Hegstraat 36 - Oelemarkt 11
Bestemmingsplan - gemeente Weert
Vastgesteld op 13-11-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Hegstraat 36 - Oelemarkt 11' met identificatienummer NL.IMRO.0988.BPHegstr36Oelema11-VA01 van de gemeente Weert.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 (kleine) windturbine:
een turbine met een tiphoogte tot maximaal 15 m en een relatief klein vermogen, geschikt voor gebruik in (de buurt van) stedelijk gebied.
1.4 aan huis gebonden bedrijf:
een dienstverlenend ambachtelijk bedrijf, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning.
1.5 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis gebonden beroep worden hier eveneens begrepen consument verzorgende activiteiten (bijvoorbeeld kapper, schoonheids-specialist(e), nagelstudio, atelier). Het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning en aan maximaal 2 personen tegelijk mogen diensten worden aangeboden.
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 activiteit:
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste of tweede lid Wabo.
1.9 afhankelijke woonruimte:
een extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat afhankelijk is van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte.
1.10 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen verband houdende met het ambacht.
1.11 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) en Erfgoedwet 2016 (art. 5.10 en 5.11).
1.12 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
1.13 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.14 atelier:
werkplaats van een kunstenaar om in te werken annex galerie, zowel voor schilders, fotografen als andere kunstenaars.
1.15 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.16 bed and breakfast:
kleinschalige verblijfsrecreatie als kleinschalige toeristisch-recreatieve activiteit in de vorm van het ter beschikking stellen van maximaal 4 slaapplaatsen binnen de bestaande woning ten behoeve van overnachting voor één of enkele nachten waarbij het ontbijt voor de volgende dag inbegrepen is. Onder bed and breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.17 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen niet daaronder begrepen.
1.18 begane grond:
de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogte verschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.
1.19 besluit geluidhinder:
besluit van 20 oktober 2006 (staatsblad 532), betreffende de hogere grenswaarden bij geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones rond wegen, spoorwegen en industrieterreinen.
1.20 besluit omgevingsrecht:
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
1.21 bestaand:
- onder bestaande bebouwing wordt verstaan bebouwing welke op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning;
- onder bestaand gebruik wordt verstaan het gebruik van grond en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.22 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo, dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.25 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.26 bijgebouw:
een al dan niet aangebouwd gebouw of uitbouw, dat in bouwkundig en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en bestaat uit één bouwlaag, al dan niet voorzien van een kap, waarbij de kap niet geheel of gedeeltelijk met een plat dak afgedekt mag worden.
1.27 bijgebouwgrens:
de grens van de (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'.
1.28 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.29 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.30 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.31 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.32 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.33 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.34 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.35 cafetaria/snackbar:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken.
1.36 café:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.37 cultuur:
het geheel van manifestaties van kunst, ontspanning en vermaak.
1.38 cultuur en ontspanning:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning, waaronder podiumkunsten, musea, muziek- en dansscholen, sportieve recreatie, oefenruimten en creativiteitscentra, met daarbij behorende ondergeschikte horecavoorzieningen. De uitoefening van zelfstandige detailhandel en/of horeca of het gebruik als seksinrichting wordt hieronder niet begrepen.
1.39 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.
1.40 daghoreca
horeca die uitsluitend gedurende winkelopeningstijden is geopend en die tot hoofddoel heeft het verstrekken van kleine etenswaarden, eenvoudige maaltijden en niet- of zwak alcoholische dranken;
1.41 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.
1.42 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.43 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij een onderscheid gemaakt kan worden in:
- a. zakelijke dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, zoals administratie-, advertentie-, advocaten-, makelaars-, werkbemiddelings-, advies- en ingenieursbureaus (kantoren worden hieronder begrepen).
- b. consumentverzorgende dienstverlening: dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleend, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, reis- en uitzendbureaus.
1.44 discotheek
een horecabedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.45 erf
al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.46 evenement
een tijdelijke activiteit (in de openlucht) al dan niet in tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, vermaak, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
1.47 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.48 gemeentelijk stads- en dorpsgezicht
stads- en dorpsgezicht, zoals vastgesteld ingevolge de gemeentelijke erfgoedverordening.
1.49 groen
groenvoorzieningen die een wezenlijk onderdeel vormen van de ruimtelijke structuur met een duidelijke beeldbepalende rol.
1.50 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.51 horeca van categorie 1
horeca-activiteiten, waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals een café, bar, dancing en nachtclub. Discotheken vallen hier niet onder. Horeca van categorie 2, zoals hieronder omschreven, is hier ook toegestaan.
1.52 horeca van categorie 2:
een eetgelegenheid, een winkel gebonden c.q. een winkelondersteunend bedrijf, dat gericht is op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken, zoals een cafetaria/snackbar, een restaurant, een tearoom, lunchroom, konditorei en/of een afhaalcentrum.
1.53 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken (uitsluitend op de begane grond) en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse (uitsluitend op de begane grond) worden verstrekt en waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie (uitsluitend op de begane grond) wordt geëxploiteerd. Een bed and breakfast wordt hier tevens onder begrepen.
1.54 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.
1.55 karakteristiek:
alle rijks- en gemeentelijke monumenten, welke zijn opgenomen in Bijlage 3 bij de regels: 'Monumentenlijst'.
1.56 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de 'levende' en 'niet levende' natuur c.q. beplanting.
1.57 maaiveld:
bovenkant van het afgewerkte terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
1.58 maatschappelijke doeleinden:
maatschappelijke, sociale, educatieve, medische, culturele, levensbeschouwelijke en/of religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van overheids- en openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.59 monumenten:
alle bouwwerken conform artikel 6 Monumentenwet, alsmede gemeentelijke monumenten.
1.60 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.61 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.
1.62 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.
1.63 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.64 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.65 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.66 prostitutie:
het bedrijfsmatig -of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in:
- a. raamprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de (openbare) weg of openbaar vaarwater wordt aangeboden;
- b. bordeelprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor ingerichte of bedoelde ruimte wordt aangeboden.
1.67 reclame-uiting
reclame-uitingen zoals vastgesteld in de geldende welstandsnota.
1.68 sierhekwerk:
hekwerk dienende als erfafscheiding bestaand uit smeedwerk of spijlen.
1.69 stedenbouwkundig beeld:
ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing die wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen, inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
1.70 terras:
een buiten de besloten ruimte van een hoofdgebouw liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden verstrekt.
1.71 verbeelding:
De verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0988.BPHegstr36Oelema11-VA01.
1.72 verdieping:
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.
1.73 verkeersaantrekkende werking:
de hoeveelheid verkeer die samenhangt met de aanwezigheid van een bedrijf of voorziening.
1.74 verkoopvloeroppervlak:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.75 verstoringsoppervlakte:
oppervlakte van een bouwwerk, werk of werkzaamheid die nodig is om deze uit te voeren.
1.76 vloeroppervlak(te):
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt.
1.77 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
1.78 Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.79 water, watergang:
permanent en semi-permanent watervoerende oppervlaktewateren; verschijningsvormen zijn: riviertjes, beken, sloten, vloedsgraven, stroom- en grasbanen, fictieve of theoretische wateren (gelegen op de bodem van droogdalen of in vijvers / stilstaande wateren), regenwaterbuffers, wegwatergangen en overkluisde wateren; de taluds (het oppervlak tussen de bodem en de insteek) en eventueel onderhoudsstroken behoren ook tot het water.
1.80 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen, duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.81 wet geluidhinder:
wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, 350.
1.82 wintertuin:
een bouwwerk, ter gehele of gedeeltelijke omsluiting en gehele of gedeeltelijke afdekking van een terras, voor de gevel van een pand met een horeca-aanduiding.
1.83 woning/wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend dient voor de huisvesting van één zelfstandige huishouding.
1.84 zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw gelegen is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het desbetreffende gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 de bebouwingshoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals antennes, lichtkoepels, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren), met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.11 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de verbeelding bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.12 brutovloeroppervlak (bvo):
winkelgebruiksoppervlak inclusief buitenmuren.
2.13 winkelgebruiksoppervlak (wgo)/het bedrijfsvloeroppervlak:
binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
2.14 winkelverkoopvloeroppervlak (wvo)/verkoopvloeroppervlak (vvo):
binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor verkoopruimte inclusief etalage.
2.15 Uitzondering op de meetregels
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken, bestemmingsvlakken of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden. Voor luifels, erkers, reclame-uitingen en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,00 meter wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
Niet van toepassing.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Niet van toepassing.
3.9 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologie Zeer Hoog
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Niet van toepassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Niet van toepassing.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Niet van toepassing.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Niet van toepassing.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie zeer hoog' aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Algemene beschermingsregel
Geen bouwwerk mag worden opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk met het daarbij behorende bouwperceel hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
6.2 Overschrijding bouwgrens/bijgebouwengrens
Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de op de verbeelding aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.
6.3 Ondergronds bouwen
Ondergrondse gebouwen (zoals kelders) zijn in het bouwvlak toegestaan onder bestaande gebouwen en nieuw op te richten gebouwen tot een maximale diepte van 3,50 m.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- c. straatprostitutie.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 overige zone - gemeentelijk stads- en dorpsgezicht
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:
- d. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, inhoudsbepalingen, goothoogten, bebouwingshoogten, bouwperceelsgrensafstanden, bebouwde oppervlakten en hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 10%;
- e. het in geringe mate, doch niet meer dan 1,00 m, afwijken (ten behoeve van het bouwen, gebruik, werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) van een bestemmingsgrens, alsmede van de vorm van bouwvlakken, dan wel de ligging van rooilijnen voor zover dit noodzakelijk is om het plan (en de daaraan ten grondslag liggende intenties) in te passen in de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- f. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut en van geringe afmetingen, mits de gebouwen geen grotere oppervlakte dan 25 m² en geen grotere goothoogte dan 3,00 m hebben en mits de andere bouwwerken geen grotere bebouwingshoogte hebben dan 5,00 m, met uitzondering van antennes, lichtmasten, ontluchtingspijpen en gasdrukregel- en meetstations;
- g. voor het oprichten van antennes ten behoeve van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen voor privé-gebruik, mits deze antennes niet hoger zijn dan 15 m;
- h. voor het oprichten van vrijstaande antenne-opstelpunten, mits:
- 1. deze masten niet hoger zijn dan 40,00 m;
- 2. sitesharing (gemeenschappelijk gebruik van antennes) niet mogelijk is;
- 3. geen gebouw of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aanwezig of beschikbaar is om een niet vrijstaand antenne-opstelpunt te kunnen bouwen;
- 4. bij de locatiekeuze en uitvoering op evenredige wijze rekening is gehouden met de aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de woonfunctie niet onevenredig wordt geschaad;
- 5. zoveel mogelijk worden aangesloten bij de aanwezige hoge elementen;
- 6. op de desbetreffende percelen geen woonfunctie rust;
- 7. aanvrager door middel van een onafhankelijk rapport heeft aangetoond dat een antenne-opstelpunt onmisbaar is voor de realisering van een adequaat, dekkend netwerk.
9.2 Kleine windturbines zonnevolgsystemen, zonnepanelen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor het toestaan van kleine windturbines, zonnevolgsystemen en zonnepanelen op gebouwen en op bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a. de kleine windturbine, het zonnevolgsysteem of de zonnepanelen op bouwwerken, geen gebouwen zijnde moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd, op of direct bij de bestaande bebouwing;
- b. de tiphoogte van de kleine windturbine mag niet meer dan 1/3 hoger zijn dan het gebouw waarop of waarbij de windturbine wordt gebouwd;
- c. de bouwhoogte van zonnevolgsystemen of zonnepanelen op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 10 m bedragen;
- d. per woning mogen maximaal 3 kleine windturbines, zonnevolgsystemen of zonnepanelen op bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd;
- e. aan het aantal kleine windturbines bij of op een gebouw, geen woning zijnde of niet behorende bij een woning, wordt geen maximum gesteld;
- f. de kleine windturbine mag geen hinder opleveren voor omwonenden en geen (landschappelijke) verrommeling teweegbrengen;
- g. de aanvrager dient te onderbouwen dat geen (landschappelijke) verrommeling optreedt.
9.3 Afwijken ten behoeve van een wintertuin
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken voor het realiseren van een wintertuin, mits:
- a. de wintertuin een hoogwaardige architectonische vormgeving en een maximale transparantie heeft, waarbij het aangezicht van de achtergelegen panden in belangrijke mate onaangetast blijft;
- b. voor zover de wintertuin grenzend aan een plein wordt gerealiseerd: de relatie met het plein en de functie van het plein behouden blijft;
- c. de hoogte, diepte en dakhelling op elkaar en de omgeving worden afgestemd, waarbij het dakvlak van de wintertuin het hoogste punt moet hebben aan de gevel van het achtergelegen pand (onder verdiepingsvloer eerste verdieping);
- d. voldoende ruimte overblijft voor loop- en/of bevoorradingsstroken en hulpdiensten;
- e. bij evenemeten de doorgang gewaarborgd blijft;
- f. kabels en leidingen te allen tijde bereikbaar blijven. Hiertoe dient vooraf advies te worden ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder of diens opvolger.
9.4 Toetsing
De in het vorige lid genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 (Wettelijke) regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
11.2 Voorrangsregels
Dubbelbestemmingen hebben prioriteit ten opzichte van enkelbestemmingen. Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het beschermen en in stand houden van infrastructurele voorzieningen voorgaan boven dubbelbestemmingen gericht op bescherming van bestaande waarden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsregels
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan 'Hegstraat 36 - Oelemarkt 11' van de gemeente Weert.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
In het pand van de voormalige discotheek Carte Blanche aan de Hegstraat 36 / Oelemarkt 11 te Weert is een initiatiefnemer voornemens om twee restaurants met bijbehorende terrassen (zijde Hegstraat en zijde Oelemarkt) te realiseren. Het is daarbij de bedoeling dat de nieuwe restaurants worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. Het gebruik als restaurant is planologisch-juridisch mogelijk. Echter het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie aan de zijde van de Hegstraat is dit niet aangezien de bebouwing aan deze zijde wordt aangemerkt als een bijgebouw en niet als een hoofdgebouw. Om het creëren van deze 'voorkant' situatie mogelijk te maken moet de aanduiding 'bijgebouwen' gewijzigd worden in de aanduiding 'bouwvlak'. Binnen het bouwvlak is het namelijk mogelijk om een voorgevel van een hoofdgebouw te situeren in dan wel evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens.
De gemeente Weert heeft per brief d.d. 30 augustus 2018 aangegeven hieraan medewerking te willen verlenen onder de voorwaarde dat de mogelijkheid om ter plaatse een discotheek te exploiteren planologisch-juridisch wordt weg bestemd. Om dit planvoornemen planologisch-juridisch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen in het noordoostelijk deel van het centrum van Weert. In het oosten grenst het aan de Oelemarkt en in het westen aan de Hegstraat.
Luchtfoto waarop de Oelemarkt en de Hegstraat duidelijk te zien zijn. Het plangebied is geel omlijnd.
Uitsnede van de percelenkaart met het plangebied geel omlijnd
Het plangebied staat bekend als gemeente Weert, sectie O, perceelnummers: 2021, 2163, 2164 en 2179.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Uitsnede van het geldende bestemmingsplan met het plangebied geel omlijnd.
Conform het bestemmingsplan 'Binnenstad 2017' dat op 26 september 2018 is vastgesteld door de gemeenteraad van Weert, zijn ter plaatse de volgende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen van toepassing:
- Enkelbestemming 'Centrum'
- Enkelbestemming 'Gemengd'
- Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie zeer hoog'
- Bouwaanduiding bijgebouwen
- Bouwaanduiding karakteristiek (betreft de bebouwing aan de zijde van de Oelemarkt)
- Functieaanduiding discotheek
- Functieaanduiding horeca van categorie 1
- Gebiedsaanduiding overige zone - gemeentelijk stads- en dorpsgezicht
- Gebiedsaanduiding wetgevingzone - afwijkingsgebied detailhandel
Daarnaast is er op het gedeelte van het plangebied dat grenst aan de Oelemarkt een bouwvlak gelegen met een maatvoeringsaanduiding voor de goot- en bouwhoogte.
Om het gewenste initiatief planologisch - juridisch mogelijk te kunnen maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk omdat er momenteel niet voor het gehele plangebied een bouwvlak is opgenomen. Enkel aan de zijde van de Oelemarkt is een bouwvlak opgenomen. Om de twee restaurants mogelijk te kunnen maken is ook een bouwvlak langs de Hegstraat noodzakelijk zodat ook hier een 'voorkant' situatie mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast dient de aanduiding 'discotheek' te worden weggestemd en dient het nieuwe bouwvlak te worden voorzien van maatvoeringsaanduidingen afgestemd op de bestaande bebouwing.
1.4 Leeswijzer
In dit inleidende hoofdstuk 1 wordt de aanleiding en het doel van dit bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een ruimtelijke beschrijving van het project, waarbij wordt ingegaan op de ligging, de ontwikkeling en de structuur van het plangebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het planologische beleidskader, waarbij de aandacht uitgaat naar relevante beleidsstukken van het Rijk, de provincie en de gemeente Weert. In hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten beschreven, waaronder geluid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering. De overige sectorale aspecten als water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren komen in eveneens in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke haalbaarheid. Tot slot worden in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de juridische opzet en de te doorlopen procedure beschreven.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Omgeving Plangebied
Ligging van het plangebied (geel omlijnd) binnen het centrum van Weert
Het plangebied bevindt zich in het centrum van Weert en is momenteel volledig bebouwd. In het noorden en zuiden wordt het plangebied begrensd door omliggende bebouwing. De oostgrens wordt gevormd door de Oelemarkt welke een belangrijke uitgaansgelegenheid vormt in het centrum van Weert en de oostgrens wordt gevormd door de Hegstraat, een woonstraat in het centrum van Weert waarin zich tevens enkele voorzieningen bevinden zoals een bank, schoenenzaak, apotheek en sportzaak in de directe omgeving van het plangebied. Tot slot grenst het uiterste zuidelijk deel van het plangebied aan het Carisstraatje, dit betreft een verbindende steeg tussen de Oelemarkt en de Hegstraat.
Impressie van de Oelemarkt (links) en de Hegstraat (rechts)
De historische karakteristieke bebouwing langs de Oelemarkt bestaat voornamelijk uit 2 bouwlagen met een kap met een enkele uitzondering met 3 bouwlagen en een kap. Er is hier sprake van een sterke concentratie aan horecabedrijven. De bebouwing langs de Hegstraat heeft een totaal ander karakter. Hier is sprake van voornamelijk woningen (appartementen en eengezinswoningen) en enkele (winkel)voorzieningen. De bebouwing is moderner van opzet en uitstraling en de straat heeft in tegenstelling tot de Oelemarkt, een groener karakter door de aanwezigheid van volwassen bomen.
Impressie van de bebouwing welke aanwezig is binnen het plangebied. Links het pand Oelemarkt 11 waar voorheen Grandcafe 6001 was gevestigd. Rechts het pand aan de Hegstraat 36 waar voorheen discotheek Carte Blanche gevestigd was.
Het plangebied zelf bestaat uit het historische pand Oelemarkt 11 waar voorheen Grandcafe 6001 gevestigd was. Dit pand met een karakteristieke topgevel bestaat uit 1 bouwlagen met een kap. Aan de Hegstraat 36 bevindt zich de veel modernere bebouwing van voormalig discotheek Carte Blanche bestaande uit 1 laag met een kap.
2.2 Planvoornemen
Het planvoornemen betreft enkel het planologisch - juridisch mogelijk maken van twee separate restaurants binnen het plangebied. Vanzelfsprekend betreft dit één restaurant aan de Oelemarkt 11 en één restaurant aan de Hegstraat 36. De restaurants zijn qua gebruik reeds planologisch-juridisch toegestaan. Echter binnen het huidige bestemmingsplan is de bebouwing langs de Hegstraat niet voorzien van een bouwvlak, zodat hierdoor oriëntatie van de bouwing als voorgevel niet mogelijk is. In de nieuwe situatie is dit wel het geval zodat er ook aan de Hegstraat een 'voorkant' situatie ontstaat. Het betreft dus enkel een planologisch - juridische wijziging ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. De bestaande bebouwing blijft geheel in tact.
Het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie past in de ruimtelijke structuur ter plaatse. Aan de Hegstraat zijn namelijk reeds de nodige voorkant situaties. Zowel aan de zuidkant in de vorm van een schoenenwinkel, een apotheek en een sportzaak als aan de noordzijde in de vorm van een bank. Door het mogelijke maken van een nieuwe 'voorkant' situatie aan de Hegstraat 36 wordt hiertussen een verbinding gelegd. Deze nieuwe 'voorkant' situatie completeert de voorgevelrooilijn aan de Hegstraat.
Dit resulteert in de nu volgende impressie van de verbeelding.
Uitsnede van de verbeelding. Het gehele plangebied is hier voorzien van een bouwvlak en de hoogtes van de bestaande bebouwing zijn opgenomen
Het betreft de herbestemming van een voormalige discotheek waarbij de bebouwing aan de zijde van de Hegstraat niet meer aangemerkt wordt als bijgebouw maar als hoofdgebouw. De ontsluiting via de Hegstraat en Oelemarkt (voetgangersgebied) blijft ongewijzigd. Ook in de situatie met betrekking tot het parkeren wijzigt er niks. Hiervoor is in de directe omgeving voldoende gelegenheid.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het relevante (inter)nationale, provinciale en regionale beleid voor het plangebied weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Weert zelf.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
- de veranderende behoefte aan wonen en werken;
- de mobiliteit van personen;
- economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
- de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
- waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
- aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
- deregulering.
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard. De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen zijn:
Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland
- Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
- Efficiënt gebruik van de ondergrond.
Verbeteren bereikbaarheid: slim investeren, innoveren en instandhouden
- Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
Verborgen kwaliteit leefomgeving
- Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke, cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten.
- Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
- Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
- Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen betreft het planologisch - juridisch mogelijk maken van twee restaurants in bestaande bebouwing aan de Hegstraat 36 en de Oelemarkt 11 te Weert, waarbij de bebouwing aan de zijde van de Hegstraat aangemerkt wordt als hoofdgebouw. Hierdoor is aan deze zijde ook sprake van een 'voorkant' situatie. Het planvoornemen is dermate kleinschalig dat het de belangen van het rijksbeleid uit de SVIR niet raakt. Voor wat betreft de afweging inzake milieukwaliteit, geluidsoverlast, externe veiligheid en natuurlijke en cultuurhistorische waarden, wordt verwezen naar de onderzoeken/bureaustudies, zoals opgenomen in Hoofdstuk 4 omgevingsaspecten. Voor het plangebied geldt verder dat er geen nationale belangen in het geding zijn.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De SVIR zola beschreven in paragraaf 3.2.2 bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Betekenis voor het plangebied
Dit planvoornemen betreft weliswaar een ontwikkelingsplan, waarbij twee restaurants planologiscg - juridisch mogelijk worden gemaakt. De bebouwing aan de zijde van de Hegstraat wordt daarbij aangemerkt als hoofdgebouw. Hierdoor is aan deze zijde ook sprake van een 'voorkant' situatie. Er worden echter geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met de SVIR. Tevens voorziet het Barro niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor dit planvoornemen geen beperkingen vanuit het Barro gelden.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip ‘actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Hieronder volgt een toetsing van dit planvoornemen aan de nieuwe Ladder.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling ‘nieuw’ is, dient te worden getoetst of die ontwikkeling kan worden aangemerkt als een ‘stedelijke’ ontwikkeling. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro).
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt.
Bestaand stedelijk gebied
Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die buiten bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd, dient uitgebreid te worden gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet mogelijk is binnen bestaand stedelijk gebied. Het bestaand stedelijke gebied is in het Bro gedefinieerd als 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.’
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen betreft een kleinschalige ontwikkeling waarbij twee restaurants planologisch - juridisch mogelijk gemaakt worden binnen bestaande leegstaande bebouwing waar eerder ook horeca (discotheek) gerelateerde activiteiten hebben plaatsgevonden. Er vindt geen uitbreiding van de bebouwing plaats. De bebouwing aan de zijde van de Hegstraat wordt uitsluitend aangemerkt als hoofdgebouw, zodat hierdoor aan deze zijde ook sprake is van een 'voorkant' situatie. In dit geval is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling omdat de ontwikkeling kleinschalig is en er reeds horeca mogelijk was in de betreffende bebouwing. Het betreft het uitsluitend mogelijk maken van een 'voorkant'situatie aan de zijde van de Hegstraat voor één van beide restaurants. Daarmee is niet gezegd dat in het geheel voorbij kan worden gegaan aan de afweging waarom 'de ladder' vraagt. In het kader van de uitvoerbaarheid speelt deze afweging namelijk ook een rol. Zoals blijkt uit navolgende paragrafen blijkt is er een zorgvuldige afweging gemaakt en wordt er met dit planvoornemen leegstand tegen gegaan. Er is dus sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Bovendien is sprake van bestaand stedelijk gebied.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL)
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:
- 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Plangebied
In het POL 2014 is het plangebied gelegen binnen het bebouwd gebied. Het (bestaand) bebouwd gebied wordt onderverdeeld in 3 zones: stedelijk centrum, bedrijventerrein en overig bebouwd gebied. Het plangebied valt binnen het stedelijk centrum. Hieronder wordt verstaan de grotere binnensteden, gekenmerkt door een mix aan functies die deze gebieden een vitaal, stedelijk karakter geeft. De gebieden zijn cruciaal voor de aantrekkingskracht en uitstraling van Limburg.
De accenten liggen op de ontwikkeling van het centrum-stedelijk woonmilieu, bovenregionaal verzorgend centrum voorzieningen en detailhandel, multimodaal bereikbaar en cultuurhistorie. Beleidsmatig wordt groot belang toegekend aan de kwaliteit en vitaliteit van deze stedelijke centra. De provincie geeft bij nieuwe ontwikkelingen de voorkeur aan herbestemming van leegstaande beeldbepalende panden en monumenten.
Uitsnede POL kaart en plangebied (blauwe aanduiding)
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen betreft een kleinschalige ontwikkeling waarbij twee restaurants planologisch - juridisch mogelijk gemaakt worden binnen bestaande leegstaande bebouwing. Het planvoornemen komt daarmee ten goede aan het voorkomen van leegstand en draagt bij aan de kwaliteit en de vitaliteit van het centrum van Weert. Naast het feit dat de panden beiden leegstaan betreft het pand aan de Oelemarkt 11 tevens een beeldbepalend pand waar in dit geval een nieuwe invulling voor mogelijk wordt gemaakt.
Daarnaast beperken de planologisch-juridische aspecten zich tot het aanmerken van de bebouwing aan de zijde van de Hegstraat als hoofdgebouw, zodat hierdoor aan deze zijde ook sprake van een 'voorkant' situatie. Gezien de ondergeschikte aard van de wijziging is het provinciale beleid hierop verder niet van toepassing.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk 'Ruimte', waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden. De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk 'Ruimte' aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk 'Ruimte' is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Op basis van de omgevingsverordening maakt de locatie deel uit van onderstaande onderwerpen:
- Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 - Bebouwd gebied
- Milieubeschermingsgebieden - Boringsvrije zone Roerdalslenk III
- Normering regionale wateroverlast - Normering 1:100
- Grondwateronttrekking - Grondwateronttrekking
Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 - Bebouwd gebied
Duurzame verstedelijking zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. Het gaat daarbij om bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening , bedrijvigheid, detailhandel of horeca en de daarbij behorende openbare en of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.
Milieubescherming - Boringsvrije zone Roerdalslenk III
Voor het planvoornemen is de Boringsvrije zone Roerdalslenk III van toepassing. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 20 meter beneden het maaiveld in zone I, 30 meter in zone II of 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei en ieder voornemen in zone IV, wordt zo nodig vier weken tevoren schriftelijk gemeld aan gedeputeerde staten.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen past binnen de kaders van de verordening omdat de het een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied betreft die een bijdrage levert aan de kwaliteit en vitaliteit binnen het centrum van Weert. Daarbij is er ook sprake van duurzame verstedelijking omdat het planvoornemen ziet op een nieuwe invulling voor een leegstaand pand. Geconcludeerd wordt dat de Omgevingsverordening Limburg 2014 geen beperkingen oplegt aan de realisatie c.q. uitvoering van het planvoornemen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Weert 2025
De Structuurvisie Weert 2025 is door de gemeenteraad Weert vastgesteld op 11 december 2013. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente Weert. De visie is opgebouwd rond de thema’s:
- Prettige woongemeente voor jong en oud;
- Groenste stad met een grote toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht;
- Uitnodigend, bruisend centrum;
- Hoogwaardige bedrijvigheid, dienstverlening en innovatie.
Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei. De Structuurvisie doet uitspraken over bijvoorbeeld de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de verbetering van de winkelstructuur in het oosten van Weert. De versterking van toerisme en recreatie in de stad, de verruiming van de bestemming op enkele bedrijventerreinen en de versterking van de groenstructuur komen eveneens aan bod. Verder maakt beleid voor ontwikkelingen in het buitengebied in de vorm van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert hiervan deel uit. De Structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen, bestemmingsplannen hebben dat wel. Een uitvoeringsprogramma maakt deel uit van de structuurvisie. Tot slot maakt de Visie op het Stadshart deel uit van de structuurvisie. Speerpunten zijn het vergroten van de belevingswaarde en de ontmoetingsfunctie van het stadshart. Ontwikkelingen zoals de toenemende leegstand worden in de visie meegenomen.
In de Structuurvisie Weert 2025 maakt het plangebied onderdeel uit van de typologie 'Versterking Stadshart'.
Uitsnede Visiekaart Structuurvisie Weert 2025 en plangebied (geel omcirkeld)
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen voorziet in het planologisch - juridisch mogelijk maken van twee restaurants in de binnenstad van Weert in een leegstaand pand binnen een gebied waar reeds veel horeca is gevestigd. De bebouwing aan de zijde van de Hegstraat wordt daarbij aangemerkt als hoofdgebouw. Hierdoor is aan deze zijde ook sprake van een 'voorkant' situatie. Het betreft dus een versterking van dit gebied doordat leegstand wordt tegengegaan door het creëren van een extra 'voorkant' situatie. Er wordt hierdoor een bijdrage geleverd aan een uitnodigend en bruisend stadshart. Dit komt ten goede aan de belevingswaarde en de ontmoetingsfunctie van het stadshart. Ook het tegengaan van leegstand is een belangrijk speerpunt binnen de visie. Derhalve past het planvoornemen binnen de uitgangspunten van de visie.
3.3.2 Eerste partiële herziening van de Structuurvisie Weert 2025
De eerste partiële herziening Structuurvisie Weert 2025 (Visie op het Stadshart) is op 12 juli 2017 vastgesteld. De visie krijgt vorm in vijf ontwikkellijnen, waarbinnen meerdere opgaven gedefinieerd worden:
1. Historie als leitmotiv;
2. Verfraaiing binnenstad;
3. Klimaatbestendige en gezonde stad;
4. Functietransformatie en compact kernwinkelgebied;
5. Samenwerking bevorderen.
In de binnenstad ontstaat ruimte voor nieuwe concepten op het gebied van horeca, winkels en leisure. Actieve sturing is wenselijk om winkels te concentreren in het zogeheten ‘achtje van Weert’ (compact kernwinkelgebied). In de straten daarbuiten (de aanloopstraten) stimuleert de gemeente herbestemming van winkels naar een veelheid aan functies. Een van de weinige groeimarkten is de woningmarkt. In de woningbouwprogrammering is rekening gehouden met het toevoegen van woningen op verdiepingen en in voormalige winkel- of kantoorpanden. Nieuwbouw is voorzien in de omgeving van het kanaal.
Versterking formele en informele structuur
De formele en informele structuur van straatjes en steegjes dient gekoesterd te worden. In de formele structuur ligt de opgave met name in het verbeteren van de gevelkwaliteit, de herinvulling van bestaande leegstaande panden/ leegstandsmaskering en het verfraaien van de openbare ruimte (met groen, kunst, spel- en beweegaanleidingen). Ten aanzien van de informele structuur zijn ingrepen met name wenselijk in het Kromstraatje, de Hegstraat en de Walburgpassage. Kansen liggen hier om nieuwe, kleinschalige bebouwing toe te voegen, waarbij een win-win situatie kan ontstaat met minder meters detailhandel, versterking van de woonfunctie en een aantrekkelijke en veilige openbare ruimte.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen past binnen de eerste partiële herziening van de Structuurvisie Weert 2025. Met het planvoornemen wordt namelijk een bijdrage geleverd aan de herbestemming van een leegstaand pand en daarmee de mogelijkheid voor de realisatie van nieuwe horeca concepten door het creëren van een extra 'voorkant' situatie. De vormgeving van de gevel en de directe omgeving (indien er terrasomgeving ingericht wordt) moet daarbij bijdragen aan de verfraaiing en vergroening van de binnenstad.
3.3.3 Welstandsnota 2017
Het welstandsbeleid is in 2004 geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. De overheid grijpt met welstandstoezicht in op de individuele vrijheid van burgers en ondernemers omdat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van het individu alleen. Een bouwwerk maakt deel uit van de publieke ruimte, de voorbijganger wordt ermee geconfronteerd of hij wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving is van belang voor het welbevinden van de gebruikers. Het verhoogt ook de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Na jaren ervaring met dit welstandsbeleid is het beleid in de loop der jaren geëvalueerd. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde welstandsnota 2017.
In de welstandsnota is het welstandsbeleid geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. Er is onder meer gekeken naar authenticiteit, zeldzaamheid, beeldbepalendheid en de samenhang tussen architectuur en stedenbouw. Dit heeft geleid tot 7 herkenbare gebiedstypen. De verschillen van typering geven aanleiding tot een verschil in de wijze van welstandsbeoordeling.
Het plangebied ligt volgens de Welstandsnota in gebiedstype 'Weert centrum, de Singels met aangrenzende straten'. Met Weert centrum is bedoeld de kern met historische waarde inclusief de singels met enkele beeldondersteunende aanpalende straten. Kenmerkend voor dit gebied is het vanuit de Markt uitwaaierend stratenpatroon met de tussengelegen verbindingen, waarin de stedelijke structuur zichtbaar is in gesloten gevelwanden. Plaatselijk zijn, al dan niet met succes nieuwe doorbraken en grootschalige projecten gerealiseerd. De oorspronkelijke omwalling met grachten heeft plaats gemaakt voor de brede singels met plaatselijk statige bebouwing. Het gebied is van bovenlokaal belang, waardoor elk beleid gericht is op het verbeteren en versterken van de bestaande kwaliteiten van de binnenstad.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen voorziet in het planologisch - juridisch mogelijk maken van twee restaurants in de binnenstad van Weert in een leegstaand pand binnen een gebied waar reeds veel horeca is gevestigd. Een van deze panden is het rijksmonumentale beeldbepalende pand aan de Oelemarkt 11 dat hiermee een mogelijke nieuwe invulling krijgt. Ook het pand aan de Hegstraat 36 zal in de nieuwe situatie bijdrage aan de uitstraling van de Hegstraat. door het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie. Dit pand heeft momenteel namelijk een gesloten karakter en zal in de toekomstige situatie een open karakter krijgen met een terras. Hierdoor vindt een kwaliteitsverbetering plaats en vormt de nieuwe 'voorkant' situatie van Hegstraat 36 de verbinding tussen Hegstraat 30 en Kasteelpassage 2.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Milieubeleid wordt steeds meer ingebed in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. Deze milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.
4.2 Bodem
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de aanvraag voor een omgevingsvergunning, een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem. Bij nieuwe (bouw)ontwikkelingen/initiatieven, die mogelijk worden gemaakt door middel van een planherziening, dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Betekenis voor het plangebied
In dit geval is wel sprake van een wijziging van de bestemming c.q. het huidige gebruik. Deze is echter ondergeschikt aan het huidige gebruik. Er vindt slechts een wijziging van het type horeca plaats binnen bestaande bebouwing, waarbij de gebruiksmogelijkheden geen gevoelige functies betreffen. De restaurants worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. Hiervoor wordt voor de bebouwing aan de zijde van de Hegstraat aangemerkt wordt als hoofdgebouw waardoor aan de zijde van de Hegstraat ook sprake is van een 'voorkant' situatie. Met de beoogde herontwikkeling vinden geen bodemverstoringen plaats. Een onderzoek naar de bodemkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
4.3 Geluid
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) een akoestisch onderzoek noodzakelijk is indien de geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de zone van een weg, industrieterrein of het spoor. Aangetoond dient dan te worden dat de geluidsbelasting voldoet aan de wettelijke geluidgrenswaarde. De ontwikkelingen binnen het plangebied voegen geen geluidgevoelige objecten toe, derhalve is akoestisch onderzoek vanwege de ligging in de onderzoekszone van de Kempenweg (N564) niet noodzakelijk. Het spoor is op voldoende afstand gelegen, zodat dit geen invloed heeft op het planvoornemen.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen voorziet niet in de mogelijkheid voor de vestiging van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen. Voor de Oelemarkt geldt dat hier geen gemotoriseerd verkeer is toegestaan. Voor de Hegstraat geldt een maximum snelheid van 30 km per uur en heeft dus geen onderzoekszone. Daarnaast geldt voor de nabijgelegen Kasteelsingel/Emmasingel een maximumsnelheid van 50 km per uur en is sprake van een onderzoekszone. Aangezien er geen sprake is van de vestiging van geluidgevoelige objecten is geen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet noodzakelijk. Tevens is het plangebied niet gelegen binnen een geluidzone van een industrieterrein, spoor of vliegveld. In het kader van de Wet geluidhinder is dan ook geen onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk.
Het aspect geluid (wegverkeerslawaai) in het kader van de Wet geluidhinder vormt dan geen belemmering voor het creëren van een 'voorkant' situatie aan de Hegstraat.
4.4 Lucht
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijnstof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het Nationale samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
Betekenis voor het plangebied
Met de beoogde gebruikswijziging van de locatie worden twee restaurants gerealiseerd. Deze restaurants zijn in hun vloeroppervlakte beperkt tot de vloeroppervlakte van de bestaande bebouwing. De planologisch-juridische aanpassingen betreffen het mogelijk maken van een 'voorkant' situatie. Dit leidt niet tot extra verkeersbewegingen. Ook de vestiging van de restaurants brengt ten opzichte van de voormalige discotheek geen extra verkeersbewegingen met zich mee. Deze ontwikkeling (nieuwe 'voorkant' situatie) betreft een dusdanig kleinschalige ontwikkeling met een beperkt vloeroppervlak dat dit aan te merken is als een project dat niet in betekenende mate bijdraagt. De ontwikkeling zal geen negatieve effecten hebben op de luchtkwaliteit in de directe omgeving en vormt derhalve geen bezwaar.
4.5 Water
Algemeen
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.
Beleid waterschap Limburg
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Het plan heeft een looptijd van 2016 tot en met 2021. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen.
Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde worden gebracht en gehouden. Beschreven is voor welke thema’s het waterschap aan de lat staat, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden uitgevoerd, wie de partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
- afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
- de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
- verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen te worden voorkomen;
- grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
- een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewater is toegestaan.
Betekenis voor het plangebied
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in de toevoeging van extra verhard oppervlakte. Voor het hemelwater dat van het dak van de panden afkomstig is bestaat gezien de kleinschaligheid van de ingreep conform het waterschapsbeleid geen bergingseis. Het hemelwater zal afstromen naar het riool, zoals dit nu ook het geval is. De restaurants maken daarnaast gebruik van de bestaande afvoeren van het afvalwater. Het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie leidt niet tot wijzing in de waterhuishouding. De waterhuishoudkundige situatie blijft zodoende ongewijzigd.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
In dat kader is een inventarisatie uitgevoerd naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied die mogelijk belemmeringen kunnen opleveren voor dit planvoornemen.
Betekenis voor het plangebied
Een restaurant betreft geen milieuhindergevoelige functie. Omdat hier op bepaalde tijdstippen wel een groot aantal personen verblijven, wordt de afstand van de planlocatie tot omliggende bedrijven nader bekeken.
In de omgeving van de planlocatie zijn vanwege de ligging in het centrum van Weert een redelijk groot aantal bedrijven gelegen. Het betreffen voornamelijk horecagelegenheden, maar ook dienstverlenende bedrijven en detailhandel komt hier voor. De aangrenzende bedrijven vallen op grond van de lijst Bedrijven en milieuzonering allemaal in milieucategorie 1 met een grootste aan te houden afstand van 10 meter. Deze mag door de ligging in gemengd gebied worden verkleind naar 0 meter. Het hergebruik van de bestaande bebouwing en creëren van een nieuwe 'voorkant'situatie levert in dit kader derhalve geen belemmeringen op.
Uitgaande van VNG-brochure: 'Bedrijven en milieuzonering' kunnen de te realiseren restaurants worden gecategoriseerd onder SBI-2008: 561 (Restaurant, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.). Voor de aspecten geur en geluid gelden richtafstanden. Deze afstanden bedragen voor zowel geur als voor geluid 10 meter tot nabijgelegen woningen. Gezien de locatie is gelegen binnen een gemengd gebied, vanwege de verscheidende functies en geen sprake is van een rustige woonwijk kunnen de richtafstanden met één afstandsstap naar 0 meter worden verkleind. Aan deze richtafstand wordt automatisch voldaan. Deze restaurants vormen dan in principe ook geen belemmering voor eventueel nabij gelegen gevoelige functies.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter alsnog middels een akoestisch onderzoek (Tritium, documentkenmerk 1809/149/MVD-01, 11 april 2019) aangetoond dat voor de omliggende bestaande geluidgevoelige objecten een akoestisch goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Daarbij is aangesluiting gezocht bij het stappenplan en de bijbehorende eisen uit voornoemde VNG-brochure. De totale geluiduitstraling is bepaald ten gevolge van alle mogelijke geluidrelevante activiteiten op beide inrichtingen. Tevens is indirecte hinder vanwege het verkeer van en naar de inrichting beschouwd. Er is bepaald of er in de toekomstige situatie sprake is van een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende geluidgevoelige bestemmingen (woningen) en dus van een goede ruimtelijke ordening.
Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- De beschouwde situatie voldoet aan het BBT-principe daar er redelijkerwijs geen maatregelen te treffen zijn.
- Met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) kan worden gesteld dat voor beide restaurants ter plaatse van de bestaande omliggende woningen wordt voldaan aan de eis van 50 dB(A) etmaalwaarde behorende bij stap 2 uit de VNG-uitgave.
- Met betrekking tot de maximale geluidniveaus (LAmax) kan worden gesteld dat voor beide restaurants ter plaatse van alle bestaande omliggende woningen wordt voldaan aan de eis van 70 dB(A) etmaalwaarde behorende bij stap 2.
- Met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus wordt tevens voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit.
- Met betrekking tot indirecte hinder van het verkeer van en naar de inrichting kan worden gesteld dat aan de eis van 50 dB(A) etmaalwaarde wordt voldaan.
In onderliggend rapport zijn de geluidniveaus tijdens de representatieve bedrijfssituatie berekend, inzichtelijk gemaakt en tevens getoetst aan de gestelde geluideisen. Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat ter plaatse van de omliggende woningen na realisatie van de ontwikkeling een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor wat betreft het aspect horecalawaai zijn er derhalve geen bezwaren de bestemmingsplanwijziging door te voeren. Het planvoornemen vormt dan ook in het kader van bedrijven en milieuzonering geen bezwaar voor zijn directe omgeving.
4.7 Externe Veiligheid
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoor-wegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet', dat op 1 april 2015 in werking is getreden. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.
In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).
Risicokaart
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) is gebleken dat in of in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen (bedrijven) liggen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde risicobron betreft het lpg-tankstation aan de Graafschap Hornestraat 134. Deze inrichting ligt echter op circa 1200 meter ten oosten van het plangebied. Het plangebied ligt dan ook niet binnen de risicocontour van deze inrichting.
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen aardgastransportleidingen van de Gasunie of zijn geen andere transportroutes over weg (N275 op circa 900 meter), spoor (op circa 800 meter) of water van gevaarlijke stoffen aanwezig.
Betekenis voor het plangebied
Er is altijd een zeker risico aanwezig. Dit betekent dat er eisen zijn aan de zelfredzaamheid van aanwezigen en bestrijdbaarheid van de gevolgen bij een eventuele calamiteit. Het planvoornemen is niet bedoeld voor bijvoorbeeld het huisvesten van mensen met een beperkte zelfredzaamheid. Daarnaast neemt het aantal personen dat binnen de restaruants zal verblijven niet toe in vergelijking tot de voormalige discotheek. Het creëren van een nieuwe 'voorkant'situatie draagt hieraan niet bij. Ook zijn door de aanwezigheid van meerdere routes goede mogelijkheden voor een passende noodroutering en inrichting gericht op bestrijdbaarheid.
Gezien het feit dat het plangebied niet is gelegen binnen invloedsgebieden of risicocontouren hoeft het aspect externe veiligheid dan ook niet verder onderzocht te worden.
4.8 Flora En Fauna
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per 1 januari 2017 is deze bescherming geregeld in de Wet Natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
De dichtstbijzijnde kwetsbare gebieden zijn de IJzeren Man, de Roeventerpeel, de Altweerterheide en de Tungelerwallen. Deze bosgebieden zijn respectievelijk gelegen op ongeveer 2.7, 2.9, 3.5 en 4.5 kilometer van het plangebied. Het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied is het gebied Weerter- en Budelerbergen en Ringselven op circa 3,5 kilometer van de planlocatie. Ook hier geldt dat voor de realisatie van de restaurants met het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie, het planvoornemen gezien de ligging in het centrum van Weert voor deze gebieden geen nadelige gevolgen heeft. Een vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming is daarom niet vereist.
Soortenbescherming
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.
Zorgplicht
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
Betekenis voor het plangebied
In de huidige situatie is de bebouwing reeds geruime tijd in gebruik geweest als discotheek. De bebouwing zal met name intern verbouwd worden. Het overige gedeelte van het perceel is verhard. Gesteld kan worden dat geen sprake zal zijn van de aanwezigheid van beschermde soorten dan wel andere natuurwaarden. Een onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten op het gebied van Flora en Fauna binnen de planlocatie wordt daarom dan ook niet noodzakelijk geacht. Bij uitvoering van werkzaamheden dient wel gewerkt te worden volgens de gedragscode voor flora en fauna.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
Het plangebied is volgens de archeologische beleidskaart voor de gemeenten Nederweert en Weert gelegen in ‘gebieden van (zeer hoge) archeologische waarde’ categorie 2. Dit houdt in dat bij bodemingrepen binnen het gebied met een (zeer hoge) archeologische waarde met een oppervlak van meer dan 50 m2 en dieper dan 40 cm eventueel een archeologisch bureauonderzoek met verkennend booronderzoek noodzakelijk is.
Uitsnede Archeologische beleidskaart en plangebied (geel omcirkeld)
Betekenis voor het plangebied
Met het planvoornemen wordt het gebruik binnen bestaande bebouwing gewijzigd en vinden geen bodemingrepen plaats voor het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie. Gezien geen verstoring van de bodem plaatsvindt is een archeologisch onderzoek in dit geval niet noodzakelijk. Indien blijkt dat er ondergrondse verstoringen noodzakelijk zijn, voor (aanleg van) ondergrondse infrastructuur, kabels/leidingen, sanering of andere ondergrondse voorzieningen, dan dient dit gepaard te gaan met een archeologische begeleiding. In dat geval dient het traject zoals omschreven in het archeologiebeleid van de gemeente Weert gevolgd te worden.
De aanwezigheid van archeologische resten kan nooit geheel worden uitgesloten. Mochten in dit gebied tijdens toekomstige grondwerkzaamheden toch archeologische vondsten en/ of structuren worden aangetroffen, dan dient men dit op basis van de Erfgoedwet 2016 (artikel 5.10 en 5.11). zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en de gemeente Weert te melden.
Ten aanzien van het voorgaande stuk betreffende archeologie is gebruik gemaakt van:
- Kortlang, F.P. 2017. Nota archeologiebeleid gemeenten Weert en Nederweert. ArchAeO-rapport 0915, ArchAeO Eindhoven.
- Bruekers, A. Rapportage archeologisch onderzoek Oelemarkt 11 (1979). STABO-rapport d.d. 2017.
Cultuurhistorie
De gemeente Weert heeft in juni 2008 de nota stads- en dorpsgezichten vastgesteld, waarin het aanwijzen van een aantal voor Weert karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebieden centraal staat. Het doel daarvan is om deze gebieden te behouden, zowel voor de huidige als voor de toekomstige generaties. Weert heeft een door het Rijk aangewezen en beschermd gezicht, dat van nationaal belang worden geacht. Het betreft Budel Dorplein waarvan slechts een beperkt deel op het grondgebied van de gemeente Weert is gelegen, namelijk het water van de haven.
De bescherming van stads- en dorpsgezichten betekent niet dat er niets mag veranderen of dat er geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Met instandhouding van hun historische karakter kunnen beschermde stads- en dorpsgezichten zich zeker verder ontwikkelen. Om de ontwikkelingen in een beschermd stads- of dorpsgezicht op een juiste wijze te kunnen begeleiden, worden passende regels in het bestemmingsplan opgenomen. De procedure hiervoor staat omschreven in artikel 13 van de Monumentenverordening 2008.
Binnen in Weert aangewezen gemeentelijke stads- en dorpsgezichten zijn opdrachtgevers Tot 1 januari 2012 gebonden aan de vergunningplicht volgens artikel 14 van de Monumentenverordening 2008. Voorheen was daarbij een monumentenvergunning nodig voor ingrepen die het waardevolle aanzien kunnen aantasten (de specifieke cultuurhistorische aspecten) en daarnaast een reguliere bouwvergunning, welke vooral technische zaken op grond van het Bouwbesluit regelde. Sinds de invoering van Wabo (1 oktober 2010) zijn beide vergunningen vervangen door de omgevingsvergunning, waarbij in dit geval de uitgebreide procedure dient te worden gevolgd. Dit komt met ingang van 1 januari 2012 te vervallen. Dan geldt voor monumenten en de stads- en dorpsgezichten alleen nog het hoogste toetsingsniveau van welstand. Wel blijft het op grond van het bestemmingsplan mogelijk om nadere eisen te stellen.
In totaal zijn 12 gebieden aangewezen als beschermd gezicht. Aanwijzing van gebieden tot gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Met het aanwijzen van deze gebieden is geen limitatieve of definitieve lijst vastgesteld. Inzichten kunnen wijzigen en waardering voor andere gebieden kan ontstaan. De ruimtelijke kwaliteit is altijd dynamisch en dient met enige regelmaat opnieuw te worden geagendeerd.
De aangewezen dorpsgezichten zijn:
- Binnenstad, met uitlopers
- Fatima
- Verliefdenlaantje
- Kerkstraat met RK Eiland Keent
- Laarderschans
- Laarakker
- Hushoven
- Oudesteeg met Boshoverschans
- Dijkerakker
- Tramtracé Tuurkesweg
- Julianastraat/Kroonstraat Stramproy
- De Hei Stramproy
Het plangebied maakt onderdeel uit van het aangewezen dorpsgezicht 'Binnenstad, met uitlopers'. Daarnaast is het pand Oelemarkt 11 aangewezen als rijksmonument.
Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart en plangebied (geel omcirkeld)
De planlocatie is gelegen binnen de historische kern van Weert. De Oelemarkt is aangemerkt als weg ouder dan 1890. De bebouwing in en nabij het plangebied is veelal aangemerkt als bouwhistorsche elementen (gebouwen en gemeentelijke monumenten).
Betekenis voor het plangebied
Voor het object Oelemarkt 11 geldt dat dit is aangewezen als rijksmonument. Daarnaast is het plangebied gelegen in het beschermd stadsgezicht 'Binnenstad met uitlopers'. De ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden worden door het planvoornemen niet aangetast. De gevel en het aangezicht aan de zijde van de Oelemarkt blijft ongewijzigd. De aanwezige cultuurhistorische waarden van de gevel blijven daarmee gewaarborgd. Aan de zijde van de Hegstraat wordt een nieuwe 'voorkant' situatie gecreerd. Deze gevel heeft geen cultuurhistorische waarden. Daarnaast is er sprake van een versterking van de cultuurhistorische waarden, aangezien het planvoornemen zich richt op de bestaande bebouwing, een inpandige verbouwing, en daarmee het voorkomen van leegstand van onder andere het cultuurhistorische deel aan de zijde van de Oelemarkt.
4.10 Milieueffectrapportage
Naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof betreffende de toepassing van drempelwaarden (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08) en de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 is een nieuw Besluit milieueffectrapportage in werking getreden op 1 april 2011. Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van Uitwerking Doorsteek Centrum 39 dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarde liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit de toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(beoordelings)plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije-m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen is van dusdanige van omvang (creëren nieuwe 'voorkant' situatie) dat niet gesproken kan worden van een stedelijke ontwikkeling. Een m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
5.1 Inleiding
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
5.2 Uitgangspunten
5.2.1 Wettelijk kader
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
5.2.2 Planonderdelen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerende aangrenzende bestemmingsplan. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
5.3 Toelichting Op De Planregels
5.3.1 Inleidende regels
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen.
Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen. Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.
5.3.2 Bestemmingsregels
Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- Wijzigingsbevoegdheid;
5.4 Toelichting Op De Bestemmingen
Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.
5.4.1 Bestemming Gemengd
Het beleid binnen deze bestemming is op het volgende gericht:
- De diverse functies in de vorm van publieksgerichte dienstverlening, praktijkruimte, maatschappelijk, (niet) publieksgericht kantoor, horeca 2 (restaurant, lunchroom), en wonen zijn op de begane grond vrij uitwisselbaar. Dit draagt bij aan de noodzakelijke dynamiek van deze voorzieningen in de binnenstad. Hierdoor is het altijd mogelijk om af te stemmen op het aanwezige draagvlak.
Het bouwvlak
- Binnen de bestemming ‘Gemengd’ is een bouwvlak opgenomen waarin de volledige bestaande bebouwing is opgenomen. Hierdoor wordt het mogelijk om zowel aan de zijde van de Oelemarkt (bestaande situatie) als aan de zijde van de Hegstraat een 'voorkant' situatie te creëren. Gezien het ontbreken van fysieke ruimte binnen het bouwvlak is er geen uitbreiding van de bebouwing mogelijk.
5.4.2 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie zeer hoog
Binnen het plangebied komt volgens de archeologische waardenkaart van de gemeente een verwachtingswaarde zeer hoog voor. Voor dit gebied wordt een dubbelbestemming opgenomen.
In de regels is ter bescherming van de archeologische waarden aan de aanvrager van een omgevingsvergunning een onderzoeksverplichting opgelegd met betrekking tot de archeologische waarde van de te bebouwen gronden. Deze onderzoeksverplichting is afhankelijk van de verstoringsoppervlakte en verstoringsdiepte.
Verder is voor een aantal mogelijk bodemverstorende activiteiten een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen met een onderzoeksverplichting ten aanzien van de archeologische waarde van het terrein waarop de werken en werkzaamheden plaatsvinden. Dit is ook afhankelijk van de verstoringsoppervlakte en verstoringsdiepte.
5.5 Algemene Regels
5.5.1 Anti-dubbeltelregel
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
5.5.2 Algemene bouwregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.
5.5.3 Algemene gebruiksregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.
In de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan is een algemeen gebruiksverbod opgenomen om de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de toegekende bestemming. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
5.5.4 Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
5.5.5 Overige regels
Onder de overige regels is bepaald dat indien in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen het de regelingen betreft zoals die gelden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.
5.6 Overgangs- En Slotregels
5.6.1 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
5.6.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- 1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
- 2. het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
- 3. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.
Met het planvoornemen is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad niet verplicht is om een exploitatieplan op te stellen of dat het kostenverhaal anderszins verzekerd dient te zijn.
De kosten voor de ontwikkeling zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemers. Ook voor het overige zijn er geen gemeentelijke financiën met het project gemoeid. Als gevolg van een planologische wijziging bestaat voor belanghebbenden op basis van artikel 6.1 Wro de mogelijkheid om een verzoek tot planschade in te dienen indien zij van mening zijn door het initiatief schade te lijden die redelijkerwijs niet voor eigen rekening dient te blijven.
Ten behoeve van de noodzakelijke procedure wordt tussen de gemeente Weert en initiatiefnemers een anterieure overeenkomst gesloten.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Met het planvoornemen vindt het planologisch-juridisch mogelijk maken van een nieuwe 'voorkant' situatie aan de zijde van de Hegstraat plaats.
Met dit bestemmingsplan is aangetoond dat er met deze ontwikkelingen geen problemen te verwachten zijn en er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied.
Dit bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen. De reacties en resultaten worden te zijner tijd in de toelichting van het bestemmingsplan vermeld.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 De Te Volgen Procedure
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
- a. Voorontwerpbestemmingsplan:
- 1. Vooroverleg met instanties
- 2. Watertoets
1e ter inzage legging/inspraak (voorontwerpbestemmingsplan)
- b. Ontwerp:
2e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)
- c. Vaststelling:
- 1. Vaststelling door de Raad
3e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
- d. Reactieve aanwijzing
- e. Beroep:
- 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
- 2. Beroep bij Raad van State
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.
7.2 Kennisgeving Voorbereiding
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is d.d. 10 april 2019 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Hegstraat 36 - Oelemarkt 11 te Weert'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan het creëren van een nieuwe 'voorkant' situatie aan de Hegstraat mogelijk maakt en dat ter plaatste de mogelijkheid voor de vestiging van een discotheek verdwijnt.
7.3 Vooroverleg
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Hegstraat 36-Oelemarkt 11' wordt overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken overheidsdiensten en instanties.
7.4 Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 30 mei 2019 tot en met 10 juli 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 3 zienswijzen ingediend. Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan nogmaals ter inzage gelegd met ingang van 18 juli 2019 tot en met 28 augustus 2019 in verband met het ontbreken van de plaatsing op www.ruimtelijke plannen.nl.
Aangezien het ontwerpbestemmingsplan verder niet is gewijzigd, is de indieners van een zienswijze medegedeeld dat zij in het kader van deze hernieuwde terinzagelegging geen nieuwe zienswijze hoeven in te dienen. De reeds ingediende zienswijze zijn verder in behandeling genomen.
Verder heeft de provincie Limburg per mail d.d. 10 juli 2019 een reactie gegeven, waarin aangegeven wordt dat er geen aanleiding is om een zienswijze in te dienen.
De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt. Uit dit standpunt blijkt dat de zienswijzen geen aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is dan ook ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 13 november 2019.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten - functiemenging
Bijlage 2 Inventarisatieformulier Stads- En Dorpsgezicht
Bijlage 2 Inventarisatieformulier Stads- en Dorpsgezicht