Woningen Raadhuisplein en Keerberg te Voerendaal
Bestemmingsplan - Voerendaal
Vastgesteld op 13-10-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Woningen Raadhuisplein en Keerberg te Voerendaal' met identificatienummer NL.IMRO.0986.BPRhplnKeerberg-VA01 van de gemeente Voerendaal.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis gebonden bedrijf:
het hoofdzakelijk door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder dient in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel (behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten).
1.7 aan huis gebonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis gebonden beroep worden hier eveneens begrepen consument verzorgende activiteiten (bijvoorbeeld kapper, schoonheidsspecialist(e), nagelstudio, atelier). Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten en detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in verband met het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie en seksinrichting.
1.8 ambacht(elijk):
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.9 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 begane grond:
een bouwlaag geen verdieping zijnde.
1.12 bestaand:
legaal bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat ingevolge de Wabo bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
1.16 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback, met een maximale hoogte van 3,50 m.
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 burgemeester en wethouders:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voerendaal, alsmede elk ander bevoegd gezag ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.25 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
1.26 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.27 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.28 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.30 gelijke hoogte:
een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt).
1.31 gevellijn:
een als zodanig op de verbeelding aangegeven gevellijn, die tevens functioneert als lijn waarnaar het hoofdgebouw met de voorgevel moet zijn gekeerd, behoudens voor zover uitdrukkelijk anders bepaald in deze regels.
1.32 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.33 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.34 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
1.35 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
1.36 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven maaiveld is gelegen.
1.37 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.38 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.
1.39 peil:
- a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.40 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.41 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
1.42 straatmeubilair:
de op of bij de weg dan wel openbare ruimte behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.43 verdieping:
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.
1.44 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
1.45 voorgevelrooilijn:
de op de verbeelding aangegeven figuur 'gevellijn' of, bij het ontbreken van dat figuur op een bouwperceel, de denkbeeldige lijn die wordt gevormd door de naar de openbare weg gekeerde grenzen van de aanduiding 'bouwvlak', doorlopend tot de zijdelingse grenzen van het betreffende bouwperceel.
1.46 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.47 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.48 woning/wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.49 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.
1.50 zolder:
ruimte in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die geen deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorste-nen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en traptreden voor de (hoofd)toegang buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Archeologische vondsten
Voor zover gronden niet zijn voorzien van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' kunnen burgemeester en wethouders in het belang van de archeologische monumentenzorg voorwaarden verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen met betrekking tot de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van (bouw)werkzaamheden, ten aanzien van:
- a. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. het doen van een opgraving;
- c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- c. straatprostitutie;
- d. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming;
- e. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 milieuzone - bodembeschermingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' zijn de gronden aangewezen voor duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden en voor bijzondere bescherming van de bodem van het bodembeschermingsgebied Mergelland. Daarbij dient rekening te worden gehouden met, dan wel afstemming te worden gezocht bij het hieromtrent bepaalde in de Omgevingsverordening Limburg.
8.2 vrijwaringszone - straalpad
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere hoogte dan 20 m boven maaiveld.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 10%-regeling
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels al anderszins kan worden afgeweken.
9.2 Meetverschillen
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.
9.3 Kleine bouwwerken van openbaar nut
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:
a. de oppervlakte maximaal 15 m² mag bedragen;
b. de bouwhoogte maximaal 3,30 m mag bedragen.
9.4 Regenwaterbuffers
Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de gebruiksregels voor de aanleg van waterhuishoudkundige voorzieningen in de vorm van regenwaterbuffers, met dien verstande dat:
- a. de noodzaak daarvan in het kader van een adequaat waterhuishoudkundig beheer is aangetoond;
- b. natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. de regenwaterbuffers landschappelijk goed wordt ingepast;
- d. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
9.5 Evenementen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de regels van het plan ten behoeve van het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit (inclusief het opbouwen en afbreken) en/of vanwege de omvang van de activiteit (aantal deelnemers/toeschouwers), mits:
- a. de afwegingsaspecten, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, in acht worden genomen;
- b. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
- c. het evenement maximaal 15 dagen duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
- d. een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
- e. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
- f. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
- g. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
- h. aan de van toepassing zijnde milieu wet- en regelgeving wordt voldaan;
- i. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
- j. de verkeershinder beperkt blijft dan wel voorzien wordt in alternatieve routes;
- k. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Verleende omgevingsvergunningen, vrijstellingen of ontheffingen
Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een activiteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning is vereist wordt gelijkgesteld met een zodanige omgevingsvergunning.
12.2 Voorrangsregeling
12.3 Andere wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
12.4 Noodzaak bodemonderzoek
Bij nieuw op te richten gebouwen dient, voor zover daarin (nagenoeg) voortdurend mensen verblijven, inzicht te worden verschaft in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem aan de hand van een in te stellen bodemonderzoek. Dit geldt eveneens voor locaties waarvan de bestemming gewijzigd wordt middels een daartoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De omgevingsvergunning zal niet eerder worden verleend dan nadat (een deel van) de gronden, indien nodig, zijn gesaneerd en geschikt gemaakt voor de toekomstige functie.
12.5 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Woningen Raadhuisplein en Keerberg te Voerendaal'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voorliggende plan komt voort uit de wens om binnen het plangebied een drietal woningen te realiseren. Met het voorliggende plan wordt een regeling vastgesteld die de realisatie van deze woningen mogelijk maakt.
1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied
1.2.1 Ligging en begrenzing
Het plangebied is in het centrum van de kern Voerendaal gelegen, op de hoek van het Raadhuisplein en de Keerberg, tegenover het raadhuis van de gemeente. Op onderstaande afbeelding is het plangebied aangegeven met ligging in de omgeving.
Ligging plangebied (rood omrand) in de omgeving (bron: Google)
Het plangebied omvat de percelen van de vier bestaande woningen aan het Raadhuisplein 2 en Keerberg 87, 89 en 91, alsmede het voormalige apotheekgebouw aan het Raadhuisplein 2a.
1.2.2 Geldend bestemmingsplan
Binnen het plangebied geldt momenteel bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade' zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Voerendaal op 1 oktober 2015. Binnen dit bestemmingsplan zijn aan het plangebied de enkelbestemmingen 'Woongebied', 'Maatschappelijk', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', de gebiedaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'vrijwaringszone - straalpad' en de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' toegekend.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van drie woningen binnen de bestaande bebouwing binnen het plangebied. De twee voorziene woningen in de bestaande bebouwing aan de Raadhuisplein 2 en Keerberg 87, 89 en 91 voldoet niet aan het vigerende bestemmingsplan, wegens strijdigheid met de voorgeschreven bebouwingstypologie. Het betreft twee-aaneen gebouwde woningen daar waar op grond van het vigerende bestemmingsplan uitsluitend aaneengebouwde woningen (rijwoningen) zijn toegestaan. De voorziene woning in de bestaande bebouwing aan het Raadhuisplein 2a valt in het vigerende bestemmingsplan binnen de bestemming 'Maatschappelijk', waarbinnen woondoeleinden niet zijn toegestaan. Om deze strijdigheid weg te nemen is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken
In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) staat omschreven wat een bestemmingsplan tenminste moet omvatten. Deze onderdelen maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan en zijn als volgt:
- Toelichting: De toelichting bevat een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen. Tevens wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De resultaten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro krijgen een plaats in de toelichting, evenals een omschrijving op welke wijze burgers en maatschappelijke instellingen bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. In artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt voorgeschreven dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. De overige onderdelen van de toelichting geven invulling aan het bepaalde in dit artikel.
- Verbeelding: Op de (zowel analoge als digitale) verbeelding, met IMRO-ID NL.IMRO.0986.BPRhplnKeerberg-VA01, zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.
- Regels: Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangegeven. In het Bro zijn standaarden opgenomen voor de regels van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregeling.
1.4 Leeswijzer
In deze toelichting wordt een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en de daaraan ten grondslag liggende gedachten gegeven. De toelichting bevat de navolgende hoofdstukken:
- 1. Inleiding: In de Inleiding zijn in het kort de aanleiding en het doel, de ligging en de begrenzing van het plangebied en de thans geldende bestemmingsplannen weergegeven.
- 2. Gebiedsbeschrijving: Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de ruimtelijke en functione- le karakteristiek van het plangebied. Hierin is ook meteen beschreven hoe de functies worden opgenomen in het bestemmingsplan.
- 3. Planbeschrijving: In dit hoofdstuk staat de huidige situatie voor wat betreft de bebouwing en het gebruik in het plangebied beschreven, waarbij tevens de toekomstige situatie na realisatie van de voorgenomen ontwikkeling is opgenomen.
- 4. Ruimtelijk beleid: Hierin wordt het op het bestemmingsplan van toepassing zijnde beleid weergegeven. Het betreft beleid van het Rijk, provincie, regio en gemeente. Tevens is hierbij steeds aangegeven wat de consequenties zijn voor het bestemmingsplan.
- 5. Omschrijving deelaspecten: In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke sectorale zaken van toepassing zijn voor het plangebied.
- 6. Planopzet: Het hoofdstuk Planopzet vormt het hart van de toelichting en dient om de toegankelijkheid van het bestemmingsplan te vergroten. Hierin vindt nadere uitwerking van de regelgeving plaats. Het is met name bedoeld om te kunnen beoordelen of nieuwe initiatieven c.q. bouwplannen in de geest van het bestemmingsplan passen.
- 7. Uitvoerbaarheid: Hierin worden de financiële en maatschappelijke haalbaarheid en de procedure beschreven.
Deze toelichting maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Woningen Raadhuisplein en Keerberg te Voerendaal'. Naast deze toelichting behoren de verbeelding en de regels tot dit bestemmingsplan. De regels en verbeelding vormen samen het juridisch kader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden van de gronden.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Het eerste geschrift waarin het dorp Voerendaal genoemd wordt dateert uit de 11e eeuw, te weten een oorkonde van 20 juni 1065. In deze oorkonde staat een vermelding van de inwijding van de Sint-Laurentiuskerk door Paus Leo IX, die op 10 augustus 1049 zou hebben plaatsgevonden. De Sint-Laurentiuskerk bij het centrum is de enige door een paus ingewijde kerk van Nederland. Oudere documenten ontbreken, maar historici vermoeden dat het dorp nog vele eeuwen ouder moet zijn.
Voerendaal was gedurende delen van de 11e eeuw en de 12e eeuw tot onbekende datum het centrum van het geloof binnen een uitgestrekt deel van de streek. Onder andere Kunrade, Ubachsberg en zelfs Heerlen behoorden destijds tot de parochie van Voerendaal. In Heerlen werd al gauw een nieuwe kerk gebouwd en de Sint-Pancratiusparochie opgericht, de andere dorpen volgden pas vele eeuwen later. Ook op bestuurlijk gebied behoren Ubachsberg en Kunrade al van oudsher tot Voerendaal en dat is ongewijzigd gebleven.
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Voerendaal/Kunrade is in overwegende mate een woonkern waarin van oudsher in en nabij de oude kern en langs de wegen verspreid voornamelijk agrarische bebouwing aanwezig is geweest. Het meest duidelijk komt dat tot uiting langs de Valkenburgerweg waar de kenmerkende bebouwing nog duidelijk herkenbaar is. Deze weg kent nog steeds een sterke menging van functies waar wonen, (agrarische) bedrijvigheid en incidentele winkels elkaar afwisselen, met een concentratie nabij het kruispunt Valkenburgerweg/Hogeweg op geringe afstand ten zuiden van het plangebied. Ook de oostelijk van het plangebied gelegen Hoolstraat/Hogeweg is van oudsher een van de belangrijke straten in Voerendaal en kent een menging van wonen met overige functies met een toenemende verdichting van de laatste in noordelijke richting. Het gebied rondom het Kerkplein, noordelijk van het plangebied, heeft een duidelijke rol als centrum van voorzieningen.
2.3 Uitgangspunten Functies
In de kernen Voerendaal en Kunrade is 'Wonen' de meest voorkomende functie. In de meeste gevallen gaat het daarbij om eengezinswoningen. In sommige gevallen wordt de woonfunctie gecombineerd met een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf. Dit soort functies is altijd ondergeschikt aan de woonfunctie. In het huidige bestemmingsplan is de beroeps- of bedrijfsfunctie beperkt tot het hoofdgebouw. Met toepassing van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan kan medewerking worden verleend aan het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis in een bijbehorend bouwwerk. Het vigerende bestemmingsplan bevat een uitsterfregeling die inhoudt dat in dergelijke voorkomende gevallen, indien gedurende een aaneengesloten periode van minimaal drie jaren de specifieke bedrijfsmatige functie niet wordt uitgeoefend, zij ter plaatse niet meer mag worden voortgezet. Deze regeling is overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Binnen het plangebied zijn in de huidige situatie aaneengesloten woningen gelegen. Met de voorgenomen ontwikkeling zal de verschijningsvorm van de bestaande bouwmassa niet wijzigen, echter door de afname van het aantal woningen zal in de nieuwe situatie sprake zijn van twee-onder-één-kapwoningen.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
In de huidige situatie zijn in het plangebied vier woningen en een voormalige vestiging van een apotheek aanwezig. Op onderstaande afbeeldingen is de huidige situatie (zowel plattegronden als gevelaanzichten) weergegeven.
Bestaande situatie in het plangebied (bron: Wehrung Architecten)
Bestaande gevels van de huidige bebouwing (bron: Wehrung Architecten)
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van een drietal woningen mogelijk, ter vervanging van vier bestaande woningen gelegen aan en een voormalige apothekersvestiging. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande bouwmassa, er vindt geen uitbreiding van bebouwing plaats. Wel worden de bestaande panden anders ingedeeld. Op onderstaande afbeeldingen staat de nieuwe situatie (plattegronden en gevelaanzichten) aangegeven.
Nieuwe indeling van de bestaande bouwmassa (bron: Wehrung Architecten)
Gevelaanzichten in de nieuwe situatie (bron: Wehrung Architecten)
De bestaande verharding c.q. het parkeren in de zijtuin komt te vervallen. Deze zijtuin wordt inricht als tuin bij de woningen in combinatie met de noodzakelijke parkeerplaatsen op eigen terrein om daarmee invulling te geven aan parkeren op eigen terrein. Het gevolg hiervan is dat het parkeren hier komt te vervallen. Hier wordt momenteel geparkeerd ten behoeve van de tandartsenpraktijk. De verandering van het gebruik en de nieuwe inrichting van de zijtuin levert op voorhand geen knelpunten op wat betreft parkeren en verkeer. In de directe omgeving zijn in principe voldoende parkeervoorzieningen aanwezig.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijk Beleid
4.1 Europees En Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
- de veranderende behoefte aan wonen en werken;
- de mobiliteit van personen;
- economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
- de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
- waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
- aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
- deregulering.
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
De SVIR voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De SVIR (zie paragraaf 4.1.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen. Tevens geeft de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro.
Het Barro voorziet niet in een onderwerp dat op het plangebied van toepassing is. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening en ladder duurzame ontwikkeling
Op 1 oktober 2012 is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. In artikel 3.1.6 is een nieuw lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen, de zogenoemde ‘ladder duurzame verstedelijking’. Het doel hiervan is een goede ruimtelijke ordening door middel van een zorgvuldige afweging over het ruimtegebruik.
De ladder bestaat uit drie treden:
- 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
- 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
- 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
Met het voorliggende planvoornemen wordt een afname van de woningvoorraad binnen bestaand stedelijk gebied bewerkstelligd, waarbij tevens leegstand van bestaande bebouwing wordt tegengegaan door hergebruik van deze bestaande bebouwing. Hieraan ligt een afweging van zorgvuldig ruimtegebruik ten grondslag.
Op basis van het vorengaande wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Ladder duurzame verstedelijking.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Provinciaal OmgevingsPlan 2014
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het limburgs omgevingsbeleid zijn:
- 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Zonering POL 2014 met globale ligging plangebied (roodomrand) (bron: Provincie Limburg)
Het plangebied ligt binnen het bestaand bebouwd gebied in de zone 'Overig bebouwd gebied'. Dit zijn gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Eén van de accenten in het overig bebouwd gebied is de transformatie van de regionale woningvoorraad. In het POL heeft de provincie ten aanzien van wonen de ambitie neergelegd om te komen tot een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen, met een woningmarkt die voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek biedt. Dynamisch voorraadbeheer kan hieraan bijdragen. Werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig sloop zijn daarbij de in te zetten middelen. Het planvoornemen sluit goed aan bij voornoemde ambitie en uitgangspunten in het POL.
4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
De Omgevingsverordening Limburg (2011) was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Vanwege de vaststelling van het POL2014 is de Omgevingsverordening Limburg gewijzigd en opnieuw vastgesteld. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
In de Omgevingsverordening wordt de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk Ruimte, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden tevens in de Omgevingsverordening juridisch geborgd. Daarnaast is voor Voerendaal-Kunrade relevant dat de Verordening Wonen Zuid-Limburg is opgenomen in de Omgevingsverordening.
Bodembeschermingsgebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bodembeschermingsgebied Mergeland. In dit gebied wordt gestreefd naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige – en bijzondere – biotopische, a-biotopische en cultuurhistorische waarden stellen. Op het bodembeschermingsgebied is de beschermingsregeling, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg van toepassing.
Het bodembeschermingsgebied is als gebiedsaanduiding op de verbeelding en in de regels opgenomen.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Regionale Woonstrategie 2012-202, Kiezen voor Parkstad
De woonregio Parkstad bestaat uit de gemeenten Heerlen, Onderbanken, Brunssum, Kerkrade, Landgraaf, Nuth, Simpelveld en Voerendaal. Deze woonregio heeft tot januari 2015 de status van een WGR+-regio, waardoor onder andere op het beleidsterrein 'Wonen en de Herstructurering van wijken en kernen', in het kader van de demografische ontwikkelingen, de bevoegdheden bij de Stadsregio Parkstad Limburg zijn gelegd.
Door de structurele bevolkingsafname en de verandering van de bevolkingssamenstelling is de woningbouwopgave in Parkstad Limburg een kwalitatieve vervangingsopgave: herstructurering en transformatie van het woningbezit. De kwalitatieve transformatieopgave betreft de vervangingsopgave van circa 13.000 bestaande woningen.
Aan de voorgenomen ontwikkeling liggen de uitgangspunten van deze strategie ten grondslag.
4.3.2 Regionale Woningmarktprogrammering 2013-2016
De gemeenten in de stadsregio parkstad Limburg hebben samen de Regionale Woningmarktprogrammering 2013-2016 opgesteld. Het doel van de regionale woningmarktprogrammering is om volume terug te brengen in de woningbouwprogrammering en daarbij te sturen op de kwaliteit.
De stadsregio Parkstad Limburg wil de herstructurering van de bestaande woningvoorraad stimuleren. In dat kader is een kwalitatief afwegingskader opgesteld. De algemene lijn van dit afwegingskader is dat vanuit markttechnisch oogpunt afstand gedaan wordt van minder aantrekkelijke woningen ten faveure van markttechnisch relatief goede plannen. De geprogrammeerde plannen (verankerd in de zogenaamde envelop 2012-2020) zijn per gemeente en per plan afgezet tegen het kwalitatieve afwegingskader. Naar aanleiding hiervan zijn de geplande woningbouwplannen verdeeld in de volgende categorieën:
De bestaande woningbouwprojecten kunnen worden verdeeld in de volgende categorieën:
- 1. Categorie 1: herstructureringsprojecten: Woningbouwprojecten, met een netto toevoeging kleiner dan 0, zoals herstructureringsprojecten en businesscases. Deze projecten worden niet meegenomen in het afwegingskader aangezien er geen uitbreiding van het aantal woningen in de bestaande woningvoorraad plaatsvindt.
- 2. Categorie 2: Goede projecten: Hieronder vallen de bestaande woningbouwprojecten, met een netto toevoeging groter dan 0, die volgens het afwegingskader een bovengemiddeld goede locatie en een goede productmarktcombinatie hebben. Het leidende principe bij deze projecten stelt dat er behoefte is aan de productmarktcombinatie en de locatie vanuit een marktperspectief heel aantrekkelijk is. Deze pareltjes zouden met voorrang tot ontwikkeling moeten worden gebracht. Wel moet er voor gewaakt worden dat teveel van deze projecten de markt kan verzadigen. De toevoegingen voortkomend uit deze categorie projecten moeten op het niveau van woongebieden wel voldoen aan de gestelde uitgangspunten in de Envelop 2012-2020.
- 3. Categorie 3: De juiste plek verdient de juiste woning: Woningbouwprojecten, met een netto toevoeging groter dan 0, die wél een goede locatie bevatten, maar geen goed product bevatten vallen onder categorie 3. Deze woningbouwprojecten hebben wel een aantrekkelijke locatie, maar er is geen behoefte aan de betreffende productmarktcombinatie. Deze projecten zouden op termijn tot ontwikkeling kunnen komen mits de product-markt-combinatie wordt aangepast. De toevoegingen voortkomend uit deze categorie projecten moeten op het niveau van woongebieden wel voldoen aan de gestelde uitgangspunten in de Envelop 2012-2020.
- 4. Categorie 4: Toevoegen, maar tegelijk slopen is essentieel.
- 5. Categorie 5: Te veel concurrentie.
- 6. Categorie 0: Eenpitters. Voor de categorie éénpitters geldt dat deze niet zijn meegenomen in het afwegingskader. In deze categorie zijn de directe bouwtitels opgenomen.
Binnen het plangebied is sprake van een ontwikkeling van categorie 1. Op grond van de woningmarktprogrammering kan geconcludeerd worden dat in kwalitatieve en kwantitatieve zin de plannen passen binnen de regionale woningmarktprogrammering.
4.3.3 Ambitiedocument Parkstad Limburg Energie Transitie (PALET)
De regio Parkstad heeft in februari 2014 het Ambitiedocument Parkstad Limburg Energie Transitie (PALET) vastgesteld (zie www.parkstad-limburg.nl). Hierin is de ambitie opgenomen om toe te werken naar Parkstad als energieneutrale regio. De twee hoofdpijlers om dit te bereiken zijn energiebesparing en de inzet van duurzame energiebronnen. In het ambitiedocument is een ruimtelijk scenario uitgewerkt. Dit zal vertaald gaan worden naar een uitvoeringsprogramma, waarbij elke gemeente haar eigen accenten zal aanbrengen.
PALET heeft vooralsnog geen planologische impact voor onderhavig plangebied.
4.3.4 Regionaal verkeer- en vervoersplan RVVP 2011-2020
Het RVVP moet aansluiten op het Regioprogramma. In het regioprogramma is opgenomen dat voor mobiliteit economische structuurversterking via ringwegen en Euregionaal openbaar vervoer voorop staat.
De doelstellingen van het RVVP sluiten aan bij die van het Regioprogramma:
- het verkeers- en vervoerssysteem moet meer gaan bijdragen aan een economische structuurversterking. De bereikbaarheid van Parkstad Limburg moet gericht zijn op realisering van een concurrerende (eu)regio Parkstad Limburg & Aachen;
- er moet een heldere regionale wegenstructuur komen met betere oriëntatiemogelijkheden voor automobilisten;
- de verkeers- en vervoersystemen moeten bijdragen aan een voor wonen en recreëren aantrekkelijke regio, goed bereikbare voorzieningen, met een minimum aan verkeers-onveiligheid (op termijn 0 slachtoffers) en milieuoverlast;
- het regionale openbaar vervoer moet beter kunnen concurreren met het autoverkeer door intensivering en kwaliteitsverbetering van het aanbod en toename van de vraag;
- in het strategisch beleidskader en de uitvoeringsplannen dient rekening te worden gehouden met maatschappelijke trends, zoals demografische ontwikkelingen en individualisering.
In het RVVP zijn geen concrete projecten opgenomen die zijn gelegen binnen het plangebied. Wel dient het bestemmingsplan geen belemmering te vormen voor de regiobrede projecten zoals 'duurzaam veilig', uitvoeringsprogramma actieplan fiets, actieplan verkeersveiligheid en energietransitie.
4.3.5 Structuurvisiebesluit Wonen en Retail, Parkstad Limburg
Een afname van de bevolking en van het aantal huishoudens betekent een afname van de vraag naar woningen. Dit leidt vervolgens tot een overschot aan woningen en woningbouwcapaciteit. Wil Stadsregio Parkstad Limburg in de toekomst de kwaliteit van de leefomgeving kunnen behouden of verder verbeteren, dan zal het overschot aan woningen teruggebracht moeten worden. Het beleid van Parkstad is dan ook gericht op het in evenwicht brengen van vraag en aanbod van woningen en een kwalitatieve verbetering van de regionale woningvoorraad.
Zoals geschetst in het regionale woonbeleid (o.a. Regionale woonvisie, woningbouwprogrammering en herstructureringsvisie) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg, niet gewenst om de regionale woningvoorraad verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan woningen niet nog verder te laten toenemen. Wel blijft de noodzaak aanwezig om de samenstelling van de woningvoorraad aan te passen aan de veranderende woonwensen. Daarvoor zullen nieuwe woningen moeten worden gerealiseerd die dienen als vervanging van bestaande voorraad (transformatie).
Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan deze beleidsdoelstellingen.
4.3.6 Archeologische verwachtings- en culuurhistorische advieskaart voor de Parkstad Limburg gemeenten
De Parkstad Limburg gemeenten hebben gezamenlijk een archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart 2013 opgesteld. Het betreft de gemeenten: Heerlen, Kerkrade, Brunssum, Landgraaf, Onderbanken, Voerendaal, Simpelveld en Nuth.
Het plangebied dat is onderzocht is rijk aan archeologische resten. De vroegste bewoningssporen dateren uit het Midden Paleolithicum (300.000-35.000 voor Chr.). De meeste archeologische vindplaatsen dateren uit de Romeinse tijd. In de gemeente Voerendaal zijn Romeinse nederzettingen bekend. Het gebied bleef bewoond tijdens de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd, waarvan vele historische kernen, versterkte hoeves en kastelen getuige zijn.
Het doel van het opstellen van de archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart is om ten behoeve van toekomstige planvorming en planuitvoering inzicht te verschaffen in de kans op aanwezigheid van en het karakter van de archeologische en historische resten in de verschillende gemeenten. De verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart is bij planvorming en uitvoering het uitgangspunt voor toetsing van mogelijk in het geding zijnde waarden.
Dit archeologisch beleid vormt dan ook de onderlegger voor het aspect archeologie in het bestemmingsplan. De archeologische verwachtingen en -vindplaatsen zoals weergegeven in de hierop volgende afbeelding zijn vertaald op de verbeelding en in de planregels van het bestemmingsplan door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Archeologische verwachtings- en beleidskaart (uitsnede Voerendaal-Kunrade)
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Structuurvisie Kunrade-Voerendaal
Bij besluit van 8 december 2003 heeft de gemeenteraad van Voerendaal de Structuurvisie Kunrade-Voerendaal vastgesteld. Vervolgens is op 4 juli 2005 het bestemmingsplan “Voerendaal-Kunrade” vastgesteld. Daar zijn de uitgangspunten van de structuurvisie uiteraard in meegenomen. Aangezien nu een actualisatie plaatsvindt van het in 2005 vastgestelde bestemmingsplan, ligt ook deze actualisatie overwegend in lijn met de structuurvisie. Daarbij is natuurlijk rekening gehouden met gewijzigde omstandigheden ten opzichte van 2003, zoals de veranderende woningbouwmarkt.
4.4.2 Gemeente Voerendaal in Beweging, Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012 (GVVP) (vastgesteld d.d. 15 december 2011) zijn de ambities uitgesproken, doelen gesteld en maatregelen opgesteld om de gemeente Voerendaal ook in de toekomst in beweging te kunnen houden. In het GVVP zijn hiervoor acht thema's opgenomen, te weten autoverkeer, vrachtverkeer, openbaar vervoer, langzaam verkeer: fietsers en voetgangers, langzaam verkeer: landbouwverkeer, leefbaarheid en verkeersveiligheid, parkeren en gedragsbeïnvloeding. Voor ieder thema is de ambitie vastgelegd en vertaald naar doelstellingen. Op basis van deze doelstellingen is een uitvoeringsprogramma 2012-2015 opgesteld met daarin de projecten en acties die de komende jaren zullen worden opgepakt.
In zijn algemeenheid is de doelstelling om de gemeente Voerendaal goed bereikbaar te houden. Daarbij geldt voor de dorpen dat leefbaarheid de voorkeur krijgt boven doorstroming en dat veiligheid voorop staat.
Voor het bestemmingsplan heeft het GVVP geen directe ruimtelijke consequenties. Binnen het plangebied zijn geen verkeersstructuren gesitueerd. Ook aan de ontsluiting van het plangebied vinden geen wijzigingen plaats.
4.4.3 Welstandsnota
Op 27 juni 2013 is de Welstandsnota Voerendaal vastgesteld. In deze welstandsnota zijn door de gemeente Voerendaal welstandsgebieden met bijbehorende welstandsniveaus bepaald. Aan de hand van deze gebieden worden criteria gesteld voor nieuw- of verbouw van bouwwerken. De gebiedscriteria zijn opgesteld per gebied dat een samenhangend karakter heeft. De gebieden zijn als volgt ingedeeld:
Beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning vindt plaats op verschillende schaalniveaus. In onderstaande tabel is aangegeven welke aspecten worden getoetst bij de
verschillende welstandsniveaus.
Naast het bestemmingsplan biedt de welstandsnota het kader waarbinnen bouwplannen ontworpen en beoordeeld moeten worden. Een bouwplan zal worden beoordeeld door de welstandscommissie en dient te voldoen aan de redelijke eisen van welstand. De welstandsnota heeft geen ruimtelijke consequenties voor het bestemmingsplan.
4.4.4 Volkshuisvestingsplan 'Samen bouwen aan wonen in Voerendaal in 2020'
Op 28 juni 2012 is het meerjaren volkshuisvestingsplan: 'Samen bouwen aan wonen in Voerendaal 2020' door de gemeenteraad van Voerendaal vastgesteld. Dit beleid, dat is opgesteld in samenwerking met de woningstichting Voerendaal en Parkstad Limburg, bestaat uit een visie-deel ten aanzien van het wonen en een uitvoeringsprogramma. Aan de hand hiervan zijn de ambities en doelstellingen geformuleerd om een toekomstbestendig woon- en leefklimaat te realiseren voor de gemeente en de afzonderlijke kernen in het bijzonder.
Het doel is om ook voor de toekomst een balans te behouden tussen vraag en aanbod van woningen in de gemeente Voerendaal. Het gaat om evenwicht in zowel aantallen woningen als de samenstelling. Het streven is om de mogelijke kwantitatieve en kwalitatieve onevenwichtigheden in de woningmarkt weg te nemen dan wel te voorkomen. De focus ligt op het oplossen van de kwalitatieve mismatch.
Iedere kern heeft een eigen signatuur en heeft te maken met een eigen demografische ontwikkeling. Daarom is per kern de opgave gedefinieerd en aangegeven hoe de gemeente deze opgave gaat realiseren.
Opgave 2010-2020 kern Voerendaal
Gezien de aanwezigheid van een uitgebreid voorzieningenpakket, het aandeel huurwoningen en de hoogte van de woningwaarden is de kernen Voerendaal aantrekkelijk woongebied voor jongeren én ouderen.
Binnen het plangebied worden de bouwmogelijkheden bij de realisatie van de nieuwe woningen afgestemd op de hedendaagse woonwensen waardoor de bewoners binnen het plangebied een woning krijgen die voldoet aan de moderne inzichten op dit gebied. Daarnaast is mantelzorg mogelijk op basis van de regeling die de landelijke wetgever sinds 1 november 2014 in het Besluit omgevingsrecht heeft opgenomen.
4.4.5 Gemeentelijk Waterplan
In het Gemeentelijk Waterplan (vastgesteld d.d. 14 april 2011) heeft de gemeente Voerendaal haar visie op het omgaan met water neergelegd. Uitgangspunt is het streven naar een duurzaam watersysteem, dat wil zeggen voor nu en altijd veilig, schoon, voldoende, natuurlijk en aantrekkelijk water. Daartoe worden de volgende waterdoelen nagestreefd:
- het voorkomen van wateroverlast, uit het hellende buitengebied kunnen incidenteel zware modderstromen langs de hellingen tot afstroming komen;
- het voorkomen van waterverontreiniging, in het buitengebied speelt met name de uitspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen een rol;
- het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding in stedelijk en landelijk gebied, in het buitengebied is de natuurlijke waterhuishouding door bepaalde vormen van grondgebruik verstoord met als gevolg watererosie en wateroverlast;
- zichtbaar en natuurlijk water in bebouwd en onbebouwd gebied, in de beekdalen wordt gestreefd naar een toename van de natuur en belevingswaarde van de verschillende beken.
In zowel openbaar gebied als op de bebouwde kavels is het streven het regenwater van daken, terrassen en inritten af te koppelen ten behoeve van infiltratie.
Binnen het plangebied zijn geen waterlopen gelegen.
Hoofdstuk 5 Omschrijving Deelaspecten
5.1 Bodem
De voorgenomen realisatie en verbouw van de woningen vindt binnen de bestaande bebouwing in de vorm van een voormalige apotheekvestiging en woningen plaats. Op basis hiervan zijn geen verontreinigingen te verwachten in de ondergrond. Tevens dient de bodemkwaliteit al van dien aard te zijn dat voornoemde functies ter plaatse uitgeoefend konden worden. Er vinden daarnaast geen bodemingrepen plaats.
Derhalve wordt geconcludeerd dat er vanuit de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen zijn te verwachten voor het beoogd gebruik voor woondoeleinden.
5.2 Akoestiek
Inleiding
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de realisatie van een geluidgevoelig object in de vorm van een woning ter plaatse van de voormalige apotheekvestiging mogelijk gemaakt. De woningen binnen het plangebied zijn gelegen binnen de wettelijke onderzoekszone van de Hogeweg. Voorts grenzen de woningen direct aan het Raadhuisplein en de Keerweg, beiden 30 km/uur-wegen. Deze laatstgenoemde wegen hebben geen wettelijke zone, echter vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient het akoestisch effect van deze wegen wel onderzocht te worden.
Op grond van de ligging binnen de zone van een zoneplichtige weg alsmede nabij 30 km/uur-wegen dient inzichtelijk te worden gemaakt of er in de toekomstige situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daartoe is in oktober 2015 een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn in het hiernavolgende weergegeven. De volledige rapportage van het onderzoek is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
Onderzoeksresultaten
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Hogeweg. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Hogeweg bedraagt na aftrek artikel 110g Wet geluidhinder 46 dB. De voorkeurgrenswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder wordt gerespecteerd.
Naast de gezoneerde weg zijn in de nabijheid van het plan eveneens zogenaamde 30 km/uur-wegen gelegen die volgens de Wet geluidhinder niet zijn voorzien van een geluidzone. De geluidbelasting op de gevels van de patiowoning en 2 woningen aan de Keerberg ten gevolge van de 30 km/uur-wegen én de gezoneerde Hogeweg is wel inzichtelijk gemaakt in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
De cumulatieve geluidbelasting, exclusief aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder, ten gevolge van alle wegen (zoneplichtig en niet zoneplichtig) in de directe omgeving van het plangebied, bedraagt ten hoogste 57 dB. Hiermee is het woon- en leefklimaat te classificeren als “matig” overeenkomstig de methode Miedema.
Conform het Bouwbesluit 2012 dient bij het realiseren van de woningen de gevels wel een voldoende karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie (GA;k) te hebben zodat een binnenniveau van 33 dB gerespecteerd blijft.
Conclusie
Het aspect geluid vanwege de omliggende wegen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
5.3 Externe Veiligheid
Op basis van de risicokaart wordt geconcludeerd dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle objecten aanwezig zijn en dat er geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt dan wel risicovolle leidingen aanwezig zijn. Het dichtstbijzijnde risicovolle object is gelegen op een afstand van ongeveer 600 meter.
Uitsnede risicokaart plangebied en omgeving (bron: risicokaart.nl)
Op grond van het vorengaande wordt geconcludeerd dat er geen nader onderzoek naar externe veiligheid noodzakelijk is. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.
5.4 Luchtkwaliteit
Op basis van de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen‘ (Regeling NIBM) en de meest recente juridische inzichten wordt ervan uitgegaan dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentraties van stoffen die invloed hebben op de luchtkwaliteit. De afname van 1 woning ten opzichte van de vigerende situatie blijft namelijk onder de grenswaarde van het aantal woningen van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg, zoals opgenomen in de Regeling NIBM . Daarnaast neemt de verkeersaantrekkende werking ter plaatse af als gevolg van de beëindiging van de apotheek ter plaatse. Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer hoeft het planvoornemen niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.
5.5 Waterhuishouding
Met de realisatie van voorgenomen ontwikkeling binnen de bestaande bebouwing blijft de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse ongewijzigd. Er vindt geen toename van verhard oppervlak plaats. Tevens ontstaan er geen andere afvalwaterstromen dan in de bestaande situatie. Er worden als gevolg van de ontwikkeling twee huishoudens van het vuilwaterafvoersysteem afgekoppeld en de aansluiting van een apotheker wordt omgezet in een aansluiting van een huishouden.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen (negatieve) effecten op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied en in de omgeving daarvan. Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.
5.6 Archeologie
Op basis van het vigerende bestemmingsplan heeft de locatie de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1’. In de bijbehorende regels wordt verwezen naar de archeologische verwachtingskaart waarin de locatie een lage archeologische verwachting heeft. Dit houdt in dat bij ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak van meer dan 10.000 m2 en waarbij binnen een straal van 50 meter zich geen archeologische vindplaatsen bevinden, archeologisch onderzoek verricht moet worden. Aangezien de realisatie van de woningen binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt en daarmee geen bodemingrepen noodzakelijk zijn dient een dergelijk onderzoek niet te worden uitgevoerd.
De regeling zoals in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen ten aanzien van het aspect archeologie is onverminderd van toepassing op de gronden binnen het plangebied. Deze regeling is derhalve ook in de regels en op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan opgenomen.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.
5.7 Flora En Fauna
De voorgenomen realisatie van de woningen vindt plaats binnen de bestaande bebouwing en het bestaand bebouwd gebied van de kern Voerendaal. Er zijn derhalve geen natuurwaarden in het geding. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.
5.8 Verkeer En Infrastructuur
Verkeer
De huidige situatie voorziet in vier woningen en de mogelijkheid voor een maatschappelijke functie (zoals bijvoorbeeld de voormalige apotheker), met bijbehorende verkeersaantrekkende werking en parkeerbehoefte.
In de nieuwe situatie worden drie woningen mogelijk gemaakt. Aan de ontsluitingssituatie van de betreffende percelen wordt niets gewijzigd.
Parkeren
Op eigen terrein wordt voorzien in vier parkeerplaatsen, een garage welke dient voor de stalling van een motorvoertuig en een voor de garage gelegen oprit welke ruimte biedt aan tenminste twee mototrvoertuigen. In totaal wordt er derhalve ruimte geboden voor het parkeren van 7 motorvoertuigen.
Uitgangspunt voor het bepalen van de parkeerbehoefte is de ligging van het plangebied en de stedelijkheidsgraad van de omgeving van het plangebied, in combinatie met de woningtypologie. De bijbehorende parkeerkencijfers zijn opgenomen in bijlage 4Parkeerkencijfers bij de planregels.
Voor onderhavig planvoornemen wordt uitgegaan van twee twee-onder-één-kap-koopwoningen en één vrijstaande koop(patio)woning in matig stedelijk gebied in de schil rondom het centrum van de kern. Hierbij is de parkeerbehoefte voor twee-onder-één-kapwoningen minimaal 1,4 en maximaal 2,2 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte voor de vrijstaande (patio)woning bedraagt minimaal 1,5 en maximaal 2,3 parkeerplaatsen.
Dit resulteert in een parkeerbehoefte van minimaal 4,3 (= 5) parkeerplaatsen en maximaal 6,7 (= 7) parkeerplaatsen. Met de voorziene 7 parkeerplaatsen op eigen terrein wordt derhalve in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte.
5.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen waarvoor een specifieke planologische regeling noodzakelijk is dan wel waaruit belemmeringen voor de planontwikkeling uit voort vloeien.
Over het oostelijk deel van het plangebied is een straalpad gelegen. Op de verbeelding van het plan is het straalpad als 'vrijwaringszone - straalpad' aangegeven. In de planregels is een passende regeling ter bescherming van de belangen van het straalpad opgenomen. In de regels is opgenomen dat de bebouwing ter plaatse van deze vrijwaringszone niet hoger mag zijn dan 20 meter ten opzichte van het plaatselijk maaiveld. De bouwregels binnen de ter plaatse geldende enkelbestemming laat geen bebouwing toe welke een bouwhoogte van meer dan 20 meter boven maaiveld heeft. Er volgen geen belemmeringen uit de aanwezigheid van het straalpad voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Planopzet
6.1 Feitelijke Planopzet
6.1.1 Randvoorwaarden
Een zestal randvoorwaarden en gegevens bepaalt de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels en de verbeelding van de gemeente Voerendaal:
- de digitale raadpleegbaarheid;
- de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012);
- het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Voerendaal (augustus 2011);
- de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) d.d. 1 oktober 2010;
- de Woningwet d.d. 29 augustus 1991;
- luchtfoto’s d.d. 2014 ten behoeve van de handhaving.
Om verwarring tussen Wro (bestemmingsplan) en Wabo (vergunningvrij bouwen) zoveel mogelijk te voorkomen, zijn daar waar juridisch doelmatig, deze qua regeling en begripsbepalingen, onder andere over bijgebouwen en erf, op elkaar afgestemd.
6.1.2 Handboek bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform het Handboek Bestemmingsplan van de gemeente Voerendaal. Het handboek heeft als doel om eenduidig voor te schrijven op welke wijze bij het opstellen van bestemmingsplannen moet worden omgegaan met:
- de naamgeving en de indeling van bestemmingen en aanduidingen;
- de structuur van de regels en de toelichting;
- de wijze waarop de verbeelding wordt weergegeven;
- de uitwisseling/aanlevering van bestemmingsplannen in digitale vorm.
Door toepassing van de afspraken in dit handboek is een uniforme opbouw en presentatie van bestemmingsplannen gewaarborgd.
6.2 Juridische Planopzet
6.2.1 Juridische vorm
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsgericht plan, waarbij echter zo veel als mogelijk wordt aangesloten bij de gebruiks- en bouwmogelijkheden die op grond van het vigerende bestemmingsplan worden geboden. In zoverre heeft het voorliggende bestemmingsplan tevens een beheersmatig karakter.
Dit bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling die in het gebruik door burgers en door de gemeente voldoende flexibiliteit biedt, maar binnen duidelijke juridische kaders, waardoor de aan het plan te verbinden rechtszekerheid niet in het geding komt. Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, verbeelding en toelichting.
6.2.2 Verbeelding
In de verbeelding van het plan zijn aangegeven:
- de grens van het plangebied;
- de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden;
- dubbelbestemmingen;
- maatvoeringen;
- overige aanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen.
De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. De kleur in de verbeelding geeft aan om welke bestemming het gaat. Deze bestemmingen en overige aanduidingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
6.2.3 Wijze van bestemmen
De regels zijn als volgt opgebouwd:
1.Inleidende regels
2.Bestemmingsregels
3.Algemene regels
4.Overgangs- en slotregels
1. Inleidende regels
Begrippen
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de planregels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
2. Bestemmingsregels
Per bestemming die op de verbeelding wordt gebruikt worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- Wijzigingsbevoegdheid
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden "met daaraan ondergeschikt". De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.
Nadere eisen
Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bouwwerken ten behoeve van bepaalde criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, desociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de omgevingsvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd doordat mogelijkheden worden geboden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze afwijkingen zijn niet bedoeld voor aanpassing van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan een afwijking wordt verleend, de maximale aanpassing die met de ontheffing kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder de omge-vingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik of toegelaten gebruik.
Afwijken van de gebruiksregels
Door met een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van gebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijking geen “nieuwe” functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). In de meeste gevallen zal het gaan om het wijzigen van de op een perceel gelegde bestemming. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).
3. Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouw- en gebruiksregels, conform de Bro. In de bouwregels is enkel een regeling opgenomen omtrent ondergronds bouwen. In de gebruiksregels worden seksinrichtingen, coffeeshops, straatprostitutie en dergelijke en kampeermiddelen uitgesloten.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een gebruiksverbod opgenomen dat van toepassing is op het hele plangebied. In het gebruiksverbod is bepaald dat het verboden is gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken.
Algemene aanduidingsregels
De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen het bevoegd gezag, in deze meestal burgemeester en wethouders, gerechtigd is om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Algemene procedureregels
In deze bepaling wordt aangegeven welke procedures moeten worden doorlopen bij het stellen van nadere eisen. De procedure voor het wijzigen van een plan of het verlenen van omgevingsvergunningen is al bij wet geregeld.
Overige regels
Onder de overige regels is bepaald dat indien in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen het de regelingen betreft zoals die gelden op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Daarnaast zijn voorrangsregels opgenomen. Indien een strijdigheid tussen een bestemming en dubbelbestemming aan de orde is, dan gaat het belang van de dubbelbestemming voor. Tevens is een prioriteitsstelling ten aanzien van de dubbelbestemmingen onderling opgenomen.
Als laatste is in dit artikel een bepaling opgenomen betreffende de noodzaak van het uitvoeren van bodemonderzoek bij nieuwe (bouw)ontwikkelingen of initiatieven.
4. Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
6.2.4 De bestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen
In deze subparagraaf wordt een korte toelichting gegeven op de in dit plan voorkomende bestemmingen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.1.1 Planschade
Het bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van een viertal bestaande woningen naar twee woningen binnen de bestaande bouwmassa mogelijk. Tevens wordt één woning ontwikkeld binnen de bestaande bebouwing van de voormalige apotheek. Er vindt derhalve als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen uitbreiding van de bestaande bouwmassa plaats. Ter plaatse van de vier bestaande woningen blijft de gebruiksfunctie ongewijzigd. Ter plaatse van de voormalige apotheek wordt de voorheen geldende maatschappelijke bestemming omgezet in een woonbestemming, overeenkomstig de aanliggende gronden. Als gevolg hiervan is de verwachting dan ook dat er in beginsel geen planschade ontstaat als gevolg van de planologische wijziging.
7.1.2 Exploitatieplan
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgeweken door anderszins het kostenverhaal zeker te stellen. Tussen de gemeente en initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal is verzekerd. Hiermee kan de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan derhalve komen te vervallen.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Over het voorontwerp van een bestemmingsplan wordt dan ook, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden.
Ook vindt in deze fase het overleg ex artikel 3.1.1 Bro met diensten van rijk en provincie en met betrokken maatschappelijke organisaties plaats. De resultaten van zowel het overleg als de inspraak en zienswijzen zijn in deze paragraaf verwerkt.
7.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Gedurende de voorbereidende fase van deze procedure vindt zo nodig vooroverleg plaats met de diverse diensten van Rijk en provincie en met het Waterschap. Gezien de conclusies uit voorgaande hoofdstukken mag redelijkerwijs worden aangenomen dat met onderhavig planvoornemen de belangen van voornoemde vooroverlegpartners niet zullen worden geschaad. Het bestemmingsplan wordt dan ook direct als ontwerp ter inzage gelegd.
7.2.2 Zienswijzenprocedure
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 14 april 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen en derhalve tot en met 25 mei 2016 ter inzage gelegen. Binnen deze periode heeft eenieder zijn zienswijze kenbaar kunnen maken. Gedurende de inzage termijn zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is dan ook ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad in de raadsvergadering van 10 oktober 2016.
Bijlage 1 Afwegingsaspecten Bij Afwijken Van De Bouw- En/of Gebruiksregels En Bij Wijziging
Bijlage 1 Afwegingsaspecten bij afwijken van de bouw- en/of gebruiksregels en bij wijziging