KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Ligging En Begrenzing Plangebied
2.2 Beschrijving Plangebied En De Omgeving
2.3 Het Plan
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
4.2 Verkeer En Parkeren
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Milieuzonering
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Waterhuishouding En Watertoets
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Natuur En Landschap
4.11 M.e.r.-beoordeling
4.12 Economische Haalbaarheid
Hoofdstuk 5 Motivatie En Afweging Belangen
5.1 Inleiding
5.2 Ruimtelijke Gevolgen En Afweging
5.3 Conclusie
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Inleiding
6.2 Verbeelding
6.3 De Planregels
6.4 De Bestemmingen En Algemene Aanduidingsregels
6.5 Nadere Eisen Ter Verbetering
6.6 Bijlagen Bij De Regels
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Inleiding
7.2 Uitvoering Handhavingstoezicht
7.3 Overgangsrecht
7.4 Voorlichting
7.5 Sanctionering
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 De Te Volgen Procedure
8.2 Kennisgeving Voorbereiding
8.3 Vooroverleg
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 4 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 5 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 6 Stikstofdepositie Onderzoek

Achtkantmolen

Bestemmingsplan - Gemeente Weert

Vastgesteld op 21-02-2024 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Achtkantmolen' met identificatienummer

NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01 van de gemeente Weert.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis gebonden bedrijf

Een dienstverlenend ambachtelijk bedrijf, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning.

1.4 aan huis gebonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis gebonden beroep worden hier eveneens begrepen consument verzorgende activiteiten (bijvoorbeeld kapper, schoonheids-specialist(e), nagelstudio, atelier). Het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning en aan maximaal 2 personen tegelijk mogen diensten worden aangeboden.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererfgebied

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.8 activiteit

Activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste of tweede lid Wabo.

1.9 afhankelijke woonruimte

Een extra woonruimte inpandig of in een direct aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat mantelzorg ontvangt van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte. Onder mantelzorg wordt verstaan langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.10 ambachtelijk

Het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.11 ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen verband houdende met het ambacht.

1.12 architectonische waarde

De aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.

1.13 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage

Een in de regels c.q. op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van een deel van een bouwperceel aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.15 bed & breakfast

Kleinschalige verblijfsrecreatie als kleinschalige toeristisch-recreatieve activiteit in de vorm van het ter beschikking stellen van maximaal 4 slaapplaatsen binnen de bestaande woning ten behoeve van overnachting voor één of enkele nachten waarbij het ontbijt voor de volgende dag inbegrepen is. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.16 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen niet daaronder begrepen.

1.17 bedrijfsgebouw

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.18 beeldkwalitatieve waarde

Waarde van zaken, welk van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.19 begane grond

De natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.20 besluit geluidhinder

Besluit van 20 oktober 2006 (staatsblad 532), betreffende de hogere grenswaarden bij geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones rond wegen, spoorwegen en industrieterreinen.

1.21 besluit omgevingsrecht

Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.22 bestaand

  • Onder bestaande bebouwing wordt verstaan bebouwing welke op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
  • onder bestaand gebruik wordt verstaan het gebruik van grond en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.23 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 bevoegd gezag

Bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo, dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.26 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.27 bijgebouw

Een al dan niet aangebouwd gebouw of uitbouw, dat in bouwkundig en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en bestaat uit één bouwlaag, al dan niet voorzien van een kap, waarbij de kap niet geheel of gedeeltelijk met een plat dak afgedekt mag worden.

1.28 bijgebouwgrens

De grens van de (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'.

1.29 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.30 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.31 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.32 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.33 bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.34 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.35 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde

is verbonden.

1.36 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Archeologische waarden worden hieronder mede begrepen.

1.37 dagrecreatie

Recreatie waarbij geen overnachting plaatsvindt.

1.38 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.39 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij een onderscheid gemaakt kan worden in:

  1. a. zakelijke dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, zoals administratie-, advertentie-, advocaten-, makelaars-, werkbemiddelings-, advies en ingenieursbureaus (kantoren worden hieronder begrepen);
  2. b. consumentverzorgende dienstverlening: dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleend, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, reis- en uitzendbureaus.

1.40 digitale verkoop

Een winkelbedrijf dat producten of diensten via internet verkoopt en gekochte waren thuisbezorgt.

1.41 draaderfafscheiding

Een afscheiding bestaande uit draad met een maaswijdte of onderlinge afstand van minimaal 5 cm.

1.42 erf

Al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.43 erfgrens

Een grens van een erf.

1.44 evenement

Een tijdelijke activiteit (in de openlucht) al dan niet in tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, vermaak, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.45 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.46 groen

Groenvoorzieningen die een wezenlijk onderdeel vormen van de ruimtelijke structuur met een duidelijke beeldbepalende rol.

1.47 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.48 inwoning

Wonen in een deel van een woning als medegebruiker van het pand waarbij bepaalde

ruimtes gemeenschappelijk worden gebruikt en geen sprake is van een zelfstandige

woning.

1.49 jongeren ontmoetingsplek (JOP)

Een in de openbare ruimte gelegen onderkomen ten behoeve van een ontmoetingsplek voor jongeren.

1.50 kampeermiddel

  1. a. Een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan, vouwwagen, camper, stacaravan of huifkar;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is,

een en ander voor zover de onder a. en b. genoemde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.51 kantoor

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw, waarin al dan niet ambtelijk/bestuurlijk of bedrijfsmatig activiteiten plaatsvinden van bestuurlijke, maatschappelijke, juridische, administratieve, ontwerptechnische, (sociaal) wetenschappelijke en daarmee gelijk te stellen aard.

1.52 kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.

1.53 karakteristieke beplanting

Beeldbepalende en/of waardevolle beplanting welke past bij de omgeving.

1.54 (kleine) windturbine

Een turbine met een tiphoogte tot maximaal 15 m en een relatief klein vermogen, geschikt voor gebruik in (de buurt van) stedelijk gebied.

1.55 landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.56 maaiveld

Bovenkant van het afgewerkte terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.57 maatschappelijke doeleinden

Maatschappelijke, sociale, educatieve, medische, culturele, levensbeschouwelijke en/of

religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van overheids- en openbare

dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze

voorzieningen.

1.58 normale onderhoudswerkzaamheden

Werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder wordt tevens verstaan het vervangen van zieke en dode bomen en/of groen en het vervangen van bomen en/of groen die als gevolg van een calamiteit onherstelbaar zijn beschadigd. Hieronder vallen niet incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.59 omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.60 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de

bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

1.61 ondergronds bouwwerk

Een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.

1.62 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.63 ontsluitingssituatie

De toegankelijkheid van een object via de openbare weg.

1.64 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.65 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.66 peil

  1. a. Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen de gemiddelde kruinhoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, bij voltooiing van de bouw.

1.67 prostitutie

Het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in:

  1. a. raamprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverleningzichtbaar vanaf de (openbare) weg of openbaar vaarwater wordt aangeboden;
  2. b. bordeelprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor ingerichte of bedoelde ruimte wordt aangeboden.

1.68 reclame-uiting

Reclame-uitingen zoals toegestaan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening.

1.69 recreatie

Activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.70 recreatief medegebruik

Vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbankjes en draaipoortjes, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.71 ruimtelijke kwaliteit

De kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.72 sierhekwerk

Hekwerk dienende als erfafscheiding bestaand uit smeedwerk of spijlen.

1.73 stedenbouwkundig beeld

Ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing die wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen, inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.74 stedenbouwkundige waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied (tot uitdrukking komend de bouwmassa, hoogtematen, dakvorm en gevelopbouw).

1.75 tiphoogte

De hoogte van de windturbine wanneer één van de wieken verticaal boven de mast staat.

1.76 verbeelding

De verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01.

1.77 verdieping

Een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.

1.78 verkeersaantrekkende werking

De hoeveelheid verkeer die samenhangt met de aanwezigheid van een bedrijf of voorziening.

1.79 voorgevel

Gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.80 voorgevelrooilijn

Een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning, alsmede zich uitstrekt ter weerszijden van die voorgevel.

1.81 Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.82 water, watergang

Permanent en semi-permanent watervoerende oppervlaktewateren; verschijningsvormen zijn: riviertjes, beken, sloten, vloedsgraven, stroom- en grasbanen, fictieve of theoretische wateren (gelegen op de bodem van droogdalen of in vijvers / stilstaande wateren), regen-waterbuffers, wegwatergangen en overkluisde wateren; de taluds (het oppervlak tussen de bodem en de insteek) en eventueel onderhoudsstroken behoren ook tot het water.

1.83 waterhuishoudkundige doeleinden

Doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang, voorzieningen voor de waterhuishouding e.d.

1.84 waterschap

Het Waterschap Limburg of diens rechtsopvolger.

1.85 waterstaat

Toestand van het oppervlakte- en grondwater.

1.86 weg

Een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen, duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.87 wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, 350.

1.88 wonen

Het wonen in een woning.

1.89 woning/wooneenheid

Een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend dient voor de huisvesting van één zelfstandige huishouding.

1.90 woningsplitsing

Het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer woningen ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.

1.91 zijerf

Gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw gelegen is.

1.92 zolder

Ruimte(n) in een gebouw die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen. Van een zolder is geen sprake indien de desbetreffende ruimte gelijkwaardig is aan de verblijfsruimten op de bouwlagen onder deze ruimte.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Meetvoorschriften

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het desbetreffende gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of

een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte, de breedte en de diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren), met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

2.8 de ondergronde bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.11 het bedrijfsvloeroppervlak:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.12 uitzondering op de meetregels:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken, bestemmingsvlakken of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouwen/

of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,20 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de bouwregels voor het oprichten van jongeren ontmoetingsplaatsen (jop's), mits:

  1. a. de afstand tot woningen minimaal 25,00 m bedraagt;
  2. b. het oppervlak van het te plaatsen onderkomen maximaal 25,00 m² bedraagt;
  3. c. de bouwhoogte van het te plaatsen onderkomen maximaal 3,00 m bedraagt.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Niet van toepassing.

3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

3.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;

met daaraan ondergeschikt:

  1. 1. parkeervoorzieningen;
  2. 2. groenvoorzieningen;
  3. 3. verhardingen;
  4. 4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. 5. andere voorzieningen zoals energievoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Niet van toepassing.

4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

4.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Algemene beschermingsregel

Geen bouwwerk mag worden opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk met het daarbij behorende bouwperceel hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

6.2 Overschrijding bouwgrens/bijgebouwengrens

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de op de verbeelding aangegeven bouwgrens c.q. bijgebouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

6.3 Ondergronds bouwen

Ondergrondse gebouwen (zoals kelders) zijn in het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan onder bestaande gebouwen en nieuw op te richten

gebouwen tot een maximale diepte van 3,50 m.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. c. straatprostitutie.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 geluidzone - industrie

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, inhoudsregels, goothoogten, bouwhoogten, bouwvlakken, bebouwde oppervlakten en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 10%;
  2. b. het in geringe mate, doch niet meer dan 1,00 m, afwijken (ten behoeve van bebouwing, gebruik, werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden) van een bestemmingsgrens, alsmede van de vorm van bouwvlakken, dan wel de ligging van rooilijnen voor zover dit noodzakelijk is om het plan (en de daaraan ten grondslag liggende intenties) in te passen in de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  3. c. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut en van geringe afmetingen, mits de gebouwen geen grotere oppervlakte dan 25 m² en geen grotere goothoogte dan 3,00 m hebben en mits de andere bouwwerken geen grotere bouwhoogte hebben dan 5,00 m, met uitzondering van antennes, lichtmasten, ontluchtingspijpen en gasdrukregel- en meetstations;
  4. d. voor het oprichten van antennes ten behoeve van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen voor privé-gebruik, mits deze antennes niet hoger zijn dan 15,00 m;
  5. e. voor het oprichten van vrijstaande antenne-opstelpunten, mits:
    1. 1. deze masten niet hoger zijn dan 40 m;
    2. 2. gemeenschappelijk gebruik van antennes (sitesharing) niet mogelijk is;
    3. 3. geen gebouw of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aanwezig of beschikbaar is om een niet vrijstaande antenne-opstelpunt te kunnen bouwen;
    4. 4. bij de locatiekeuze en uitvoering op evenredige wijze rekening is gehouden met de aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de woonfunctie niet onevenredig wordt geschaad;
    5. 5. zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de aanwezige hoge elementen;
    6. 6. op de desbetreffende percelen geen woonfunctie rust;
    7. 7. aanvrager door middel van een onafhankelijk rapport heeft aangetoond dat een antenne-opstelpunt onmisbaar is voor de realisering van een adequaat, dekkend netwerk.

9.2 Kleine windturbines, zonnevolgsystemen, zonnepanelen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor het toestaan van kleine windturbines, zonnevolgsystemen en zonnepanelen op gebouwen en op bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. de kleine windturbine, het zonnevolgsysteem of de zonnepanelen op bouwwerken geen gebouwen zijnde moeten binnen het bouwvlak of de aanduiding 'bijgebouwen' worden gerealiseerd, op of direct bij de bestaande bebouwing;
  2. b. de tiphoogte van de kleine windturbine mag niet meer dan 1/3 hoger zijn dan het gebouw waarop of waarbij de windturbine wordt gebouwd;
  3. c. de bouwhoogte van zonnevolgsystemen of zonnepanelen op bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 10 m bedragen;
  4. d. per woning mogen maximaal 3 kleine windturbines, zonnevolgsystemen of zonnepanelen op bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd;
  5. e. aan het aantal kleine windturbines bij of op een gebouw, geen woning zijnde of niet behorende bij een woning, wordt geen maximum gesteld;
  6. f. de kleine windturbine mag geen hinder opleveren voor omwonenden en geen (landschappelijke) verrommeling teweegbrengen;
  7. g. de aanvrager dient te onderbouwen dat geen (landschappelijke) verrommeling optreedt.

9.3 Toetsing

De in de vorige leden genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 (Wettelijke) regels

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.

11.2 Verkeerslawaai

Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder dient voldaan te worden aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij het bevoegd gezag voorafgaand aan of gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.

11.3 Industrielawaai

Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder, dient voldaan te worden aan de aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij het bevoegd gezag voorafgaand aan of gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.

11.4 Railverkeerslawaai

Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder, dient voldaan te worden aan de aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij het bevoegd gezag voorafgaand aan of gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.

11.5 Voorrangsregeling

Niet van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Achtkantmolen'

Hoofdstuk 1 Inleiding

Landelijk is er de laatste jaren aandacht voor woonwagenbewoners, de cultuur en het leven in een woonwagen. Rijk, lokale overheden en woningcorporaties zijn verplicht om de cultuur van woonwagenbewoners niet alleen te beschermen, maar ook te faciliteren, zo oordeelt het College voor de Rechten van de Mens. Het College heeft advies uitgebracht aan het ministerie, hierin wordt aangegeven dat uitsterf- en afbouwbeleid in strijd is met de mensenrechten. In Weert is dit uitsterf= en afbouwbeleid niet aan de orde. Sinds het intrekken van de Woonwagenwet op 1 februari 1999 zijn in Weert drie nieuwe woonwagenlocaties aangelegd (aan De Wolwasser, Standaardmolen en Boender).

In juli 2018 heeft het Rijk een visie op het standplaatsenbeleid gepubliceerd. Deze visie is in overleg met gemeenten opgesteld. Na deze publicatie hebben, in algemene zin, woonwagenbewoners van zich laten horen, zo ook in Limburg. Dit heeft er toe geleid dat de provincie Limburg de handschoen heeft opgepakt en het laten uitvoeren van een inventarisatie van de behoefte voor gemeenten in Limburg heeft gecoördineerd. Hieraan hebben 29 van de 31 gemeenten deelgenomen. Het onderzoek is in het najaar van 2019 uitgevoerd onder woonwagenbewoners die op een standplaats wonen, kinderen van woonwagenbewoners die nog thuis wonen en belangstellenden. Belangstellenden zijn mensen die (noodgedwongen) in een woning wonen en die graag bij hun familie op een standplaats willen wonen. De resultaten van dit onderzoek zijn in juni 2020 bekend geworden, zie www.weert.nl/woonwagenstandplaatsen.

Op basis van dit onderzoek zou er een concrete uitbreidingsbehoefte van 34 standplaatsen in Weert zijn in de periode tot 2030. Dit is exclusief mutaties en natuurlijk verloop. Wonen Limburg heeft aangegeven dat er in 5 jaar 7 mutaties hebben plaatsgevonden, in 10 jaar zijn dat er 14. Dit betekent dat er naar verwachting een concrete uitbreidingsbehoefte zou zijn van 20 standplaatsen (34 – 14). Op basis van de keukentafelgesprekken is de gemeente gekomen tot een behoefte van in totaal 26 extra standplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01_0001.png"

Foto: locatie beoogde uitbreiding

De locatie Achtkantmolen is een van de locaties waar uitbreidingsbehoefte bestaat. Deze locatie bestaat uit 5 chalets (sociale huur) en een standplaats (in erfpacht uitgegeven door de corporatie) met een eigen woonwagen. De behoefte op deze locatie bestond aanvankelijk uit 5 chalets. Door natuurlijk verloop is er één chalet vrij gekomen. Dit chalet is toegewezen aan een van de gegadigden. De resterende behoefte bestaat zodoende nog uit 4 chalets. In voorliggend bestemmingsplan is het planologisch regime voor de uitbreiding geregeld.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidoost zijde van de wijk Molenakker. Het gebied wordt aan de noordelijke zijde begrensd door chalets en woningen aan de Achtkantmolen, aan de oostzijde door woningen aan de Buitenwiek en openbaar groen, aan de zuidzijde door openbaar groen, de Helmondseweg en de Zuid-Willemsvaart en aan de westzijde door woningen aan de Helmondseweg. Het betreft het kadastrale perceel gemeente Weert sectie D nummer 2106 (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01_0002.png"

Figuur: ligging plangebied in Weert (gemarkeerd met rode ster)

2.2 Beschrijving Plangebied En De Omgeving

De wijk Molenakker is een uitbreidingswijk van Weert, welke grotendeels in de jaren '90 van de vorige eeuw is gerealiseerd. Begin jaren 2000 zijn de laatste woningen gereed gekomen. De ten zuiden van het plangebied gelegen Zuid-Willemsvaart is heel herkenbaar op historische kaarten. Stedelijke ontwikkeling in het plangebied en omgeving is lang uitgebleven. Tot in de 80-er jaren van de vorige eeuw was bebouwing enkel aanwezig langs oude linten, zoals de Helmondseweg. De aanleg van het ringbanenstelsel vond in die periode plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01_0003.png"

Figuur: ontwikkeling plangebied en omgeving, bron: Topotijdreis.nl

Het gebied kenmerkt zich door woningbouw in een ruim opgezette wijk, met veel zichtbaar water en openbare groenstructuren. De Helmondseweg aan de zuidzijde van het plangebied heeft een 30 km/h regime en vormt de verbinding tussen de Biesterbrug en de Molenakkerdreef welke leidt naar de Ringbaan Oost. Deze weg ligt verhoogd ten opzichte van de Helmondseweg. Aan de zuidzijde van de Zuid-Willemsvaart ligt het bedrijventerrein Doolhof - Leuken-Noord. Aan de oostzijde van de Ringbaan Oost, ten noorden van de Zuid-Willemsvaart, ligt het bedrijventerrein Kampershoek.

Op de locatie zelf is in de huidige situatie openbaar groen aanwezig in de vorm van een grasveld, dat tevens deels dienst doet als hondenravotterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01_0004.png"

Foto: luchtfoto (2023) plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01_0005.png"

Foto: chalets Achtkantmolen vanaf noordzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01_0006.png"

Foto: chalets en standplaats met woonwagen Achtkantmolen vanaf zuidzijde

2.3 Het Plan

Het plan voorziet in een toevoeging met 4 chalets of woningen, waarvan twee in de vorm van sociale huurwoningen en twee in de vorm van de uitgifte van bouwkavels, conform de wens van de beoogde kandidaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01_0007.png"

Figuur: planvoornemen uitbreiding

Aan de oostzijde van de weg zijn twee kavels gesitueerd waarop een chalet kan worden gerealiseerd conform de bestaande chalets in een verdieping met kap. De maatvoering van de kavels is 15-17 m breed en 17-19 m diep, in totaal 575 m², ongeveer 288 m² per kavel. Dit is vergelijkbaar met de bestaande kavelafmetingen.

Aan de westzijde van de weg worden twee sociale huurwoningen gesitueerd in de vorm van een twee-onder-een kap woning. De fontbreedte is in totaal ongeveer 26 m. De diepte van de kavels is ongeveer 16,5 m. Het kaveloppervlak is in totaal ongeveer 2 x 200 m² = 400 m².

Het parkeren voor de sociale huurwoningen vindt plaats in de parkeerstrook langs de weg overeenkomstig de bestaande situatie. Deze parkeerstrook wordt doorgetrokken. Het parkeren bij de bouwkavels dient op eigen terrein plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01_0008.png"

Figuur: voortzetting groenstructuur rond uitbreiding

De resterende ruimte rondom de uitbreiding biedt de mogelijkheid om de groenstructuur voort te zetten. Dit gebeurt in overleg met de toekomstige bewoners en de omwonenden. Het hondenravotterein blijft verder ongemoeid. Tussen de sociale huurwoningen en de bestaande sociale huurwoning aan de Helmondseweg dient in een bouwkundige erfafscheiding voorzien te worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie

Nationale Omgevingsvisie (NOVI): één visie voor het omgevingsbeleid van Nederland. Het rijk bereid de nieuwe Omgevingswet (Ow) voor. De inwerkingtreding is voorzien op 1 januari 2024. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leef-omgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak. Dit streven naar integraliteit valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleids-keuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

  1. 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. afwentelen wordt voorkomen.

Op basis van de vier verschillende prioriteiten en de drie afwegingsprincipes zijn 21 nationale belangen geformuleerd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Relevante nationale belangen voor onderhavig project zijn als volgt:

  • bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.

Voor het plangebied geldt uiteraard dat voldaan dient te worden aan de voorwaarden van zorgvuldige afwegingen en integrale besluitvorming bij ruimtelijke plannen. Nieuwe (ruimtelijke) projecten dienen daarom in lijn te zijn met het beleid zoals dat is opgesteld in de NOVI. Het voorliggende planvoornemen betreft een dermate kleinschalige en lokale ontwikkeling, dat er geen belangen uit de NOVI worden geschaad. Bovendien zijn de uitgangspunten van deze ontwikkeling conform de visie zoals geschetst in de NOVI.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de (voormalige) Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Het doel is een goede ruimtelijke ordening te bereiken door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en daarnaast ondersteunt het gemeente en provincie in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Per 1 juli 2017 is een nieuwe versie van de ladder van kracht. Het tweede lid van artikel 3.1.6 luidt met de inwerkingtreding van de aangepaste ladder als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De Raad van State heeft in zijn uitspraak 201302867/1/R41 aangeven dat kleinschalige woningbouwplannen geen stedelijke ontwikkeling betreffen als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het voorliggende plan voor de realisatie van vier chalets/woningen voor de doelgroep woonwagenbewoners is een dergelijk klein initiatief. De Ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing. Desondanks dient wel de behoefte aan een ruimtelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Hiertoe wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

AMvB Ruimte

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden. Hierna zijn nog enkele aanvullingen/ wijzigingen in werking getreden.

In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nationaal Natuurnetwerk, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Geen van de bovengenoemde belangen zijn bij de ontwikkeling van het plangebied in het geding. De beoogde ontwikkeling van vier chalets/woningen is kortom niet in strijd met de beleidsregels, zoals deze zijn opgenomen in het Barro.

Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid

In 2018 is het Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid door de minister van BZK verzonden naar de Tweede kamer. Dit beleid kan als volgt kort samengevat worden.

In 1999 is de Woonwagenwet ingetrokken en werd het woonwagenbeleid gedecentraliseerd. De afgelopen jaren heeft zich een aantal instanties uitgesproken over het mensenrechtelijk kader dat voor woonwagenbewoners geldt. Zij stellen dat het beleidskader dat ontwikkeld is bij de intrekking van de Woonwagenwet niet meer voldoet. In mei 2017 heeft de Nationale ombudsman een rapport uitgebracht waarin hij stelde dat het Rijk en de gemeenten het recht van woonwagenbewoners om te leven volgens hun culturele identiteit onvoldoende erkennen en faciliteren.

Het beleidskader van het Rijk reikt gemeenten de kaders aan waarmee zij het lokale woonwagenbeleid binnen het mensenrechtelijke kader kunnen ontwikkelen. Het biedt bouwstenen die gemeenten kunnen gebruiken om invulling te geven aan het gemeentelijke huisvestingsbeleid voor woonwagenbewoners. Uitgangspunt hierbij blijft dat huisvestingsbeleid een primaire verantwoordelijkheid van de gemeente is. De gemeente is bij uitstek de bestuurslaag die lokaal afwegingen kan maken op basis van de lokale behoefte.

De visie die ten grondslag ligt aan het beleidskader heeft als kern inzake huisvesting het beschermen van woonwagenbewoners tegen discriminatie, het waarborgen van hun mensenrechten en het bieden van rechtszekerheid en duidelijkheid.

Concreet betekent dit:

  • de gemeente stelt het beleid voor woonwagens en standplaatsen vast als onderdeel van het volkshuisvestingsbeleid;
  • het beleid dient voldoende rekening te houden met en ruimte te geven voor het woonwagenleven van woonwagenbewoners;
  • hiervoor is nodig dat de behoefte aan standplaatsen helder is;
  • corporaties voorzien in de huisvesting van woonwagenbewoners voor zover deze tot de doelgroep behoren;
  • de afbouw van standplaatsen is niet toegestaan (behoudens uitzonderlijke omstandigheden) zolang er behoefte is aan standplaatsen;
  • een woningzoekende woonwagenbewoner die dit wenst, heeft binnen een redelijke termijn kans op een standplaats.

3.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Omgevingsvisie (POVI) Limburg

Met de komst en invoering van de Omgevingswet dient elke provincie haar eigen provinciale omgevingsvisie op te stellen. Op 1 oktober 2021 heeft de provincie Limburg de provinciale omgevingsvisie vastgesteld: 'de Provinciale omgevingsvisie Limburg' (hierna te noemen: POVI Limburg).

De POVI Limburg is een lange termijnvisie, met als doelstelling invulling geven over hoe de provincie Limburg in de periode 2030-2050 op een integrale en toekomstbestendige manier kan doorontwikkelen. De omgevingsvisie is dynamisch en flexibel, aangezien dit mogelijkheden biedt om het document te actualiseren met het oog op toekomstige veranderingen.

De POVI is op 25 oktober 2021 in werking getreden en vervangt daarmee het Provinciaal Omgevingsplan Limburg uit 2014 (POL2014). Daarnaast is een omgevingsverordening uitgewerkt om het beleid juridisch te verankeren.

Hoofdopgaven

In de POVI Limburg zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:

  • het creëren van een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige omgeving, zowel in het landelijk als in het bebouwde gebied;
  • een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie);
  • klimaatadaptatie en energietransitie.

Deze opgaven, die Limburg-breed spelen, dienen met inachtneming van de specifieke eigenschappen die Limburg bezit op een integrale en toekomstbestendige manier te worden geïmplementeerd. Participatie tussen de overheid, de markt en de inwoners van Limburg is hierbij een belangrijk uitgangspunt. In de POVI Limburg wordt vervolgens een toekomstbeeld van 2030-2050 geschetst.

Inhoud

De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen;

  • een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de provinciale ambities en opgaven voor de diverse thema's;
  • een gebiedsgericht deel waarin de thema's op hoofdlijnen verbonden worden op regionale schaal voor de drie regio's Noord-, Midden en Zuid-Limburg.

Wonen en leefomgeving

De POVI houdt vast aan een dynamisch en flexibel woonbeleid, de woonbehoeften van de Limburger zijn daarbij leidend. Verder liggen hierin ook mogelijkheden bij te dragen aan klimaat-, energie-, en duurzaamheidsdoelstellingen. Vanuit de wetgeving is de rol van de provincie op dit terrein beperkt. Daarom opereert de provincie, met betrekking tot dit thema, vanuit een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol. De POVI is hierbij een op hoofdlijnen richtinggevend kader. Aangezien de toekomst onderhevig zal zijn aan veranderingen, en elke specifieke regio voor een andere aanpak vraagt zijn meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma's, agenda's en instrumenten noodzakelijk.

Wonen

Op het gebied van wonen wordt er specifiek gekeken naar welke behoeften er zijn. De grootste opgave op korte- en middellange termijn zit in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad. Uitgangspunten zijn dat deze woningen in eerste instantie levensloopbestendig dienen te worden gemaakt, en daarna ook verduurzaamd. Getalsmatig zijn er voldoende woningen, kwalitatief gezien zijn dit echter niet overal de juiste woningen en de juiste plannen. Met name in de middenhuur en sociale huur is er een steeds diverser wordende groep mensen aangewezen op nieuwe woon(zorg)concepten. Verder is er ook speciale aandacht voor de betaalbaarheid van woningen, aangezien kansen voor sommige doelgroepen afnemen door de stijgende prijzen. Wonen is in principe alleen toegestaan in daarvoor bestemde woongebieden, hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van een flexibele schil.

Het planvoornemen voor de uitbreiding met 4 woningen van een locatie met woningen voor de doelgroep woonwagenbewoners sluit aan bij de behoefte. De ontwikkeling bnevindt zich binnen het bestaand bebouwd gebied. Er zijn geen provinciale belangen in het geding.

Omgevingsverordening Limburg 2021

Op 17 december 2021 heeft het college van Gedeputeerde State de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.

De omgevingsverordening zal op 1 januari 2024 in werking treden, tegelijkertijd met de nieuwe Omgevingswet. Hoewel de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL2014 juridische binding te geven. Onderstaand zijn de relevante passages voor het plangebied opgenomen.

Volgens de kaart 'wonen, werken en recreëren' ligt het besluitgebied in zijn geheel binnen het gebied 'stedelijk gebied'. De zone 'stedelijk gebied' laat woningbouw toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01_0009.png"

Figuur: uitsnede kaart Omgevingsverordening Limburg 2021

Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (regels inzake o.a. wonen en zonne-energie)

2.4.2 Instructieregels nieuwe planvoorraad wonen

De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

  1. a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  2. b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
  3. c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
  4. d. het ruimtelijk plan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring.
  5. e. realisatie van de woningen beoogd is binnen vijf jaar na vaststelling van het ruimtelijk plan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied in de stad Weert. Een inventarisatie van de behoefte heeft in 2019 plaatsgevonden voor 29 van de 31 Limburgse gemeenten. De provincie Limburg heeft dit onderzoek gecoördineerd. De uitkomsten van het onderzoek zijn regionaal besproken. Elke gemeente is zelf verantwoordelijk voor de uitvoering. Binnen Limburg en binnen Midden-Limburg is de behoefte wisselend per gemeente. Het aantal standplaatsen per gemeente is ook heel wisselend. De behoefte van in totaal 26 standplaatsen in Weert is opgenomen in de Plancapaciteitsmonitor van de provincie Limburg en wordt jaarlijks gemonitord. Realisatie van de chalets/woningen vindt plaats nadat de planologische procedure is doorlopen. De gemeente verkoopt de grond bouwrijp aan de corporatie voor de twee sociale huurwoningen. De twee bouwkavels worden aan twee gegadigden verkocht. Zulks met inachtneming van het didam-arrest.

Milieubeschermingsgebieden

Volgens de kaarten bij de Omgevingsverordening 2021 is het plangebied gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III. Het is in het gebied Roerdalslenk verboden een boorput of een bodemenergiesysteem te maken of te hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Daarnaast is het verboden om werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei dient vier weken tevoren schriftelijk te worden gemeld aan gedeputeerde staten. Gezien het feit dat geen diepe grondboringen zijn voorzien, vormt het initiatief geen belemmering voor de boringsvrije zone Roerdalslenk III. Aangezien er niet wordt voorzien in de mogelijkheid tot het plaatsen van een dergelijk bodemsysteem, wordt voldaan aan de vereisten van de Omgevingsverordening Limburg 2021.

Voor het overige is het plangebied niet gelegen binnen milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal Beleid

Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025

De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018-2021 geactualiseerd. In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025 wordt ruimte gemaakt om te bouwen voor de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment. Daarnaast is er aandacht voor transformatie/herstructurering. Zo wordt de leefbaarheid op peil gehouden en wordt een thuis voor (toekomstige) inwoners geboden. De structuurvisie is in de gemeente Weert op 15 juni 2022 vastgesteld en op 19 oktober 2022 gepubliceerd nadat de vaststelling in alle gemeenten in Midden-Limburg heeft plaatsgevonden.

De bestaande woningvoorraad in Midden-Limburg bestaat voor 68% uit koopwoningen. Dit percentage ligt in plattelandsgemeenten hoger. Elke gemeente stuurt bij bouwplannen op het realiseren van de juiste, gevraagde woningen. De regio zet in op een aantal van 975-1.150 woningen per jaar.

In de stad Weert, waar ook het voorliggende plangebied in Molenakker onder valt, is sprake van een planvoorraad van 1.745 woningen. In 2021 wordt een netto toename van circa 215 woningen verwacht. Deze lijn wordt de komende jaren voortgezet, waarbij Weert de ambitie heeft om een gemiddelde productie van netto 200-225 woningen per jaar (periode 2022 t/m 2025) te continueren. Dit zijn elk jaar 100 - 125 woningen extra ten opzichte van de behoefte conform de prognose Etil 2021. Weert verwacht ook voor de periode vanaf 2026 in te zetten op een extra ambitie van 100-125 woningen per jaar, boven op de autonome groei. In kwalitatief opzicht is er in Weert met name behoefte aan appartementen met lift, vrijstaande woningen, grondgebonden seniorenwoningen en overige woningen/nichemarkten.

Het in Weert ingezette beleid waarbij leegstaand vastgoed wordt getransformeerd naar woningen en waarbij kwaliteitsarme locaties, al dan niet gecombineerd met milieuhinderlijke bedrijven in woonwijken worden gesaneerd en plaats maken voor nieuwbouw, werpt zijn vruchten af. De markt pakt dit goed op. Prioriteit heeft het bouwen van woningen om de achterstand op de groei van het aantal huishoudens in te lopen. De druk blijft aanhoudend hoog. Daarnaast wordt ingezet om nieuwe inwoners aan Weert te binden (waaronder overloop vanuit Zuid-Oost Brabant).

Concreet betekent dit voor Weert:

  1. 1. Voortzetting regulier woonbeleid door realisatie van woningbouwplannen uit de planvoorraadlijst.
  2. 2. Samenwerking met de woningcorporaties, gericht op het vergroten van het aandeel sociale huurwoningen.
  3. 3. Samenwerking met corporaties en zorgaanbieders aangaande de opgave wonen met zorg.
  4. 4. Ruimte blijven bieden voor woningbouw in de kernen op basis van de behoefte.
  5. 5. Faciliteren initiatieven gericht op nieuwe woonvormen.
  6. 6. Pilot circulair bouwen.
  7. 7. Uitbreiding woonwagenlocaties.
  8. 8. Uitbreiding capaciteit short stay huisvesting internationale werknemers.
  9. 9. Transformatie en herontwikkeling leegstaand (commercieel) vastgoed in de binnenstad, in de woonwijken en in de kernen.

Het planvoornemen voor de uitbreiding van de locatie met huisvestoing voor de doelgroep woonwagenbewoners aan de Achtkantmolen voldoet aan de structuurvisie.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Weert 2025

De Structuurvisie Weert 2025 is vastgesteld op 11 december 2013. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente. De visie is opgebouwd rond de thema's:

  1. 1. Prettige woongemeente voor jong en oud
  2. 2. Groenste stad met een grote toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht
  3. 3. Uitnodigend, bruisend centrum
  4. 4. Hoogwaardige bedrijvigheid, dienstverlening en innovatie

Grote lijn Structuurvisie Weert 2025

Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei. De Structuurvisie doet uitspraken over bijvoorbeeld de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de verbetering van de winkelstructuur in het oosten van Weert, welke inmiddels is gerealiseerd. De versterking van toerisme en recreatie in de stad, de verruiming van de bestemming op enkele bedrijventerreinen en de versterking van de groenstructuur komen eveneens aan bod. Verder maakt beleid voor ontwikkelingen in het buitengebied in de vorm van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert hiervan deel uit.

De Structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen, bestemmingsplannen hebben dat wel. Een uitvoeringsprogramma maakt deel uit van de structuurvisie.

Meer onderscheidende woonmilieus en beperkt toevoegen van woningen

Weert wil de kwaliteit van wonen nog aantrekkelijker maken en ontwikkelingen stimuleren. Het suburbaan wonen in Weert voert de boventoon: de wijken bestaan grotendeels uit grondgebonden woningen met redelijke voortuinen in een dichtheid die op of onder het gemiddelde ligt van Nederland. De buitenwijken van Weert zijn zeer ruim opgezet. Het centrum en Keent zijn de meer stedelijke woonomgevingen. Door de goede prijs-kwaliteitverhouding van de woningen, de goede bereikbaarheid, de veiligheid en de goede basisvoorzieningen is Weert niet alleen aantrekkelijk voor de huidige inwoners maar ook voor mensen die (komen) werken in Weert, in de rest van Limburg, Zuidoost-Brabant en een deel van België. Om in te spelen op de demografische veranderingen en op de verschillende behoeften van bevolkingsgroepen wordt ingezet op:

  • Het realiseren van de landelijke woonwijk Laarveld; een wijk die optimaal ontsloten is via de Ringbaan Noord en A2 en op loop- en fietsafstand van het centrum en het buitengebied ligt. Het overgrote deel van het aanbod bestaat uit eengezinswoningen en de wijk richt zich dan ook specifiek op gezinnen.
  • Vrouwenhof, inmiddels gereed, voorziet hier ook deels in, maar is sterker verbonden met de bestaande wijk Leuken.
  • Het bieden van een meer stedelijke woonomgeving in het centrum en bij het kanaal. Dit is bij uitstek de plek waar, met mate en gedoseerd, appartementen gebouwd kunnen worden, in combinatie met een beperkt aantal stadswoningen. Dit is onderdeel van het te ontwikkelen Waterfront van Weert. De ontwikkeling aan de zuidzijde van het kanaal is inmiddels afgerond.
  • Verschillende laagbouwmilieus waar het groen en rustig wonen is. Wijkvernieuwing is nodig in (delen van) de vroeg-naoorlogse wijken Keent/Moesel en Groenewoud/Biest en in sommige dicht bebouwde delen van Boshoven. Hier kan aanpassing van de woningvoorraad en/of grootschalige rioolvervanging gekoppeld worden aan vergroening en verdunning.
  • Behoud van de karakteristiek van de kernen en inzetten op vernieuwing en aanpassing van de bestaande woningvoorraad naar levensloopbestendige woningen en beperkte uitbreiding.

Daarnaast zijn op diverse plekken in de wijken kleinschalige woonprojecten voorzien, die voor een groot deel tegemoet komen in de behoefte aan levensloopbestendige woningen. Deze levensloopbestendige woningen worden zoveel mogelijk gebouwd nabij de wijkvoorzieningen en woonzorgzones.

De kwalitatieve vernieuwing van de bestaande woonwijken dient gepaard te gaan met een resterende uitbreiding van de woningvoorraad met maximaal 1.200 woningen, is de verwachting in 2013 (dit aantal is inmiddels achterhaald). Dit is gebaseerd op de autonome groei van de bevolking. Omdat het aantal woningbouwplannen dit aantal overschrijdt, verschuift de aandacht naar het terugdringen van de planvoorraad. In de structuurvisie is hiervoor beleid verankerd. Bij het aantal van 1.200 dient wel een nuancering gemaakt te worden: de economische groei waar Weert op blijft inzetten, kan zijn positieve weerslag hebben op de bevolkingsomvang en –samenstelling. Het is dan ook zaak de bevolkingsontwikkeling goed te blijven monitoren en de woningbouwplanning hierop af te stemmen. Daarom vindt jaarlijks een monitoring en actualisatie van de

woningbouwplanning plaats.

Bestemmingsplan Woongebieden 2019

Ter plaatse is van toepassing het bestemmingsplan 'Woongebieden 2019' Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 11 maart 2020 en onherroepelijk geworden op 10 mei 2023. De bestemming is 'Wonen' (onbebouwd). Op de locatie is verder de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' van toepassing. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' ligt ten zuiden van het plangebied en valt buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01_0010.png"

Figuur: uitsnede bestemmingsplan 'Woongebieden 2019'

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

Voor het bepalen van de effecten van het plan is het van belang om na te gaan of het plan zal leiden tot een aantasting van de ruimtelijke structuur en van de aanwezige functies ter plaatse nu en in de toekomst. De ruimtelijke gevolgen in de directe omgeving van het project staan centraal met een toets van mogelijke belemmeringen. Voor de bestaande en toekomstige situatie zal achtereenvolgens ingegaan worden op de volgende aspecten:

  • verkeer en parkeren;
  • bodem;
  • geluid;
  • milieuzonering;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • waterhuishouding en watertoets;
  • archeologie en cultuurhistorie;
  • natuur en landschap;
  • m.e.r.-beoordeling;
  • economische haalbaarheid.

4.2 Verkeer En Parkeren

Het plangebied ligt direct aan de Achtkantmolen. De Achtkantmolen is ontsloten op de Helmondseweg. Deze infrastructuur is reeds aanwezig voor wat betreft de rijbaan. De infrastructuur zoals aanwezig bij de bestaande chalets/standplaats wordt doorgetrokken. Dat betekent dat aan weerszijden van de rijbaan en molgoot een strook van ongeveer 2 m breed wordt vrijgehouden in het openbaar gebied ten behoeve van (half)verharding voor langsparkeren en groen.

Het parkeren ten behoeve van de bouwkavels dient op eigen terrein plaats te vinden met 2 parkeerplaatsen per bouwkavel. Het parkeren ten behoeve van de sociale huurwoningen en het bezoekersparkeren vindt in de openbare ruimte plaats. De norm is 1,3 parkeerplaats per sociale huurwoning. Bij twee sociale huurwoningen zijn dit 2,6, afgerond 3 parkeerplaatsen. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig. Er kan langs de weg geparkeerd worden. Het profiel van de bestaande weg ter hoogte van de chalets wordt doorgetrokken. Dit weggedeelte is ongeveer 9,30 m breed. Dit is voldoende voor langsparkeren.

4.3 Bodem

Door Milieutechnisch Adviesbureau Heel B.V. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 aan de toelichting toegevoegd (projectnummer 140.23.0167/R1, datum 8 september 2023).

De conclusies van het onderzoek kunnen als volgt kort samengevat worden.

In opdracht van de gemeente Weert is door Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV (MAH BV) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie Achtkantmolen te Weert. Aanleiding voor het onderzoek is een herziening van het bestemmingsplan voor de locatie. Op locatie zijn chalets die op de grond komen te staan (met fundering) voorzien.

  • Het doel van het onderzoek is aan te tonen dat de grond en/of grondwater redelijkerwijs gesproken geen verontreinigingen bevatten die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid en/of milieu in het algemeen en zodoende enige beperking of belemmering kunnen vormen ten aanzien van de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan en het plaatsen van chalets.
  • In de opgeboorde grond zijn plaatselijk sporen baksteen en/of kooltjes aanwezig. Er zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.
  • In de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) zonder bodemvreemde bijmengingen is een licht verhoogd gehalte met cadmium aangetoond (MM01). In de bovengrond met sporen baksteen en/of kooltjes zijn licht verhoogde gehalten met cadmium, koper, lood, zink, PAK en PCB aangetoond (MM02). Uit een indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat de bovengrond bij hergebruik mogelijk in aanmerking komt voor hergebruik als grond met de klasse altijd toepasbaar (MM01) of industrie (MM02).
  • In de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarde(n) aangetoond (MM03). Uit een indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat de ondergrond bij hergebruik mogelijk in aanmerking komt als grond met de klasse altijd toepasbaar.
  • In het grondwater afkomstig uit peilbuis 01 is een licht verhoogd gehalte met zink aangetoond.

De resultaten van onderhavig onderzoek vormen volgens het onderzoeksbureau geen bezwaar ten aanzien van de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan en het plaatsen van chalets binnen de onderzoekslocatie.

Indien bij (graaf)werkzaamheden grond vrijkomt, wordt geadviseerd deze ter plaatse her te verwerken of binnen de regels van de bodemkwaliteitskaart elders her te gebruiken. Indien dit niet mogelijk is wordt geadviseerd voor de eventuele afvoer en/of toepassing van de vrijkomende grond elders een onderzoek conform de AP04 richtlijnen (BBK) uit te laten voeren (doorlooptijd circa 3 weken).

4.4 Geluid

Door bureau De Milieuadviseur is een akoestisch onderzoek weg- en industrielawaai uitgevoerd (projectnummer 23027 d.d. 12 oktober 2023). Dit onderzoek is als bijlage 2 bij het bestemmingsplan gevoegd. De conclusie kan als volgt kort samengevat worden.

Aan de Achtkantmolen is een locatie met 5 chalets en een woonwagenstandplaats voor de doelgroep woonwagenbewoners gelegen. Deze locatie wordt uitgebreid met 4 chalets in zuidelijke richting. Twee chalets aan de oostzijde van de Achtkantmolen en twee chalets aan de westzijde van de Achtkantmolen. Door de nieuwe ontwikkeling worden chalets (geluidsgevoelige bestemmingen) gerealiseerd. Voor de realisatie van deze nieuwe chalets is akoestisch onderzoek verricht. De geluidsbelasting van de chalets wordt getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh).

Toetsing aan de Wet geluidhinder

Helmondseweg

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Helmondseweg, bedraagt 50 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe chalets wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt voldaan.

Molenakkerdreef

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Molenakkerdreef, bedraagt 30 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe chalets wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Ringbaan Oost

De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Ringbaan Oost bedraagt 48 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe chalets wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Bedrijventerrein Doolhof/Leuken-Noord

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van het bedrijventerrein Doolhof/Leuken-Noord bedraagt 55 dB (A). Bij de nieuwe chalets wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB(A) uit de Wgh wordt niet overschreden.

Verlening hogere grenswaarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Helmondseweg, het vergroten van de afstand tussen de chalets en de weg/gezoneerde bedrijventerrein of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan (uitbreiding met 4 chalets) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (wegverkeer) en 50 dB(A) (industrielawaai). Op basis van de Wgh kan de gemeente Weert een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelastingen afkomstig van de Helmondseweg en de bedrijventerrein Doolhof/Leuken-Noord. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure. De te verlenen hogere waarden zijn weergegeven in de onderstaande tabel:

Te verlenen hogere waarden in dB
Helmondseweg bedrijventerrein Doolhof/Leuken Noord1)

W01 (2 woningen)

W02 (2 woningen)

50

49

55

55

1) geluid afkomstig van het industrieterrrein is bepalend voor de te verlenen hogere waarde

Tabel: te verlenen hogere waarden

Eindconclusie Wgh

De chalets/woningen kunnen na de verlening van hogere waarden worden gerealiseerd.

4.5 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening gehouden wordt met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de desbetreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten.

De volgende bedrijventerreinen liggen nabij het plangebied:

  • Kampershoek, bedrijven categorie 3.2, ligt op een afstand van 218 m
  • Doolhof/Leuken-Noord, categorie 3.2, ligt op een afstand van 73 m

Door de omliggende bedrijventerreinen moet de omgeving van het plangebied als een gemengd gebied worden gezien, hierdoor mag de richtafstand met 1 afstandstap worden verkleind. De richtafstand voor bedrijven van categorie 3.2 is 50 m in gemengd gebied.

Op basis van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering, editie 2009” kan worden

gesteld dat bij de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en

leefklimaat.

4.6 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen be-paalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering:

  1. a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  2. b. Een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  3. c. Een project draagt "niet in betekenende mate" (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  4. d. Een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:

Minimaal 1 ontsluitingsweg
Minimaal 2 ontsluitingswegen
3%-norm 3%-norm

Aantal woningen (maximaal)

1.500

3.000

Tabel: getalsmatige grenzen regeling NIBM

De realisatie van vier woningen leidt slechts tot een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen en daarmee niet in betekenende mate tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16, lid 1, onder b.

Goed woon- en leefklimaat

Er is beoordeeld of ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat uit oogpunt van luchtkwaliteit. Ingevolge de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 25 ìg/m³ en voor PM10 40 ìg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 ìg/m³.

De achtergrondconcentraties ter plaatse bedragen volgens de kaarten van het RIVM voor fijn stof voor PM2.5 10 ìg/m3 (7 jaaroverschrijdingsdagen), voor PM10 16 ìg/m3 en voor NO2 12 ìg/m3. Er wordt dus ruimschoots voldaan aan de grenswaarden.

4.7 Externe Veiligheid

In opdracht van de gemeente Weert is door Kragten een inventarisatie uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico’s ten behoeve van de uitbreiding van een woonwagenlocatie aan de Achtkantmolen in Weert (rapport nummer WEE 163 d.d. 24 juli 2023). Het rapport is als bijlage 3 aan de toelichting toegevoegd. Het voornemen betreft een uitbreiding van 4 kavels.

Transport over het water en spoor

Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een waterweg of spoorlijn waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van transport over het water en spoor vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.

Transport over de weg

Ringbaan Oost

Op een afstand van circa 150 meter is de Ringbaan Oost gelegen. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet. Op grond van de ruimtelijke scheiding vormen het plaatsgebonden risico en PAG geen aandachtspunt voor de planvorming. Aangezien het plangebied op minder dan 200 meter van de weg is gelegen, is op basis van de vuistregels uit de HART bepaald dat het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied brandbare gassen (GF3). De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de Ringbaan Oost (BLEVE scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

A2

Het plangebied ligt op circa 1.500 meter afstand van de rijksweg A2 (wegvak L38). Deze weg is opgenomen in het Basisnet. Deze weg kent geen plaatsgebonden risico PR 10-6 maar wel een PAG. Op grond van de ruimtelijke scheiding vormt het PAG geen belemmering voor de planvorming. Aangezien het plangebied op meer dan 200 meter van de weg is gelegen, is ook de hoogte van het groepsrisico geen aandachtspunt.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van toxische gassen (GT4). De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de A2 (toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een externe veiligheidsrelevante buisleiding. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormt geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan het invloedsgebied tot aan het plangebied reikt. De risico’s als gevolg van inrichtingen vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.

Door Kragten is een verantwoording van de hoogte van het groepsrisico uitgevoerd (rapport nummer WEE 163 d.d. 24 juli 2023). De verantwoording is als bijlage 4 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. De verantwoording is voor advies aan de Veiligheidsregio voorgelegd. De Veiligheidsregio heeft op 10 augustus 2023 advies uitgebracht. Dit advies is als bijlage 5 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

Advies/conclusie

  • Neem kennis van een lichte overschrijding van de gestelde normtijd.
  • Ramen en deuren dienen goed afsluitbaar te worden uitgevoerd.
  • De mechanische ventilatie dient te zijn voorzien van een schakelaar op een gemakkelijk te bereiken plaats (bijvoorbeeld in de meterkast). Situeer daarbij de inlaat van de mechanische ventilatie van de risicozijde af. Indien het gebouw geheel is voorzien van natuurlijke ventilatie, is het advies om naar een ruimte te gaan waar ramen en deuren gesloten kunnen worden. Bij een toxisch scenario kan een toxische gaswolk het binnenmilieu van een gebouw binnendringen. Dit wordt voorkomen door het afsluiten van de mechanische ventilatie of door ramen en deuren te sluiten, waardoor personen veilig in het gebouw kunnen schuilen.
  • In de gemeentelijke risicocommunicatie dienen de beschreven scenario's (BLEVE, toxisch) te worden meegenomen.

Restrisico

De beschouwde risicobronnen kunnen in relatie tot de plannen leiden tot ongevallen met grote gevolgen voor de omgeving die voor hulpverleningsdiensten lastig beheersbaar zijn. De geadviseerde maatregelen bevorderen de zelfredzaamheid in het plangebied en kunnen de effecten van ongevallen sterk reduceren tot een omvang die beter beheers- of bestrijdbaar wordt geacht door de hulpverleningsdiensten. Hoewel het uitvoeren van de veiligheid verhogende maatregelen een positief effect zal hebben, valt daarmee niet uit te sluiten dat zich een incident voor zal doen. Het is aan het bevoegd gezag om dit risico te accepteren en in het besluit te verantwoorden binnen de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Standpunt gemeente

Uit het advies van de veiligheidsregio en de verantwoording van het groepsrisico blijkt dat de ontwikkeling te verantwoorden is voor het groepsrisico. Het advies wordt overgenomen. In de vergunningaanvraag wordt getoetst op de aspecten mechanische ventilatie en afsluitbaarheid van ramen en deuren, hetgeen verplicht is conform Bouwbesluit. In de communicatie met de toekomstige bewoners wordt gewezen op de overige adviezen.

4.8 Waterhuishouding En Watertoets

Het (huishoudelijk) afvalwater dient te worden aangesloten op de riolering. Het hemelwater moet opgevangen worden op eigen terrein. Indien het aantoonbaar niet mogelijk is kan een overleg gestart worden met de beheerder van de openbare ruimte (de gemeente) of en hoe het afval(hemel)water opgevangen kan worden in de openbare ruimte.

Via daken wordt het hemelwater van de gebouwen opgevangen en naar een (bergings-)infiltratievoorziening op eigen terrein geleid en geïnfiltreerd in de bodem. Ditzelfde geldt voor de verhardingen. Vegetatiedaken kunnen bijdragen aan de opvang van hemelwater en verlagen van het risico op hittestress. Conform richtlijnen van Waterschap Limburg dienen de nog nader te bepalen (bergings-)infiltratievoorzieningen gedimensioneerd te worden op een bui van 100 mm in 24 uur. De manier waarop het hemelwater wordt geïnfiltreerd is in dit stadium nog niet voldoende uitgewerkt om dit uitgebreid te kunnen beschrijven. De richtlijnen, zoals hierboven beschreven, dienen in elk geval in acht te worden genomen, zodat de (bergings-)infiltratievoorzieningen voldoende capaciteit hebben om de maatgevende buien op te vangen en te infiltreren in de bodem. De exacte wijze waarop het hemelwater wordt opgevangen en zal worden geïnfiltreerd, zal nader worden uitgewerkt in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen. In verband daarmee zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen waaraan dient te zijn voldaan alvorens er gebouwd mag worden (voorwaardelijke verplichting waterberging). Tevens wordt een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de gebruiksregels. Hiermee kan de instandhouding en het functioneren van de bergings- en infiltratievoorzieningen worden geborgd en moet de gebruiker van het perceel hiermee ook rekening houden bij de bebouwing en inrichting van zijn perceel. Deze regels gelden voor de percelen waar niet op een centrale voorziening wordt aangesloten.

Via de voorwaardelijke bouwregel om bij nieuw bebouwd en verhard oppervlak een

minimale waterbergingscapaciteit van <x> liter per m2 bebouwd en verhard oppervlak

aan te leggen, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die

manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Een

capaciteit van <x> liter per m2 betekent dat voor een perceel met een totaal bebouwd

oppervlak van <y> m2 moet worden voorzien in een vorm van waterberging met een

totale capaciteit van <x maal y> liter. Voor het afkoppelen, opvangen en verwerken op eigen perceel van het hemelwater (van het verharde oppervlak) kunnen alternatieven en/of combinaties ter goedkeuring voorgelegd worden zoals bijvoorbeeld een vegetatie-/retentiedak, zolang voldaan wordt aan de 100 mm/24-uurs eis.

Via de gebruiksregel om een minimale waterbergingscapaciteit van <x> liter per m2 perceeloppervlak aan te leggen, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Een capaciteit van <x> liter per m2 betekent dat voor een perceel met een totaal oppervlak van <y> m2 moet worden voorzien in een vorm van waterberging met een totale capaciteit van <x maal y> liter. De benodigde waterbergingscapaciteit kan op verschillende manieren gerealiseerd worden. Voorbeelden zijn het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin, het aanleggen van een groen dak of het plaatsen van een of meer regentonnen. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk. Bij het berekenen van het bergende volume van een grindbed moet rekening worden gehouden met het volume dat het grind zelf inneemt.

Het eventueel afwijken van de regelgeving kan alleen plaatsvinden op basis van aantoonbare feiten, een duidelijke onderbouwing aan de hand van (bodem- en

infiltratie) onderzoeken en een toelichting van de situatie. Er zijn bijvoorbeeld situaties denkbaar waarin het realiseren van de voorgeschreven hoeveelheid waterberging erg lastig is, of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de doorlatendheid van de bodem slecht is of de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) plaats waar een initiatiefnemer waterberging kan realiseren. Een initiatiefnemer kan, in dit soort gevallen, in overleg met de gemeente kijken of er een andere geschikte manier is om te zorgen dat het risico op wateroverlast niet toeneemt. De alternatieve maatregelen worden vastgelegd in een omgevingsvergunning.

De invloed op de kwaliteit van het grondwater wordt niet nadelig beïnvloed door de afvoer van hemelwater van de daken, omdat deze uitgevoerd zijn/worden met gebruikmaking van niet-uitlogende materialen, met directe infiltratie van het hemelwater in de bodem. Op deze manier wordt de kwaliteit van het grondwater ter plaatse beschermd.

Binnen het plangebied dient rekening gehouden te worden met de volgende

bronmaatregelen:

  • om hemelwater afkomstig van daken ook daadwerkelijk schoon te houden, wordt rekening gehouden met het gebruik van niet-uitloogbare materialen, zoals aangegeven in DuBo;
  • voor gladheidbestrijding ter plaatse van de wegen wordt vrijwel geen strooizout gebruikt;
  • ter plaatse van erfverhardingen mag geen gebruik gemaakt worden van chemische bestrijdingsmiddelen voor onkruidbestrijding. Verder dient er rekening mee te worden gehouden dat het wassen van auto's op straat wordt voorkomen;
  • ter voorkoming van het dichtslibben van het hemelwatersysteem wordt vuilverwijdering toegepast in de vorm van blad- en zandvangers en het, indien van toepassing, gebruik van kolken waarin zand en overig vuil wordt opgevangen.

De conclusie is dat het hemelwater volgens de 100 mm/24 uur norm primair wordt opgevangen en verwerkt op het eigen terrein. De voorkeur gaat uit naar vegetatiedaken waar voldoende hemelwater kan worden opgevangen en benut wordt voor planten op het dak en/of verdampt. Ontwerptechnisch moet rekening gehouden worden met een volume opvang van 100 mm die na maximaal 24 uur weer volledig beschikbaar is. Eventueel overtollig hemelwater wordt samen met de opvang van het verharde terrein rondom het gebouw opgevangen in een infiltratiesysteem in de bodem, primair op het eigen terrein. Het ontwerp en de werking van dit systeem moet onderbouwd worden met hydraulische berekeningen op basis van (bodem- en infiltratie) onderzoeken.

Het afvalwater daarentegen zal via een rioleringsstelsel afgevoerd worden. Hiervoor moet in overleg getreden worden met de beheerder van het rioleringsstelsel (de gemeente). De invloed op de grondwaterstand en de kwaliteit van het grondwater wordt niet nadelig beïnvloed door de afvoer van hemelwater van de daken, omdat deze uitgevoerd worden met gebruikmaking van niet-uitlogende materialen, met directe infiltratie van het hemelwater in de bodem. Op deze manier wordt het natuurlijk grondwatersysteem ter plaatse beschermd en niet aangetast qua functioneren. Uit het ontwerp, de hydraulische onderbouwing en onderzoeken moet blijken of aan de gestelde eisen voor wat betreft hemelwateropvang en bodeminfiltratie voldaan wordt en er geen nadelige effecten ontstaan voor het grondwater(systeem) en er geen risico ontstaat met betrekking tot wateroverlast.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

In de Erfgoedwet is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Erfgoedwet zijn als volgt:

  • De archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard.
  • Er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.

De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag waar het gaat om het toetsen van bestemmingsplannen op het aspect archeologie en de uit onderzoek voortkomende rapporten.

Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Woongebieden 2019' zijn er geen archeologische waarden op de locatie van voorliggend bestemmingsplan. De locatie is vrijgesteld van archeologische waarden. Op de beleidsadvieskaart is dit als zodanig vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01_0011.png"

Figuur: uitsnede archeologische beleidskaart update 2018

Op de cultuurhistorische waardenkaart is de locatie van het plangebied aangeduid als 'cultuurland'. De Helmondseweg is een weg ouder dan 1890. De Zuid-Willemsvaart is duidelijk waarneembaar op de kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPAchtkantmolen-VA01_0012.png"

Figuur: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart

Vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Natuur En Landschap

Het plangebied bestaat grotendeels uit gazon. Dit gazon wordt intensief gemaaid. Het plangebied is geen leefgebied van beschermde soorten. Het plangebied ligt buiten de Natura 2000 (afstand dichtstbij gelegen Natura 2000 gebied is 3,7 km) en het Natuurnetwerk Nederland. De voorgestane ontwikkeling geeft geen veranderingen welke van invloed kunnen zijn op deze gebieden. De Wet natuurbescherming is niet van toepassing.

Door Kragten is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd (rapport nummer WEE 163-01 d.d. 25 mei 2023). Dit onderzoek is als bijlage 6 aan de toelichting

toegevoegd. Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie-toename niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan zal geen relevante significante cumulatieve effecten veroorzaken ter plaatse van nabij gelegen Natura 2000 - gebieden. In het kader van de voortoets kunnen significante negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling evenals het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde is. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Daarin is een nieuwe procedure voor de m.e.r.-beoordeling opgenomen. Die geldt nu voor iedere activiteit die is op-genomen op de D-lijst, ongeacht of de activiteit onder of boven de drempelwaarde van de D-lijst valt. Woningbouw kan vallen onder onderdeel D (11.2): "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen."

Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van slechts vier woningen. Een dergelijk kleinschalig initiatief betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. In voorgaande paragrafen is daarnaast aangetoond dat de ontwikkeling geen significante milieu-invloed heeft op de omgeving. Als gevolg hiervan hoeft voor de ontwikkeling van de vier woningen geen milieueffectrapport te worden opgesteld en hoeft ook geen m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.

4.12 Economische Haalbaarheid

Dit bestemmingsplan is nodig om te voorzien in de woningbehoefte van de doelgroep woonwagenbewoners. De gemeente heeft een sluitende grondexploitatie van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Verder koopt een corporatie de gronden ten behoeve van de bouw van de twee sociale huurwoningen en worden de twee bouwkavels door de gemeente verkocht. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Motivatie En Afweging Belangen

5.1 Inleiding

In het voorliggende bestemmingsplan zijn de specifieke omstandigheden beschreven en de mogelijke belemmeringen onderzocht van de gevolgen van de ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de effecten van het project beschreven; hierbij komen aan de

orde:

  1. 1. ruimtelijke gevolgen en afwegingen;
  2. 2. conclusie.

5.2 Ruimtelijke Gevolgen En Afweging

Beleidsmatig past het bestemmingsplan binnen de kaders, zoals die beschreven zijn vanuit het provinciale en gemeentelijke beleid.

Het plan is nodig om in de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte van de doelgroep woonwagenbewoners, specifiek voor de locatie Achtkantmolen, te voorzien.

Ook de maatschappelijke gevolgen van het project voor de directe omgeving zijn aanvaardbaar. De gemeente Weert heeft het plan in principe positief beoordeeld.

5.3 Conclusie

De conclusie op grond van de bovenstaande overwegingen is dat aan het initiatief medewerking kan worden verleend, omdat de opzet planologisch, maatschappelijk en stedenbouwkundig verantwoord is.

Hoofdstuk 6 Juridische Opzet

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. De volgende randvoorwaarden bepalen de opzet en inrichting van het bestemmingsplan:

  1. 1. de digitale raadpleegbaarheid;
  2. 2. de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  3. 3. de standaard regels van de gemeente Weert, welke omgezet zijn naar de eisen/verplichtingen van de SVBP 2012;
  4. 4. de Woningwet van 1 juli 2023.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding ervan de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden (bouwvlak voor bouwen tot een bepaalde goothoogte en bouwhoogte). Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden.

Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig.

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In verband hiermee wordt gesproken over regels en afwijkingen.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden;
  • dubbelbestemmingen (in dit bestemmingsplan niet van toepassing);
  • bouwvlakken en bouwaanduiding 'bijgebouwen';
  • overige aanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen.

De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. Een bepaalde kleur geeft aan welke bestemming het betreft. Logisch dus dat de kleur meteen duidelijk maakt welk artikel uit de regels geraadpleegd moet worden. Dubbelbestemmingen betreffen met name een beheersregeling, dan wel aanvullend beleid op de onderliggende bestemming. In de regel gaat het hier om van toepassing zijnde zoneringen of sectoraal beleid. Het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' geeft de begrenzing aan waarbinnen gebouwen opgericht mogen worden. In het bouwvlak moet het hoofdgebouw gesitueerd worden. In geval van bouwstroken dienen hoofdgebouwen in de regel

minimaal 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gesitueerd. In voorliggend bestemmingsplan wordt hiervoor 1 m aangehouden. In de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen ondergeschikte gebouwen en bijgebouwen opgericht worden. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.

6.3 De Planregels

6.3.1 Algemeen

De regels zijn als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Allereerst zijn de inleidende regels opgenomen: de begripsbepalingen en de regels omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn in de bestemmingsregels artikelen van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke regels voor de desbetreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal planregels van een algemeen en administratief karakter, dat onontbeerlijk is voor een bestemmingsplan. Het betreft hier de anti-dubbeltelregel, algemene regels met betrekking tot bouwen, gebruik, afwijkingen, wijziging, procedure en overige regels. Tot slot zijn de regels met betrekking tot overgangsrecht en de titel opgenomen.

6.3.2 Opbouw bestemmingsregels

Bij de aanwijzing van de afzonderlijke bestemmingen is steeds dezelfde structuur gekozen, en wel de volgende:

  • bestemmingsomschrijving, om het toegelaten gebruik te verduidelijken;
  • regels voor het bouwen, onderscheiden naar bouwvlak, bouwaanduiding 'bijgebouwen' en overige zaken;
  • nadere eisen, de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen ten behoeve van het algemene belang;
  • afwijken van de bouwregels, de mogelijkheid om af te wijken van regels voor bebouwing in het bestemmingsplan;
  • specifieke gebruiksregels, onderscheiden naar gebruik van de grond en gebruik van de opstallen;
  • afwijken van de gebruiksregels, de mogelijkheid om af te wijken van bepalingen in het bestemmingsplan;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheden, de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan, qua gebruik of bouwmogelijkheden.

6.4 De Bestemmingen En Algemene Aanduidingsregels

6.4.1 De bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen.

Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming. Het beleid dient ertoe de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling in de geest van het bestemmingsplan past. Het vastgestelde beleid vormt in geval van een gewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.

6.4.2 Algemene aanduidingsregels

De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen. In voorliggend bestemmingsplan is hier de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' geregeld.

6.5 Nadere Eisen Ter Verbetering

Waar en hoe gebouwd moet worden volgt uit de basiseisen van de bestemmingsplanvoorschriften. De keuze voor een gedetailleerde planopzet (bouwvlak en bouwaanduiding 'bijbouwen' op maat afgestemd op het bouwperceel) pretendeert zorgvuldigheid van de zijde van de gemeentelijke overheid. Dit betekent echter geen vrijwaring van onvolkomenheden of niet beoogde bouwmogelijkheden.

De situering van bebouwing die nadelig werkt op algemene veiligheid of anderszins gevaar inhoudt, moet kunnen worden voorkomen. Het verschuiven met de situering binnen een afwijkingspercentage van 10 % moet van de zijde van de gemeente geëist kunnen worden vanuit een oogpunt van algemeen belang. Die mogelijkheid is verwoord tot nadere eisen in dit bestemmingsplan.

6.6 Bijlagen Bij De Regels

Er zijn geen bijlagen bij de regels opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Inleiding

De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.

Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.

Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.

Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:

  1. 1. een duidelijk geformuleerd handhavingsbeleid als toetsingskader en voldoende middelen (menskracht) om het beleid uit te voeren;
  2. 2. een duidelijke handhavingsparagraaf in het bestemmingsplan;
  3. 3. het vastleggen van de legale bestaande situatie in het bestemmingsplan;
  4. 4. duidelijke overgangsbepalingen met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken.

7.2 Uitvoering Handhavingstoezicht

Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen. Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.

Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks wordt in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot bestemmingsplannen.

Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.

7.3 Overgangsrecht

Voor het overgangsrecht is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip

van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en

omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

7.4 Voorlichting

Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.

7.5 Sanctionering

Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De Te Volgen Procedure

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  1. a. Voorbereiding:
    1. 1. Vooroverleg met instanties`
    2. 2. Watertoets
    3. 3. Inspraak voorontwerp bestemmingsplan (niet verplicht)
  2. b. Ontwerp:
    1. 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
    2. 2. Toezending aan watertoetsloket en provincie
  3. c. Vaststelling:
    1. 1. Vaststelling door de Raad
    2. 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  4. d. Beroep:
    1. 1. Beroep bij Raad van State (eventueel)
    2. 2. Reactieve aanwijzing (eventueel)
    3. 3. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan zienswijzen worden ingediend. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan melding

gemaakt. Bij beroep besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als laatste over het plan.

8.2 Kennisgeving Voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening is op 13 september 2023 in het Gemeenteblad kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Achtkantmolen'. Hierbij is aangegeven dat het bestemmingsplan betrekking heeft op de voorgenomen uitbreiding met in totaal vier chalets/woningen voor de doelgroep woonwagenbewoners van de locatie aan de Achtkantmolen. De voorgenomen uitbreiding vindt plaats tussen de bestaande bebouwing en de Helmondseweg.

8.3 Vooroverleg

Er is geen sprake van een rijks- of provinciaal belang. Er wordt aan het beleid van het Waterschap voldaan. Het voeren van vooroverleg met het Watertoetsloket is zodoende achterwege gelaten.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 3 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 4 Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 4 Verantwoording groepsrisico

Bijlage 5 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 5 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 6 Stikstofdepositie Onderzoek

Bijlage 6 Stikstofdepositie onderzoek