KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Relatie Bestemmingsplannen
Artikel 2 Gewijzigde Regels
Artikel 3 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Agrarisch
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden
Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Natuur - Natuurontwikkeling
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Achtergrond
1.3 Doel
1.4 Ligging Plangebied
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Sectorale Aspecten
3.1 Natuur En Landschap
3.2 Archeologie En Cultuurhistorie
3.3 Verkeer En Parkeren
3.4 Bodem - En Grondwater
3.5 Water
3.6 Geluid
3.7 Luchtkwaliteit
3.8 Bedrijven En Milieuzonering
3.9 Externe Veiligheid
3.10 Overige Aspecten
Hoofdstuk 4 Juridische Planopzet
4.1 Algemeen
4.2 Opzet Herziening
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.3 Handhaving
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Ontwerpbestemmingsplan
6.3 Vastgesteld Bestemmingsplan
Bijlage 1 Verbeelding

Paraplubestemmingsplan hoogzitten

Bestemmingsplan - Gemeente Voerendaal

Ontwerp op 31-10-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Relatie Bestemmingsplannen

  1. a. Op dit plan zijn de regels van het geheel onherroepelijk vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van de gemeente Voerendaal van 2014-11-13 met identificatie NL.IMRO.0986.BPbuitengebied2013-VG02 van toepassing, met inachtneming van de in deze regels beschreven wijzigingen.
  2. b. De in dit bestemmingsplan genoemde wijzigingen van de regels gelden als een partiële herziening van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van de gemeente Voerendaal van 2014-11-13 met identificatie NL.IMRO.0986.BPbuitengebied2013-VG02.

Artikel 2 Gewijzigde Regels

  1. a. Als in dit bestemmingsplan regels worden gewijzigd, verwijderd of toegevoegd en daarbij wordt verwezen naar artikelen, leden en subleden, worden daarmee bedoeld de artikelen, leden en subleden zoals ze zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van de gemeente Voerendaal van 2014-11-13 met identificatie NL.IMRO.0986.BPbuitengebied2013-VG02.
  2. b. Als in dit bestemmingsplan regels worden verwijderd of toegevoegd, worden daarmee impliciet de overige artikelen, leden, subleden en overige opsommingen vernummerd met inachtneming van de in dit bestemmingsplan opgenomen wijzigingen.
  3. c. Als binnen de genoemde bestemmingen regels worden gewijzigd, blijven binnen die bestemmingen de overige regels ongewijzigd als deze niet expliciet zijn benoemd.

Artikel 3 Begrippen

3.1 plan

het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan hoogzitten' van de gemeente Voerendaal met idenficatienummer NL.IMRO.0889.bphoogzit-ON01 van de gemeente Voerendaal.

3.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

3.3 aanzitruimte

de vloeroppervlakte van de verblijfsruimte van een hoogzit, waarbij de bevestiging op palen, de ladder en het dak buiten beschouwing worden gelaten'.

3.4 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

3.5 fauna migratievoorziening

een voorziening (zoals faunaduiker, ecoduct, wildtunnel) voor dieren om ongedwongen en op een veilige een barrière te passeren.

3.6 hoogzit

een uitkijkpunt op agrarische gronden of in de natuur voor het waarnemen en afschieten van wilde dieren, hieronder worden mede begrepen (open) aanzitladders.

3.7 woning

gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, beheersverordening of een omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Agrarisch

De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013l', voor de bestemming 'Agrarisch' (artikel 4) worden als volgt aangevuld met:

4.1 Bestemmingsomschrijving

Artikellid 4.1.1 - Bestemmingsomschrijving, met de volgende tekst:

8. faunabeheer.

4.2 Bouwregels

Artikellid 4.2.2., onder d. met de volgende tekst:

Op de voor 'Agarisch' aangewezen gronden is het plaatsen van hoogzitten ten behoeve van het observeren en jagen op wilde dieren toegestaan, onder de voorwaarden dat:

  1. a. de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt'.
  2. b. de oppervlakte van de aanzitruimte maximaal 9 m² bedraagt;
  3. c. binnen 200 meter van een woning of feitelijk bebouwde kom op basis van privacy- en veiligheidsoverwegingen geen hoogzit mag worden geplaatst;
  4. d. de hoogzit wordt ingepast in het landschap door gebruik te maken van bedekte natuurlijke kleuren;
  5. e. een hoogzit op minimaal 300 meter van een faunamigratievoorziening wordt gesitueerd;
  6. f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat.

Artikellid 4.2.6met de volgende tekst:

Het in artikel 4.2.2 bepaalde geldt niet voor bestaande, in het verleden op legale wijze tot stand gekomen bouwwerken, welke in de bestaande situering, vorm en omvang gehandhaafd mogen worden.

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden

De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', voor de bestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 6) worden als volgt aangevuld met:

5.1 Bestemmingsomschrijving

Artikellid 6.1.1 - Bestemmingsomschrijving, met de volgende tekst:

4. faunabeheer.

5.2 Bouwregels

Artikellid 6.2.2., onder c. met de volgende tekst:

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden is het plaatsen van hoogzitten ten behoeve van het observeren en jagen op wilde dieren toegestaan, onder de voorwaarden dat:

  1. a. de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt'.
  2. b. de oppervlakte van de aanzitruimte maximaal 9 m² bedraagt;
  3. c. binnen 200 meter van een woning of feitelijk bebouwde kom op basis van privacy- en veiligheidsoverwegingen geen hoogzit mag worden geplaatst;
  4. d. de hoogzit wordt ingepast in het landschap door gebruik te maken van bedekte natuurlijke kleuren;
  5. e. een hoogzit op minimaal 300 meter van een faunamigratievoorziening wordt gesitueerd;
  6. f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat.

Artikellid 6.2.6 - bestaande bouwwerken,met de volgende tekst:

Het in artikel 6.2.2 bepaalde geldt niet voor bestaande, in het verleden op legale wijze tot stand gekomen bouwwerken, welke in de bestaande situering, vorm en omvang gehandhaafd mogen worden.

Artikel 6 Natuur

De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', voor de bestemming 'Natuur' (artikel 13) worden als volgt aangevuld met:

6.1 Bestemmingsomschrijving

Artikellid 13.1.1 - Bestemmingsomschrijving, met de volgende tekst:

4. faunabeheer.

6.2 Bouwregels

Artikellid 13.2.3 - bestaande bouwwerken, met de volgende tekst:

Het in artikel 13.2.1 en 13.2.2 bepaalde geldt niet voor:

  1. a. bestaande, in het verleden op legale wijze tot stand gekomen bouwwerken welke in de bestaande situering, vorm en omvang gehandhaafd mogen worden;
  2. b. een hoogzit, ten behoeve van het observeren en jagen op wilde dieren is toegestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt'.
    2. 2. de oppervlakte van de aanzitruimte maximaal 9 m² bedraagt;
    3. 3. binnen 200 meter van een woning of feitelijk bebouwde kom op basis van privacy- en veiligheidsoverwegingen geen hoogzit mag worden geplaatst;
    4. 4. de hoogzit wordt ingepast in het landschap door gebruik te maken van bedekte natuurlijke kleuren;
    5. 5. een hoogzit op minimaal 300 meter van een faunamigratievoorziening wordt gesitueerd;
    6. 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat.

Artikel 7 Natuur - Natuurontwikkeling

De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', voor de bestemming 'Natuur - Natuurontwikkeling' (artikel 14) worden als volgt aangevuld met;

7.1 Bestemmingsomschrijving

Artikellid 14.1.1 - Bestemmingsomschrijving, met de volgende tekst:

met daaraan ondergeschikt:

1. faunabeheer.

Artikellid 14.2.3 - bestaande bouwwerken, met de volgende tekst:

Het in artikel 14.2.1 en 14.2.2 bepaalde geldt niet voor:

  1. a. bestaande, in het verleden op legale wijze tot stand gekomen bouwwerken welke in de bestaande situering, vorm en omvang gehandhaafd mogen worden;
  2. b. een hoogzit, ten behoeve van het observeren en jagen op wilde dieren is toegestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt'.
    2. 2. de oppervlakte van de aanzitruimte maximaal 9 m² bedraagt;
    3. 3. binnen 200 meter van een woning of feitelijk bebouwde kom op basis van privacy- en veiligheidsoverwegingen geen hoogzit mag worden geplaatst;
    4. 4. de hoogzit wordt ingepast in het landschap door gebruik te maken van bedekte natuurlijke kleuren;
    5. 5. een hoogzit op minimaal 300 meter van een faunamigratievoorziening wordt gesitueerd;
    6. 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan hoogzitten'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van de gemeente Voerendaal vindt jacht en natuurobservatie plaats. Hiervoor wordt onder meer gebruik gemaakt van mobiele of permanente hoogzitten. Daaronder vallen zowel (open of gesloten) hoogzit bouwwerken als permanente (open) aanzitladders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPhoogzit-ON01_0001.png"

Afbeelding 1.1: voorbeelden van een hoogzit en aanzitladder

Een hoogzit betreft een object dat afhankelijk van aard en omvang aan te merken is als een bouwwerk, geen gebouwen zijnde of als een gebouw, waarvoor voor de bouwen een omgevingsvergunning bouwen is vereist. Bovendien is een hoogzit uitsluitend toegestaan als het past binnen de toegelaten gebruiksactiviteiten volgens de vigerende bestemmingsplannen en/of beheersverordeningen.

Volgens artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) wordt onder bouwen verstaan: "plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten”. En is het op grond van artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wabo namelijk verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het (ver)bouwen van een bouwwerk.

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit geldt bovendien het limitatief-imperatief stelsel van de Wabo. Dit betekent dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning alleen mag weigeren via één van de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid Wabo. Dit is onder meer, wanneer de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening. Is door het bouwen ook sprake van gebruik dat planologisch niet is toegestaan? Dan is van rechtswege een omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik nodig.

De gemeente Voerendaal brengt een paraplubestemmingsplan in procedure om een adequate juridisch-planologische regeling te laten gelden voor het bouwen en gebruiken van een hoogzit in het buitengebied van Voerendaal op de gronden met de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden', 'Natuur' en 'Natuur - Natuurontwikkeling'.

1.2 Achtergrond

In het kader van faunabeheer vindt in Nederland jacht plaats. Dit enerzijds om grote populaties van bepaalde dieren te voorkomen (beheer van soorten), anderzijds om schade aan belangrijk geachte flora en fauna of infrastructuur te voorkomen (schadebestrijding). Beheerjacht en schadebestrijding vinden in Nederland uitsluitend plaats op basis van faunabeheerplannen, die door faunabeheereenheden worden opgesteld voor het beheer van soorten en het voorkomen en bestrijden van schade aan de belangen zoals vermeld in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb).

Voor het uitvoeren van het beheer met het geweer is in sommige gevallen het plaatsen van hoogzitten, zowel open ladderzitjes als de wat grotere gesloten hoogzitten (al dan niet op een verrijdbaar chassis, zodat ook bij slecht weer er beheer kan plaatsvinden) onontbeerlijk, omdat er anders geen veilig schot kan worden gelost (de kogel moet richting de aarde geschoten worden).

De Wnb is per 1 januari 2017 in werking getreden, als vervanging van de Flora en faunawet. Het primaire uitgangspunt van deze wet is bescherming van soorten met de mogelijkheid in te grijpen in de stand van diersoorten vanwege een redelijk doel. Enkele uitzonderingen daargelaten zijn alle in het wild levende vogels en zoogdieren die van nature in Nederland voorkomen in principe beschermd. De zorgplicht is algemeen van toepassing op iedere soort ongeacht de beschermingsstatus.

Beheerjacht en schadebestrijding worden uitgevoerd en gecoördineerd door wildbeheereenheden en hun leden in Nederland volgens de Wnb op basis van ontheffingen, opdrachten (voorheen aanwijzingen van diersoorten) of vrijstelling van bepaalde diersoorten, die verleend worden door de provincies op basis van de goedgekeurde faunabeheerplannen van de faunabeheereenheden door de provincies of op grond van het eigen provinciale faunabeleid. Ook de minister kan diersoorten vrijstellen, als deze in het gehele land veel schade veroorzaken; de provincies kunnen dat doen op provinciaal niveau.

Jacht op basis van het faunabeheerplan geschiedt als er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Schadebestrijding wordt noodzakelijk geacht in geval van:

a. belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of

b. schade aan de (wilde) fauna.

In de Wnb hebben faunabeheereenheden zijn belangrijk bij de uitvoering van het planmatige faunabeheer. Faunabeheereenheden zijn samenwerkingsverbanden van jachthouders en maatschappelijke organisaties.

De Faunabeheereenheid Limburg (FBE Limburg) heeft een coördinerende rol bij het beheer, voorkómen en bestrijden van schade veroorzaakt door meerdere inheemse en uitheemse beschermde diersoorten. Door het opstellen van het Faunabeheerplan streeft de Faunabeheereenheid er naar op gecoördineerde wijze uitvoering te geven aan deze taken.

Grondeigenaren maken vanuit het grondwettelijk eigendomsrecht aanspraak op het jachtrecht. Iedere grondeigenaar is in beginsel jachthouder. Dat wil niet zeggen dat deze dat zelf uitvoert en of uit moet voeren. Door middel van pacht of verhuur kunnen de jachtrechten over gaan naar andere personen dan de eigenaar. De eigenaar doet daarbij afstand van het jachtrecht. Een jachthouder is dus niets meer of minder dan de persoon of organisatie die vanuit eigendom, pacht of huur beschikt over de jachtrechten. Het jachtrecht geeft, privaatrechtelijk, recht om maatregelen uit te voeren gedurende het jachtseizoen, ten aanzien van de voor de jacht wettelijk benoemde soorten.

Alle overige maatregelen in het kader van faunabeheer vallen onder beheer en schadebestrijding. Hiervoor is niet de jachthouder, maar de grondgebruiker (eigenaar of agrariër) verantwoordelijk. Handelingen op basis van beheer en schadebestrijding vinden plaats op basis van een grondgebruikersverklaring ten dienste van de grondgebruiker. De in de Wnb genoemde belangen hebben betrekking op de belangen van de grondgebruiker en in sommige gevallen ziet dit op maatschappelijke belangen en de verkeersveiligheid.

In het door Gedeputeerde Staten van Limburg goedgekeurde Faunabeheerplan 2020-2026 (zie hierna paragraaf 2.2.4) wordt aangegeven dat het noodzakelijk is om bij een aantal diersoorten in te grijpen en een actief beheer te voeren. Dit kan inhouden dat er dieren verstoord, gevangen en gedood moeten worden.

Sommige diersoorten mogen én kunnen alleen verantwoord geschoten worden met een kogelgeweer. Dit betreft alle hoefdieren die in het kader van beheer moeten worden geschoten (dit is een wettelijke verplichting, gebruik van een hagelgeweer voor het doden van hoefdieren is niet toegestaan). In tegenstelling tot een hagelgeweer (wat veel kleine kogeltjes verspreid, waarbij er op enige afstand al bijna geen gevaar meer is) moet er bij het gebruik van een kogelgeweer een zogeheten "kogelvang" zijn, anders bestaat het risico dat de kogel honderden meters gevaarlijk ver doorvliegt. Deze kogelvang kan van natuurlijk oorsprong zijn (een dicht bos of een heuvel) maar dit kan ook eenvoudig bereikt worden door van boven naar beneden te schieten vanaf een zogeheten "hoogzit".

Vaak staan in afstemming met lokale terreinbeheerders deze hoogzitten in of aan de rand van natuurgebieden, omdat dat de beste plek is om het gewenste en benodigde afschot te realiseren. In veel gevallen vindt het beheer van diverse diersoorten ook plaats in of aan de rand van natuurgebieden, alsook gedurende het gehele jaar, omdat anders de stand niet voldoende kan worden verlaagd.

1.3 Doel

Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van de gemeente Voerendaal biedt onvoldoende planologische mogelijkheden om binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden'. 'Natuur' en Natuur - natuurontwikkeling' een hoogzit toe te staan (bouwen en gebruiken). Dit heeft enerzijds te maken met de toegestane gebruiksactiviteiten en anderzijds met de bouwregels binnen deze bestemmingen.

Gebruiksactiviteit

In de bestemmingsomschrijving van bovengenoemde bestemmingen is geen specifieke relatie gelegd met faunabeeheer. Wel zou eventueel het faunabeheer impliciet aangemerkt kunnen worden als een vorm van:

  • behoud van de aanwezige natuurwaarden (volgens artikel 6.1.1, onder b (bestemming 'Agrarisch met waarden');
  • instandhouding van natuurlijke waarden (volgens artikel 13.1.1, onder a (bestemming 'Natuur');
  • natuurontwikkeling volgens artikel 14.1.1, onder b (bestemming 'Natuur - natuurontwikkeling').

Bouwregels

Binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden' en 'Natuur - Natuurontwikkeling' is het niet toegestaan gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen ten behoeve van faunabeheer of natuurobservatie.

Binnen de bestemming 'Natuur' is het wel toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen noodzakelijk ten behoeve van natuurbeheer met een maximale hoogte van 2,50 meter. Ook kan op basis van een binnenplanse afwijkingsbevoegheid het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 6 meter hoogte ten behoeve van natuurbeheer, mits de te beschermen natuurlijke waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad en nader geformuleerde afwegingsaspecten in acht worden genomen.

Volgens vaste jurisprudentie is een bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen of ander materiaal, die op de plaats van bestemming direct of indirect met de grond verbonden is, bedoeld om ter plaatse duurzaam te functioneren. Een tijdelijke hoogzit kan dus niet worden aangemerkt als een bouwwerk, omdat het géén constructie is om ter plaatse duurzaam te functioneren. Een permanente hoogzit wordt wel aangemerkt als een bouwwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPhoogzit-ON01_0002.png"

Afbeelding 1.3: voorbeeld van mobiele hoogzit en aanzitladder

Volgens artikel 1, lid 1 van de Woningwet is een gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een hoogzit kan daarom, afhankelijk van de bouwvorm, aangemerkt worden als een gebouw.

De gemeente wenst hoogzitten in het buitengebied rechtstreeks toe te staan (bouwen en gebruiken) onder in de planregels opgenomen voorwaarden. Deze jachthulpmiddelen (hoogzitten) worden overwegend als observatieposten benut. Het permanent plaatsen van dergelijke bouwconstructies is niet vergunningvrij en wordt getoetst bij de benodigde aanvraag omgevingsvergunning bouw waarbij onder meer wordt gekeken of toevoeging een onevenredig effect heeft op de omgeving. Daarbij wordt getoetst aan de zorgplicht voor de natuur en het flora- en faunabeleid.

Om het bouwen (plaatsen, realiseren) van hoogzitten mogelijk te maken in het buitengebied van Voerendaal worden daarom de planologische regels in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' aangepast door onderhavig paraplubestemmingsplan. Met een paraplubestemmingsplan kunnen een of meerdere specifieke beleidsonderwerpen (facetten) planologisch geregeld worden door aanpassing (aanpassing, aanvulling en/of verwijdering) van de bestemmingen die zijn aangehaald in de regels en de toelichting van dit bestemmingsplan.

1.4 Ligging Plangebied

Dit paraplubestemmingsplan geldt voor het gehele gemeentelijke buitengebied en alle daarbinnen vigerende bestemmingsplannen. Het betreft uitsluitend het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' vastgesteld door de gemeenteraad van Voerendaal op 13 november 2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPhoogzit-ON01_0003.png"

Afbeelding 1.4: ligging van de gemeente Voerendaal (binnen de zwarte randarcering)

1.5 Leeswijzer

Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleidskader en in hoofdstuk 3 de sectorale aspecten. In hoofdstuk 4 wordt de juridische planopzet beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en in hoofdstuk 6 te volgen procedure.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de randvoorwaarden vanuit het beleid van Europa, rijk, provincie, regio en gemeente. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan wordt in de volgende paragrafen het beleid kort toegelicht.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), september 2020

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR). De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet ook aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen.

In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio’s;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeemverantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

Voor dit project zijn de relevante nationale belangen:

  • bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

Beoordeling

Er is sprake van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij onderhavige ruimtelijke ontwikkeling. Er is sprake van het waarborgen van een veilige fysieke leefomgeving. Er zijn geen nationale belangen in het geding. Het plan voldoet daarmee aan het rijksbeleid zoals dit is vastgelegd in de NOVI.

2.1.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vloeit voort uit de SVIR. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Als directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

Het Barro voorziet ook in een ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.

In het Barro zijn de volgende onderwerpen opgenomen:

  • Natuurnetwerk Nederland;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet;
  • veiligheid rond Rijksvaarwegen;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • bescherming van primaire waterkeringen;
  • buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Beoordeling

Het Barro en Rarro voorzien niet in onderwerpen die op onderhavig bestemmingsplan van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor dit bestemmingsplan géén beperkingen vanuit de Barro en Rarro gelden.

2.1.3 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Hierin is onder andere het recht om te mogen jagen opgenomen. In de Wnb wordt onder jacht verstaan het ‘bemachtigen, opzettelijk doden of met het oog daarop opsporen van wild en ook het doen van pogingen daartoe’ (art. 1 lid 1 Wnb). Wild is hierbij beperkt tot 5 soorten, namelijk de in het wild levende dieren van de soorten fazant, wilde eend, houtduif, haas en konijn (art. 3.20 lid 2 Wnb). Het zijn dus in beginsel enkel deze soorten waarop legaal gejaagd mag worden. Jagen op andere soorten is in principe niet toegestaan. De jacht mag hierbij enkel worden uitgeoefend op een veld dat bestemd of geschikt is voor de jacht (art. 3.20 lid 1 jo art. 1 lid 2 Wnb) en enkel door gebruik te maken van de in de wet genoemde middelen zoals geweren en jachthonden (art. 3.21 lid 1 Wnb). Indien gebruik wordt gemaakt van een geweer dient de jager een jachtakte in bezit hebben (art. 3.26 lid 1 Wnb).

Degenen die gerechtigd zijn tot het uitoefenen van deze jacht zijn jachthouders. Dit zijn de eigenaar van de grond, de (erf)pachter of vruchtgebruiker van de grond, (tenzij het jachtrecht is voorbehouden aan de eigenaar of al is verhuurd) en degene die het jachtrecht heeft gehuurd door middel van een huurovereenkomst (art. 3.23 lid 1 Wnb). Deze personen mogen echter niet het hele jaar door jagen. De jacht is in beginsel slechts geopend tussen 15 oktober en 31 december wat betreft de fazantenhen en de haas en tussen 15 oktober en 31 januari wat betreft de fazantenhaan, de houtduif, het konijn en de wilde eend (art. 3.5 Regeling natuurbescherming). Gedurende deze tijdsperiodes mag in principe enkel worden gejaagd ná zonsopgang en vóór zonsondergang.

In de Wnb wordt aangegeven dat de jacht op wildsoorten een maatschappelijk verankering dient te hebben. Jacht dient bezien te worden in relatie met overige handelingen in het kader van beheer en schadebestrijding.

Het uitoefenen van de jacht vindt hoofdzakelijk plaats vanuit het oogpunt van benutting. Het kan echter ook noodzakelijk worden geacht om dieren te verjagen of te doden in geval deze dieren schade veroorzaken of als het beheer van de populatie van de diersoort dit vereist. Maatregelen die worden genomen om schade te voorkomen aan bijvoorbeeld gewassen of vee worden genomen in het kader van schadebestrijding. Als deze maatregelen zien op beschermde soorten is voor deze maatregelen een vrijstelling of ontheffing van de Minister van Economische Zaken of Provinciale Staten vereist. Uit het oogpunt van populatiebeheer kan het daarnaast ook nodig zijn om afschot te plegen. Vanwege onder andere een publiek belang – zoals de volksgezondheid of verkeersveiligheid – kan de omvang van populaties van diersoorten dan worden beperkt. Ook voor deze maatregelen is een ontheffing of vrijstelling van gedeputeerde staten vereist. De regeling voor schadebestrijding en populatiebeheer is opgenomen in paragraaf 3.4 Wnb en die voor de jacht in paragraaf 3.5 Wnb.

In de Wnb worden o.a. drie groepen handelingen gereguleerd welke een faunabeheerplan behoeven en waarvan de onderlinge relatie dient te worden omschreven in een faunabeheerplannen die faunabeheereenheden vaststellen voor hun werkgebied (art. 3.12 Wnb):

1. Jacht

Jacht (beheerjacht en schadebestrijding) op wildsoorten, waarvan door de plaatsing op de landelijke wildsoortenlijst is bepaald dat er sprake is van een gunstige staat van instandhouding. Bij een redelijke wildstand is duurzame benutting van wild mogelijk. De jachthouder is voorts wettelijk verplicht te zorgen voor een redelijke wildstand in zijn jachtveld en om schade, aangericht door wildsoorten, te voorkomen. Het recht van de jacht kan niet worden ingeperkt.

Onder redelijke wildstand in een gebied wordt in het kader van dit faunabeheerplan verstaan een stand waarbij:

  • de gunstige staat van instandhouding van de soort duurzaam wordt gehandhaafd;
  • erin of buiten het jachtseizoen zo min mogelijk kans is op schade veroorzaakt door wildsoorten aan erkende belangen;
  • zodra de duurzame stand in het geding komt, de jager gehouden is maatregelen te treffen opdat de stand verbeterd. Hierbij kan men denken aan biotoopverbeteringsprojecten op jachtveld of wildbeheereenheid (WBE).

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPhoogzit-ON01_0004.png"

Afbeelding 1.5: foto van jager op aanzitladder

2. Populatiebeheer

In dit kader mag alleen gehandeld worden op basis van een ontheffing, opdracht (voorheen aanwijzing) of vrijstelling als op voorhand aangetoond is dat dit noodzakelijk is vanwege de populatiegrootte, zoals beschreven in een faunabeheerplan.

3. Schade- en overlastbestrijding

Hierbij kan op basis van een (landelijke of provinciale) vrijstelling worden gehandeld, ontheffing worden verleend of een opdracht worden gegeven (voorheen aanwijzing). Een en ander moet worden onderbouwd met een faunabeheerplan. Er zijn voor de betrokken soorten geen reële alternatieven beschikbaar in de vorm van effectieve middelen of methoden om de betrokken schade te voorkomen zonder overtreding van de verbodsbepalingen, bijvoorbeeld middelen voor het weghouden of verjagen van de betrokken vogels en andere dieren.

Verjagen en weren is meestal bij alle vogels en zoogdieren toegestaan om belangrijke schade te voorkomen, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is.

De uitoefening van de jacht, populatiebeheer en schadebestrijding moeten overeenkomstig het faunabeheerplan geschieden. Uitvoering aan het faunabeheerplan wordt gegeven door wildbeheereenheden (art. 3.14 lid 1 Wnb).

Een wildbeheereenheid (WBE) is een samenwerkingsverband van jacht(akte)houders en anderen in de vorm van een vereniging, die tot doel heeft te bevorderen dat jacht, beheer en schadebestrijding worden uitgevoerd, mede in samenwerking met en ten dienste van grondgebruikers of terreinbeheerders. Provinciale Staten kunnen bij verordening regels stellen waaraan in hun provincie werkzame wildbeheereenheden moeten voldoen. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de omvang en begrenzing van het gebied waarover zich de zorg van de wildbeheereenheid kan uitstrekken en de gevallen waarin en voorwaarden waaronder jachthouders zijn uitgezonderd van de uitvoering van het faunabeheerplan (art. 3.14 lid 2 Wnb).

Op basis van Artikel 3.15 van de Wnb kan de Minister diersoorten aanwijzen die in het gehele land belangrijke schade veroorzaken of aan kunnen richten. Deze lijst is onveranderd uit de Flora en faunawet overgenomen. Op dit moment zijn de Canadese gans, de houtduif, het konijn, de kauw, de vos en de zwarte kraai aangewezen als soorten die in het gehele land op basis van een door Gedeputeerde Staten provinciaal goedgekeurd faunabeheerplan mogen worden gereguleerd ter voorkoming van schade.

Op basis van artikel 3.15, lid 3 van de Wnb kan de provincie diersoorten toevoegen die in de betreffende provincie schade kunnen veroorzaken aan bepaalde gewassen of faunasoorten. Provinciale Staten leggen deze lijst vast in de provinciale verordening. Ook voor de provinciale vrijstelling geldt dat deze verder wordt uitgewerkt en dient plaats te vinden volgens het door gedeputeerde staten goedgekeurde Faunabeheerplan.

Voor de meeste schadesoorten is een ontheffing nodig om ze te mogen verstoren of doden, waaronder voor het wild zwijn. Deze ontheffingen wordt veelal door de provincie verleend aan de Faunabeheereenheid (FBE) op basis van een faunabeheerplan. De FBE schuift deze ontheffing in eerste instantie door naar de WBE waarbinnen deze schade voorkomt of dreigt voor te gaan komen. De wildbeheereenheid coördineert de inzet van de ontheffing in haar werkgebied en helpt de grondgebruiker zo om schade te voorkomen. Een grondgebruiker of jachthouder kan ook buiten de wildbeheereenheid om een ontheffing aanvragen. Wel worden dan dezelfde eisen aan bijvoorbeeld de rapportage gesteld als aan de wildbeheereenheden, omdat het voor de FBE belangrijk is te weten hoe van de ontheffing gebruik is gemaakt.

Beoordeling

De Wnb voorziet in onderwerpen die op onderhavig bestemmingsplan van toepassing zijn. De van toepassing zijnde onderwerpen en regelingen zijn nader verantwoord in dit bestemmingsplan.

2.1.4 Waterbeleid

Kaderrichtlijn water

Een belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota’s waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan bevat ook de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten ook structuurvisie.

Beoordeling

In deze toelichting wordt op het aspect waterhuishouding nader ingegaan in paragraaf 3.5.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Provinciale omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVI) vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De POVI vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is via een interactief proces met overheden, semioverheden, belangenorganisaties en burgers opgesteld. De POVI is in werking getreden op 25 oktober 2021.

De POVI is een strategische en lange termijnvisie (2030-2050) op de fysieke leefomgeving. De POVI kijkt echter breder dan enkel naar de fysieke leefomgeving. Dat wil zeggen dat de visie ook ingaat op onderwerpen als gezondheid en veiligheid, economie en sociale aspecten. Dit in onderlinge samenhang en met oog voor de internationale context waarin Limburg zich bevindt. De opzet en scope van de Omgevingsvisie (fysieke leefomgeving in brede zin) sluiten aan bij de nieuwe Omgevingswet (beoogde inwerkingtreding per 01-01-2023).

Er is één Provinciale Omgevingsvisie voor het grondgebied van Limburg. Deze omgevingsvisie is opgebouwd uit met elkaar samenhangende en afgestemde (beleids-)modules, zowel gebiedsgericht als thematisch. In de Omgevingswet zijn geen regels gesteld over een verplichting tot actualiseren of een (vaste) termijn waarbinnen een actualisatie van de Omgevingsvisie moet plaatsvinden. Dit biedt de flexibiliteit om, (als dat nodig is) via partiële herzieningen één of meerdere modules van de Omgevingsvisie aan te passen, waarbij de integraliteit van de Omgevingsvisie in de gaten gehouden moet worden. Impulsen hiertoe kunnen voortkomen uit nieuwe college- of coalitieprogramma’s, maatschappelijke ontwikkelingen, monitoring en evaluatie, en wetgeving. De geconsolideerde Omgevingsvisie bevat voor alle modules altijd de actuele versies.

Bij de operationalisering van beleidsdoelen uit een omgevingsvisie spelen programma’s een belangrijke rol. Een programma kan een sectoraal of gebiedsgericht karakter hebben en kan verschillende elementen bevatten. Het kan ook kaders stellen voor de uitoefening van bevoegdheden door het bestuursorgaan dat het programma vaststelt.

Een programma bevat voor één of meer onderdelen van de fysieke leefomgeving:

  • een uitwerking van het te voeren beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud daarvan;
  • maatregelen om aan één of meer omgevingswaarden te voldoen of één of meer andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving te bereiken.

Overheden kunnen kiezen hoe en waarvoor ze programma’s inzetten. Een omgevingsvisie kan globaal worden gehouden. Het beleid wordt dan verder uitgewerkt in programma’s. Met een specifieke omgevingsvisie kan juist minder met programma’s worden gewerkt. Limburg kiest voor een Omgevingsvisie op hoofdlijnen, waardoor er ruimte is om in samenhang met de vierjaarlijkse bestuurscyclus accenten en prioriteiten te bepalen. Dit kan waar nodig in combinatie met het op onderdelen (modulair) actualiseren van de Omgevingsvisie. Het ligt voor de hand dat wanneer een projectbesluit wordt voorbereid of wanneer de Omgevingsverordening wordt aangepast, dit in de omgevingsvisie of in een programma wordt aangekondigd.

Voor enkele onderwerpen zijn programma’s wettelijk voorgeschreven ter implementatie van EU-richtlijnen. Voor de Provincie zijn vier programma’s verplicht:

  • Actieplan geluid;
  • Regionaal Waterprogramma;
  • Beheerplannen voor Natura 2000-gebieden;
  • Programma’s bij dreigende overschrijding van omgevingswaarde (zwaveldioxiden of stikstof)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPhoogzit-ON01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPhoogzit-ON01_0006.png"

Afbeelding 2.2: uitsnede uit de Omgevingsvisie Limburg

Het Omgevingsbeleid voor Zuid-Limburg richt zich op het koesteren en verder uitbouwen van de sterke punten uit de profielschets en tegelijkertijd op een strategie om de zwakke punten aan te pakken.

De regio biedt een bijzonder aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken en te recreëren, voor zowel inwoners als toeristen.

Gezien de stapeling van grote opgaven én kansen in een gebied met een bijzonder karakter en de opkomst van thema’s met (soms nog onbekende) ruimtevragen, worden hier opgaven in vier lagen, met elk een verschillend gericht beleid onderscheiden. Deze vier lagen zijn:

  • Landelijk gebied;
  • Duurzame mobiliteit;
  • Regionale centra en grote werklocaties;
  • Stedelijk gebied.

Ambitie

Samen met haar partners wil de provincie een voortreffelijke leefomgeving realiseren; een leefomgeving waar mensen zich prettig voelen en veilig.

Opgave

Ten aanzien van veiligheid valt onderscheid te maken tussen fysieke, externe en sociale veiligheid. Fysieke veiligheid betreft de bescherming of het zich beschermd voelen tegen gevaar dat veroorzaakt wordt door fysieke bedreigingen. Fysieke bedreigingen ontstaan uit (combinaties van) mechanische, chemische, biologische of fysische gevaren. Het betreft onder andere de verkeersveiligheid. Voor Limburg wordt gewerkt aan een veilige leefomgeving voor onder meer de verkeersveiligheid.

Waarvoor wordt gekozen?

  • De POVI is het richtinggevende kader op hoofdlijnen. Daarnaast worden nadere uitwerkingen gemaakt op basis van regionale en lokale behoeften. Deze meer gerichte uitwerkingen zijn noodzakelijk in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma's, agenda's en instrumenten.
  • Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave is gekozen voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol. In hoofdzaak acteert de provincie vanuit toegevoegde waarde, meestal ondersteunend en aanvullend aan die de partners en via de inzet van (financieel en juridisch) instrumentarium. Indien nodig worden provinciale instrumenten ingezet.

Ambitie

Samen met haar partners wil de provincie een voortreffelijke leefomgeving realiseren; een leefomgeving waar mensen zich prettig voelen en veilig.

Faunabeheer

Bij het faunabeheer kiest de provincie ervoor om populaties van wilde dieren zodanig te beheren dat schade voorkomen of beperkt wordt. Daarbij wordt een escalatieladder gehanteerd, waarbij het gebruik van preventieve middelen wordt gestimuleerd en waarbij het doden van dieren het laatste middel is.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met de beleidskaders van de POVI.

2.2.2 Omgevingsverordening Limburg

Algemeen

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Hoewel het ontwerp van de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Deze nieuwe en gewijzigde onderdelen vinden hun oorsprong in de POVI.

Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. Doordat de inwerkingtreding van de Omgevingswet echter is uitgesteld tot 1 januari 2024 wordt daarmee automatisch de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Limburg ook uitgesteld tot die datum. Tot die tijd blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden.

In de Omgevingsverordening Limburg staan regels op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Alle regels die betrekking hebben op het omgevingsbeleid zijn ondergebracht in één verordening. De Omgevingsverordening bevat grofweg twee typen regels:

  • instructieregels gericht tot gemeenten of het waterschap;
  • regels voor activiteiten die rechtstreeks voor eenieder gelden of voor specifieke doelgroepen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPhoogzit-ON01_0007.png"

Algemene regels ten aanzien van faunabeheer

In de Omgevingsverordening is een aparte afdeling 9.1 over Faunabeheer opgenomen. Daarin is aangegeven dat de binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid gelegen gronden de in de faunabeheereenheid samenwerkende jachthouders gerechtigd zijn tot de jacht. In een faunabeheereenheid werken jachthouders en maatschappelijke organisaties samen met betrekking tot het opstellen en uitvoeren van het faunabeheerplan. Het faunabeheerplan geldt voor ten minste 5.000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.

Het faunabeheerplan bevat voor populatiebeheer en schadebestrijding ten minste de volgende gegevens:

  1. a. een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer en schadebestrijding, waaronder een onderbouwde verwachting van de belangen, bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4 ° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1 ° tot en met 3 ° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 1 tot en met 3 en onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving die zouden worden geschaad als niet tot beheer zou worden overgegaan;
  2. b. een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel a bedoelde belangen in de zes jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad, inclusief de getroffen beheermaatregelen, waaronder het naar soort onderscheiden aantal gedode dieren;
  3. c. de gewenste stand van de diersoorten waarvoor populatiebeheer geldt, gerelateerd aan de verzamelde populatiegegevens;
  4. d. per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld in onderdeel c, te bereiken of om schade te voorkomen;
  5. e. per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de periode, bedoeld in onderdeel b, zijn verricht om het schaden van de in onderdeel a bedoelde belangen te voorkomen en, voor zover daarover redelijkerwijs gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;
  6. f. voor zover het plan betrekking heeft op het beheer van grote hoefdieren, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren evenals de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende gebieden;
  7. g. een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel e bedoelde handelingen zullen plaatsvinden;
  8. h. voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de in onderdeel e bedoelde handelingen;
  9. i. een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald en gemonitord.

Het faunabeheerplan bevat voor jacht ten minste de volgende gegevens:

  • een beschrijving van de maatregelen die de jachthouder kan nemen om de redelijke wildstand te handhaven of te bereiken;
  • een beschrijving van de maatschappelijke doelstellingen die met de jacht op de betreffende soort worden gediend.

Regels voor activiteiten

In paragraaf 9.2.2 van de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen over activiteiten die betrekking hebben op het bestrijden van schadeveroorzakende dieren (zoals het doden van wilde zwijnen door drijven). Zie hiervoor ook paragraaf 2.2.3.

Monitoring en informatie (afdeling 14.4 Faunabeheer)

Een wildbeheereenheid neemt, in het kader van het faunabeheerplan, deel aan trendtellingen van diersoorten, afschotregistratie en de registratie van dood gevonden dieren, voor het gehele gebied waarover zich de zorg van de wildbeheereenheid uitstrekt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied zijn uitvoerbaar met inachtneming van de (toekomstige) verordende regels van de Omgevingsverordening Limburg. Zie hiervoor onder meer de verantwoording in paragraaf 2.3 en hoofdstuk 3 ("Sectorale aspecten").

2.2.3 Geconsolideerde Omgevingsverordening Limburg 2014

Algemeen

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Nu is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 en de Verordening Wonen Zuid-Limburg vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document. Voor onderhavig project voornemen is het hoofdstuk Natuur van toepassing. De laatste versie (geconsolideerde versie) van de Omgevingsverordening Limburg is vastgesteld op 16 december 2022.

Op grond van de Wnb zijn Provinciale Staten bevoegd om vrijstellingen te verlenen ten aanzien van een aantal soorten van de verbodsbepalingen vanuit de Wnb. Deze vrijstellingen hebben onder meer betrekking op bestrijding van schadeveroorzakende dieren en de bestrijding van overlast door dieren door gemeenten, ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling en bestendig beheer of onderhoud.

Daarnaast worden er vrijstellingen verleend ten behoeve van de één op één-methode bij het doden van wilde zwijnen, voor de bescherming van amfibieën en weidevogels en voor onderzoek en onderwijs.

In artikel 3.33 van de Wnb is bepaald dat het verboden is bij de uitoefening van een ontheffing of vrijstelling wilde zwijnen, reeën, damherten of edelherten te vangen of te doden door middel van drijven. Provinciale staten kunnen bij verordening echter bepalen dat in afwijking van het eerste lid, het doden van wilde zwijnen is toegestaan door middel van een methode, waarbij één persoon wilde zwijnen opzettelijk verontrust met het oogmerk deze dieren binnen het schootsveld van één geweerdrager te drijven, opdat deze de dieren kan doden, en waarbij geen hond wordt ingezet. Hieraan is invulling gegeven in artikel 3.8.4 van de verordening.

Wanneer in het kader van schadebestrijding wilde zwijnen worden gedood wordt in de meeste gevallen gebruik gemaakt van de aanzitmethode waarbij vanaf een hoogzit wordt geschoten op wilde zwijnen die met behulp van een beperkte hoeveelheid lokvoer in het schootsveld worden gelokt. In het kleinschalige landschap van Limburg, waar wilde zwijnen voedsel kunnen vinden op agrarische gronden, is het aanbod van voedsel zodanig groot dat het gebruik van lokvoer niet efficiënt is. Om in deze situatie toch afschot van wilde zwijnen mogelijk te maken is in de Wnb bepaald dat Provinciale Staten het doden van wilde zwijnen kunnen toestaan door middel van een methode, waarbij één persoon wilde zwijnen opzettelijk verontrust met het oogmerk deze dieren binnen het schootsveld van één geweerdrager te drijven. Bij het gebruik van deze methode is het toegestaan dat meerdere schutters zijn opgesteld, met elk een ander schootsveld, maar dient de storing te gebeuren door één persoon per dagrustplaats en deze persoon mag niet zijn vergezeld van één of meerdere honden. Op deze wijze wordt bereikt dat de wilde zwijnen de dagrustplaatsen rustig verlaten, waarbij ze gewoonlijk vaste routes (wissels) gebruiken. De schutter krijgt daarbij de gelegenheid om een goed gericht schot te plaatsen dat meteen dodelijk is. Deze methode onderscheidt zich daarmee van de voor hoefdieren verboden drijfjacht, waarbij de dieren door drijvers in linie worden opgejaagd met honden. Bij de drijfjacht is de kans dat dieren niet meteen dodelijk worden geraakt aanzienlijk groter.

Beoordeling

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied zijn uitvoerbaar met inachtneming van de (toekomstige) verordende regels van de Omgevingsverordening Limburg. Zie hiervoor onder meer de verantwoording in paragraaf 2.3 en hoofdstuk 3 ("Sectorale aspecten").

2.2.4 Faunabeheerplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPhoogzit-ON01_0008.png"

Het Faunabeheerplan 2020-2026 is gericht op het duurzaam beheer van diersoorten en/of (ingeval bij bijvoorbeeld onbeschermde diersoorten) op het beheer van diersoorten waarvan verwacht wordt dat zij in de toekomst schade en/of overlast kunnen veroorzaken. Het faunabeheerplan vormt de onderbouwing bij het aanvragen van ontheffingen dan wel vrijstellingen voor het gebruik van diverse middelen en methoden voor het beheren van diersoorten binnen de provincie, en kan ook ten grondslag liggen aan een opdracht van de Provincie.

In het faunabeheerplan is per diersoort een zesjarig plan opgesteld waarin alle maatregelen staan die in het kader van jacht, populatiebeheer en schadebestrijding nodig worden geacht, ter voorkoming of beperking van (dreigende) schade. Een faunabeheerplan wordt regelmatig beoordeeld om te bekijken of het nog actueel is. Zo nodig wordt het aangepast. Zo kunnen bijvoorbeeld voorwaarden die gesteld worden voor het mogen schieten van dieren tussentijds worden aangepast, op basis van tellingen van dieren of gerealiseerd afschot (maatwerk).

Voor het opstellen van het Faunabeheerplan Limburg 2020-2026 heeft het Faunabeheerplan 2015-2020 als basis gediend. Gebleken is namelijk dat dit plan goeddeels aan de verwachtingen heeft voldaan:

  • de grondgebruikers en jagers zelf zijn over het algemeen tevreden over de resultaten van verjagend afschot ter beperking of voorkoming van schade (daar waar men weet dat er een middel beschikbaar is om in te grijpen, wordt geringe schade eerder getolereerd);
  • de ontheffingen hebben er in elk geval niet toe geleid dat de gunstige staat van instandhouding van een bepaalde diersoort waarvoor een ontheffing is verstrekt, in het gedrang is gekomen;
  • de voorwaarden van de ontheffingen worden in het algemeen goed nageleefd.

Door de provincie Limburg is het opgestelde Faunabeheerplan 2020-2026 getoetst aan de uitgangspunten in artikel 3.12 van de Wnb en goedgekeurd. Het plan voldoet aan de wettelijke vereisten en ook past binnen de door Provinciale Staten gestelde kaders in paragraaf 3.6, hoofdstuk 3 Natuur van de Omgevingsverordening Limburg 20141 Het plan kan daarom dienen als onderbouwing voor aanvragen voor ontheffingen ex artikel 3.17 van de Wnb of opdracht ex artikel 3.18 van de Wnb. Er is een evenwichtig faunabeheerplan opgesteld waarin een duurzaam beheer van de in Limburg voorkomende diersoorten wordt nagestreefd, zodanig dat de schade aan wettelijke belangen kan worden beperkt en de duurzame staat van instandhouding van de soorten voldoende wordt gewaarborgd.

In het Faunabeheerplan Limburg 2020-2026 is opgenomen dat jacht, beheer en schadebestrijding kan worden beschouwd als bestaand gebruik in Natura 2000-gebieden, mits ze niet een wezenlijke en permanente verstorende invloed hebben op de specifieke natuurdoelen van het betreffende gebied.

De afweging over de toelaatbaarheid van de jacht, beheer en schadebestrijding in een Natura 2000-gebied (voorbeeld De Kunderberg op de flank van het Plateau van Ubachsberg) kan het beste op beheerplanniveau worden gemaakt. Het is in het algemeen aan de eigenaar (of diegene aan wie hij de toestemming tot handelen door middel van een grondgebruikersverklaring heeft doorgeschreven) van het Natura 2000-gebied om te bepalen of er op zijn grond sprake zal zijn van jacht, beheer en schadebestrijding, of het nu gaat om een Natura 2000-gebied of niet. De afweging over de toelaatbaarheid van jacht, beheer en schadebestrijding in Natura 2000-gebieden moet worden gemaakt in het licht van de specifieke te beschermen natuurwaarden en te realiseren instandhoudings- doelstellingen in het desbetreffende gebied. Wanneer de grondgebruiker van het gebied ervoor kiest jacht, beheer en schadebestrijding toe te staan, zal de uitoefening van de jacht, beheer en schadebestrijding dienen te voldoen aan de regels ter bescherming van het Natura 2000-gebied. Voor mogelijke significante verstoringen is een vergunning vereist van Gedeputeerde Staten of dient overeenkomstig de vrijstellingsvoorwaarden volgens het beheerplan te worden gehandeld.

Op grond van artikel 3.13 van de Wnb zijn jagers verplicht afschotgegevens te overleggen en op grond van de Omgevingsverordening gegevens te verstrekken gegevens over bijvoorbeeld populatietrends. In het faunabeheerplan wordt hieraan aandacht besteed. De jachthouder moet, met inachtneming van het faunabeheerplan, bepalen wat in zijn jachtveld nodig is om een redelijke wildstand te handhaven. Uitgangspunt hierbij is dat de uitoefening van de jacht mede in dienst staat van schadebestrijding. Deze samenhang met schadebestrijding moet uit het faunabeheerplan blijken.

Beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied zijn uitvoerbaar met inachtneming van de het Faunabeheerplan 2020-2026 voor de provincie Limburg.

2.2.5 Waterbeleid Provincie Limburg

Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het Provinciaal Waterplan Limburg 2022-2027. Het Provinciaal Waterplan vormt de strategische basis voor het Limburgse waterbeleid en waterbeheer, voor de korte en lange termijn. Het waterplan houdt rekening met duurzaamheid en klimaatveranderingen. Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met veel belanghebbende (water)partijen in Limburg.

In paragraaf 3.5 wordt daar nader op ingegaan op het aspect waterhuishouding.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Structuurvisie Voerendaal

Op 1 januari 2024 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. De komst van die wet brengt veel veranderingen met zich mee. De omgevingsvisie is één van de zes nieuwe instrumenten die de Omgevingswet introduceert. De omgevingsvisie komt in de plaats van de huidige structuurvisie, die we kennen in de Wet ruimtelijke ordening.

Een omgevingsvisie is een samenhangend en integraal visiedocument voor de lange termijn waarin strategische beleidskeuzes voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving uiteengezet worden die vervolgens vertaald moeten worden in beleid en uitvoeringsprogramma's. Dat betekent dat de visie niet alleen betrekking heeft op gebouwen, natuur en wegen, maar op alle activiteiten die de fysieke leefomgeving beïnvloeden. In de Omgevingsvisie wordt daarom ook gesproken over de integrale leefomgeving die betrekking heeft op alle aspecten die gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van wonen, werken en ontspannen. De omgevingsvisie heeft aldus een breder bereik dan de structuurvisie die is gebaseerd op een goede ruimtelijke ordening.

Op 22 december 2016 heeft de gemeenteraad van Voerendaal de 'Omgevingsvisie Voerendaal 2016-2030' vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPhoogzit-ON01_0009.png"

Uitgangspunt in de Omgevingsvisie Voerendaal is het in stand houden en waar mogelijk bevorderen van een vitaal Voerendaal, waar het goed wonen, werken en ontspannen is. Inwoners moeten genieten van een mooie, groene, rustige, goed onderhouden, veilige en duurzame leefomgeving. Centraal daarbij staat het aantrekkelijk houden van en het integraal functioneren van de leefomgeving door met de Omgevingsvisie enerzijds een afwegingskader te bieden voor initiatieven en anderzijds kansen te benoemen en inwoners en ondernemers te inspireren en uit te nodigen initiatieven te ontwikkelen.

Daarom zal bij een ruimtelijke afweging nadrukkelijk het integraal functioneren van de leefomgeving centraal worden gesteld.

Beoordeling

Het bewaken van de ruimtelijke kwaliteit vindt plaats door middel van de vergunningverleningstoets enerzijds en door handhaving van de omgevingsregelgeving anderzijds.

2.3.2 Geldende bestemmingsplannen

Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van de gemeente Voerendaal biedt onvoldoende planologische mogelijkheden om binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden', 'Natuur' en Natuur - natuurontwikkeling' een hoogzit te bouwen. Dit heeft enerzijds te maken met de toegestane gebruiksactiviteiten en anderzijds met de bouwregels binnen deze bestemmingen. Zie hiervoor paragraaf 1.3.

2.3.3 Aanpassing bestemmingsplan

Gelet op de in par. 2.3.1 genoemde beperkingen, is het gemeentebestuur voornemens de regels te versoepelen door middel van een paraplubestemmingsplan, waarin mogelijk wordt gemaakt dat hoogzitten in het buitengebied op gronden met een agrarische bestemming en/of natuurbestemming zijn toegestaan (bouwen en gebruiken) voor jagers. Daarbij dient wel sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening en dient voldaan te worden aan een aantal voorwaarden:

  • de bouwhoogte van een hoogzit bedraagt maximaal 6 meter';
  • de oppervlakte van de aanzitruimte bedraagt maximaal 9 m²;
  • binnen 200 meter van een woning of feitelijk bebouwde kom mag op basis van privacy- en veiligheidsoverwegingen geen hoogzit worden geplaatst;
  • de hoogzit wordt ingepast in het landschap door gebruik te maken van bedekte natuurlijke kleuren;
  • een hoogzit dient op minimaal 300 meter van een faunamigratie voorziening te zijn gesitueerd;
  • er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het woon- en leefklimaat.

Er mogen zoals hiervoor aangegeven geen hoogzitten worden geplaatst in de nabijheid van een fauna migratievoorzieningen zoals wildtunnels en ecovoorzieningen en de gronden die er naartoe leiden. Een fauna migratievoorziening is bedoeld voor de migratie van groot en klein wild. Dit is noodzakelijk om vitale populaties te behouden. Een ecovoorziening is zo gesitueerd dat dit een ecologische verbinding vormt tussen de natuurgebieden. Het plaatsen van hoogzitten op deze migratievoorziening en de toeloop er naartoe past niet binnen de functie hiervan en kan leiden tot een te grote verstoring van de migratie van de soorten waarvoor dit bedoeld is.

De in de artikelen 3 t/m 7 van dit bestemmingsplan opgenomen regels gelden in aanvulling op én in afwijking van de regels van het eerder door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan 'buitengebied 2013' van de gemeente Voerendaal voor wat betreft hoogzitten binnen de agrarische gebiedsbestemmingen en de bestemmingen 'Natuur' en 'Natuur - Natuurontwikkeling' en laten de overige regels uit het onderliggende bestemmingsplan 'buitengebied 2013' ongewijzigd.

Hoofdstuk 3 Sectorale Aspecten

3.1 Natuur En Landschap

3.1.1 Natuur

Beleid en regelgeving

Het onderdeel uit de Wnb dat betrekking heeft op dit bestemmingsplan is al aan de orde geweest in paragraaf 2.1.3 van deze toelichting.

Beoordeling

De plaatsing van een hoogzit vormt géén belemmering voor gebieds- en soortenbescherming in het kader van de Wnb.

3.1.2 Landschap

Beleid en regelgeving

Binnen de gemeente Voerendaal is sprake van beschermde landschapselementen in het buitengebied. Voor het onderscheid van de verschillende landschaps(elementen) is de geologische ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende macro-geomorfologie van belang, en ook de plaats van het type binnen het geohydrologisch systeem.

De landschapselementen zijn vertaald in het 'Buitengebied 2013'. De verschillende waarden behorende bij de landschapselementen komen tot uitdrukking in de bestemmingen 'Natuur', 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden'.

Beoordeling

De plaatsing van een hoogzit zal opgenomen c.q. ingepast moeten worden in het landschap door gebruik te maken van bedekte natuurlijk kleuren passen bij het landschap. De plaatsing van een hoogzit vormt daarmee géén verstoring in het landschap.

3.2 Archeologie En Cultuurhistorie

3.2.1 Archeologie

Beleid en regelgeving

Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. Hiermee wordt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen geregeld: 'de verstoorder betaalt'.

Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem, voor documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is en dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

De gemeente Voerendaal beschikt (in Parkstadverband) over archeologisch beleid. Op basis hiervan wordt bepaald of voor een nieuwe ontwikkeling archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. In dit onderzoek wordt dan bepaald of in een gebied archeologische resten aanwezig zijn die beschermd moeten worden. Er wordt gewerkt met één dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Daarbinnen wordt verwezen naar de kaart 'Archeologie', zijnde de kaart “Hoog, middelhoog en laag". Op basis van de op deze kaart weergegeven waarden en verwachtingswaarden zijn bouwregels van toepassing, kan van deze bouwregels afgeweken worden en zijn werken of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig. Op basis van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is het oprichten van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden in een aantal gevallen alleen mogelijk, nadat uit onderzoek is gebleken dat hierbij de archeologische waarden niet in het geding zijn, dan wel door opgraving kunnen worden veiliggesteld.

Beoordeling

Aangezien een hoogzit slechts zeer beperkt in de bodem wordt verankerd leidt de plaatsing ervan doorgaans niet tot verstoring van archeologische waarden.

3.2.2 Cultuurhistorie

Beleid en regelgeving

De relatie tussen cultuurhistorische waarden –ook wel aangeduid als cultureel erfgoed– en de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Wro spreekt van een samenhangende afweging van alle belangen – inclusief cultuurhistorie. In het Bro is de opdracht aan overheden verwoord om “rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten”.

De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging bij planontwikkelingen. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Er wordt dus van een gemeente expliciet gevraagd verantwoording af te leggen over de manier waarop met de cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Cultuurhistorische elementen en structuren zijn belangrijke aspecten van stad en landschap. Ze dragen bij aan de herkenbaarheid, ze vormen oriëntatiepunten en ze zorgen ervoor dat bewoners en bezoekers zich met een stad, dorp of streek kunnen identificeren.

Ten behoeve van het behoud van cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking van de daarbij aanwezige cultuurhistorische waarden.

Beoordeling

Uit cultuurhistorisch oogpunt zorgt de plaatsing en gebruik van een hoogzit niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

3.3 Verkeer En Parkeren

Beoordeling

Gelet op het incidentele gebruik door in de regel maximaal één persoon per hoogzit, levert de plaatsing en het gebruik géén belemmeringen op voor de verkeerstructuur en -afwikkeling en het parkeren in de nabijheid van een dergelijk object.

3.4 Bodem - En Grondwater

Beleid en regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.

Beoordeling

In het kader van een bestemmingswijziging dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Aangezien de beoogde ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan voorziet in realisering van kleinschalige voorzieningen waarbij nauwelijks sprake is van bodemverstoringen en geen sprake is van intensief gebruik van de bodem, vormt het aspect bodem- en grondwaterkwaliteit géén belemmering voor het bestemmingsplan.

3.5 Water

Beleid en regelgeving

De toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem.

De plaatsing van hoogzitten leidt niet tot een toename van de oppervlakte bebouwing en verharding die leidt tot een afname van mogelijkheden tot infiltratie van hemelwater.

Indien sprake is van oppervlaktewater binnen de bestemmingen waarin een hoogzit of aanzitladder door middel van dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is ook de Keur van het waterschap Limburg van toepassing. Daarmee wordt gewaarborgd dat de plaatsing van een hoogzit niet leidt tot aantasting van de belangen van de oppervlaktewateren.

Beoordeling

Er zijn, bezien vanuit het aspect waterhuishouding, géén belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling (realisatie van een hoogzit).

3.6 Geluid

Beleid en regelgeving

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet/Wet luchtvaart en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen, functies of objecten dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen/objecten worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai. Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet en de Wet luchtvaart.

3.6.1 Weg-, railverkeers- en industrielawaai

In de Wgh is onder ander vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe geluidsgevoelige objecten, ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie, maximaal toelaatbaar zijn.

Beoordeling

Een hoogzit wordt niet beschouwd als een geluidgevoelig object. Er zijn, bezien vanuit het aspect geluid in het kader van de Wgh, géén belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling (realisatie van een hoogzit).

3.6.2 Luchtvaartwet/Wet luchtvaart

De normstelling in wet- en regelgeving is het resultaat van een afweging tussen belangen van gezondheid (incl. hinder) en vliegverkeer. De normstelling voor een militair vliegverkeer wordt uitgedrukt in de Kosteneenheid (Ke). De kosteneenheid is een eenheid om geluidsbelasting te kwantificeren. De belangen van defensie zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In het Barro is geregeld dat de beperkingengebieden zoals opgenomen in de Luchtvaartwet (de Luchtvaartwet wordt stapsgewijs vervangen door de Wet Luchtvaart) en de Wet geluidhinder in acht genomen moeten worden.

Beoordeling

Er ligt geen geluidszones van het vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd hoeft te worden. Daarnaast wordt een hoogzit niet beschouwd als gebruiksfunctie, waarvoor een beperkingengebied geldt volgens de Wet luchtvaart.

Er zijn, bezien vanuit het aspect geluid (vliegtuiglawaai) in het kader van de Wet luchtvaart en de Luchtvaartwet, géén belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling (realisatie van een hoogzit).

3.6.3 Wet milieubeheer

In de Wet milieubeheer zijn geluidsgevoelige objecten aangewezen die vanwege de bestemming of het gebruik ervan bijzondere bescherming tegen geluid nodig hebben. Dit is een beperkt aantal typen objecten. De Wet milieubeheer beschermt de volgende geluidsgevoelige objecten:

  • een woning
  • een onderwijsgebouw
  • een ziekenhuis
  • een verpleeghuis
  • een verzorgingstehuis
  • een psychiatrische inrichting
  • een kinderdagverblijf
  • een woonwagenstandplaats
  • een ligplaats bestemd voor woonschepen

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, een omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of een beheersverordening.

De term geluidsgevoelig object wordt ook in de Wgh gehanteerd. De aangewezen objecten zijn in beide wetten gelijk. De Wet milieubeheer maakt geen onderscheid in woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen. In plaats daarvan wordt de verzamelterm geluidsgevoelig object gebruikt. De Wet milieubeheer kent, anders dan de Wet geluidhinder, geen gedifferentieerde normen voor de verschillende categorieën van geluidsgevoelige objecten.

Beoordeling

Een hoogzit wordt niet beschouwd als een geluidgevoelig object in het kader van de Wet mileiubeheer. Er zijn, bezien vanuit het aspect geluid volgens de Wet milieubeheer, géén belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling (realisatie van een hoogzit).

3.7 Luchtkwaliteit

Beleid en regelgeving

Wet milieubeheer

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en sindsdien staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uitgegaan van de normen uit de interim-periode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

Beoordeling

Aangezien geen sprake is van uitstoot van fijn stof en

Het realiseren van een hoogzit leidt niet of nauwelijks tot een toename van verkeersbewegingen. Er is geen sprake van uitstoot van fijn stof en de beoogde ontwikkeling draagt niet in betekende mate (NIBM) bij aan luchtverontreiniging c.q. een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Er zijn, bezien vanuit het aspect luchtkwaliteit, géén belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling (realisatie van een hoogzit).

3.8 Bedrijven En Milieuzonering

Beleid en regelgeving

Goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van hinder en gevaar. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) kan goede ruimtelijke ordening gerealiseerd worden. Het is aan de ene kant zaak om te voorkomen dat er hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen ontstaat en aan de andere kant dient aan bedrijven voldoende zekerheid te worden geboden dat zij niet in hun activiteiten worden beperkt door nieuwe gevoelige functies.

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld (Bedrijven en milieuzonering, VNG, editie 2009), waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de categorieën ingedeeld. Voor het bepalen van de afstand tot woningen kan het gebied in twee typen worden ingedeeld, te weten 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' of 'gemengd (buiten)gebied'. Bij gemengde gebieden wordt de hinder één categorie teruggebracht. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de categorisering ten opzichte van het gebied rustige woonwijk:

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPhoogzit-ON01_0010.png"

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceel grootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Beoordeling

Een hoogzit is geen gebruiksfunctie die voorkomt in de lijst met aan te houden richtafstanden tot milieugevoelige functies (woningen) in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. De brochure bevat richtafstanden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Er is weliswaar sprake van geluid en gevaar als gevolg van het gebruik van jachtgeweren, maar dat geluid en gevaar is er ook als er géén gebruik wordt gemaakt van een hoogzit. De overige milieubelastende aspecten zijn eveneens niet aan de orde.

Er zijn, bezien vanuit het aspect milieuzonering, géén belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling (realisatie van een hoogzit).

3.9 Externe Veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s. Transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Het gaat daarbij om:

  • inrichtingen;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor en water);
  • buisleidingen.

Beleid en regelgeving

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen of transport over de weg, spoor, water of door buisleidingen). Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels over externe veiligheid moet wordt onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft.

Het juridisch kader wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna; Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: Bevb) en het Besluit transportroutes externe veiligheid (hierna: Bevt).

Beoordeling

Een hoogzit wordt, vanwege het ontbreken van grote aantallen personen aanwezig in/op de hoogzit, niet aangemerkt als een (beperkt) kwetsbaar object.

Er zijn, bezien vanuit het aspect externe veiligheid, géén belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling (realisatie van een hoogzit).

3.10 Overige Aspecten

3.10.1 Geur veehouderijen

Beleid en regelgeving

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de per 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en Veehouderij (Wgv). Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten (gebouwen voor menselijk wonen en menselijk verblijf). Er dient voor deze objecten sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mogen de omliggende veehouderijen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

Beoordeling

Er zijn, bezien vanuit het aspect geur veehouderijen, géén belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling (realisatie van een hoogzit), aangezien het niet gaat om de realisering van een gebouw (woning of menselijk verblijf).

3.10.2 Milieueffectrapportage

Toets m.e.r.-plicht

In het plangebied worden de mogelijkheden tot plaatsing/realisering van een hoogzit of aanzitladder door middel van een omgevingsvergunning mogelijk gemaakt.

Het realiseren van een hoogzit en/of aanzitladder komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.

Toets m.e.r.-beoordelingsplicht

In onderdeel D van de bijlage bij het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd. Het realiseren van een hoogzit valt niet onder een van de categorieën van onderdeel D in de bijlage bij het Besluit m.e.r. Een m.e.r.-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Juridische Planopzet

4.1 Algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en de verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing, regelingen over het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels en ook doorgaans de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de bij dit plan behorende verbeelding worden echter geen bestemmingen weergegeven. De verbeelding geeft de begrenzing aan, waarop de regels van onderhavig paraplubestemmingsplan van toepassing zijn. Het betreft in dit geval een begrenzing gebaseerd op:

  • de begrenzing van het bestemmingplan 'Buitengebied 2013';
  • de gemeentegrenzen ;
  • de begrenzing van de kernen gesitueerd binnen de gemeente Voerendaal.

De verbeelding vormt samen met de regels het voor iedereen bindende deel van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPhoogzit-ON01_0011.png"

Afbeelding 4.1: verbeelding van het paraplu-bestemmingsplan

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en de op het plan van toepassing zijnde regels.

4.2 Opzet Herziening

Voorliggend bestemmingsplan betreft een gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van de gemeente Voerendaal. Hierdoor is sprake van een afwijkende opzet in vergelijking met een 'regulier' bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld als een parapluplan waarmee voor het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Voerendaal een regeling voor 'hoogzitten' gaat gelden.

Het bestemmingsplan heeft alleen betrekking op de regeling voor hoogzitten op agrarische gronden en natuurgronden en beoogt geen wijziging aan te brengen in de overige regels van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'.

Voor het inzichtelijk krijgen van de geldende situatie binnen het plangebied is het noodzakelijk om naast de onderhavige herziening ook het in de vorige alinea genoemde geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' te raadplegen; er ontstaat geen compleet overzicht van de nieuwe geldende situatie. In de regels en in de toelichting zijn slechts die onderdelen opgenomen, die deel uitmaken van deze herziening. In de regels zijn uitsluitend de bepalingen uit het moederplan opgenomen die wijzigen dan wel worden aangevuld door onderhavige herziening.

Er is gekozen voor het rechtstreeks toestaan (gebruik) van de hoogzitten onder in de planregels opgenomen voorwaarden. Deze jachthulpmiddelen (hoogzitten) worden overwegend als observatieposten benut. Het permanent plaatsen van dergelijke bouwconstructies is niet vergunningvrij en wordt getoetst bij de benodigde aanvraag omgevingsvergunning bouw waarbij onder meer wordt gekeken of toevoeging een onevenredig effect heeft op de omgeving. Daarbij wordt getoetst aan de zorgplicht voor de natuur en het flora- en faunabeleid.

Voor een onderbouwing van de herziene delen van het geldende bestemmingsplan wordt verwezen naar de voorgaande hoofdstukken.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

5.1.1 Kostenverhaal

Door het Bro heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro).

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of als:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is.

Binnen het plangebied worden middels dit bestemmingsplan geen bouwplannen mogelijk gemaakt, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro. Voor het onderhavige bestemmingsplan is daarom geen exploitatieplan of anterieure overeenkomst nodig.

Conclusie

Het vaststellen van een exploitatieplan is gezien het voorgaande niet noodzakelijk en de economische uitvoerbaarheid is gewaarborgd.

5.1.2 Planschade

Op grond van het bepaalde in artikel 6.1 Wro kennen burgemeester en wethouders aan degene die schade leidt als gevolg van de inwerkingtreding van onder andere een bestemmingsplan een tegemoetkoming toe voor zover de schade niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

In artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening is bepaald, dat als een belanghebbende ten gevolge van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel tot zijn last behoort te blijven, de gemeente op aanvraag een schadevergoeding kan toekennen.

De eventuele afwenteling van de planschade kan tussen de gemeente en initiatiefnemer geregeld worden in een anterieure overeenkomst. De kosten die samenhangen met een tegemoetkoming in planschade, die mogelijkerwijs kan voortvloeien uit de realisering van voornoemd project, kunnen daardoor worden afgewenteld op de initiatiefnemer. In onderhavig geval is de gemeente de initiatiefnemer van de planologische wijziging (het project).

Overigens zal een verzoek om tegemoetkoming in planschade nauwelijks kans van slagen hebben, gezien de aard en omvang van de verandering en de daarmee gepaard gaande impact op de omgeving en ook de drempel die van toepassing is ten aanzien van het aspect normaal maatschappelijk risico.

Conclusie

Op basis van bovenstaande overwegingen wordt de (voorgenomen) ontwikkeling ten aanzien van het aspect planschade economisch uitvoerbaar geacht.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moeten burgemeester en wethouders overleg plegen met het waterschap, met andere gemeenten van wie de belangen bij het plan betrokken zijn, en met de betrokken rijks- en provinciale diensten. Van het vooroverleg kan worden afgezien als de betrokken diensten aangeven dat overleg niet noodzakelijk is.

Overleg met de provincie Limburg heeft op voorhand al plaatsgevonden. Per mail heeft de provincie meegedeeld dat de provincie niet specifiek aan gemeenten zal adviseren over de plaatsing van hoogzitten, omdat in het algemeen geldt dat het gebruik van een hoogzit een noodzakelijk onderdeel is van de uitvoering van het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde faunabeheerplan, met populatiebeheer van reeën en beheer van wilde zwijnen. Beide vinden eerst en vooral in natuurgebieden of op de overgang naar agrarisch gebied plaats, overal in de provincie. De specifieke plaatsing van individuele hoogzitten gebeurt in de regel in overleg tussen wildbeheereenheid en grondeigenaar/-beheerder, waarbij rekening kan worden gehouden met het landschapsbeeld en het publiek. Verder is de veiligheid van het schootsveld bepalend bij de plaatsing van hoogzitten, ook daarover kunnen terreinbeheerder en wildbeheereenheid afstemmen.

5.2.2 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan wordt géén inspraakprocedure gevolgd. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd, waarbij voor eenieder de mogelijkheid bestaat een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.

5.3 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".

Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorgdragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of op grond van de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt volgens de gemeentelijke handhavingsstrategie.

Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen te voorkomen.

Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

De wettelijke procedure volgens het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening ziet er als volgt uit:

  • vooroverleg met betrokken instanties;
  • openbare kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan;
  • terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten. Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken na afloop van de termijn van tervisielegging;
  • algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, als gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, vanaf 6 weken na vaststelling;
  • mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden;
  • inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Ontwerpbestemmingsplan

P.M.

6.3 Vastgesteld Bestemmingsplan

P.M.

Bijlage 1 Verbeelding

Bijlage 1 Verbeelding