In Gen Hunsch
Bestemmingsplan - gemeente Voerendaal
Onherroepelijk op 01-09-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplanIn Gen Hunsch, Deelgebied 3 van de gemeente Voerendaal.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0986.BPUB3002-OH01.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden beroep:
de uitoefening van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten, alsmede prostitutie en seksinrichtingen.
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.
1.7 bedrijfsvloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van een ruimte die wordt of kan worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
1.8 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.9 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.10 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.11 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.12 bijgebouw:
een aangebouwd of vrijstaand gebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.13 consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten:
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis gebonden beroep, gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd, prostitutie en seksinrichtingen daaronder niet begrepen
1.14 dak:
de gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.
1.15 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.16 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.17 gevellijn:
een als zodanig op de verbeelding aangegeven gevellijn, die tevens functioneert als lijn waarnaar het hoofdgebouw met de voorgevel moet zijn gekeerd, behoudens voor zover uitdrukkelijk anders bepaald in deze regels.
1.18 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.19 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.20 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen vergoeding daaronder begrepen straatprositutie.
1.21 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstige waarde van die ruimte.
1.22 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en de andere door de mens (kunstmatige) aangebrachte elementen gevormd beeld.
1.23 sekswinkel:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotische en/of pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd.
1.24 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke of besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden.
1.25 straatprostitutie:
het zich op de openbare weg of in een zich op de openbare weg bevindend voertuig beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen tegen vergoeding.
1.26 verbeelding:
de weergave van alle te verbeelden ruimtelijke informatie, waarop ten minste het plangebied en de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.
1.27 voorgevel:
de gevel van een gebouw, die gekeerd is naar de weg of het openbaar gebied.
1.28 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan voorzieningen als duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.
1.29 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, met dien verstande dat:
- a. onder een twee-aaneen gebouwde woning wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
- b. onder een vrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzende bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het percentage wordt bepaald door het meten van het percentage van het bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak of voor zover van toepassing het bouwvlakdeel dat met gebouwen mag worden bebouwd;
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 diepte van gebouwen:
de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken.
2.4 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructieonderdeel.
2.5 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De bij deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op gevel- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, dakgoten en overstekende daken, ventilatiekanalen, schoorstenen en soortgelijke bouwdelen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woondoeleinden, met dien verstande dat:
- 1. ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand", uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;
- 2. ter plaatse van de aanduiding "twee-aaneen", uitsluitend twee- aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan;
- b. aan huis gebonden beroepen, met dien verstande dat deze uitsluitend in het hoofdgebouw mogen plaatsvinden;
- c. voetpaden en verhardingen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in 3.2nadere eisen stellen ten aanzien van:
- de situering en de afmetingen van de hoofdgebouwen en bijgebouwen;
- de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
- b. De onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
- indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing in de bestaande bebouwing;
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van:
- a. van het bepaalde in 3.1 onder b voor het gebruik van het bijgebouw voor aan huis gebonden beroepen tot maximaal 25 m² van het begane grondoppervlak;
- b. van het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruik van de woning voor de uitoefening van consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten onder de voorwaarden dat:
- 1. maximaal 30% van het begane grondvloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen tot een maximum van 60 m² als zodanig mag worden gebruikt;
- 2. detailhandel uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit kan plaatsvinden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken:
- a. van de in de Artikel 3 genoemde maten en percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- b. van enige bestemming van gronden uitsluitend ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van openbaar nut, zoals straatvoorzieningen voor afvalstoffen, transformatorhuisjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen en met dien verstande, dat de inhoud per op te richten bouwwerk niet meer dan 50 m³ zal bedragen en de goothoogte niet meer dan 3,00 m. zal bedragen;
- c. voor het overschrijden van het bouwvlak tot maximaal 1,50 m in de richting van de weg respectievelijk tot maximaal 3,00 m. in de richting van de zijdelingse perceelsgrens, met inachtneming van het overige bepaalde in deze regels, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het past binnen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving.
Artikel 6 Overige Regels
6.1 Werking wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 7.1 onder a., een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 7.1 onder a. met maximaal 10%
- c. Het bepaalde in 7.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 7.2onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld 7.2 onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde in 7.2 onder a., is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanIn Gen Hunsch, Deelgebied 3.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Nouville Ontwikkeling is voornemens deelgebied drie van het woningbouwplan “In gen Hunsch” te Ubachsberg te ontwikkelen. De deelgebieden een en twee zijn reeds in een eerder stadium gerealiseerd. De woningbouwontwikkeling bestaat uit 8 grondgebonden woningen en twee vrije bouwkavels. Dit aantal is in overleg met de gemeente Voerendaal tot stand gekomen en is afgestemd op de demografische ontwikkelingen en de actuele woningbouwprogrammering, waar in de pagraaf 2.2 Provinciaal beleidnader op zal worden ingegaan.
Het nieuwe bouwplan past niet binnen het vigerende bestemmingsplan “Ubachsberg e.o.”, daarom is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het bouwplan is gelegen aan de Klaverweerd, midden in de kern van Ubachsberg, gemeente Voerendaal. Op onderstaande kaart is de ligging van het plangebied globaal weergegeven met een rode cirkel.
1.3 Planopzet
Het bestemmingsplan “In gen Hunsch, deelgebied 3” is opgesteld conform de in de gemeente Voerendaal gebruikelijke juridische regeling en is zodanig van opzet dat het duidelijke kaders biedt in het gebruik van het plan. Deze kaders worden bepaald door de artikelen 3.1.2 en 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) genoemde onderdelen waarin een bestemmingsplan tenminste dient te voorzien:
Toelichting:
In de toelichting worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van het in artikel 3.1.6 Bro genoemde onderzoek (bestaande toestand en mogelijke en gewenste ontwikkeling) opgenomen. Daarnaast dienen de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro deel uit te maken van de toelichting.
Verbeelding:
Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen in het plangebied aangegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.
Planregels:
Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden, bouwwerken en ander gebruik van de gronden juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangegeven.
Hoofdstuk 2 Planologisch Kader
2.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte
De Nota Ruimte is een nota van het Rijk, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd. In de Nota Ruimte gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020 met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten), krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land), waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid (voorkoming van rampen).
In de nota staat 'ruimte voor ontwikkeling' centraal en gaat het kabinet uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Deze nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren. Het accent verschuift van 'toelatingsplanologie' naar 'ontwikkelingsplanologie'. 'Ruimte voor ontwikkeling' betekent ook dat het rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.
In deze nota is een aantal regels opgenomen, gericht op borging van de basiskwaliteit voor steden, dorpen en bereikbaarheid. Het is de verantwoordelijkheid van provincies en (samenwerkende) gemeenten om dit generieke ruimtelijke beleid integraal en concreet gestalte te geven en integraal op elkaar af te stemmen zowel bij planvorming als uitvoering en daarmee te zorgen voor basiskwaliteit. Uitzondering hierop vormen vastgelegde rijksverantwoordelijkheden, zoals die voor de hoofdinfrastructuur.
Resumé
Het Rijksbeleid biedt geen specifieke uitgangspunten voor onderhavig bouwplan, anders dan dat de gemeentelijke overheid zorg draagt voor het borgen van de basiskwaliteit. Aangezien er sprake is van nieuwbouw binnen de bestaande dorpsbebouwing op een inbreidingslocatie kan gesteld worden dat het initiatief past binnen het beleid.
2.2 Provinciaal Beleid
Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)
Op 22 september 2006 is het POL 2006 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Vervolgens is het POL 2006 op 1 december 2006 gepubliceerd en daarmee in de plaats van het POL 2001 getreden. Net als het eerste POL is het POL 2006 een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de Provincie een rol heeft de ambities, de context (ontwikkelingen, europees en nationaal beleid en regelgeving) en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio.
De kwaliteitsregio Limburg wordt gedefinieerd als een regio waar het goed en gezond leven, wonen, leren, werken en recreëren is. Een regio die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. En een regio die stevig is ingebed in internationaal verband. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
Kaart Perspectieven (actualisatie 2010)
In het nieuwe POL 2006 is de onderhavige locatie nog steeds aangeduid als Perspectief P6b, Plattelandskern Zuid-Limburg. De vitaliteit van deze kernen moet behouden blijven. Met het oog daarop wordt ruimte geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking. En voor de groei van lokaal, in een enkel geval ook regionaal georiënteerde bedrijvigheid. Het in stand houden van winkels en publieksvoorzieningen in plattelandskernen vraagt de nodige aandacht net als de bereikbaarheid per openbaar vervoer zodat sociaal-culturele voorzieningen (ook in de stadsregio's) goed bereikbaar zijn.
Kaart Kristallen waarden (actualisatie 2010)
Uit de kaart “Kristallen Waarden” van het POL blijkt dat geen kristallen waarde van toepassing is op het plangebied (zie afbeelding).
Themakaarten Blauwe en Groene Waarden
Om bepaalde basiswaarden te beschermen en te versterken heeft de provincie nog een tweetal andere kaarten ontwikkeld waarop deze basiswaarden aangeduid worden. Het betreft de kaarten: Blauwe Waarden en Groene Waarden. Deze kaarten zijn niet van toepassing op het onderhavige plangebied.
Resumé
In het gebied zoals beschreven in POL 2006 dient ruimte geboden te worden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking. Het POL 2006 levert derhalve voor het onderhavige bouwplan, waarbij sprake is van de toevoeging van een woonfunctie aan de kern van Ubachsberg, geen belemmeringen op.
POL-aanvulling Verstedelijking & Limburgs kwaliteitsmenu 2009
De afgelopen periode zijn, samen met de meest betrokken regionale partijen, gebiedsvisies gemaakt voor ondermeer de Westelijke Mijnstreek, Midden-Limburg, Klavertje vier en een structuurvisie voor Parkstad Limburg. Daarnaast zijn er allerlei projectinitiatieven ontstaan gericht op gebiedsontwikkeling in het landelijk gebied, waarbij in combinatie met (en ter financiering van) het versterken van natuur en landschap, watersystemen of infrastructuur tevens de ontwikkeling van grotere aantallen woningen, met name in Noord- en Midden-Limburg, in het buitengebied wordt voorgestaan.
Tegelijkertijd is meer zicht ontstaan op de effecten van de krimpende bevolking voor de woningvoorraadontwikkeling en de noodzaak voor een duidelijke provinciale sturing op de transformatieopgave van de woningvoorraad in de komende decennia. Dit levert voldoende aanleiding tot het opstellen van een POL-aanvulling Verstedelijking & Limburgs kwaliteitsmenu, waarmee tevens het POL2006 partieel wordt gewijzigd.
Verstedelijking
Voor het onderhavige bestemmingsplan is met name het thema verstedelijking van belang, ten aanzien van het aspect verstedelijking kan het volgende worden opgemerkt:
- 1. Bevolkingsdaling als geschetst in POL 2006 zet onverminderd door.
- 2. In zuid Limburg is deze sterker dan aangenomen in het POL 2006.
- 3. De effecten van de krimp worden zichtbaar.
Een aanpak is dus vereist. In deze POL –aanvulling worden dan ook de hoofdlijnen van sturing op de woningvoorraadontwikkeling en de aanpak van herstructurering en transformatie van woongebieden vastgelegd. In het achterhoofd worden de verstedelingsafspraken (2010 – 2020) van het Rijk gehouden. Daarnaast wordt op het gebied van werklocaties een doorvertaling van de beleidslijnen voor bedrijventerreinen vastgelegd. Deze was voor een groot deel al vermeld in het POL, echter wordt op een aantal punten aangescherpt en verduidelijkt.
Woningvoorraadontwikkeling Zuid-Limburg 2010-2030
De focus wordt gericht op de kwalitatieve woningvoorraadontwikkeling bij een krimpende bevolkingsomvang in de komende twee decennia, en de coördinerende en sturende provinciale rol daarbij. Dit blijft op hoofdlijnen en gericht op 2 perioden van 10 jaar tot 2030. De provinciale woonvisie vormt een nadere uitwerking en operationeel kader. In afstemming met de belangrijkste regionale actoren worden op basis hiervan overeenkomsten gesloten in de vorm van afsprakenkaders, incl. regionale programma's gericht op de woningvoorraadontwikkeling voor een periode van 4 (-10) jaar.
Voor Zuid-Limburg ligt het accent sterk op de transformatie van voorraad aan woningen, mede gericht op:
- het herstructureren van verouderde en niet-courante woningvoorraad;
- wegnemen van het acute woningoverschot in met name Parkstad-Limburg;
- het voorkomen van een toekomstig overschot in geheel Zuid-Limburg;
- en nieuwbouw = vervangende nieuwbouw in geheel Zuid-Limburg.
De demografische ontwikkelingen maken, dat er (puur kwantitatief bekeken) per saldo in Zuid-Limburg tot 2020 sprake kan zijn van een afname van de woningvoorraad met ca. 1.000 woningen, en dat er tussen 2020 en 2030 sprake zal zijn van een netto afname met ca. 15.000 woningen. Voor de drie woonregio's binnen Zuid-Limburg, Parkstad-Limburg, Westelijke Mijnstreek en Maastricht&Mergelland zijn er echter duidelijke verschillen aan de orde. In Parkstad Limburg dient tot 2030 een reductie van de totale woningvoorraad met ca. 12.000 woningen plaats te hebben. Dit betekent nadrukkelijk niet, dat er een bouwstop dreigt. Integendeel. Het huidige woningaanbod sluit niet goed aan op de verwachte toekomstige vraag, en is bovendien deels (sterk) verouderd. De herstructurering van een belangrijk deel van de bestaande woningvoorraad dient met kracht te worden voortgezet en biedt tevens mogelijkheden om te anticiperen op de reductieopgave.
De omvorming van de woningvoorraad, het wegnemen van het acute woningoverschot zal voor 90 tot 95% binnen de stadsregio's moeten worden waargemaakt, door middel van herstructurering, sloop en vervangende nieuwbouw. Ingezet wordt op het programmatisch transformeren van de bestaande woningvoorraad naar de toekomstige gewenste kwaliteiten en samenstelling. De nog te realiseren nieuwe woningen in steden en dorpen staan in dienst van en dragen bij aan deze transformatieopgave. Deze opgave is van provinciaal belang. De Provincie wil de Limburgse Wijkenaanpak structureel onderdeel laten uitmaken van deze opgave. Dit dient tevens verankerd te worden in de regionale woonvisies. De drie woonregio's vormen één samenhangend woongebied, en de transformatie hiervan vraagt om een goed gecoördineerde aanpak waarvoor de Provincie de regie op zich neemt.
Bundelingsbeleid Zuid-Limburg
Voor plattelandskernen in Zuid-Limburg geldt tegen de achtergrond van het bovenstaande dat er geen ruimte wordt geboden aan ontwikkeling van uitleglocaties buiten de contour. Binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg kunnen buiten de contouren van de plattelandskernen, én buiten de Rijksbufferzones, in de periode 2010-2030 nog slechts op beperkte schaal woningen worden ingezet in bestaande linten of clusters, voor hergebruik van vrijkomende (agrarische en niet-agrarische) bebouwing, nieuwe landgoederen of ten behoeve van verplaatsing van veehouderijen (Limburgs Kwaliteitsmenu). Voor de realisatie van dergelijke woningen moet wel ruimte worden gevonden binnen de regionale woningbouwprogramma's.
Afwijking van het bundelingsbeleid voor wonen in Zuid-Limburg
In het POL2006 is er al een nuancering aangebracht met betrekking tot de invulling van het bundelingsbeleid wonen in Zuid-Limburg: “De krimp waarmee Zuid-Limburg wordt geconfronteerd maakt dat het niet meer verantwoord is om zekerheden vooraf te verschaffen, noch aan de stadsregio's in de vorm van gegarandeerde handhaving van de bundelingspercentages voor woningen, noch aan de landelijke gemeenten in de vorm van een op de natuurlijke aanwas afgestemd bouwtempo. De krimp vraagt om een beleid dat gericht is op het creëren van woningaanbod, dat kwalitatief, ook qua locatie en omgeving, niet alleen aansluit op de woningbehoefte, maar tevens bijdraagt aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Voorop staat bestrijding van onnodige krimp, en daarmee wordt de beleidsruimte verruimd om de doelstellingen van bundeling en opvang van de natuurlijke aanwas in onderling evenwicht te realiseren.”, aldus de provincie Limburg.
Inmiddels is er meer zicht op de feitelijke ontwikkeling van de woningvoorraad. Uitgegaan van de geprognosticeerde ontwikkeling van woningvoorraad in Zuid-Limburg, een afname van 16.000 woningen tussen 2008 en 2030 zou strikte toepassing impliceren dat er in die periode in de Zuid-Limburgse plattelandskernen per saldo ca. 3.700 woningen (23%) moeten verdwijnen. Dat is gezien de overwegend goede kwaliteit van het woningaanbod in deze kernen en het feit dat het vooral particulier woningbezit betreft, geen realistische verwachting. De herstructureringsopgave concentreert zich met name in de steden, waar belangrijke delen van de bestaande woningvoorraad moeten worden gerenoveerd, geherstructureerd of getransformeerd, omdat zij niet meer voldoen aan de eisen van de huidige en toekomstige bewoners. De herstructurering, sloop en transformatie vindt voor een belangrijk deel plaats via de woningvoorraad die in bezit is van woningcorporaties. Ook die is in de steden geconcentreerd.
Een aandeel van het landelijk gebied van Zuid-Limburg van 5% in de reductie van de woningvoorraad wordt door de provincie Limburg wel haalbaar geacht. Zo'n opgave is gezien de krimp waar ook de plattelandskernen mee te maken krijgen ook logisch. Een consequentie hiervan is dat elke nieuw te bouwen woning in de plattelandskernen in Zuid-Limburg gepaard dient te gaan met het wegnemen van minstens één wooneenheid binnen de kern of de regio. Dit betreft een forse opgave, zeker in het licht van zich voordoende kansen voor hergebruik van agrarische bebouwing of cultuurhistorisch erfgoed en gezien het belang van de sociale woningbouw. De provincie Limburg ziet het reductiepercentage van 5% als richtinggevende opgave. Concretisering is nodig in regionale woningbouwprogramma's. Afstemming op Zuid-Limburgse schaal wordt essentieel geacht.
POL-perspectieven en provinciale belangen
In de teksten over de tien POL-perspectieven wordt verduidelijkt bij welke typen van ruimtelijke ontwikkelingen de Provincie in ieder geval verwacht door gemeenten betrokken te zullen worden in het afwegings- en besluitvormingsproces. Dit vanwege het feit dat hierbij provinciale belangen aan de orde zijn danwel dat deze ontwikkelingen raken aan provinciale belangen. Het betreft geen limitatieve opsomming, maar dient ter verduidelijking van de meer selectieve betrokkenheid van de Provincie.
Resumé
Het onderhavige plangebied, gelegen in de kern van Ubachsberg, is in het POL 2006 (actualisatie 2010) aangeduid als Perspectief P6b, Plattelandskern Zuid-Limburg. Het voorgestane initiatief voorziet in de bouw van 10 woningen binnen de contour van de kern Ubachsberg.
2.3 Regionaal Beleid
Regionale woonvisie
De Regionale Woonvisie is op 11 december 2006 op hoofdlijnen door de Parkstad Raad Limburg vastgesteld. In de Woonvisie is essentieel de omslag van een kwantitatieve opgave naar een kwalitatieve opgave. Zo wordt ernaar gestreefd dat op het niveau van de woningmarkten aan de kwalitatieve woningvraag wordt voldaan. Speerpunten zijn onder meer herstructurering, op doelgroepen gerichte nieuwbouw-differentiatie en woonruimteverdeling en duurzaamheid. Het streven is gericht op het aanbieden van meer variatie in woonmilieus. Daarbij wordt gedacht aan bijzondere binnenstedelijke woonmilieus, intensief gemengde woon- en werkgebieden op kleine schaal, wooncomplexen met een hoog servicegehalte en luxe voorstedelijke milieus. Versterking van de architectonische kwaliteit van woning en woonomgeving is hierbij van groot belang.
Gezien de demografische ontwikkelingen en de actuele woningbouwprogrammering t/m 2010 (vastgesteld d.d. 5 december 2007) zijn voor deelgebied drie van het bouwplan “In gen Hunsch” t/m 2010 maximaal 35 woningen voorzien. Dit aantal is echter, tegen de achtergrond van de transformatieopgave- teruggebracht tot maximaal 10 woningen.
Resumé
Aangezien het onderhavige bouwplan bestaat uit 10 woningen voor de doelgroepen senioren en starters kan gesteld worden dat het bouwplan past binnen het regionale woningbouwbeleid.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Coalitieakkoord 2010 - 2014 "Betrokken en Actief"
In het coalitieakkoord 2010 - 2014 van de gemeente Voerendaal is een vijftal programma's geformuleerd. Deze programma's zijn:
- 1. Openbare ruimte
- 2. Natuur & Landschap
- 3. Samen Wonen
- 4. Werk & Economie
- 5. Mens & Welzijn
Op het gebied van wonen streeft de gemeente Voerendaal naar een passend huisvestingsprogramma. Dit betekent onder meer dat ondanks de vergrijzing en ontgroening (het wegtrekken van jonge mensen) jong en oud naast elkaar behouden moet blijven zodat de sociale samenhang in de kernen, de leefbaarheid, de sociale controle en de waakzaamheid in stand blijven. In dit kader dient er te worden ingezet op levensloopbestendige woningen en voorzieningen.
Resumé
Het voorliggende bouwplan past kwalitatief binnen het programma 'Samen Wonen'. In het plan zijn 8 levensloopbestendige woningen voorzien die geschikt zijn voor senioren en starters. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid van de kern Ubachsberg.
Duurzaam bouwen
Duurzaam bouwen (DuBo) raakt in steeds bredere kring in de belangstelling en geleidelijk aan krijgen milieuaspecten een volwaardige plaats in het ontwerpen, bouwen en beheren van bebouwing. In de praktijk betekent duurzaam bouwen dat met onder meer de volgende aspecten rekening gehouden wordt: het materiaalgebruik, de vormgeving van bouwblok, gebruik maken van wind- en/of zonne-energie, compact bouwen, intensief ruimtegebruik; en flexibel bouwen, hierbij moeten gebouwen op eenvoudige wijze geschikt gemaakt kunnen worden voor hergebruik, zodat de levensduur wordt verlengd.
Tegen deze achtergrond is door het Ministerie van VROM een aanpak geformuleerd die erop gericht is duurzaamheidaspecten een sterkere en op termijn vaste positie te geven in de besluitvorming over de inrichting van de gebouwde omgeving, het zgn. Plan van aanpak Duurzaam Bouwen (1995). Met dit plan is een schaalsprong gemaakt van experimenten op het gebied van duurzaam en energiezuinig bouwen naar een meer stelselmatige toepassing van deze principes in de brede bouwstroom. Duurzaam en energiezuinig bouwen dient standaard te worden in zowel woning- als utiliteitsbouw. Met recente publicaties zoals het 'Pakket Duurzaam Bouwen' en 'Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw' worden verdere stappen gezet.
Op 15 mei 2000 heeft de gemeente Voerendaal het convenant duurzaam bouwen ondertekend. Bij de realisatie van de woningen zal met deze aspecten rekening gehouden worden.
Vigerend bestemmingsplan
De gronden waar onderhavig plangebied deel van uitmaakt zijn geregeld in het vigerende bestemmingsplan “Ubachsberg e.o.”.
Binnen dit plan zijn de gronden waarop de uitbreiding zal worden gerealiseerd bestemd als “Woondoeleinden 1” en “Woondoeleinden 2”. Opgemerkt dient te worden dat slechts een marginaal gedeelte is bestemd als “Woondoeleinden 1”. Het overgrote deel is derhalve bestemd als “Woondoeleinden 2”. Voor de bestemming “Woondoeleinden 2” geldt een uitwerkingsplicht ten behoeve van woningbouw. Aangezien echter de woningbouwaantallen die in de uitwerkingsverplichting zijn opgenomen worden overschreden, kan géén gebruik gemaakt worden van deze verplichting. Met als gevolg dat er een nieuw bestemmingsplan opgesteld dient te worden, het onderhavige.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten En Randvoorwaarden
3.1 Analyse Plangebied
De projectlocatie die gelegen is aan de Klaverweerd ligt momenteel braak en is op de onderstaande situatieschets met een rode cirkel aangegeven.
Het gebied betreft een weiland begrensd door de Klaverweerd, Windschoor, Roebroekstraat en een haag.
3.2 Milieuaspecten
3.2.1 Geluid
Wegverkeerslawaai
Bij een procedure ten behoeve van de realisering van een bouwplan in afwijking van een bestemmingsplan, dient op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar wegverkeerslawaai. Bij dit onderzoek dient te worden uitgegaan van de geluidbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook.
Bedraagt de geluidbelasting daar 50 dB(A) of minder, dan heeft die betreffende weg geen zone als bedoeld in artikel 74 Wet geluidhinder en behoeft geen nader akoestisch onderzoek plaats te vinden. Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied, alsmede wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt, hebben evenmin een zone.
Voor de Klaverweerd en de andere omliggende wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Deze wegen hebben géén zone. Andere omliggende wegen zijn, zoals uit navraag bij de gemeente Voerendaal is gebleken, niet van toepassing. Een nader akoestisch onderzoek in het kader van wegverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde voor onderhavige projectlocatie.
3.2.2 Bodem
In het kader van de planontwikkeling dient inzicht verkregen te worden in de bodemgesteldheid ter plaatse. Door INPIJN-BLOKPOEL is in november 2009 een grondonderzoek uitgevoerd ten behoeve van een funderingsadvies met rapportnummer VH-5573-01 (zie bijlage 2 Resultaten grondonderzoek en funderingsadvies(VH-5573-01). Daarnaast heeft er ten behoeve van het archeologisch onderzoek een verkennend booronderzoek plaatsgevonden, dit is uitgevoerd in februari 2010 door Aelmans Eco B.V. met rapportnummer 10/00847/V/E/HW (zie bijlage 3 Verkennendbodemonderzoek bouwplan In gen Hunsch aan de weg Klaverweerd ong. teUbachsberg (10/00847/V/E/HW)).
Grondonderzoek en funderingsadvies
Hoogteligging maaiveld
De hoogte van het maaiveld ter plaatse van de onderzoekspunten varieert van ca. 184,4 m+ tot186,4 m+ NAP. Het onderzoeksterrein helt naar het oosten omlaag. Voor meer informatie over de hoogteligging wordt verwezen naar het grondonderzoek dat als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.
Beschrijving bodemopbouw
De toplaag tot een niveau van ca. 0,6 m- maaiveld is geroerd. Vervolgens worden tot een niveau van 179,0 m+ à 182,0 m+ NAP weke tot matig vaste löss/leemafzettingen aangetroffen. De conusweerstanden in het pakket variëren van ca. 0,5 MPa voor de weke, leemhoudende zones tot 4,0 MPa of meer voor de vaste, zandige lagen. Hieronder is een ca. 3 meter matig vaste tot zeer vaste zandlaag aangetoond. Onder deze zandlaag zijn tot de maximaal verkende diepte weinig draagkrachtige, glauconiethoudende zandlagen aanwezig. Locaal komen op verschillende niveaus in dit pakket pieken in de conusweerstand voor, die vermoedelijk worden veroorzaakt door grove zandgrindafzettingen en/of verkitte zandlagen.
Grondwaterstand
Ten tijde van het onderzoek op 10 november 2009 is in de boor- en sondeergaten naar het grondwater gepeild. Tot 5 m- maaiveld werd geen grondwater aangetroffen.
Er wordt op gewezen dat deze waarnemingen momentopnamen zijn en dat onder invloed van seizoensafhankelijke factoren grotere fluctuaties mogelijk zijn.
Verkennend bodemonderzoek
Bodemsamenstelling en hydrologische gegevens
De onderzoekslocatie is gelegen tussen de Benzenraderbreuk en de Laurensbergbreuk op een hoogte van ca. 185 m +NAP.
Aan het maaiveld bevindt zich een matig goed doorlatende deklaag van ca. 5 meter dik bestaande uit fijne leemlagen. Onder deze deklaag is een hard tot zacht, fijn tot grof korreling kalksteenpakket met een dikte van circa 45 meter aanwezig (formaties van Houthem, Maastricht en Gulpen). Onder het kalksteenpakket zijn glauconietrijke en siltige zanden (kleihoudend) met een dikte van ca. 155 meter aanwezig.
De kleilagen binnen voornoemd pakket zijn echter plaatselijk zandig ontwikkeld of erg dun (minder dan 5 meter), waardoor deze niet als geheel afsluitend worden beschouwd. Onder deze weinig doorlatende laag bevindt zich het tweede watervoerende pakket, bestaande uit kalksteen (Formaties van Houthem, Maastricht en Gulpen). De dikte van dit pakket bedraagt circa 100 meter.
Omtrent de geohydrologische situatie is bekend dat het grondwater stijghoogtes bereikt van circa 145 m+NAP. De grondwaterstand op de onderzoekslocatie bevindt zich dan ook op meer dan 5 m-mv.
Gelet op het vroegere en huidige gebruik van het terrein, het historisch onderzoek en de terreininspectie luidt de onderzoekshypothese, dat er geen bodemverontreinigde activiteiten hebben plaatsgevonden, oftewel dat de locatie als "onverdacht" kan worden beschouwd.
Conclusie onderzoek
Zintuiglijk zijn er tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden bodemvreemde materialen aangetroffen. Bij genoemde bodemvreemde materialen moet men denken aan sporadische bijmengingen met kooltjes.
Gelet op het vroegere en huidige gebruik van het terrein, het historisch onderzoek en de terreininspectie kan worden geconcludeerd dat er geen bodemverontreinigde activiteiten hebben plaatsgevonden, oftewel dat de locatie als "onverdacht" kan worden beschouwd.
Voor wat betreft de onderzoekslocatie zijn er geen aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Bovengrond
De bovengrond, van de onderzoekslocatie is onderzocht in de grondmengmonsters 1 en 2. Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 2 blijkt, dat de concentratie cadmium de achtergrondwaarde (AW 2000) overschrijdt. De concentraties van de overige onderzochte parameters overschrijden niet de achtergrondwaarden.
De aangetroffen concentratie cadmium is van dien aard dat deze licht verhoogde concentratie als niet relevant kan worden beschouwd.
Op basis van het Besluit Bodemkwaliteit kan de kwaliteit van de bovengrond als klasse wonen beschouwd worden.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vormen de aangetroffen concentraties in de bovengrond, ons inziens, geen belemmeringen voor de voorgenomen gebruik.
Ondergrond
Analytisch voldoet grondmengmonster 3 aan de achtergrondwaarden (AW2000).
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vormen de aangetroffen concentraties in de ondergrond, ons inziens, geen belemmeringen voor de voorgenomen gebruik.
Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbest verdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het historisch bodemonderzoek is geen verder onderzoek naar asbest verricht.
3.2.3 Luchtkwaliteit
Nieuwe Wet luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. Met het inwerking treden hiervan is het tot dan toe geldende “Besluit luchtkwaliteit 2005” ingetrokken. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.
Uitvoeringsregels
Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:
- Algemene Maatregel van Bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
- Ministeriële regeling: "Niet in betekenende mate" (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
- Ministeriële regeling "Beoordeling luchtkwaliteit 2007" (Stcrt. 2007, 220).
- Ministeriële regeling "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007" (Stcrt. 2007, 218).
In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
In de NSL is de nibm (“niet in betekenende mate”) 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 . In de Regeling nibm is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit nibm en een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Voor bijvoorbeeld een woonwijk bestaande uit 500 woningen en één ontsluitingsweg geldt dat deze nibm bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Aangezien er in het onderhavige geval sprake is van een woningbouwplan bestaande uit 10 woningen die gelegen zijn aan één ontsluitingsweg kan geconcludeerd worden dat het bouwplan nibm bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve géén belemmering.
3.2.4 Externe veiligheid
In het kader van externe veiligheid zijn de volgende invalshoeken relevant:
- Externe veiligheid als gevolg van vervoer over de weg.
- Externe veiligheid bij inrichtingen.
Het bouwplan is getoetst aan de zogenaamde “Risicokaart Limburg”. De Risicokaart Limburg geeft inzicht in de in de omgeving van de planlocatie gelegen risicovolle inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen.
Uit de Risicokaart Limburg blijkt dat de projectlocatie niet in de nabijheid van risicovolle inrichtingen danwel transportroutes van gevaarlijke stoffen is gelegen. Nader onderzoek in het kader van externe veiligheid wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
3.2.5 Bedrijven en milieuzonering
In de directe omgeving van het voorgestane initiatief zijn gelegen:
- een vee- en akkerbouwbedrijf;
- een garagebedrijf met verfspuiterij.
In onderstaande afbeelding zijn de milieucontouren in kaart gebracht. De ingetekende milieucirkels van het garagebedrijf met verfspuiterij zijn 30,0 meter en 50,0 meter. De milieucirkel van het vee- en akkerbouwbedrijg blijft voldoende van het plangebied verwijderd (zie onderstaande afbeelding).
De milieucontouren reiken niet tot aan de woningen, danwel de achtertuinen. Aangezien het plangebied van onderhavige bestemmingsplan reikt tot aan de achterzijde van de tuinen, vallen de milieucontouren van deze bedrijven tevens buiten het plangebied.
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van mogelijke milieuhinder van bovengenoemde bedrijven.
3.3 Water
3.3.1 Watertoets
Sinds 1 november 2003 is de Watertoets van toepassing voor alle ruimtelijke plannen en besluiten in Nederland. De watertoets is een procesinstrument met als doel om te komen tot een betere inbreng van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
De kern bestaat uit een set van procedure afspraken, vormvereisten en inhoudelijke aandachtspunten en wordt toegepast binnen de bestaande procedures en regelgeving.
Voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en besluiten, met name gemeenten en waterschappen, is het van belang om te weten dat de provincie toeziet of in ruimtelijke plannen en besluiten aan de watertoets gevolg wordt en is gegeven. De watertoets is onder meer van toepassing op bestemmingsplannen (inclusief uitwerkings- en wijzigingsplannen). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient de watertoets uit te voeren en de uitkomsten daarvan aan te geven in een waterparagraaf.
In opdracht van Nouville Ontwikkeling BV heeft Grontmij | Groen-planning B.v. in maart 2010 de waterparagraaf opgesteld voor dit bestemmingsplan (kenmerk: 25265/3019/tvdk/tvh).
3.3.2 Waterparagraaf
Huidige situatie
De nieuwe uitbreidingsfase van woonwijk In Gen Hunsch ligt ingesloten tussen de Klaverweerd en de Hunsstraat. Het plangebied heeft een oppervlak van circa 0,7 ha. Het maaiveld ter plaatse van het plangebied ligt op ongeveer 185 m +NAP (bron: AHN Nederland).
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen TNO peilbuizen beschikbaar. Op basis van REGIS (REGIS Limburg II.1) kan ter plaatse van het plangebied een grondwaterstand van circa 143 m +NAP worden verwacht, overeenkomend met circa 42 m-mv. Tot een diepte van circa 3 m-mv bestaat de bodem met name uit löss. In het "Ontwerp rioleringsplan in Gen Hunsch-Ubachsberg" (Oranjewoud, 24 maart 1997, doc.nr.: 2722- 44104) is de doorlatendheid van de löss bepaald. Uit de metingen blijkt een doorlatendheid van 0,01 m/dag. Het betreft hier een slechte doorlatendheid.
In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater of zaksloot aanwezig.
De afwatering van het hemelwater van fasen 1 en 2 vindt plaats middels een HWA naar een infiltratievoorziening met een overstort op het riool. Bij de dimensionering van het infiltratiesysteem is rekening gehouden met een overstortfrequentie op het riool van eenmaal per jaar. De infiltratievoorziening is gedimensioneerd voor de deelgebieden west en oost. In de huidige situatie is in totaal 2.800 m2 verharding van de openbare ruimte en 24 woningen met een dakoppervlak circa 720 m2 op het infiltratiesysteem aangesloten. Het huidige nieuwbouwplan maakt hier nog geen deel van uit.
De infiltratievoorziening heeft een totale inhoud van 230 m3 . Het maaiveldniveau ter plaatse van de infiltratievoorziening ligt op 186,5 m +NAP en de bodem van de infiltratievoorziening ligt op 180,5 m +NAP. De dekking van de infiltratievoorziening bedraagt 1 m. De infiltratievoorziening is gevuld met silex 40-90. Dit materiaal heeft een bergingscapaciteit van 45 á 50 %.
Bij de aanleg van de infiltratievoorziening is doorgegraven tot een zandlaag, waardoor de onderzijde van de infiltratievoorziening in een beter doorlatende zandlaag ligt. De doorlatendheid van deze zandlaag is destijds niet bepaald, maar de verwachting is dat deze zandlaag matig tot goed doorlatend is, aangezien uit toelichting van de gemeente Voerendaal blijkt dat de infiltratievoorziening altijd goed heeft gefunctioneerd. Periodiek wordt de overstortput ter plaatse van de infiltratievoorziening gecontroleerd. Ook na veel regenval is geen water in de put aanwezig. Tevens is er in het verleden nooit wateroverlast geconstateerd.
Beleidskader en locatiekeuze
Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in de Vierde Nota Waterhuishouding van de rijksoverheid, het ProvinciaalOmgevingsplan Limburg (POL), de notitie 'Plaats voor water' van Provincie Limburg, het waterbeheersplan van het waterschap Roer en Overmaas en het beleid van de gemeente Voerendaal.
In het kort schrijven al deze plannen voor, dat een meer duurzaam watersysteem moet ontstaan, waarbij neerslag zoveel mogelijk moet worden vastgehouden op de plaats waar het valt, daarna moet worden geborgen en als het echt niet anders kan, moet worden afgevoerd.
Voor het onderhavige inbreidingsplan wordt door de waterbeheerders een ondergrens gehanteerd. Plannen met een bebouwd en/of verhard oppervlak kleiner dan 1000 m2 hoeven het proces van de watertoets niet te doorlopen. Het verhard oppervlak in het plan is kleiner dan 1.000 m2 (zie tabel 4.1).
Voor plannen met een grond-, dakoppervlak en/of verhard oppervlak tot 1000 m2 , waarin het waterhuishoudkundige belang alleen is gelegen in aspecten van duurzaam stedelijk waterbeheer, geldt het algemene advies van het watertoetsloket dat deze maatregelen ook zoveel mogelijk worden toegepast (afkoppelen van regenwater en infiltratie in de bodem, inclusief de beslisbomen "Verantwoord afkoppelen van regenwater" van de provincie Limburg en waterschappen) (Toepassingsbereik ruimtelijke plannen en "ondergrens" watertoets, Waterschap Roer en Overmaas, 1 maart 2005)
Toekomstige situatie
Planontwikkeling
Aan de Klaverweerd is men voornemens een tiental nieuwe woningen te plaatsen. Het betretf 8 twee onder 1 kap en 2 vrijstaande woningen. Het totale oppervlak van de bouwpercelen bedraagt circa 1.720 m2. Het verharde oppervlak is weergegeven in tabel 4.1.
Toekomstige afwatering
Gezien de diepe grondwaterstand wordt aan de eisen in het kader van de drooglegging (minimaal 0,5 meter ten opzichte van bouwpeil en 0,7 meter ten opzichte van het wegpeil) ruim voldaan.
Hemelwater
Het belangrijkste uitgangspunt van de waterbeheerders is het zoveel mogelijk vasthouden en infiltreren van regenwater binnen het plangebied. Het opvangen en infiltreren van regenwater kan worden onderverdeeld in een drietal hoofdcategorieën:
1. infiltratie;
2. bergen en vertraagd afvoeren naar het oppervlaktewater;
3. afvoeren via het gemeentelijk rioolstelsel naar de RWZI.
In overleg met de gemeente Voerendaal is besloten om het verhard oppervlak van de nieuwe woningen aan te sluiten op de bestaande infiltratievoorziening. Deze voorziening heeft een totale inhoud van 230 m3 , waarvan circa 50 % benut kan worden voor berging, zijnde 115 m3. In totaal wordt in de nieuwe situatie 4.360 m2 (2.800 + 720+ 840 m2) verhard oppervlak aangesloten op de infiltratievoorziening. De infiltratievoorziening heeft met de nieuwe inbreidingslocatie erbij een totale berging van 26 mm en stort eenmaal per jaar over naar het gemeentelijk riool.
Het hemelwater is afkomstig van het dakoppervlak en tuinverhardingen. Het hemelwater van het dakoppervlak en de tuinverharding kan als schoon worden beschouwd. Voor het infiltreren van het hemelwater hoeven geen aanvullende zuiveringsmaatregelen genomen te worden. Om dit water ook daadwerkelijk schoon te houden, wordt bij de bouw rekening gehouden met het gebruik van niet-uitloogbare materialen, zoals aangegeven in DuBo.
3.4 Archeologie
Door BAAC bv is in februari 2010 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (rapportnummer V-09.0368) door middel van boringen uitgevoerd ter plaatse van de onderhavige locatie ten einde inzicht te krijgen in de archeologische waarden in het gebied (zie bijlage 5 Archeologisch bureauonderzoek eninventariserend veldonderzoek (V-09.0368)).
Tijdens het onderzoek dienen de onderzoeksvragen zoals gesteld in het Plan van Aanpak te worden beantwoord:
Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja. Zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan?
Er zijn geen bekende archeologische waarden in het plangebied aanwezig. Vlak naast het plangebied is in 2004 middeleeuws aardewerk aangetroffen. De bodem ter plaatse was echter in belangrijke mate verstoord.
Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied?
In het plangebied worden bergbrikgronden verwacht.
Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied?
Uit het bureauonderzoek blijkt dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt voor het aantreffen van archeologische resten (nederzettingen en grafvelden) uit de steentijden, de late prehistorie, de Romeinse periode en de vroege middeleeuwen, gekenmerkt door eens strooiing van vuursteen of aardewerk en/of (al dan niet) verbrand bot. Voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd geldt een lage verwachting, aangezien het plangebied zich (net) buiten de oude dorpskern van Ubachsberg bevindt.
Hoe is de bodemopbouw en is deze nog intact?
Uit het veldonderzoek bleek dat de bodem in het volledige plangebied effectief is verstoord tot op een diepte van 60 tot 110 cm. Hierdoor kan worden verwacht dat eventueel aanwezige sporen in het plangebied door deze verstoring zullen zijn aangetast en verdwenen.
Is vervolgonderzoek nodig om de door het bureauonderzoek en verkennend booronderzoek in beeld gebrachte gebieden met een archeologische verwachting en een intact bodemprofiel nader te onderzoeken en zo ja, in welke vorm?
Gezien de belangrijke mate van verstoring in het plangebied komt de hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de steentijden t/m de vroege middeleeuwen te vervallen. Vervolgonderzoek in het plangebied wordt niet noodzakelijk geacht.
Dit selectieadvies dient beoordeeld te worden door het bevoegde gezag wat zal leiden tot een selectiebesluit. Na dit besluit kan aan worden gevangen met de bodemverstorende activiteiten. Bij het aantreffen van eventuele waarden dient men hiervan melding te maken bij de Minister conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Voor de volledige resultaten wordt verwezen naar het archeologisch onderzoek van BAAC dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is bijgevoegd (Bijlage 5 Archeologischbureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (V-09.0368)).
3.5 Ecologie
In 2009 heeft Groen-planning een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de onderhavige locatie. De locatie is bezocht en de flora en fauna is geïnventariseerd. Het onderzoek heeft een goed beeld gebracht va de natuurwaarden in het plangebied. Eventueel aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De aanvraag van een eventuele ontheffing is niet aan de orde.
Conform de zorgplicht artikel 2 lid 1 en 2 van de Flora- en faunawet, wordt geadviseerd ter voorkoming van broedende vogels in aangrenzende beplantingen, te starten met de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen. Concreet houdt dit in dat het bouwrijp maken start in de periode 15 augustus tot en met 1 maart.
De ecologische quickscan van Groen-planning van oktober 2009 met projectnummer 3019 is als bijlage bij dit bestemmingsplan bijgevoegd (Bijlage 4 Onderzoekbeschermde flora en fauna In Gen Hunsch (3019).
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Planvorming
In de toekomstige situatie (zie onderstaand inrichtingsplan) zullen binnen de projectlocatie 10 woningen worden gebouwd. Te weten 8 levensloopbestendige woningen geschikt voor senioren en starters en 2 bouwkavels.
4.2 Stedenbouwkundige Inpassing In De Omgeving
In Ubachsberg is de uitbreidingswijk “In gen Hunsch” in een aantal opeenvolgende fasen gerealiseerd. In de eerste fase zijn levensloopbestendige, huurwoningen en een aantal grotere gezinswoningen gebouwd. In de tweede fase zijn bungalows en geschakelde woningen gerealiseerd. Door typerende materiaalkeuze en detailleringen heeft de wijk een rustige uitstraling gekregen. Om dit uitgangspunt te waarborgen en de laatste fase niet te laten afwijken van de ingeslagen weg is ook voor de laatste fase de voorhanden materialisering als uitgangspunt gekozen. De woningen moeten gerealiseerd worden in een lichtgele baksteen en de kapvormen moeten worden afgestemd op de omliggende woningen van het uitbreidingsplan. Het thema van “gedrukte” kapvormen (verdieping gedeeltelijk in de kap) is ook voor dit plandeel uitgangspunt. Dakoverstekken, gootdetailleringen en metseldetails moeten worden afgestemd op de bestaande woningen die in 1997/98 en in 2003 gerealiseerd zijn. Bij de planbegrenzing is rekening gehouden met de hindercirkels van de bestaande bebouwing.
4.3 Verkeer En Parkeren
Verkeer
De woningen worden gesitueerd aan de Klaverweerd, waardoor de infrastructuur reeds aanwezig is. De Klaverweerd wordt ontsloten via de Kerkstraat, de doorgaande weg, die voor de verdere ontsluiting zorgt.
Het onderhavige bouwplan heeft dan ook geen dusdanig effect op de verkeerssituatie dat fysieke aanpassingen aan de omliggende wegen noodzakelijk zijn. Naar verwachting zal er géén sprake zijn van een significante toename van de verkeersstromen van en naar de locatie.
Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de uitbreiding geen nadelige effecten heeft voor de verkeersafwikkeling, veiligheid en leefbaarheid in de omgeving van het plangebied.
Parkeren
Het parkeren wordt deels opgevangen op het privéterrein en deels in het openbaar gebied. Alle woningen hebben opstelruimte voor hun eigen garage. Afhankelijk van de situatie is hier ruimte voor 1 of 2 auto's.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een parkeerbalans opgesteld op basis van de gegevens van de ASVV2004 (CROW). Voor onderhavige locatie, welke kan worden gekwalificeerd als "matig stedelijk", geldt een parkeernorm van 1,7 voor een middeldure woning in 'rest bebouwde kom'.
Het plangebied voorziet in totaal in 10 woningen. Dit betekent dat er minimaal 17 parkeerplaatsen benodigd zijn.
De ASVV2004 (CROW) geeft aan dat een woning met garage en enkele oprit, als één parkeerplaats moet worden geteld. Alle woningen zijn voorzien van een dergelijke "enkele oprit en garage". Daarnaast zullen er 9 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gerealiseerd ten behoeve van dit plan. In totaal worden er dus 19 parkeerplaatsen gerealiseerd, hiermee wordt ruim voldaan aan de gestelde parkeernorm van 1,7.
4.4 Juridische Regeling
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de eerste plaats in het juridisch kader waarbinnen de nieuwbouwontwikkeling mogelijk gemaakt dient te worden. Daarnaast dient het plan ook om op termijn, wanneer men over gaat tot realisatie, te kunnen handhaven.
4.4.1 Systematiek juridische regeling
Het op te stellen bestemmingsplan zal voorzien in een juridische regeling die in het gebruik door burgers en door de gemeente voldoende flexibiliteit biedt, maar binnen duidelijke juridische kaders, waardoor de aan het plan te verbinden rechtszekerheid niet in het geding komt. Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, verbeelding en toelichting.
4.4.2 Verbeelding
Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2008 als uitgangspunt gehanteerd. SVBP2008 staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2008. In de SVBP2008 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven.
De gronden behorend tot onderhavig bestemmingsplan zijn op de verbeelding begrensd door de plangrens. Binnen het plangebied is de bestemming “Wonen” toegekend. De bestemming op de verbeelding is in de planregels aangevuld met bouw- en gebruiksregels. De materiële inhoud van de bestemming is opgenomen in de planregels.
4.4.3 Toelichting
Hoewel de plantoelichting juridisch niet bindend is, vormt zij de basis voor het bestemmingsplan. Het beleid dat ten grondslag ligt aan de bestemming en het gebruik van de gronden binnen het plangebied, is in de toelichting onderbouwd.
4.4.4 Planregels
In de planregels wordt het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de bebouwing binnen het plangebied geregeld. De planregels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen (artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de regels omtrent de afzonderlijke bestemming “Wonen” (artikel 3), hoofdstuk 3 bevat de algemene regels zoals, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden (artikel 4 t/m 6) en hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregels (artikel 7 en 8).
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1: begrippen; de in de planregels gebezigde begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.
Artikel 2: wijze van meten; een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3: de bestemmingen. Het onderhavige bestemmingsplan bestaat uit één bestemming: Wonen (artikel 3). Deze bestemming is opgebouwd uit:
- bestemmingsomschrijving, om het toegelaten gebruik te verduidelijken;
- bouwregels, onderscheiden naar hoofdgebouwen (woningen), aangebouwde bijgebouwen en andere bouwwerken;
- nadere eisen, voor zover aan de orde;
- afwijken van de bouwregels, voor zover aan de orde.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 4: anti-dubbeltelbepaling. Deze bepaling is erop gericht om grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog uitvoering kan worden gegeven, niet dubbel te kunnen laten tellen, waardoor er onbedoeld meer woningen gerealiseerd kunnen worden.
Artikel 5: algemene afwijkingsregels. Deze bepaling betreft de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om in voorkomend geval en binnen de in het artikel aangegeven grenzen afwijking van het plan te verlenen.
Artikel 6: overige regels zoals verwijzing naar andere regelingen; hier wordt verwezen naar de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan geldende wettelijke regelingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 6: overgangsrecht; overgangsbepalingen met betrekking tot bebouwing resp. het gebruik van gronden en opstallen.
Artikel 8: slotregel: dit artikel geeft de titel van de planregels aan.
Hoofdstuk 5 Economische- En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.
Onderhavig project betreft een initiatief van Nouville Ontwikkeling. Nouville Ontwikkeling zal het project ook financieren en derhalve zal het project voor de gemeente Voerendaal géén financiële consequenties hebben. De gemeente acht de economische uitvoerbaarheid voldoende gewaarborgd. Dit alles is ook vastgelegd in een door de Nouville Ontwikkeling en de gemeente Voerendaal afgesloten exploitaitieovereenkomst.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Inspraak
Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Voerendaal heeft het voorontwerp bestemmingsplan zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze inspraaktermijn zijn geen inspraakreacties op het plan ingediend.
Overleg ex artikel 3.1.1
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp bestemmingsplan naar alle betrokken instanties gestuurd:
- VROM;
- Provincie Limburg;
- Waterschap Roer en Overmaas.
Deze instanties hebben het voorontwerp bestemmingsplan beoordeeld en dit gaf geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. De reacties zijn in Bijlage 1 Reactiesvooroverleg bijgevoegd.
Zienswijzen
Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is zoals opgenomen in artikel 3.8 Wro de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen, waarbinnen eenieder schriftelijk zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken.
Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Reacties Vooroverleg
Bijlage 1 Reacties vooroverleg
Bijlage 2 Resultaten Grondonderzoek En Funderingsadvies (Vh-5573-01)
Bijlage 2 Resultaten grondonderzoek en funderingsadvies (VH-5573-01)
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Bouwplan In Gen Hunsch Aan De Weg Klaverweerd Ong. Te Ubachsberg (10/00847/v/e/hw)
Bijlage 4 Onderzoek Beschermde Flora En Fauna In Gen Hunsch (3019)
Bijlage 4 Onderzoek beschermde flora en fauna In Gen Hunsch (3019)
Bijlage 5 Archeologisch Bureauonderzoek En Inventariserend Veldonderzoek (V-09.0368)
Bijlage 5 Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (V-09.0368)
Bijlage 6 Reactie Provincie Limburg
Bijlage 6 Reactie Provincie Limburg