).
Figuur: uitsnede Natuurnetwerk Nederland
Verstorende effecten van het nieuw te realiseren bedrijfsgebouw (binnen het bedrijventerrein De Hulst I) op dit gebied zijn allerminst te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar.
Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten.
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en personen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen.
De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase met peiljaar 2020 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator (zie bijlage).
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
4.9 Cultuurhistorie En Archeologie
Het betreft een gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarden, volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg.
Op de door de gemeente Venray opgestelde archeologische beleidskaart valt af te lezen dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft (categorie 4).
Figuur: archeologische beleidskaart
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een nader onderzoek plaatsvinden.
Binnen het gebied aangeduid als categorie 4 geldt vanuit archeologisch oogpunt een onderzoeksplicht indien de verstoringsdiepte meer dan 50 cm onder maaiveld gaat én een oppervlakte heeft van meer dan 500 m2. Aan deze gebieden is in het vigerende bestemmingsplan De Hulst I dan ook een archeologische dubbelbestemming toegekend. Deze dubbelbestemming zal op het plangebied blijven rusten.
Nader archeologisch onderzoek is noodzakelijk voordat op een aanvraag om een omgevingsvergunning kan worden beslist.
4.10 Kabels En Leidingen
Nabij het plangebied loopt in noord-zuidrichting een 150 kVhoogspanningsverbinding.
In het vigerende bestemmingsplan is op de verbeelding een dubbelbestemming (belemmeringszone) opgenomen, rekening houdend met de belangen van de beheerder van deze leiding. De hoogspanningsverbinding heeft een belemmeringszone (uitwaaizone) van 20 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd. Deze belemmeringszone reikt net niet tot aan het plangebied.
Daarnaast zijn in en om het plangebied diverse telecomkabels, elektriciteitsleidingen, gasleidingen, rioolleidingen en waterleidingen aanwezig welke geen planologische bescherming behoeven, maar waarmee tijdens eventuele werkzaamheden wel rekening dient te worden gehouden.
4.11 Verkeer
Het bedrijventerrein wordt via de Stationsweg en de Henri Dunantstraat ontsloten. Beiden maken deel uit van de ontsluitingsstructuur van Venray. Deze wegen kunnen respectievelijk worden getypeerd als een wijk- en gebiedsontsluitingsweg.
Aan de westzijde loopt binnen het bedrijventerrein een rondlopende wegenstructuur (De Hulst) met twee aansluitingen op de Henri Dunantstraat en een doodlopende aftakking aan de oostzijde van het gebied, welke aftakking onderhavig plangebied zal ontsluiten. De Hulst is een zogenaamde erftoegangsweg, welke behoort tot het verblijfsgebied van de bebouwde kom. Centraal door het bedrijventerrein loopt verder ook een belangrijke langzaamverkeersverbinding (Oostrumsveld) tussen de Stationsweg en de Henri Dunantstraat. Het betreft een doodlopende weg, bedoeld voor fietsers en voetgangers. Voornamelijk studenten aan de Gildeopleidingen (hoek Henri Dunantstraat-Stationsweg) maakten voorheen gebruik van deze rechtstreekse verbinding over het bedrijventerrein. Deze weg grenst aan de westzijde aan het plangebied. Het Oostrumseveld moet een belangrijke en veilige langzaamverkeersverbinding tussen de Stationsweg en de Gildeopleiding blijven. Bij het ontsluiten van het plangebied op de oostelijke aftakking van De Hulst zal derhalve terdege rekening moeten worden gehouden met de veiligheid van de gebruikers van deze langzaamverkeersroute. De oversteek van het plangebied naar De Hulst, over het Oostrumsveld zal overzichtelijk moeten zijn zodat die veiligheid gewaarborgd kan worden. Echter, na de reconstructie van de Stationsweg leert de praktijk dat de meeste studenten geen gebruik meer maken van het Oostrumsveld, maar van de Stationsweg. Tevens is er zicht op de aanleg van een nieuwe ontsluiting tussen het bedrijventerrein De Hulst en de A73, welke het Oostrumsveld alleen nog maar verkeersluwer zal maken, waardoor de kans op mogelijke conflictsituaties nog meer zal dalen.
In de Openbare Ruimte 2019 zoals door de gemeente is vastgesteld is aangegeven dat vanwege de aanwezigheid van vrachtverkeer op industrieterreinen uitgegaan mag worden van een bredere rijloper, ruimere boogstralen en een gesloten verhardingssoort.
In de profilering van de ontsluiting is rekening gehouden met het bepaalde in de Toetssteen Openbare Ruimte.
Op het bedrijventerrein zijn geen parkeervoorzieningen in het openbare gebied aanwezig. Parkeren geschiedt op de percelen van de bedrijven zelf: parkeren voor medewerkers en bezoekers, alsmede laden en lossen is uitsluitend toegestaan op eigen terrein, zoals ook is vastgelegd in de bestemmingsomschrijving behorende bij de bestemming 'Bedrijf' in het bestemmingsplan De Hulst I: "...met dien verstande dat binnen de bestemming ‘Bedrijf’ ten alle tijden ten aanzien van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein."
Wat betreft de bereikbaarheid van het bedrijventerrein als geheel kan worden opgemerkt dat deze goed is: het plangebied is goed per auto bereikbaar. De Hulst I ligt in de directe nabijheid van de toe- en afritten van de A73. Daarnaast is het plangebied middels de Stationsweg, de Henri Dunantstraat en (in mindere mate) de Deurneseweg (N270) ook vanuit de rest van de kernen Venray en Oostrum goed bereikbaar. De her te ontwikkelen bedrijfspercelen in het binnengebied worden bereikbaar via de nieuwe erftoegangsweg over het voormalige BAM-terrein.
De bereikbaarheid per openbaar vervoer is eveneens goed te noemen: het stationsgebied van Venray / Oostrum bevindt zich op minder dan 1 km van het pllangebied. Naast het treinstation zijn hier een busstation en een taxistandplaats gesitueerd.
4.12 Niet Gesprongen Explosieven
Aangezien er in en in de directe omgeving van Venray in de periode 1944-1945 vele oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden dient, uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid, voordat met (bouw)werkzaamheden in nog niet geroerde grond kan worden gestart onderzocht te worden of er mogelijk onontplofte explosieven uit die periode in het gebied aanwezig zijn en welke risico’s aan deze mogelijke aanwezigheid zijn verbonden.
Hoofdstuk 5 Ruimtelijke Ontwikkeling
In dit hoofdstuk wordt het project, waarvoor deze wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is, beschreven. Er wordt ook ingegaan op de architectonische kwaliteit en duurzaam bouwen.
5.1 Project
Het schildersbedrijf zit in een te klein jasje op de huidige locatie aan de Stationsweg 110a, maar kan hier niet groter groeien. Er is te weinig ruimte om de voorraad steigermateriaal, ladders, de bestelauto's, aanhangwagens e.d. binnen te stallen, hetgeen wel noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid, de verzekeringsvoorwaarden en de aantasting van materialen door regen, wind en zon. Voor het schilderen van bouwmaterialen is in de werkplaats nagenoeg geen ruimte en het spuiten van radiatoren, hekwerken e.d. gebeurt nu meestal in de buitenlucht, achter de werkplaats met nevelarme Airmix spuitapparatuur. Een spuitwand in de huidige werkplaats is met name door de geringe hoogte, de te krappe locatie en ook de milieucategorie niet realiseerbaar, laat staan een spuit- of verduurzamingscabine. Alle bedrijfsmatige activiteiten moeten in de toekomst binnen het bedrijfsgebouw gaan plaatsvinden.
Verder wordt het schildersbedrijf op de huidige locatie vaak geconfronteerd met verkeersonveilige situaties. Fietsers (meestal scholieren) die vanaf de Stationsweg afslaan naar het Oostrumsveld, steken dagelijks een paar honderd meter van tevoren al de rijbaan over en fietsen net voor de uitrit van het schildersbedrijf tegen het verkeer in tot ze bij de afslag Oostrumsveld komen. De Stationsweg is al een relatief drukke gebiedsontsluitingsweg, waardoor dergelijke manoeuvres een ongewenste situatie opleveren bij het verlaten van het bedrijf.
Enkele jaren geleden is de heer Arts jr bedrijfsopvolger in het bedrijf gekomen; hij heeft duidelijk de intentie om de bedrijfsactiviteiten uit te breiden. Daarvoor is dan ook een aanzienlijk grotere en hogere werkplaats nodig met kantoorruimten e.d. Het is cruciaal dat in deze ruimte ook spuitwerk, poedercoaten en andere verduurzamingsactiviteiten uitgevoerd kunnen worden. Hieraan is in de zeer nabije toekomst een grote behoefte. Het heeft de voorkeur om deze bedrijfsuitbreiding op eigen grond te realiseren; deels uit kostenoverweging en deels als gevolg van emotionele binding.
In Oostrum (bedrijventerrein De Hulst I) is verder slechts één bedrijfskavel welke geschikt zou kunnen zijn voor de vestiging van het schildersbedrijf, doch dit brengt alleen al voor de aankoop van de grond een investering van ruim een half miljoen euro met zich mee en is in vergelijking met dezelfde ontwikkeling op eigen grond vanuit financieel oogpunt niet haalbaar. De overige bedrijfskavels zijn reeds verkocht (7), gereserveerd (5) of te klein (overige kavels).
Omdat het agrarische grondgebruik van het perceel kadastraal bekend als gemeente Venray sectie E nummer 3891 illusoir is, ligt het in de rede dat deze agrarische bestemming, nu de concrete behoefte zich aandient, binnenplans gewijzigd wordt in een zich hier zeer goed voegende bedrijfsbestemming.
Medio 2015 heeft initiatiefnemer een verzoek bij het college ingediend tot binnenplanse wijziging van de agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming, waarop, na het aantonen van de behoefte, een positieve reactie is ontvangen.
Op onderhavige tekening is een mogelijke situering van de nieuwe bebouwing op het bedrijfskavel aangegeven, alsmede de verharding en manoeuvreerruimte waarvan het profiel aansluit op de openbare weg en waarbij rekening is gehouden met de Toetssteen Openbare Ruimte 2019 en bijbehorende bijlage (TOR). Ook is de hemelwaterinfiltratievoorziening, manoeuvreerruimte en parkeervoorziening opgenomen op de schets.
Figuur: inrichtingsschets
De oppervlakte van het bedrijfsgebouw zoals dit nu is voorzien, bedraagt circa 2006 m2; een andere situering en perceelsindeling is echter nog altijd mogelijk, mits het manoeuvreren, parkeren en infiltratie van hemelwater maar op eigen terrein plaats kan vinden.
Aan de noordwestzijde van het perceel is ruimte gereserveerd voor het parkeren door personeel en bezoekers, evenals aan de voorzijde van het gebouw.
5.2 Architectonische Kwaliteit
De architectonische kwaliteit van het bedrijfsgebouw zal aansluiten op de bedrijfsbebouwing op de rest van het bedrijventerrein en zal verder zodanig worden uitgevoerd dat het de noodzakelijke functionaliteit krijgt die initiatiefnemer noodzakelijk acht, binnen de regels van het nieuwe wijzigingsplan.
Een 'landschappelijke inpassing' is voorzien in de vorm van een hemelwaterbuffer met groene inkleding (wadi). De feitelijke inrichting van het plangebied in de vorm van groen is uitvoeringsgericht en binnen de bedrijfsbestemming zonder meer mogelijk. Alle groenvoorzieningen zullen qua omvang en verschijningsvorm passen bij het gebruik van het bedrijventerrein en zullen in overleg met aangrenzende eigenaren worden uitgevoerd en onderhouden.
5.3 Ontsluiting En Parkeren
Het bedrijventerrein De Hulst 1 wordt via de Stationsweg en de Henri Dunantstraat ontsloten. Beiden maken deel uit van de hoofdontsluitingsstructuur van Venray. Deze wegen kunnen respectievelijk worden getypeerd als een wijk- en gebiedsontsluitingsweg.
Aan de westzijde loopt binnen het bedrijventerrein een rondlopende wegenstructuur (De Hulst) met twee aansluitingen op de Henri Dunantstraat en een doodlopende aftakking aan de oostzijde van het gebied, welke aftakking onderhavig plangebied zal ontsluiten. De Hulst is een zogenaamde erftoegangsweg, welke behoort tot het verblijfsgebied van de bebouwde kom. Centraal door het bedrijventerrein loopt verder ook een belangrijke langzaamverkeersverbinding (Oostrumsveld) tussen de Stationsweg en de Henri Dunantstraat. Het betreft een doodlopende weg, bedoeld voor fietsers en voetgangers.
Het bestemmingsverkeer gaat direct op in het reguliere verkeer dat het bedrijventerrein bezoekt. Van onevenredige verkeershinder zal geen sprake zijn. Als gevolg van de recente reconstructie van de Stationsweg maken de meeste fietsers van de kern Venray naar de Gilde Opleidingen geen gebruik meer van het Oostrumsveld, maar volgen ze de Stationsweg; afgezien dat het traject via de Stationsweg een fractie korter is, is de omgeving voor fietsende jeugd ook aantrekkelijker dan via het bedrijventerrein. Hierdoor worden er weinig conflictsituaties verwacht ter plaatse van de ontsluiting van het plangebied. Er is voldoende manoeuvreerruimte op eigen perceel voorzien. Op de in paragraaf 5.1 ingevoegde inrichtingsschets is de rijlijn ingetekend van een truck met oplegger van 16.5 m lang; dit is de maximale maat van vrachtverkeer waarmee de toe- en afvoer van producten kan plaatsvinden. Feitelijk zal dit formaat vrachtwagens echter niet gebruikt worden.
Met circa 10 personen werkzaam in de werkplaats en 10 personen op locatie, bedraagt het aantal verkeersbewegingen (personenauto's bedrijfsbusjes en toeleveranciers) circa 100 per etmaal.
In de Toetssteen Openbare Ruimte 2019 zoals door de gemeente is vastgesteld is aangegeven dat vanwege de aanwezigheid van vrachtverkeer op industrieterreinen uitgegaan mag worden van een bredere rijloper, ruimere boogstralen en een gesloten verhardingssoort.
In de profilering van de ontsluiting is rekening gehouden met het bepaalde in de Toetssteen Openbare Ruimte.
De rijcurves zoals opgenomen op de tekening in paragraaf 5.1 laten zien dat ter plaatse van de noordwestelijke hoek van de T-splitsing, ingeval opleggers van 16,5 meter worden gebruikt, langs de weg af wordt gereden waarbij het aanwezige groen en de trottoirband zal worden geraakt. Dit deel zal ook worden verhard en op gelijk niveau met de weg worden gebracht. De manoeuvreerruimte (ook voor de kleinere vrachtwagens) wordt hierdoor ruimer. Tevens is contact opgenomen met de eigenaar van het aangrenzende perceel kadastraal bekend als gemeente Venray sectie E nummer 4222, met de vraag of ter plaatse van de zuidoostzijde van de ontsluiting op het Oostrumsveld een driehoek van circa 40 m2 kan worden aangekocht, waardoor de ontsluiting in letterlijke zin kan worden 'afgerond'.
Op het bedrijventerrein zijn geen parkeervoorzieningen in het openbare gebied aanwezig. Parkeren geschiedt op eigen terrein: parkeren voor medewerkers en bezoekers, alsmede laden en lossen is uitsluitend toegestaan op eigen terrein, zoals ook is vastgelegd in de bestemmingsomschrijving behorende bij de bestemming 'Bedrijf' in het bestemmingsplan De Hulst I: "...met dien verstande dat binnen de bestemming ‘Bedrijf’ ten alle tijden ten aanzien van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein."
Op basis van de CROW-parkeernormering zijn per 100 m2 netto BVO 1,1 parkeerplaatsen noodzakelijk. Gerelateerd aan de opervlakte van onderhavige project zou dit tot gevolg hebben dat er voorzien moet worden in circa 25 parkeerplaatsen. Feitelijk is dit aantal erg hoog en zal in de praktijk niet noodzakelijk zijn. Indien in het maximale geval deze parkeerplaatsen wél op eigen terrein moeten worden gesitueerd, dan is hiervoor voldoende ruimte. Primair zullen 13 (haaks-)parkeerplaatsen in het noordwestelijk deel van het plangebied worden gesitueerd; aanvullend wordt aan de voorzijde van het gebouw parkeerruimte voor 12 auto's en een fietsenstalling gerealiseerd. Voor het aantal personen werkzaam in de werkplaats en op kantoor is dit voldoende; de schilders die op locatie werken, ruilen ter plaatse van het bedrijf hun eigen auto (of fiets) in en gaan op weg met een bedrijfsbus welke inpandig wordt gestald en geladen.
Verder zal op eigen terrein een ruimte worden gereserveerd om fietsen van werknemers te stallen, zoals op de inrichtingsschets in paragraaf 5.1 is aangegeven.
Hoofdstuk 6 Juridisch Plan
6.1 Plangrens
Het te ontwikkelen gebied is kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie E, nummer 3891 en beslaat een oppervlakte van 4560 m2.
Op onderstaand kaartje is plangebied aangegeven.
Figuur: Aanduiding plangebied
6.2 Verbeelding
De verbeelding is vervaardigd op een digitale ondergrond. Vanwege het streven naar optimale leesbaarheid en raadpleegbaarheid bedraagt de schaal van de verbeelding 1:1000.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
- de grens van het plangebied,
- de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden,
- overige aanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen.
De (standaard)legenda van de verbeelding is weergegeven op de verbeelding.
De verbeelding zal geheel aansluiten op het vigerende bestemmingsplan.
6.3 Regels
De algemene planregels zoals deze behoren bij het vigerende bestemmingsplan De Hulst I zijn, behoudens het bepaalde in de regels van onderhavig wijzigingsplan, onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 7 Economische Haalbaarheid
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden eigendom van initiatiefnemer. De gronden zijn niet belast met een beperkt zakelijk recht van derden.
Kostenverhaal is geregeld in een tussen de gemeente Venray en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst, waarin naast verhaal van de ambtelijke kosten en bijdragen bovenwijks en ruimtelijke ontwikkeling, ook het planschadeverhaal wordt opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 8 Procedure
Een wijzigingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure houdt in dat het ontwerp-wijzigingsplan na behandeling in het college van burgemeester en wethouders op de gebruikelijke wijze wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage wordt gelegd. Het ontwerp-wijzigingsplan is ook digitaal raadpleegbaar.
Binnen deze termijn van zes weken kunnen belanghebbenden hun zienswijze kenbaar maken bij de gemeente.
Tegen de vaststelling van een wijzigingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het wijzigingsplan heeft voor een ieder terinzage gelegen van 19 juni 2020 tot en met 30 juli 2020; gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Gedeputeerde Staten van Limburg hebben per e-mailbericht daterend van 20 juli 2020 laten weten dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.