Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Voerendaal 2
Bestemmingsplan - Gemeente Voerendaal
Vastgesteld op 11-02-2021 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Voerendaal 2" van de gemeente Voerendaal.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0986.FietsverbDaelsweg- VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden
1.7 architectonische waarde:
de aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage:
een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.
1.10 bestaand:
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback, met een maximale hoogte van 3,30 m.
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat in de loop van de geschiedenis is ontstaan door het gebruik dat de mens van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.23 gelijke hoogte:
een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt).
1.24 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.25 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
1.26 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
1.27 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
1.28 monumenten:
alle bouwwerken conform artikel 3.3. van de Erfgoedwet.
1.29 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.30 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven maaiveld is gelegen.
1.31 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.32 openbare nutsvoorziening:
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
1.33 peil:
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld aan de zijde van de hoofdtoegang tot het bouwwerk.
1.34 recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten. Hieronder wordt niet verstaan het gebruik van gronden voor boerengolf.
1.35 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.36 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
1.37 straatmeubilair:
de op of bij de weg dan wel openbare ruimte behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.38 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
1.39 voorgevelrooilijn
de op de verbeelding aangegeven figuur 'gevellijn' of, bij het ontbreken van dat figuur op een bouwperceel, de denkbeeldige lijn die wordt gevormd door de naar de openbare weg gekeerde grenzen van de aanduiding 'bouwvlak', doorlopend tot de zijdelingse grenzen van het betreffende bouwperceel.
1.40 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.41 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
Artikel 2 Burgemeester En Wethouders
In deze regels wordt, voor zover het de afwijkingsregels betreft, onder burgemeester en wethouders mede verstaan elk ander bevoegd gezag ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 3 Wijze Van Meten
3.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
3.2 het bebouwingspercentage:
3.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
3.4 de dakhelling:
3.5 de goothoogte van een bouwwerk:
3.6 de hoogte van een windturbine:
3.7 de inhoud van een bouwwerk:
3.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
3.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
3.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
3.11 ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
3.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
3.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
3.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
3.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
3.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
3.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
3.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
3.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
3.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
3.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3.11 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en traptreden voor de (hoofd)toegang buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Verkeer - Wegverkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Afwijken van de bouwregels
Niet van toepassing.
4.5 Specifieke gebruiksregels
onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt niet verstaan het gebruik van gronden voor evenementen onder de voorwaarden dat:
- a. een evenement niet langer duurt dan 2 weken;
- b. een evenement niet vaker dan 6 maal per kalenderjaar plaatsvindt;
- c. een evenement dat vaker in het jaar plaatsvindt, in totaal niet langer dan 30 dagen duurt;
- d. de opbouw en afbraak van eventuele tijdelijke bouwwerken ten behoeve van een evenement moet plaatsvinden in een periode van in totaal niet meer dan 30 dagen zoals bepaald onder punt c;
- e. het evenement niet tot gevolg heeft dat de gronden en/of opstallen na afloop van het evenement ongeschikt zijn voor toegestane gebruik zoals bepaald onder artikel 4.1 sub. a t/m g.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Leiding - Gas
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Niet van toepassing.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde op de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden, met dien verstande dat:
- a. de belangen en de veiligheid van de in artikel 7.1 bedoelde hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
- b. geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de artikel 7.1 bedoelde hoogspanningsverbinding;
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
- d. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Leiding - Leidingstrook
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Waarde - Archeologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 10 Waarde - Landschapselementen
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waterstaat - Beschermingszone Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Antidubbeltelregel
12.1
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Archeologische vondsten
Voor zover gronden niet zijn voorzien van de bestemming 'Waarde - Archeologie', kunnen burgemeester en wethouders in het belang van de archeologische monumentenzorg voorwaarden verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen met betrekking tot de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van (bouw)werkzaamheden, ten aanzien van:
- a. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. het doen van een opgraving;
- c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
14.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. straatprostitutie;
- b. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming;
- c. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
15.1 'milieuzone - bodembeschermingsgebied'
15.2 'veiligheidszone - leiding'
15.3 'vrijwaringszone - weg 2'
15.1 'milieuzone - bodembeschermingsgebied'
Ter plaatse van de aanduiding ''milieuzone - bodembeschermingsgebied'' zijn de gronden aangewezen voor duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden en voor bijzondere bescherming van de bodem van het bodembeschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Daarbij dient rekening te worden gehouden met, dan wel afstemming te worden gezocht bij het hieromtrent bepaalde in de Omgevingsverordening Limburg.
15.2 'veiligheidszone - leiding'
15.3 'vrijwaringszone - weg 2'
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
16.1 10%-regeling
16.2 Meetverschillen
16.3 Meest doelmatig gebruik
16.4 Kleine bouwwerken van openbaar nut
16.5 Regenwaterbuffers
16.1 10%-regeling
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels al anderszins kan worden afgeweken.
16.2 Meetverschillen
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.
16.3 Meest doelmatig gebruik
Burgemeester en wethouders kunnen van de planregels afwijken indien strikte toepassing leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
16.4 Kleine bouwwerken van openbaar nut
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen;
- b. de bouwhoogte maximaal 3,30 m mag bedragen.
16.5 Regenwaterbuffers
Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de gebruiksregels voor de aanleg van waterhuishoudkundige voorzieningen in de vorm van regenwaterbuffers, met dien verstande dat:
- a. de noodzaak daarvan in het kader van een adequaat waterhuishoudkundig beheer is aangetoond;
- b. natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. de regenwaterbuffers landschappelijk goed wordt ingepast;
- d. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
17.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
Artikel 18 Algemene Procedureregels
18.1
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 19 Overige Regels
19.1 Wettelijke regelingen
19.2 Voorrangsregels
19.3 Relatie
19.1 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en/of beleidsdocumenten, dienen deze regelingen en documenten te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
19.2 Voorrangsregels
19.3 Relatie
Vlakken die door middel van een relatie met elkaar verbonden zijn worden in deze regels gezien als één vlak.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
20.2 Overgangsrecht gebruik
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Voerendaal 2".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemene Inleiding En Doel Project Fietsverbinding En Watermaatregelen Heuvelland - Parkstad
In deze paragraaf wordt de aanleiding en het doel van het project Fietsverbinding en Watermaatregelen Heuvelland – Parkstad in zijn algemeenheid beschreven, het gaat immers om één samenhangend project. Het projectgebied is verdeeld over 4 plangebieden met elk een eigen bestemmingsplan. In deze algemene inleiding komen ook zaken aan de orde, die niet voor elk plangebied relevant zijn, zoals bijvoorbeeld de aanleg van waterbuffers. In de volgende paragraaf wordt meer specifiek op het plangebied van het voorliggende specifieke bestemmingsplan ingegaan.
1.1.1 Aanleiding
De Vrakelbergerweg-Vijfbundersweg, tussen Wijlre en Ubachsberg, ook wel de Ruilverkavelingsweg genoemd, en de Daelsweg tussen Ubachsberg en Heerlen zijn al jaren intensief gebruikte verbindingen tussen Heuvelland en Parkstad, door zowel auto-, fiets- en landbouwverkeer. Beide wegen kennen knelpunten op het gebied van verkeersveiligheid en hebben onderhoud nodig. In dat kader is in 2017 onderzoek gedaan, waarin onder andere is gekeken naar een andere rijbaanindeling (zie bijlage 2).
In het kader van de voorbereidingen zijn verkeerstellingen gedaan op de Ruilverkavelingsweg. Uit deze tellingen is gebleken dat deze route voornamelijk utilitair (woon-werk-school) van aard is en meer dan 500 fietsers/etmaal bedraagt. In combinatie met het aantal motorvoertuigen op deze route (2100 mvt/etmaal) wordt in dat geval een veilige, vrij liggende fietsvoorziening aangeraden (CROW ontwerpwijzer fietsverkeer, publicatie 230), waarvan ook het toeristisch-recreatief fietsverkeer gebruik kan maken.
De Provincie Limburg juicht een dergelijke voorziening toe, omdat dit volledig past binnen het vastgestelde provinciale mobiliteitsbeleid, waarin onder meer het stimuleren van veilig fietsverkeer een speerpunt is. De aanleg van (snel-)fietspaden draagt bij aan het versterken van het totale mobiliteitsnetwerk (Mobiliteitsplan Provincie Limburg, 7 februari 2018). De regionale fietsverbinding Heuvelland-Parkstad heeft daarom ook een status gekregen in het Provinciaal Beleidsplan Fiets 2019-2023 'Focus op fiets'. Als extra argument voor een vrij liggende fietsverbinding geldt dat de route onderdeel is van het Routenet fietsverkeer en het Kwaliteitsnet Landbouwverkeer: binnen dit sectorale netwerk wil de provincie landbouwverkeer en fietsverkeer scheiden.
De aanleg van de fietsverbinding wordt gecombineerd met het klimaatbestendig inrichten van de omgeving van de fietsverbinding door het Waterschap Limburg, volgens het programma `Water in Balans'. Op dit moment ontstaat er tijdens hevige regenbuien wateroverlast in het gebied tussen Wijlre en Ubachsberg. Er worden daarom 4 nieuwe regenwaterbuffers aangelegd, die tijdelijk regenwater kunnen opvangen en dit gedoseerd weer afvoeren. De combinatie van werkzaamheden zorgt ervoor dat het gebied maar één keer belast wordt met aanlegactiviteiten en grondeigenaren maar één keer worden benaderd om gronden te verkopen. Daarnaast heeft deze integrale aanpak voordelen op het gebeid van landschappelijke inpassing en 'werk met werk' maken in de uitvoering.
De betrokken gemeenten zijn Gulpen-Wittem, Voerendaal en Heerlen. De provincie Limburg is bij het project betrokken vanwege de rol van de fietsverbinding in het provinciale beleid en het Waterschap Limburg vanwege de watermaatregelen die worden genomen. Op 29 juni 2020 hebben de genoemde partijen een realisatie-overeenkomst gesloten over de aanleg van de fietsverbinding en de watermaatregelen Heuvelland – Parkstad.
1.1.2 Onderzoek tracé en locatie waterbuffers
Fietsverbinding
De route waarlangs de fietsverbinding wordt gerealiseerd is een bestaande utilitaire fietsroute en daarmee ook de logische tracékeuze. Alternatieve routes tussen Wijlre en Ubachsberg, bijvoorbeeld over het plateau (Heugdenweg-Kolmonderweg), zijn langer en/of meer heuvelachtig wat, gezien de voornamelijk utilitaire aard van het fietsverkeer, niet wenselijk is. De gehele Vrakelbergerweg-Vijfbundersweg ligt onder een zeer beperkte helling (van circa 1% tot 2%) tussen de Mingersborgerweg en de komgrens van Fromberg, waardoor de snelheden die het fietsverkeer op de weg haalt hoog zijn. Er zijn geen alternatieven in de directe omgeving waarbij fietsers op vrij liggende fietspaden terecht kunnen (zie de Mobiliteitsnotitie in bijlage 4, ook nog enige tijd na vaststelling van dit plan beschikbaar als i-report, http://arcg.is/1fG0uW).
Voor het deel langs de Daelsweg is naar varianten gekeken, vanwege het feit dat dit deel van het tracé aan het Natura 2000-gebied Kunderberg grenst. Er is gekeken naar mogelijkheden om dit Natura-gebied zo veel mogelijk te ontzien (zie bijlage 1). Hier is in 2013 al een haalbaarheidsonderzoek (aangepast in 2016, zie bijlage 3) uitgevoerd en separate fietstellingen gedaan, zonder de projectdoelstellingen tekort te doen. De volgende opties zijn beschouwd:
- 1. vrij liggend fietspad noordzijde Daelsweg;
- 2. vrij liggend fietspad zuidzijde Daelsweg;
- 3. weg afsluiten voor gemotoriseerd verkeer, fietsers op de rijbaan;
- 4. alternatieve route.
Uiteindelijk is de optie onder 1 de meest realistische gebleken. Aan de zuidzijde liggen enkele knelpunten (natuur, cultuurhistorie), het afsluiten van de weg voor gemotoriseerd verkeer is vanuit het oogpunt van bereikbaarheid van woningen/vakantiewoningen juridisch lastig of onwenselijk en er is geen volwaardige alternatieve fietsroute (te grote omrijdafstand, reliëf, zie ook bijlage 4).
Locatie waterbuffers
De locatiekeuze voor de buffers is ingegeven door verschillende argumenten en criteria:
- de buffers moeten grenzen aan grote stroombanen, op locaties waar voldoende water samenkomt, zodat de buffers efficiënt kunnen functioneren; in dit geval is gekozen voor een locatie in het dal bij de Lange Gracht/Truyt langs de Vrakelbergerweg-Vijfbundersweg; daarbij is van belang de buffers goed langs de Lange Gracht te verdelen om het water in het gebied gelijkmatig te kunnen bergen;
- kosten; om deze acceptabel te houden worden de buffers het liefst op een laag maaiveld aangelegd, zodat minder grondverzet nodig is; bij voorkeur geeft iedere m3 ontgraving ook een m3 aan berging;
- beschikbaarheid gronden: de locaties van de buffers moeten 'in den minne' worden verworven; dit is niet altijd mogelijk, ook al is een locatie vanuit hydrologie of kosten zeer geschikt;
- verschillende aspecten, zoals natuur- en landschapswaarden, archeologische waarden enz..
De afweging heeft uiteindelijk geleid tot de gekozen locaties. Deze worden in het volgende onderdeel beschreven.
1.1.3 Het project Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland - Parkstad
Fietsverbinding
Het tracé van de fietsverbinding beslaat ca. 6 kilometer en verloopt van west naar oost als volgt:
Het tracé start in Wijlre (gemeente Gulpen-Wittem) op de Vrakelbergerweg-Vijfbundersweg (ook wel: Ruilverkavelingsweg genoemd), kruist de gemeentegrens met Voerendaal ter hoogte van de Ribbelheideweg, en loopt tot aan de Mingersborgerweg in Ubachsberg (gemeente Voerendaal), hieronder in blauw weergegeven. Vervolgens loopt het tracé vanaf Ubachsberg over de Daelsweg, waar het net voor de A76 de gemeentegrens met Heerlen kruist en uiteindelijk op de John F. Kennedylaan in Heerlen (gemeente Heerlen) uitkomt, hieronder in rood weergegeven. De rode gestreepte lijn zijn de respectievelijke gemeentegrenzen.
.
Figuur 1-1 ligging projectgebied
De aansluiting op de Klapstraat in Gulpen-Wittem en de route door de kern Ubachsberg zijn voor nu bewust uit het tracé gelaten. Deze onderdelen zijn of worden, vanwege de specifieke problematiek en omdat daarvoor mogelijk geen bestemmingsplanwijziging nodig is, apart opgepakt door de respectievelijke gemeenten.
Watermaatregelen: buffers
Binnen het grondgebied van de gemeente Gulpen – Wittem worden drie nieuwe waterbuffers aangelegd (hieronder in groen). In de omgeving zijn al bestaande waterbuffers (Etenaken genaamd) aanwezig (hieronder in blauw). De buffers komen ten zuiden van de Vrakelbergerweg en ten westen van de Vrouwendelweg.
Figuur 1-2 ligging bestaande en nieuwe waterbuffers
De nieuwe waterbuffers hebben een capaciteit van respectievelijk circa 5.610 m³, circa 7.700 m³ en circa1.880 m³.
In de gemeente Voerendaal wordt één nieuwe waterbuffer aangelegd, naast de in het gebied bestaande drie waterbuffers (nieuw in groen, bestaand in blauw). Deze ligt ook ten zuiden van de Vrakelbergerweg, aan de oostzijde van de Ribbelheideweg. Deze waterbuffer heeft een capaciteit van ca. 4.535 m3.
Figuur 1-3 ligging bestaande en nieuwe waterbuffers
Watermaatregelen: verleggen en verbreden primaire waterloop Lange Gracht
Ten zuiden van de Vrakelbergerweg, globaal in het gebied tussen de Mingersborgerweg en de kern van Wijlre, ligt een primaire waterloop, de Lange Gracht, met een breedte van ca. 1 meter. Dit is een droogvallende greppel die alleen bij extreme neerslag regenwater oppervlakkig afvoert. Door de voorgenomen aanleg van een vrij liggende fietsverbinding moet deze waterloop verder zuidelijk worden verplaatst. Om nu en in de toekomst voldoende te kunnen functioneren, wordt de waterloop verbreed tot 3, en hier en daar maximaal 3,5 meter.
1.1.4 Opbouw en onderbouwing ruimtebeslag maatregelen
De opbouw van het ruimtebeslag is voor het grootste deel van het tracé als volgt:
- Weg voor gemotoriseerd verkeer en landbouwverkeer (Duurzaam Veilig, wegklasse is Erftoegangsweg buiten de bebouwde kom): op grond van het provinciale beleid voor de Kwaliteitsroute landbouwverkeer, is een dergelijke weg 6 meter breed. Dat is breder dan in de bestaande situatie, waar de wegbreedte varieert, maar nergens breder is dan 5,5 meter. Het asfalt wordt 'opgesloten' door betonbanden, waardoor er voldoende ruimte is voor motorvoertuigen om elkaar te passeren;
- Vrij liggende fietsverbinding in de vorm van een regio ontsluitende route. Het fietsexpertteam van de provincie heeft geadviseerd om hiervoor een breedte van 4 meter aan te houden. Dit is gebaseerd op landelijke richtlijnen voor dergelijke voorzieningen, gebaseerd op intensiteit, tweerichtingsverkeer en veiligheid (CROW Fietsberaad);
- Primaire waterloop De Lange Gracht: in de huidige situatie ligt er een te krap gedimensioneerde greppel, waardoor er tijdens extreme regensituaties water over de weg en akkers stroomt. Hierdoor wordt veel modder vanaf de akker mee meegevoerd richting Wijlre, waar naast wateroverlast dus ook modderoverlast optreedt. De modder hoopt zich ook op in de Lange Gracht en de duikers, waardoor de doorstroming wordt beperkt. Deze situatie is ook lastig duurzaam te onderhouden. De nieuwe greppel krijgt een basisvorm van: 1,00 meter breedte op de bodem, een diepte van 1,00 meter en taluds onder een helling van 1:1. Bij elkaar is dit 3 meter breed. Doordat de hoogte van het maaiveld varieert, varieert ook de lengte van de taluds. Hierdoor wordt de greppel ook iets breder tot hier en daar maximaal 3,50 meter.
- Grasstrook van 3,50 meter ten zuiden van de Lange Gracht. Deze grasstrook heeft meerdere functies, te weten:
- onderhouds-/bereikbaarheidsstrook: de breedte van de onderhoudsstrook is afgeleid van de wielbreedte van het onderhoudsmaterieel (2,5 m breedte) waarbij aan de taludzijde een veilige marge van 50 cm nodig is en aan de andere zijde een marge van 50 cm om langs de perceelgrens te kunnen rijden met eventuele obstakels.
- deze grasstrook vangt ook (deels) de modder van de vrije afstroming van de akkers aan de zuidzijde van de Lange Gracht af, waardoor de kans op modder in het watersysteem (en buffers) en in Etenaken gereduceerd wordt. Bij voorkeur wordt voor een dergelijke 'erosiestrook' een breedte van 10 meter gehanteerd. In dit geval is een beperktere breedte aangehouden, vanwege de combinatie met het onderhoudspad.
- bij extreme afvoeren stroomt het water ook over de strook af. De aangrenzende percelen worden hier dan niet mee belast.
- Eventueel kunnen wandelaars van deze strook (en de strook tussen fietspad en waterloop, beide in eigendom en/of beheer van het Waterschap) gebruik maken. Er worden geen maatregelen genomen om deze strook ook daadwerkelijk hiervoor in te richten.
Figuur 1-4 : neergeslagen gras, door stromend water buiten de greppel, wegens onvoldoende ruimte in de greppel
Figuur 1-5 gras remt modder af, die soms van ver wordt aangevoerd
Figuur 1-6 modder blijft achter in de smalle watergang en verstopt de duikers.
Figuur 1-7: schematische opbouw profiel nieuwe situatie
Ruimtebeslag buffers
Het ruimtebeslag van de buffers wordt bepaald door de gewenste extra opvangcapaciteit van 20.000 m3. De locaties voor de buffers zijn vastgelegd op plekken waar de opvang van het water het meest effectief is voor de beperking van de wateroverlast en waar het minste grondverzet nodig is om de gewenste bergingscapaciteit te realiseren (kostenefficiëntie). De bodemdiepte van de buffers wordt bepaald door de bodem van de Lange Gracht (anders stromen de buffers niet leeg) waarmee de omrekening gegeven is van inhoud naar oppervlakte. In het ruimtebeslag speelt verder nog een rol dat buffertaluds niet te steil mogen zijn en dat rondom de buffers en over de dam een onderhoudsstrook van 3,5 m breedte nodig is (zie voor de onderbouwing van deze breedte het vorige onderdeel van deze paragraaf).
Door de aanleg van de buffers wordt de piekafvoer uit de Lange Gracht gereduceerd. De buffers hebben een vertraagde leegloop waardoor Etenaken beschermd wordt tegen wateroverlast als gevolg van een bui die statistisch eens in de 25 jaar voorkomt.3D-modelberekeningen geven aan dat op basis van de gehanteerde uitgangspunten alle buffers maximaal worden gebruikt en de laatste buffer bij Etenaken net niet overloopt. Er is dus ook geen sprake van overdimensionering.
1.1.5 Bestemmingsplannen en Projectplan Waterwet
De fietsverbinding en watermaatregelen passen niet, dan wel niet helemaal, binnen de geldende bestemmingsplannen van de drie gemeenten. Daarom worden nieuwe bestemmingsplannen gemaakt. Het gaat in totaal om vier afzonderlijke bestemmingsplannen:
- Gemeente Gulpen- Wittem:
bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Gulpen-Wittem; - Gemeente Voerendaal:
bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Voerendaal 1; - bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad Voerendaal 2;
- Gemeente Heerlen:
bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Heerlen.
In Voerendaal worden twee bestemmingsplannen gemaakt, die elk een deel van het tracé van de fietsverbinding en de watermaatregelen binnen het grondgebied van Voerendaal bevatten: een deel vanaf Gulpen-Wittem tot aan Ubachsberg (1) en een deel vanaf Ubachsberg (2) tot Heerlen.
Voor de waterbuffers stelt het Waterschap een projectplan op grond van de Waterwet vast, waarin de omvang, dimensionering enz. van de waterbuffers wordt vastgelegd. De Waterwet is van toepassing naast het bestemmingsplan. De buffers worden in de respectievelijke bestemmingsplannen meegenomen, omdat de vigerende bestemmingsplannen deze functie niet toelaten.
Er zijn onderbouwende technische onderzoeken uitgevoerd voor het tracé en de watermaatregelen in zijn totaliteit. Hierin is niet altijd een concreet onderscheid gemaakt in gemeenten, deelgebieden per gemeente (zoals in Voerendaal) of anderszins. In Hoofdstuk 4 wordt dit zo goed mogelijk beschreven en wordt de informatie gerelateerd aan het plangebied van het desbetreffende bestemmingsplan.
Bestemmingsplan Voerendaal, deelgebied 2 Daelsweg
Dit is het bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Voerendaal 2 en bevat het tracé van de fietsverbinding en de watermaatregelen voor zo ver gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Voerendaal, langs de Daelsweg.
1.2 Het Bestemmingsplan En De Omgevingswet
Op 20 mei 2020 heeft de minister besloten de inwerkingtreding van de Omgevingswet uit te stellen tot 1 januari 2022. Deze wet zal alle wet- en regelgeving voor wonen, ruimte, infrastructuur, milieu en water vervangen. De invoering van de wet is een behoorlijke omslag, ook voor bewoners, ondernemers en organisaties. Heerlen start binnenkort met de voorbereiding. Voerendaal heeft sinds 22 december 2016 een vastgestelde Omgevingsvisie.
De gemeente Voerendaal streeft er naar het bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Voerendaal 2 zo snel mogelijk, doch uiterlijk voor 1 januari 2022 en dus voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet vast te stellen. Op basis van het algemene overgangsrecht onder de Omgevingsrecht wordt een procedure, die vóór 1 januari 2022 formeel is gestart, afgehandeld volgens het 'oude' recht, oftewel de huidige wetgeving.
De verwachting is daarom dat de invloed van de Omgevingswet in dit geval niet of nauwelijks aanwezig is en het bestemmingsplan in ieder geval ruim voor de nieuwe datum ter inzage zal zijn gelegd en onder het huidige recht kan worden afgehandeld. Wel is ervoor gezorgd dat de planregels zo veel mogelijk aansluiten bij de nieuwe wet.
1.3 Leeswijzer
In Hoofdstuk 1 heeft de inleiding van het plan plaatsgevonden.
In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling van het plangebied
Hoofdstuk 3 bevat een bespreking van de planologische beleidskaders die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behandelt de voor het plangebied relevante milieutechnische aspecten. In Hoofdstuk 5 is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en in Hoofdstuk 6 komen de planstukken aan de orde. Hoofdstuk 7 geeft tenslotte een beeld van de doorlopen bestemmingsplanprocedure en het gevoerde overleg.
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling
2.1 Ligging Plangebied
Plangebied 2 is gelegen ten oosten van de eveneens tot de gemeente Voerendaal behorende kern Ubachsberg langs de Daelsweg richting Heerlen en eindigt ten westen van de Rijksweg A76.
Op het onderstaande topografisch kaartje is voor de volledigheid de ligging van de twee plangebieden in rood weergegeven.
Figuur 2-1 De ligging van de plangebieden in het rood weergegeven
Plangebied 2
Plangebied 2 is gesitueerd en start aan de oostzijde van de kern Ubachsberg. Vanaf de kruising Daelsweg/Scheepensweg loopt het plangebeid in noordoostelijke richting, over een lengte van circa 1600 meter uit richting de gemeentegrens met Heerlen die op circa 85 meter ten westen van de Rijksweg A76 is gelegen. Hier stopt het plangebied.
De onderstaande afbeeldingen tonen de Daelsweg, ter plaatse van plangebied 2 in noordoostelijke en zuidwestelijke richting, ter hoogte van de kruising met de Rietjensdalerweg:
Figuur 2-2 De Daelsweg in noordoostelijke richting, ter plaatse van deelgebied 2
Figuur 2-3 De Daelsweg in zuidwestelijke richting, ter plaatse van deelgebied 2
Figuur 2-4 de Daelsweg in zuidwestelijke richting, ter plaatse van deelgebied 2, ter hoogte van de kruising met de Rietjensdalerweg
2.2 Het Inrichtingsplan En Ruimtelijke Effecten
In paragraaf 1.1 is een algemene opzet van het project in zijn geheel gegeven. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de aanleg van de nieuwe fietsverbinding, voor een deel van het tracé binnen de gemeente Voerendaal.
Het is de bedoeling een verkeersveiligere verbinding te realiseren tussen het Heuvelland en Parkstad, waarbij zowel het reguliere verkeer, landbouwverkeer als het fietsverkeer kan worden afgewikkeld zonder hinder van elkaar te ondervinden. Dit houdt in dat een vrijliggende fietsvoorziening nodig is, waarbij voorkomen moet worden dat de snelheid van het autoverkeer op de rijbaan omhoog gaat.
In onderstaande afbeelding is het ontwerp van het tracé, voor zo ver gelegen binnen dit plangebied te zien.
PM
Figuur 2-5 Verbeelding plangebied (Daelsweg)
De gronden binnen het plangebied hebben in het vigerend bestemmingsplan de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden', 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf', 'Verkeer – Wegverkeer', 'Natuur' en 'Water'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Leiding-Hoogspanningsverbinding', 'Leiding –Gas', 'Leiding – Leidingstrook', 'Waarde – Archeologie', 'Waarde – Landschapselementen' en 'Waterstaat – Waterlopen'.
Het voorliggend bestemmingsplan zorgt voor de planologische verbreding van het profiel van de huidige verkeersbestemming. Hierdoor ontstaat de ruimte voor een vrijliggend fietspad en blijft het normaal gemotoriseerd verkeer over de weg mogelijk.
De aanleg van de beoogde nieuwe fietsverbinding sluit aan bij de beleidsdoelstellingen op het gebied van mobiliteit van de gemeente Voerendaal: een bijdrage aan de ambitie om duurzame vervoerswijzen te stimuleren, de verkeersveiligheid te verbeteren en het duurzame fietsnetwerk te optimaliseren.Deze doelstelling sluit aan bij het Mobiliteitsplan "Slim op weg naar morgen” (februari 2018) dat de provincie Limburg heeft opgesteld. In de regionale uitwerkingen van dit plan heeft de provincie voor de regio Parkstad-Vaals bepaalde mobiliteitsopgaven gesteld (zie verder paragraaf 3.2.4).
2.2.1 Watermaatregelen
Binnen het plangebied aan de Daelsweg zullen waterhuishoudkundige voorzieningen in de vorm van een nieuwe afwaterloop worden gerealiseerd. De geplande werkzaamheden hebben tot doel om de wateroverlast in het gebied, in geval van extreme buiten, te beperken.
Op de onderstaande afbeeldingen is de nieuwe afwaterloop middels een rode pijl aangeduid:Figuur 2-6 Afwaterloop bij de Rietjesdaelerweg
Hoofdstuk 3 Beleid
Dit hoofdstuk bevat een bespreking van de planologische beleidskaders die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan. In paragraaf 3.1 tot en met 3.4 worden achtereenvolgens het relevante rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleid besproken.
3.1 Europees En Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Daarbij zijn drie hoofddoelen geformuleerd:
- a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
- b. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- c. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Voor Parkstad Limburg geeft het Rijk in de SVIR wel aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is om leegstand en verpaupering te voorkomen. Dit beleid is op regionaal niveau verder uitgewerkt.
Conclusie plangebied:
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een nieuwe, vrijliggende fietsverbinding en waterhuishoudkundige voorzieningen zoals waterbuffers, langs de bestaande wegenstructuur tussen het Heuvelland en Parkstad.
Door de aanleg van deze fietsverbinding kunnen fietsers in de toekomst gescheiden van het gemotoriseerd verkeer veilig gebruiken maken van deze verbinding. Het plan en vormt daarmee geen onevenredige aantasting van nationale belangen.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Om de in de SVIR opgenomen nationale belangen juridisch te borgen is door het Rijk het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
- rijksvaarwegen;
- mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament;
- grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- defensie;
- hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- elektriciteitsvoorziening;
- buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- ecologische hoofdstructuur;
- primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Conclusie
Voor wat betreft de ecologische hoofdstructuur, die tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland heet, wordt verwezen naar het onderdeel over het provinciale beleid, waarin uitgebreid op dit onderwerp wordt ingegaan.
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen van de genoemde nationale belangen geschaad.
3.1.4 Natuurwetgeving: gebieds- en soortenbescherming
Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Europese Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/33/EEG) hebben de bescherming van soorten en hun natuurlijke habitats tot doel. Elke lidstaat is verplicht speciale beschermingszones aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: 'Natura 2000'.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt drie voormalige wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Conform deze wet bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied en zorgen zij voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren.
Conclusie
De wijze waarop in het voorliggend plan rekening is gehouden met de gebieds- en soortenbescherming in het kader van de geldende natuurwetgeving, is verwoord in paragraaf 4.4.
3.1.5 Europese Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede kwaliteit te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 22 december 2015 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2021. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatie gebonden maatregelen.
Conclusie
Voor het plangebied zijn daardoor vanuit de Kaderrichtlijn geen gevolgen te verwachten, die niet ook vanuit andere wet- en regelgeving voortkomen.
3.1.6 Waterwet
De Waterwet (22 december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De waterbodemregelgeving die voorheen was opgenomen in de wet is overgegaan naar de Waterwet. Met de Waterwet zijn de relevante bevoegde overheden beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Dit brengt met zich mee dat de perceeleigenaar verantwoordelijk is voor de ontwatering en afwatering van zijn eigen perceel. Alleen in uitzonderingsgevallen kan hemelwater geloosd worden op het openbaar riool.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van de Waterwet.
De wijze waarop in het voorliggend plan rekening is gehouden met water, is verwoord in paragraaf 4.2.
3.1.7 Wet ruimtelijke ordening en watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden besproken met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
De wijze waarop in het voorliggend plan rekening is gehouden met water, is verwoord in paragraaf 4.2.
3.1.8 Nationaal waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan 2016-20121 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan en de partiele herzieningen hiervan. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van het Nationaal waterplan 2016-2021. De wijze waarop in het voorliggend plan rekening is gehouden met water, is verwoord in paragraaf 4.2.
3.1.9 Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van het Waterbeleid 21e eeuw. De wijze waarop in het voorliggend plan rekening is gehouden met water, is verwoord in paragraaf 4.2.
3.1.10 Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KWR. De belangrijkste doelen en taken zijn het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken en de verbetering van de waterkwaliteit.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van het Nationaal Bestuursakkoor Water. De wijze waarop in het voorliggend plan rekening is gehouden met water, is verwoord in paragraaf 4.2.
3.1.11 Erfgoedwet
Sinds 1 juni 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. Het betreft zowel het roerend als het onroerend erfgoed. Samen met de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 ingaat, maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Voor het onroerend cultureel erfgoed zijn deze wetten van grote betekenis. Het deel van de Monumentenwet 1988 dat direct raakt aan de fysieke leefomgeving, gaat namelijk op in de Omgevingswet. Het resterende deel van de Monumentenwet gaat op in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet voorziet ook in overgangsrecht, zodat de artikelen uit de Monumentenwet tussen 2016 en 2022 niet zomaar komen te vervallen. De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de zorg voor ons bodemarchief en zijn de vertaling van het Verdrag van Malta, dat Nederland in 1992 ondertekende. De essentie van deze wetgeving is dat waardevolle archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem behouden blijven.
Het uitgangspunt is dat archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Als het niet mogelijk is de archeologische waarden te behouden en het bodemarchief verstoord raakt, moet de veroorzaker de kosten voor zijn rekening nemen die nodig zijn om de archeologische informatie die in de bodem ligt opgeslagen, veilig te stellen en de resultaten uit te werken.
Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Erfgoedwet juncto Monumentenwet 1988 geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor plannen kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze vrijstelling aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar beneden. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.
Conclusie
De wijze waarop met het aspect archeologie rekening is gehouden in relatie tot dit plan is verwoord in paragraaf 4.9.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014)
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014), met bijbehorend plan-MER, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma zijn op 12 december 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. Dit als onderdeel van een integrale omgevingsvisie. Op 11 november 2016 heeft Provinciale Staten de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Op onderdelen is de omgevingsverordening gewijzigd (op 31 maart 2017 Wijzigingsverordening hoofdstuk 3 Natuur), (21 december 2017 Wijzigingsverordening paragraaf 2.13 zilvergroene natuurzone), (Wijzigingsverordening regels in zake geothermie en Wijzigingsverordening 3.1 Veehouderijen en Natura 2000), (14 december 2018 Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 Paragraaf 2.4 Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014), (30 augustus 2019 Omgevingsverordening Limburg 2014 wijziging begrenzing Goudgroene, Zilvergroene natuurzone en Bronsgroene landschaps zone) en (22 november 2019 Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 par. 2.14 Houden van geiten).
In het POL2014 staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De centrale ambitie komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven.
Verder staat in het POL2014 kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
Een belangrijk onderdeel van het POL2014 betreft de opgave voor de drie regio's Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg om voor die thema's waarvoor dynamisch voorraadbeheer aan de orde is, regionale structuurvisies op te stellen en daarover ook op regionaal niveau bestuursafspraken te maken. De bestuursafspraken voor Zuid-Limburg zijn vastgelegd in de 'Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg' d.d. 12 april 2016. Hierin zijn afspraken vastgelegd t.a.v. de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie. Tevens zijn de thema's energie, landschap en land- en tuinbouw hierin besproken.
Plan specifieke aspecten
Het plangebied Daelsweg is gelegen binnen de 'Goudgroene natuurzone' en 'Bronsgroene landschapszone' en is tevens aangewezen als 'beekdal' in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Op het onderstaande kaartje is een uitsnede van de bij het POL2014 behorende kaarten 'Zonering Limburg' en 'Beschermingszones natuur en landschap'weergegeven. De projectlocatie is hierop middels een rode lijn aangeduid:
Figuur 3-1 Uitsnede POL2014 kaart 'Zonering Limburg' weergegeven. Het plangebied is met een rode lijn aangeduid, dit plan ziet toe op onderdeel 2.
Figuur 3-2 Fragment van de uitsnede POL2014 kaart 'Zonering Limburg' weergegeven. Het plangebied is met een rode lijn en 2 aangeduid.
Figuur 3-3 Fragment van de uitsnede POL2014 kaart 'Beschermingszones natuur en landschap' weergegeven. Het plangebied is met een rode lijn en 2 aangeduid.
In het onderstaande worden de uitgangspunten die binnen de bovengenoemde zones gelden, kort uiteengezet.
Goudgroene natuurzone
In deze zone staat het beschermen en versterken van de natuur centraal, met bijzondere aandacht voor de Natura2000-gebieden en de natuurbeken. Ook de hydrologisch gevoelige natuurgebieden (waaronder de natte parels) vragen om aandacht. Recreatief medegebruik van de natuur willen we optimaliseren. Van belang is een goede maatschappelijke verankering van natuur(beleid).
Bronsgroene landschapszone
De bronsgroene landschapszone omvat de landschappelijk waardevolle beekdalen en bufferzones rond bestaande natuurgebieden met de daarin aanwezige (extensievere) landbouwgebieden, monumenten, kleinere landschapselementen, waterlopen e.d. Een kwart van de bronsgroene landschapszone wordt gevormd door het winterbed van de Maas. In Zuid-Limburg omvatten deze zones ook de steilere hellingen, droogdalen en de belangrijkste landschappelijke verbindingen naar het Maasdal.
Het provinciaal beleid in de bronsgroene landschapszone is er op gericht de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten van de bronsgroene landschapszone te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema's biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden ('ja-mits').
Het accent is gelegd op de borgen van de kwaliteit en het functioneren van het regionaal watersysteem, de ontwikkeling van de landbouw in balans met de omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie en recreatief medegebruik.
Beekdal
In het POL 2014, Geconsolideerde versie Omgevingsverordening Limburg 2014 (GC08) is het plangebied aangewezen als beekdal. Hiervoor gelden conform de Omgevingsverordening de voorschriften opgenomen ter bescherming van deze gronden.
Conform artikel 4.5.1 sub 2 onder a van de Omgevingsverordening is het verrichting van grondwerkzaamheden enkel toegestaan indien er sprake is van het herstel en onderhoud van het beekdal.
Ter plaatse van de Daelswegworden afwaterlopen worden gerealiseerd om ook daar de afvoer van regenwater te verbeteren.
Conclusie
Het plan voorziet in de realisatie van een fietsverbinding tussen het Heuvelland en Parkstad. De realisatie van een vrijliggend fietspad, waarop fietsers apart van het autoverkeer, veilig kunnen fietsen. Deze ontwikkeling levert een belangrijke bijdrage aan de verkeersveiligheid ter plaatse. Bovendien wordt het (toeristisch) fietsgebruik gestimuleerd, hetgeen enerzijds goed is voor het milieu en anderzijds ervoor zorgt dat het buitengebied beter beleefbaar wordt gemaakt.
Het plangebied overlapt daarbij de Goudgroene natuurzone en de wezenlijke kenmerken en waarden binnen deze gebieden worden aangetast. Omdat reële alternatieven ontbreken en de realisatie van de fietsverbinding voor zowel dagelijks- als recreatiefgebruik een zeer wenselijke ontwikkeling is, kan het plan ondanks de inbreuk op de wezenlijke waarden en kenmerken van de Goudgroene natuurzone doorgang vinden. De inbreuk zal conform de 'Beleidsregel Natuurcompensatie 2018' financieel worden gecompenseerd.
De gebieden die overlappen met de Bronsgroene landschapszone bestaan uit agrarisch gebied. De voorkomende kernkwaliteit is beperkt tot het aanwezige reliëf, te weten de bestaande steilranden. Deze worden gespaard door bij de inrichting van taluds gebruik te maken van leidende ontwerpprincipes (ingegeven door de kernkwaliteiten).
De grondwerkzaamheden die ten behoeve van het plan zullen plaatsvinden worden uitgevoerd om de opvang en gecontroleerde afvoer van regenwater te verbeteren. Derhalve kan worden gesteld dat daarmee een verbetering van het 'beekdal' zal plaatsvinden en hiervoor geen ontheffing van de bepalingen van de verordening noodzakelijk is. Uitgangspunt is dat geen kernkwaliteiten worden aangetast.
Gelet op het bovenstaand voldoet het plan aan de beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in het POL2014.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.
In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.
In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.
3.2.3 Omgevingsvisie (ontwerp d.d. 25 augustus 2020)
Op 25 augustus 2020 is het ontwerp van de Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld (ter inzage van 7 september tot en met 18 oktober 2020). Hierin is voor de periode 2021 tot 2030-2050 aangegeven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkelingen en hoe daarbij naar een balans wordt gezocht tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie Limburg vervangt (na definitieve vaststelling) het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semioverheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. Deze visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes, op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt.
De provincie heeft drie hoofdopgaven geformuleerd:
- Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving, in stedelijk/bebouwd en landelijk gebied;
- Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie, inclusief landbouw-transitie;
- Klimaatadaptatie en energietransitie.
In onderstaande afbeelding is een uitsnede te zien van de kaart bij de ontwerp-omgevingsvisie, met het deeltracé in Heerlen bij de plaatsaanduiding.
Figuur 3-4 uitsnede kaart ontwerp-Omgevingsvisie Limburg
Onder 'groenblauwe mantel' vallen de gebieden die in het geldende POL2014 als 'zilvergroene natuurzone' en 'bronsgroene landschapszone' werden aangeduid. Het Maasdal, de beekdalen en steilere hellingen - voorheen de bronsgroene landschapszone en zilvergroene natuurzone - vormen samen de circa 36.000 hectaren grote groenblauwe mantel binnen de landelijke gebieden van Limburg. De gebieden liggen als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg. Het zijn gebieden waar goede combinatiemogelijkheden bestaan voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen.
De focus ligt hier op het versterken van het klimaatadaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.
Het provinciaal belang voor het onderwerp 'natuur' ligt bij:
- Het in stand houden van de biodiversiteit;
- Het realiseren van een robuust natuur-, bos- en waternetwerk en een groen dooraderd landelijk gebied;
- De maatschappelijke verankering en beleefbaarheid van natuur.
Voor wat betreft het onderwerp 'Landschap' gaat het om:
- Het bouwen en versterken van de kenmerkende kwaliteiten en afwisseling van het Limburgs Landschap, waaronder de groenblauwe mantel, (verbrede) Nationale Parken, Nationaal Landschap Zuid-Limburg en stad-landzones.
Ontwikkelingen binnen de ruimte van het beleid voor de verschillende thema's zijn mogelijk, mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. De kernkwaliteiten in de groenblauwe mantel zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. Voor de groenblauwe mantel is het beleid ook gericht op het faciliteren en ondersteunen van de verbindings- en bufferfunctie voor aangrenzende gebieden van het Natuurnetwerk Limburg.
Conclusie:
Ondanks de gewijzigde naamgeving van bepaalde waardevolle gebieden, is het inhoudelijke beleid voor deze gebieden voor wat betreft natuur en landschap niet, dan wel niet wezenlijk gewijzigd. Voor wat betreft de beoordeling van het bestemmingsplan op basis van de nieuwe omgevingsvisie van de provincie wordt daarom verwezen naar de conclusies in de paragrafen 3.2.1en 3.2.2.
3.2.4 Mobiliteitsplan Limburg (2017)
In het mobiliteitsplan Limburg (2017) bespreekt de Provincie de toekomstige opgaven en ambities op het gebied van mobiliteit, en de rol die zij daarin zal spelen in samenwerking met regionale, landelijke en internationale partners.
De overkoepelende doelstelling is het creëren van een aantrekkelijke, leefbare en economisch krachtige provincie waarin mensen met plezier werken, wonen, recreëren en studeren. Omdat mobiliteit onlosmakelijk met deze doelstelling is verbonden stelt de Provincie zichzelf als doel om een toekomstbestendige, toegankelijke, slimme, schone en grenzenloze mobiliteit te creëren, zodat mensen zich naar wens en behoefte vrij kunnen bewegen.
In een aantal regionale opgaven zien we kansen voor mobiliteit. Deze opgaven sluiten aan op de ambities zoals geformuleerd in het coalitieakkoord:
- de stedelijke gebieden aantrekkelijk en bereikbaar houden door bijvoorbeeld verschillende manieren van vervoeren aan te bieden en een verantwoorde keuze te bevorderen (multimodaliteit).
- het platteland vitaal houden dankzij goede fysieke, maar ook digitale bereikbaarheid.
- de economie versterken dankzij de ontwikkeling van economische clusters zoals campussen en maakindustrie en we vergroten hun (onderlinge) bereikbaarheid.
- een internationale koploper blijven in de groene logistiek, met Greenport Venlo als middelpunt. De logistieke sector is een belangrijke economische drager voor Limburg.
- de vrijetijdseconomie versterken. Met recreatie en toerisme staat Limburg goed op de kaart, ook publiekstrekkers en evenementen maken Limburg aantrekkelijk voor bewoners en bezoekers.
Met deze doelen wil de provincie de basisvoorzieningen op orde houden door middel van goed beheer en onderhoud van het vervoersaanbod. De kwaliteit hiervan wordt verbeterd en het mobiliteitsnetwerk zal steeds aantrekkelijker gemaakt worden. Dit kan door vervoersmiddelen op een andere of betere manier te benutten en mensen uit te nodigen op een slimmere manier hun vervoer te kiezen. Er wordt dan ook geïnvesteerd in smart mobility.
In de regionale uitwerkingen van dit Mobiliteitsplan heeft de provincie voor de regio Parkstad-Vaals de volgende mobiliteitsopgaven gesteld:
Bereikbare steden
- autoafhankelijkheid verminderen, afwaarderen wegen, aantrekkelijke alternatieven ernaast: kansen Buitenring, fietsaandeel vergroten;
- netwerken verschillende modaliteiten goed aansluiten.
Grenzeloze vrijetijdseconomie
- Autobereikbaarheid is goed. OV en fietsen kan beter, zowel binnen het stedelijk gebied van Parkstad als in relatie tot de omgeving (zowel in Nederland als in Duitsland).
Vitaal platteland
- Veiligheid: landbouwverkeer vs. fietsverkeer staat verder onder druk als de hoeveelheid landbouwverkeer groeit door schaalvergroting.
In de mobiliteitsdoelen worden de volgende punten genoemd:
Doorstroming
- Netwerken verschillende modaliteiten goed op elkaar laten aansluiten.
Duurzaamheid
- autoafhankelijkheid Parkstad en omgeving verminderen;
- fietsaandeel vergroten.
Veiligheid
- Fietsers scheiden van gemotoriseerd verkeer.
Gelet op de bovenstaande argumenten sluit de aanleg van de beoogde nieuwe fietsverbinding aan bij de beleidsdoelstellingen. Naast de beleidsmatige context van de provincie Limburg heeft ook de gemeente Voerendaal in haar Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) deze beleidskaders vastgesteld. De gemeente Gulpen-Wittem zal tijdens de actualisatie van haar GVVP deze verbinding ook opnemen. In de Mobiliteitsvisie Heerlen zijn geen specifieke uitgangspunten opgenomen, maar het plan levert wel een bijdrage aan de ambitie om duurzame vervoerswijzen te stimuleren, de verkeersveiligheid te verbeteren en het duurzame fietsnetwerk te optimaliseren. Zowel regulier fietsverkeer, E-bikes, wielrenners en bromfietsen kunnen van de fietsverbinding gebruik maken. Tevens zorgt de fietsverbinding er voor dat voetgangers niet op de rijbaan hoeven te lopen. De verbinding voorziet in een ontsluiting richting het middelbaar onderwijs. Intrinsieke bescherming van deze kwetsbare groep verkeersdeelnemers is gewenst. Ook om deze reden gaat de voorkeur uit naar een vrijliggende fietsvoorziening.
Conclusie
Het plan voorziet in de aanleg van een nieuwe, vrijliggende fietsverbinding langs de bestaande wegenstructuur tussen het Heuvelland en Parkstad. Door de aanleg van deze fietsverbinding kunnen fietsers in de toekomst gescheiden van het gemotoriseerd verkeer veilig gebruiken maken van deze verbinding. De beoogde ontwikkeling is voor de aspecten wonen, werk en recreatie een aanvulling op het Mobiliteitsplan Limburg 2017 en ligt in de lijn van de regionale uitwerking.
3.2.5 Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2016-2021 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid.
Dit gaat over:
- Hoogwaterbescherming in de Maasvallei
- Aanpak van regionale wateroverlast en watertekort, mede in verband met klimaatverandering
- Behoud en herstel van beken en waterrijke natuurgebieden en verbetering van hun waterkwaliteit
- Drinkwatervoorziening en grondwaterbeheer.
Provinciale Staten hebben het beleid vastgesteld. Waterschap Limburg, gemeenten en derden voeren het uit. Een belangrijk onderdeel van het Provinciaal Waterplan is de alliantie tussen Provincie en Waterschap Limburg.
In de planperiode 2016-2021 investeren Waterschap Limburg, gemeenten, de Rijksoverheid, de Europese Unie en de Provincie gezamenlijk 580 miljoen euro in het Limburgse water. De Provincie draagt hier aan 24 miljoen euro bij.
Met het Provinciaal Waterplan wordt niet alleen voldaan aan de eisen die Europa stelt in de Kaderrichtlijn Water en de Rijksoverheid in de Waterwet en het Deltaprogramma. Het Provinciaal Waterplan vormt samen met het van de Rijksoverheid en het Waterbeheersplan Limburg 2016-2021 van Waterschap Limburg een onderdeel van het tweede Stroomgebiedbeheerplan Maas 2016-2021.
Provinciale Staten hebben het beleid vastgesteld. Waterschap Limburg, gemeenten en derden voeren het uit. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels.
3.2.6 Waterbeheerplan 2016-2021 Waterschap Limburg
Per 1 januari 2017 zijn de waterschappen Roer en Overmaas en Peel en Maasvallei gefuseerd tot het nieuwe Waterschap Limburg. Vooruitlopend op deze fusie hebben de waterschappen Roer en Overmaas en Peel en Maasvallei gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld.
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is een integraal beleids- en uitvoeringsplan van Waterschap Limburg. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2016 tot en met 2021. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst Zo wordt de koers uitgezet voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg waarbij nadrukkelijk de gevolgen van de klimaatverandering en de ontwikkeling in de maatschappij worden betrokken.
In het Waterbeheerplan 2016-2021 is beschreven hoe het waterschap het watersysteem en waterkeringen op orde wil brengen, welke thema's hierbij spelen, welke maatregelen het waterschap gaat uitvoeren, wie hun partners daarin zijn en hoe het waterschap dit monitort en bijstuurt. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken ten overstormingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Ook staat beschreven welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het optimaliseren van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
3.2.7 Keur en beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019
In de Keur is een nieuwe bergingsnorm opgenomen van 80 mm voor rechtstreekse lozingen op oppervlaktewater. Uitgangspunt is dat de bergingsnorm bij nieuwe verharding (rechtstreeks lozend op oppervlaktewater) bindend is. Bij bestaande verharding wordt de norm als richtlijn gebruikt. Hierbij is het streven om zoveel mogelijk naar de nieuwe norm toe te groeien. Uitgangspunt gemeente blijft bergingseis T=25 (35 mm in 45 minuten) en doorkijk naar T=100 (45 mm in 30 minuten).
Conclusie
Bij de bepaling van het benodigde bergingsvolume is uitgegaan van de norm T=25 (klimaat 2050) en is rekening gehouden met 10 mm extra berging in het landelijke gebied en de afkoppeling van 50% van het verharde oppervlakte in het stedelijke gebied in het stroomgebied (beperkt oppervlakte).
De landschappelijke inpassing van de buffers is in overleg met provincie vormgegeven.
Door de aanleg van extra regenwaterbuffers verbetert de waterhuishouding in het gebied. Het afstromende water wordt tijdelijk opgevangen in de buffers, die gedoseerd weer leeg lopen.
3.2.8 Limburgs Kwaliteitsmenu
In 2010 heeft de provincie Limburg het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) ingevoerd. Met het LKM heeft Limburg een kwalitatieve benadering voor ontwikkelingen in het buitengebied ingevoerd. De provincie Limburg heeft via afspraken de gemeenten gevraagd om het Limburgs Kwaliteitsmenu op lokaal niveau uit te werken en toe te passen. De gemeenten hebben aangegeven hoe zij met ontwikkelingen in het buitengebied om zullen gaan, hoe zij daarbij met het LKM om zullen gaan en welke kwaliteitsverbeteringen zij denken te gaan realiseren. De Provincie heeft daarop deze gemeenten de verantwoordelijkheid gegeven voor de uitwerking en toepassing van het LKM.
Doel van het Limburgs Kwaliteitsmenu is om gemeenten en Provincie een instrumentarium in handen te geven om noodzakelijke of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met gewenste kwaliteitsverbetering van datzelfde buitengebied. Om dit doel te bereiken dienen gemeenten het kwaliteitsmenu op gemeentelijk niveau uit te werken in het gemeentelijke beleid en toe te passen.
Het kwaliteitsmenu is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ontwikkelingen buiten de, rond de plattelandskernen getrokken, contour die middels een bestemmingsplanwijziging mogelijk worden gemaakt. Het kenmerkende voor de bedoelde ontwikkelingen is dat het (nieuwe) functies zijn die een nieuw ruimtebeslag leggen op het “maagdelijke” buitengebied en/of met nieuwe verstening en verglazing gepaard gaan.
We hebben het dan over nieuwe woningen, nieuwe woongebieden, uitbreidingen van agrarische bedrijven, nieuwe agrarische bedrijven, glastuinbouw, recreatieve en toeristische functies, niet agrarische bedrijven en bedrijventerreinen. De contouren blijven, ook met de introductie van het Limburgs Kwaliteitsmenu, van kracht. Actuele versies van de contourenatlas vindt u digitaal op www.limburg.nl. Binnen de grenzen van het stedelijk gebied is het kwaliteitsmenu van toepassing in de perspectieven P2 en P3. In P8 zijn alleen de modules voor agrarische nieuwvestiging en uitbreiding en glastuinbouw van toepassing. De perspectieven zijn te vinden in het Provinciale Omgevingsplan Limburg (POL).
De beoogde locatie van een ruimtelijke ontwikkeling en de functie en de verschijningsvorm van deze ontwikkeling zijn bepalend voor de vraag of het gemeentelijk kwaliteitsmenu kan worden toegepast. Voor het plangebied, is het deel van het LKM van belang, dat op grond van het POL van toepassing is in het buitengebied van Limburg. Daarmee is ook het LKM van toepassing op het plangebied.
Er moet wel sprake zijn van een ruimtelijke ontwikkeling, waarvoor het LKM van toepassing is. Het LKM onderscheidt een aantal modules, waarbij per module de specifieke extra condities en voorwaarden worden aangegeven. Enkele van de in het Limburgs Kwaliteitsmenu opgenomen modules zijn:
- nieuwe landgoederen;
- gebiedseigen recreatie en toerisme;
- niet-gebiedseigen recreatie en toerisme;
- agrarische nieuwvestiging en uitbreiding;
- uitbreiding solitaire bedrijfsvestigingen;
- nieuwe (solitaire) woningen;
- overige gebouwde functies.
De realisatie van een fietspadverbinding valt niet onder een van de bovenstaande modules.
Compensatie op basis van het LKM is derhalve niet aan de orde.
Er zal wel compensatie worden gedaan omdat natuurwaarden worden aangetast. Hiervoor zal aanplant van bomen langs beide tracés plaatsvinden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan past binnen de beleidsuitgangspunten van het Limburgs Kwaliteitsmenu.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Parkstad Limburg
De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:
- meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
- een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
- een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-Centrum: een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
- een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Binnenring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.
De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:
Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur
Natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.
Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht
Hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.
Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking
Herstructurering gaat voor uitbreiding: het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.
Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid
De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.
De structuurvisie kent tevens zes pijlers die het fundament vormen voor de inhoudelijke keuzen en die zullen fungeren als toetssteen voor ontwikkelingen en initiatieven, te weten: landschap leidt, één hoofdcentrum, energie als fundament, netwerk van Park en Stad, economische slagader N281, Buitenring = Parkstadring.
Conclusie
Voor het voorliggend plan is met name het thema 'mobiliteit' van belang. In de huidige situatie dient zowel het woon-werk-fietsverkeer als het toeristische fietsverkeer gebruik te maken van de rijbaan langs de wegenstructuur tussen het Heuvelland en Parkstad. Dit leidt tot een verkeersonveilige situatie. Deze route vormt een belangrijke verbinding richting het Zuyderland ziekenhuis en de onderwijsboulevard in Heerlen, waardoor ook schoolgaande jeugd veel gebruik maakt van deze route. Voor wat betreft het toeristisch fietsverkeer wordt de route bijvoorbeeld ook gebruikt voor de toerversie van de Amstel Gold Race. Mede hierdoor heeft het gebied een grote aantrekkingskracht op wielrenners, zowel uit de regio als uit de rest van Nederland. Gezien deze omstandigheden is het van belang dat langs deze route een verkeersveiligere fietsverbinding wordt gerealiseerd. Hiermee wordt het utilitaire fietsgebruik gestimuleerd en wordt de aantrekkingskracht voor recreatie fietsers eveneens versterkt. In combinatie met de aanleg van deze beoogde fietsverbinding worden tevens waterhuishoudkundige maatregelen getroffen, waarmee de wateroverlast in het gebied wordt beperkt. Geconcludeerd kan worden dat het voorliggend plan past binnen de beleidsuitgangspunten zoals deze zijn vastgelegd in de intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Voerendaal 2016-2030
Op 22 december 2016 is door de gemeenteraad van de gemeente Voerendaal de Omgevingsvisie Voerendaal 2016-2030 vastgesteld. In deze visie worden de beleidsuitgangspunten voor de fysieke ruimte geschetst, voor zowel de kernen als het buitengebied. De gemeente Voerendaal heeft een mooi buitengebied, dat het panoramalandschap van het Heuvelland vormt. Door de aanwezigheid van Natura2000-gebieden, het Geleenbeekdal, het Geuldal, de Kunderberg en een aantal gebieden in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is er ook veel natuur in het buitengebied. In dit fraaie landschappelijke decor liggen de buurtschappen Weustenrade, Craubeek, Retersbeek, Colmont, Winthagen, Hellebeuk, Fromberg en Mingersborg. Tevens zijn er, naast vijf kastelen, ook vele monumentale boerderijen en karakteristieke huizen in het buitengebied gelegen.
Conclusie
Het voorliggend plan voorziet in de aanleg van een verkeersveiligere fietsverbinding tussen het Heuvelland en Parkstad, waarvan een gedeelte binnen de grenzen van de gemeente Voerendaal is gesitueerd. In de Omgevingsvisie Voerendaal 2016-2030 is de aantrekkingskracht van het buitengebied voor fietsers als kans gesignaleerd. Vanwege de landschappelijke kwaliteiten is de gemeente Voerendaal in het bijzonder interessant voor de recreatieve fietser, de E-biker en de wandelaar. Randvoorwaarde hierbij is het aanbieden van een goed onderhouden en veilig ingericht routenetwerk voor wandelaars en fietsers, met attractieve start- en rustpunten en verbindingen met het Heuvelland en Parkstad. Het plan voorziet in de aanleg van een dergelijke fietsverbinding.
3.4.2 Vigerend bestemmingsplan
Bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'
Het plangebied is gesitueerd in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van de gemeente Voerendaal (vastgesteld door de raad van de gemeente Voerendaal d.d. 13.11.2014). In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd tot 'Agrarisch', 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf', 'Agrarisch met waarden', 'Natuur', 'Verkeer – Wegverkeer' en 'Water'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Leiding – Gas', 'Leiding – Hoogspanningsverbinding', 'Leiding – Leidingstrook', 'Waarde – Archeologie', 'Waarde – Landschapselementen' en 'Waterstaat – Waterlopen'.
Figuur 3-5 Uitsnedeverbeelding vigerende bestemmingsplan 'buitengebied'. Het plangebied is op deze uitsnede middels een rode lijn en een 2 aangeduid.
Strijdigheden met het vigerende bestemmingsplan
De aanleg van de nieuwe fietsverbinding en watermaatregelen is strijdig met het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', omdat het aanleggen van een fietspad niet is toegestaan binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf', 'Agrarisch met waarden', 'Natuur' en 'Water'. Binnen de eerste vier genoemde bestemmingen zijn uitsluitend agrarisch gebruik of hieraan ondergeschikte doeleinden alsmede het ontwikkelen, beschermen en in stand houden van natuurlijke, ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden toegestaan. De beoogde fietsverbinding is niet ondergeschikt aan de genoemde agrarische bestemmingen dan wel aan de bestemming 'Natuur'. Binnen de bestemming 'Water' zijn uitsluitend voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding toegestaan. Ook binnen deze bestemming is de aanleg van een fietsverbinding daarom niet toegestaan. De aanleg van de waterhuishoudkundige voorzieningen waarin het plan voorziet, zijn gedeeltelijk geprojecteerd op gronden die bestemd zijn tot 'Verkeer – Wegverkeer'. Het realiseren van aan de verkeersfunctie ondergeschikte waterhuishoudkundige voorzieningen is binnen deze bestemming toegestaan.
Het voorliggend bestemmingsplan is opgesteld voor het deel van tracé dat is gelegen aan de Daelsweg binnen de gemeente Voerendaal.
Hoofdstuk 4 Milieutechnische Aspecten
In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt onderbouwd dat deze de vaststelling van het bestemmingsplan niet belemmeren. De meeste onderzoeken zijn voor het gehele tracé van de fietsverbinding uitgevoerd, al of niet gesplitst in een deelgebied Vrakelbergerweg (ten westen van Ubachsberg) en Daelsweg (ten oosten van Ubachsberg). De onderbouwing volgt de algemene opzet van de onderzoeken, maar noemt, waar en wanneer relevant wel de specifieke aspecten voor het voorliggende plangebied.
4.1 Milieueffectrapportage
In de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of meteen een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. In onderdeel C is aangegeven bij welke activiteiten waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure (onderdeel C). Onderdeel D bevat activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een m.e.r-procedure nodig. De opgenomen drempelwaarden zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden.
De aanleg van een fietspad of waterbuffer is op zichzelf geen activiteit die wordt genoemd in het Besluit milieueffectrapportage 1994 (verder: Besluit m.e.r.) en valt ook niet onder de categorie autosnelwegen, autowegen, of andere wegen met vier of meer rijstroken. Wel worden bestaande wegen gewijzigd, worden gronden ontgraven voor waterbuffers en greppels en vindt een functieverandering van gronden plaats. Op grond van de volgende categorieën kan een m.e.r.-beoordelingsplicht aan de orde zijn:
- 1. Europese richtlijn milieueffectrapportage, categorie II.10e van de: de aanleg van wegen;
- 2. Besluit m.e.r. categorie D 16.1: delfstoffenwinning;
Het gezamenlijke oppervlak van de werkzaamheden overschrijdt niet de drempelwaarde van 12,5 hectare; - 3. Besluit m.e.r. categorie D 9: een landinrichtingsproject, functiewijziging van gronden.
De functiewijziging van gronden overschrijdt niet de drempelwaarde van 125 ha.
Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. In deze m.e.r.-beoordeling moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere plannen'; dit zijn:
- 1. kenmerken van het plan;
- 2. plaats van het plan;
- 3. kenmerken van het potentiële effect.
De m.e.r. beoordeling hoort bij de ruimtelijke plannen (plan) en het projectplan Waterwet, waarin de hiervoor genoemde activiteiten (aanleg fietsverbinding en waterhuishoudkundige voorzieningen) mogelijk worden gemaakt.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorloopt dezelfde procedure als een formele m.e.r.-beoordeling: een particulier of ondernemer die initiatiefnemer is van een bepaalde activiteit, dient een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r beoordeling in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op de aanvraag/het plan waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een beslissing of al dan niet een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.
Er is een aanmeldnotitie gemaakt (Bijlage 5), waarin de mogelijke nadelige milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling zijn beschreven.Het plangebied ligt in een gevoelig gebied. Desondanks zorgt de beoogde ontwikkeling niet voor onaanvaardbare effecten op deze beschermde gebieden. Daarbij is van belang dat eventuele effecten zich met name in de aanlegfase voordoen, en dat blijvende effecten (zoals de aantasting van de goudgroene natuurzone) volgens de regels worden gecompenseerd.
In de gebruiksfase vinden er geen werkzaamheden of andere verstoringseffecten plaats. De fietsverbinding zorgt voor een toename van het fietsverkeer en een waarschijnlijke daling van het autoverkeer. De regenwaterbuffers beperken de in het gebied aanwezige wateroverlast als gevolg van extreme buien en maakt het gebied daarmee klimaatbestendiger.
De beoogde ontwikkeling heeft, noch in de aanlegfase, noch in de gebruiksfase, zodanige belangrijke nadelige milieugevolgen dat een milieueffectrapportage zou moeten worden doorlopen. Bij besluit van 1 september 2020 heeft het gemeentebestuur van Voerendaal besloten dat voor het tracé van de fietsverbinding, voor zo ver gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Voerendaal, geen milieueffectrapportage hoeft te worden doorlopen.
4.2 Water
In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
Watertoets
Conform de regels van het waterschap Limburg dient de watertoets te worden doorlopen bij toevoeging van minimaal 2.000 m² aan verharding en/of bebouwing. Het fietspad heeft binnen de gemeente Voerendaal een lengte van 1.600 meter en is 4 meter breed. Hiermee zal het verhard oppervlak met 6.400 m² toenemen. Het doorlopen van de watertoets is daarom aan de orde.
Voorliggend plan
Het voorliggend plan voorziet, naast de aanleg van een verkeersveiligere fietsverbinding, tevens in een verbetering van de waterhuishouding ter plaatse. In de huidige situatie kan de weg niet voldoende afvoeren bij hevige regenval. Binnen het plangebied aan de Daelsweg zullen waterhuishoudkundige voorzieningen in de vorm van een nieuwe afwaterloop worden gerealiseerd. De geplande werkzaamheden hebben tot doel om de wateroverlast in het gebied, in geval van extreme buien, te beperken.
Op de onderstaande afbeeldingen is de nieuwe afwaterloop middels een rode pijl aangeduid:Figuur 4-1 Afwaterloop bij de Rietjesdaelerweg
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van het plan een positief effect heeft op de waterhuishouding ter plaatse en geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
4.3 Bodem
Algemeen
Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegde gezag voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie. Daarvoor dient een bodemonderzoek. Een bodemonderzoek hoeft echter niet te worden uitgevoerd als de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan dienen voor een bestemmingsplanwijziging. Een belangrijke voorwaarde daarbij is de vaststelling van het niet verdacht zijn van de locatie voor puntbronnen op basis van een uitgevoerd NEN 5725 vooronderzoek. Blijkt hieruit dat er geen verdachte locaties/situaties zijn, ofwel er zijn geen knelpunten, dan kan volstaan worden met dit vooronderzoek aangevuld met een veldinspectie.
Uit het vooronderzoek volgens NEN 5725 kan ook blijken dat de kwaliteit van de bodem onvoldoende zou kunnen zijn ofwel een verdachte situatie bestaat. In die gevallen moet altijd een vooronderzoek gevolgd door een verkennend onderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd, aangevuld met een bodemonderzoek asbest conform NEN5707.
Onderzoeken die niet volgens de geldende normen zijn opgesteld en uitgevoerd zijn of verouderde onderzoeken gelden niet als representatief en onvoldoende.
Plangebied
De bodem in het plangebied is onderzocht in een historisch bodemonderzoek (zie Bijlage 7).
Beoordeling onderzoek
Uit de beschikbare historische informatie blijkt dat er bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten binnen het plangebied aanwezig kunnen zijn. Dit blijkt ook uit de uitgevoerde terreininspectie.
Deelgebied Daelsweg
Het voormalige bedrijfsterrein van de Gebr. Kurvers wordt als 'verdacht' beschouwd, vanwege sterke verontreinigingen met minerale olie en een grootschalige asbestverontreiniging. Ook zijn hier voormalige stortplaatsen aanwezig. Voor deze deellocatie wordt een apart onderzoeksvoorstel opgesteld. De wegbermen worden allemaal als 'diffuus verdacht' beschouwd, omdat deze verontreinigd kunnen zijn geraakt door afstromend verontreinigd regenwater van het wegdek. Verder kunnen door resten (oud) fundatiemateriaal bodemvreemde bijmengingen aanwezig zijn die misschien bodemverontreiniging hebben veroorzaakt. Het asfalt van het wegdek kan op plaatsen versleten zijn en hierdoor afbrokkelen. Asfaltdeeltjes kunnen hierdoor in de bodem terecht zijn gekomen en verontreiniging veroorzaakt hebben. Om de bodemkwaliteit met zekerheid vast te stellen, is een verkennend bodem- en asbestonderzoek conform de NEN-5740 en NEN-5707 nodig.
Milieuhygiënische kwaliteit vrijkomende materialen
Er is een onderzoek uitgevoerd naar de milieuhygiënische kwaliteit van de materialen die vrijkomen bij de werkzaamheden (zie bijlage 8) bij een deellocatie aan de Daelsweg (globaal tussen huisnummer 12 en 16)om te beoordelen of hergebruik mogelijk is en in verband met arbeidsomstandigheden.
Uit het onderzoek blijkt het volgende:
- Het onderzoeksgebied is niet verdacht op het voorkomen van asbest;
- de vrijkomende fundatie- en puinlagen binnen het tracé Daelsweg zijn milieuhygiënisch geschikt voor hergebruik;
- Indicatief getoetst aan de Regeling bodemkwaliteit is voor een aantal deellocaties sprake van Niet Toepasbare grond, omdat het minerale oliegehalte groter is dan de maximale waarde industrie. De overige aangetoonde lichte en matige verontreinigingen met zware metalen, minerale olie en/of PAK vormen geen belemmeringen voor de voorgenomen werkzaamheden;
- aan de hand van de berekeningssystematiek uit de CROW-publicatie 400 blijkt dat er voor de graafwerkzaamheden in dit gebied geen veiligheidsklassen van toepassing zijn.
Conclusie
Voor wat betreft bodemaspecten zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling, er van uitgaande dat de voorwaarden uit het aanvullende bodemonderzoek worden opgevolgd.
4.4 Natuurwaarden
4.4.1 Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De nadruk komt te liggen op het samenspel tussen provincies en gemeenten. Provincies bepalen wat voor hun gebied wel en niet mag in de natuur.
De provincie Limburg heeft dit opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014, hoofdstuk 3. Er gelden drie vergunningen voor activiteiten in of met een effect op een Natura 2000-gebied:
- als er sprake is van effect op stikstof, geluid, licht en grondwater (Ontheffing of Vergunning gebiedsbescherming op basis van de Wet natuurbescherming);
- als er sprake is van effect op beschermde dieren en planten
(Ontheffing of Vergunning soortenbescherming op basis van de Wet natuurbescherming); - bij het kappen van bomen en struiken (omgevingsvergunning houtopstanden bij de gemeente en een kapmelding bij de provincie Limburg).
4.4.2 Gebiedsbescherming
De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen. Dit doet zij door gebieden aan te wijzen als Natura 2000-gebied. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangewezen. Deze liggen allemaal binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en / of diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Wet natuurbescherming. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.
Het gebied ligt in de directe nabijheid van twee Natura 2000-gebieden: Geuldal (westen) en Kunderberg (oosten). Voor het plangebied Daelsweg is het Natura2000-gebied Kunderberg relevant.Figuur 4-2 Ligging plangebied (in rood) ten opzichte van beschermde gebieden (bron: www.limburg.nl)
Figuur 4-3 Ligging plangebied (in rood) in relatie tot Natura 2000-gebieden (in geel), bron: rapport quickscan, zie Bijlage 10 en Bijlage 11.
Verder ligt het plangebied deels in provinciaal beschermde gebieden, waaronder de Goudgroene Natuurzone (Natuurnetwerk Nederland) en de bronsgroene landschapszone (Nationaal Landschap Zuid-Limburg).
Natura 2000-gebied Kunderberg
Het plangebied overlapt met het Natura 2000-gebied; een deel van de aanleg van het fietspad vindt plaats in de randzone van een deelgebied van het Natura 2000-gebied Kunderberg.
Dit Natura 2000-gebied is alleen aangewezen voor habitattypen (dus enkel voor vegetatietypen, niet voor habitatsoorten of vogelsoorten). Als gevolg van de beoogde ontwikkeling treedt géén oppervlakteverlies van habitattypen of potentiële ontwikkellocaties op. Significante gevolgen in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied Kunderberg zijn daardoor uit te sluiten. De beoogde ontwikkeling leidt wel tot versnippering in ecologische zin, omdat de deelgebieden van het Natura 2000-gebied door de aanleg van de fietsverbinding – een verbreding van de bestaande infrastructuur – fysiek verder van elkaar komen te liggen. Voor de formeel aangewezen oppervlakten van de habitattypen heeft dit geen negatieve gevolgen.
Dit zorgt wel voor een extra barrière voor met name de grondgebonden typische soorten.
Deze lopen meer kans om slachtoffer te worden van verkeer of predatoren (vanwege de toegenomen openheid en afstand tussen de leefgebieden).
Stikstofdepositie
Ten behoeve van het plan is een stikstof depositieberekening uitgevoerd (Bijlage 9).
De realisatie van het fietspad maakt onderdeel uit van het plan “Regionale fietsverbinding Heuvelland-Parkstad”. Het fietspad is gedeeltelijk gelegen binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied Kunderberg. Ten behoeve van de aanleg van het fietspad wordt landbouwgrond aangekocht en/of geruild.
Met dit onderzoek wordt het ruimtelijk effect van de beoogde verandering beschouwd. Voor het onderzoek is een stikstof berekening uitgevoerd voor de twee situaties; het huidig landbouw gebruik en de aanlegfase van het fietspad. De gebruiksfase is niet beschouwd, omdat het uitgangspunt is dat het fietsverkeer wordt gestimuleerd en er daardoor in die fase geen relevante emissie is.
Plan gerelateerde stikstofdepositie leidt niet tot significante gevolgen voor de omliggende Natura 2000-gebieden. De beperkte toename van stikstofdepositie, uitsluitend tijdens de aanlegfase, wordt gesaldeerd met de afname van stikstofdepositie als gevolg van het staken van landbouwkundig gebruik van gronden. Deze interne saldering is vastgelegd in een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming en de agrarische bestemming van de landbouwgronden wordt in de ruimtelijke plannen gewijzigd, zodat geen agrarisch gebruik meer mogelijk is.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (verder: NNN). In de provinciale omgevingsverordening van Limburg is het NNN weergegeven als goudgroene natuurzone. Daarnaast zijn gebieden aangeduid als zilvergroene natuurzone en bronsgroene landschapszone en ook deze hebben een bepaalde mate van bescherming gekregen in de verordening.
Het is niet toegestaan om de wezenlijke waarden en kenmerken in de Goudgroene natuurzone en/of kernkwaliteiten in de zilvergroene natuurzone en Bronsgroene landschapszone aan te tasten. Onder voorwaarden is dit wel mogelijk en is de 'Beleidsregel Natuurcompensatie 2018' van toepassing.
Het plangebied raakt de Goudgroene natuurzone en Bronsgroene landschapszone. Wezenlijke kenmerken en waarden van de Goudgroene natuurzone worden aangetast. Het plan kan alleen doorgaan als er sprake is van een groot openbaar belang en als reële alternatieven ontbreken. Dit is het geval. Negatieve effecten worden waar mogelijk beperkt en voor het overige gecompenseerd, conform de 'Beleidsregel Natuurcompensatie 2018'.
Goudgroene natuurzone en compensatie
Zoals al aangegeven wordt de goudgroene natuurzone geraakt. Omdat het plan een groot openbaar belang dient is aantasting in beginsel toegestaan, onder de voorwaarde dat de aantasting wordt gecompenseerd op basis van de 'Beleidsregel natuurcompensatie 2018'.
Hiervoor is een compensensatieplan opgesteld (zie Bijlage 12).
Voor het compensatieplan is de eerste stap het in beeld brengen van de te compenseren oppervlakte aan verloren gaande oppervlakte Goudgroene en bronsgroene natuurzone. Hiertoe is in de eerder uitgevoerde quickscan aangegeven welke oppervlakten en natuurdoeltypen verloren gaan door de voorgenomen ontwikkeling.
Conform de 'Beleidsregel natuurcompensatie 2018' is aangegeven welke oppervlakten verloren gaan en welke toeslag hiervoor gehanteerd wordt in het kader van de vereiste compensatie.
De bestemmingsplannen van Voerendaal, deel 2 en Heerlen maken inbreuk op de goudgroene natuurzone: de gezamenlijke compensatieoppervlakte bedraagt 12.431 m² (1,24 hectare). Met de provincie hebben de gemeenten Voerendaal en Heerlen in het najaar van 2020 een overeenkomst over financiële copensatie van de oppervlakte Goudgroene natuur gesloten.
Bronsgroene landschapszone en compensatie
Een deel van het fietspad loopt door de Bronsgroene landschapszone. Het deelgebied Daelsweg dat overlapt met de Bronsgroene landschapszone bestaat uit agrarisch gebied en rijbeplanting langs de weg. De voorkomende kernkwaliteiten zijn het aanwezige reliëf. Uitgangspunt is dat deze zo veel mogelijk behouden blijven.
In dit deelgebied kan gebruik gemaakt worden van de leidende ontwerpprincipes uit de handvatviewer. De 'Beleidsregel natuurcompensatie 2018' is in dat geval niet van toepassing, wel is afstemming nodig met de provincie.
4.4.3 Soortenbescherming
Ten behoeve van het plan is een volgende quick scan natuurwaarden (zie Bijlage 10) en een nader onderzoek (zie Bijlage 11) uitvoerd:
Uit de uitgevoerde quick scan is gebleken dat verschillende beschermde dieren- en plantensoorten in de deelgebieden aanwezig kunnen zijn.
- a. Deelgebied Daelsweg
Uit de quick scan is gebleken dat voor de volgende soorten nader onderzoek nodig was:
- 1. Beschermde soorten planten en waardplanten van beschermde soorten vlinders;
- 2. Das, Steenmarter, vleermuizen (gebruik gebied en voorkomen vaste rust- en verblijfplaatsen);
- 3. Jaarrond beschermde nesten;
- 4. Vroedmeesterpad en overige beschermde soorten amfibieën (voortplantingswateren, overwinteringsverblijfplaatsen);
- 5. Hazelworm, Levendbarende hagedis.
Dit nader onderzoek is uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt het volgende;
- Er zijn geen beschermde plantensoorten aanwezig;
- Er is een dassenburcht aangetroffen buiten het plangebied; naar verwachting leidt de beoogde ontwikkeling niet tot het verlaten van de burcht; er zijn maatregelen nodig om een toename van verkeersslachtoffers te voorkomen;
- Er zijn vleermuizen waargenomen (foeragerend), maar geen vaste rust- en verblijfplaatsen;
- Er zijn geen jaarrond beschermde nesten van broedvogels aangetroffen, wel veel soorten broedvogels;
- De vroedmeesterpad is waargenomen; omdat voortplantingsgebied en bijbehorende winterhabitat (poeltje) verloren gaat is een ontheffing nodig. Hierin wordt ook de alpenwatersalamander meegenomen (aanwezigheid bekend);
- De levendbarende hagedis en hazelworm komen in het gebied voor: deze worden meegenomen in de aanvraag om een ontheffing.
Er is een ecologisch werkprotocol met maatregelen opgesteld in het kader van de zorgplicht voor de das en de broedvogels. Voor de vroedmeesterpad, de alpenwatersalamander, de levendbarende hagedis en de hazelworm, is een activiteitenplan opgesteld en een ontheffing aangevraagd, waarin ook de Grote Bosmuis is meegenomen. De ontheffing is op 13 augustus 2020 verleend (zie bijlage 15).
4.4.4 Houtopstanden
Er zal een kapmelding bij de provincie gedaan worden voor bomen die onder de wet natuurbescherming vallen. Tevens zal voor een aantal te kappen bomen een omgevingsvergunning worden gevraagd; een aantal bomen is namelijk aangewezen als beschermde boom. Overigens wordt binnen het plangebied in de directe omgeving van de te kappen bomen in ieder geval hetzelfde aantal bomen dat is gekapt, ook weer aangeplant.
4.4.5 Conclusie
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling (aanleg fietspad en watermaatregelen) vindt – op beperkte schaal – aantasting van beschermde gebieden en beschermde soorten plaats. Dit leidt niet tot significante effecten op de Natura 2000-gebieden Geuldal en Kunderberg. Voor wat betreft de stikstofdepositie is dit ook vastgelegd in een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming d.d. 8 oktober 2020 (zie bijlage 16).
Voor wat betreft beschermde diersoorten is een ecologisch werkprotocol gemaakt voor tijdens de uitvoering. Op 17 juni 2020 is een ontheffing aangevraagd op grond van de Wet natuurbescherming en deze is op 13 augustus 2020 verleend (zie bijlage 15).
Het plangebied in Voerendaal, deel 2, raakt de goudgroene natuurzone. Conform provinciaal beleid is hiervoor met de provincie in het najaar van 2020 een overeenkomst over financiële compensatie van de oppervlakte Goudgroene natuur gesloten.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Nationaal beleid
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen. Daarmee hangen de volgende besluiten en regelingen samen:
- Besluit gevoelige bestemmingen
- Besluit 'Niet in betekenende mate' (NIBM)
- Regeling 'Niet in betekenende mate' (NIBM)
Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
4.5.2 Plangebied
Met dit bestemmingsplan wordt een vrij liggend fietspad langs de Daelsweg van Heerlen naar Ubachberg mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling wordt niet toegewezen aan één van de beschreven categorieën van gevallen.
Normaliter wordt van de NIBM-tool van het Ministerie van Infrastructuur & Milieu gebruik gemaakt om te bepalen of dit plan bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Omdat het plan echter strekt tot de realisatie van een vrij liggend fietspad, zal de ontwikkeling niet leiden tot een toename van de maximale verkeersgeneratie en het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een toename van extra verkeer en de ontwikkeling daarom in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en er geen nader onderzoek noodzakelijk is. De luchtkwaliteitseisen zoals aangegeven in
artikel 5.16 lid 1 onder c Wet milieubeheer leveren daarom geen beperkingen op voor de ontwikkeling.
Hiermee kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan worden geen wettelijke eisen ten aanzien van luchtkwaliteit overschreden.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) is de grenswaarde voor het PR gesteld op een niveau van 10-6/jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bedrijven) is dit een richtwaarde.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (geen norm). Bevoegd gezag dient de hoogte van het groepsrisico alsmede elke verandering van het groepsrisico te verantwoorden. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (en advies vragen aan) de Veiligheidsregio.
Externe veiligheid risicovolle bedrijven
Bij de beoordeling van de risico's voor de externe veiligheid worden de normen voor het PR en GR gehanteerd, zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid voor inrichtingen (Revi). Bij de besluitvorming dient het bevoegd gezag het GR te verantwoorden. Het gebied waarbinnen de verantwoordingsplicht van toepassing is voor categoriale inrichtingen (zoals LPG-tankstations) is wettelijk vastgelegd in het Revi.
Externe veiligheid buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. In dit besluit worden, in lijn met het Bevi, normen gesteld aan het PR voor buisleidingen en dient het GR van buisleidingen te worden verantwoord.
Transport van gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater is op 1 april 2015 de Wijzigingswet Wet vervoer gevaarlijke stoffen, enz. (Wet basisnet) in werking getreden. Deze bestaat uit drie onderdelen: spoor, weg en water. Het doel van het Basisnet is een duurzaam evenwicht tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, het gebruik van de ruimte langs het Basisnet en een maatschappelijk aanvaardbaar veiligheidsniveau in de nabijheid van het Basisnet.
Daarnaast is de Regeling basisnet van kracht geworden, waarin risicoplafonds voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn opgenomen. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten nu voldoen aan het Besluit externe veiligheid transport (Bevt). Tevens zijn bouwkundige voorschriften ingevoerd voor nieuwbouw in zogeheten PlasbrandAandachtsgebieden (PAG).
Plangebied
Aan de hand van de risicokaart (zie: www.risicokaart.nl), het geldende bestemmingsplan, de studie 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Voerendaal voor de ruimtelijke ordening' en de Regeling Basisnet zijn externe veiligheidsrisico's geïnventariseerd. Figuur 3-5 uitsnede risicokaart Nederland
Plaatsgebonden risico
In het plangebied wordt geen (beperkt) kwetsbaar object of een risicovolle inrichting gerealiseerd, waardoor het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan. Ter volledigheid is in het navolgende toch een korte toets in het kader van de externe veiligheid uiteengezet.
Risicovolle inrichtingen
Maatschap Abels
Ten zuidoosten van deelgebied 2, op een afstand van circa 750 meter, ligt de maatschap Abels. Deze risicovolle inrichting betreft een agrarisch bedrijf. Op het bedrijfsperceel van dit bedrijf bevindt zich een bovengrondse propaantank. De tank heeft een plaatsgebonden risicocontour van 10 meter. Gezien de ruime afstand tussen het plangebied en deze risicobron, vormt de aanwezigheid van deze risicobron geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Over het water
In de omgeving van het plangebied zijn geen vaarwegen aanwezig. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Over het spoor
Ten zuidwesten van het plangebied Daelsweg, op een afstand van circa 2,75 kilometer, is een spoorweg aanwezig. Deze spoorverbinding betreft de toeristische 'Miljoenenlijn'. Over deze spoorverbinding vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Tevens is 4.6 km ten noorden de spoorlijn Maastricht Heerlen gelegen. Ook hierover vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Over de weg
Rijksweg A76 / provinciale weg N281:
Zowel ten oosten als ten westen van het plangebied bevindt zich een regionale transportroute voor gevaarlijke stoffen. De oostelijk gelegen regionale transportroute betreft de A76/N281 (Keulsebaan/Welterlaan Heerlen – Knooppunt Bocholtz). De afstand tussen het plangebied en deze transportroute bedraagt circa 0,9 kilometer. De plaatsgebonden risicocontour van deze weg is enkel op de weg zelf gelegen en niet daarbuiten. De aanwezigheid van deze weg vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Provinciale weg N595/N278:
De regionale transportroute voor gevaarlijke stoffen die ten westen van het plangebied is gelegen betreft de provinciale weg N595 Valkenburg/N278 Wittem. De afstand tussen het plangebied en deze transportroute bedraagt circa 4,6 kilometer. De plaatsgebonden risicocontour van deze weg is enkel op de weg zelf gelegen en niet daarbuiten. De aanwezigheid van deze weg vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Rijksweg A79:
Ten noorden van het plangebied, op een afstand van circa 1,9 kilometer, ligt de Rijksweg A79. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De plaatsgebonden risicocontour van deze weg is enkel op de weg zelf gelegen en niet daarbuiten. De aanwezigheid van deze weg vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Buisleidingen
Rondom en in het plangebied zijn een aantal buisleidingen gesitueerd. In het oostelijke gedeelte van het plangebied, in de nabijheid van de gemeentegrens met Heerlen, bevinden zich de volgende buisleidingen:
- aardgastransportleiding A–578 (Gasunie), druk: 66,2 bar, invloedsgebied groepsrisico: 430 meter;
- aardgastransportleiding A-645 (Gasunie), druk: 66,2 bar, invloedsgebied groepsrisico: 430 meter;
- aardgastransportleiding Z-504-03 (Gasunie), druk 40 bar, invloedsgebied groepsrisico: 45 meter.
De plaatsgebonden risicocontour van deze buisleidingen is enkel op de buisleidingen zelf gelegen en niet daarbuiten. De aanwezigheid van deze buisleidingen vormen dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan
Ten zuiden van het plangebied, op een afstand van circa 1,6 kilometer, bevindt zich eveneens een aardgastransportleiding (Z-504-01) van de Gasunie. Deze buisleiding heeft een druk van 40 bar. Het invloedsgebied voor wat betreft het groepsrisico bedraagt 40 meter. De plaatsgebonden risicocontour van de buisleiding is enkel op de buisleiding zelf gelegen en niet daarbuiten. De aanwezigheid van deze buisleiding vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Groepsrisico
Het invloedsgebied GR van A76 is 5000 meter. Daarbij geldt voor zone van 200 m een volledige verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Echter kan worden gesteld dat de realisatie van het plan niet of nauwelijks zal leiden tot een toename van het aantal aanwezige personen. Van een wezenlijke verandering ten opzichte van het bestaande groepsrisico is daarom geen sprake. Gezien het ontbreken van invloed op het groepsrisico is het niet noodzakelijk een berekening van het groepsrisico uit te voeren. Een nadere verantwoording van het groepsrisico, zoals de omvang van het groepsrisico, de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de zelfredzaamheid van de aldaar aanwezige personen is daarmee ook niet aan de orde.
Advies veiligheidsregio
Als onderdeel van de Veiligheidsregio beoordeelt de brandweer de bereikbaarheid van het plangebied en de daaraan verbonden objecten of inrichtingen. Dit doet de brandweer aan de hand van de 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid'. Er wordt specifieke aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de wijkontsluitingswegen van de brandweer. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kunnen planregels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaarheid.
Ook maakt de brandweer een inschatting van de risico's binnen het zogenaamde effectgebied. Het effectgebied wijkt af van het invloedsgebied. Het effectgebied is het gebied waar de effecten van de calamiteit merkbaar zijn, exclusief het gebied van de risicobron (brongebied). Het effectgebied is in de regel groter dan het invloedsgebied. Echter, bij de verantwoording van het groepsrisico speelt het effectgebied, in tegenstelling tot het invloedsgebied, formeel geen rol. Niettemin worden door de brandweer wel maatregelen voorgesteld om de effecten van een calamiteit binnen het effectgebied te beperken. Het is aan de gemeente om te bepalen in hoeverre hiermee redelijkerwijs rekening kan worden gehouden bij de ruimtelijke planvorming.
Conclusie
Het plan is gelegen binnen een invloedsgebied van leidingen en of transportroutes.
Verder strekt het plan enkel tot de realisatie van een vrij liggend fietspad voor fietsers en bromfietsers die voorheen het traject over de weg aflegden. Hierdoor zal de ontwikkeling niet leiden tot een toename van risico's of de veiligheid van de gebruikers van het fietspad.
Daarbij voorziet het plan niet in de realisatie van een nieuw (beperkt) kwetsbaar object. Hiermee kan worden geconcludeerd dat door de realisatie van de fietsverbinding en watermaatregelen het aspect externe veiligheid niet onevenredig wordt aangetast en daarom geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.7 Technische Infrastructuur
Volgens het vigerende bestemmingsplan en de kaarten van de Gasunie, zijn binnen het besluitgebied en de directe omgeving de volgende kabels of leidingen met een planologische beschermingszone gelegen:
Buisleidingen:
- aardgastransportleiding A–578 (Gasunie), druk: 66,2 bar, invloedsgebied groepsrisico: 430 meter;
- aardgastransportleiding A-645 (Gasunie), druk: 66,2 bar, invloedsgebied groepsrisico: 430 meter;
- aardgastransportleiding Z-504-03 (Gasunie), druk 40 bar, invloedsgebied groepsrisico: 45 meter.
Kabels:
- hoogspanningsleidingen van Tennet
Zone:
- vrijwaringszone A76
Conclusie
De realisatie van het plan niet of nauwelijks zal leiden tot een toename van het aantal aanwezige personen in de nabijheid van de bovengenoemde kabels en/of leidingen. Derhalve vormt het aspect technische infrastructuur geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Bedrijfshinder
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygienische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
Conclusie
In de directe omgeving van het plangebied zijn de vakantiewoningen Daelsweg 12 en de agrarische bedrijven Daelsweg 14 en 16 gesitueerd. Echter heeft het plan, dat voorziet in de aanleg van een vrijliggend fietspad, geen geluid- of andere uitstraling op de omgeving. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
4.9 Archeologie
Ter voorbereiding op de realisatie van het plan is door bureau Geonius Milieu B.V. een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 13). Het onderzoek heeft betrekking op het volledige tracé van de beoogde fietsverbinding en de gronden ter plaatse van de beoogde waterhuishoudkundigevoorzieningen. Het onderzoeksgebied is gelegen in de gemeenten Gulpen-Wittem, Voerendaal en Heerlen. Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden welke gelegen zijn binnen de gemeente Voerendaal deelgebied Daelsweg. Figuur 3-6 Uitsnede waardenkaart (plangebied is rood omcirkeld)
Conclusie
De conclusies worden in het onderstaande beschreven in de vorm van antwoorden op de onderzoeksvragen:
- 1. Wat is bekend over de geo(morfo)logische en bodemkundige opbouw van het plangebied?
Het plangebied is gesitueerd in een droogdal. Dit is een dal dat tijdens glaciale perioden is ontstaan toen overtollig water zich een weg baande door het landschap en zichzelf in de bodem 'sneed'. Tijdens interglaciale perioden heeft het dal zijn watervoerende functie verloren, waardoor het een droogdal wordt genoemd. In het plangebied werd tijdens het Pleniglaciaal löss afgezet door eolische processen. Vanaf het Neolithicum begon men met het kappen van bos, ten behoeve van akkerbouw en weidegrond. Deze ontbossing ontwikkelde zich verder in de IJzertijd en de Romeinse Tijd, waardoor er erosie plaatsvond. Dikke pakketten van löss schoven in het droogdal, het zogenaamde colluvium. Eventuele archeologische resten worden door dit colluvium beschermd tegen bodemverstorende processen, zoals ploegwerkzaamheden. - 2. Wat was het historisch landgebruik van het plangebied, wat is het huidig landgebruik en wat is de verwachte invloed daarvan op de (bodem)gaafheid en mogelijk aanwezige archeologische waarden?
Het plangebied zelf is in het verleden, voor zover bekend, met name als weide gebruikt, echter kan het terrein ook in gebruik zijn geweest als bouwland. - 3. Welke gegevens met betrekking tot archeologische waarden zijn over het plangebied bekend?
Uit het plangebied zelf zijn geen archeologische waarden bekend. De vondsten (met name vuursteen) die in de buurt zijn gedaan lagen aan het oppervlak of komen uit het colluvium en lagen dus niet in situ. In het plangebied lag op de plaatse van de huidige weg, de Daelsweg, in het begin van de 19e eeuw al een weg. Gezien de ligging niet precies overeenkomt met de huidige weg, is het mogelijk dat de oude weg gedeeltelijk binnen het plangebied valt. Wanneer de oude weg voor het eerst voorkomt is onduidelijk. - 4. Wat is de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied?
Voor het plangebied geldt een lage verwachting op het voorkomen van vindplaatsen uit alle perioden. Wel kunnen off site sporen en losse (verspoelde) artefacten worden aangetroffen. In het plangebied kunnen mogelijk nog (karre)sporen van de voorganger van de Daelsweg worden aangetroffen. Tevens kan er afvalmateriaal liggen dat naast de weg is gedeponeerd. - 5. Wat is de invloed van de toekomstige inrichting op eventueel aanwezige archeologische waarden?
De toekomstige ingrepen gaan gepaard met het aftoppen en egaliseren van de grond om plaats te maken voor een fietspad. De verwachting is dat hierbij geen archeologische vindplaatsen worden verstoord. Wel kunnen mogelijk incidentele sporen worden geraakt dan wel incidentele artefacten worden aangetroffen.
Aanbevelingen
Voor het plangebied geldt een lage verwachting op het voorkomen van archeologische vindplaatsen uit alle perioden. Wel zouden incidentele sporen en vondsten kunnen worden aangetroffen. De verwachting is echter dat deze vondsten geen tot weinig bijdrage zullen leveren aan kennisvermeerdering over het plangebied. Daarom wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Als tijdens de graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen, moet hiervan altijd melding worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Geconcludeerd kan dan ook worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
4.10 Cultuurhistorie
Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg (de Goudgroen- en Bronsgroene Landschapszone) en aangewezen als beekdal in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. De kernkwaliteiten zijn: het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. Bij het ontwerpen is daarom rekening gehouden met het zogenaamde 'Handvat Kernkwaliteiten' voor de regio, zoals 'L01 Benadrukken cultuurhistorisch erfgoed' en 'L06 Herstel van kleine landschapselementen'. Tevens zullen de grondwerkzaamheden bijdragen aan de verbetering van de watermaatregelen om de overlast door het regenwater te minimaliseren. Hiermee vindt ook een opwaardering van het aanwezige beekdal plaats.
Figuur 3-7 Waarden cultuurhistorie
4.11 Explosievenonderzoek
Ter voorbereiding op de realisatie van het plan is door bureau RPS een historisch vooronderzoek naar conventionele explosieven uitgevoerd (zie Bijlage 14). In het onderstaande worden de conclusies die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen beschreven. Het onderzoeksgebied van dit explosievenonderzoek omvat het volledige tracé van de beoogde fietsverbinding en de gronden waar de beoogde waterhuishoudkundige voorzieningen zijn geprojecteerd. Het onderzoeksgebied is gesitueerd in de gemeenten Gulpen-Wittem, Voerendaal en Heerlen. Omdat in het onderzoek geen duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de verschillende deelgebieden en de conclusies overwegend algemeen van aard zijn, is de conclusie van het onderzoek onderstaand integraal opgenomen.
Risicoanalyse
Uit het onderzoek is gebleken dat het onderzoeksgebied deels verdacht is op de aanwezigheid van conventionele explosieven. Ten gevolge van een bombardement bij Benzenrade op 5 oktober 1942 is het uiterste oosten van het onderzoeksgebied verdacht verklaard op afwerpmunitie, in de gemeente Heerlen.
Er zijn verschillende indicaties van grondgevechten en artilleriebeschietingen in en rond het onderzoeksgebied tijdens de bevrijding in september 1944. Aan de hand van de huidige informatie kunnen naar aanleiding hiervan echter geen verdachte gebieden worden afgebakend. Gezien de indicaties van grondgevechten en artilleriebeschietingen is het echter mogelijk dat er zich wel conventionele explosieven binnen het onderzoeksgebied bevinden. Daarom adviseert RPS om de werkzaamheden uit te voeren onder protocol toevalsvondst. Indien er tijdens toekomstige civiele werkzaamheden inderdaad conventionele explosieven worden aangetroffen, adviseert RPS om een verificatie opsporingsonderzoek uit te laten voeren door een WSCS-OCE gecertificeerd bedrijf. Doel hierbij is om na te gaan of het daadwerkelijk een toevalsvondst betreft. Meer informatie over specifieke typen conventionele explosieven is te vinden in bijlage 10 bij het onderzoeksrapport.
Advies voor verdere werkzaamheden
Binnen de onverdachte gebieden kunnen werkzaamheden uitgevoerd worden zonder verdere maatregelen met betrekking tot OCE (Opsporing Conventionele Explosieven). Ondanks diepgravend onderzoek kan de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven nooit geheel worden uitgesloten. Daarom geldt in onverdachte gebieden het protocol toevalsvondsten CE.
Binnen de verdachte gebieden dient een opsporingsonderzoek te worden gedaan alvorens hier grondroerende werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. De meest geschikte detectiemethode kan worden bepaald aan de hand van de verwachte conventionele explosieven, de diepteligging, locatiespecifieke omstandigheden en de uit te voeren werkzaamheden. Dit opsporingsonderzoek dient uitgevoerd te worden door een WSCS-OCE A/B gecertificeerd bedrijf.
Conclusie
Het onderwerp 'niet gesprongen explosieven' leidt niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld (dat wil zeggen indien men geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten met de ontwikkelende partij).
Het voorliggend plan wordt niet gerekend tot de in artikel 6.2.1 Bro aangewezen bouwplannen. Er wordt daarom geen anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer(s) en de gemeente Voerendaal.
5.2 Handhaving
Voorwaarden voor een succesvolle handhaving van bestemmingsplannen zijn:
- het vastleggen van de bestaande situatie in het bestemmingsplan;
- een duidelijke handhavingsparagraaf in het bestemmingsplan;
- duidelijke overgangsbepalingen met betrekking tot het bouwen en met betrekking tot gebruik van gronden en het gebruik van bouwwerken;
- een duidelijk geformuleerd handhavingsbeleid als toetsingskader en voldoende middelen (menskracht) om het beleid uit te voeren.
5.2.1 Gemeentelijk handhavingsbeleid
Het beleid met betrekking tot handhaving van bestemmingsplannen en bouwregels is vastgelegd in het gemeentelijke handhavingsbeleid. Dit handhavingsbeleid is nader geconcretiseerd in een handhavingsuitvoeringsprogramma. In het handhavingsuitvoeringsprogramma worden de vormen van handhavingstoezicht in bestemmingsplannen omschreven. De handhaving van ruimtelijk beleid maakt onderdeel uit van het handhavingsbeleid. In de handhavingsnota worden het wettelijk kader en de beleidsuitgangspunten geschetst op grond waarvan handhavingsactiviteiten door de gemeente worden uitgevoerd.
Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.
5.2.2 Overgangsrecht
Voor het overgangsrecht is op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder omgevingsvergunning en in strijd met het voorheen geldende plan.
In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Hoofdstuk 6 Planstukken
Dit hoofdstuk beschrijft de opzet van de planregels van het bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Voerendaal 2
6.1 Inleiding
Het bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Voerendaal 2 bestaat uit een verbeelding met de bijbehorende regels en gaat vergezeld van de voorliggende toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen weergegeven. De verbeelding is getekend op een actuele digitale ondergrond, samengesteld uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en kadastrale begrenzingen.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bouwwerken (wat mag waar?) en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing.
De regels kunnen niet los worden gezien van de verbeelding. De verbeelding geeft aan waar welke bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen gelden, waaraan vervolgens de regels zijn gekoppeld. De verbeelding en regels vormen daarom samen het voor eenieder bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting heeft geen bindende werking; deze maakt juridisch gezien ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de (ruimtelijke) onderbouwing en motiviering van het bestemmingsplan en bij uitleg van de opzet van het plan en de daarin opgenomen regels.
6.2 Opbouw Van De Regels
De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de Inleidende regels, de Bestemmingsregels, de Algemene regels en de Overgangs- en aan de orde komen. Hieronder zullen de verschillende onderdelen van de regels nader worden toegelicht.
6.2.1 Inleidende regels
6.2.2 Bestemmingsregels
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de betreffende bestemming met inachtneming van de bestemmingsregels direct mogelijk is. De oprichting van gebouwen is direct mogelijk indien het voldoet aan de bouwregels van de bestemming, en nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verleend. Een bouwwerk dient daarvoor naast de bestemmingsplanregels ook te voldoen aan onder meer de regels van het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
De bestemmingsregels zijn altijd op dezelfde wijze opgebouwd. Dit ziet er in beginsel als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.
AArtikel 4 Verkeer - Wegverkeer
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor de afwikkeling van verkeer op wegen met bijbehorende verblijfsruimte, voor wandel- en fietspaden,
maar ook groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk.
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, met uitzondering van de al aanwezige tunnels onder de autosnelweg. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.
Het bestemmingsvlak 'Verkeer - Wegverkeer' wordt uitgebreid in de breedte, zodat ook het vrij liggende fietspad binnen deze bestemming komt te liggen. Er is voor gekozen om de niet watervoerende waterloop Lange Gracht ook binnen de verkeersbestemming te laten vallen.
Artikel 5 Water
De bestemming 'Water' is specifiek toegekend aan de waterbuffers. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende bouwwerken zoals bruggen en groenvoorzieningen toegestaan.
Artikel 6 Leiding - Gas
Door het plangebied loopt een gasleiding. Teneinde de belangen van de gasleiding te beschermen is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen.
Hiermee worden activiteiten, die het bedrijfszeker en veilig functioneren van deze leidingen kunnen schaden, geweerd. Derhalve worden beperkingen opgelegd aan de mogelijkheden tot bebouwing en gebruik van de grond, die tot beschadiging van de leidingen kan leiden.
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' beschermt de aanwezige hoogspanningsleiding in het plangebied door middel van het uitsluiten van bebouwing onder de leiding. Hiermee worden activiteiten, die het bedrijfszeker en veilig functioneren van deze Hoogspanningsleidingen kunnen schaden, geweerd. Derhalve worden beperkingen opgelegd aan de mogelijkheden tot bebouwing en gebruik van de grond, die tot beschadiging van de leidingen kan leiden.
Artikel 8 Leiding - Leidingstrook
Met het oog op in de toekomst mogelijk nog aan te leggen leidingen binnen de op rijksniveau gereserveerde leidingstrook, is over deze strook een specifieke dubbelbestemming gelegd.
De regelgeving is, vooruitlopend op een mogelijke invulling, vergelijkbaar met die van de hiervoor genoemde leidingen.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
Op het plangebied is ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing.
Door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de aanleg van de vrijliggende fietsverbinding en bijbehorende watergangen in het plangebied mogelijk is, zonder archeologische waarden te verstoren. Voor de zorgvuldigheid worden de dubbelbestemmingen onverkort overgenomen in dit voorliggende bestemmingsplan, maar hoeft geen archeologisch onderzoek meer te worden gedaan voor het aanleggen van de fietsverbinding en bijhorende voorzieningen.
Artikel 10 Waarde - Landschapselementen
De 'Waarde - Landschapselementen' is opgenomen op gronden met kleine landschapselementen aanwezig zijn met de intentie deze landschapselementen in stand te houden. Nieuwe elementen worden bij voorkeur gesitueerd op perceelsgrenzen en in bermen langs wegen en paden, opdat de agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd en de grootschalige openheid intact blijft. Werken en werkzaamheden aan deze landschapselementen zijn aan een vergunning gebonden.
Artikel 11 Waterstaat - Beschermingszone water
De voor ‘Waterstaat - Beschermingszone water’ aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van (primaire) wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers, overeenkomstig de Keur van het waterschap.
Er mogen slechts bouwwerken van geringe omvang worden gebouwd die verband houden met de instandhouding van de bescherming van de watergang. Overige bijbehorende voorzieningen en bouwwerken ten behoeve van de enkelbestemming verkeer zijn toegestaan. Andere bebouwing is alleen mogelijk met toestemming van de water beheerder.
6.2.3 Algemene regels
De Algemene regels gelden voor alle in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen. Regels die specifiek voor een bepaalde bestemming gelden worden in het algemeen in het desbetreffende bestemmingsartikel opgenomen.
In Artikel 12 Antidubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen.
Artikel 13 Algemene bouwregels bevat algemene bouwregels, die specifiek zien op bestaande maten en afstanden.
In Artikel 14 Algemene gebruiksregels is geregeld dat gebruik dat niet past binnen de bestemming als strijdig gebruik wordt gezien. Verder wordt specifiek het gebruik ten behoeve van prostitutie verboden.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels kent de algemene gebiedsaanduiding 'milieuzone -bodembeschermingsgebied'. Deze aanduiding geldt voor het bodembeschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, als bijzondere bescherming van duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden. Tevens zijn de algemene gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - leiding' en 'vrijwaringszone - weg 2' opgenomen in het plan.
De aanduiding 'veiligheidszone - leiding' betreft een zonering die vanuit de milieuwetgeving in verbeelding moeten worden opgenomen.
De gronden ter plaatse van de 'vrijwaringszone - weg 2' aanduiding zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor een doelmatig en veilig beheer en de instandhouding van het wegverkeer. Dit houdt in dat er in beginsel geen gebouwen mogen worden opgericht binnen deze aanduiding. De gronden waar een aanduiding van toepassing is, zijn naast de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor andere doeleinden, waarvoor meer specifieke regels gelden.
Deze aanduidingen betreffen in de meeste gevallen een nadere regulering van de bouwregels. In de regels zijn de gebiedsaanduidingen in de Algemene aanduidingsregels van een passende regeling voorzien.
In Artikel 16 Algemene afwijkingsregels zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. In deze bepaling wordt aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor maten, afmetingen en percelen. Deze bepalingen bevatten ook de criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen.
In Artikel 17 Algemene wijzigingsregels is de mogelijkheid opgenomen om het plan op ondergeschikte onderdelen te wijzigen, als hiervoor aanleiding is. Deze bevoegdheid is voorbehouden aan het college van burgemeester en wethouders.
In Artikel 18 Algemene procedureregels is aangegeven welke procedures gelden voor afwijking of wijziging van het bestemmingsplan en voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden.
Artikel 19 Overige regels.
Dit artikel bevat in ieder geval een bepaling waarbij aangegeven wordt hoe andere wettelijke bepalingen, waarnaar is verwezen in de regels, dienen te worden geïnterpreteerd.
In artikel 19.2 Voorrangsregels is een rangorde opgenomen van dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen voor gevallen waarin dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen geheel of gedeeltelijk samenvallen en de regels daarvan onderling strijdig zijn. De regels van de dubbelbestemming of aanduiding die het hoogst in de rangorde staat, gaan voor.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 7 Procedure En Overleg
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Voerendaal 2 weergegeven.
7.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
7.2 Procedurestappen
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
7.2.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing. De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen. Het plan is al uitgebreid met verschillende overheden besproken, maar is nog wel formeel aangeboden voor vooroverleg. Het verslag hiervan is in bijlage 17 te zien.
7.2.2 Ontwerp
Het ontwerp bestemmingsplan is de eerste versie van het plan die de officiële voorbereidingsprocedure ingaat die is voorgeschreven in de Wro. De ingediende inspraakreacties worden verwerkt, wat eventueel kan leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
7.2.3 Vaststelling
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast binnen 12 weken na de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan en de beantwoording van de zienswijzen door het college vormen onderdeel van de motivering van het bestemmingsplan.
7.2.4 Beroep
Nadat de gemeenteraad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekendgemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid om binnen 6 weken (te rekenen vanaf de dag na terinzagelegging van het besluit) een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Alleen belanghebbende die een zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan of die beroep aantekenen tegen wijzigingen die de gemeenteraad heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan kunnen beroep instellen.
7.2.5 Onherroepelijk bestemmingsplan
Een bestemmingsplan wordt onherroepelijk op de dag na afloop van de ter inzage legging van het vastgestelde plan, tenzij er bij de Raad van State beroep is ingesteld. Dan wordt het plan pas onherroepelijk na de uitspraak van de Raad van State over het ingestelde beroep, afhankelijk van de strekking van de uitspraak.
7.3 Inspraak En Overleg
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Voerendaal heeft kenbaar gemaakt dat zij, alvorens de formele bestemmingsplanprocedure op te zullen starten, geen voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan ter inzage zal leggen.
7.4 Formele Procedure
7.4.1 Algemeen
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
- 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
- 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
- 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
- 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
- 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
7.4.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Fietsverbinding en watermaatregelen Heuvelland-Parkstad, Voerendaal 2 heeft met ingang van 12 september 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder een zienswijze in kunnen dienen.
In totaal heeft de gemeenteraad 5 zienswijzen ontvangen. Drie zienswijzen gericht tegen het ontwerpbestemmingsplan Voerendaal 1 en twee tegen het bestemmingsplan Voerendaal 2. De zienswijzen zijn samengevat en opgenomen in een nota van zienswijzen (bijlage 18). Daarbij is ook het standpunt van de gemeenteraad weergegeven.
Naar aanleiding van de zienswijzen is het ontwerpbestemmingsplan op enkele punten aangepast, zoals aangegeven in de Nota van Zienswijzen. Verder zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd, die ook in de genoemde nota zijn weergegeven.
Bijlage 1 Archeologie Kaart Voerendaal
Bijlage 1 Archeologie kaart Voerendaal
Bijlage 1 Onderbouwing Daelsweg
Bijlage 1 Onderbouwing Daelsweg
Bijlage 2 Onderzoek Tracé Fietsverbinding 2017
Bijlage 2 Onderzoek tracé fietsverbinding 2017
Bijlage 3 Haalbaarheidsonderzoek Fietspad Daelsweg
Bijlage 3 Haalbaarheidsonderzoek fietspad Daelsweg
Bijlage 4 Mobiliteitsnotitie
Bijlage 5 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 5 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 6 Projectplan Waterwet
Bijlage 6 Projectplan Waterwet
Bijlage 7 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 7 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 8 Aanvullend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 8 Aanvullend bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 9 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 9 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 10 Nader Onderzoek Natuur
Bijlage 10 Nader onderzoek natuur
Bijlage 11 Quickscan Natuur
Bijlage 12 Compensatieplan
Bijlage 13 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 13 Archeologisch onderzoek
Bijlage 14 Onderzoek Explosieven
Bijlage 14 Onderzoek explosieven
Bijlage 15 Ontheffing Wet Natuurbescherming
Bijlage 15 Ontheffing Wet natuurbescherming
Bijlage 16 Vergunning Wet Natuurbescherming
Bijlage 16 Vergunning Wet natuurbescherming
Bijlage 17 Verslag Vooroverleg
Bijlage 17 Verslag vooroverleg