Veulensewaterweg 8 Veulen
Wijzigingsplan - Gemeente Venray
Vastgesteld op 27-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het wijzigingsplan 'Veulensewaterweg 8 Veulen' met identificatienummer NL.IMRO.0984.WBP23003-va01 van de gemeente Venray.
1.2 wijzigingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0984.WBP23003-va01 met de bijbehorende regels.
1.3 verbeelding
De analoge en digitale voorstelling van de in het wijzigingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, voor wat betreft de analoge verbeelding met nummer NL.IMRO.0984.WBP23003-va01.
1.4 bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010'
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP09001-va02 van de gemeente Venray, zoals vastgesteld op 15-12-2015.
1.5 bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels'
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' met identificatienummer NL.IMRO.0984.PHBP15001-va02 van de gemeente Venray, zoals vastgesteld op 20-09-2017.
1.6 bestemmingsplan 'Buitengebied Venray, Herziening regels Ruimtelijk Kwaliteitskader'
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray, Herziening regels Ruimtelijk Kwaliteitskader' met identificatienummer NL.IMRO.0984.PHBP23010-va01 van de gemeente Venray, zoals vastgesteld op 31 oktober 2023.
Waarbij geldt dat het begrip 'ruimtelijk kwaliteitskader (RKK) (voorheen: 1.99)' uit Artikel 1 lid 1.112 van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' als volgt wordt aangepast:
1.112 Ruimtelijk KwaliteitsKader
Gemeentelijk toetsingskader, zoals vastgesteld op 31 oktober 2023, ter toetsing van de gebiedskwaliteiten en visueel-landschappelijke waarden bij nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen. Indien gedurende de planperiode het gemeentelijke toetsingskader (Ruimtelijk KwaliteitsKader) wijzigt wordt de nieuwe versie in acht genomen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Agrarisch
2.1 Algemeen
Op gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn de voor 'Agrarisch' geldende regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' onverkort van toepassing.
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Algemeen
Op gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn de voor 'Bedrijf' geldende regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' onverkort van toepassing, met dien verstande dat:
- a. artikel 5.2.3 'Voorwaardelijke verplichting - Landschap' wordt toegevoegd:
5.2.3 Voorwaardelijke verplichting - Landschap
- a. Gebruik van de gronden en bouwwerken is toegestaan als beplanting wordt aangelegd en in stand gehouden in het kader van de landschappelijke inpassing van de gronden, zoals vastgelegd in de landschappelijke inpassing (Bijlage 1 bij de regels).
- b. De landschappelijke inpassing is binnen uiterlijk 12 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan aangelegd en wordt vervolgens duurzaam in stand gehouden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Algemeen
Voor de algemene regels zijn de overeenkomstige bepalingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010', inclusief de in artikel 1.5 en 1.6 genoemde herzieningen, van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
5.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
5.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldend bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Veulensewaterweg 8 Veulen'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Wijzigingsplan
Aan de Veulensewaterweg 8 te Veulen is een landbouwverwant bedrijf gevestigd. In 2016 is een omgevingsvergunning voor het permanent afwijken van het bestemmingsplan verleend voor de uitoefening van dit bedrijf. De begrenzing van de omgevingsvergunning komt echter niet geheel overeen met de feitelijke situering van het bedrijf. Initiatiefnemer is voornemens om middels voorliggend wijzigingsplan de planologische situatie, inclusief het gebruik, af te stemmen op de feitelijke situatie. Deze wijzigingen zijn mogelijk op grond van twee wijzigingsbevoegdheden én een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit het vigerende bestemmingsplan, zie paragraaf 1.3. Omdat het initiatief passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de Veulensewaterweg 8 te Veulen, in het buitengebied van de gemeente Venray. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied in omgeving (bron: openstreetmap.org)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' (vastgesteld op 14 december 2010) van toepassing, inclusief de herzieningen 'Partiële herziening Mantelzorg Venray' (vastgesteld: 10 mei 2011), 'Buitengebied Venray, herziening regels' (vastgesteld op 1 november 2016), 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' (vastgesteld op 20 september 2017) en 'Buitengebied Venray, Herziening regels Ruimtelijk Kwaliteitskader' (vastgesteld op 31 oktober 2023). Voor een gedeelte van het plangebied is daarnaast de omgevingsvergunning 'Veulensewaterweg 8 Veulen' (vastgesteld op 5 januari 2016) van toepassing. Voor de gronden waarvoor deze omgevingsvergunning van toepassing is, is het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de uitoefening van een landbouwverwant bedrijf reeds toegestaan.
Op grond van het bestemmingsplan geldt voor het gehele plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch'. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen met functieaanduidingen 'agrarisch bedrijf' en 'bedrijfswoning'. Hiermee is het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, geen intensieve veehouderij of glastuinbouw zijnde, en een bedrijfswoning, ter plaatse van het bouwvlak, toegestaan. Een kleine strook aan de westkant van het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Houtopstanden en houtwallen', mede bestemd voor de landschappelijke waarden in het gebied waar de houtopstand typerend is voor de lokale omstandigheden.
Daarnaast is het plangebied gelegen binnen gebieden die zijn aangeduid als 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weer.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Door de historische groei van het bedrijf is een situatie ontstaan waarbij het feitelijk gebruik van de gronden niet geheel meer correspondeert met de planologische mogelijkheden. Voorliggend plan heeft als doel om de planologische situatie weer in overeenstemming te brengen met het feitelijk gebruik van de gronden. Daartoe is voorliggend wijzigingsplan gebaseerd op twee wijzigingsbevoegdheden en een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit het vigerende bestemmingsplan, te weten:
- artikel 3.7.10 Wijziging bouwvlak - vormverandering (voorheen 3.7.7);
- artikel 3.7.14 Wijziging Agrarisch naar Bedrijf (voorheen 3.7.11);
- artikel 5.4 onder d.
In het vervolg van de paragraaf zijn de voorwaarden uit de twee wijzigingsbevoegdheden en de binnenplanse afwijking opgenomen en wordt het plan getoetst aan deze voorwaarden.
3.7.10 Wijziging bouwvlak - vormverandering (voorheen 3.7.7)
Burgemeester en wethouders kunnen vormverandering van het bouwvlak toestaan en het 'bouwvlak' op de verbeelding aanpassen, onder de voorwaarden dat:
- a. indien er sprake is van een intensieve veehouderij in de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' vormverandering alleen is toegestaan indien de door de ondernemer gewenste vormverandering per saldo geen negatieve invloed heeft op de aspecten die bij de integrale afweging op grond van artikel 4 van de Reconstructiewet hoort, zijnde het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een aanvaardbaar woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur;
- b. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
- c. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
- d. de maximale diepte van het bouwvlak gerekend vanaf de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' 200 m bedraagt;
- e. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
- g. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- h. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- i. aangetoond wordt dat niet in strijd wordt gehandeld met de doeleinden zoals die geformuleerd zijn ter plaatse van de aanduidingen 'Milieuzone - waterwingebied' en 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' .
ad.
- a. Voorliggend plan heeft geen betrekking op een intensieve veehouderij. Sub a. is niet van toepassing op het plan;
- b. Een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt gewaarborgd door een landschappelijk inpassingsplan, dat nader wordt toegelicht in paragraaf 2.2. De uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van voorliggend plan;
- c. In paragraaf 4.2 wordt toegelicht hoe met hemelwater wordt omgegaan. Het treffen van extra voorzieningen is niet nodig;
- d. De diepte van het bouwvlak bedraagt circa 100 meter vanaf de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer'. Hiermee wordt aan de maximale diepte van 200 meter voldaan;
- e. Het bedrijf is in de huidige situatie reeds op de locatie gevestigd. Er vindt geen toename van verkeersbewegingen plaats (zie paragraaf 4.4);
- f. Op de locatie zijn reeds voldoende parkeermogelijkheden aanwezig (zie paragraaf 4.4);
- g. Met voorliggend plan wordt voorzien in een versterking van de natuurlijke waarden rond het plangebied, zoals deze feitelijk aanwezig zijn. Zo is de aanplant van een nieuwe bomenrij aan de noord- en noordwestzijde van het plangebied voorzien. Het plan heeft niet tot gevolg dat historische- en/of landelijke kwaliteiten worden aangetast;
- h. In paragraaf 4.1 is de milieuhygiënische uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief aangetoond;
- i. Het plangebied is niet gelegen binnen een zone aangeduid als 'Milieuzone - waterwingebied'. Dit is niet van toepassing op voorliggend plan. In paragraaf 3.2.2 staat beschreven dat het plan niet in strijd is met de regels die gelden voor grondwaterbeschermingszones.
3.7.14 Wijziging Agrarisch naar Bedrijf (voorheen 3.7.11)
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduidingen 'agrarisch bedrijf', 'intensieve veehouderij' en 'glastuinbouwbedrijf' het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – landbouwverwante bedrijven' of 'specifieke vorm van bedrijf – kleinschalige bedrijven' onder de voorwaarden dat:
- a. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
- b. er sprake is van een landbouwverwant bedrijf of, indien gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overig - agrarisch gemengd', een kleinschalig bedrijf;
- c. hergebruik enkel mogelijk is, indien sprake is van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is (gebleken) voor een eigentijdse agrarische bedrijfsvoering;
- d. de maximale bebouwingsoppervlakte bedraagt 1.000 m2 voor landbouwverwante bedrijven en 500 m2 voor kleinschalige bedrijven. De bestaande bebouwingsmassa mag niet worden uitgebreid;
- e. voor de wijziging naar 'specifieke vorm van bedrijf – landbouwverwante bedrijven' is de uitoefening van het bedrijf toegestaan met maximaal milieucategorie 3.1;
- f. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- g. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
- h. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- i. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- j. de ontwikkeling moet zijn gericht op gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat bestaande en nieuwe bebouwing wordt ingepast;
- k. de oppervlakte van het nieuwe bouwvlak bedraagt maximaal 1,5 hectare;
- l. er is een positief advies verkregen van de adviescommissie;
- m. aangetoond wordt dat niet in strijd wordt gehandeld met de doeleinden zoals die geformuleerd zijn ter plaatse van de aanduidingen 'Milieuzone - waterwingebied' en 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
Ad.
- a. Ter plaatse van het plangebied is momenteel een landbouwverwant bedrijf gevestigd. Er vinden geen agrarische bedrijfsactiviteiten plaats;
- b. Het bedrijf ter plaatse van het plangebied houdt zich voornamelijk bezig met aan de landbouw verwante activiteiten, zoals het reinigen van stallen. Er is daarmee sprake van een landbouwverwant bedrijf;
- c. Voor het uitoefenen van het bedrijf aan de locatie Veulensewaterweg 8 is reeds een omgevingsvergunning verleend door het bevoegd gezag. Er is daarmee geen sprake van hergebruik;
- d. In de huidige situatie is sprake van circa 1.500 m2 bebouwingsoppervlakte. Deze situatie is op legale wijze (middels een omgevingsvergunning uit 2016) tot stand gekomen. Omdat dit bestaande oppervlak afwijkt van het bepaalde onder d, wordt het initiatief volledigheidshalve getoetst aan de voorwaarden uit de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid artikel 5.4 onder d uit het vigerende bestemmingsplan, waarin een uitbreiding van de bouwmogelijkheden meer dan 1.000 m2 mogelijk wordt gemaakt. Door voorliggend plan wordt geen extra (nieuw) bouwrecht aan de locatie toegevoegd, dit blijft in de toekomstige situatie 1.500 m2. De bestaande situatie wordt enkel planologisch vastgelegd. De gehele bedrijfslocatie wordt landschappelijk ingepast;
- e. Het betreffende bedrijf betreft een algemeen bedrijf dat dienstverlening verricht ten behoeve van de landbouw (b.o. > 500 m2). Hiermee is voor het bedrijf sprake van milieucategorie 3.1. Aan deze voorwaarde wordt voldaan;
- f. Het bedrijf is reeds op de locatie gevestigd en toegestaan. In paragraaf 4.4 is beschreven dat het plan niet leidt tot een toename van de verkeersintensiteit;
- g. Op de locatie zijn reeds voldoende parkeermogelijkheden aanwezig (zie paragraaf 4.4);
- h. Met voorliggend plan wordt voorzien in een versterking van de natuurlijke waarden rond het plangebied, zoals deze feitelijk aanwezig zijn. Het landschappelijk inpassingsplan voorziet in het aanplanten van een nieuwe bomenrij aan de noord- en noordwestzijde van het plangebied. Van andere waarden is in het plangebied geen sprake;
- i. In paragraaf 4.1 is de milieuhygiënische uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief aangetoond;
- j. Een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt gewaarborgd door een landschappelijk inpassingsplan, dat nader wordt toegelicht in paragraaf 2.2. De uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van voorliggend plan;
- k. Het nieuwe bouwvlak is circa 9.500 m2 groot. Dit is ruim kleiner dan 1,5 hectare;
- l. Het plan zal nog worden beoordeeld door de adviescommissie;
- m. Het plangebied is niet gelegen binnen een zone aangeduid als 'Milieuzone - waterwingebied'. Dit is niet van toepassing op voorliggend plan. In paragraaf 3.2.2 staat beschreven dat het plan niet in strijd is met de regels die gelden voor zones aangeduid als 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
Met een toetsing aan artikel 5.4 onder d wordt geborgd dat afgeweken kan worden van de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte van 1.000 m2, zoals genoemd in artikel 3.4.17 onder d. Aan de overige voorwaarden is reeds voldaan.
Artikel 5.4 onder d
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder b van de planregels en uitbreiding van een bedrijf met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – landbouwverwante bedrijven' respectievelijk van een bedrijf met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- kleinschalige bedrijven' toe te staan indien bestaande (bij)gebouwen worden gesloopt, onder de voorwaarden dat:
- 1. de totale hoogte niet hoger dan 10 meter is;
- 2. de uitbreiding voor bedrijven met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – landbouwverwante bedrijven' bedraagt maximaal 1000 m2. Bestaande bedrijven waarbij op de verbeelding meer dan 1000 m2 is toegestaan, kunnen maximaal 50% van de bestaande inhoud uitbreiden;
- 3. de uitbreiding voor bedrijven met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- kleinschalige bedrijven' bedraagt maximaal 25% van de bestaande inhoud 500 m2. Bestaande bedrijven waarbij op de verbeelding meer dan 500 m2 is toegestaan, kunnen maximaal 25% van de bestaande inhoud inhoud, zoals die op basis van de verbeelding is toegestaan, uitbreiden;
- 4. het volume dat wordt uitgebreid ten behoeve van bedrijven met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – landbouwverwante bedrijven' is gelijk aan het totale gesloopte volume;
- 5. het volume dat wordt uitgebreid ten behoeve van bedrijven met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- kleinschalige bedrijven' bedraagt niet meer dan de helft van het totale gesloopte volume;
- 6. gesloopt wordt binnen een of meer van de voor het buitengebied geldende bestemmingsplannen van de gemeente Venray;
- 7. alleen de te slopen gebouwen die op die locatie niet vallen binnen het daar, op grond van de bouwregels, toegestane maximale bebouwingsvolume, worden in de berekening meegenomen;
- 8. er is sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 9. de te slopen gebouwen dienen legaal aanwezig te zijn op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mogen niet onder een andere regeling of verzoek vallen;
- 10. de te slopen gebouwen dienen door middel van een eerder daarvoor afgegeven omgevingsvergunning voor het bouwen te zijn vergund dan wel te vallen onder het overgangsrecht;
- 11. aan de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt de voorwaarde verbonden dat pas met de bouw gestart mag worden als sloop heeft plaatsgevonden;
- 12. alle te slopen gebouwen en de daarbij behorende bouwwerken en bouwdelen, zoals aanbouwen, overkappingen, bijbehorende ondergrondse (kelder-)ruimten, fysieke erfafscheidingen, voederplaten en andere erfverhardingen dienen gesloopt te worden;
- 13. alleen bovengrondse gebouwen worden meegerekend bij het te bepalen sloopvolume;
- 14. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overlegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
- 15. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
Ad.
- 1. er is geen sprake van bebouwing hoger dan 10 m;
- 2. de overschrijding van het maximum toegestane bebouwingsoppervlak bedraagt ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid 500 m2 en blijft daarmee ruimschoots onder de maximaal toegestane uitbreiding van 1000 m2;
- 3. er is geen sprake van een kleinschalig bedrijf. Deze voorwaarde is niet van toepassing;
- 4. bij het verlenen voor de omgevingsvergunning is geregeld dat voldoende bebouwing gesloopt is ten aanzien van de uitbreiding van het volume. Dit is nader onderbouwd in de ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning;
- 5. er is geen sprake van een kleinschalig bedrijf. Deze voorwaarde is niet van toepassing;
- 6. er is gesloopt binnen het buitengebied van de gemeente Venray;
- 7. hiermee is bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening gehouden. Dit is nader onderbouwd in de ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning ;
- 8. bij de omgevingsvergunning is het initiatief milieuhygiënisch getoetst. Er waren geen aspecten die het initiatief in de weg stonden;
- 9. de gesloopte bebouwing was legaal aanwezig;
- 10. hiervan was sprake. Dit is nader onderbouwd in de ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning ;
- 11. de bouw vond plaats na sloop van de te slopen gebouwen;
- 12. alle te slopen gebouwen zijn gesloopt;
- 13. er is enkel rekening gehouden met bovengrondse bebouwing;
- 14. met het initiatief was sprake van een landschappelijke inpassing, welke met voorliggend plan wordt aangevuld;
- 15. met de omgevingsvergunning zijn waterbergingsvoorzieningen gerealiseerd conform het destijds geldende beleid.
Hiermee is aangetoond dat het initiatief voldoet aan alle voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt aan de Veulensewaterweg in het buitengebied van de gemeente Venray. De locatie ligt circa 1,5 kilometer ten zuidoosten van de kern Veulen in een open agrarisch gebied. In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven en (bedrijfs)woningen gelegen.
Binnen het plangebied is momenteel Weijs Agro Service actief. Het bedrijf heeft als kernactiviteit het uitvoeren van werkzaamheden bij agrarische bedrijven in de omgeving. Het bedrijf is daarmee aan te merken als een landbouwverwant bedrijf. Het bedrijf is gespecialiseerd in het reinigen van stallen. Daarnaast kunnen er montage- demontage-, sloop-, coatingswerkzaamheden worden uitgevoerd en behandelingen bij biggen. Alle werkzaamheden worden op locatie bij de klant uitgevoerd. Binnen de bedrijfslocatie staan verschillende gebouwen. Parallel aan de Veulensewaterweg staan een grote loods en de bedrijfswoning. De loods en woning worden van elkaar gescheiden door de inrit vanaf de Veulensewaterweg, die uitkomt op het verharde buitenterrein met onder andere gelegenheden voor tijdelijke opslag. Dit westelijke deel van de bedrijfslocatie wordt omgeven door een aarden wal. Verder is de huisweide met infiltratievijver aan de voorzijde van de loods kenmerkend. De bedrijfslocatie is landschappelijk ingepast met enkele boomgroepen en hagen. Aan de noord- en noordwestzijde van het plangebied is de aanplant van een nieuwe bomenrij voorzien. Parkeren vindt in de huidige situatie op eigen terrein plaats. Navolgende afbeelding geeft de situatie weer.
Luchtfoto plangebied (bron: PDOK viewer)
2.2 Toekomstige Situatie
Voorliggend plan voorziet in het planologisch vastleggen van een bestaande bedrijfssituatie. Sloop- en bouwwerkzaamheden maken geen onderdeel uit van het plan. Het planologisch borgen van de feitelijke situatie heeft daarmee geen ruimtelijk effect tot gevolg voor het plangebied en de omgeving. De voornaamste planologische verandering van het plan betreft een vormverandering van het bouwvlak. Het bouwvlak ligt in de bestaande situatie voor een beperkt deel binnen het landbouwperceel direct ten oosten van de bedrijfslocatie. Dit deel van het bouwvlak wordt verplaatst naar de westkant van de bedrijfslocatie. Het bouwvlak volgt straks logischerwijs de grenzen van het huidige bedrijfsperceel. Deze ontwikkeling is mogelijk, onder de voornaamste voorwaarde dat het plan voorziet in een versterking van de omgevingskwaliteit. Daartoe is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zie bijlage 1 bij de regels. Deze inpassing is gericht op het in stand houden van de aanwezige beplantingen en het aanplanten van een bomenrij aan de noordwest en noordoostkant van het plangebied. Zie hiervoor navolgende afbeelding. Met een voorwaardelijke verplichting is de uitvoering van het landschappelijk inpassingplan geborgen in de regels.
Landschappelijk inpassingsplan (ontwerp: Ir. Guido W.F.M Paumen, Tuin- & Landschapsarchitect Bnt)
2.3 Duurzame Stedenbouw
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet niet in de oprichting van nieuwe bouwwerken, die in de aanleg of in gebruik een belasting kunnen vormen voor het milieu. Het hemelwater wordt, net als in de huidige situatie, geborgen op eigen terrein via de al aanwezige infiltratievijver. Verder neemt het aantal bomen op locatie toe door het plan. Bomen zorgen voor schaduwwerking waardoor, zeker op zeer warme dagen, een aangenamer woon- en werkklimaat ontstaat. Het plan speelt daarmee in op de problemen rondom het thema hittestress.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit wijzigingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één of meerdere van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. Het plan raakt daarmee op voorhand geen rijksbelangen.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan voorziet niet in het oprichten van nieuwe gebouwen. Voor ontwikkelingen die betrekking hebben op een 'terrein' kleiner dan 500 m2 is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Voorliggend initiatief voorziet niet in de toename van een bedrijfslocatie groter dan 500 m2. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde.
Conclusie
Het plan is passend binnen het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg
Op 1 oktober 2021 is de Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. In de omgevingsvisie Limburg is de lange termijn visie van de provincie Limburg beschreven. In de visie staat beschreven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkeling en hoe daarbij steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De provincie geeft met deze visie een doorkijk voor de periode 2021 tot 2030 - 2050.
De omgevingsvisie Limburg vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semi - overheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. De visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes. Op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt.
In de omgevingsvisie staan drie hoofdopgaven centraal:
- Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving;
- 1. in stedelijk c.q. bebouwd gebied
- 2. in landelijk gebied
- Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouw transitie;
- Klimaatadaptatie en energie transitie.
Deze opgaven spelen Limburg-breed, maar de accenten verschillen per gebied en per sector. Per sector is in de omgevingsvisie aangegeven wat de opgave is voor de sector, welke ambitie de provincie heeft met deze sector en welke keuzes worden gemaakt per sector. Ook voor de sector 'land- en tuinbouw' is op deze manier beschreven welke richting de provincie de komende jaren op wil.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg
Omgevingsverordening Limburg 2014
De Omgevingsverordening Limburg 2014 schept de regels die nodig zijn om het POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterwetverordening en de Ontgrondingenverordening. De verordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte, wat een aantal instrumenten bevat gericht op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014.
Omgevingsverordening Limburg 2021
De Omgevingsverordening Limburg 2021 treedt in werking bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Tot die tijd geldt de Omgevingsverordening Limburg 2014. De Omgevingsverordening Limburg 2021 voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Navolgend worden de relevante thema's/kaarten uit de Omgevingsverordening toegelicht:
Milieubeschermingsgebieden
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Milieubeschermingsgebieden'. Hierop is te zien dat het plangebied gelegen is in een zone 'Grondwaterbeschermingsgebieden'.
Uitsnede kaart 'Milieubeschermingsgebieden' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Grondwaterbeschermingsgebieden
De ontwikkeling leidt niet tot het uitvoeren van werkzaamheden en dus is er van overtreding van de verbodsbepalingen uit artikel 4.3.1. van de verordening geen sprake. De activiteiten van het bedrijf zijn niet beschreven in de bijlage bij artikel 4.3.2 van de omgevingsverordening. Van een verboden inrichting is geen sprake. Het bedrijf is reeds toegestaan op de locatie. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het grondwaterbeschermingsgebied als een gevolg van het plan niet aangetast wordt. Het plan is passend binnen artikel 4.3 van de omgevingsverordening.
Conclusie
Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'
Op 27 juni 2019 is de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' vastgesteld. In deze visie heeft de gemeente Venray haar ambities opgesteld voor de ontwikkeling van de gemeente tot 2030. Deze visie vervangt de Strategische visie 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025)'. De toekomstvisie geeft de gemeente een koers voor het omgaan met nieuwe trends en ontwikkelingen in de gemeente, zowel binnen de gemeenschap van Venray als in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige strategische visie worden doorgezet in deze visie. 'Venray loopt voorop' heeft aandacht voor burgerparticipatie, de rol van de overheid, en regionale samenwerking, met name op het gebied van onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners. Hiermee speelt de toekomstvisie in op de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. De uitdaging daarbij is om de ruimtelijke kwaliteit zowel in de stad, op het platteland als in de natuur op een hoog niveau te houden.
De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf ambities geformuleerd.
In het Venray van 2030:
- zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden;
- woon je groen en sociaal;
- zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische kansen;
- stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing;
- is iedereen mobiel.
Planspecifiek
In de Toekomstvisie beoogt de gemeente Venray kwalitatieve ontwikkelingen voor de leefomgeving te bewerkstelligen. Onderhavige ontwikkeling gaat gepaard met een landschappelijk inpassingsplan, waarmee de bestaande (groene) kwaliteiten in het plangebied versterkt of aangevuld worden. Op deze manier wordt de ruimtelijke kwaliteit op het platteland hoog gehouden.
Het initiatief past binnen de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'.
3.3.2 Omgevingsvisie Venray
Op 2 november 2021 heeft de gemeente Venray de 'Omgevingsvisie Venray' vastgesteld. In de Omgevingsvisie gaat de gemeente in op de grote uitdagingen van de aankomende tijd en geeft de gemeente aan waar het naar toe wil in de toekomst. De Omgevingsvisie vormt de ruimtelijke vertaling van de strategische visie: Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. De Omgevingsvisie is tot stand gekomen in samenwerking met inwoners, ondernemers en verenigingen uit de gemeente Venray. De volgende vijf ambities zijn geformuleerd:
- 1. Groen wonen voor iedereen.
- 2. Een gezond Venray heeft de toekomst.
- 3. Venray bloeit, bruist en boeit.
- 4. Natuurlijk Venray!
- 5. Ambities in regionaal perspectief.
Verder geeft de gemeente aan dat het de belangrijkste waarden (Erfgoed, Landschap, Natuur en Groen, Water en bodem en Stedenbouwkundig kader) wil beschermen en versterken. Daarbij wordt er rekening gehouden met klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouw om het woningtekort op te lossen.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt voorzien in de bescherming en versterking van de belangrijkste waarden in het plangebied middels een landschappelijk inpassingsplan. Het plan is daarmee passend binnen de Omgevingsvisie Venray.
3.3.3 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 - Borging Kwaliteitsmenu
Op 20 december 2011 heeft de gemeente Venray de 'Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011' vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden aangegrepen om de ruimtelijke kwaliteit van een gebied te verbeteren. Het doel daarbij is om bestaande (groene) kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te verbeteren, zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied.
Limburgs Kwaliteitsmenu
Onderdeel van onderhavige structuurvisie is ook de implementatie van het Limburgse Kwaliteitsmenu. Het Limburgs kwaliteitsmenu (verder te noemen LKM) is door Gedeputeerde Staten op 12 januari 2010 vastgesteld. Vanaf 1 januari 2012 zijn Limburgse gemeenten zelf verantwoordelijk voor de advisering over plannen binnen de werkingssfeer van het LKM. Grondprincipe van dit kwaliteitsmenu is, dat bepaalde ontwikkelingen in het buitengebied ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Deze bijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit te versterken.
Planspecifiek
Met voorliggend plan treden vinden geen ruimtelijke wijzigingen in het plangebied op. Een verlies aan omgevingskwaliteit wordt daarom niet voorzien. Een bijdrage om de omgevingskwaliteit te versterken is niet noodzakelijk. Hiermee is voldaan aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.
3.3.4 Visie Veehouderij Venray 2018
Op 30 januari 2018 heeft de gemeenteraad van Venray de 'Visie veehouderij Venray 2018' vastgesteld. In de visie is het beleid van de gemeente Venray uiteengezet dat moet bijdragen aan een balans tussen de ontwikkelingsruimte voor de veehouderijen en de bescherming van een goed woon- en leefklimaat voor de inwoners. In delen van het buitengebied en in enkele dorpskernen wordt door inwoners van de gemeente hinder ervaren door veehouderijen uit de omgeving. De hinder heeft voornamelijk betrekking op geuroverlast maar ook transport, vliegen en geluid dragen bij aan de hinder. In het gemeentelijke beleidsstuk ''Veehouderij en gezondheid omwonenden'' uit 2015 is er ook extra aandacht voor de gezondheid van inwoners. De gemeente wil dat de emissies (geur, ammoniak, fijn stof en endotoxinen) voldoende snel afnemen en het aantal overlastlocaties snel daalt. Dat betekent dat nieuwe overlast moet worden voorkomen en dat
ontwikkeling gepaard moet gaan met een verbetering.
Planspecifiek
Voorliggend plan zet een bestaande agrarische bedrijfslocatie om naar een reguliere bedrijfslocatie. Voor het landbouwverwant gebruik is reeds een omgevingsvergunning verleend. In de toekomstige situatie is het bedrijfsmatig houden van dieren niet meer toegestaan. Van nadelige milieuhinder, waaronder geurhinder, op de omgeving is dan ook geen sprake meer. Daarmee komt het plan tegemoet aan de doelstellingen uit de Visie Veehouderij Venray 2018.
3.3.5 Wederzijds vertrouwen, Welstandsnota 2013 gemeente Venray
In de nota 'Wederzijds vertrouwen, Welstandsnota 2013 gemeente Venray, 2e herziening 2018' past de
gemeente Venray een differentiatie in welstandstoezicht toe. Het welstandsbeleid wordt in de eerste plaats
gedifferentieerd naar de specifieke situatie in wijken, buurten of gebieden en naar de plaats van een
bouwwerk op het erf. Dit betekent dat minder beeldbepalende gebieden (waaronder grote delen van Venray,
de kerkdorpen en bedrijventerreinen) preventief worden getoetst door een ambtenaar. Voor nieuwe hoofdgebouwen, monumenten en plannen die niet passend zijn binnen het bestemmingsplan wordt de
toetsing uitgevoerd door de welstandscommissie (in Venray het Adviesbureau Ruimtelijke Kwaliteit).
Planspecifiek
Voorliggend initiatief maakt geen oprichting van nieuwe gebouwen mogelijk. Het ARK (Adviesbureau Ruimtelijke Kwaliteit) zal het initiatief daarom niet toetsen aan de welstandsnota. Wel wordt het plan ambtelijk getoetst. De bebouwing in het plangebied is reeds bestaand en passend in de omgeving.
De nota 'Wederzijds vertrouwen, Welstandsnota 2013 gemeente Venray' staat het initiatief niet in de weg.
3.3.6 Toetssteen Openbare Ruimte
De Toetssteen Openbare Ruimte, heeft betrekking op de (toekomstige) openbare ruimte, geen gebouw zijnde, welke beheerd wordt door de beheerders van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente Venray. De
Toetssteen Openbare Ruimte heeft als doel het waarborgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van de gemeente Venray. Het begrip kwaliteit kan worden opgedeeld in:
- 1. Technisch-functionele kwaliteit;
- 2. Sociaal-maatschappelijke kwaliteit.
De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. Verder verschaft de Toetssteen inzicht in de toetsingsprocedure van de gemeente.
Het meenemen van de uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerpeisen van al de betrokken vakdisciplines in een vroeg stadium zal resulteren in een meer integraal ontwerp. Met deze werkwijze kan op de lange termijn integraal ontworpen openbare ruimte kostenefficiënter worden beheerd en kan deze door keuzes als flexibiliteit en aanpasbaarheid blijven voorzien in de behoeften van de maatschappij. Ook zal het beoordelingstraject van een bouwplan efficiënter verlopen.
Het waarborgen dat wordt voldaan aan de verschillende kwaliteitseisen van de gemeente bestaat uit twee stappen, te weten:
1. Aanleveren Toetssteen.
2. Controle op toepassing Toetssteen in de plannen.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet enkel in ontwikkelingen binnen privaat terrein, waardoor de Toetssteen Openbare Ruimte met betrekking tot dit plan alleen voor het onderdeel 'Verkeer' relevant is. In paragraaf 4.4 is gemotiveerd dat binnen eigen terrein voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn in lijn met de parkeernormen uit de 'Beleidsnota Parkeernormen Venray'. Daarmee is geborgd dat parkeren als gevolg van het toekomstig gebruik van het plangebied binnen eigen terrein dient plaats te vinden en de parkeerdruk op de openbare ruimte door dit initiatief niet toeneemt. Het plangebied blijft op de huidige wijze ontsloten op de Veulensewaterweg. Hiermee is voldaan aan de Toetssteen Openbare Ruimte van de gemeente Venray.
3.3.7 Ruimtelijk KwaliteitsKader
In november 2021 is de Omgevingsvisie Venray vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat bij de uitvoering en monitoring opgenomen dat een Ruimtelijk KwaliteitsKader voor het hele gemeentelijke grondgebied opgesteld wordt. In de Omgevingsvisie wordt ook een beschrijving van de waarden gegeven. Het betreft de waarden:
- Erfgoed,
- Landschap,
- Natuur en groen,
- Water en bodem en
- Stedenbouwkundig kader (alleen voor de kern Venray)
Deze waarden vormen gezamenlijk de basis voor de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. Door de ruimtelijke kwaliteit van Venray te beschermen en te versterken wordt aangesloten bij het motto van de Omgevingswet ‘Ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit’. Het opgestelde Ruimtelijk KwaliteitsKader geldt zowel voor het landelijk als voor het stedelijk gebied. Hierin wordt de ruimtelijke kwaliteit vastgelegd in de vorm van kenmerken en streefbeelden. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt getoetst aan het Ruimtelijk KwaliteitsKader waarin wordt vastgelegd welke kwaliteiten belangrijk zijn om te behouden en welke ontwikkelingen waar gewenst zijn. Het Ruimtelijk KwaliteitsKader vormt ook een inspiratiedocument voor initiatiefnemers en bevat aanbevelingen die helpen om een initiatief zo goed mogelijk in te passen rekening houdend met de omringende waarden.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich binnen het deelgebied 'Jonge ontginningsgronden'. Kenmerken van dit gebied betreffen onder meer lintbeplanting, veel grasland, planmatige verkaveling met sloten als grenzen, rechtlijnige bouwkavels, bedrijfsgebouwen bestaande uit grote bouwmassa's die compact op de kavel staan en agrarische bedrijvigheid. Het gebied herbergt waarden als grootschalige openheid, rationele verkavelingsstructuur, laangebeplanting, bossen als achtergrond/grens van het landschap en genormaliseerde beken en waterlopen.
Met voorliggend plan wordt enkel een bestaande situatie juridisch-planologisch vastgelegd, Aanwezige waarden en structuren blijven hiermee behouden. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast conform de in het deelgebied geldende landschappelijke kwaliteiten. De te treffen ingrepen zijn opgenomen in paragraaf 2.2 en het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1. Hiermee is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit beoogd. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het Ruimtelijk KwaliteitsKader.
Conclusie
Het plan is passend binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden geen bodemgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens vinden er geen ruimtelijke wijzigingen of bodemroerende werkzaamheden plaats. Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit het aspect bodem. Een onderzoek is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
4.1.2 Lucht
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de gegevens van atlasleefomgeving.nl. Door de concentraties ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De volgende concentraties komen naar voren:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) | PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 11,9 µg/m3 | 16,4 µg/m3 | 9,0 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en (zeer) fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Het plan leidt niet tot ruimtelijke wijzigingen. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief dan ook van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van een geluidgevoelige functie aan het plangebied. In paragraaf 4.1.5 is tevens gemotiveerd dat het bedrijf geen geluidshinder tot gevolg heeft op milieugevoelige objecten uit de omgeving. Een nader onderzoek vanuit het aspect geluid is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
4.1.4 Geur
Wet Geurhinder en veehouderij.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend op basis van de omvang en kenmerken van het bedrijf, voor de tweede (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren') gelden minimumafstanden tot geurgevoelige objecten. De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Voor dieren met een geuremissie is per diercategorie per stalsysteem een geuremissiefactor vastgesteld. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in de regeling wordt genoemd betreft het ‘vaste afstandsdieren’. Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende geurnormen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Geurgevoelig object gelegen in: | Maximaal toegestane geurbelasting (odourunits per m³ lucht) |
Concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m³ |
Concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
Niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m³ |
Niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m³ |
Tabel A, normen voorgrondbelasting Wet geurhinder en veehouderij
Als het een veehouderijbedrijf is met dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgelegd
gelden de volgende eisen:
- binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
- buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.
Deze afstanden worden gemeten als kortste afstand tussen een emissiepunt en de buitenzijde van het geurgevoelige object.
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder een geuremissiefactor altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit is 50 meter binnen de bebouwde kom en 25 meter buiten de bebouwde kom.
De minimumafstanden gelden niet voor ruimte-voor-ruimtewoningen (en soortgelijke geurgevoelige objecten).
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties of andere geurgevoelige functies mogelijk maken moet worden getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet daarnaast worden beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In de Wet geurhinder en veehouderij is ook geregeld dat een woning die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een veehouderij, qua geur daarna nog steeds (bij de beoordeling van een aanvraag van een veehouderij in die omgeving) beschouwd dient te worden als een woning bij een veehouderij.
Geurverordening gemeente Venray.
De gemeenteraad van de gemeente Venray en de gemeenteraad van de voormalige gemeente Meerlo-Wanssum hebben een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. Nadien heeft de gemeente Venray haar verordening nog aangepast in die zin dat voor een viertal locaties de geurnorm gewijzigd is.
In deze verordeningen (inclusief de wijziging van de gemeente Venray) wordt afgeweken van de wettelijke normen uit de Wgv. Beide geurverordeningen zijn inmiddels samengevoegd tot één verordening waarbij de uitgangspunten ongewijzigd zijn gebleven. De normen uit deze samengevoegde verordening zijn:
Gebied: | Maximaal toegestane geurbelasting (odourunits per m³ lucht) |
Zoekgebieden woningbouw | 8,0 ouE/m³ |
Zoekgebieden woningbouw en bedrijventerreinen | 8,0 ouE/m³ |
Vakantiepark de Witte Vennen, clustering TBS/Pascalis/Dichterbij | 8,0 ouE/m³ |
Bedrijfsterreinen | 8,0 ouE/m³ |
Plangebied Burgemeester Ponjéestraat in Wanssum | 7,0 ouE/m³ |
Voor de bestaande woongebieden in Wanssum | 2,50 ouE/m³ |
Voor de bestaande woongebieden van Venray, Leunen, Smakt, Vredepeel, Ysselsteyn, Oostrum, Merselo, Castenray, Oirlo, Veulen, Blitterswijck en Geijsteren. | 3,0 ouE/m³ |
Buitengebied | 14,0 ouE/m³ |
Timmermannsweg 13 Ysselsteyn, Ringweg 33a Ysselsteyn, Pater Tulpstraat 24 Ysselsteyn, Horsterweg 70/70a/70b Castenray | 8,0 ouE/m³ |
Tabel B, normen voorgrondbelasting Verordening geurhinder en veehouderij
Op de 'Kaart behorende bij Aanpassing verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Venray september 2009' is per deelgebied ingetekend wat de normstelling is.
In de gebiedsvisie behorende bij de geurverordening is geen specifieke definitie of uitwerking opgenomen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wél is aangegeven dat de afwijkende normering uit de geurverordening niet mag leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat.
Aanvulling op de Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij gemeente Venray.
In de ‘Aanvulling op de Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij gemeente Venray’ heeft de gemeente Venray vastgelegd wat wordt verstaan onder een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij het opstellen van deze aanvulling op de gebiedsvisie en het vastleggen van de normen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heeft de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij (Infomil 2007) als basis gediend.
In onderstaande tabel is de maximale waarde van de voor- en achtergrondbelasting weergegeven waarbij volgens de gemeente Venray nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Maximale belasting (odourunits per m³ lucht) | ||
Gebied | Achtergrond | Voorgrond |
Bestaande woongebieden Venray, Oostrum, Smakt, Geijsteren, Blitterswijck en Wanssum | 13,0 ouE/m³ | 6,5 ouE/m³ |
Bestaande woongebieden Ysselsteyn, Veulen, Castenray, Oirlo, Leunen, Heide en Merselo | 20,0 ouE/m³ | 6,5 ouE/m³ |
Zoekgebied woningbouw Wanssum | 13,0 ouE/m³ | 7,0 ouE/m³ |
Overige zoekgebieden woningbouw en bedrijventerreinen | 20,0 ouE/m³ | 8,0 ouE/m³ |
Vakantiepark de ‘Witte Vennen’ en de Clustering TBS/Pascalis/Dichterbij’ | 13,0 ouE/m³ | 7,0 ouE/m³ |
Buitengebied | 20,0 ouE/m³ | 14,0 ouE/m³ |
Planspecifiek
Met het plan worden geen geurgevoelige objecten toegevoegd. De bestaande bedrijfswoning blijft als zodanig behouden. Er vinden geen wijzigingen plaats ten aanzien van het woon- en leefklimaat op de locatie in het kader van de voorgrond- en achtergrondgeurbelasting. Nadere toetsing hieraan is niet nodig.
Het houden van dieren maakt geen onderdeel uit van de toekomstige bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied. Geurhinder als gevolg van toekomstige agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied op omliggende geurgevoelige objecten kan daarmee op voorhand worden uitgesloten.
In omgekeerde werking heeft voorliggend initiatief door het ontbreken van het toevoegen van geurgevoelige objecten ook geen belemmering van bedrijfsactiviteiten van agrarische bedrijven uit de omgeving tot gevolg. Nader onderzoek vanuit het aspect geur is niet aan de orde.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot geur.
4.1.5 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Als een gevolg van het plan vindt een planologische verschuiving van het bedrijf aan de Veulensewaterweg in westelijke richting plaats. Het bedrijf komt hiermee dichter te liggen bij de bedrijfswoning aan de Lorbaan 9.
De bedrijfsactiviteiten van het bestaande bedrijf zijn op basis van de publicatie 'bedrijven en milieuzonering' aan te merken als activiteiten met een milieucategorie 3.1 (dienstverlening t.b.v. de landbouw, algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m²). De maximale bijbehorende richtafstand bedraagt 50 m (geluid). De dichtstbijzijnde woning betreft de bedrijfswoning aan de Lorbaan 9 op 90 m afstand. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan. Andere gevoelige objecten bevinden zich op een nog grotere afstand van het plangebied en ondervinden daarmee eveneens geen hinder van het plan. Gelet op het voorgaande, alsmede het gegeven dat met voorliggend plan geen gevoelige objecten of functies worden mogelijk gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen voor het plan in het kader van milieuzonering zijn.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Het plan betreft het planologisch vastleggen van een feitelijke situatie. De uitoefening van het bestaande bedrijf is voor een groot gedeelte van het plangebied reeds toegestaan middels een verleende omgevingsvergunning. Binnen het overige gedeelte bevinden zich geen bedrijfsgebouwen of andere (beperkt) kwetsbare objecten. Ten aanzien van het plaatsgebonden- en het groepsrisico vinden daarmee geen wijzigingen plaats op de locatie. Tevens is het bedrijf ter plaatse niet aan te merken als een risicovolle inrichting. Het bedrijf vormt geen risico voor kwetsbare objecten in de omgeving. Daarmee kent het plan geen belemmeringen ten aanzien van externe veiligheid.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot externe veiligheid.
4.2 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21eeeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Gemeentelijk rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2022-2025, vastgesteld op 14 december 2021, is het beleid voor het beheer van de gemeentelijke riolering voor de periode 2022 tot en met 2025 vastgelegd. Het plan wordt door de gemeente gebruikt om nu en in de toekomst aan de gemeentelijke zorgplichten te kunnen voldoen en als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Voor de indeling van het GRP is rekening gehouden met de nieuwe Omgevingswet (Ow).
Het veranderende klimaat en de verstedelijking brengen grote uitdagingen met zich mee. Regenbuien worden steeds extremer en komen vaker voor, met veel overlast en schade tot gevolg. Ook het vasthouden van het gewenste grondwaterpeil wordt moeilijker tijdens extreem lange droge of natte perioden. Omdat het aantal warme dagen toeneemt wordt hittestress ook een probleem, vooral in een gebouwde omgeving met weinig groen en veel verharding.
Het besef groeit dat wateroverlast niet langer is op te lossen door alleen maar het aanpassen van de riolering. Om extreme buien doelmatig te verwerken moet de gehele buitenruimte beter worden benut. Bijvoorbeeld via de aanleg van meer groene voorzieningen, bergingsbassins en oppervlaktewater. Maar ook het vergroenen van daken en tuinen en het opwaarderen van bestaande sloten.
Hemelwater dient zo lokaal mogelijk te worden verwerkt en kan worden benut voor het aantrekkelijk maken
van de leefomgeving. In het GRP geeft de gemeente aan dat inwoners hemelwater zoveel mogelijk op eigen
perceel dienen te infiltreren. Bij nieuwe ruimtelijke particuliere ontwikkelingen is het streven om hemelwater bij voorkeur bovengronds te infiltreren in de bodem. De gemeente hanteert daarbij de volgende voorwaarden:
- 1. de infiltratievoorziening dient minimaal een neerslaggebeurtenis van 60 mm te kunnen verwerken*;
- 2. de infiltratievoorziening dient een leeglooptijd te hebben van 24 uur of minder;
- 3. de aanwezigheid van een overloopvoorziening (indien mogelijk bovengronds) voor de afvoer van water bij hevige buien als de voorziening vol is, is zo ontworpen dat deze wateroverlast voorkomt.
* De norm van 60 mm geldt alleen als er geen verbinding is tussen de infiltratievoorziening en oppervlaktewater. Als de infiltratievoorziening loost op een oppervlaktewater gelden de normen van het waterschap. Deze stelt dat de infiltratievoorziening minimaal 100 mm groot moet zijn. Pas daarna mag een eventueel overschot worden geloosd op het oppervlaktewater. Het waterschap adviseert overigens om altijd, dus ook als er geen verbinding is tussen infiltratievoorziening en oppervlaktewater, 100 mm aan te houden.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Limburg. Voor dit waterschap is het niet mogelijk een digitale watertoets uit te voeren. Het waterschap zal daarom via het wettelijk vooroverleg op de hoogte worden gebracht van voorliggend initiatief.
Grondwaterbeschermingsgebied
Het plangebied ligt binnen een grondwaterbeschermingsgebied. De regels die gelden met betrekking tot dit type gebied zijn besproken in paragraaf 3.2.2. In deze paragraaf staat beschreven dat van aantasting van het grondwaterbeschermingsgebied geen sprake is.
Hemelwater/afvalwater
Met voorliggend plan vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats. Aan de waterhuishoudkundige situatie op de locatie verandert niets. De hoeveelheid verhard oppervlak neemt niet toe. Compenserende maatregelen zijn daarom niet nodig. Het bergen van hemelwater vindt in de toekomstige situatie nog altijd plaats op eigen terrein via de infiltratievijver. Het afvalwater blijft gescheiden van het hemelwater. Het afvalwater blijft aangesloten op het bestaande gemeentelijke riool.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied ligt op circa 4 km van het plangebied. Voorliggend initiatief voorziet niet in bouw- of sloopwerkzaamheden, maar enkel in het vastleggen van een bestaande situatie. Negatieve effecten in het kader van gebiedsbescherming zijn daarmee op voorhand uitgesloten.
Soortenbescherming
Wegens het uitblijven van bouw- of sloopwerkzaamheden kan het optreden van significante negatieve effecten op eventueel aanwezige soorten in of nabij het plangebied worden uitgesloten.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
4.4 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een ontwikkeling op de verkeersstructuur. Als een gevolg van het plan wordt het recht een landbouwverwant bedrijf uit te oefenen verplaatst van de oostzijde van het plangebied naar de westzijde. Dit leidt niet tot een toename in het aantal verkeersbewegingen naar en van het plangebied. In de huidige situatie is reeds voldoende parkeergelegenheid op het terrein aanwezig. Dit wijzigt niet als een gevolg van de ontwikkeling. Daarmee wordt geconcludeerd dat het initiatief uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect verkeer.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan of wijzigingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen objecten van cultuurhistorische waarde (rijks- of gemeentelijke monumenten) aanwezig. Voorliggend plan voorziet niet in het aanbrengen van ruimtelijke wijzigingen binnen het plangebied. Uitgesloten wordt dat negatieve gevolgen ten aanzien van de aanwezige cultuurhistorische waarden optreden.
Archeologie
Op basis van de archeologische beleidskaart van de Gemeente Venray heeft de locatie een lage verwachtingswaarde. Deze verwachtingswaarde is in het moederplan niet doorvertaald in een archeologische beschermingsregeling. Met voorliggend plan wordt niet gesloopt en tevens vinden geen grondroerende werkzaamheden plaats. Negatieve effecten vanuit archeologie kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan of wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief bestaat niet uit een bouwplan zoals bedoeld in de grondexploitatiewet. Tussen gemeente en initiatiefnemer wordt daarom geen exploitatieovereenkomst afgesloten. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het plan is economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
5.2 Wijze Van Bestemmen
De regels van voorliggend wijzigingsplan zijn gebaseerd op het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' en de meest actuele herziening 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels'. De regels zijn in beginsel van toepassing verklaard met op enkele plaatsen een planspecifieke regel die is uitgewerkt in voorliggend wijzigingsplan. Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- 'Agrarisch', zonder bouwvlak. Op de gronden aan de oostkant van het plangebied die in de bestaande situatie reeds in gebruik zijn als landbouwgrond;
- 'Bedrijf', ter plaatse van het resterende deel van het plangebied, ten behoeve van het vastleggen van een landbouwverwant bedrijf op de locatie. De uitoefening van het bedrijf is toegestaan binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwverwante bedrijven'. Binnen de functieaanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan.
Tevens zijn de bestaande gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' voor het gehele plangebied overgenomen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan of wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
In het kader van voorliggend initiatief heeft er reeds een omgevingsdialoog plaatsgevonden met de omgeving. Daaruit is geen enkele bedenking tegen het plan naar voren gekomen.
6.4 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpplan heeft tussen 21 december 2023 en 1 februari 2024 ter inzage gelegen. Tegen het plan zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is daarmee ongewijzigd vastgesteld.