Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o.
Bestemmingsplan - Gemeente Voerendaal
Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o. van de gemeente Voerendaal.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0986.BPkernenKRU-OH01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van de gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis gebonden bedrijf:
het hoofdzakelijk door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder dient in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel (behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten).
1.7 aan huis gebonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis gebonden beroep worden hier eveneens begrepen consument verzorgende activiteiten (bijvoorbeeld kapper, schoonheidsspecialist(e), nagelstudio, atelier). Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten en detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in verband met het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie en seksinrichting.
1.8 agrarisch gebruik:
het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt en boomkwekerijen daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, waaronder mede wordt verstaan een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal. In dit bestemmingsplan wordt hieronder tevens begrepen (ruimte voor) ontvangst van bezoekers, open dagen, verkoop van eigen producten, demonstraties, educatie, zulks ten dienste van en behorende bij de agrarische hoofdfunctie.
1.10 ambacht(elijk):
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.12 architectonische waarde:
de aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de omvang aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.15 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.16 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.17 bedrijfsmatige exploitatie:
het door middel van een bedrijf beheren en/of exploiteren van recreatieverblijven, waarbij voor recreatiewoningen/-appartementen geldt dat deze gedurende het hele jaar worden gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
1.18 bedrijfsvloeroppervlak:
het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
1.19 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) één of meer personen, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw en/of terrein.
1.20 begane grond:
een bouwlaag geen verdieping zijnde.
1.21 bestaand:
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.22 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.25 boogkas:
een verhoogde tunnel met veelal een breedte van 2 tot 6 meter en een hoogte van ca. 2,25 tot maximaal 2,50 meter. De constructie van de tunnel bestaat uit metalen bogen die rusten op ankers welke veelal met een trekker in de grond worden gebracht. Aan elke kopeind is een deuropening en het luchten geschiedt door de plastic over de bogen te schuiven.
1.26 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.27 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.28 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback, met een maximale hoogte van 3,30 m.
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.
1.30 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.31 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.32 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.33 burgemeester en wethouders:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voerendaal, alsmede elk ander bevoegd gezag ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.34 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
1.35 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat in de loop van de geschiedenis is ontstaan door het gebruik dat de mens van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.
1.36 dagrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.
1.37 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.38 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.39 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
1.40 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.41 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone.
1.42 gelijke hoogte:
een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt).
1.43 gevellijn:
een als zodanig op de verbeelding aangegeven gevellijn, die tevens functioneert als lijn waarnaar het hoofdgebouw met de voorgevel moet zijn gekeerd, behoudens voor zover uitdrukkelijk anders bepaald in deze regels.
1.44 groepsaccommodatie:
een (deel van een) gebouw bestemd voor recreatief verblijf voor een groep of groepen van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben en waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke zalen en/of kamers.
1.45 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.46 hoofdverblijf:
het binnen een periode van een jaar, al dan niet in een aaneengesloten periode, langer dan 6 maanden bewonen van een appartement;
1.47 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies, uitgezonderd discotheken en danscafés.
1.48 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.49 kampeerseizoen:
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober van enig kalenderjaar.
1.50 kampeerterrein:
terrein of plaats waarop gelegenheid wordt gegeven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.51 kantoor:
een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard ten behoeve van derden.
1.52 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
1.53 lichte horeca:
een horeca-activiteit die geheel of in overwegende mate is gericht op het voor gebruik ter plaatse van alcoholvrije en/of zwak-alcoholische dranken en/of bereide kleine etenswaren. Hieronder wordt in ieder geval begrepen een koffie- of theehuis, patisserie, tearoom.
1.54 maatschappelijk:
doeleinden ten behoeve van onderwijs, openbaar bestuur, religieuze functies, overdekte sport- en spelaccomodaties, medische-sociale functies, maatschappelijke en culturele functies.
1.55 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
1.56 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
1.57 mantelzorg:
langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.58 monumenten:
alle bouwwerken conform artikel 6 Monumentenwet.
1.59 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven maaiveld is gelegen.
1.60 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.61 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.62 openbare nutsvoorziening:
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
1.63 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.
1.64 peil:
- a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.65 permanente bewoning:
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.
1.66 productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden.
1.67 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
1.68 recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.69 recreatiewoning/-appartement:
een (deel van een) gebouw, dat bestemd is voor recreatief verblijf door personen, die hun hoofdverblijf elders hebben en dat gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
1.70 relatie:
een koppelteken tussen twee vlakken.
1.71 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.72 schuilgelegenheid:
een bouwwerk dat aan dieren de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij de dieren vrij in en uit kunnen lopen.
1.73 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.74 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
1.75 straatmeubilair:
de op of bij de weg dan wel openbare ruimte behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.76 verblijfsrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat en waarbij de voorzieningen worden gebruikt door (groepen van) personen die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben. Hieronder wordt in ieder geval begrepen een vakantiewoning, vakantieappartement, bed & breakfast en een groepsaccommodatie.
1.77 verdieping:
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.
1.78 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
1.79 voorgevelrooilijn:
de op de verbeelding aangegeven figuur 'gevellijn' of, bij het ontbreken van dat figuur op een bouwperceel, de denkbeeldige lijn die wordt gevormd door de naar de openbare weg gekeerde grenzen van de aanduiding 'bouwvlak', doorlopend tot de zijdelingse grenzen van het betreffende bouwperceel.
1.80 vrijkomende agarische bebouwing:
- a. agrarische gebouwen, binnen een agrarische bouwkavel, die niet meer als zodanig in gebruik zijn. Van een vrijkomend agrarisch bedrijfsgebouw is sprake als een gebouw minimaal drie jaar voor een agrarische functie in gebruik is geweest. Alleen de (bedrijfs-)woning en de voormalige bedrijfsgebouwen op het erf komen in aanmerking voor een nieuwe functie. Overige bouwwerken, zoals mestopslagplaatsen en sleuf-, plaat- en torensilo’s vallen hier niet onder. Indien deze bouwwerken overbodig zijn, is sloop wenselijk;
- b. beeldbepalende panden met een woonbestemming waar, vanwege een eerdere agrarische functie of bestemming veel opstallen aanwezig zijn.
1.81 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.82 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.83 woning/wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.84 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.
1.85 zolder:
ruimte in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die geen deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorste-nen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en traptreden voor de (hoofd)toegang buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch gebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- b. kinderboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij';
- c. natuur- en landschapselementen;
- d. paden en wegen;
- e. recreatief medegebruik;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijven, met dien verstande dat glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan;
- b. intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
- c. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- d. kampeerboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij';
- e. nutsvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
- f. zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
- g. schaapsstal, uitsluitend ter plaatse van de aanduidng 'agrarisch bedrijf';
- h. inpandige niet-agrarische opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
- i. inpandige stalling van kampeermiddelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling';
- j. boerengolf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - boerengolf';
- k. recreatiewoningen/-appartementen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', met dien verstande dat het aantal recreatiewoningen/-appartementen niet meer mag bedragen dan aangeduid door middel van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen/-appartementen';
- l. huisvesting van seizoenarbeiders ook anders ten behoeve van het eigen bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting seizoenarbeiders';
- m. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen en/of de instandhouding van de monumentale waarde, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
met daaraan ondergeschikt:
- 1. aan huis verbonden beroepen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.3;
- 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 3. landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie;
- 4. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan het aangeduide 'maximum aantal wooneenheden' en een bedrijfswoning niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'. Een eventuele tweede bedrijfswoning mag tevens worden bewoond door een niet functioneel aan het bedrijf verbonden derde.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch gebruik;
- b. behoud en ontwikkeling van de aanwezige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;
- c. realiseren en in stand houden van natuur- en landschapselementen zoals houtopstanden, houtwallen, houtsingels, sloten, beken, waterlopen en overige waterpartijen, water- en oevervegetaties;
met daaraan ondergeschikt:
- d. paden en wegen;
- e. recreatief medegebruik;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.8 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, in maximaal categorie 2 van de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009),
alsmede voor:
- b. uitsluitend een nutsvoorziening, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
- c. uitsluitend een atelier en maximaal 4 gastverblijven op de 1e verdieping, met een maximale oppervlakte per gastverblijf van 25 m², ter plaatse van de aanduiding 'atelier';
- d. uitsluitend een bouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf';
- e. uitsluitend een taxibedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - taxibedrijf';
- f. uitsluitend een autobedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf';
- g. uitsluitend een loonbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf';
- h. uitsluitend een isolatiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - isolatiebedrijf';
- i. uitsluitend een installatiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf';
- j. uitsluitend een houtbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houtbedrijf';
- k. uitsluitend een metaalbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaalbedrijf ';
- l. uitsluitend een metaalconstructiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaalconstructiebedrijf ';
- m. uitsluitend een bedrijf in kunstofproductie, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kunstofproductie';
- n. uitsluitend een kennel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kennel';
- o. uitsluitend een duivenkweekcentrum, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - duivenkweekcentrum';
- p. uitsluitend een timmer- en keukeninstallatiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - timmer- en keukeninstallatiebedrijf';
- q. uitsluitend een smederij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - smederij';
- r. uitsluitend een advies- en inspectiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - advies- en inspectiebedrijf';
- s. uitsluitend een bedrijfsverzamelgebouw, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw', voor bedrijven in maximaal categorie 2 van de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009);
- t. uitsluitend een paardendressuuraccommodatie ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paardendressuur';
- u. uitsluitend een wijngoed, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - wijngoed';
- v. uitsluitend inpandige opslag, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
- w. uitsluitend een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- x. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen en/of de instandhouding van de monumentale waarde, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
met daaraan ondergeschikt:
- 1. parkeervoorzieningen;
- 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 3. groenvoorzieningen;
- 4. nutsvoorzieningen;
- 5. wonen in een bedrijfswoning.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Detailhandel
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt uitgesloten', geen supermarkt is toegestaan;
met daaraan ondergeschikt:
- 1. parkeervoorzieningen;
- 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 3. groenvoorzieningen;
- 4. nutsvoorzieningen;
- 5. wonen in een bedrijfswoning.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
7.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Gemengd - Nieuw Landgoed
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - Nieuw Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. de duurzame instandhouding en het behoud van de aan het landgoed te onderkennen landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden,
- c. de aanleg en/of instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals watergangen, waterbergingen met de bijbehorende bermen en taluds ter plekke van de aanduiding 'waterberging';
- d. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden in relatie tot de waterhuishoudkundige voorzieningen ter plekke van de aanduiding 'waterberging''
met daaraan ondergeschikt:
- 1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 2. landschappelijke inpassing van de gebouwen in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie;
- 3. recreatief medegebruik.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, inclusief speelvoorzieningen;
- b. nutsvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
- c. volkstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
- d. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen en/of de instandhouding van de monumentale waarde, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
met daaraan ondergeschikt:
- 1. verkeer in de vorm van fiets- en voetpaden;
- 2. nutsvoorzieningen;
- 3. parkeervoorzieningen;
- 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Artikel 10 Horeca
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca;
- b. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen en/of de instandhouding van de monumentale waarde, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
met daaraan ondergeschikt:
- 1. parkeervoorzieningen;
- 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 3. groenvoorzieningen;
- 4. nutsvoorzieningen;
- 5. wonen in een bedrijfswoning.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
10.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 11 Kantoor
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoor;
met daaraan ondergeschikt:
- 1. parkeervoorzieningen;
- 2. verkeersvoorzieningen in de vorm van ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden;
- 3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 4. groenvoorzieningen;
- 5. nutsvoorzieningen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Artikel 12 Maatschappelijk
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. doeleinden ten behoeve van onderwijs, openbaar bestuur, religieuze functies, overdekte sport- en spelaccomodaties, medische-sociale functies, maatschappelijke en culturele functies;
- b. zorgwoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning;'
- c. nutsvoorziening, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
- d. begraafplaats ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
- e. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen en/of de instandhouding van de monumentale waarde, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
met daaraan ondergeschikt:
- 1. parkeervoorzieningen;
- 2. verkeersvoorzieningen in de vorm van ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden;
- 3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 4. groenvoorzieningen;
- 5. nutsvoorzieningen;
- 6. wonen in een bedrijfswoning.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
12.4 Gebruikregels
Artikel 13 Recreatie
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen/-appartementen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', met dien verstande dat het aantal recreatiewoningen/-appartementen niet meer mag bedragen dan aangeduid door middel van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen/-appartementen';
- b. wonen, ter plaatse van de aanduiding 'wonen', met dien verstande dat maximaal 3 permanente woningen aanwezig mogen zijn;
- c. groepsaccommodatie, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie';
- d. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
- e. kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
- f. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen en/of de instandhouding van de monumentale waarde, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
met daaraan ondergeschikt:
- 1. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin;
- 2. horeca, ondergeschikt en inherent aan de verblijfsrecreatieve functie;
- 3. parkeervoorzieningen;
- 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 5. landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen in de vorm van groenvoor-zieningen met een visueel afschermende functie;
- 6. wonen in een bedrijfswoning.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
13.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 14 Sport
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportaccommodaties;
- b. schietbomen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - schietboom',
met daaraan ondergeschikt:
- 1. groenvoorzieningen;
- 2. parkeervoorzieningen;
- 3. nutsvoorzieningen;
- 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Artikel 15 Tuin
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor huisweiden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en/of tuinen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangs-regels uit artikel 33.1.
15.2 Bouwregels
Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
15.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. erf bij een op een aangrenzend perceel of perceelsgedeelte gelegen hoofdgebouw;
- b. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
- c. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingconstructies, behoudens voor zover deze verband houden met het op de bestemming gerichte gebruik;
- d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
- e. het inrichten van een sport- en wedstrijdterrein, zwembad en speel- en/of ligweide;
- f. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
- g. het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
- h. buitenopslag, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik.
Artikel 16 Verkeer
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeersdoeleinden, waarbij wegen zijn uitgevoerd in ten hoogste 2 rijstroken;
- b. groenvoorzieningen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. religieuze voorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. faunaschermen en -tunnels.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
16.2 Bouwregels
16.3 Nadere eisen
Artikel 17 Water
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de aanleg en/of instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals watergangen, waterbergingen met de bijbehorende bermen en taluds;
- b. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden in relatie tot de waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- c. kaden, dijken en oeverstroken;
- d. bruggen, dammen en duikers en daarmee gelijk te stellen overspanningen en overkluizingen;
- e. paden.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
17.2 Bouwregels
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 18 Woongebied
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. detailhandel uitsluitend op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- c. bedrijf, uitsluitend op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
- d. huisartsenpraktijk, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte';
- e. horeca uitsluitend op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
- f. kantoor/praktijkruimten groter dan 60 m² bedrijfsvloeroppervlak uitsluitend op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor',
- g. ondergeschikte horeca uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca – ondergeschikte horeca' tot een maximum van 12 m²;
- h. lichte horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - lichte horeca';
- i. nutsvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
- j. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
- k. stroopstokerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - stroopstokerij';
- l. schoenmakerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - schoenmakerij';
- m. antiekhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - antiekhandel';
- n. opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
- o. recreatiewoningen/-appartementen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', met dien verstande dat het aantal recreatiewoningen/-appartementen niet meer mag bedragen dan aangeduid door middel van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen/-appartementen';
- p. kinderopvang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang';
- q. kunst, cultuur, expositie, trouwerij met de daarbij behorende evenementen en daaraan ondergeschikte horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning';
- r. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen en/of de instandhouding van de monumentale waarde, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
met dien verstande dat, met uitzondering van de functies ter plaatse van de aanduiding 'centrum', indien de hierboven genoemde functies b tot en met d gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 jaren niet worden uitgeoefend, zij ter plaatse niet meer mogen worden voortgezet;
met daaraan ondergeschikt:
- 1. aan huis verbonden beroepen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 18.5.3;
- 2. tuinen en erven;
- 3. parkeervoorzieningen;
- 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 5. groenvoorzieningen, inclusief speelvoorzieningen;
- 6. nutsvoorzieningen;
- 7. landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
18.2 Bouwregels
18.3 Nadere eisen
18.4 Afwijken van de bouwregels
18.5 Specifieke gebruiksregels
18.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 19 Leiding - Gas
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van:
- a. een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 m ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
19.2 Bouwregels
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding met een belemmeringenstrook van 20 meter aan weerszijden van de hartlijn van de verbinding.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
20.2 Bouwregels
20.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 20.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde op de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden, mits:
- a. de belangen en de veiligheid van de in artikel 20.1 bedoelde hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
- b. geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de artikel 20.1 bedoelde hoogspanningsverbinding;
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
- d. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 21 Leiding - Water
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoofdwatertransportleiding met een belemmeringenstrook van 5 m ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
21.2 Bouwregels
21.3 Afwijken van de bouwregels
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 22 Waarde - Archeologie
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de instandhouding en bescherming van archeologische monumenten en archeologische vindplaatsen;
- b. de bescherming van mogelijke archeologische waarden binnen gebieden met een archeologische verwachtingswaarde;
zoals deze monumenten, vindplaatsen en verwachtingswaarden zijn aangeduid op de kaart 'archeologie' in de bijlagen bij deze regels.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
22.2 Bouwregels
22.3 Afwijken van de bouwregels
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
22.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen nadat nieuw gemeentelijk archeologisch beleid is vastgesteld in die zin dat de kaart in bijlage 3 bij deze regels kan worden geactualiseerd en het bijbehorend toetsingskader kan worden aangepast.
Artikel 23 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de instandhouding en bescherming en herstel van het aanwezige beschermd dorpsgezicht.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
23.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemming(en) met dien verstande dat de hoofdvorm van de bouwwerken, bepaald door de situering en oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, (goot-)hoogte, dakhelling en nokrichting, zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan gehandhaafd dient te worden.
23.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 23.2, voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien naar het oordeel van het bevoegde gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van het beschermd dorpsgezicht. Het bevoegd gezag wint hieromtrent advies in bij de gemeentelijke monumentencommissie.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
23.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 24 Waarde - Landschapselement
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landschapselement' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en herstel van de aanwezige kleine landschapselementen en de daarmee samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede het daarmee samenhangende waterbergend vermogen van de grond.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
24.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 25 Waterstaat - Waterlopen
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers, overeenkomstig de Keur van het waterschap.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 33.1.
25.2 Bouwregels
25.3 Afwijken van de bouwregels
25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 26 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 27 Algemene Bouwregels
27.1 Maximale bouwhoogte
De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 4,00 m hoger zijn dan de maximaal toegestane goothoogte van het betreffende gebouw. Dit geldt niet voor torenspitsen; hier is de bestaande toestand maatgevend.
27.2 Dakhelling
- a. De dakhelling van een hoofdgebouw moet minimaal 15° bedragen.
- b. In afwijking van het bepaalde in dit lid onder a dienen hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' afgedekt te worden met een plat dak danwel met een dak met een dakhelling van maximaal 15°.
- c. Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden onder a en b, ten behoeve van het afdekken van een hoofdgebouw met een dak met een andere dakhelling, indien aan het stedebouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen onevenredige afbreuk wordt gedaan.
27.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan waar bovengronds gebouwen aanwezig zijn;
- b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
- c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4 m onder peil bedragen.
27.4 Archeologische vondsten
Voor zover gronden niet zijn voorzien van de bestemming Waarde - Archeologie kunnen burgemeester en wethouders in het belang van de archeologische monumentenzorg voorwaarden verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen met betrekking tot de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van (bouw)werkzaamheden, ten aanzien van:
- a. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. het doen van een opgraving;
- c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
Artikel 28 Algemene Gebruiksregels
28.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- c. straatprostitutie;
- d. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming;
- e. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
Artikel 29 Algemene Aanduidingsregels
29.1 milieuzone - bodembeschermingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' zijn de gronden aangewezen voor duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden en voor bijzondere bescherming van de bodem van het bodembeschermingsgebied Mergelland. Daarbij dient rekening te worden gehouden met, dan wel afstemming te worden gezocht bij het hieromtrent bepaalde in de Omgevingsverordening Limburg.
29.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
29.3 milieuzone - waterwingebied
29.4 vrijwaringszone - weg 50 m zone
29.5 vrijwaringszone - weg 100 m zone
29.6 vrijwaringszone - straalpad
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere hoogte dan 20 m boven maaiveld.
29.7 geluidzone - weg
29.8 geluidzone - spoor
29.9 'wro-zone - rode contour'
Ter plaatse van de aanduiding ''wro-zone - rode contour' geldt de regeling, zoals opgenomen in de POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering, d.d. 18 december 2009 en het Limburgs Kwaliteitsmenu d.d. 12 januari 2010.
Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels
30.1 10%-regeling
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels al anderszins kan worden afgeweken.
30.2 Meetverschillen
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.
30.3 Kleine bouwwerken van openbaar nut
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:
a. de oppervlakte maximaal 15 m² mag bedragen;
b. de bouwhoogte maximaal 3,30 m mag bedragen.
30.4 Regenwaterbuffers
Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de gebruiksregels voor de aanleg van waterhuishoudkundige voorzieningen in de vorm van regenwaterbuffers, met dien verstande dat:
- a. de noodzaak daarvan in het kader van een adequaat waterhuishoudkundig beheer is aangetoond;
- b. natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. de regenwaterbuffers landschappelijk goed wordt ingepast;
- d. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
30.5 Evenementen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de regels van het plan ten aanzien van het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit (inclusief het opbouwen en afbreken) en/of vanwege de omvang van de activiteit (aantal deelnemers/toeschouwers), mits:
- a. de afwegingsaspecten, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, in acht worden genomen;
- b. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
- c. het evenement maximaal 15 dagen duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
- d. een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
- e. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
- f. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
- g. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
- h. aan de van toepassing zijnde milieu wet- en regelgeving wordt voldaan;
- i. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
- j. de verkeershinder beperkt blijft dan wel voorzien wordt in alternatieve routes;
- k. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
30.6 Gebruiksregels
Artikel 31 Algemene Wijzigingsregels
31.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
31.2 Vrijkomende agrarische bebouwing
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de invulling van vrijkomende agrarische bebouwing met andere functies. Hiertoe kunnen de bestemmingen 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en 'Woongebied', voor zover sprake is van vrijkomende agrarische bebouwing, worden gewijzigd in de bestemmingen 'Recreatie', 'Maatschappelijk' of 'Bedrijf', onder de navolgende voorwaarden:
- a. het hergebruik en de bijbehorende activiteiten moeten zich in principe beperken tot de bedrijfsgebouwen zelf (inpandig). Hieronder wordt ook de opslag van materialen en de stalling;
- b. van bedrijfswagens verstaan. Hiermee wordt voorkomen dat her en der ontsierende buitenopslag op het erf komt. In het vaak open Voerendaalse landschap zou dat afbreuk doen aan de kwaliteit en uitstraling van het gebied. Daarom is buitenopslag niet toegestaan en moet opslag inpandig plaatsvinden. Bijvoorbeeld in een voormalige stal of schuur. Een kleinschalig terras of kleinschalige buitenactiviteiten gekoppeld aan de recreatieve functie zijn wel toegestaan;
- c. overtollige en kwalitatief slechte bebouwing moet worden gesloopt. Het bepalen wat hier precies onder valt is maatwerk en gebeurt in overleg. Hierbij staat het behalen van kwaliteitswinst centraal. In een overeenkomst wordt vastgelegd dat de overtollige gebouwen gesloopt worden;
- d. als gevolg van hergebruik, kan het noodzakelijk zijn dat er kleine bouwkundige aanpassingen (uitbreiding) plaatsvinden. Er wordt een restrictief beleid gevoerd voor uitbreidingen. Als sprake is van uitbreiding van de bebouwing in het buitengebied ( buiten de rode contour) is het Limburgs Kwaliteitsmenu van toepassing. Op basis van het in te dienen bedrijfsplan en de inpasbaarheid (stedenbouwkundig en landschappelijk) kan het college van B&W besluiten hier medewerking aan te verlenen;
- e. indien het vermoeden bestaat dat in de toekomst sprake kan zijn van de bedrijfsmatige wens/noodzaak tot significante uitbreiding van de bebouwing, kan worden besloten geen medewerking te verlenen aan de functiewijziging;
- f. gebouwen moeten een landelijke uitstraling behouden; aandachttrekkende showrooms of bedrijven met een industriële uitstraling zijn niet toegestaan. Reclame-uitingen moeten ingetogen zijn zodat de landelijke uitstraling behouden blijft;
- g. er mag geen sprake zijn van detailhandel, anders dan de verkoop van ter plaatse vervaardigde producten, waarbij geen sprake is van enige tussenhandel. Detailhandel als ondergeschikte functie kan - onder voorwaarden - wel worden toegestaan. Dat sprake is van een ondergeschikte functie moet blijken uit het beperkte aandeel vloeroppervlak voor de detailhandel;
- h. de verkeersintensiteit mag niet substantieel toenemen ten opzichte van het omgevingsniveau en de verkeersveiligheid mag niet in het geding zijn;
- i. de initiatiefnemer dient aan te tonen dat geen hinder (overlast door geluid, geur en externe veiligheid) optreedt voor de omgeving. Alleen activiteitein in milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan. Als toetsingskader wordt hierbij de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering gebruikt;
- j. de nieuwe functie mag geen onevenredige belemmeringen opwerpen voor aangrenzende agrarische bedrijven en natuurgebieden of hinder voor omwonenden.
Burgemeester en wethouders kunnen voorwaarden opnemen in het wijzigingsplan, zodat aan de randvoorwaarden wordt voldaan.
Artikel 32 Algemene Procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 33 Overige Regels
33.1 Voorrangsregeling
33.2 Relatie
Vlakken die door middel van een relatie met elkaar verbonden zijn worden in deze regels gezien als één vlak.
33.3 Andere wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
33.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
33.5 Noodzaak bodemonderzoek
Bij nieuw op te richten gebouwen dient, voor zover daarin (nagenoeg) voortdurend mensen verblijven, inzicht te worden verschaft in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem aan de hand van een in te stellen bodemonderzoek. Dit geldt eveneens voor locaties waarvan de bestemming gewijzigd wordt middels een daartoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De omgevingsvergunning zal niet eerder worden verleend dan nadat (een deel van) de gronden, indien nodig, zijn gesaneerd en geschikt gemaakt voor de toekomstige functie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 34 Overgangsrecht
34.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
34.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 35 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o.'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Planherziening
Uit de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening (Wro) volgt de verplichting bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar te actualiseren. Bestaande bestemmingsplannen die ten minste vijf jaar oud zijn, moeten binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wro worden vervangen door een, onder deze nieuwe wet vast te stellen bestemmingsplan. Op 1 juli 2013 zal deze periode van vijf jaar verstrijken. De huidige bestemmingsplannen "Klimmen - Ransdaal e.o." en "Ubachsberg e.o." zijn ouder dan 10 jaar. Derhalve is de actualisatie van deze bestemmingsplannen noodzakelijk. In verband met uniformiteit en schaalvoordelen is ervoor gekozen om in plaats van twee separate bestemmingsplannen (zoals die nu vigerend zijn), één bestemmingsplan op te stellen voor de volgende kernen en buurtschappen:
- Klimmen.
- Ransdaal.
- Ubachsberg.
- Colmont.
- Fromberg.
- Winthagen.
- Mingersborg.
- Termaar.
- Craubeek / Barrier.
- Weustenrade.
- Retersbeek.
- Koulen.
Het doel van planherziening voor deze kernen is: "het bieden van een dekkend, actueel, (beleids)kader voor deze kernen". Aangezien het bestemmingsplan ook ruimte moet bieden voor beleidsontwikkeling en -verankering dient een "actief beheerplan" te worden opgesteld. Met andere woorden: afgeronde ontwikkelingen, kleine ontwikkelingen, beleidsontwikkelingen en handhavingszaken zullen allen worden doorvertaald in het te actualiseren bestemmingsplan. Dit geldt ook voor grotere (nieuwe) ontwikkelingen mits deze planologisch onderbouwd zijn voor aanvang van de ontwerpfase van het bestemmingsplan.
Tevens zijn in het bestemmingsplan beleidsontwikkelingen op het gebied van wonen, maatschappelijke en sportaccommodaties, recreatie en toerisme, (agrarische) bedrijven, natuur en landschap, economie en duurzaamheid te worden meegenomen.
1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan betreft alle kernen en buurtschappen, op de kernen Voerendaal en Kunrade na. Het vakantiepark Hellebeuk valt eveneens buiten het plangebied. Voor het buitengebied van Voerendaal wordt een separaat bestemmingsplan opgesteld. De kernen en buurtschappen zijn verspreid over de gemeente Voerendaal gelegen en zijn divers van omvang. De planbegrenzing is grotendeels gebaseerd op de thans voor de kernen vigerende bestemmingsplannen. Daarbij is deze begrenzing op enkele specifieke locaties aangepast in afstemming met de planbegrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013". In deze specifieke gevallen is een locatie juist wel of juist niet in het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" opgenomen om aan te sluiten op logische kadastrale grenzen of feitelijke grenzen in het terrein. Dit om een heldere planbegrenzing voor beide plannen te bewerkstelligen.
Aangezien de planbegrenzing is gewijzigd ten opzichte van de vigerende plannen van de kernen, zijn op een aantal locaties de bestemmingen vanuit het bestemmingsplan Buitengebied overgenomen. Voor de planbegrenzing is een recente GBKN ondergrondkaart gebruikt.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Overzicht plangebied (rode vlekken)
Binnen dit plangebied gelden thans, geheel dan wel gedeeltelijk, de onderstaande bestemmingsplannen. Daarnaast zijn wijzigingen, vrijstellingen en ontheffingen verleend.
* Dit bestemmingsplan is alleen nog vigerend voor zover het een klein perceel betreft waar in het bestemmingsplan Overheek (2007) goedkeuring aan is onthouden.
** Bestemmingsplannen die vóór 1 juli 2008 werden vastgesteld, moesten door de Provincie worden goedgekeurd. Onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is deze goedkeuring vervallen.
*** Een bestemmingsplan wordt onherroepelijk de dag na afloop van de terinzagelegging van het vastgestelde plan, tenzij er bij de Raad van State beroep is ingesteld. Dan wordt het plan pas onherroepelijk na de uitspraak van de raad van State over het ingestelde beroep, afhankelijk van de strekking van de uitspraak.
1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.3.1 Nota van uitgangspunten en bedrijvenenquetes
Als basis voor het actualiseren van de vigerende bestemmingsplannen is de bestaande situatie en het ruimtelijke beleid geïnventariseerd. Dit is gedaan aan de hand van een functie-, belemmeringen- en beleidsinventaristatie. Daarnaast zijn de agrarische bedrijven in het plangebied persoonlijk bezocht en zijn, aan de hand van een enquete en uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse, gesprekken gevoerd. Hiermee is de huidige bedrijfssituatie geïnventariseerd en inzicht verkregen in de toekomstverwachtingen van de bedrijven.
Op basis van de inventarisatie zijn uitgangspunten geformuleerd voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in een nota van uitgangspunten welke is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Voerendaal. De inventarisatie is in vier delen verricht:
- Een functie inventarisatie
Hierbij zijn aan de hand van de vigerende bestemmingen en de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), de functies zoals bij de gemeente bekend in beeld gebracht. - Een belemmeringen inventarisatie
De thans voorkomende belemmeringen zijn in kaart gebracht aan de hand van de vigerende bestemmingsplannen, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006), de risicokaart en overige beschikbare informatie. - Een beleidsinventarisatie
Relevant beleid is geinventariseerd zodat een eventueel benodigde vertaalslag in het bestemmingsplan is gemaakt. - Een nadere (veld)inventarisatie
Voor de situaties waar uit de voorgaande inventarisaties blijkt dat onduidelijkheid bestond over de thans aanwezige functies of belemmeringen is de situatie ter plaatse bekeken.
De nota van uitgangspunten en de bedrijvenenquetes hebben als basis gediend voor dit bestemmingsplan.
1.3.2 Dit bestemmingsplan
In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) staat omschreven wat een bestemmingsplan tenminste moet omvatten. Deze onderdelen maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan en zijn als volgt:
Toelichting
De toelichting bevat een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen. Tevens wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De resultaten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro krijgen een plaats in de toelichting, evenals een omschrijving op welke wijze burgers en maatschappelijke instellingen bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. In artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt voorgeschreven dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. De overige onderdelen van de toelichting geven invulling aan het bepaalde in dit artikel.
Verbeelding
Op de (zowel analoge als digitale) verbeelding, met IMRO-ID NL.IMRO.0986.BPkernenKRU-OH01, zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
Planregels
Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangegeven. In het Bro zijn standaarden opgenomen voor de planregels van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregeling.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit vijf onderdelen:
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid
Hoofdstuk 4 Omschrijving deelaspecten
Hoofdstuk 5 Planopzet
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Deze toelichting maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o.". Naast deze toelichting behoren de verbeelding en Regels tot dit bestemmingsplan. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
De gemeente Voerendaal heeft een Visie op natuur en landschap opgesteld voor het grondgebied (zie ook paragraaf 3.4.1 Visie op natuur en landschap). Hierin zijn voor het Voerendaalse landschap drie deelgebieden getypeerd, die zich duidelijk van elkaar onderscheiden door hun geheel eigen karakter. Deze gebieden zijn:
de plateaus: het Ransdalerveld;
de beekdalen: het stroomgebied van de Luiperbeek, Retersbeek, Hoensbeek, Hongerbeek, Dammerscheiderbeek, beken die op Voerendaals grondgebied uitmonden in de Geleenbeek;
de ‘bergen’: de Fromberg, Vrakelberg, Vrouwenheide, Daelsberg, Welterberg en Kunderberg.
Alle kernen en gehuchten van het voorliggende bestemmingsplan maken deel uit van deze gebieden. Hieronder volgt een korte schets van deze 3 deelgebieden. Vervolgens zal per kern of buurtschap worden ingegaan op de ruimtelijke structuur.
De plateaus
De plateaus zijn gelegen in het Ransdalerveld dat gekenmerkt wordt door historische en monumentale gebouwen in de vorm van boerderijen, woningen en de kerk. Deze zijn deels nog aanwezig en authentiek gebleven. Door hun monumentale waarde bepalen zij mede de kwaliteit en uitstraling van het gebied.
In het Ransdalerveld zijn ook landschapselementen en resten van de oude wegenstructuur aanwezig, die kenmerkend zijn voor de cultuurhistorie van het Ransdalerveld. Voorbeelden hiervoor zijn de holle wegen zoals de Oude Karstraat en de Oude Akerweg. Andere objecten die mede de identiteit van dit gebied bepalen, zijn de nog bewaard gebleven kalksteengroeves en kalkovens. Het duurzaam in stand houden en toegankelijk maken ervan draagt bij aan de toeristisch-recreatieve aantrekkelijkheid van het gebied. In het Ransdalerveld zijn vondsten uit de prehistorie en uit de Romeinse periode gedaan, waaronder graven en delen van grafmonumenten. De Romeinse weg van Boulogne sûr Mèr naar Keulen (Via Belgica) liep van west naar oost via de noordflank van het Ransdalerveld. Daarom wordt de noordflank van het Ransdalerveld gerekend tot het archeologisch landschapspark.
Klimmen is gelegen op het plateau van Schimmert dat ligt tussen Geul, Maas, Geleenbeek en de lijn Heerlen-Valkenburg. Klimmen is hier ontstaan bij het brongebied van de Retersbeek. Reeds in 968 wordt Klimmen (Clumam) genoemd in de schenkingsacte van de Franse koningin Gerberta, waarin zij haar domein Meerssen, waartoe Klimmen behoorde, schenkt aan de abdij van Reims.
De kern Ubachsberg is gelegen op het plateau van Ubachsberg dat ligt tussen Geul, Eyserbeek, Geleenbeek en de lijn Heerlen-Valkenburg. Ubachsberg kan op basis van de naamgeving duiden op een ontginning in de Late Middeleeuwen, mogelijk de 13e eeuw (Renes, 1988). Het centrale deel van het plateau, een onvruchtbaar zandgebied zonder lössdek, bleef onontgonnen liggen.
In een breed dal met gering verval tussen het plateau van Ubachsberg en het plateau van Schimmert is het straatdorp Ransdaal (1375: Ramsedael) ontstaan.
De beekdalen
Dit gebied is door de aanwezigheid van water van oudsher een uitstekende vestigingsplaats voor de mens. De beken zorgden voor verdediging en watertoevoer voor grachten en visvijvers. Er liggen diverse, gaaf bewaard gebleven kastelen en herenboerderijen: Cortenbach, Rivieren inclusief Oliemolen, Puth, Haeren, Kalfshof, Huiskenshof, Steenenis, èn (over de gemeentegrens heen) Terworm. Deze hele reeks vormt samen met de beken als het ware ‘parelsnoeren’ in het landschap.
Het gebied kenmerkt zich door een fraaie harmonie tussen natuur en landschap, menselijke activiteiten van nú en menselijke activiteiten in het verleden. De glooiingen met verschillende beekdalen, alle uitmondend in de Geleenbeek, vormen een unieke landschappelijke constellatie die tot op de dag van vandaag exemplarisch is voor het Romeinse villalandschap. Tevens zijn in dit gebied de Via Belgica en de fundamenten van de Romeinse Villa Voerendaal aanwezig. Het is om die reden, dat in dit landschap gesproken kan worden van Archeologisch landschapspark Voerendaal: een gebied waarin de cultuurhistorie in natuur en landschap zichtbaar en toegankelijk is, dan wel te maken is.
De ‘bergen’
Het landschap van de Vrakelberg, het Eiland van Ubachsberg en de Kunderberg is in zijn geheel cultureel erfgoed.
Cultuurhistorische objecten zijn een zichtbaar en tastbaar bewijs van een voorbije periode waarin de aanwezige kalksteen ontgonnen en gebruikt werd: de groeves, de kalkovens (technologisch en industrieel erfgoed) en diverse gebouwen in de dorpen en buurtschappen, die met Kunraderkalksteen zijn gebouwd. Kortom: gebouwd erfgoed. De beltmolen neemt een belangrijke plek in in het landschappelijke ensemble van de Vrouwenheide. Hierboven is reeds aangegeven dat dit een harmonieus landschappelijk tafereel dient te blijven, waarbij aandacht dient te zijn voor een blijvend vrij uitzicht op de molen en waarbij de relatie met het molenbiotoop en de van oorsprong functionele relatie met het omringende agrarische landschap niet uit het oog mag worden verloren.
Hieronder volgt voor elke kern en buurtschap een korte beschrijving van de gebiedstypologie / ruimtelijke structuur.
In algemene zin ontleent een woonbuurt haar beeldwerking aan de gemeenschappelijke contour van bebouwing die aaneengesmolten is met een historische kern tussen relatief open en onbebouwd landschap of met andere woonbuurten en barrières. Binnen het bebouwde gebied zijn vaak afzonderlijke gebieden te onderscheiden. Vereenvoudigd kunnen drie hoofdgroepen worden onderscheiden: woonbuurten rond historische relicten, woonbuurten met blokvormige straatpatronen (specifiek jaren twintig tot vijftig) en nieuwbouw decenniumbuurten (vanaf jaren zestig tot heden).
2.1 Klimmen
Het gebied bestaat uit een zone van decenniumwoonbuurten gelegen rond het historische wegenpatroon Klimmenderstraat en Vrijthof. Karakteristiek is de ligging van de kern op de rand van het hoogplateau. De decenniumwoonbuurten zijn merendeels karakteristiek gelegen op hellende terreinen. In de oude linten staan veel decenniuminvullingen. De bebouwing waaiert sterk uit langs de Schoolstraat en Putweg, Overheek en Heek. Incidenteel zijn er vanuit de linten karakteristieke uitzichten naar het landschap.
Kenmerkend is de zone met voorzieningen vanaf het Vrijthof tot aan het Drossaert de Limpensplein. De Schutteheiweg, Houtstraat en Grubbenweg vormen de begrenzing van de zone met bebouwing. De Schoolstraat-Grubbenweg lijken aaneen te sluiten met de woonzone Termaar. De A79 vormt visueel en ruimtelijk een harde barrière.
2.2 Ransdaal
De lintzone van de kern Ransdaal bestaat overwegend uit lange linten met bebouwing en een relatief gesloten straatwand. Incidenteel zijn er nog openingen in de linten met doorzichten naar het landschap. De kernvorming is het gevolg van concentratie van bebouwing aan de straten noordelijk van het lint.
Opvallend is de sterke uitwaaiering van bebouwing waardoor het gebied Termoors aaneengesloten lijkt. De verdichting met decennium woonbebouwing is vrij hoog. De oudere lintstructuur heeft minimaal relaties met de afzonderlijke decenniumbuurten. De historische lintstructuur ligt ruimtelijk sterk ingesloten in het droogdal vanaf het hoogplateau.
2.3 Ubachsberg
Het gebied bestaat uit decenniumwoonbuurten gelegen rond het historische wegenpatroon Oude Schoolstraat, Hunsstraat en Kerkstraat. Karakteristiek is de ligging van de kern op de rand van het hoogplateau en geïsoleerd in het grootschalig open landschap. De decenniumwoonbuurten zijn merendeels karakteristiek gelegen op hellende terreinen. In de oude linten staan veel decenniuminvullingen. De bebouwing waaiert sterk uit langs de Oude Schoolstraat, Kerkstraat en Dalstraat. Incidenteel zijn er vanuit de linten karakteristieke uitzichten naar het landschap.
Markant is de menging van bedrijven en wonen binnen de oudere lintbebouwing. De Minnegardsweg en Hunsstraat vormen de begrenzing van de zone met bebouwing. De hoogspanningsleiding vormt een visuele barrière.
2.4 Colmont
Het gebied bestaat uit de historische wegpatronen Kolmonterweg en Geerweg. De kleinschalige merendeels historische gebouwen zijn geconcentreerd rond het kruispunt bij de kapel. De decenniumbebouwing is relatief beperkt binnen de oude linten. De kleinschalige basisstructuur is grotendeels herkenbaar maar de randen worden gedomineerd door (grootschalige) agrarische bebouwing. Kenmerkend is de ligging van het gebied op de rand van het hoogplateau, aansluitend op karakteristieke holle wegen. Vanuit de randen zijn karakteristieke uitzichten naar het landschap.
2.5 Fromberg
Het gebied bestaat uit de historische wegpatronen Fromberg en vormt van oudsher een deel van de landelijke linten Etenaken. De kleinschalige deels agrarische gebouwen zijn geconcentreerd in de holle wegen aan de oostzijde van de spoorlijn. De decenniumbebouwing is relatief beperkt binnen de oude lintstructuur. De kleinschalige basisstructuur is grotendeels herkenbaar maar de randen worden gedomineerd door (grootschalige) agrarische bebouwing.
Kenmerkend is de ligging van het gebied in het droogdal en grenzend aan het grootschalige agrarisch gebied langs de Vrakelbergerweg. De spoorlijn vormt een visuele en ruimtelijke barrière met typerende doorkijkjes bij de spoortunnels.
2.6 Winthagen
Het gebied bestaat uit de historische wegpatronen Winthagen, met holle wegen Koekoeksweg en Hooggats. De kleinschalige historische gebouwen zijn geconcentreerd rond het blokvormige gebied in het centrale deel. De bebouwing waaiert sterk uit aan de oude linten en ligt karakteristiek opgesloten in het droogdal. De kleinschalige basisstructuur is grotendeels herkenbaar.
Kenmerkend is de ligging van het gebied in het landschap in het droogdal tussen de uitlopers van het hoogplateau. Vanuit de randen zijn karakteristieke uitzichten naar het landschap. Typerend is de kleinschalige landschappelijke rand om de bebouwing. Het gebied is aangewezen als beschermd dorpsgezicht (zie paragraaf 4.5 Cultuurhistorie).
2.7 Mingersborg
Het gebied bestaat uit de historische wegpatronen Mingersborgerweg, Achterweg en vormt een deel van de landelijke linten Trintelen. De kleinschalige (agrarische) gebouwen zijn geconcentreerd rond het kruispunt van beide wegen. De decenniumbebouwing is relatief beperkt binnen de oude lintstructuur. De kleinschalige basisstructuur is grotendeels herkenbaar maar de randen worden gedomineerd door (grootschalige) agrarische bebouwing.
Kenmerkend is de ligging van het gebied op de rand van het hoogplateau en het droogdal met karakteristieke uitzichten naar het landschap.
2.8 Termaar
Het gebied bestaat uit decenniumwoonbuurten gelegen rond het historische wegenpatroon Straterweg, Termaar, Mareheiweg, Dr. Huntjesstraat. De woonzone bestaat uit een min of meer aaneengesloten gebied vanaf de Klimmenderstraat tot aan de Ransdalerestraat. De woongebieden zijn aaneengesloten middels de doorgaande wegen die tevens een ruimtelijke barrière vormen door de verkeersfunctie en de inrichting van het openbare gebied. De decenniumwoonbuurten zijn merendeels karakteristiek gelegen op sterk hellende terreinen. In de oudere linten staan veel decenniuminvullingen. De bebouwing waaiert sterk uit langs de doorgaande wegen. Incidenteel zijn er vanuit de linten karakteristieke uitzichten naar het landschap.
Markant is de menging van bedrijven en wonen binnen de oudere lintbebouwing. De hoogspanningsleiding en vormt een visuele barrière de spoorlijn meer een ruimtelijke barrière tussen de woongebieden.
2.9 Craubeek
Het gebied bestaat uit de historische wegpatronen Craubeek en Barrier. De kleinschalige merendeels historische gebouwen zijn geconcentreerd rond het kruispunt bij de Penderskoolhofweg en Craubekerstraat. De decenniumbebouwing is vrij veelvuldig binnen de oude linten. De kleinschalige basisstructuur is nog herkenbaar en de randen worden gedomineerd door (grootschalige) agrarische bebouwing. Kenmerkend is de ligging van het gebied in het droogdal vanuit het hoogplateau, aansluitend op karakteristieke holle wegen. Vanuit de randen zijn karakteristieke uitzichten naar het landschap (Kaardenbekerweg en Craubekerstraat). Het lint Barrier is een kleine cluster bebouwing aan de verkeersweg Klimmenderstraat en vormt een uitwaaier van bebouwing.
2.10 Weustenrade
Het gebied bestaat uit de historische wegpatronen Kruisstraat, Vleckstraat, Luiperbeekstraat, Gebr. Crousplein. De kleinschalige historische gebouwen staan sterk gespreid in het historische patroon en de bebouwing waaiert sterk uit. De kleinschalige basisstructuur is grotendeels herkenbaar. Kenmerkend is de ligging van het gebied in het landschap in het droogdal tussen de uitlopers van het hoogplateau. Vanuit de randen zijn karakteristieke uitzichten naar het landschap. Opvallend is de verdichting van decenniumwoningen aan alle straten.
2.11 Retersbeek
Het gebied bestaat uit de historische wegpatronen Retersbekerweg en Retersbekerveldweg. De kleinschalige historische gebouwen zijn geconcentreerd rond in het meer historische lint en de bebouwing waaiert sterk uit. De kleinschalige basisstructuur is grotendeels herkenbaar.
Kenmerkend is de ligging van het gebied in het landschap in het droogdal tussen de uitlopers van het hoogplateau. Vanuit de randen zijn karakteristieke uitzichten naar het landschap. Opvallend is de grootschalige landschappelijke opbouw (ruilverkaveling) en openheid. De Retersbekerweg vormt een barrière door de verkeersfunctie en inrichting van het openbare gebied.
2.12 Koulen
Het gebied bestaat uit de historische wegpatronen Koulen, Walemerweg, Koulenbergsweg. De kleinschalige (agrarische) gebouwen zijn geconcentreerd rond het kruispunt van wegen. De decenniumbebouwing is relatief beperkt binnen de oude lintstructuur. De kleinschalige basisstructuur is grotendeels herkenbaar maar de randen worden gedomineerd door (grootschalige) agrarische bebouwing. Kenmerkend is de ligging van het gebied op de rand van het hoogplateau en het droogdal met karakteristieke uitzichten naar het landschap. De cluster bebouwing lijkt aaneengesloten met de woonkern Termaar.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De SVIR vervangt o.a.de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Deze Structuurvisie is vastgesteld op 13 maart 2012.
In de nieuwe Structuurvisie (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Het Rijk stelt in deze structuurvisie heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
- 2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
- 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Daarbij zijn 13 nationale belangen benoemd; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Een nationaal belang heeft betrekking op het actualiseren van bestemmingsplannen: "zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten". Het gaat daarbij onder andere om de digitale beschikbaarheid van adequate ruimtelijke informatie. Het bestemmingsplan zal voldoen aan de "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen" (SVBP 2008). Dit houdt in dat met name de verschijningsvorm en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. De vigerende bestemmingsplannen van de gemeente Voerendaal voldoen hier niet aan.
Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Om de samenhang tussen de verschillende nationale opgaven inzichtelijk te maken, zijn de rijksopgaven in de SVIR gebiedsgericht beschreven. In de volgende afbeelding is de uitsnede voor Brabant - Limburg weergegeven. De gebiedsaanduiding "Nationale herijkte Ecologische Hoofdstructuur op land" is voor kleine delen van het plangebied van toepassing. Dit is ondervangen in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) en komt aan bod in paragraaf 2.4.2 "Provinciaal beleid".
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, kaart Brabant en Limburg
Het Rijk heeft in het verleden een selectie gemaakt van twintig Nationale landschappen. Deze landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Een groot deel van Zuid-Limburg is aangeduid als Nationaal Landschap, daarbij zijn de volgende kernkwaliteiten gedefinieerd:
- Schaalcontrast open - besloten.
- Groen karakter.
- Reliëf en ondergrond.
- Cultuurhistorisch erfgoed.
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in zijn geheel binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Met de SVIR heeft het Rijk het landschapsbeleid overgedragen aan de provincies. Het rijksbeleid biedt vanuit dit aspect dan ook geen directe ruimtelijke consequenties voor dit bestemmingsplan. Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg is echter ook vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan (POL2006) dat in paragraaf 3.2.1 POL 2006 (actualisatie 2011) aan bod komt.
3.1.2 Monumentenwet en Modernisering Monumentenzorg
De wettelijke bescherming van rijksmonumenten en door het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Monumentenwet 1988. Deze wet heeft ook betrekking op archeologische monumenten.
Een concrete uitwerking is onder andere de (in ontwikkeling zijnde) Rijksstructuurvisie Cultureel Erfgoed. Het ministerie van OC&W heeft in 2009 de beleidsbrief MoMo (Modernisering Monumentenzorg) opgesteld. De beleidsbrief geeft de nieuwe visie op de monumentenzorg weer.
De modernisering monumentenzorg is gebaseerd op 3 pijlers:
- 1. Cultuurhistorische belangen meewegen in ruimtelijke ordening:
Hierbij vindt een verschuiving plaats van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. De omgeving van het monument gaat een belangrijkere rol spelen. - 2. Krachtigere en eenvoudigere regelgeving:
Minder, kortere en eenvoudiger procedures, afstand tussen expert en leek kleiner, meer vrijheid en keuzemogelijkheden voor monumenteneigenaren. - 3. Bevorderen van herbestemmingen:
Historische gebouwen, complexen, terreinen en landschappen kunnen hun functie en daarmee hun gebruik verliezen. Dit kan leiden tot verval waardoor belangrijke cultuur-historische waarden verloren gaan. Het toekennen van een andere bestemming kan bijdragen aan het behoud. Eigenaren kunnen hiervoor subsidie krijgen, zowel voor het onderzoeken van de mogelijkheden voor een nieuwe bestemming als voor het wind- en waterdicht houden van de monumenten tijdens de ontwikkeling.
De monumentenwet 1988 biedt het kader voor rijksbeschermde monumenten en het beschermd Dorpsgezicht. De rijksmonumenten en het beschermde dorpsgezicht van Winthagen zijn in dit bestemmingsplan aangeduid (zie paragraaf 4.5 Cultuurhistorie). Voor de rijksmonumenten en karakteristieke objecten zullen ruimere gebruiksmogelijkheden mogelijk worden gemaakt (er is geen sprake van gemeentelijke monumenten).
3.1.3 Verdrag van Malta
In 1992 werd het 'Verdrag van Valletta' ('Malta') opgesteld. Dit Verdrag stelt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen de archeologische waarden een onlosmakelijk deel van de belangenafweging dienen te zijn. Dit Verdrag werd wettelijk verankerd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) als aanpassing op de Monumentenwet 1988. Op 1 september 2007 is de Wamz in werking getreden. Het Verdrag en de Wamz (c.q. de herziene Monumentenwet 1988) hebben tot gevolg, dat vóórdat bodemverstorende ingrepen kunnen worden uitgevoerd, archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.
De herziene Monumentenwet 1988 stelt de overheid verplicht om bij de vaststelling van de bestemming van een gebied of terrein rekening te houden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten (artikel 38a). Derhalve moet het archeologiebeleid dat van toepassing is op het plangebied planologisch en juridisch verankerd zijn middels dit bestemmingsplan. Zie hiervoor paragraaf 4.4 Archeologie.
3.1.4 Flora en Faunawet, Natura2000, Vogel- en Habitatrichtlijnen
De belangrijkste internationale verplichtingen op het gebied van de natuurbescherming zijn neergelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen zijn gericht op instandhouding van soorten en hun leefgebieden. Het streven is gericht op de vorming van een Europees ecologisch netwerk (Natura 2000 netwerk). De soortenbescherming is in Nederland geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 die op 1 oktober 2005 in werking is getreden.
De bescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden is geregeld in artikel 6 van de Habitatrichtlijn (HRL). In dit artikel is een afwegingskader opgenomen, waarin is bepaald of een initiatief in of nabij een dergelijk gebied mogelijk is. Aan de hand van dit afwegingskader kan men bepalen welke aspecten in een onderzoek aan de orde moeten komen en welke maatregelen noodzakelijk kunnen zijn.
De Flora- en Faunawet (2002) voorziet in de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en diersoorten. In de Flora- en Faunawet is een zorgplicht opgenomen, hetgeen inhoudt dat eenieder handelingen achterwege moet laten waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat deze schade toebrengen aan in het wild levende soorten.
In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk een ontheffing te krijgen van de hiervoor genoemde verboden. Bij het beoordelen van aanvragen voor zo'n ontheffing wordt in het vrijstellingenbesluit (AMvB 2005) onderscheid gemaakt in verschillende categorieën van soorten. Hierin worden de door de Flora- en Faunawet beschermde soorten in verschillende categorieën onderverdeeld. Afhankelijk van de categorie waarin een bepaalde soort valt is een ontheffing noodzakelijk of kan een vrijstelling gelden.
Het voorgaande houdt in dat bij ingrepen met effecten op beschermde soorten, maatregelen zijn vereist die een gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten waarborgt en waarbij zoveel mogelijk wordt voorkomen dat er negatieve effecten optreden op beschermde soorten. Bij de beschermde soorten moet er dus altijd voor gezorgd worden dat zij hun leefgebieden behouden of nieuwe leefgebieden krijgen.
Beschermde leefgebieden zijn in het bestemmingsplan van een passende planologische- en juridische regeling voorzien (zie paragraaf 4.6 Natuur en landschap).
3.1.5 Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid zoals vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (ook wel bekend als de AMvB Ruimte) lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient dan ook rekening te worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn, gericht op duurzaam waterbeheer. Nieuwe ontwikkelingen worden niet rechtstreeks mogelijk gemaakt, wel wordt in deze actualisatie rekening gehouden met de eisen ten aanzien van planologische- en juridische regeling op het gebied van waterhuishoudkundige aspecten.
3.1.6 Nationaal Milieubeleidsplan 4
In 2001 verscheen het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). In het NMP4 is het doel gesteld om per 2030 de afwenteling van milieuproblemen op volgende generaties en op mensen in arme landen te stoppen. Dit kan worden bereikt door de grote milieuproblemen in clusters aan te pakken: energiehuishouding, biodiversiteit en hulpbronnen, milieudruk door de landbouw, stof, externe veiligheid, milieu en gezondheid en milieubeleid en de leefomgeving. Dit beleid biedt geen concrete uitgangspunten en randvoorwaarden voor dit bestemmingsplan dat consoliderend van aard is.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 POL 2006 (actualisatie 2011)
Op 22 september 2006 is het nieuw Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. In 2008, 2009 en 2011 is het POL op onderdelen geactualiseerd.
Het POL2006 (actualisatie januari 2011) is een overkoepeld Plan op Hoofdlijnen met de status van Structuurvisie, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Verkeers- en Vervoerplan. Tevens bevat het de hoofdlijnen van de fysieke onderdelen van het economisch en sociaal-cultureel beleid. Voor bepaalde thema's en gebieden zijn er naast POL2006 óók POL-aanvullingen, Inpassingsplannen, Verordeningen en Beleidsnota's en dergelijke. Er is sprake van een samenhangend planstelsel. Geregeld verschijnen er nieuwe Inpassingsplannen of POL-aanvullingen, die zich meer in detail richten op specifieke thema's of gebieden en dit nader uitwerken tot bijvoorbeeld een nieuw wegtracé, waarmee tevens het POL2006 op onderdelen wordt geactualiseerd. Het POL2006 krijgt zijn doorwerking in beleidsnota's, programma's, verordeningen en bestemmingsplannen.
Niet voor ieder gebied binnen de provincie Limburg gelden dezelfde beleidsbepalingen als het gaat om de kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Om die reden worden in het POL2006 tien perspectieven onderscheiden, met ieder een eigen benadering met betrekking tot de meest doeltreffende beleidsdoelen voor dat gebied. Binnen de gemeente Voerendaal komen vijf van de tien perspectieven voor. In het plangebied zelf zijn deze vijf perspectieven eveneens aanwezig.
De kernen Klimmen (incl. het buurtschap Termaar), Ransdaal en Ubachsberg worden in het POL aangeduid als perspectief "6b Plattelandskern Zuid Limburg". Deze kernen/buurtschappen zijn dan ook omsloten door een rode contour conform het beleid zoals vastgelegd in het Limburgs Kwaliteitsmenu. De overige buurtschappen zijn buiten deze rode contouren gelegen en binnen de perspectieven "P3 Ruimte voor veerkrachtige watersystemen" en "P4 Vitaal landelijk gebied". Een klein gedeelte van het plangebied ligt binnen het perspectief "P1 ecologische hoofdstructuur (EHS)" of het perspectief "P2 Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG)". Het betreft akkerland of tuinen met de potentie om als natuurwaarde te fungeren. De EHS in het plangebied betreft géén gerealiseerde natuur.
Perspectief "6b Plattelandskern Zuid Limburg" duidt aan dat de vitaliteit van deze kernen behouden moet blijven en er ruimte moet worden geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking en voor de groei van lokaal georiënteerde bedrijvigheid.
Het perspectief "3 Veerkrachtige watersystemen" is primair gericht op het bieden van ruimte aan grote waterlopen en rivieren. Daarnaast staat ook centraal het bestrijden van watertekorten, verdroging en erosie. Het ontwikkelen van functies binnen het gebied P3 is toegestaan, mits dit aansluit bij bovenstaande doelen. Met name grondgebonden landbouw en recreatie komen veel voor in dergelijke gebieden.
Voor perspectief "4 Vitaal landelijk gebied" wordt de inrichting met name bepaald door de aanwezige landbouw in het gebied. Onderling verschillen de P4 gebieden nogal wat van elkaar qua aard en dichtheden aan omgevingskwaliteiten.
Het doel van dit perspectief is het vitaal houden van het landelijk gebied. Dit kan met name geschieden door de mogelijkheden te verruimen voor bijvoorbeeld verbrede landbouw, de toeristische sector of kleinschalige dienstverlenende bedrijvigheid.
Perspectief "1 ecologische hoofdstructuur (EHS)" omvat bestaande bos- en natuurgebieden, te ontwikkelen nieuwe natuur- en beheersgebieden, ecologisch water (Maasplassen) en beken met een specifiek ecologische functie (SEF-beken) (zie POL-herziening op onderdelen EHS, 2005). Erbinnen liggen bijzondere natuurgebieden zoals Nationale Parken, Natuurbeschermingswetgebieden, waardevolle bossen en de gebieden die zijn aangewezen (of aangemeld) als Vogel- en Habitatrichtlijngebied. Het gaat in alle gevallen om gebieden van nationale of Europese betekenis.
Tot slot vormt perspectief "2 Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG)" samen met de EHS de ecologische structuur in Limburg. Anders dan de EHS omvat de POG vooral landbouwgebieden. Binnen de POG geldt een ontwikkelingsgerichte basisbescherming. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschapswaarden zijn richtinggevend voor ontwikkelingen in de POG.
POL-kaart Perspectieven (uitsnede gemeente Voerendaal)
POL-aanvulling Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Naar aanleiding van het aanwijzen van het Heuvellandschap Zuid - Limburg als Nationaal landschap in de Nota Ruimte is de POL-aanvulling Nationaal landschap Zuid - Limburg (2005) opgesteld. In deze aanvulling wordt aandacht besteed aan de kernkwaliteiten, zoals benoemd in de Nota Ruimte, zijnde:
- Het reliëf.
- Het groene karakter.
- De schaalcontrasten.
- De kenmerkende en gebiedseigen cultuurhistorische elementen.
Het beschermen en versterken van deze vier landschappelijke kernkwaliteiten is een leidend aspect bij ontwikkelingen binnen het Nationaal landschap. Omdat de gemeente Voerendaal binnen dit landschap is gelegen, dienen bij ontwikkelingen in het plangebied de benoemde kernkwaliteiten gerespecteerd te worden. Dit betekent dat bij ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk zijn, met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap rekening moet worden gehouden.
POL-aanvulling: Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM)
Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is een uitwerking van het kwaliteitsdeel uit het POL en de POL aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering. Zoals reeds aangegeven zijn de plattelandskernen in Zuid-Limburg, waaronder Klimmen, Ransdaal en Ubachsberg voorzien van contouren. Het LKM is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ontwikkelingen buiten de contouren. Voor dit bestemmingsplan betekent dit dat het LKM-beleid in ieder geval van toepassing is op de buurtschappen Colmont, Fromberg, Winthagen, Koulen, Mingersborg, Craubeek, Weustenrade en Retersbeek. Voor Klimmen (incl. Termaar), Ransdaal en Ubachsberg geldt dat het LKM-beleid van toepassing kan zijn bij nieuwe ontwikkelingen op de overgang naar het buitengebied.
Het ruimtelijk beleid is vastgelegd in het POL2006. Daarin is ook aangegeven onder welke voorwaarden ruimte bestaat voor een aantal ontwikkelingen. Een belangrijke voorwaarde is dat een eventuele ontwikkeling moet leiden tot een compensatie van het verlies aan omgevingskwaliteit, resulterend in een verbetering van de kwaliteit van het buitengebied.
De kwaliteitsbijdragen dragen bij aan de realisatie van de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG) of andere door de gemeente aan te geven omgevingskwaliteiten. Dit kwaliteitsmenu geeft aan hoe een ontwikkeling moet bijdragen aan kwaliteitsverbetering.
Doel van het LKM is om gemeenten en provincie een instrumentarium in handen te geven om noodzakelijke of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met gewenste kwaliteitsverbetering van datzelfde buitengebied. Om dit doel te bereiken worden door de provincie afspraken met de gemeente gemaakt en wordt een doelen- en projectenlijst opgesteld. Deze zijn door de gemeente Voerendaal nog vast te leggen in een structuurvisie.
Bij ontwikkelingen die binnenplans mogelijk zijn en die een verdere verstening van deze kernen/buurtschappen in het buitengebied (buiten de rode contouren) tot gevolg hebben zal in het bestemmingsplan worden gewaarborgd dat een ruimtelijke kwaliteitsverbetering conform het LKM plaatsvindt.
Themakaarten Blauwe, Groene en Kristallen Waarden
Om bepaalde basiswaarden te beschermen en te versterken heeft de provincie een drietal kaarten ontwikkeld waarop deze basiswaarden aangeduid worden. Het betreft de kaarten: Blauwe Waarden, Groene Waarden en Kristallen Waarden.
Zoals blijkt uit onderstaande uitsneden van deze kaarten is een aantal gebiedsaanduidingen van toepassing op delen van het plangebied. Deze gebiedsaanduidingen komen aan bod in de inventarisatie van de verschillende belemmeringen die spelen in het gebied.
In paragraaf 4.3 Waterhuishouding wordt ingegaan op de belemmeringen vanuit de 'Blauwe Waarden' en de 'Kristallen Waarden' en in paragraaf 4.6 Natuur en landschap wordt verder ingegaan op de belemmeringen vanuit de 'Groene Waarden'.
POL-kaart Blauwe Waarden (uitsnede gemeente Voerendaal)
POL-kaart Kristallen Waarden (uitsnede gemeente Voerendaal)
POL-kaart Groene Waarden (uitsnede gemeente Voerendaal)
3.2.2 Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015
Het waterbeleid is volop in beweging. De afgelopen jaren is het besef gegroeid dat ons waterbeleid een internationale aangelegenheid is, waarvoor de kaders steeds meer op Europees niveau bepaald worden. Een belangrijke uitdaging is dan ook de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), die in 2009 tot een gezamenlijk (internationaal) stroomgebiedbeheerplan voor de Maas heeft geleid. Ook de uitvoering van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) sluit hier bij aan. Daarnaast vragen klimaatverandering, vernieuwde nationale wetgeving en de afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) om een actualisatie van het waterbeleid uit het POL 2006.
Vanuit haar kaderstellende rol heeft de provincie het strategisch waterbeleid op hoofdlijnen vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is een aanvulling op dit POL, met als doel een herijking en uitwerking van het waterbeleid uit het POL 2006, op basis van Europese en nationale kaders. Dit provinciaal waterplan krijgt vorm in de POL-kaarten "Blauwe-" en "Kristallen" waarden, die in voorgaande paragraaf aan bod zijn geweest.
Hieruit voortvloeiende relevante gebiedsaanduidingen worden planologisch- en juridisch geregeld in dit bestemmingsplan.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad 2030
Deze Structuurvisie schetst ambities en kansen en nodigt uit om mee te denken, mee te doen en te ontwikkelen op het niveau van de regio Parkstad. De ruimtelijke ontwikkelingsvisie is in 2009 vastgelegd in de Structuurvisie Parkstad Limburg 2030. Het biedt een aanzet om met alle partijen -markt, overheden en bewoners - samen te werken, ideeën te genereren en kansrijke initiatieven met veel draagvlak op te starten.
De structuurvisie kent 6 pijlers die samen het fundament vormen van de inhoudelijke keuzes en zullen steeds als toetssteen gebruikt worden bij ontwikkelingen en initiatieven van de 4 grote opgaven: Ruimte, Mobiliteit, Economie en Wonen. Deze 6 pijlers zijn:
- 1. Landschap leidt.
- 2. Eén hoofdcentrum.
- 3. Energie als fundament.
- 4. Netwerk van Park en Stad.
- 5. Buitenring = Parkstadring.
- 6. Economische slagader N281.
Dit alles is vertaald naar zeven ontwikkelingszones: Noordflank, Oostflank, Zuidflank, Westflank, Gravenrode, Via Belgica en Herstructurering stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen in (de nabijheid van) de ontwikkelingszone Via Belgica. Deze historische as dient als verbindende schakel te gaan fungeren in het beleven van de gemeenschappelijk Romeinse geschiedenis en als cultuurhistorisch product te ontwikkelen (Archeologisch Landschapspark in Voerendaal). Er zijn momenteel geen concrete ontwikkelingen die spelen in het plangebied van dit bestemmingsplan.
De structuurvisie is opgemaakt in een ontwikkelingskaart en een beheer- en sturingskaart. De beheer- en sturingskaart is een optelling van de thematische kaarten en spelregels. Het biedt een planologisch kader voor het beheer van de bestaande gebiedskwaliteiten en sturing voor gebiedsontwikkelingen. Voor elke plek in de regio zijn spelregels voor de verschillende thema's beschreven. Daarbij is een matrix te vinden waarin per thema de eenheden XL-L-M-S worden gehanteerd. Bij XL- en L-gebieden is sprake van hoge regionale relevantie. Bij M-gebied is dit al minder en bij een S-gebied is de noodzaak om vanuit een regionaal perspectief te werken, aan te sturen minder of niet aanwezig. Aan deze eenheden is een kleur gekoppeld. Deze refereert aan de verschillende thema's.
Deze indeling is gebaseerd op de vastgestelde regionale plannen en visies zoals de Retail- en Woonvisie, en hier wordt in principe niet van afgeweken. Wanneer het echter gaat om de daadwerkelijke invulling van gebieden en aan te geven wat wel en wat niet kan, is het noodzakelijk de ontstaansgeschiedenis, morfologie, strategische ligging, grootte, woningmarkt, economie, demografische problematiek enzovoort in een gebiedsgerichte afweging te betrekken. Kortom, het gaat daarbij om planologisch/ruimtelijk maatwerk.
Voor alle kernen en buurtschappen, gelegen in het plangebied, geldt voor de rode, oranje en blauwe thema's een "S", dat wil zeggen dat er geen noodzaak is om ontwikkelingen vanuit een regionaal perspectief te werken of aan te sturen.
Uitsnede beheer- en sturingskaart Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad 2030
3.3.2 Regionale woonvisie op hoofdlijnen 2006-2010
Sinds het einde van de jaren '90 heeft de Stadsregio Parkstad Limburg te maken met een significante afname van de bevolking, wijziging van de bevolkingssamenstelling en een daling van het aantal huishoudens. Parkstad is hiermee een van eerste regio's in Nederland die met 'Krimp' te maken heeft.
Parkstad Limburg heeft op diverse thema's beleid geformuleerd om stappen te zetten om te kunnen anticiperen op de bevolkingskrimp. Voor het thema 'wonen' zijn onder andere de Regionale Woonvisie op Hoofdlijnen 2006-2010, de Regionale Woningbouwprogrammering 2006 t/m 2010 en de Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad 2008-2020 opgesteld.
De Regionale Woonvisie op hoofdlijnen vormt onder meer het kader voor de bovenlokale afstemming van de lokale woningbouwprogramma's, borgt samenwerking met corporaties en marktpartijen, stuurt op kwaliteit en geeft de bandbreedte voor het indicatief programma van de regio aan. Bij besluit van 31 oktober 2011 is de looptijd van de visie verlengd tot en met 2012. Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de woningvoorraad binnen de gemeenten in Parkstad Limburg zich te bewegen binnen deze gestelde kaders.
Met de Regionale Woonvisie op Hoofdlijnen wordt duidelijk de keuze uitgesproken dat Parkstad niet op 'slot' gaat, maar is gekozen voor een strategie van kwalitatieve groei. Ten gevolge van vergrijzing, extramuralisering en individualisering blijft er een vraag bestaan naar nieuwe woningen. Daarnaast is er een toenemende vraag naar andere woonmilieus en comfortabele woningen.
Gegeven deze context, streeft de Regio Parkstad met de Regionale Woonvisie op hoofdlijnen drie doelen na op het gebied van wonen:
- 1. Krimp als kans zien: door demografische ontwikkelingen en ontwikkelingen in de woningvraag zal de regio de regie moeten nemen om de woningmarkt in evenwicht te brengen en te houden door vraag en aanbod, kwaliteit en kwantiteit naar elkaar toe te brengen.
- 2. Het geven van een kwaliteitsimpuls aan het wonen in Parkstad door het stimuleren van innovatie en vernieuwing om de woonconsument te verleiden, imagoversterking en de regio als een activerende kracht die goede initiatieven stimuleert.
- 3. Bewoners meer kansen bieden om hun woonwensen te realiseren door een aanbod te genereren dat beter aansluit bij de woonwensen van (toekomstige) bewoners.
Hiermee is een belangrijke stap gezet in de richting die de regio in wil slaan om de toekomst in een fundamenteel veranderende woningmarkt het hoofd te bieden. Krimp wordt daarbij als kans gezien. Via gezamenlijke gedragen projecten wordt gewerkt aan sterke woonmilieus, waarmee Parkstad Limburg op de kaart komt als aantrekkelijke, interessante en goed betaalbare locatie om te wonen voor mensen binnen en buiten Parkstad.
Dit bestemmingsplan voorziet niet direct in de ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties, tenzij deze reeds eerder planologisch zijn verankerd. Wel is transformatie van bestaande woningen mogelijk binnen de geldende bouwregels om bijvoorbeeld levensloopbestendige woningen te creëren.
3.3.3 Regionale woningbouwprogrammering
Met de vaststelling van de woningbouwprogrammering 2006 t/m 2011 is door het Parkstad Bestuur een besluit genomen over de netto toevoeging van reguliere woningen in Parkstad Limburg in de vorm van een totaaloverzicht van projecten die gepland staan (bouw -/- sloop). In navolging van de Regionale Woonvisie is de Regionale Woningbouwprogrammering bij besluit van 30 november 2011 verlengd tot en met 2012.
De woningmarkt is niet statisch, ze wordt gekenmerkt door dynamiek. Die dynamiek wordt gevoeld in de woningbouwprogrammering. Hiervoor is de dynamiek in de ontwikkeling en uitvoering van woningbouwplannen naar drie categorieën verdeeld, in verband met te verwachten sturingsmogelijkheden en effecten:
- Categorie 1 projecten met status A-B-C1.
- Categorie 2 projecten met status D-E2.
- Categorie 3 nieuwe initiatieven.
De projecten in categorie 1 zijn opgenomen in de programmering. Het leidend principe bij deze projecten is dat de overheid en de betreffende partners alles in het werk zullen stellen om deze projecten tot oplevering te laten komen. De projecten in categorie 2 zijn de projecten die niet in de programmering zijn opgenomen. De Parkstadgemeenten hebben deze plannen inmiddels tegen het licht gehouden en er is conform lokaal en regionaal beleid bepaald of de plannen de gewenste kwaliteit bezitten. Voldoet een plan aan dit beleid, dan is het plan in principe akkoord maar wordt aangehouden voor de nieuwe programmeringperiode 2011-2015 en kan al dan niet een definitief akkoord worden gegeven als de nieuwe woningmarktcijfers (en de daaruit volgende regionale afspraak rondom nieuwbouw, sloop, herstructurering de maximale netto toevoeging voor de periode tot en met 2015) beschikbaar zijn. Ten aanzien van nieuwe initiatieven zal de betreffende gemeente telkens toetsen of het initiatief conform lokaal en regionaal beleid is. Is het plan conform lokaal of regionaal beleid en is de netto toevoeging <0, dan kan met de ontwikkeling van het initiatief worden gestart en wordt medewerking verleend.
Betekent het initiatief echter een netto toevoeging > 0 dan is het plan in principe akkoord maar wordt aangehouden voor de nieuwe programmeringperiode en kan al dan niet een definitief akkoord worden gegeven als de nieuwe woningmarktcijfers (en de daaruit volgende regionale afspraak rondom nieuwbouw, sloop, herstructurering de maximale netto toevoeging voor de periode tot en met 2015) beschikbaar zijn.
Afhankelijk van de categorisering van een plan en de gemeentelijke toets aan regionaal en lokaalbeleid kunnen bepaalde acties ondernomen worden. De onderverdeling naar categorieën en de gemeentelijke toets zijn opgenomen in de "Werkwijze regionale woningbouw-programmering 2006 t/m 2010 , vastgesteld" d.d. 26 september 2007. De geplande projecten - niet zijnde éénpitters - in Voerendaal maken deel uit van categorie 1 en hebben een A-status. Deze mogen dus, gezien alle ontwikkelingen (demografie en woningmarkt) worden gerealiseerd.
Bovenstaande vormt input voor het lokale volkshuisvestingsbeleid van de gemeente Voerendaal. Dit beleid wordt toegelicht in paragraaf 3.4.13 Volkshuisvestingsplan"Samen bouwen aan wonen in Voerendaal in 2020".
3.3.4 Geactualiseerde envelop herstructureringsvisie Parkstad - Limburg 2010-2020
De 'envelop' vormt het regionale kader voor de transformatieopgave in Parkstad Limburg 2010-2020. Het geeft voor de hele regio en per gemeente inzicht in een sloop- en vervangingsopgave. De gegevens in deze envelop zijn gebaseerd op de huishoudens- en woningbehoeftenprognose 2009, Monitor Regionale Woningbouwprogrammering 2009, de Woonmonitor 2009 en het Burgeronderzoek Parkstad Limburg 2007.
De eerste 'envelop' is opgesteld in 2008, gebaseerd op de gegevens vanaf 1 januari 2008 en is als kader gebruikt voor de Herstructureringsvisie voor de Woningvoorraad 2008 t/m 2020. De gemeenten en corporaties hebben deze envelop geaccepteerd als randvoorwaarde voor de herstructurering in Parkstad Limburg, met dien verstande dat de opgave niet uitsluitend door de corporaties kan worden gerealiseerd.
In 2009 is de Herstructureringsvisie voor de Woningvoorraad Parkstad Limburg vastgesteld. In deze visie hebben regio, gemeenten en corporaties gezamenlijk op kaart weergegeven waar de transformatie komende jaren zou kunnen landen. Daarbij is als een van de voorwaarden voor realisatie gesteld dat de 'envelop' jaarlijks dient te worden gemonitord.
Alle gegevens in de envelop zijn in maart 2011 geactualiseerd op basis van de cijfers vanaf 1 januari 2010.
De 'envelop' geeft aan dat in de gemeente Voerendaal 119 woningen aan de woningvoorraad mogen worden toegevoegd door een toename van het aantal huishoudens.
Dit bestemmingsplan voorziet niet direct in de ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties, tenzij deze reeds eerder planologisch zijn verankerd. Het regionale woonbeleid vormt input voor het lokale volkshuisvestingsbeleid van de gemeente Voerendaal. Dit beleid wordt toegelicht in paragraaf 3.4.13Volkshuisvestingsplan "Samen bouwen aan wonen in Voerendaal in 2020".
3.3.5 Structuurvisiebesluit Wonen en Retail, Parkstad Limburg
Een afname van de bevolking en van het aantal huishoudens betekent een afname van de vraag naar woningen en een afname van het bestedingspotentieel voor de regio. Dit leidt vervolgens tot een overschot aan woningen, woningbouwcapaciteit en de ruimtebehoefte aan vastgoed. Wil Stadsregio Parkstad Limburg in de toekomst de kwaliteit van de leefomgeving kunnen behouden of verder verbeteren, dan zal het overschot teruggebracht moeten worden. Het beleid van Parkstad voor het thema wonen is dan ook gericht op het in evenwicht brengen van vraag en aanbod van woningen en een kwalitatieve verbetering van de regionale woningvoorraad. Voor het thema retail is het beleid gericht op het realiseren van een duurzame retailstructuur door het in evenwicht brengen van vraag en aanbod van winkelruimte met daarbij een kwalitatieve verbetering van de regionale winkelvoorraad.
Zoals geschetst in het regionale woonbeleid en retailbeleid (o.a. Regionale woonvisie, woningbouwprogrammering, herstructureringsvisie en Retailstructuurvisie 2010-2020) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg en de daarmee samenhangende afname van het bestedingspotentieel, niet gewenst om de regionale woning- en retailvoorraad verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan woningen en winkelvloeroppervlak niet nog verder te laten toenemen. Wel blijft de noodzaak aanwezig om de samenstelling van de woningvoorraad aan te passen aan de veranderende woonwensen. Daarvoor zullen nieuwe woningen moeten worden gerealiseerd die dienen als vervanging van bestaande voorraad.
Daarnaast dient er ondanks het teruglopen van het omzetpotentieel wel ruimte geboden te worden aan uitbreiding van winkelaanbod op bepaalde locaties. Door deze structuurbepalende gebieden als uitgangspunt te nemen, wordt uitval aan de onderkant van de markt in werking gezet en ontstaat er zodoende schaarste die noodzakelijk is om wenselijke ontwikkelingen ook op wenselijke locaties te laten plaatsvinden.
Geen verdere toename van de omvang van de regionale woning- en retailvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale woning- en retailvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale woning- en retailvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.
De gemeenten in Parkstad Limburg zijn voornemens om dit beleid op de volgende wijze te verwezenlijken:
- Vanaf 1 januari 2013 kunnen - voor bestemmingsplannen waarin directe woonbestemmingen zijn opgenomen die dan nog niet in realisatie zijn - herzieningen van deze bestemmingsplannen in procedure worden gebracht, waarbij deze woonbestemmingen komen te vervallen tenzij deze zijn opgenomen in / passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering).
- Er zullen geen bestemmingsplannen in procedure worden gebracht die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad, tenzij deze zijn opgenomen in / passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering).
- De gemeenten in Parkstad Limburg zullen geen medewerking verlenen aan het verstrekken van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan indien daarbij sprake is van toevoegen van woningen aan de regionale woningvoorraad, tenzij deze zijn opgenomen in / passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. Woningbouwprogrammering).
Het structuurvisiebesluit Wonen & Retail leidt tot voorzienbaarheid voor belanghebbenden zodat de instrumenten zoals hiervoor beschreven, door de gemeente kunnen worden ingezet zonder risico op planschade.
3.3.6 Regioprogramma 2010 "Naar een duurzaam vitale regio"
Het regioprogramma (2010), omvat de maatregelen die nodig zijn om in te spelen op de bevolkingskrimp en een nieuw evenwicht tot stand te brengen. Het regioprogramma bevat ambities voor 2040, strategische keuzes voor 2020 en concrete programma's en projecten tot en met 2014. Vertrekkend vanuit de eigen kwaliteiten en kansen is aangegeven welke ontwikkelingen voor ogen staan:
- Duurzame vorm geven aan de economische vitaliteit.
- Tot stand brengen van kwalitatief waardevolle woonmilieus en.
- Gebruik maken van de grensoverschrijdende ligging.
Daarbij wordt aangegeven wat daarvoor nodig is in termen van mensen, middelen en mandaat.
Bovenstaande vormt input voor het lokale economisch actieprogramma en het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente Voerendaal. Dit beleid wordt toegelicht in paragraaf 3.4.8 Kadernota Werk en Economie en in paragraaf 3.4.13Volkshuisvestingsplan "Samen bouwen aan wonen in Voerendaal in 2020".
3.3.7 Regionaal Verkeers- en Vervoersplan
Het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan is het beleid voor alle mobiliteitssectoren of -thema's in de regio Parkstad en dient aan te sluiten op het Regioprogramma. In het Regioprogramma is opgenomen dat voor mobiliteit economische structuurversterking via ringwegen en Euregionaal openbaar vervoer voorop staat.
Onderdeel van het RVVP is de wegcategorisering. Deze is verder uitgewerkt in het gemeentelijke verkeers- en vervoersplan. Het bestemmingsplan dient geen belemmering te vormen voor het RVVP-beleid. De wegcategorisering heeft geen directe consequenties voor het actualiseren van het bestemmingsplan en visa versa.
3.3.8 Archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart voor de Parkstad Limburg gemeenten
De Parkstad Limburg gemeenten hebben gezamenlijk een archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart opgesteld. Het betreft de gemeenten: Heerlen, Kerkrade, Brunssum, Landgraaf, Onderbanken, Voerendaal, Simpelveld en Nuth.
Het gebied dat in dit kader is onderzocht is rijk aan archeologische resten. De vroegste bewoningssporen dateren uit het Midden Paleolithicum (300.000-35.000 voor Chr.). De meeste archeologische vindplaatsen dateren uit de Romeinse tijd. In de gemeente Voerendaal zijn Romeinse nederzettingen (zoals de zogenaamde villa's) bekend. Het gebied bleef bewoond tijdens de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd, waarvan vele historische kernen, versterkte hoeves en kastelen getuige zijn.
Het doel van het opstellen van de archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart is om ten behoeve van toekomstige planvorming en planuitvoering inzicht te verschaffen in de kans op aanwezigheid van en het karakter van de archeologische en historische resten in de verschillende gemeenten. De verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart is bij planvorming en uitvoering het uitgangspunt voor toetsing van mogelijk in het geding zijnde waarden. Dit archeologisch beleid vormt dan ook de onderlegger voor het aspect archeologie in het bestemmingsplan. De archeologische verwachtingen en -vindplaatsen zoals weergegeven in de hierop volgende afbeelding zullen worden vertaald op de verbeelding en in de planregels van dit bestemmingsplan (zie ook paragraaf 4.4 Archeologie).
Archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart (uitsnede gemeente Voerendaal)
3.4 Gemeentelijk Beleid
In deze paragraaf wordt ingegaan op de ruimtelijke kaders die het bestaande gemeentelijk beleid stelt aan het op te stellen bestemmingsplan. Het gaat daarbij om:
- (ontwikkelings)visies (natuur en landschap, Cortenbach, Land van Kalk, verblijfsrecreatie);
- plannen (verkeer en vervoer, water);
- nota's (agro-toerisme, werk en economie, welstand, volkshuisvesting); en
- verordeningen (erfgoed, bomen, geurhinder).
3.4.1 Visie op natuur en landschap
De natuur- en landschapsvisie is opgesteld op basis van drie doelstellingen: perspectief voor natuur en landschap, perspectief voor de ondernemer en perspectief voor de cultuurhistorie. Natuur en landschap zijn de economische drager voor de agrarische sector en recreatie en toerisme. Derhalve moeten deze als basiskapitaal gekoesterd worden, door behoud, herstel en duurzaam beheer van landschappelijke en natuurlijke kwaliteit.
In de gemeente Voerendaal zijn drie gebiedstypen door hun geheel eigen karakter te onderscheiden. Het betreft de plateaus, de beekdalen en de bergen. Ieder gebied heeft een geheel eigen specifieke potentie voor het realiseren van één van de doelstellingen. Dit komt door de mate waarin natuur, agrarisch grondgebruik en cultuurhistorische elementen in de deelgebieden voorkomen. Voor de plateaus (Ransdalerveld) liggen de potenties bij de agrariër, in de beekdalen (stroomgebied Luiperbeek, Retersbeek, Hoensbeek, Hongerbeek, Dammerscheiderbeek, uitmondend in de Geleenbeek) op cultuurhistorie en in de bergen (Fromberg, Vrakelberg, Vrouwenheide, Daelsberg, Welterberg en Kunderberg) op natuur en landschap.
Concrete randvoorwaarden of ruimtelijke relevantie kent de visie op natuur en landschap niet voor de kernen in relatie tot het actualiseren van bestemmingsplannen.
3.4.2 Deelgebiedsvisie Landschapspark Cortenbach
De Deelgebiedsvisie Landschapspark Cortenbach geeft de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele invulling van het Cortenbacherveld (2008, heroverweging 2011). Dit gebied maakt echter geen onderdeel uit van het plangebied en heeft ook geen invloed op ruimtelijke aspecten die spelen bij de actualisatie van dit bestemmingsplan voor de kernen.
3.4.3 Gebiedsontwikkelvisie Land van Kalk
Gebiedsontwikkelvisie "Land van Kalk" vormt een groen cluster opgenomen in de Strategische Visie op het toerisme van Parkstad Limburg. De Ontwikkelvisie Land van Kalk (2011) volgt uit het streven de Kunradersteengroeve opnieuw in ontginning te brengen, ten behoeve van de productie van kalksteen voor de restauratie van monumenten, in combinatie met educatieve en recreatieve doeleinden.
Daarbij is onderkend dat het thema "kalk kansen" biedt voor toerisme en recreatie. Het "Land van Kalk", (binnen de gemeente Voerendaal grofweg het Ransdalerveld, Kunderberg, Daelsberg, Vrouwenheide, Vrakelberg en Fromberg) is vervolgens als groene cluster opgenomen in de Strategische Visie op het toerisme van Parkstad Limburg. Het streefbeeld voor het Land van Kalk voorziet, naast het weer in gebruik nemen van de groeve, in:
- Herstel en restauratie van de kalkovens en bijbehorende groeve in de Dael.
- Een transferium "Land van Kalk" in Ubachsberg, voldoende (kleinschalige) parkeervoorzieningen en goede wandel- en fietsverbindingen.
- Toegankelijke natuurgebieden en landgoederen met beheerfunctie.
- Wijngaarden en wijngoederen.
- Multifunctionele en verbrede landbouw.
- Een wellnesscentrum.
Het Land van Kalk is een project van en door ondernemers. De rol van de overheid (gemeente, Parkstad Limburg) is met name faciliterend. Het grootste deel van de ontwikkelingsvisie ziet op het buitengebied van Voerendaal. De visie heeft echter ook betrekking op (potentiële) ontwikkelingen binnen de kernen en buurtschappen in het genoemde gebied. In het bestemmingsplan zullen diverse flexibiliteitsmogelijkheden zijn opgenomen om recreatieve ontwikkelingen te stimuleren, Bij concrete ontwikkelingen zal worden bekeken of deze passen binnen de ontwikkelingsvisie. Momenteel doen zich geen concrete projecten voor die vragen om een planologische vertaling in dit bestemmingsplan.
3.4.4 Visie Verblijfsrecreatie in Voerendaal
In de Visie Verblijfsrecreatie in Voerendaal (2007) zijn de toetsingscriteria voor mogelijke verblijfsrecreatie concepten binnen de gemeente vastgelegd. Deze betreffen kleinschaligheid, innovatie, diversiteit, exclusiviteit en spreiding. Daarnaast moet sprake zijn van een verbinding met cultuurhistorische waarden.
In de visie zijn de voorwaarden voor diverse vormen van binnen de gemeente aanvaardbare verblijfsrecreatie vastgelegd. Dit betreft kleinschalig kamperen, minicampings, reguliere campings, bed & Breakfast / logies aan huis en vakantieappartementen-groepsaccommodatie-(zorg)hotel/pension. Andere vormen van kamperen (natuurkamperen, groepskamperen en kamperen voor eigen gebruik) worden niet toegelaten. Ten behoeve van bijzondere evenementen kan hiervoor een uitzondering worden gemaakt. Ook is er in beginsel volgens deze visie geen plek voor nieuwe bungalowparken of (groepen van) vakantiehuizen.
In dit bestemmingsplan zijn de voorwaarden voor de diverse vormen van verblijfsrecreatie in de daarvoor op te nemen regelingen verwerkt. Bed & Breakfast / logies aan huis (en kleinschalig kamperen, minicamping voor zover van toepassing) worden via binnenplanse afwijking onder voorwaarden mogelijk gemaakt. Bestaande reguliere campings en vakantieappartementen / groepsaccommodatie / (zorg)hotel- /pension worden rechtstreeks bestemd.
3.4.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de ambities uitgesproken, doelen gesteld en maatregelen benoemd voor de termijn 2012-2015. In het GVVP zijn hiervoor acht thema's opgenomen:
- Autoverkeer.
- Vrachtverkeer.
- Openbaar vervoer.
- Langzaam verkeer: fietsers en voetgangers.
- Landbouwverkeer.
- Leefbaarheid en verkeersveiligheid.
- Parkeren en gedragsbeïnvloeding.
Voor ieder thema zijn de knelpunten benoemd en is de ambitie vastgelegd en vertaald naar doelstellingen. Op basis van deze doelstellingen is een uitvoeringsprogramma 2012-2015 opgesteld met daarin de projecten en acties die de komende jaren zullen worden opgepakt.
In zijn algemeenheid is de doelstelling om de gemeente Voerendaal goed bereikbaar te houden. Daarbij geldt voor de dorpen dat leefbaarheid de voorkeur krijgt boven doorstroming en dat veiligheid voorop staat. Met name in het buitengebied geldt dat de wegen ook gebruikt worden door het landbouwverkeer. Dit verkeer moet voldoende bewegingsruimte krijgen waarbij de overlast voor de overige weggebruikers en bewoners minimaal is.
Het GVVP heeft geen directe ruimtelijke consequenties bij het actualiseren van een bestemmingsplan.
3.4.6 Gemeentelijk Waterplan
In het Gemeentelijk Waterplan heeft de gemeente Voerendaal haar visie op het omgaan met water neergelegd. Uitgangspunt is het streven naar een duurzaam watersysteem, dat wil zeggen voor nu en altijd veilig, schoon, voldoende, natuurlijk en aantrekkelijk water. Daartoe worden de volgende waterdoelen nagestreefd:
- Een veilige woon-, verblijf- en werkomgeving door het voorkomen van wateroverlast.
- Voorkomen van waterverontreiniging.
- Herstellen van de natuurlijk waterhuishouding in stedelijk en landelijk gebied.
- Zichtbaar en natuurlijk water in bebouwd en onbebouwd gebied.
In het gemeentelijk Waterplan zijn zes thema's onderscheiden. Per thema is een visie gegeven op water. De zes thema's zijn:
- 1. Waterkwantiteit.
- 2. Waterkwaliteit en ecologie.
- 3. Riolering en afvalwater.
- 4. Water en ruimtelijke ordening.
- 5. Beheer en onderhoudsaspecten.
- 6. Waterbeleving en recreatie.
Dit bestemmingsplan betreft een beheerplan, de aanwezige waterlopen (al dan niet overkluisd), grondwaterbeschermingsgebieden, waterwingebieden, waterbuffers en bijbehorende beschermingszones worden conform de vigerende plannen gehandhaafd en geactualiseerd, daar waar nodig (zie paragraaf 4.3 Waterhuishouding).
3.4.7 Nota agro-toerisme
Met de Kadernota Agro-toerisme Voerendaal (vastgesteld in 2009) wil de gemeente Voerendaal vooral ruimte bieden aan agrotoeristische verblijfsvormen en vormen van dagrecreatie ten behoeve van gasten die komen om te onthaasten in een mooie landschappelijke omgeving (verblijven, wandelen, fietsen) in een typische Bourgondische gemoedelijkheid. Daarbij worden criteria gehanteerd als kleinschaligheid, innovatie, diversiteit, exclusiviteit, spreiding en de mate van verbinding met cultuurhistorische waarden. Nieuwe initiatieven moeten leiden tot kwaliteitsverbetering van het toeristisch product en zijn voorzien van een goede landschappelijke inpassing.
In dit bestemmingsplan worden binnen de relevante bestemmingen (met name de agrarische bedrijven) binnenplanse mogelijkheden opgenomen om te komen tot agrotoeristische verblijfsvormen en vormen van dagrecreatie.
3.4.8 Kadernota Werk en Economie
Het Actieprogramma Werk en Economie Voerendaal is eind 2011 door de raad vastgesteld en kent twee hoofddoelstellingen:
- 1. Het vergroten van de uitstroom van uitkeringsgerechtigden naar de arbeidsmarkt.
- 2. Het versterken van het ondernemersklimaat en het verbeteren van de dienstverlening van de gemeente aan de ondernemers.
Het actieprogramma bevat een samenhangend pakket van maatregelen en acties waarmee de economische structuur en de werkgelegenheid in Voerendaal versterkt wordt ter stimulering van de welvaart, samenhang, sociale betrokkenheid en leefbaarheid van de kernen.
Voerendaal kent een groot aantal kleinschalige bedrijven in de woonwijken. Deze "wijk-economie" zal verder worden gestimuleerd en gefaciliteerd en hiertoe zal binnen de bestemmingsplannen meer flexibiliteit worden ingebouwd. Ook zal in de ruimtebehoefte van lokale bedrijven die zich willen vestigen op het bedrijventerrein worden voorzien. De gemeente gaat investeren in het partnership met en onder de Voerendaalse ondernemers. De dienstverlening aan de ondernemers wordt verbeterd door het instellen van een bedrijvenloket, het vereenvoudigen van procedures en klantgericht werken. Ook wordt uitgewerkt op welke punten startende en bestaande ondernemers door de gemeente nog verder gefaciliteerd kunnen worden. De uitstroom van uitkeringsgerechtigden naar de arbeidsmarkt wordt bevorderd door het inzetten van re-integratie en participatie-instrumenten en door een actieve benadering van de Voerendaalse ondernemers.
Eén van de acties binnen het actieprogramma betreft het stimuleren van de economie. Door bedrijfsbeëindiging en wijziging van de bedrijfsvoering van landbouwbedrijven zal in de agrarische kernen en buurtschappen een deel van de agrarische bebouwing zijn oorspronkelijke functie verliezen. Nieuwe functies zoals recreatie, zorg, wonen en bedrijvigheid kunnen in de kernen en buurtschappen -onder voorwaarden- een plek krijgen. In het bestemmingsplan wordt dan ook aandacht gegeven aan economische initiatieven en aan een beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing, het zogenaamde VAB-beleid. Met het VAB-beleid wordt beoogd nieuwe economische en maatschappelijke ontwikkelingen ruimtelijk in te passen waarmee bevorderd wordt dat bestaande gebouwen op een goede wijze worden hergebruikt en de leefbaarheid en vitaliteit van de kernen en buurtschappen behouden blijft. Het VAB-beleid zal een kader bevatten onder welke voorwaarden nieuwe functies kunnen worden ingepast. Nieuwe functies moeten zodanig worden ingepast dat bestaande (veelal agrarische) functies geen hinder ondervinden van de nieuwe ontwikkelingen.
3.4.9 Welstandsnota
Op 24 mei 2004 is de Welstandsnota Landelijk Parkstad vastgesteld. Deze Visie welstandsbeleid biedt gebiedsgerichte criteria voor de gemeenten Nuth, Onderbanken, Simpelveld en Voerendaal. In deze welstandsnota zijn voor de gemeente Voerendaal welstandsgebieden met bijbehorende welstandsniveaus bepaald. Aan de hand van deze gebieden worden criteria gesteld voor nieuw- of verbouw van bouwwerken.
In onderstaande overzicht zijn de gebieden met bijbehorende welstandsniveaus weergegeven.
3.4.10 Gemeentelijke erfgoedverordening
De Erfgoedverordening van de gemeente Voerendaal geeft aan welke bepalingen er gelden ten aanzien van het al dan niet aanwijzen van gemeentelijke monumenten. Op 9 februari 2012 is deze verordening vastgesteld. Hierin zijn de instandhoudingsbepalingen voor archeologische terreinen en de wijze van omgaan met monumenten opgenomen. In de gemeente Voerendaal zijn geen gemeentelijke monumenten aangewezen. Alle panden in Voerendaal, die een monumentale waarde hebben (circa 100), zijn aangewezen als rijksmonument en genieten als zodanig een stringente bescherming op basis van de Monumentenwet 1988.
Een aantal panden en objecten in Voerendaal (eveneens circa 100) bezit zogenaamde beeldbepalende kwaliteiten. Deze panden en objecten zijn aangemerkt als "karakteristiek", en genieten een beperkte bescherming, die geregeld wordt in het bestemmingsplan.
De bescherming heeft enkel betrekking op het beeldbepalende karakter, praktisch gezien gaat het in de meeste gevallen om behoud van een voorgevel. Voor betreffende panden is de verwachting dat er inpandig over het algemeen geen onroerende zaken aanwezig zijn, die een bijzondere bescherming behoeven.
De monumentenwet 1988 biedt het kader voor rijksbeschermde monumenten en het beschermd dorpsgezicht Winthagen. De rijksmonumenten worden in dit bestemmingsplan met een specifieke aanduiding opgenomen. Dit heeft enerzijds een signaalfunctie, anderzijds worden in het bestemmingsplan ruimere gebruiksmogelijkheden geboden aan rijksmonumenten en karakteristieke panden (na binnenplans afwijken) om het behoud van deze panden te stimuleren.
3.4.11 Bomenverordening
In de bomenverordening is de regelgeving rond het kappen van bomen en houtopstanden voor burger en gemeentelijke organisatie vastgelegd. Bij de bomenverordening hoort een kaart met beschermde houtopstanden. Voor de op deze kaart aangeduide bomen en groenelementen geldt een kapverbod. Hiervan kan onder voorwaarden ontheffing worden verleend.
De verordening geeft dus een bescherming van de bijzondere bomen binnen de gemeente. Door deze belangrijkste bomen en groenelementen te beschermen wordt de groene kernkwaliteit van de gemeente behouden en zelfs versterkt. Aangezien de gemeente dit juridisch regelt middels een verordening, hoeft dit geen deel uit te maken van het bestemmingsplan.
3.4.12 Verordening Wet geurhinder en veehouderij
Door middel van een geurverordening worden de belangen leefbaarheid en respect voor het landelijk gebied (de agrariër in het landelijk gebied) zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. In de Verordening Wet geurhinder en veehouderij Voerendaal 2011 worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
- Voor de definitie van het begrip "bebouwde kom" wordt aangesloten bij het contourenbeleid van het POL2006.
- Bij de beoordeling van geurhinder, veroorzaakt door dieren met vaste afstanden op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), wordt een afstand van 50 m binnen de bebouwde kom en 25 m buiten de bebouwde kom gehanteerd.
- Voor de beoordeling van geurhinder, veroorzaakt door dieren met geuremissiefactoren op basis van de Wgv, worden geen afwijkende normen voor de geurbelasting gehanteerd.
- Voor de beoordeling van geurhinder, veroorzaakt door dieren met geuremissiefactoren op basis van de Wgv, ter plaatse van een voormalige agrarische bedrijfswoning wordt een vaste afstand van 50 m binnen de bebouwde kom en 25 m buiten de bebouwde kom gehanteerd.
De aanwezige geurhindercontouren worden niet in de beschouwing van de milieuaspecten meegenomen. Deze zijn immers geregeld middels vergunningen en maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
3.4.13 Volkshuisvestingsplan "Samen bouwen aan wonen in Voerendaal in 2020"
Op 28 juni 2012 is het meerjaren volkshuisvestingsplan: "Samen bouwen aan wonen in Voerendaal 2020" door de gemeenteraad van Voerendaal vastgesteld. Dit beleid, dat is opgesteld in samenwerking met de woningstichting Voerendaal en Parkstad Limburg, bestaat uit een visie-deel ten aanzien van het wonen en een uitvoeringsprogramma. Aan de hand hiervan zijn de ambities en doelstellingen geformuleerd om een toekomstbestendig woon- en leefklimaat te realiseren voor de gemeente en de afzonderlijke kernen in het bijzonder.
Het doel van dit programma is om ook voor de toekomst een balans te behouden tussen vraag en aanbod van woningen in de gemeente Voerendaal. Het gaat om evenwicht in zowel aantallen woningen als de samenstelling. Het streven is om de mogelijke kwantitatieve en kwalitatieve onevenwichtigheden in de woningmarkt weg te nemen danwel te voorkomen.
Iedere kern heeft een eigen signatuur en te maken met een eigen demografische ontwikkeling. Daarom is per kern de opgave gedefinieerd en aangegeven hoe de gemeente deze opgave gaat realiseren. Daarbij is aandacht voor leefbaarheid, levensloopbestendigheid, zorg, onderwijs, voorzieningen en mobiliteit. Dit heeft geresulteerd in een opgave die is vastgelegd in een uitvoeringsprogramma.
Dit beleid heeft op onderdelen zijn planologische vertaalslag gekregen in dit bestemmingsplan voor de kernen. Concreet betekent dit dat bij het toevoegen van nieuwe woningen door middel van een binnenplanse afwijking, sprake moet zijn van levensloopbestendige woningen en een bijdrage aan het volkshuisvestelijk herstructureringsfonds dan wel het onttrekken van een woning elders binnen de gemeente.
3.4.14 Beleidsnota Vrijkomende Agrarische Bebouwing
De ontwikkelingen en schaalvergroting in de land- en tuinbouw heeft ertoe geleid dat een aantal agrarische bedrijven verbreding van de bedrijfsactiviteiten zoekt of dat de agrarische bedrijfsactiviteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd. Deze ontwikkeling heeft zich de afgelopen jaren al voltrokken en zal zich ook in de komende jaren verder voortzetten.
Het VAB-beleid geeft de kaders en randvoorwaarden voor het wijzigen van een agrarische bestemming in een andere bestemming. Bij beëindiging van agrarische bedrijven gaan de agrarische gronden meestal over naar andere agrariërs. Voor de boerderij en stallen die na bedrijfsbeëindiging overblijven hebben andere agrariërs over het algemeen weinig belangstelling. In een aantal gevallen is de bebouwing zodanig verouderd dat sloop van de bebouwing aan de orde is.
In andere gevallen is de bebouwing nog goed bruikbaar voor nieuwe functies. De vrijkomende agrarische bebouwing (afgekort tot VAB) zou opnieuw, voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden. Hergebruik van VAB heeft veel voordelen. Waardevol cultuurhistorisch erfgoed kan behouden blijven, terwijl tegelijkertijd onderdak kan worden geboden aan nieuwe economische bedrijvigheid op het platteland en in de buurtschappen. De wens van bedrijven om nieuwe bedrijfspanden op te richten voor activiteiten met een geringe impact op de omgeving kan deels ook ingevuld worden met VAB. Vraag en aanbod kunnen bij elkaar worden gebracht, waarmee extra verstening kan worden voorkómen.
Op die manier kan de sociaal-economische vitaliteit en de leefbaarheid van het platteland worden versterkt. Hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing is daarmee een duidelijk voorbeeld van behoud door (her)ontwikkeling. Een bijkomende doelstelling is het behoud van beeldbepalende panden en het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit.
Het VAB-beleid heeft tot doel:
- de ruimtelijke procedure voor het wijzigen van de agrarische bestemming in een andere bestemming voor VAB vereenvoudigen, zodat initiatiefnemers sneller tot uitvoering van hun plannen (uiteraard binnen de randvoorwaarden en na bestuurlijke besluitvorming) over kunnen gaan;
- initiatiefnemers voor hergebruik van VAB op voorhand (middels het beleidskader) duidelijkheid te bieden welk soort van initiatieven inpasbaar zijn zodat hier gericht invulling kan worden gegeven aan herbestemming.
Het VAB-beleid is van toepassing op:
- Agrarische gebouwen, binnen een agrarische bouwkavel, die niet meer als zodanig in gebruik zijn. Van een vrijkomend agrarisch bedrijfsgebouw is sprake als een gebouw minimaal drie jaar voor een agrarische functie in gebruik is geweest. De eis van minimaal drie jaar wordt gesteld om te voorkómen dat gebouwen slechts worden opgericht met het oogmerk om daar later een andere bestemming aan te geven. Alleen de (bedrijfs-)woning en de voormalige bedrijfsgebouwen op het erf komen in aanmerking voor een nieuwe functie. De overige bouwwerken, zoals mestopslagplaatsen en sleuf-, plaat- en torensilo’s vallen hier niet onder. Indien deze bouwwerken overbodig zijn, is sloop wenselijk.
- Beeldbepalende panden met een woonbestemming waar, vanwege een eerdere agrarische functie of bestemming veel opstallen aanwezig zijn.
Bovenstaande gebouwen en panden worden in de beleidsnota samengevat onder de noemer VAB. VAB kan zowel in het buitengebied als in de kernen gelegen zijn.
Het VAB-beleid heeft geen rechtstreekse werking. Het VAB-beleid is juridisch verankerd via de bestemmingsplannen. In de bestemmingsplannen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, om de nieuwe functies mogelijk te maken. Dit betekent concreet dat het college van B&W de bevoegdheid krijgt om de agrarische bestemming te wijzigen in een bestemming recreatie, zorg, bedrijf of maatschappelijk.
Hoofdstuk 4 Omschrijving Deelaspecten
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden gedaan naar de kwaliteit van de bodem. Wanneer een bestemmingsplan betrekking heeft op vastlegging van een bestaande situatie is in beginsel geen bodemonderzoek noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een consoliderend beheerplan; het is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Verder worden bestaande bouwrechten op grond van vigerende bestemmingsplannen in beginsel overgenomen in het nieuwe plan.
Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen. Bij nieuwe (bouw)ontwikkelingen of -initiatieven dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
4.1.2 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
In deze paragraaf wordt ingegaan op deze afzonderlijke geluidsaspecten die relevant zijn voor het bestemmingsplan.
Wegverkeerslawaai
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Omdat in het voorliggende plangebied geen nieuwe gevoelige functies worden geprojecteerd, hoeft derhalve op dit moment geen akoestische toetsing plaats te vinden.
De autosnelweg A79 en A76 zijn gezoneerde wegen en kennen een geluidscontour. Deze geluidscontouren is in dit bestemmingsplan opgenomen op de verbeelding en in de regels als signaalfunctie.
Spoorweglawaai
Conform het BGS (Besluit Geluidhinder Spoorwegen) hebben ook spoorwegen een onderzoekszone waarbinnen akoestisch onderzoek dient te worden verricht indien de bouw van geluidsgevoelige bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Een deel van het plangebied is gelegen in de onderzoekszone van de spoorlijn Maastricht - Heerlen. In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd. Een akoestisch onderzoek voor de beheersituatie is derhalve niet noodzakelijk.
Net als bij de autosnelwegen, wordt voor deze geluidsbron de geluidscontour op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan opgenomen als signaalfunctie.
4.1.3 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wm een grenswaarde is opgenomen of
- het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Het bestemmingsplan betreft een conserverend plan, het aspect luchtkwaliteit heeft geen concrete gevolgen voor het bestemmingsplan.
4.1.4 Milieuzonering / bedrijvigheid
In en nabij de kernen zijn diverse bedrijven gelegen met geurhindercontouren.
Deze geurhindercontouren zijn juridisch anderszins geregeld (vergunningen) en maken geen onderdeel uit van het bestemmingsplan.
4.2 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen of transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een klein kantoorgebouw of een bedrijfsgebouw wordt daarbij beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen. Bij bijvoorbeeld woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan. Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van de transportas bevindt. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- Inrichtingen.
- Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
- Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Basisnet
In juni 2012 is de wet Basisnet vastgesteld door de Tweede Kamer. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) aan de gemeenten duidelijkheid te bieden over de maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Die maximaal toelaatbare risico's worden met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Het Basisnet bestaat uit drie onderdelen: Basinet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Door het Basisnet weten de gemeenten waar ze kunnen bouwen en ontstaan er geen veiligheidsproblemen door (onverwachte) groei van het transport van gevaarlijke stoffen.
Om het Basisnet wettelijk te verankeren moet bestaande wetgeving worden aangepast en nieuwe wetgeving worden ontwikkeld. Voor het wettelijk vastleggen van de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het Basisnet is een nieuwe AmvB in ontwikkeling: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). De gewijzigde Wvgs en het Btev treden naar verwachting begin 2013 in werking. Tot die tijd is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) van kracht. Dit besluit betekent dat in ontwerpplannen, die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken en na 1 januari 2010 ter inzage zijn gelegd, rekening gehouden dient te worden met de vervoercijfers zoals die in de bijlage van de circulaire zijn opgenomen.
Risico inventarisatie
Uit de risicokaart van de provincie Limburg blijkt dat in het plangebied en (directe) omgeving de volgende risicodragende objecten aanwezig zijn (zie ook de hierop volgende uitsnedes):
- Camping Colmont (propaantank).
- Twee gasleidingen (Gasunie; A-645-KR-014 en A-578-KR-183).
- Autosnelweg A79 en A76.
De spoorlijn Maastricht - Heerlen (loopt direct langs de kern Ransdaal) kent geen risicocontouren en er vindt op dit deel van het spoorwegnet geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Op de spoorlijn Heerlen - Sittard daarentegen is wel sprake van transport van gevaarlijke stoffen, deze is echter op voldoende afstand van het plangebied gelegen (ruim 900 m.).
In Klimmen is een hogedruk gasleiding gelegen. Gezien de aard van deze leiding is hier geen sprake van een risicocontour en derhalve niet relevant in het kader van externe veiligheid voor dit bestemmingsplan.
Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Uitsnedes risicokaart Colmont en Weustenrade (bron: www.risicokaart.nl)
Camping Colmont (propaantank)
Binnen het plangebied is een risicovolle inrichting gelegen in de kern Colmont. Het betreft een camping waar een propaantank is gesitueerd. Dit risicovol object heeft een persoonsgebonden risico van 15 m. (PR 10-6). Hiermee komt de contour niet buiten het perceel.
Gasleidingen
In de nabijheid van de kernen Weustenrade en Retersbeek zijn twee hogedruk gasleidingen van Gasunie gelegen. De risicocontouren voor de twee buisleidingen reiken niet tot het plangebied. In de volgende tabel zijn de gegevens van deze buisleidingen opgenomen. Aangezien de leidingen buiten het plangebied zijn gelegen, maken deze geen onderdeel uit het van het bestemmingsplan.
Gegevens gasleidingen
Met betrekking tot de hogedruk aardgastransportleidingen geldt een direct en indirect ruimtebeslag. Het direct ruimtebeslag wordt planologisch geregeld op bestemmingsplanniveau, met als doel schade aan leidingen zelf te voorkomen. Uit oogpunt van veiligheid en bedrijfsvoering is het niet toegestaan binnen een afstand van 4,00 meter gerekend vanuit het hart van de leidingen bepaalde werkzaamheden uit te voeren (beschermingszone), die een veilig en bedrijfszeker gastransport in gevaar kunnen brengen. In deze beschermingszone gelden beperkende bepalingen, dit is geregeld in de planregels van het bestemmingsplan waarbinnen de hogedruk aardgastransportleidingen zijn gelegen.
In de kern Klimmen en buurtschap Koulen is een gasleiding gelegen waarbij externe veiligheid geen rol speelt maar de beschermingszone wel gergeld is in dit bestemmingsplan.
De consequenties voor het Plaatsgebonden Risico (PR) en Groepsrisico (GR) zijn in overleg met de Gasunie ingevuld. Daarbij is gebruik gemaakt van de in 2011 en 2012 uitgevoerde inventarisatie naar knelpunten tengevolge van de aanwezigheid van gastransportleidingen van de Gasunie binnen de gemeente Voerendaal. Een en ander naar aanleiding van het feit dat de aardgasleidingen per 1 januari 2011 onder het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB) vallen. Uit deze inventarisatie zijn blijkens een briefrapportage van 24 april 2012 van de Gasunie geen knelpunten naar voren gekomen. Deze zijn derhalve ook in onderhavig plangebied niet aanwezig. Nu in dit bestemmingsplan absoluut geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, maar alleen de bestaande situatie van een actuele regeling wordt voorzien, mag worden aangenomen dat het ontbreken van knelpunten, zoals uit de uitgevoerde inventarisatie naar voren kwam, voldoende is om de risico's te verantwoorden. In principe moet ook voor een conserverend plan een groepsrisicoberekening gemaakt worden, maar daarvan kan in dit geval, gelet op het voorgaande, worden afgezien.
Autosnelweg A79 en A76
Uit de risicokaart wegtransport gevaarlijke stoffen blijkt dat geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 of 10-7 aanwezig is. De 10-8 PR-contour ligt op 130 meter afstand (gemeten vanaf het hart van de autosnelweg).
De kernen Weustenrade en Retersbeek liggen op respectievelijk 700 meter en 800 meter afstand van de A76. Een deel van de kern Klimmen (Overheek) is gelegen op een afstand van 80 meter van het hart van de autosnelweg (A79). Deze locatie is dus niet gelegen binnen de 10-6 PR-contour, wel binnen het aandachtsgebied van de 10-8 PR-contour.
Uit de risicoatlas volgt een waarde van -4.9 voor het groepsrisico. Dit betekent dat het groepsrisico zeer veel kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde. De huidige situatie is onder de oriëntatiewaarde gelegen en levert derhalve geen belemmering op.
Het invloedsgebied van het groepsrisico ligt voor de A76 op 5000 meter en voor de A79 op 900 meter.Voor een zone van 200 m uit de weg geldt een volledige verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR) en dient bij nieuwe ontwikkelingen een berekening van het groepsrisico uitgevoerd te worden. Dit geldt in het onderhavige geval dus voor een deel van Klimmen (Overheek). Dit bestemmingsplan maakt echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Conclusie
Het plaatsgebonden risico van de risicobronnen vormt geen knelpunt. Daarnaast is bij dit bestemmingsplan sprake van een bestaande situatie waarbij geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks worden toegestaan.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt echter wel binnen het invloedsgebied van de verschillende risicobronnen. Kwalitatief is de hoogte van het groepsrisico beschouwd. Het bestemmingsplan legt alleen de bestaande situatie vast waardoor het groepsrisico niet wijzigt. Gelet op het ontbreken van nieuwe ontwikkelingen en het ontbreken van knelpunten binnen het invloedsgebied, is geen verantwoording voor het GR aan de orde. Een verdere verantwoording over het groepsrisico wordt om deze reden niet uitgewerkt.
Tot slot kan worden gesteld dat ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen geen verslechtering optreedt van het veiligheidsniveau.
De geïnventariseerde risicocontouren betreffen geen BEVI-contouren of vallen niet binnen het plangebied. Derhalve maakt het aspect externe veiligheid geen onderdeel uit van de verbeelding of planregels behorende bij het geactualiseerde bestemmingsplan.
4.3 Waterhuishouding
Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving) wordt hier beschreven in de soorten van water die in het plangebied aanwezig zijn. De bescherming van het grondwater voor de functie drinkwater wordt gewaarborgd door de Provinciale milieuverordening (PMV). Onderscheiden worden waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones. Voor het relevante beleid wordt verwezen naar Hoofdstuk 3Ruimtelijk beleid van deze toelichting.
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat voor het vaststellen van ruimtelijke plannen de watertoetsprocedure dient te worden doorlopen. Het doel van de Watertoets is om de waterbeheerders vroegtijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming en waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken in het plan. Deze waterparagraaf zal als onderdeel van dit bestemmingsplan, in het kader van het vooroverleg, worden voorgelegd aan het waterschap (zie ook paragraaf 6.2Maatschappelijke uitvoerbaarheid).
Bestaande situatie
In het plangebied is slechts een klein deel van een waterwingebied gelegen (in de kern Craubeek) dit in tegenstelling tot wat in de vigerende plannen is aangeduid. Deze gebieden zijn in de loop der jaren aangepast en voor het geactualiseerde bestemmingsplan maken waterwingebieden dus een kleiner onderdeel uit van het bestemmingsplan.
De gehele gemeente Voerendaal is aangeduid als bodembeschermingsgebied Mergelland. Dit brengt een aantal randvoorwaarden met zich mee welke in het bestemmingsplan juridisch zijn vastgelegd in planregels en verbeelding.
De kernen Mingersborg en Winthagen kennen een freatisch grondwaterbeschermingsgebied. Deze gebieden zijn in de loop der jaren aangepast en zullen in het geactualiseerde bestemmingsplan dus afwijken van de vigerende plannen. Deze gebieden kennen een aantal randvoorwaarden welke juridisch in de planregels en verbeelding worden vastgelegd.
In de kernen Craubeek, Ransdaal, Fromberg, Weustenrade en Retersbeek is een of meerdere (al dan niet overkluisde) watergangen gelegen. Voor deze watergangen geldt een aantal randvoorwaarden waaronder een beschermingszone en worden juridisch geregeld middels een aanduiding op de verbeelding en in de planregels.
Tot slot is in de kern Fromberg een "Hydrologisch gevoelig VHR-gebied" gelegen. Dit betreft Vogel- en Habitatrichtlijn gebieden met hydrologisch gevoelige natuurwaarden die onderdeel zijn van de EHS. Deze gebieden zijn (inter)nationaal van belang in het kader van de realisatie van Natura 2000 en vormen voor de Kaderrichtlijn Water een belangrijk ordenend kader: geen achteruitgang van de natte natuurwaarden en herstel in 2015. De begrenzing is indicatief en wordt door het Rijk (LNV) exact begrensd.
Dit wordt in dit bestemmingsplan gelijkwaardig opgenomen als de EHS. Zie hiervoor paragraaf 4.6 Natuur en landschap.
Het waterwingebied wordt aangeduid als "milieuzone - waterwingebied". De grondwaterbeschermings- en bodembeschermingsgebieden zijn op de verbeelding en in de regels planologische verankerd middels de aanduidingen "milieuzone -grondwaterbeschermingsgebied" en "milieuzone - bodembeschermingsgebied". Alle aanwezige watergangen zijn opgenomen met een bestemming "Water". Daar waar deze watergangen overkluisd zijn is een dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen" opgenomen. De regenwaterbuffers en andere retentiezones zijn eveneens opgenomen met de bestemming "Water".
Toekomstige ontwikkelingen
Dit bestemmingsplan is een actualiserend plan waarin de bestaande situatie wordt geconsolideerd. Het betreft een herziening van een aantal verouderde bestemmingsplannen, waarbij het juridisch-planologisch regime is geactualiseerd.
Het plangebied bestaat uit een bestaand bebouwd en gerioleerd gebied. Hieraan zijn geen grootschalige wijzigingen voorzien. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt getracht zoveel mogelijk de uitgangspunten van een duurzaam stedelijk waterbeheer te volgen. Daarbij wordt voorkomen dat de nieuwe ontwikkeling problemen veroorzaakt in andere tijden, op andere plaatsen en in andere compartimenten. Dit geldt zowel voor waterkwaliteit als waterkwantiteit. Daarbij is de gebruikelijke voorkeursvolgorde gevolgd: hergebruik –infiltratie in de bodem – bergen en vertraagd afvoeren – afvoeren naar oppervlaktewater dan wel riolering. Hergebruik van hemelwater kan op kleinschalig niveau door bijvoorbeeld het gebruik van regentonnen. Voor grootschaligere projecten kan gedacht worden aan een grijswatersysteem. Per project dient bekeken te worden of hergebruik zinvol, haalbaar en wenselijk is.
Het waterschap is geen voorstander van diepteinfiltratie met oog op de mogelijke verspreiding van bestaande of nieuwe verontreinigingen in het grondwater. Een klein deel van het hemelwater dat op verhardingen valt zal op natuurlijke wijze kunnen infiltreren. Als het een infiltratiegebied betreft, is dit aan te bevelen. Wel wordt geadviseerd om een hemelwatervoorziening altijd te voorzien van een leegloop en noodoverlaat bij calamiteiten. Deze gedoseerde leegloop en noodoverloop worden bij voorkeur aangesloten op oppervlaktewater of een regenwaterbuffer. Indien dit niet mogelijk is, wordt een aansluiting naar de riolering gerealiseerd. De voorkeur gaat uit naar een bovengrondse voorziening. Dit heeft grote voordelen voor het beheer/onderhoud, de beleving en controle bij calamiteiten. Ondergrondse voorzieningen zijn echter ook mogelijk. Dit heeft als voordeel dat de ruimte voor meerdere doeleinden kan worden gebruikt (bijvoorbeeld groen, recreatie of parkeren).
Retentie van hemelwater (bergen en vertraagd afvoeren) behoort tot de mogelijkheden. Zoals hierboven vermeld dient een hemelwatervoorziening altijd te voorzien van een leegloop en noodoverlaat bij calamiteiten.
Nieuwe ontwikkelingen dienen voorzien te zijn van een hemelwatervoorziening die voldoet aan de eisen van waterschap Roer en Overmaas. Deze zijn vastgelegd in de “Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas” van 24 november 2009. Cornform de eisen van waterschap Roer en Overmaas dient het water tot een neerslaggebeurtenis van eens per 25 jaar (T=25, 35 mm in 45 minuten) gecompenseerd te worden. Een neerslaggebeurtenis van eens per 100 jaar (T=100, 45 mm in 30 minuten) mag geen wateroverlast veroorzaken ter plaatse van bebouwing. Het waterpeil in de hemelwatervoorziening mag stijgen tot aan maaiveld. De hemelwatervoorziening dient binnen 24 uur weer beschikbaar te zijn voor een volgende regenbui.
Wateroverlast
Wateroverlast dient voorkomen te worden door de hemelwatervoorzieningen zo in te richten dat hier ruimte is om T=100 op te vangen. Hierbij mag het waterpeil in de voorziening stijgen tot aan maaiveld. De hemelwatervoorziening is altijd voorzien van een vertraagde leegloop en een noodoverloop naar oppervlaktewater of de riolering. Daarnaast worden de vloeren van de bouwblokken minimaal 0,2 m hoger aangelegd dan het omliggend maaiveld. Zo wordt wateroverlast ter plaatse van de bebouwing door afstromend hemelwater tijdens intensieve neerslaggebeurtenissen voorkomen.
Waterkwaliteit
Het water dat van daken af stroomt, is aan te merken als schoon. Zuivering van dit water is dan ook niet noodzakelijk. Hemelwater dat afstroomt van parkeervoorzieningen en toegangswegen kan vervuild zijn met olie, PAK of zware metalen. Dit water dient dan ook bij voorkeur via een zuiverende voorziening, bijvoorbeeld een bermpassage, te worden geleid voordat het water afgevoerd wordt naar oppervlaktewater of riolering.
Het gebruik van uitloogbare materialen (lood, koper, zink) is echter niet toegestaan om de waterkwaliteit te bewaken. Daarnaast worden strooizout en chemische onkruidbestrijding niet of met mate gebruikt.
4.4 Archeologie
De bodem van het plangebied is rijk aan diverse archeologische waarden. Een deel ervan is reeds bekend op vindplaatsen, zoals aangeduid op de archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart (zie ook paragraaf 3.3.8Archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart voor de ParkstadLimburg gemeenten). Daarnaast biedt deze advieskaart inzicht in de verwachting waar nog meer waardevolle archeologische waarden zich kunnen bevinden. Ten behoeve van het behoud van deze waardevolle elementen en structuren wordt gestreefd naar het voor de toekomst behouden en beschermen van de archeologische waarden in de grond (in situ). Alleen wanneer behoud in de bodem niet mogelijk is, is opgraven een optie. Op basis van de archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart (opgesteld in regionaal verband) wordt bepaald of voor een nieuwe ontwikkeling archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
Toetsing vindt plaats aan de hand van de regionale advieskaart. Deze toelichting is in de regels van dit bestemmingsplan verankerd.
4.5 Cultuurhistorie
Delen van het plangebied kennen een rijke cultuurhistorie. Tot de cultuurhistorische elementen van Voerendaal mogen worden gerekend: historische gebouwen (monumentale boerderijen, huizen, molens en kerken), veldkruisen, waardevolle bomen, landschaps-elementen, de oude wegenstructuur, kalksteengroeves en kalkovens, vondsten uit de prehistorie, de Romeinse en latere periodes). Zij bepalen alle in belangrijke mate de kwaliteit en de uitstraling van het gebied.
In de gemeente Voerendaal zijn geen gemeentelijke monumenten aangewezen. Alle panden in Voerendaal, die een monumentale waarde hebben (circa 100), zijn aangewezen als rijksmonument en genieten als zodanig een stringente bescherming op basis van de Monumentenwet 1988.
Een aantal panden en objecten in Voerendaal (eveneens circa 100) bezit zogenaamde beeldbepalende kwaliteiten. Deze panden en objecten zijn aangemerkt als "karakteristiek", en genieten een beperkte bescherming, die geregeld wordt in het bestemmingsplan. De bescherming heeft enkel betrekking op het beeldbepalende karakter, praktisch gezien gaat het in de meeste gevallen om behoud van een voorgevel. Voor betreffende panden is de verwachting dat er inpandig over het algemeen geen onroerende zaken aanwezig zijn, die een bijzondere bescherming behoeven.
Tot slot is het buurtschap Winthagen aangewezen als beschermd dorpsgezicht (bij aanwijzingsbesluit van 9 mei 1969), hier gelden nadere voorwaarden voor het behoud van het beschermde dorpsgezicht welke in dit bestemmingsplan zijn geregeld. Zie Bijlage 1 Aanwijzingsbesluit Winthagen voor de toelichting en begrenzing ervan.
Het behoud, herstel en versterken van aanwezige rijksmonumenten, beschermd dorpsgezicht en de karakteristieke panden is geregeld in dit bestemmingsplan. Het beschermd dorpsgezicht is opgenomen als een dubbelbestemming "Waarde -Beschermd dorpsgezicht". Karakteristieke panden en monumenten (niet de objecten zoals viaducten) zijn voorzien van de functieaanduiding "cultuurhistorische waarden" met daaraan gekoppeld een afwijkingsbevoegdheid voor andere functies. Daarnaast zijn (enkel) de karakteristieke panden en objecten voorzien van de bouwaanduiding "karakteristiek" met daaraan gekoppeld een sloopvergunningstelsel.
4.6 Natuur En Landschap
In de Flora- en faunawet is de soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig geïmplementeerd. In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Dit betekent concreet dat in bestemmingsplannen geen mogelijkheden moeten worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand in redelijkheid kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend.
Daarnaast dient rekening te worden gehouden met gebiedsbescherming. Gebieden kunnen beschermd zijn doordat ze zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Vanaf begin oktober 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden opgenomen als Natura 2000-gebieden. Daarnaast kunnen gebieden zijn opgenomen in de Ecologische HoofdStructuur (EHS) of Provinciaal OntwikkelingsGroen (POG).
Voor beheergerichte bestemmingsplannen kan in het algemeen worden gesteld dat de uitvoerbaarheid in de meeste gevallen niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn, mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvan de haalbaarheid nog niet is aangetoond. Een onderzoek flora en fauna is daarom niet noodzakelijk.
In het plangebied zijn (kleine) delen gelegen binnen de EHS en POG. Het betreft akkerland of tuinen met de potentie om als natuurwaarde te fungeren. Deze EHS betreft in het plangebied géén gerealiseerde natuur. De POG valt binnen bestaande bestemmingen en biedt geen concrete randvoorwaarden welke juridische dienen te worden vastgelegd. Dit is echter wel het geval voor de EHS en wordt in dit bestemmingsplan dan ook geregeld.
Aan de gebieden waar de EHS is gelegen wordt de bestemming Agrarisch met waarden met een wijzigingsbevoegdheid naar Natuur toegekend (het betreft niet gerealiseerde natuur). Daar waar de EHS gelegen is op percelen met een woonbestemming is de vigerende bestemming gehandhaafd en is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Tot slot zijn delen van de kernen Klimmen, Termaar en Winthagen in het POL (Blauwe waarden kaart) aangeduid als "(Beek)dalen en laagtes buiten het Maasdal", Deze gebieden kennen geen randvoorwaarden welke in dit bestemmingsplan juridisch geregeld dienen te worden.
4.7 Verkeer En Infrastructuur
Rijkswaterstaat hanteert het rooilijnenbeleid rondom rijkswegen en vaarwegen. Dit rooilijnenbeleid bestaat uit een bebouwingsvrije zone met aansluitend een overlegzone. De zones gelden voor zowel de hoofdrijbanen als voor de toe- en afritten van de Rijkswegen.
Voor de autosnelweg dient een strook aan weerszijden vrij gehouden te worden van bebouwing, vanwege:
- Mogelijke toekomstige reconstructies.
- De mogelijke aanleg van elektronische begeleiding van het wegverkeer.
- De aanwezigheid of de reservering van ruimte ten behoeve van een leidingstrook.
- Het voorkomen van voor de weggebruiker afleidende effecten.
- Het beperken van milieuhinder voor omwonenden.
De rooilijnen die hier uit voortkomen zijn vastgelegd in de nota "Rooilijnen langs rijkswegen". In dit geval is het de autosnelweg A79 die met rooilijnen reikt tot in het plangebied (ter plaatse van de kern Klimmen). Hiervoor geldt een bebouwingsvrijezone van 50 meter, gemeten uit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan, toe- of afrit. De overlegzone langs rijkswegen is het gebied tussen de 50 en 100 meter, eveneens gemeten uit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan, hiertoe behoort ook een toe- of afrit.
De bebouwingsvrije zone is ingesteld met het oog op onder andere ruimte voor toekomstige uitbreidingen, leidingstroken, voor verkeersveiligheid en beperking milieuhygiënische hinder, geluidhinder en voor externe veiligheid. In de bebouwingsvrije zones mag geen bebouwing plaatsvinden. In de overlegzone is bebouwing in principe wel toegestaan na overleg met Rijkswaterstaat en indien nodig onder voorwaarden.
Om rekening te houden met de ligging van delen van het plangebied ten aanzien van de autosnelweg A79, zijn een tweetal vrijwaringszones opgenomen in regels en op de verbeelding:
- vrijwaringszone - weg 50 m zone (verbodzone 0-50 meter);
- vrijwaringszone - weg 100 m zone (overlegzone 50-100 meter).
Op de grens tussen Termaar en Ransdaal loopt de spoorlijn Maastricht - Heerlen. Deze kent een beschermingszone spoorwegnet van 8 m. aan weerszijden van de spoorweg. Deze maakt geen deel uit van het bestemmingsplan omdat deze is geregeld in separate wetgeving.
Tot slot loopt in en nabij de kernen Klimmen, Termaar en Ransdaal een 150 kv hoogspanningslijn met een zakelijk rechtstrook van 22 m. en een bebouwingsvrijezone van 20 m. (uit hart van hoogspanningslijn). Deze is juridisch geregeld in planregels en verbeelding middels een dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding".
4.8 Kabels, Leidingen En Straalpaden
De kabels en leidingen zijn conform de vigerende bestemmingsplannen opgenomen op de verbeelding en in de planregels. Het betreft de hogedruk gasleiding (zie paragraaf 4.2 Externe veiligheid) en een hoofdwatertransportleiding in de kern Klimmen.
Van de straalpaden wordt enkel nog het straalpad van defensie in dit bestemmingsplan planologisch geregeld. Daarnaast zijn er in diverse kernen overkluisde watergangen gelegen welke middels een dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen" (betreft beschermingszone) zijn opgenomen.
Ten behoeve van het aanwezige straalpad van defensie geldt een verbod voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere hoogte dan 20m. (boven maaiveld), ter plaatse van de aanduiding vrijwaringszone - straalpad.
Ter bescherming van de binnen de gronden die deel uit maken van het bestemmingsplan gelegen leidingen (hogedruk gasvoedingsleiding, watertransportleiding en gerioleerde (overkluisde) watergang) zijn achtereenvolgens de volgende dubbelbestemmingen en aanduiding opgenomen:
- Leiding - Gas;
- Leiding - Water
- Waterstaat - Waterlopen
Hoofdstuk 5 Planopzet
5.1 Feitelijke Planopzet
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform het Handboek Bestemmingsplan van de gemeente Voerendaal. Het handboek heeft als doel om eenduidig voor te schrijven op welke wijze bij het opstellen van bestemmingsplannen moet worden omgegaan met:
- de naamgeving en de indeling van bestemmingen en aanduidingen;
- de structuur van de regels en de toelichting;
- de wijze waarop de verbeelding wordt weergegeven;
- de uitwisseling/aanlevering van bestemmingsplannen in digitale vorm.
Door toepassing van de afspraken in dit handboek is een uniforme opbouw en presentatie van bestemmingsplannen gewaarborgd. De gemeente Voerendaal maakt onderscheid in twee soorten bestemmingsplannen: beheersplannen en ontwikkelingsplannen. Een combinatie van beide plannen kan ook voorkomen. De beheersplannen zijn conserverende plannen. Deze maken in principe geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Het gaat bij deze plannen om het bieden van een flexibel kader voor bestaande gebieden waarbij alleen ondergeschikte wijzigingen mogelijk worden gemaakt. De ontwikkelingsplannen zijn bestemmingsplannen die worden gemaakt om een bepaalde concrete ontwikkeling mogelijk te maken.
Gelet op het verschil tussen deze typen bestemmingsplannen stelt de gemeente verschillende eisen aan de wijze van bestemmen. Onderhavig bestemmingsplan betreft een beheersplan. Dit is in paragraaf 5.2 Juridische planopzet toegelicht.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2008).
In de volgende paragraaf ( 5.2 Juridische planopzet) wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven. De regels van het bestemmingsplan 'Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o.' bestaan, uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de Inleidende regels, de Bestemmingsregels, de Algemene regels en de Overgangs- en slotregels aan de orde komen. Daarnaast behorende er Bijlagen bij de regels.
5.2 Juridische Planopzet
5.2.1 Juridische vorm
Het onderhavige bestemmingsplan betreft overwegend een beheersplan. Dit betekent dat hoofdzakelijk de huidige situatie geconserveerd wordt. De actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.1 Aanleiding planherziening) is dan ook hoofdzakelijk gericht op het toepassen van een moderne plansystematiek en het vertalen van het huidige gebruik naar een actueel bestemmingsplan.
Alleen die ontwikkelingen welke een afzonderlijke procedure hebben doorlopen en waarvoor een omgevingsvergunning verleend is, zijn in onderhavig bestemmingsplan opgenomen.
In de reeds eerder voor dit bestemmingsplan opgestelde nota van uitgangspunten zijn op diverse onderdelen keuzes gemaakt. Deze keuzes zijn, indien ruimtelijk relevant, vertaald in het onderhavige bestemmingsplan (met name de planregels en verbeelding).
Het op te stellen bestemmingsplan zal voorzien in een juridische regeling die in het gebruik door burgers en door de gemeente voldoende flexibiliteit biedt, maar binnen duidelijke juridische kaders, waardoor de aan het plan te verbinden rechtszekerheid niet in het geding komt. Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, verbeelding en toelichting.
In paragraaf 5.2.3 Wijze van bestemmen wordt nader ingegaan op de juridische vorm van dit bestemmingsplan.
5.2.2 Verbeelding
In de verbeelding van het plan zijn aangegeven:
- de grens van het plangebied;
- de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden;
- dubbelbestemmingen;
- maatvoeringen en bebouwingspercentages voor bedrijven en voorzieningen
- overige aanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen.
De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. De kleur in de verbeelding geeft aan om welke bestemming het gaat. Deze bestemmingen en overige aanduidingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
5.2.3 Wijze van bestemmen
De regels zijn als volgt opgebouwd:
- Inleidende regels
- Bestemmingsregels
- Algemene regels
- Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de planregels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
Per bestemming die op de verbeelding wordt gebruikt worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- Wijzigingsbevoegdheid
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden "met daaraan ondergeschikt". De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.
Nadere eisen
Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bouwwerken ten behoeve van bepaalde criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, desociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de omgevingsvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd doordat mogelijkheden worden geboden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze afwijkingen zijn niet bedoeld voor aanpassing van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan een afwijking wordt verleend, de maximale aanpassing die met de ontheffing kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder de omge-vingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
In de Wet ruimtelijke ordening is het verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik of toegelaten gebruik.
Afwijken van de gebruiksregels
Door met een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van gebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijking geen “nieuwe” functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). In de meeste gevallen zal het gaan om het wijzigen van de op een perceel gelegde bestemming. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouw- en gebruiksregels, conform de Bro. In de bouwregels is enkel een regeling opgenomen omtrent ondergronds bouwen. In de gebruiksregels worden seksinrichtingen, coffeeshops, straatprostitutie en dergelijke en kampeermiddelen uitgesloten.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een gebruiksverbod opgenomen dat van toepassing is op het hele plangebied. In het gebruiksverbod is bepaald dat het verboden is gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Daarnaast zijn een aantal specifieke gebruiksfuncties genoemd die binnen het plangebied niet gewenst zijn.
Algemene aanduidingsregels
De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen het bevoegd gezag, in deze meestal burgemeester en wethouders, gerechtigd is om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Algemene procedureregels
In deze bepaling wordt aangegeven welke procedures moeten worden doorlopen bij het stellen van nadere eisen. De procedure voor het wijzigen van een plan of het verlenen van omgevingsvergunningen is al bij wet geregeld.
Overige regels
Onder de overige regels is bepaald dat indien in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen het de regelingen betreft zoals die gelden op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Daarnaast zijn voorrangsregels opgenomen. Indien een strijdigheid tussen een bestemming en dubbelbestemming aan de orde is, dan gaat het belang van de dubbelbestemming voor. Tevens is een prioriteitsstelling ten aanzien van de dubbelbestemmingen onderling opgenomen.
Als laatste is in dit artikel een bepaling opgenomen betreffende de noodzaak van het uitvoeren van bodemonderzoek bij nieuwe (bouw)ontwikkelingen of initiatieven.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
5.2.4 De bestemmingen
In deze subparagraaf wordt een korte toelichting gegeven op de in dit plan voorkomende bestemmingen.
Enkelbestemmingen
Bestemming Agrarisch
Binnen de bestemming zijn gronden gelegen die gebruikt mogen worden voor het reguliere agrarisch bedrijfsmatige gebruik. Het beleid voor dit gebied is primair gericht op:
- 1. Het behoud van cultuurgronden als basis voor de agrarische bedrijfsvoering.
- 2. Met het oog op het eventuele extensief recreatief medegebruik mogen, rekening houdend met de hiervoor genoemde agrarische doeleinden, kleinschalige voorzieningen worden gebouwd. Met afwijking van de gebruiksregels is het mogelijk om gronden te gebruiken voor verblijfsrecreatie.
- 3. Binnen de bestemming mag niet worden gebouwd, met uitzondering van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen. Afwijken van de bouwregels met een omgevingsvergunning kan voor gebouwen ten behoeve van schuilgelegenheden, recreatieve voorzieningen en hagelnetten.
Bestemming Agrarisch – Agrarisch bedrijf
De gemeente richt haar beleid op duurzame voortzetting van agrarische bedrijven en bedrijfsvoering, waarbij geldt:
- 1. Dat het beleid primair is gericht op het voeren van een volwaardig agrarisch bedrijf met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Het beheerskarakter staat daarbij voorop. Nieuwvestiging anders dan op een bestaande locatie is niet gewenst.
- 2. Dat het beleid is gericht op het behoud van de bestaande rechten. Om de bestaande rechten te behouden heeft de agrariër aangetoond dat hij toekomstperspectief heeft.
- 3. Per bedrijf is in principe maximaal één bedrijfswoning toegestaan. In situaties waar reeds sprake is van meerdere bedrijfswoningen, wordt het bestaande aantal bedrijfswoningen als maximum aantal bedrijfswoningen vastgelegd.
Binnen de bestemming is alleen een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mogen gebouwen, geen woning zijnde, bedrijfswoningen en mestopslagplaatsen worden opgericht. De bestaande bebouwing is binnen het bouwvlak opgenomen. Gezien de aanwezige fysieke ruimte is uitbreiding nog beperkt mogelijk. De bestaande bouwmogelijkheden zijn zoveel mogelijk behouden.
Het bouwvlak is per bouwperceel ingetekend. Aan de voorzijde is het bouwvlak afgestemd op de voorgevelrooilijn. Het bouwvlak is daarbij op maat afgestemd op het bouwperceel en mag in zijn geheel met bedrijfsgebouwen worden bebouwd. Tevens is in het bouwvlak één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders aangeduid.
Bestemming Agrarisch met waarden
Binnen de bestemming zijn gronden gelegen die naast het gebruik voor reguliere agrarische activiteiten nog natuurlijk en landschappelijk waardevol zijn. Het beleid voor dit gebied is primaire gericht op:
- 1. Het uitoefenen van de agrarische bedrijfsvoering.
- 2. Inzake de natuurlijke en landschappelijke waarden wordt gestreefd naar behoud en herstel van het historisch patroon van verkaveling, ontsluiting en kleinschalige landschapselementen. Schaalvergroting door middel van het samenvoegen van percelen en leidend tot het verwijderen van houtgewas, wordt uitgesloten.
- 3. Met het oog op het eventuele extensief recreatief medegebruik mogen, rekening houdend met de hiervoor genoemde agrarische doeleinden, kleinschalige voorzieningen wor-den gebouwd. Met afwijking van de gebruiksregels is het mogelijk om gronden te gebruiken voor verblijfsrecreatie.
- 4. Binnen de bestemming mag niet worden gebouwd, met uitzondering van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen. Afwijken van de bouwregels met een omgevingsvergunning kan voor gebouwen ten behoeve van schuilgelegenheden, recreatieve voorzieningen en hagelnetten.
Bestemming Bedrijf
Voor bedrijven wordt het volgende beleid gevoerd:
- 1. Het beleid is gericht op continuering van de bestaande bedrijfsactiviteiten. Bedrijven mogen in hun huidige omvang worden voortgezet. Uitbreiding van de activiteiten is in beginsel uitgesloten omdat het beleid van de gemeente is gericht om het vestigen van bedrijven op het bedrijventerrein. Beperkte uitbreiding is alleen mogelijk indien de noodzaak is aangetoond en geen alternatieve mogelijkheden aanwezig zijn.
- 2. Bij bedrijfsbeëindiging kan in de bestaande bedrijfsgebouwen een nieuw bedrijf gevestigd worden, onder de voorwaarde dat het eenzelfde soort bedrijf betreft.
- 3. Bij de bedrijven is één bedrijfswoning per bedrijf toegestaan.
- 4. Het toegestane ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht middels de gevellijn op de verbeelding en de aanvullende maatvoering in de regels.
- 5. Via afwijking andere bedrijfsactiviteiten mogelijk met een zelfde of kleinere impact.
Bestemming Detailhandel, Horeca en Kantoor
Confrom het vigerende bestemmingsplan is ervoor gekozen de binnen het plangebied aanwezige detailhandels-, horeca en kantoorfuncties specifiek te bestemmen.
- 1. Algemeen geldt continuering van de bestaande activiteiten, waarbij de vigerende rechten worden gehandhaafd. De begrenzing is bepaald overeenkomstig het bestaande gebruik.
Bestemming Gemengd - Landgoed
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de realisatie van het "Landgoed Borghans", zoals dit op basis van landelijke en provinciale regelingen kan worden gerealiseerd. Binnen dit landgoed is de woonfunctie rechtstreeks toelaatbaar, evenals recreatief medegebruik. Via afwijking van de gebruiksregels kunnen verder toegelaten worden: een zelfstandig kantoor, lichte horeca, zorgvoorzieningen niet behorende tot de eerstelijns zorg, recreatiewoningen/vakantieappartementen en lichte bedrijfsactiviteiten.
Binnen de bestemming Gemengd - Landgoed is een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mogen de gebouwen opgericht worden. De bestaande bebouwing is binnen het bouwvlak opgenomen. Bijbehorende bouwwerken als mede bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht.
Bestemming Groen
Ten aanzien van de functionele groenvoorzieningen binnen het plangebied staat het beheerskarakter voorop. Gewijzigde inzichten, die leiden tot herinrichting, zijn binnen de begrenzing van de bestemming, zonder meer en zonder bestemmingsplanprocedure mogelijk.
Bestemming Maatschappelijk
Onder de bestemming Maatschappelijk zijn enkele specifiek niet-bedrijfsmatige functies en een begraafplaats ondergebracht. Het volgende beleid is hierop van toepassing:
- 1. Algemeen geldt continuering van de bestaande activiteiten, waarbij de vigerende rechten worden gehandhaafd. De begrenzing is bepaald overeenkomstig het bestaande gebruik.
Voor de bestemming Maatschappelijk zijn de bouwmogelijkheden afgestemd op de bestaande bebouwing. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.
Bestemming Recreatie
Binnen de bestemming Recreatie vallen de verblijfsrecreatieve voorzieningen zoals een kampeerterrein. Deze te onderscheiden functies zijn op kaart specifiek aangeduid. Het beleid is afgestemd op de Visie Verblijfsrecreatie in Voerendaal en gericht op instandhouding van de bestaande voorzieningen.
Bestemming Sport
De aanwezige sportaccommodaties zijn bestemd als Sport. Het beleid van de gemeente is gericht op instandhouding van de bestaande voorzieningen.
Bestemming Tuin
Op de overgang van bebouwing naar het buitengebied, ter voorkoming van verrommeling, is de bestemming Tuin toegekend. Binnen de bestemming Tuin, bestemd voor huisweiden, groenvoorzieningen en/of tuinen, is opgenomen dat de betreffende gronden niet als erf bij het hoofdgebouw gebruikt mogen worden en derhalve niet voor bebouwing met vergunningsvrije bouwwerken in aanmerking komen.
Bestemmingen Verkeer en Water
Sommige zaken spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het plangebied, zoals verkeers- en verblijfsruimte en water:
- 1. Het beheerskarakter staat voorop. Gewijzigde inzichten, die leiden tot herinrichting, zijn binnen de begrenzing van de bestemming, zonder meer en zonder bestemmingsplanprocedure mogelijk.
- 2. Water is specifiek bestemd in het kader van de waterhuishouding c.q. de primaire functie van de watergang.
- 3. Nutsvoorzieningen maken integraal onderdeel uit van de bestemming Verkeer. Alleen de nutsvoorzieningen de ruimtelijk gezien zodanig van omvang zijn dat ze niet als onderdeel van de verkeersbestemming te zien zijn, zijn middels een aanduiding specifiek bestemd als Bedrijf.
Bestemming Woongebied
Binnen de bestemming Woongebied is het volgende beleid van toepassing:
- 1. Bestaande woningen worden voorzien van een redelijke uitbreiding ter realisering van de, naar de eisen van de tijd, bedoelde vergroting van het woongenot. Het daarvoor benodigde ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht middels de gevellijn op de verbeelding en de aanvullende maatvoering ten aanzien van hoofd- en bijgebouwen in de regels. Daarbij wordt behoud van de herkenbaarheid als vrijstaande, twee-aaneen of aaneengebouwde woning nagestreefd. Nieuwe, ter vervanging van bestaande, woningen zullen ook binnen dit regime moeten passen, zonder dat het aantal woningen zoals aanwezig toeneemt.
- 2. Onder de bestemming Woongebied valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis gebonden beroep. De omvang ervan is aan een maximum gebonden, het handhaven van een complete woning in het gebouw blijft vereist. De maat van het beroepsgedeelte is recht-streeks toegestaan voor het hoofdgebouw tot ten hoogste 60 m². Aan huis gebonden beroepen zijn dus vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en voor zover de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is. Aan huis gebonden bedrijven zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar uitsluitend via afwijking van de gebruiksregels en via afwijking beroep aan huis in het bijgebouw.
- 3. Het realiseren van een nieuwe woning door middel van inpandig wonen (woningsplitsing) is niet toegestaan. Het aantal woningen zoals aanwezig op het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan is maatgevend.
- 4. Het realiseren van mantelzorgvoorzieningen binnen de bestemming wonen is zonder meer mogelijk, wanneer dit aaneengesloten bebouwing betreft (woning met aangebouwd bijgebouw). Noch het bestemmingsplan, noch het volkshuisvestingsbeleid stelt regels ten aanzien van gezinssamenstelling (bijvoorbeeld een 3 generatie gezin). De Woningwet verzet zich niet tegen de realisering van meerdere voorzieningen in één woning, zoals badkamers en kookgelegenheden.
Naast het bestemmingsplan is het ook mogelijk om vergunningvrij nog vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen op te richten op basis van de Wabo binnen de bestemming Woongebied.
Dubbelbestemmingen
Dubbelbestemmingen zijn veelal een toevoeging op de onderliggende bestemming. Een dubbelbestemming is primair. Dit houdt in dat indien het bepaalde in de dubbelbestemming op gespannen voet staat met de regels van de onderliggende bestemming, het bepaalde in de dubbelbestemming voor gaat.
Leiding – Gas, Leiding – Hoogspanning en Leiding - Water
Ter plaatse van het directe ruimtebeslag van de ondergrondse en bovengrondse leidingen worden activiteiten, die het bedrijfszeker en -veilig functioneren van deze rioolleidingen kunnen schaden, geweerd. Derhalve worden beperkingen opgelegd aan de mogelijkheden tot bebouwing en gebruik van de grond, die tot beschadiging van de leidingen kan leiden.
Waarde – Archeologie
Het beleid aangaande de archeologische waarden, zoals opgenomen in de toelichting in paragraaf 4.4, is conform de als bijlage 6 bij de regels gevoegde kaart vertaald in de regels en luidt als volgt:
- 1. In de regels is ter bescherming van de archeologische waarden aan de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, binnen bepaalde grenzen, als bedoeld Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), een onderzoeksverplichting opgelegd met betrekking tot de archeologische waarde van de te bebouwen gronden.
- 2. Verder is voor een aantal mogelijk bodemverstorende activiteiten een vergunningenstelsel opgenomen met een onderzoeksverplichting ten aanzien van de archeologische waarde van het terrein waarop de werken en werkzaamheden plaatsvinden.
Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Aangaande het beschermd dorpsgezicht Winthagen wordt het volgende beleid gevoerd:
- 1. Het beschermd dorpsgezicht is onder de dubbelbestemming Waarde – Beschermd dorpsgezicht gebracht.
- 2. Binnen de dubbelbestemming mag uitsluitend worden gebouwd, mits de hoofdvorm van de bouwwerken, bepaald door de situering en oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, (goot-)hoogte, dakhelling en nokrichting, zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan wordt gehandhaafd.
- 3. Verder is een sloopvergunning opgenomen voor het slopen van waardevolle bebouwing.
Waarde – Landschapselement
Binnen deze dubbelbestemming wordt gestreefd naar het behoud van de bestaande landschapselementen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan. Werken en werkzaamheden aan deze landschapselementen zijn aan een vergunning gebonden.
Waterstaat - Waterlopen
Ter zake bescherming, beheer en onderhoud is op de deze beschermingszone, behorende bij primaire wateren, de regelgeving van de Keur van het waterschap van toepassing.
Gebiedsaanduidingen
De gebiedsaanduidingen betreffen onder andere zoneringen die vanuit milieuwetgeving op kaart gezet moeten worden. Deze aanduidingen betreffen in de meeste gevallen een nadere regulering van de bouwregels. In de regels zijn de gebiedsaanduidingen in het artikel 29 Algemene aanduidingsregels, van een passende regeling voorzien.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid En Grondexploitatie
Dit bestemmingsplan is een actualiserend plan waarin de bestaande situatie wordt geconsolideerd. Het betreft een herziening van een aantal verouderde bestemmingsplannen, waarbij het juridisch-planologisch regime is geactualiseerd.
Gezien de overwegend actualiserende aard van het bestemmingsplan, heeft de uitvoering van dit plan geen substantiële financiële consequenties voor de financiële middelen van de gemeente Voerendaal.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Over het voorontwerp van een bestemmingsplan wordt dan ook, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden.
Ook vindt in deze fase het overleg ex artikel 3.1.1 Bro met diensten van rijk en provincie en met betrokken maatschappelijke organisaties plaats. De resultaten van zowel het overleg als de inspraak en zienswijzen zijn in deze paragraaf verwerkt.
6.2.1 Inspraakprocedure
Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Voerendaal is het voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd, eenieder heeft daarbij een inspraakreactie kunnen indienen. Voor de inspraakreacties wordt verwezen naar Bijlage 2 Inspraaknota.
De uit de inspraak voortvloeiende planaanpassingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1.van het Besluit ruimtelijke ordening ter advisering aangeboden aan de diverse betrokken instanties. Naar aanleiding van het vooroverleg zijn reacties ingekomen van:
- Defensie
- Gasunie
- Prorail
- Provincie Limburg
- Rijkswaterstaat Limburg
- Tennet
- Waterschap Roer en Overmaas
De uit het vooroverleg voortvloeiende planaanpassingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
6.2.3 Zienswijzenprocedure
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 7 maart 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken.
Voor de ingediende zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 3 Nota zienswijzen van deze toelichting.
De uit de zienswijzenprocedure voortvloeiende planaanpassingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
Bijlage 1 Afwegingsaspecten Bij Afwijken Van De Bouw- En/of Gebruiksregels En Bij Wijziging
In zijn algemeenheid spelen bij toetsing van de aanvaardbaarheid om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels dan wel het plan te wijzigen de volgende zaken een rol:
- a. de ontwikkeling mag niet leiden tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
- b. de ontwikkeling mag geen onevenredige aantasting van de waarden en belangen van in de omgeving aanwezige Natura2000-gebieden en Ecologische Hoofdstructuur/EHS-gebieden tot gevolg hebben;
- c. de ontwikkeling mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden;
- d. bij de ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen om te komen tot duurzaam waterbeheer;
- e. bij de ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde milieuregelgeving;
- f. bij de ontwikkeling dient sprake te zijn van efficiënt en doelmatig ruimtegebruik;
- g. de ontwikkeling, indien gelegen ter plaatse van de aanduiding ''wro-zone - rodecontour', voldoet aan de eisen die zijn gesteld in het van toepassing zijnde kwaliteitsmenu, in casu het Limburgs Kwaliteitsmenu dan wel een daarvoor in de plaats tredend kwaliteitsmenu in een gemeentelijke structuurvisie. Indien de ontwikkeling op basis van het kwaliteitsmenu dient bij te dragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt hiertoe een landschappelijk inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie.
Bijlage 2 Afwegingsaspecten Bij Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
In zijn algemeenheid spelen bij toetsing van de aanvaardbaarheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende zaken een rol:
- a. de locatie van de geplande activiteit. De locatie betreft de precieze plek waar de te ondernemen activiteit plaats vindt. Bij elke aanvraag dient onderzocht te worden of een minder schadelijke locatie voorhanden is;
- b. de omvang van de activiteit. Bij de omvang van de activiteit wordt gekeken naar het oppervlak waarop de activiteit wordt uitgeoefend en naar de reikwijdte van die activiteit binnen de betreffende differentiatie;
- c. de aard van de activiteit. Met de aard van de activiteit wordt bedoeld dat de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd en het beoogde effect ervan nauwkeurig omschreven dienen te zijn, zodat de effecten van de activiteit afgewogen kunnen worden;
- d. het tijdvak waarin de activiteit wordt ondernomen. Met het tijdvak wordt bedoeld dat een activiteit in sommige maanden van het jaar of op bepaalde tijden in een etmaal beter niet kan plaatsvinden, vooral in verband met de verstoring die daarvan uit kan gaan op de fauna;
- e. de noodzaak van de ingreep voor de agrarische bedrijfsvoering in economisch opzicht of het onderhoud en/of beheer anderszins.
Bijlage 3 Landschapsplan Locatie Aelmans
Bijlage 3 Landschapsplan locatie Aelmans
Bijlage 4 Landschapsplan Landgoed Colmont
Bijlage 4 Landschapsplan Landgoed Colmont
Bijlage 5 Landschapsplan Locatie Dautzenberg
Bijlage 5 Landschapsplan locatie Dautzenberg
Bijlage 6 Kaart Archeologie
Bijlage 1 Aanwijzingsbesluit Winthagen
Bijlage 1 Aanwijzingsbesluit Winthagen