KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie Middelhoog
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti - Dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Inleiding
2.2 Gebiedsvisie Keent & Moesel
2.3 Het Plan
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
3.4 Provinciaal Beleid
3.5 Regionaal Beleid
3.6 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
4.2 Verkeer En Parkeren
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Milieuzonering
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Waterhuishouding En Watertoets
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Natuur En Landschap
4.11 M.e.r.-beoordeling
4.12 Economische Haalbaarheid
Hoofdstuk 5 Motivatie En Afweging Belangen
5.1 Inleiding
5.2 Ruimtelijke Gevolgen En Afweging
5.3 Conclusie
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Inleiding
6.2 Verbeelding
6.3 De Planregels
6.4 De Bestemmingen, Algemene Aanduidingsregels En Aanduidingen
6.5 Nadere Eisen Ter Verbetering
6.6 Bijlagen Bij De Regels
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Inleiding
7.2 Uitvoering Handhavingstoezicht
7.3 Overgangsrecht
7.4 Voorlichting
7.5 Sanctionering
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 De Te Volgen Procedure.
8.2 Kennisgeving Voorbereiding.
8.3 Vooroverleg.
8.4 Participatie
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Quick Scan Externe Veiligheid
Bijlage 4 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 5 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 6 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 7 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.

J.W. Frisolaan

Bestemmingsplan - Gemeente Weert

Vastgesteld op 12-10-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'J.W. Frisolaan' met identificatienummer NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01 van de gemeente Weert.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis gebonden bedrijf

Een dienstverlenend ambachtelijk bedrijf, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning.

1.4 aan huis gebonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis gebonden beroep worden hier eveneens begrepen consument verzorgende activiteiten (bijvoorbeeld kapper, schoonheidsspecialist(e), nagelstudio, atelier). Het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning en aan maximaal 2 personen tegelijk mogen diensten worden aangeboden.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererfgebied

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.8 activiteit

Activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste of tweede lid Wabo.

1.9 afhankelijke woonruimte

Een extra woonruimte inpandig of in een direct aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat mantelzorg ontvangt van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte. Onder mantelzorg wordt verstaan langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.10 ambachtelijk

Het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.11 ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen verband houdende met het ambacht.

1.12 architectonische waarde

De aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.

1.13 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage

Een in de regels c.q. op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van een deel van een bouwperceel aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.15 bed & breakfast

Kleinschalige verblijfsrecreatie als kleinschalige toeristisch-recreatieve activiteit in de vorm van het ter beschikking stellen van maximaal 4 slaapplaatsen binnen de bestaande woning ten behoeve van overnachting voor één of enkele nachten waarbij het ontbijt voor de volgende dag inbegrepen is. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.16 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen niet daaronder begrepen.

1.17 bedrijfsgebouw

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.18 beeldkwalitatieve waarde

Waarde van zaken, welk van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.19 begane grond

De natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.20 besluit geluidhinder

Besluit van 20 oktober 2006 (staatsblad 532), betreffende de hogere grenswaarden bij geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones rond wegen, spoorwegen en industrieterreinen.

1.21 besluit omgevingsrecht

Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.22 bestaand

  • Onder bestaande bebouwing wordt verstaan bebouwing welke op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
  • onder bestaand gebruik wordt verstaan het gebruik van grond en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.23 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 bevoegd gezag

Bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo, dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.26 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.27 bijgebouw

Een al dan niet aangebouwd gebouw of uitbouw, dat in bouwkundig en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en bestaat uit één bouwlaag, al dan niet voorzien van een kap, waarbij de kap niet geheel of gedeeltelijk met een plat dak afgedekt mag worden.

1.28 bijgebouwgrens

De grens van de (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'.

1.29 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.30 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.31 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.32 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij

elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.33 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.34 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.35 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde

is verbonden.

1.36 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Archeologische waarden worden hieronder mede begrepen.

1.37 dagrecreatie

Recreatie waarbij geen overnachting plaatsvindt.

1.38 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.39 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij een onderscheid gemaakt kan worden in:

  1. a. zakelijke dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, zoals administratie-, advertentie-, advocaten-, makelaars-, werkbemiddelings-, advies en ingenieursbureaus (kantoren worden hieronder begrepen);
  2. b. consumentverzorgende dienstverlening: dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleend, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, reis- en uitzendbureaus.

1.40 digitale verkoop

Een winkelbedrijf dat producten of diensten via internet verkoopt en gekochte waren thuisbezorgt.

1.41 draaderfafscheiding

Een afscheiding bestaande uit draad met een maaswijdte of onderlinge afstand van minimaal 5 cm.

1.42 erf

Al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.43 erfgrens

Een grens van een erf.

1.44 evenement

Een tijdelijke activiteit (in de openlucht) al dan niet in tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, vermaak, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.45 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.46 groen

Groenvoorzieningen die een wezenlijk onderdeel vormen van de ruimtelijke structuur met een duidelijke beeldbepalende rol.

1.47 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.48 inwoning

Wonen in een deel van een woning als medegebruiker van het pand waarbij bepaalde ruimtes gemeenschappelijk worden gebruikt en geen sprake is van een zelfstandige woning.

1.49 jongeren ontmoetingsplaats (jop)

een in de openbare ruimte gelegen onderkomen ten behoeve van een ontmoetingsplek voor jongeren.

1.50 kampeermiddel

  1. a. Een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan, vouwwagen, camper, stacaravan of huifkar;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is,

een en ander voor zover de onder a. en b. genoemde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.51 kantoor

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw, waarin al dan niet ambtelijk/bestuurlijk of bedrijfsmatig activiteiten plaatsvinden van bestuurlijke, maatschappelijke, juridische, administratieve, ontwerptechnische, (sociaal) wetenschappelijke en daarmee gelijk te stellen aard.

1.52 kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.

1.53 karakteristieke beplanting

Beeldbepalende en/of waardevolle beplanting welke past bij de omgeving.

1.54 (kleine) windturbine

Een turbine met een tiphoogte tot maximaal 15 m en een relatief klein vermogen, geschikt voor gebruik in (de buurt van) stedelijk gebied.

1.55 landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.56 landschapswaarde

lijnelement, dat een groene component bezit, en die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang is vanwijge de leeftijd of om andere redenen, zoals een schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of een beeldbepalende functie voor de omgeving.

1.57 maaiveld

Bovenkant van het afgewerkte terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.58 maatschappelijke doeleinden

Maatschappelijke, sociale, educatieve, medische, culturele, levensbeschouwelijke en/of religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van overheids- en openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.59 normale onderhoudswerkzaamheden

Werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder wordt tevens verstaan het vervangen van zieke en dode bomen en/of groen en het vervangen van bomen en/of groen die als gevolg van een calamiteit onherstelbaar zijn beschadigd. Hieronder vallen niet incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.60 omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.61 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

1.62 ondergronds bouwwerk

Een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.

1.63 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.64 ondersteunende horeca

Niet-zelfstandige horeca die wordt of is gerealiseerd binnen een bestemming waarvan de functie een andere is dan horeca en waarbij de ondersteunende horeca een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die geen onevenredige afbreuk doet aan de hoofdfunctie van het gebouw.

1.65 ontsluitingssituatie

De toegankelijkheid van een object via de openbare weg.

1.66 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.67 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.68 peil

  1. a. Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen de gemiddelde kruinhoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, bij voltooiing van de bouw.

1.69 prostitutie

Het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in:

  1. a. raamprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de (openbare) weg of openbaar vaarwater wordt aangeboden;
  2. b. bordeelprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor ingerichte of bedoelde ruimte wordt aangeboden.

1.70 reclame-uiting

Reclame-uitingen zoals toegestaan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening.

1.71 recreatie

Activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.72 recreatief medegebruik

Vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbankjes en draaipoortjes, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.73 ruimtelijke kwaliteit

De kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.74 sierhekwerk

Hekwerk dienende als erfafscheiding bestaand uit smeedwerk of spijlen.

1.75 speelterrein

een terrein in de openbare ruimte voor speeldoeleinden, zoals:

  • een terrein met meerdere (grote) speeltoestellen;
  • trapveld;
  • basketveld;
  • skate- c.q. skateboardbaan.

1.76 speeltoestel

Bouwwerk c.q. inrichting in de openbare ruimte bestemd voor vermaak of ontspanning bedoeld voor kinderen om mee te spelen, zoals een schommel, glijbaan, klimrek, wipwap of zandbak.

1.77 stedenbouwkundig beeld

Ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing die wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen, inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.78 stedenbouwkundige waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied (tot uitdrukking komend de bouwmassa, hoogtematen, dakvorm en gevelopbouw).

1.79 tiphoogte

De hoogte van de windturbine wanneer één van de wieken verticaal boven de mast staat.

1.80 verbeelding

De verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01.

1.81 verdieping

Een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.

1.82 verkeersaantrekkende werking

De hoeveelheid verkeer die samenhangt met de aanwezigheid van een bedrijf of

voorziening.

1.83 voorgevel

Gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.84 voorgevelrooilijn

Een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning, alsmede zich uitstrekt ter weerszijden van die voorgevel.

1.85 Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.86 water, watergang

Permanent en semi-permanent watervoerende oppervlaktewateren; verschijningsvormen zijn: riviertjes, beken, sloten, vloedsgraven, stroom- en grasbanen, fictieve of theoretische wateren (gelegen op de bodem van droogdalen of in vijvers / stilstaande wateren), regen-waterbuffers, wegwatergangen en overkluisde wateren; de taluds (het oppervlak tussen de bodem en de insteek) en eventueel onderhoudsstroken behoren ook tot het water.

1.87 waterhuishoudkundige doeleinden

Doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang, voorzieningen voor de waterhuishouding e.d.

1.88 waterschap

Het Waterschap Limburg of diens rechtsopvolger.

1.89 waterstaat

Toestand van het oppervlakte- en grondwater.

1.90 weg

Een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen, duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.91 wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, 350.

1.92 wonen

Het wonen in een woning.

1.93 woning/wooneenheid

Een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend dient voor de huisvesting van één zelfstandige huishouding.

1.94 woningsplitsing

Het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer woningen ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.

1.95 zijerf

Gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw gelegen is.

1.96 zolder

Ruimte(n) in een gebouw die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen. Van een zolder is geen sprake indien de desbetreffende ruimte gelijkwaardig is aan de verblijfsruimten op de bouwlagen onder deze ruimte.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Meetvoorschriften

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het desbetreffende gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen

gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals

schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of

een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte, de breedte en de diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren), met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.11 het bedrijfsvloeroppervlak:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.12 uitzondering op de meetregels:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken, bestemmingsvlakken of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw en/ of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,00 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de bouwregels voor het oprichten van jongeren ontmoetingsplaatsen (jop's), mits:

  1. a. de afstand tot woningen minimaal 25,00 m bedraagt;
  2. b. het oppervlak van het te plaatsen onderkomen maximaal 25,00 m² bedraagt;
  3. c. de bouwhoogte van het te plaatsen onderkomen maximaal 3,00 m bedraagt.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Niet van toepassing.

3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

3.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Niet van toepassing.

4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

4.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepasing.

Artikel 5 Waarde - Archeologie Middelhoog

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Niet van toepassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepasing.

5.9 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti - Dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Algemene beschermingsregel

Geen bouwwerk mag worden opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk met het daarbij behorende bouwperceel hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

7.2 Overschrijding bouwgrens

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de op de verbeelding aangegeven bouwgrens c.q. bijgebouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

7.3 Ondergronds bouwen

Ondergrondse gebouwen (zoals kelders) zijn in het bouwvlak toegestaan onder bestaande gebouwen en nieuw op te richten gebouwen tot een maximale diepte van 3,50 m.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. c. straatprostitutie.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, inhoudsregels, goothoogten, bouwhoogten, bouwvlakken, bebouwde oppervlakten en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 10%;
  2. b. het in geringe mate, doch niet meer dan 1,00 m, afwijken (ten behoeve van bebouwing, gebruik, werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden) van een bestemmingsgrens, alsmede van de vorm van bouwvlakken, dan wel de ligging van rooilijnen voor zover dit noodzakelijk is om het plan (en de daaraan ten grondslag liggende intenties) in te passen in de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  3. c. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut en van geringe afmetingen, mits de gebouwen geen grotere oppervlakte dan 25 m² en geen grotere goothoogte dan 3,00 m hebben en mits de andere bouwwerken geen grotere bouwhoogte hebben dan 5,00 m, met uitzondering van antennes, lichtmasten, ontluchtingspijpen en gasdrukregel- en meetstations;
  4. d. voor het oprichten van antennes ten behoeve van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen voor privé-gebruik, mits deze antennes niet hoger zijn dan 15,00 m;
  5. e. voor het oprichten van vrijstaande antenne-opstelpunten, mits:
    1. 1. deze masten niet hoger zijn dan 40 m;
    2. 2. gemeenschappelijk gebruik van antennes (sitesharing) niet mogelijk is;
    3. 3. geen gebouw of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aanwezig of beschikbaar is om een niet vrijstaande antenne-opstelpunt te kunnen bouwen;
    4. 4. bij de locatiekeuze en uitvoering op evenredige wijze rekening is gehouden met de aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de woonfunctie niet onevenredig wordt geschaad;
    5. 5. zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de aanwezige hoge elementen;
    6. 6. op de desbetreffende percelen geen woonfunctie rust;
    7. 7. aanvrager door middel van een onafhankelijk rapport heeft aangetoond dat een antenne-opstelpunt onmisbaar is voor de realisering van een adequaat, dekkend netwerk.

9.2 Kleine windturbines, zonnevolgsystemen, zonnepanelen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor het toestaan van kleine windturbines, zonnevolgsystemen en zonnepanelen op gebouwen en op bouwwerken geen

gebouwen zijnde, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. de kleine windturbine, het zonnevolgsysteem of de zonnepanelen op bouwwerken geen gebouwen zijnde moeten binnen het bouwvlak, op of direct bij de bestaande bebouwing;
  2. b. de tiphoogte van de kleine windturbine mag niet meer dan 1/3 hoger zijn dan het gebouw waarop of waarbij de windturbine wordt gebouwd;
  3. c. de bouwhoogte van zonnevolgsystemen of zonnepanelen op bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 10 m bedragen;
  4. d. per woning mogen maximaal 3 kleine windturbines, zonnevolgsystemen of zonnepanelen op bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd;
  5. e. aan het aantal kleine windturbines bij of op een gebouw, geen woning zijnde of niet behorende bij een woning, wordt geen maximum gesteld;
  6. f. de kleine windturbine mag geen hinder opleveren voor omwonenden en geen (landschappelijke) verrommeling teweegbrengen;
  7. g. de aanvrager dient te onderbouwen dat geen (landschappelijke) verrommeling optreedt.

9.3 Toetsing

De in de vorige leden genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 (Wettelijke) regels

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.

11.2 Verkeerslawaai

Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder, dient voldaan te worden aan de aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij het bevoegd gezag voorafgaand aan of gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.

11.3 Industrielawaai

Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder, dient voldaan te worden aan de aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij het bevoegd gezag voorafgaand aan of gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.

11.4 Railverkeerslawaai

Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder, dient voldaan te worden aan de aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij het bevoegd gezag voorafgaand aan of gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.

11.5 Voorrangsregeling

Niet van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'J.W. Frisolaan'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan 'J.W. Frisolaan' heeft betrekking op nieuwbouw als uitvloeisel van de in 2021 vastgestelde Gebiedsvisie Keent & Moesel. Deze visie is in nauwe samenwerking met woningcorporatie Wonen Limburg opgesteld. Hierbij zijn de professionals in de wijk, stakeholders en de inwoners nauw betrokken geweest. In de gebiedsvisie is vastgelegd hoe de portieketagewoningen in de wijken Keent en Moesel (in totaal 656 woningen) de komende 15-20 jaar toekomstbestendig worden gemaakt. Dit gebeurt grotendeels door sloop en nieuwbouw. De visie heeft daarnaast betrekking op de openbare ruimte en op sociale en leefbaarheidsaspecten. Met de demografische ontwikkelingen wordt nadrukkelijk rekening gehouden.

Om een verhuisbeweging op gang te kunnen brengen wordt eerst nieuwbouw gerealiseerd op drie locaties in Keent & Moesel, waaronder de locatie op de hoek Johan Willem Frisolaan - Laurenburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0001.jpg"

figuur: vogelvlucht foto locatie

Voorliggend bestemmingsplan is nodig om de bouw van maximaal 36 appartementen in maximaal 5 bouwlagen juridisch-planologisch te regelen. De geldende bestemming 'Maatschappelijk' laat de ontwikkeling niet toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0002.jpg"

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan vloeit voort uit de Gebiedsvisie Keent & Moesel. Het betreft een van de 'fase 0' projecten, waar woningbouw is voorzien om schuifruimte te creëren voor fase 1, zodat een verhuisbeweging tot stand kan komen voor bewoners die als gevolg van de sloop van hun woning moeten verhuizen, in casu bewoners van de oostzijde van de Sint Jozefslaan. Daarnaast zijn de woningen nodig voor reguliere woningzoekenden, gelet op de grote druk op de woningmarkt. Onderstaand wordt eerst op de Gebiedsvisie Keent & Moesel ingegaan, voordat het plan wordt toegelicht.

2.2 Gebiedsvisie Keent & Moesel

De Gebiedsvisie Keent & Moesel is een vervolg op de Stadsdeelvisie Weert-Zuid uit 2016 en is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 februari 2021. In de Stadsdeelvisie Weert-Zuid is als onderdeel van het uitvoeringsprogramma vastgelegd om de toekomstbestendigheid van de 650 portieketagewoningen te onderzoeken. Het is vanzelfsprekend om daarbij de openbare ruimte, voorzieningen en wat leeft en speelt in de wijk samen te onderzoeken zodat er één totale visie ontstaat voor de twee wijken. In de Gebiedsvisie Keent & Moesel wordt 20 jaar vooruit gekeken. Dat betekent dat er concrete ontwikkelingen in staan die al op korte termijn kunnen plaatsvinden, maar ook dromen voor de verdere toekomst. Het beschrijft de ontwikkelingsrichting voor Keent en Moesel voor de komende 20 jaar maar is nog zeker geen vastomlijnd plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0003.jpg"

figuur: plangebied Gebiedsvisie Keent & Moesel

Gemeente Weert en Wonen Limburg streven naar gemengde wijken waarin mensen elkaar tegenkomen en dezelfde buitenruimte gebruiken. Dit is de leidraad voor de ontwikkelingen die benoemd staan in de visie:

  • Voor de portieketage woningen betekent dit dat op veel plekken wordt gedacht aan sloop en nieuwbouw of renovatie. Uitgangspunt is dat iedereen die dat wil in de wijken kan blijven wonen.
  • Er wordt geïnvesteerd in groen, speelplekken, infrastructuur, riolering, klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Gemeente en Wonen Limburg werken aan alle ontwikkelingen intensief samen met betrokken wijkorganisaties zoals zorgpartijen, Punt Welzijn, wijkraden en bewoners om laagdrempeliger toegankelijk te zijn voor wijkbewoners.

Het lopende traject richting een nieuwe maatschappelijke voorziening in Moesel is ingepast in de visie. De Gebiedsvisie Keent & Moesel helpt om de opgaven in samenhang op te pakken. Er wordt voor elke deelontwikkeling bekeken hoe deze zoveel mogelijk kan bijdragen aan het gewenste toekomstbeeld voor Keent en Moesel. De gebiedsvisie is tot stand gekomen met inbreng van bewoners, ondernemers en andere betrokkenen. Aan de hand van gesprekken en enquêtes is informatie verzameld die als basis is gebruikt voor de gebiedsvisie.

Uitgangspunten die in de visie verwoord zijn, zijn hieronder opgesomd:

  • Keent en Moesel zijn diverse wijken met een sterke identiteit en sociale betrokkenheid.
  • De bestaande groenstructuur van de wijk wordt versterkt. De verbindingen zowel intern als naar buiten toe worden verbeterd. De inrichting van de buitenruimte faciliteert beweging, ontmoeting en sociale veiligheid.
  • De wijken worden klimaat adaptief; o.a. hemelwater in de openbare ruimte dient zoveel mogelijk te infiltreren, groenstructuren met schaduw, minder verharding, meer divers groen. De wijken hebben ecologische structuren die verbonden zijn met het buitengebied.
  • De auto krijgt een minder dominante positie in de wijken, de fiets en lopen zijn de meest logische, snelste, gezondste en prettige keuze om te verplaatsen. De wijken zijn voorbereid op huidige ontwikkelingen in mobiliteitstransitie zoals plek voor deelauto's, mobiliteitshubs en kleinschalig (geautomatiseerd) openbaar vervoer.
  • De wijken hebben een diverse bevolkingssamenstelling in leeftijd, herkomst, huishoudensgrootte, inkomen en (zorg)behoefte. De woningen en voorzieningen sluiten aan bij deze diversiteit.
  • Iedere bewoner kan zijn hele leven binnen de wijk wonen door de aanwezigheid van verschillende woningtypes en voorzieningen.
  • De stedenbouwkundige- en groenstructuur bepalen mede de identiteit van de wijk. De huidige opzet wordt gerespecteerd en versterkt.
  • Keent en Moesel zijn groene wijken waar men prettig en veilig kan verblijven en bewegen.
  • De woningvoorraad in de wijken is van voldoende diversiteit en kwaliteit om de beoogde doelgroepen te kunnen huisvesten.
  • De woningen zijn toekomstbestendig m.b.t. duurzaamheid, energie en toegankelijkheid.
  • De winkels en andere voorzieningen sluiten aan bij de behoeften van de bewoners en zijn toekomstbestendig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0004.jpg"

figuur: visiekaart Gebiedsvisie Keent & Moesel

De wijken Keent en Moesel zijn heel verschillend: ze hebben ieder een eigen identiteit met verschillende sterke en zwakke punten. Dat maakt ook dat er per wijk andere aandachtspunten zijn. In de gebiedsvisie wordt het gewenste toekomstbeeld geschetst. De daadwerkelijke realisatie van deze ideeën is afhankelijk van de inzet van vele partijen: de gemeente, Wonen Limburg, bedrijven en maatschappelijke partners spelen hierin een grote rol. Maar ook bewoners dragen bij aan de ontwikkelingen in hun wijk, bijvoorbeeld door de aanpassingen die zij in hun woning doen of initiatieven die zij voor hun buurt ondernemen.

Om te bereiken dat deze ideeën in samenhang worden uitgevoerd en elkaar versterken zijn de volgende uitgangspunten gekozen voor de inrichting:

  • Voor Keent en Moesel wordt uitgegaan van ieder een eigen centrale as waaraan de belangrijkste voorzieningen zijn gelegen. De assen hebben een groen en autoluw karakter. Langs de randen worden nieuwe woningen gebouwd.
  • Om te zorgen dat men overal prettig en veilig kan komen wordt de inrichting van de bestaande wegen aangepast. Er komen voorzieningen voor fietsers en voetgangers en er wordt meer groen aangeplant.
  • In de woonbuurten worden de plantsoenen opgeknapt met meer ruimte voor spelen en ontmoeten Er worden nieuwe eengezinswoningen en appartementen toegevoegd op de locaties van de bestaande flats of op nieuwbouwlocaties.

Kenmerkend onderdeel van de gebiedsvisie zijn de twee groene assen van noord naar zuid.

  • Door het verbinden van de plantsoenen aan de Regentesselaan, Dillenburg en Johan Willem Frisolaan ontstaat een nieuw park. Het nieuwe Moeselpark verbindt het Spoorpark met het buitengebied ten zuiden van Moesel.
  • Centraal in het gebied ligt het voorzieningencentrum Oranjeplein. Het winkelcentrum heeft een divers aanbod aan winkels met een uitnodigende openbare ruimte. Het gebied is ook 's avonds prettig en veilig.
  • Een mogelijke plek voor de nieuwe maatschappelijke voorziening is de locatie van de Microhal.
  • De portieketagewoningen aan de Dillenburg en Louise de Colignystraat worden vervangen door nieuwbouw in de vorm van losse torens. Op deze wijze is het park ook vanuit de buurten zichtbaar en bereikbaar.
  • De kruising Johan Willem Frisolaan/Ringbaan Zuid wordt beter en veiliger oversteekbaar voor fietsers en voetgangers.
  • Op de hoek Laurenburg/Johan Willem Frisolaan is ruimte voor een nieuw appartementengebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0005.jpg"

figuur: as Moesel

Wegen:

  • De wijkwegen worden als prettig en verkeersveilig ervaren doordat er meer ruimte wordt gemaakt voor fietsers, voetgangers en groen. De uitvoering hiervan zal veelal gekoppeld zijn aan de de vervanging van de riolering en de afkoppeling van het schoon hemelwater.
  • De rijbanen van de Sint Jozefslaan, Beatrixlaan/Victor de Stuersstraat, Nassaulaan/Kruisstraat, Louis Regoutstraat en Johan Willem Frisolaan worden versmald en er worden fietsstroken toegevoegd. De wegen zijn groen en lommerrijk.
  • De Kerkstraat is reeds in 2020 heringericht en vormt een veilige fietsverbinding.
  • De Dillenburg wordt alleen toegankelijk voor fietsers.

Buurten:

  • De woonbuurten zijn aangenaam en veilig om te wonen met veel verschillende typen woningen voor iedereen.
  • De portieketage woningen aan de Serviliusstraat en Laurenburg worden vervangen door nieuwbouw. Er komen eengezinswoningen en enkele appartementenblokjes voor in de plaats.
  • De plantsoenen zijn het hart van de buurt, hier ontmoeten jong en oud elkaar dichtbij huis. In elke buurt wordt gezorgd voor een nieuwe speelplek met zitgelegenheid.
  • Door het planten van verschillende soorten bloeiende heesters en struiken wordt de biodiversiteit vergroot. Waar mogelijk worden plekken voor wateropvang (wadi's) aangelegd.

Fasering en programma woningbouw:

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0006.jpg" figuur: fasering woningbouw

Voor de omgeving Laurenburg en Johan Willen Frisolaan ziet het programma er als onderstaand uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0007.jpg"

figuur: globaal programma omgeving Laurenburg en Johan Willem Frisolaan

Op de locatie van voorliggend bestemmingsplan zijn appartementen voorzien.

De Gebiedsvisie Keent & Moesel is tot stand gekomen met inbreng van veel bewoners, ondernemers en andere betrokkenen. Aan de hand van (huiskamer)gesprekken met bewoners van de portieketagewoningen, een enquête die gehouden is onder de andere inwoners van Keent en Moesel, een enquête die is gehouden onder de bedrijven en gesprekken met stakeholders is veel informatie opgehaald en zijn meningen en ideeën verzameld. Voor meer informatie over de visie en het bewonersonderzoek, kijk op: www.keentmoesel.nl.

2.3 Het Plan

2.3.1 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de woonwijk Keent, op de grens met Moesel. Het gebied wordt aan de noordelijke zijde begrensd door de Zuiderstraat, aan de oostelijke zijde door de Johan Willem Frisolaan, aan de zuidzijde door de Laurenburg en aan de westzijde door de appartementen aan de Laurenburg en (bijbehorende) groene buitenruimten. Het betreft het kadastrale perceel gemeente Weert, sectie S nummer 6040 (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0008.jpg"

figuur: ligging locatie in Weert

2.3.2 Beschrijving plangebied en de omgeving

De Johan Willem Frisolaan en directe omliggende wegen maken geen deel uit van een historisch stratenpatroon. In 1950 bestond het gebied nog uit landbouwpercelen. Met de naoorlogse uitbreidingen is de Sint Jozefslaan aangelegd en begonnen met gestapelde woningbouw. Deze uitbreiding is in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw doorgezet in oostelijke richting. De ringbaan is aangelegd en deze vormde aan de zuidzijde van de stad de begrenzing tussen het buitengebied en het stedelijk gebied. In deze periode hebben forse woninguitbreidingen plaatsgevonden, veelal portieketagewoningen zonder lift en grondgebonden rijenwoningen. Later zijn buurten met 2^1 kap woningen en vrijstaande woningen gebouwd. In de figuur hieronder wordt dit visualiseert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0009.jpg"

figuur: ontwikkeling woonwijken Keent & Moesel op topografische kaarten

De omgeving Johan Willem Frisolaan kenmerkt zich aldus door een woongebied met bijbehorende voorzieningenstructuur (zoals winkels en scholen), groen en wegen. Op de locatie zelf zijn een trapveldje en een jongerenontmoetingsplaats (JOP) aanwezig. In Keent wordt een Cruyff Court aangelegd aan de zuidzijde van de Serviliusstraat. Op deze locatie is eveneens een JOP aanwezig. Aan de keuze voor de locatie van het Cruyff Court is een uitgebreide locatiestudie aan vooraf gegaan, waarbij onder meer de inwoners van Moesel en Keent en Punt Welzijn betrokken bij zijn geweest.

Het Cruyff Court aan de JOP locatie Serviliusstraat, komt te liggen op het huidige (versleten) trapveldje. Op het Cruyff Court worden activiteiten voor jongeren georganiseerd. Het functioneert daarmee als volwaardig alternatief voor jongeren. Voor de kleinere jeugd wordt het aangrenzende grasveld tussen de appartementen aan de Laurenburg en de achtertuinen van de woningen aan de Zuiderstraat ingericht als alternatief trapveldje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0010.jpg"

figuur: luchtfoto plangebied

2.3.3 Het plan

Het plan voorziet in een complex met 36 appartementen in 5 bouwlagen, met bijbehorende bergingen, parkeer- en groenvoorzieningen. Het betreft levensloopbestendige sociale huurwoningen. De hoogte van het complex wordt maximaal 17 meter.

De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:

  • Er wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de gebiedsvisie.
  • Het gebouw wordt een landmark voor Keent-Moesel.
  • Het betreft een zichtlocatie.
  • Er is sprake van een evenwichtige ontsluiting.
  • Er wordt aangesloten op de stedenbouwkundige structuur van Keent.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0011.jpg"

figuur: stedenbouwkundige principes locatie

Er wordt aangesloten bij de rooilijnen van de bestaande structuur. De locatie ligt op de hoek van de doorgaande Ringbaan Zuid en de ontsluitingsweg Johan Willem Frisolaan en is daarmee een zichtlocatie, waar een landmark het begin en het einde van de wijk markeert. De ontsluiting van het parkeerterrein vindt plaats via de Laurenburg. De locatie krijgt een groene omranding. De ontwikkeling draagt bij aan een versterking van de groene verbinding tussen stad en land, zowel in gebouw als in buitenruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0012.jpg"

figuur: stedenbouwkundig plan

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0013.jpg"

figuur: impressie massa noordoostelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0014.jpg"

figuur: impressie massa in noordwestelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0015.jpg"

figuur: impressie vanaf Ringbaan Zuid

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Voor een beoordeling van het plan is het noodzakelijk in te gaan op de beleidskaders van de verschillende overheden. Hierbij wordt gedoeld op het rijksbeleid, het provinciale beleid (Provinciale Omgevingsvisie), regionaal beleid en het gemeentelijk beleid met

onder andere het geldende bestemmingsplan.

3.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI): 1 visie voor het omgevingsbeleid van Nederland. De nieuwe Omgevingswet zou op 1 juli 2021 in werking treden. De ingangsdatum

is echter vooralsnog uitgesteld naar 1 januari 2023. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de

Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is vastgesteld op 11 september 2020.

Opgaven voor de toekomst

In Nederland wonen we met ruim 17 miljoen mensen op een kleine oppervlakte. Het rijk wil graag dat ons land over 30 jaar nog steeds prettig, veilig en gezond is om in te wonen, werken en leven. Daarom is het belangrijk om nu al na te denken hoe we op een goede manier plaats geven aan woningbouw, energietransitie, bereikbaarheid, klimaatverandering en circulaire economie. Deze maatschappelijke opgaven zijn groot en vaak met elkaar verweven. Ze vragen om goede keuzes. Hoe die keuzes gemaakt worden bepaalt hoe Nederland er in toekomst uitziet.

In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  1. 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. sterke en gezonde steden en regio’s;
  4. 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

1. Ruimte voor klimaat en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten. De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. We plaatsen bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering

De NOVI bevat ook een opmaat naar een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. De Uitvoeringsagenda wordt richting de definitieve NOVI verder uitgewerkt. Daarbij worden de kansen en risico's uit de planMER betrokken.

De bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces. Het rijk gebruikt daarvoor een goede NOVI-monitor.

Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. De NOVI-aanpak is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden.

Medeoverheden, burgers en bedrijven, zijn niet juridisch aan de visie in de NOVI

gebonden. Om de opgaven als overheden samen aan te pakken wordt op basis van

de vastgestelde NOVI toegewerkt naar samenwerkingsafspraken.

Het is belangrijk dat de omgevingsvisies van rijk, provincies en gemeenten waar nodig en mogelijk op elkaar aansluiten. Daarvoor moeten de bestaande Gebiedsagenda's worden uitgebouwd tot bredere Omgevingsagenda's. Die omvatten de volle breedte van het omgevingsbeleid en kunnen zich ontwikkelen tot de kern van een werkend stelsel van omgevingsbeleid. Deze Omgevingsagenda's worden met alle landsdelen gemaakt, in samenwerking tussen de overheden.

De samenloop van verschillende nationale belangen en de omvang van de opgaven maken het in sommige gebieden tot een grote uitdaging om tot passende oplossingen te komen. Er is daarvoor in deze gebieden extra inzet van rijk en regio nodig, omdat het binnen de bestaande kaders onvoldoende lukt om tot resultaat te komen. Daarom zullen er NOVI-gebieden worden benoemd.

Open proces

De NOVI is tot stand gekomen in samenspraak met verantwoordelijke ministeries, gemeenten, provincies en waterschappen. Tevens is input gebruikt van adviesraden, kennisinstellingen, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. De dialoog met en tussen alle betrokkenen stopt niet met het verschijnen van de NOVI. Het blijft een open proces, waarvan participatie een wezenlijk onderdeel uitmaakt.

Voorliggend bestemmingsplan speelt in op het thema 'sterke en gezonde steden en regio's' uit de NOVI.

3.3 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte'. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. In voorliggend plan is sprake van ontwikkeling van een woongebied met bijbehorende infrastructuur en (groen-)voorzieningen.

Karakter stedelijke ontwikkeling

Alvorens te toetsen aan de Ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Uit jurisprudentie ten aanzien van sec woningen blijkt dat een aantal van om en nabij de 10 woningen niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan maakt 36 woningen (appartementen) mogelijk. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de ruimtelijke uitstraling is er sprake van een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen, in relatie tot de Ladder.

Planvoorraad en overige initiatieven

Op grond van de ladder dient getoetst te worden of sprake is van een (regionale) behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Het beleid ten aanzien van de regionale woningbouwbehoefte is opgenomen in de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022

tot en met 2025'. Op 15 juni 2022 heeft de gemeenteraad van Weert de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025' vastgesteld. In deze visie zijn door de samenwerkende gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert afspraken gemaakt voor de periode 2022 tot en met 2025, met een doorkijk naar de verwachte behoefte tot de top van het aantal huishoudens. In de structuurvisie is voorzienbaarheid gecreëerd inzake het terugdringen van planvoorraad die niet benut wordt of kan worden. Daarnaast ligt de focus op de realisatie van de (ver)bouwopgave en de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.

Uit de discrepantie analyse blijkt dat er met name behoefte is aan appartementen (met lift), grondgebonden levensloopbestendige woningen en bouwkavels. De behoefte bevindt zich zowel in het koop- als (sociale) huursegment. Afspraken over het terugdringen van planvoorraad zijn losgelaten, mede als gevolg van provinciaal beleid en de druk op de woningmarkt. Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven is de voorliggende ontwikkeling nodig om schuifruimte te creëren zodat een verhuisbeweging tot stand kan komen en woningen in fase 1 van de Gebiedsvisie Keent & Moesel herontwikkeld kunnen worden. Er worden dus eerst nieuwe sociale huurwoningen gebouwd, voordat met de sloop van sociale huurwoningen kan worden gestart. Voorliggende ontwikkeling is een van de drie 'fase 0' locaties, waar nieuwbouw plaats vindt. Daarnaast is de druk op de woningmarkt groot, met de voorgenomen planontwikkeling kan de reguliere markt eveneens (deels) worden bediend.

In algemene zin kan daarnaast het volgende aangegeven worden. In de periode 2018 tot en met 2021 zijn plannen voor 432 woningen geschrapt. De planvoorraad per 1-1-2022 bestaat uit 1.745 woningen. Autonoom groeit Weert nog met 1.216 huishoudens vanaf 1-1-2022 tot en met de top van het aantal huishoudens in 2038 (prognose Etil 2021). De planvoorraad is 44% groter dan de behoefte. Deze ambitie is nodig om de grote druk op de woningmarkt het hoofd te kunnen bieden, plannen vertragen of gaan niet door en keer op keer vallen prognoses hoger uit.

Kwalitatieve onderbouwing

Het planvoornemen voorziet in 36 levensloopbestendige sociale huurwoningen. Aan dit woningtype is een grote behoefte. Er wordt ingespeeld op de toename van het aantal 1- en 2-persoons huishoudens en op de uitkomsten van het woningbehoefteonderzoek uit 2018, waaruit blijkt dat er een grote behoefte is aan levensloopbestendige woningen, waaronder gestapeld, in de sociale huursector. De woningen zijn in eerste instantie nodig om een verhuisbeweging tot stand te brengen. Echter Wonen Limburg heeft de wens om nog ongeveer 600 sociale huurwoningen toe te voegen in Weert. Hiervoor zijn nog onvoldoende locaties voorhanden, aanvullende locaties dienen nog gevonden te worden. Voorliggend bestemmingsplan is niet alleen nodig om schuifruimte te creëren voor de huishoudens in de te slopen woningen, maar is eveneens nodig om het aandeel sociale huurwoningen in de woningbouwplannen te vergroten.

Kwantitatieve onderbouwing

De woningen worden mede gerealiseerd ter vervanging van woningen die gesloopt worden. In de huidige planvoorraad voor woningen zijn onvoldoende sociale huurwoningen opgenomen en er kan onvoldoende omvorming plaatsvinden van bestaande plannen naar sociale huurwoningen. Wonen Limburg heeft de ambitie om nog ongeveer 600 sociale huurwoningen in Weert toe te voegen. De plannen zijn zodoende ook voor de langere termijn nodig.

Geconcludeerd wordt dat met het planvoornemen wordt voorzien in de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte en dat wordt voldaan aan de toetsingscriteria van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4 Provinciaal Beleid

3.4.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Met de komst en invoering van de Omgevingswet dient elke provincie over haar eigen provinciale omgevingsvisie te beschikken. In de periode 7 september 2020 tot en met 18 oktober 2020 heeft de Provinciale Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVI) ter

inzage gelegen. De POVI is een lange termijnvisie, met als doelstelling invulling te geven hoe de provincie Limburg in de periode 2030-2050 op een integrale en

toekomstbestendige manier kan door ontwikkelen. De POVI is vastgesteld op 1 oktober 2021.

De omgevingsvisie is dynamisch en flexibel, aangezien dit mogelijkheden biedt om het document te actualiseren met het oog op toekomstige veranderingen. Daarnaast is een omgevingsverordening uitgewerkt om het beleid juridisch te verankeren. De

inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingsverordening is gelijk aan de

inwerkingtreding van de Omgevingswet: naar verwachting 1 januari 2023 (datum is nog niet definitief).

Hoofdopgaven

In de POVI zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:

  • Het creëren van een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige omgeving, zowel in het landelijk als in het bebouwde gebied.
  • Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie).
  • Klimaatadaptatie en energietransitie.

Deze opgaven, die Limburg-breed spelen, dienen met inachtneming van de specifieke eigenschappen die Limburg bezit op een integrale en toekomstbestendige manier te worden geïmplementeerd. Participatie tussen de overheid, de markt en de inwoners van Limburg is hierbij een belangrijk uitgangspunt. In de POVI wordt daarnaast een toekomstbeeld van 2030-2050 geschetst.

Inhoud

De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen:

  • Een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de provinciale ambities en opgaven voor de diverse thema’s.
  • Een gebiedsgericht deel waarin de thema’s op hoofdlijnen verbonden worden op regionale schaal voor de drie regio’s Noord-, Midden- en Zuid-Limburg.

Wonen en leefomgeving

De POVI houdt vast aan een dynamisch en flexibel woonbeleid, de woonbehoeften van de Limburger zijn daarbij leidend. Verder liggen hierin ook mogelijkheden bij te dragen aan klimaat-, energie-, en duurzaamheidsdoelstellingen. Vanuit de wetgeving is de rol van de provincie op dit terrein beperkt. Daarom opereert de provincie, met betrekking tot dit thema, vanuit een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol. De POVI is hierbij een op hoofdlijnen richtinggevend kader. Aangezien de toekomst onderhevig zal zijn aan veranderingen, en elke specifieke regio voor een andere aanpak vraagt zijn meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk.

Op het gebied van wonen wordt er specifiek gekeken naar welke behoeften er zijn. De grootste opgave op korte- en middellange termijn zit in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet courante bestaande woningvoorraad. Uitgangspunten zijn dat deze woningen in eerste instantie levensloopbestendig dienen te worden gemaakt, en daarna ook verduurzaamd. Getalsmatig zijn er voldoende woningen, kwalitatief gezien zijn dit echter niet overal de juiste woningen en de juiste plannen. Met name in de ‘middenhuur’ en sociale huur is er een steeds diverser wordende groep mensen aangewezen op nieuwe woon(zorg)concepten. Verder is er ook speciale aandacht voor de betaalbaarheid van woningen, aangezien kansen voor sommige doelgroepen afnemen door de stijgende prijzen. Een belangrijk instrument om de kwaliteit van het bebouwde gebied op orde te maken is de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierdoor wordt de ruimte in bebouwd gebied optimaal benut. Uitgangspunt hierbij is dat leegstaand vastgoed wordt hergebruikt en herbestemd wordt. Wonen is in principe alleen toegestaan in daarvoor bestemde woongebieden, hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van een flexibele schil.

Woonkwaliteit is niet alleen afhankelijk van de woning zelf. Omstandigheden die hier ook op van toepassing zijn, zijn bijvoorbeeld sociaaleconomische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving. De aandacht ligt bij het ontwikkelen van gemengde wijken, die bij kunnen dragen aan een sterk sociaal weefsel en verkleinen op die manier kloven in de samenleving. Ook belangrijk zijn natuur- en klimatologische eigenschappen van een woongebied. Groen, schone lucht, het tegengaan van hittestress en voorzieningen om wateroverlast (zowel overstromingen als droogtes) tegen te gaan dragen daarmee bij aan de omgevings- en woonkwaliteit.

3.4.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Bij het Provinciaal Omgevingsplan Limburg uit 2014 (hierna POL2014) hoort de Omgevingsverordening Limburg 2014. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. Deze bestuursafspraken zijn op de schaal van Midden-Limburg gemaakt. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedelijking is in paragraaf 3.3 opgenomen. Op grond van artikel 2.2.2 sub 2 van de Verordening dient bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de mogelijkheid van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. Voorliggend plan ziet op de realisatie van 36

appartementen in het stedelijk gebied om invulling te geven aan de bestaande woningbehoefte. Het realiseren van deze functie in leegstaande monumentale of beeldbepalende panden binnen de wijken Keent & Moesel behoort redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden.

Artikel 2.4.2 lid 2 van de verordening stelt dat 'een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg'. Genoemde structuurvisie is inmiddels ingetrokken en door de samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg tweemaal geactualiseerd. De eerste actualisatie kan worden aangehaald als 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot

en met 2021'. Voor de tweede actualisatie als 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025' loopt de vaststellingsprocedure door de 7 Midden-Limburgse gemeenten. De toets aan de Structuurvisie Wonen is opgenomen in 3.5.1.

Het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk. Met de woningbouwontwikkeling wordt niet voorzien in een boorput, bodemenergiesysteem of enige andere wijze de grond geroerd dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Er zijn derhalve voor het planvoornemen geen belemmeringen.

Voor het planvoornemen gelden vanuit de Omgevingsverordening verder geen specifieke regels.

3.4.3 Ontwerp wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 en Omgevingsverordening Limburg 2021

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0016.png"

figuur: uitsnede zonering Omgevingsverordening Limburg 2021

Op voorliggende ontwikkeling is artikel 2.4.2 van de ontwerp wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 van toepassing. Het betreft planologisch nieuwe planvoorraad wonen. De verordening schrijft voor dat de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

  • rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene c zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  • sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
  • over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid-Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
  • het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;
  • realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

In reactie hierop wordt het volgende aangegeven.

  • De ontwikkeling vindt plaats op een binnenstedelijke locatie en is een uitvloeisel van een grootschalige stadsvernieuwingsopgave in de wijken Keent & Moesel. Met deze opgave wordt (op termijn) incourante woningvoorraad, zijnde vroeg naoorlogse portieketagewoningen zonder lift, vervangen door een toekomstbestendige woningvoorraad, zowel energetisch, technisch alsook wat betreft de toegankelijkheid.
  • Binnen de regio Midden-Limburg is in 2018 een regionaal woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat er met name behoefte is aan levensloopbestendige woningen, zowel grondgebonden als gestapeld en zowel koop en (sociale) huur. Uit het onderzoek blijkt ook dat er uitval gaat ontstaan in portieketagewoningen zonder lift in de sociale huursector. Voorliggend initiatief ziet op de realisatie van 36 sociale huurwoningen en is nodig om een verhuisbeweging tot stand te brengen zodat de grootschalige sloop-nieuwbouwopgave in Keent & Moesel opgestart kan worden.
  • Het plan is in oktober 2020 afgestemd binnen de regio en op advies van de regio in 2020 aan de planvoorraad toegevoegd en in de Plancapaciteitsmonitor (PCM) van 2020 voor het eerst opgenomen met 38 woningen. Het gaat in voorliggend plan om 36 woningen. De -2 wordt verwerkt in de PCM van 2022.
  • De ontwikkeling wordt via de systematiek van de PCM gemonitord.
  • Het voornemen is direct na inwerkingtreding van het bestemmingsplan de omgevingsvergunning aan te vragen, zodat de start bouw in 2023 plaats kan vinden, zulks onder voorbehoud van juridische procedures.

Mede gelet op de regionale en gemeentelijke beleidskaders past het onderhavige initiatief binnen het provinciale beleid.

3.5 Regionaal Beleid

3.5.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025

De ontwerp Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025 (hierna Structuurvisie Wonen 2022) is op 30 november 2021 door de colleges van de 7 Midden-Limburgse gemeenten vastgesteld, is op 8 december 2021 bekend gemaakt in

het Gemeenteblad en heeft vanaf 9 december 2021 tot en met 19 januari 2022 ter

inzage gelegen. Vaststelling in alle gemeenten in Midden-Limburg is voorzien in het 2e-3e kwartaal 2022.

In de Structuurvisie Wonen 2022 is een terugblik van de regio opgenomen, waarin wordt ingegaan op de daadwerkelijke ontwikkelingen in de periode 2018 tot en met

2021. Daarnaast wordt ingegaan op de koers voor 2022 en verder, op de kwantitatieve en kwalitatieve kaders, op instrumenten voor regie en op een uitvoeringsparagraaf.

Wonen is een actueel thema. Het is de uitdaging de komende jaren voldoende

woningen en de juiste woningen op de juiste plaats toe te voegen. Er zijn regionale verschillen. Het aantal huishoudens in de regio is in de periode 2018 tot en met 2020 met 2,1% (2.223) toegenomen. Alle Midden-Limburgse gemeenten laten (nog) een groei zien. In enkele gemeenten vlakt de groei langzaam af en nadert de top van het aantal huishoudens. Het is zaak de ambities van de regio de komende periode wederom waar te maken. Verder worden geen afspraken gemaakt over het terugdringen van de planvoorraad, gelet op de omstandigheden.

De ambitie voor het aantal woningbouwrealisaties in de planperiode 2022 tot en met 2025 is aangegeven binnen bandbreedtes. Het is een combinatie van de verwachte behoefte (prognose Etil 2021) en een aanvullende lokale ambitie. Deze is gebaseerd op (nieuwe) plannen en initiatieven waarvan de verwachting is dat ze voor eind 2025 netto gerealiseerd kunnen worden.

afspraak 1: aan te houden groei van 2021 tot top huishoudens (Etil 2021) top in jaar (Etil 2021) afspraak 2: aan te houden
groei van 2021 tot en met 2025
(Etil 2021)
ambitie jaarlijks te realiseren aantal woningen
2021 tot en met 2025
planvoor- raad 1-1-2022
Echt-Susteren 339 2029 295 100-125 624
Leudal 870 2032 603 125-150 435
Maasgouw 168 2026 168 75-100 504
Nederweert 453 2036 265 75-100 525
Roerdalen 68 2025 67 75-100 486
Roermond 3.244 2043 1.432 325-350 2.588
Weert 1.236 2038 628 200-225 1.745
Midden-Limburg 5.387 2034 3.459 975-1.150 6.907

figuur: tabel aan te houden groei/kwantitatieve ambitie

De regio zet zich in om de hoge bouwproductie van de afgelopen jaren door te zetten.

In de periode 2018 tot en met 2021 zijn in de regio gemiddeld 880 woningen per jaar opgeleverd. In de bovenstaande tabel wordt duidelijk dat de regio ambitieuzer inzet. Voor de periode 2022 tot en met 2025 wordt gekoerst op een gemiddelde jaarlijkse realisatie van 975-1.150 woningen.

3.6 Gemeentelijk Beleid

3.6.1 Structuurvisie Weert 2025

De Structuurvisie Weert 2025 is vastgesteld op 11 december 2013. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn

(op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele

grondgebied van de gemeente. De visie is opgebouwd rond de thema's:

  1. 1. Prettige woongemeente voor jong en oud
  2. 2. Groenste stad met een grote toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht
  3. 3. Uitnodigend, bruisend centrum
  4. 4. Hoogwaardige bedrijvigheid, dienstverlening en innovatie

Grote lijn Structuurvisie Weert 2025

Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei. De Structuurvisie doet uitspraken over bijvoorbeeld de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de verbetering van de winkelstructuur in het oosten van Weert, welke inmiddels is gerealiseerd. De versterking van toerisme en recreatie in de stad, de verruiming van de bestemming op enkele bedrijventerreinen en de versterking van de groenstructuur komen eveneens aan bod. Verder maakt beleid voor ontwikkelingen in het buitengebied in de vorm van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert hiervan deel uit.

De Structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen, bestemmingsplannen hebben dat wel. Een uitvoeringsprogramma maakt deel uit van de structuurvisie.

Meer onderscheidende woonmilieus en beperkt toevoegen van woningen

Weert wil de kwaliteit van wonen nog aantrekkelijker maken en ontwikkelingen stimuleren. Het suburbaan wonen in Weert voert de boventoon: de wijken bestaan grotendeels uit grondgebonden woningen met redelijke voortuinen in een dichtheid die op of onder het gemiddelde ligt van Nederland. De buitenwijken van Weert zijn zeer ruim opgezet. Het centrum en Keent zijn de meer stedelijke woonomgevingen. Door de goede prijs-kwaliteitverhouding van de woningen, de goede bereikbaarheid, de veiligheid en de goede basisvoorzieningen is Weert niet alleen aantrekkelijk voor de huidige inwoners maar ook voor mensen die (komen) werken in Weert, in de rest van Limburg, Zuidoost-Brabant en een deel van België. Om in te spelen op de demografische veranderingen en op de verschillende behoeften van bevolkingsgroepen wordt ingezet op:

  • Het realiseren van de landelijke woonwijk Laarveld; een wijk die optimaal ontsloten is via de Ringbaan Noord en A2 en op loop- en fietsafstand van het centrum en het buitengebied ligt. Het overgrote deel van het aanbod bestaat uit eengezinswoningen en de wijk richt zich dan ook specifiek op gezinnen. Vrouwenhof, inmiddels nagenoeg gereed, voorziet hier ook deels in, maar is sterker verbonden met de bestaande wijk Leuken.
  • Het bieden van een meer stedelijke woonomgeving in het centrum en bij het kanaal. Dit is bij uitstek de plek waar, met mate en gedoseerd, appartementen gebouwd kunnen worden, in combinatie met een beperkt aantal stadswoningen. Dit is onderdeel van het te ontwikkelen Waterfront van Weert.
  • Verschillende laagbouwmilieus waar het groen en rustig wonen is. Wijkvernieuwing is nodig in (delen van) de vroeg-naoorlogse wijken Keent/Moesel en Groenewoud/Biest en in sommige dicht bebouwde delen van Boshoven. Hier kan aanpassing van de woningvoorraad en/of grootschalige rioolvervanging gekoppeld worden aan vergroening en verdunning.
  • Behoud van de karakteristiek van de kernen en inzetten op vernieuwing en aanpassing van de bestaande woningvoorraad naar levensloopbestendige woningen en beperkte uitbreiding.

Daarnaast zijn op diverse plekken in de wijken kleinschalige woonprojecten voorzien, die voor een groot deel tegemoet komen in de behoefte aan levensloopbestendige woningen. Deze levensloopbestendige woningen worden zoveel mogelijk gebouwd nabij de wijkvoorzieningen en woonzorgzones.

De kwalitatieve vernieuwing van de bestaande woonwijken dient gepaard te gaan met een resterende uitbreiding van de woningvoorraad met maximaal 1.200 woningen, is de verwachting in 2013 (dit aantal is inmiddels achterhaald). Dit is gebaseerd op de autonome groei van de bevolking. Omdat het aantal woningbouwplannen dit aantal overschrijdt, verschuift de aandacht naar het terugdringen van de planvoorraad. In de structuurvisie is hiervoor beleid verankerd. Bij het aantal van 1.200 dient wel een nuancering gemaakt te worden: de economische groei waar Weert op blijft inzetten, kan zijn positieve weerslag hebben op de bevolkingsomvang en –samenstelling. Het is dan ook zaak de bevolkingsontwikkeling goed te blijven monitoren en de woningbouwplanning hierop af te stemmen. Daarom vindt jaarlijks een monitoring en actualisatie van de woningbouwplanning plaats.

3.6.2 Bestemmingsplan 'Woongebieden 2019'

Ter plaatse van het plangebied is van toepassing het bestemmingsplan 'Woongebieden 2019' met de bestemming 'Maatschappelijk'. Het bouwvlak mag voor maximaal 70% bebouwd worden, de maximale goothoogte is 6 m, de maximale bouwhoogte bedraagt 9 m. Tevens is een jongerenontmoetingsplaats aangeduid op de verbeelding. Deze is ook aanwezig. De op de verbeelding in het plangebied aangeduide waardevolle bomen zijn in werkelijkheid niet aanwezig. Uit luchtfoto's blijkt dat deze in 2003 al niet aanwezig waren. Het bestemmingsplan is op 11 maart 2020 vastgesteld en op 23 juli 2020 in werking getreden. Het plan is nog niet onherroepelijk, vanwege een lopende beroepsprocedure.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0017.jpg"

figuur: uitsnede bestemmingsplan 'Woongebieden 2019'

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

Voor het bepalen van de effecten van het plan is het van belang om na te gaan of het plan zal leiden tot een aantasting van de ruimtelijke structuur en van de aanwezige functies ter plaatse nu en in de toekomst. De ruimtelijke gevolgen in de directe omgeving van het project staan centraal met een toets van mogelijke belemmeringen.

Voor de bestaande en toekomstige situatie zal achtereenvolgens ingegaan worden op de volgende aspecten:

  • verkeer en parkeren;
  • bodem;
  • geluid;
  • milieuzonering;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • waterhuishouding en watertoets;
  • archeologie en cultuurhistorie;
  • natuur en landschap;
  • m.e.r.-beoordeling;
  • economische haalbaarheid.

4.2 Verkeer En Parkeren

Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten via de Laurenburg en de Johan Willem Frisolaan. Voor langzaam verkeer wordt de locatie via de Zuiderstraat en via de Laurenburg ontsloten. De Laurenburg, Johan Willem Frisolaan en Zuiderstraat zijn 30 km/u straten.

Voldoende parkeren is een randvoorwaarde voor elke ruimtelijke ontwikkeling. Daarom dient getoetst te worden of er bij een bouwplan op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien. Hiervan kan afgeweken worden indien er in de directe omgeving in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien, zulks naar oordeel van het bevoegd gezag. Uiteraard dient voldoende parkeergelegenheid in stand te worden gehouden.

Ten aanzien van parkeren zijn de volgende uitgangspunten leidend. Per woning dienen voldoende parkeerplaatsen te worden aangelegd. Realisatie dient

plaats te vinden op eigen terrein of in het openbaar gebied, waarbij bij sociale huurappartementen 1 parkeerplaats per appartement op eigen terrein dient te worden aangelegd en voor bezoekers 0,3 parkeerplaats per appartement in de openbare ruimte beschikbaar dient te zijn.

Bovenstaande houdt in dat bij het appartementencomplex een parkeerterrein met een capaciteit van 36 parkeerplaatsen dient te worden aangelegd en dat aanvullend in de openbare ruimte 11 parkeerplaatsen beschikbaar dienen te zijn. Hiervoor worden de al aanwezige haaksparkeerplaatsen aan de zijde van de Laurenburg gebruikt, waarvan het aantal wordt uitgebreid met 4 parkeerplaatsen door de haaksparkeerstrook uit te breiden.

4.3 Bodem

In opdracht van de gemeente Weert is door Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV (MAH BV) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen bestemmingsplanwijziging (d.d. 19 april 2022, project nummer 140220023/R1). Het onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. De conclusies kunnen als volgt samengevat worden. Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een locatie gelegen aan de Johan Willem Frisolaan (ong.) te Weert wordt het volgende geconcludeerd:

  • De aanleiding voor het onderzoek betreft de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en bebouwing van de onderzoekslocatie met een oppervlakte van circa 3.000 m2.
  • In de opgeboorde grond zijn plaatselijk bijmengingen aan sporen baksteen waargenomen.
  • In de opgeboorde grond zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.
  • In de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) ter plaatse van boring 7 zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PCB aangetoond (MM3). De licht verhoogde gehalten aan zware metalen zijn mogelijk te relateren aan diffuse bodemverontreiniging. Het licht verhoogd gehalte aan PCB is niet eenduidig te verklaren. Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat de grond bij hergebruik mogelijk voldoet aan de klasse industrie. In zowel de overige bovengrond (0,0-0,5 m-mv) als de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) overschrijdt geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarde (MM1, MM2 en M4). Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat de grond bij hergebruik mogelijk voldoet aan de klasse altijd toepasbaar.
  • Uit toetsing van de analyseresultaten aan het handelingskader PFAS blijkt dat de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) voldoet aan de klasse landbouw/natuur (MM1-P).
  • In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond (PB12). Het licht verhoogd gehalte aan barium is mogelijk te relateren aan diffuse bodemverontreiniging.

De resultaten van onderhavig onderzoek vormen ons inziens geen bezwaar ten aanzien van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en/of bebouwing van de onderzoekslocatie.

De resultaten van onderhavig onderzoek vormen volgens MAH geen bezwaar ten aanzien van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en/of bebouwing van de onderzoekslocatie. Indien bij (graaf)werkzaamheden grond vrijkomt, wordt geadviseerd deze ter plaatse her te verwerken of binnen de regels van de bodemkwaliteitskaart her te gebruiken elders. Indien dit niet mogelijk is wordt geadviseerd voor de eventuele afvoer en/of toepassing van de vrijkomende grond elders een onderzoek conform de AP04 richtlijnen (BBK) uit te laten voeren (doorlooptijd circa 3 weken).

4.4 Geluid

Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Dit houdt in dat bij het oprichten of bestemmen van nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen nagegaan dient te worden of deze bestemming gelegen is binnen een geluidzone van een weg, een spoorweg, van een industrieterrein of van een luchthaven. Indien het bestemmingsplan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een bestaande geluidszone, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek d.d. 17 maart 2022 (bijlage 2) heeft tot doel inzicht te geven in het akoestisch klimaat van de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen ten gevolge van wegverkeerslawaai.

Het appartementencomplex ligt voor wat betreft de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai binnen de invloedssfeer van de Ringbaan Zuid. De nieuwe woningen liggen binnen de bebouwde kom. De voorkeursgrenswaarde voor de nieuwe woningen bedraagt 48 dB, de maximaal toelaatbare geluidbelasting bedraagt 63 dB. De omliggende 30 km-wegen (Johan Willem Friscolaan, Laurenburg en Zuiderstaat) hebben een 30 km-regime. Deze omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime.

Ringbaan Zuid

De hoogste geluidsbelasting bedraagt 52 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh, afkomstig van de Ringbaan Zuid. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Omliggende 30 km-wegen

De hoogste geluidsbelasting bedraagt 54 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh, afkomstig van de omliggende 30 km-wegen. De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. Bij het nieuwe appartementencomplex wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. De geluidsbelastingen liggen binnen de geluidsnormen uit de Wgh. Op grond van de Wgh zijn de optredende geluidsbelastingen dan ook acceptabel.

Verlening hogere waarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Ringbaan Zuid, het vergroten van de afstand tussen het appartementencomplex en de weg of het toepassen van dove gevels. Het verlagen van de geluidsbelastingen afkomstig van de Ringbaan Zuid tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is niet mogelijk. Op basis van de Wgh kan de gemeente Weert een hogere waarde van 52 dB verlenen afkomstig van de Ringbaan Zuid. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure.

Bouwbesluit

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. De hoogste cumulatieve geluidsbelasting bedraagt 59 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Om de binnenwaarde bij de woningen te halen, moet een minimale geluidsisolatie van (59-33=) 26 dB worden bereikt. Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen.

4.5 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening gehouden wordt met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de desbetreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten.

De volgende bedrijven liggen nabij het plangebied:

  • De Graef meubels, Ringbaan Zuid 25

Op de locatie Ringbaan Zuid 25 ligt een meubelzaak. Ter plaatse is meubelhandel toegestaan. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt hiervoor een minimale richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. Vanwege de ligging in gemengd gebied mag 1 trede terug worden gegaan in de richtafstand, waardoor een richtafstand van 0 meter geldt voor het aspect geluid. Voor de andere 3 relevante aspecten: geur en stof en gevaar mag uitgegaan worden van een minimale richtafstand van 0 meter. De afstand bedraagt ongeveer 230 m. Aan de richtafstanden wordt voldaan. Het planvoornemen levert geen (extra) belemmeringen op voor het bedrijf aan de Ringbaan Zuid 25.

  • Tankstation incl. LPG, Ringbaan Zuid 29-21 Op de locatie Ringbaan Zuid 29/31 ligt Tankstation de Haan. Hierbij ligt ook een autowasstraat. Ter plaatse is verkoop van motorbrandstoffen met LPG toegestaan. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor het tankstation (met LPG > 1.000 m3/jr een minimale richtafstand van 200 meter voor het aspect gevaar. Voor de andere 3 relevante aspecten: geur en stof en geluid mag uitgegaan worden vaneen minimale richtafstand van 10 meter voor geur en geluid en 0 meter voor stof.

Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor de autowasstraat een minimale richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Vanwege de ligging in gemengd gebied mag 1 trede terug worden gegaan in de richtafstand, waardoor een richtafstand van 10 meter geldt voor het aspect geluid. Voor de andere 3 relevante aspecten: geur en stof en gevaar mag uitgegaan worden van een minimale richtafstand van 0 meter.

De voorgenomen ontwikkeling aan de J.W. Frisolaan ligt op een afstand van ongeveer 305 m. Aan de richtafstanden wordt voldaan. Het planvoornemen levert geen (extra) belemmeringen op voor het bedrijf aan de Ringbaan Zuid 29/31.

Milieucirkels agrarische bedrijven

Vanaf 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. In Weert is een Verordening Wet geurhinder en veehouderij vastgesteld. De geurnorm voor het stedelijk gebied van de stad Weert is vastgesteld op 3 OU/m³. Aan de hand van de milieucirkels kan worden bepaald of er voor toekomstige woningbouw belemmeringen gelden ten gevolge van geurhinder.

De volgende agrarische bedrijven liggen nabij het plangebied:

  • Manege Keenterstraat 43 Op de locatie Keenterstraat 43/43A ligt de bestemming 'Sport - Manege'. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor een dergelijk bedrijf een minimale richtafstand van 50 meter voor het aspect geur. Op basis van de geurverordening (Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Weert 2007) van de gemeente Weert geldt er een geurafstand van 50 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom.
    Voor de andere 3 relevante aspecten: stof, geluid en gevaar mag uitgegaan worden van een minimale richtafstand van 10 meter. De afstand van het plangebied tot Keenterstraat 43/43A bedraagt ca. 140 meter. Aan de richtafstanden wordt voldaan. Het planvoornemen levert derhalve ook geen (extra) belemmeringen op voor deze locatie. Deze wordt bovendien al beperkt in de ontwikkeling door de meer nabij gelegen andere woonbestemmingen aan de Keenterstraat.
  • Agrarisch bedrijf Keenterstraat 41. Op de locatie Keenterstraat 41 ligt de bestemming 'Agrarisch - Agrarsich bedrijf'. Hier is geen intensieve veehouderij (IV) toegestaan. Er is wel nog altijd een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering mogelijk. Worst case uitgaande van een akkerbouwbedrijf met rundvee (niet intensief, want dat is niet toegestaan ter plaatse) of alleen rundvee, geldt op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering en op basis van gemengd gebied, een richtafstand van 50 meter voor het aspect geur. Bovendien geldt voor dieren, waarvoor in de Wet geurhinder veehouderij (Wgv) geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder o.a. paarden, jongvee en melkrundvee. Op basis van de geurverordening (Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Weert 2007) van de gemeente Weert geldt er een geurafstand van 50 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom.
    Voor de andere 3 relevante aspecten: stof, geluid en gevaar mag uitgegaan worden van een minimale richtafstand van 10 meter.

De afstand van het plangebied tot de hierboven genoemde bedrijfslocaties is ongeveer 150 meter. Aan de richtafstanden uit de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering en de vaste afstandseisen uit de gemeentelijke geurverordening wordt voldaan. Het planvoornemen levert derhalve ook geen (extra) belemmeringen op voor de hier vermelde agrarische bedrijfsbestemming. Deze worden bovendien al beperkt in hun ontwikkeling door de meer nabij gelegen andere woonbestemmingen aan de Keenterstraat.

4.6 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 lid 1 Wm geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  1. a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  4. d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium = 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Dit houdt in dat de

ontwikkeling, welke bestaat uit 36 appartementen, op basis van de Wet luchtkwaliteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7 Externe Veiligheid

Door Bureau Kragten is een Quick scan externe veiligheid uitgevoerd (projectnummer WEE 144 d.d. 6 april 2022). De Quick scan is als bijlage 3 aan de toelichting toegevoegd. De conclusie kan als volgt kort samengevat worden.

Transport over water

De planlocatie bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een waterweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's van transport van gevaarlijke stoffen over het water vormen geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Transport over de weg

Op ongeveer 3.650 meter bevindt zich de rijksweg A2 waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied (PAG) vormen geen belemmering voor de planvorming, evenals de hoogte van het groepsrisico. Wel ligt het plan binnen het invloedsgebied van deze weg. De risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen (toxisch scenario) over de weg dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording.

Transport over het spoor

Op ongeveer 950 meter van het plangebied ligt de spoorlijn Weert - Roermond, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plaatsgebonden risico en het PAG, alsmede de hoogte van het groepsrisico, vormen geen belemmering voor het plan gezien de ruimtelijke scheiding. Wel ligt het plan binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor (toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een hogedrukaardgasleiding. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Inrichtingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting. De risico's als gevolg van een risicovolle inrichting vormen geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Verantwoording hoogte groepsrisico

Door Bureau Kragten is een verantwoording van de hoogte van het groepsrisico opgesteld (projectnummer WEE 144 d.d. 11 april 2022). De verantwoording is als bijlage 4 aan de toelichting toegevoegd. Een eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie dient met één handeling uitgeschakeld te kunnen worden.

Bij incidenten zal een afweging tussen vluchten en schuilen dienen te worden gemaakt. Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Hiervoor dienen ramen en deuren goed gesloten te kunnen worden. Aangezien het hier om nieuwbouw gaat kan voldoende aandacht aan naad- en kierdichting geschonken worden. Indien wordt besloten om te vluchten dienen personen haaks op de toxische wolk te kunnen vluchten. Hiertoe dienen haaks op elkaar liggende vluchtwegen aanwezig te zijn, die van de bron af gericht zijn. De wegen mogen niet doodlopend zijn. Risicocommunicatie is belangrijk. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk gemarkeerd te zijn.

Advies Veiligheidsregio Limburg Noord

De Veiligheidsregio Limburg Noord heeft bij schrijven d.d. 20 april 2022 advies uitgebracht. Dit advies is als bijlage 5 aan de toelichting toegevoegd. Aangegeven wordt dat het groepsrisico slechts beperkt toeneemt waardoor de advisering zich richt op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid van het initiatief. Doordat de afstand ten opzichte van transportas groter is dan 200 meter en de toename van het groepsrisico zeer beperkt is valt de ontwikkeling binnen het toepassingsgebied van standaard advisering (raadpleegbaar via www.vrln.nl).

De bestrijdbaarheid van de nieuwe ontwikkeling is in orde. Er zijn voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig en het initiatief is voldoende bereikbaar, zodat incidenten te bestrijden zijn ter bescherming van de gebruikers van het plangebied.

Geadviseerd wordt rekening te houden met onderstaande beheersmaatregelen ter verbetering van de zelfredzaamheid voor zowel de initiatiefnemer, gebruiker van het gebouw en de gemeente:

Initiatiefnemer:

  • Wanneer voor ventilatie een installatie nodig is, plaats dan op een makkelijk te bereiken plaats een noodknop, waarmee de installatie uitgezet kan worden, zodat er geen ventilatielucht meer van buitenaf wordt ingebracht. De noodknop kan bijvoorbeeld in de meterkast worden geplaatst.

Gebruiker van het gebouw:

  • Zorg dat de gebruikers op de hoogte zijn van de risico’s met gevaarlijke stoffen, het handelingsperspectief: "binnenblijven, ramen en deuren sluiten en mechanische ventilatie uitzetten" en hiernaar wordt gehandeld.
  • Indien gebouwen geheel of gedeeltelijk zijn voorzien van natuurlijke ventilatie is het advies om naar een ruimte te gaan waar ramen en deuren gesloten kunnen worden en de mechanische ventilatie uitgezet kan worden.

Gemeente:

  • Informeer de initiatiefnemer en de gebruikers van het plan over de risico’s van de risicobronnen en het daarbij horende handelingsperspectief en borg dit in overeenkomsten, voorschriften etc. voor zover dit (juridisch) mogelijk is.

De gemeente neemt het advies van de Veiligheidsregio over. In de nog op te stellen overeenkomst wordt bovenstaande opgenomen.

4.8 Waterhuishouding En Watertoets

Het (huishoudelijk) afvalwater dient te worden aangesloten op de riolering. Het hemelwater dat terechtkomt op de nieuw op te richten bebouwing en verhard oppervlak rondom de bebouwing wordt niet afgevoerd via het riool, maar afgekoppeld en verwerkt in de bodem, primair op eigen terrein, en als aangetoond wordt dat dit niet mogelijk is, in de openbare ruimte.

Via daken en dakgoten wordt het hemelwater van het gebouw naar een infiltratievoorziening op eigen terrein geleid en geïnfiltreerd in de bodem. Ditzelfde geldt voor de verhardingen. Conform richtlijnen van Waterschap Limburg dienen de, nog nader te bepalen, infiltratievoorzieningen gedimensioneerd te worden op een bui van 100 mm in 24 uur. De manier waarop het hemelwater wordt geïnfiltreerd is in dit stadium nog niet voldoende uitgewerkt om dit uitgebreid te kunnen beschrijven. De richtlijnen, zoals hierboven beschreven, dienen in elk geval in acht te worden genomen, zodat de infiltratievoorzieningen voldoende capaciteit hebben om de maatgevende buien op te vangen en te infiltreren in de bodem. De exacte wijze waarop het hemelwater zal worden geïnfiltreerd, zal nader worden uitgewerkt in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen. In verband daarmee zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen waaraan dient te zijn voldaan alvorens er gebouwd mag worden (voorwaardelijke verplichting waterberging). Tevens wordt een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de gebruiksregels. Hiermee kan de instandhouding en het functioneren van de bergings- en infiltratievoorzieningen worden geborgd en moet de gebruiker van het perceel hiermee ook rekening houden bij de bebouwing en inrichting van zijn perceel. Deze regels gelden voor de percelen waar niet op een centrale voorziening wordt aangesloten.

Via de voorwaardelijke bouwregel om bij nieuw bebouwd en verhard oppervlak een minimale waterbergingscapaciteit van <x> liter per m2 bebouwd en verhard oppervlak aan te leggen, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Een capaciteit van <x> liter per m2 betekent dat voor een perceel met een totaal bebouwd oppervlak van <y> m2 moet worden voorzien in een vorm van waterberging met een totale capaciteit van <x maal y> liter.

Voor het afkoppelen, opvangen en verwerken op eigen perceel van het hemelwater (van het verharde oppervlak) kunnen alternatieven ter goedkeuring voorgelegd worden zoals bijvoorbeeld een vegetatie-/retentiedak, zolang voldaan wordt aan de 100 mm/24-uurs eis.

Via de gebruiksregel om een minimale waterbergingscapaciteit van <x> liter per m2 perceeloppervlak aan te leggen, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Een capaciteit van <x> liter per m2 betekent dat voor een perceel met een totaal oppervlak van <y> m2 moet worden voorzien in een vorm van waterberging met een totale capaciteit van <x maal y> liter. De benodigde waterbergingscapaciteit kan op verschillende manieren gerealiseerd worden. Voorbeelden zijn het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin, het aanleggen van een groen dak of het plaatsen van een of meer regentonnen. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk. Bij het berekenen van het bergende volume van een grindbed moet rekening worden gehouden met het volume dat het grind zelf inneemt.

Het eventueel afwijken van de regelgeving kan alleen plaatsvinden op basis van aantoonbare feiten, een duidelijke onderbouwing aan de hand van (bodem- en infiltratie) onderzoeken en een toelichting van de situatie. Er zijn bijvoorbeeld situaties denkbaar waarin het realiseren van de voorgeschreven hoeveelheid waterberging erg lastig is, of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de doorlatendheid van de bodem slecht is of de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) plaats waar een initiatiefnemer waterberging kan realiseren. Een initiatiefnemer kan, in dit soort gevallen, in overleg met de gemeente kijken of er een andere geschikte manier is om te zorgen dat het risico op wateroverlast niet toeneemt. De alternatieve maatregelen worden vastgelegd in een omgevingsvergunning.

De invloed op de kwaliteit van het grondwater wordt niet nadelig beïnvloed door de afvoer van hemelwater van de daken, omdat deze uitgevoerd zijn/worden met gebruikmaking van niet-uitlogende materialen, met directe infiltratie van het hemelwater in de bodem. Op deze manier wordt de kwaliteit van het grondwater ter plaatse beschermd.

Binnen het plangebied dient rekening gehouden te worden met de volgende

bronmaatregelen:

  • om hemelwater afkomstig van daken ook daadwerkelijk schoon te houden, wordt rekening gehouden met het gebruik van niet-uitloogbare materialen, zoals aangegeven in DuBo;
  • voor gladheidbestrijding ter plaatse van de wegen wordt vrijwel geen strooizout gebruikt;
  • ter plaatse van erfverhardingen mag geen gebruik worden gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen voor onkruidbestrijding. Verder dient er rekening mee te worden gehouden dat het wassen van auto's op straat wordt voorkomen;
  • ter voorkoming van het dichtslibben van het hemelwatersysteem wordt vuilverwijdering toegepast in de vorm van blad- en zandvangers en het, indien van toepassing, gebruik van kolken waarin zand en overig vuil wordt opgevangen.

De conclusie is dat het hemelwater volgens de 100 mm/24 uur norm primair wordt opgevangen en verwerkt op het eigen terrein. De voorkeur gaat uit naar vegetatiedaken waar voldoende hemelwater kan worden opgevangen en benut wordt voor planten op het dak en/of verdampt. Ontwerptechnisch moet rekening gehouden worden met een volume opvang van 100 mm die na maximaal 24 uur weer volledig beschikbaar is. Eventueel overtollig hemelwater wordt samen met de opvang van het verharde terrein rondom het gebouw opgevangen in een infiltratiesysteem in de bodem, primair op het eigen terrein. Het ontwerp en de werking van dit systeem moet onderbouwd worden met hydraulische berekeningen op basis van (bodem- en infiltratie) onderzoeken.

Het afvalwater daarentegen zal via een rioleringsstelsel afgevoerd worden. De invloed op de grondwaterstand en de kwaliteit van het grondwater wordt niet nadelig beïnvloed door de afvoer van hemelwater van de daken, omdat deze uitgevoerd worden met gebruikmaking van niet-uitlogende materialen, met directe infiltratie van het hemelwater in de bodem. Op deze manier wordt het natuurlijk grondwatersysteem ter plaatse beschermd en niet aangetast qua functioneren. Uit het ontwerp, de hydraulische onderbouwing en onderzoeken moet blijken of aan de gestelde eisen voor wat betreft hemelwateropvang en bodeminfiltratie voldaan wordt en er geen nadelige effecten ontstaan voor het grondwater(systeem) en er geen risico ontstaat met betrekking tot wateroverlast.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht. In deze herziening van de Monumentenwet van 1988 zijn de uitgangspunten van het Europese Verdrag van Malta (1992) voor Nederland nader uitgewerkt. De belangrijkste veranderingen betreffen:

  • het streven naar behoud en bescherming van archeologische waarden in de bodem;
  • de kosten van archeologische werkzaamheden komen in principe voor rekening van de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten (veroorzakerprincipe);
  • de archeologische monumentenzorg wordt een geïntegreerd onderdeel van het ruimtelijke ordeningsproces.

In het nieuwe bestel wordt een grotere verantwoordelijkheid en een sturende rol neergelegd bij de gemeentelijke overheid, niet in de laatste plaats omdat ook de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 van kracht is geworden. Met de beleidsuitvoering is een aantal nieuwe taken op de gemeenten afgekomen. In de eerste plaats dienen de archeologische en cultuurhistorische waarden op verantwoorde wijze te worden geïntegreerd in het ruimtelijke beleid. Centraal instrument hierbij is het bestemmingsplan. Ook bij het verlenen van Omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouw, sloop en uitvoeren van werkzaamheden komt archeologie aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0018.jpg"

Figuur: uitsnede beleidskaart archeologie.

De beleidskaart uit 2008 is in 2017 geactualiseerd. Ter plaatse van het plangebied Johan Willem Frisostraat geldt een middelhoge archeologische verwachting. In

het bestemmingsplan is derhalve de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Middelhoog' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPJWFrisolaan-VA01_0019.jpg"

Figuur: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.

Op de cultuurhistorische waardenkaart is te zien dat het plangebied en directe omgeving in een voormalig cultuurland ligt. Het gebied ten zuiden van de ringbaan kent een weinig tot matig veranderd verkavelingspatroon. Dit gebied maakt deel uit van het beschermde stads- en dorpsgezicht Dijkerakker.

4.10 Natuur En Landschap

Het plangebied bestaat uit gazon en is thans in gebruik als speelterrein, met name als trapveld. Dit gazon wordt intensief gemaaid. Ook is een JOP op de locatie aanwezig. Het plangebied is geen leefgebied van beschermde soorten. Het plangebied ligt buiten de Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. De voorgestane ontwikkeling geeft geen veranderingen welke van invloed kunnen zijn op deze gebieden. De Wet natuurbescherming is niet van toepassing.

In de Structuurvisie Weert 2025 is het streven vastgelegd om de relatie stad en land te verbeteren door het verdunnen van de bebouwingsrand in Keent en Moesel met doorzichten naar de Dijkerakker en het optimaal verknopen van langzaamverkeersroutes tussen de Dijkerakker en de wijken. Voor de stadsrand zuid is de ontwikkeling van zichtlijnen vanuit Keent en Moesel naar

de Dijkerakker het streven. Groen vanuit de Dijkerakker de wijken in trekken in de vorm van lanen en groenparkjes.

Op grond van de Gebiedsvisie Keent & Moesel is in de laatste fase sloop van de appartementen aan de Laurenburg voorzien. Hier zijn grondgebonden woningen voorzien. Aan de beide uiteinden van de Laurenburg zijn wel nog appartementen voorzien. Deze hoeklocaties markeren de entree van de wijk. De oversteek over de Ringbaan Zuid nabij de J.W. Frisolaan wordt verbeterd, zodat deze veilig is voor langzaam verkeer. Zo wordt de verbinding tussen stad en land verbeterd. Hiermee wordt invulling gegeven aan het streven zoals vastgelegd in de structuurvisie.

Groenblauwe agenda

Vanwege de klimatologische veranderingen en de hiermee gepaard gaande landelijke regelgeving en trends gaat de gemeente Weert een Groen Blauwe Agenda opstellen. Hierin wordt integraal en gebiedsgericht nieuw beleid geformuleerd voor de beleidsvelden Biodiversiteit, Natuur & Landschap, Groen en Water & Klimaat. Vooruitlopend op de vaststelling door de gemeenteraad en op basis van de huidige (landelijke, regionale en lokale) vastgestelde kaders geeft de gemeente Weert adviezen en stelt de gemeente voorwaarden aan de ontwikkeling van bouwplannen. Het is van belang om bij de ontwikkeling van het onderhavige bouwplan hiermee rekening te houden en hieraan invulling te geven.

Stikstofonderzoek

Door Bureau Kragten is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd (opdrachtnummer

WEE 144-0001 d.d. 17 april 2022). Dit onderzoek is als bijlage 6 aan de toelichting toegevoegd. Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie-toename niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan zal, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabij gelegen Natura 2000 - gebieden. In het kader van de voortoets kunnen significante negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling evenals het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde is. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.11 M.e.r.-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij activiteiten die voorkomen in één van de opgenomen categorieën, maar niet de omvang hebben van de bijbehorende drempelwaarden, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het bestemmingsplan ten behoeve van de beoogde woningbouwontwikkeling is m.e.r.-beoordelingsplichtig. Deze activiteit is opgenomen in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan is dan ook een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Deze aanmeldingsnotitie doorloopt, voorafgaand aan het bestemmingsplan, een separate procedure. Op basis van de aanmeldingsnotitie besluit het bevoegd gezag (de gemeente) of er wel of geen aanleiding of noodzaak is om een m.e.r.-procedure te

doorlopen. Het besluit is op 27 juni 2022 genomen en als bijlage 7 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

4.12 Economische Haalbaarheid

Dit bestemmingsplan is nodig om enerzijds te voorzien in de woningbehoefte en anderzijds om de opgave zoals vastgelegd in de Gebiedsvisie Keent & Moesel en de daarmee gepaard gaande benodigde verhuisbewegingen op gang te brengen. De gemeente heeft een sluitende grondexploitatie van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Verder is er een corporatie die de gronden voor de bouw van de appartementen van de gemeente aankoopt. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Motivatie En Afweging Belangen

5.1 Inleiding

In het voorliggende bestemmingsplan zijn de specifieke omstandigheden beschreven en de mogelijke belemmeringen onderzocht van de gevolgen van de ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de effecten van het project beschreven; hierbij komen aan de orde:

  1. 1. ruimtelijke gevolgen en afwegingen;
  2. 2. conclusie.

5.2 Ruimtelijke Gevolgen En Afweging

Beleidsmatig past het bestemmingsplan binnen de kaders, zoals die beschreven zijn

vanuit het provinciale en gemeentelijke beleid.

Het plan is nodig om in de komende jaren in de kwalitatieve en kwantitatieve

woningbehoefte te voorzien en om aan de Gebiedsvisie Keent & Moesel uitvoering te geven.

Ook de maatschappelijke gevolgen van het project voor de directe omgeving zijn aanvaardbaar. De gemeente Weert heeft het plan in principe positief beoordeeld.

5.3 Conclusie

De conclusie op grond van de bovenstaande overwegingen is dat aan het initiatief medewerking kan worden verleend, omdat de opzet planologisch, maatschappelijk en stedenbouwkundig verantwoord is.

Hoofdstuk 6 Juridische Opzet

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. De volgende randvoorwaarden bepalen de opzet en inrichting van het bestemmingsplan:

  1. 1. de digitale raadpleegbaarheid;
  2. 2. de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  3. 3. de standaard regels van de gemeente Weert, welke omgezet zijn naar de eisen/verplichtingen van de SVBP 2012;
  4. 4. de Woningwet van 1 juli 2015.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding ervan de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden (bouwvlak voor bouwen tot een bepaalde goothoogte en bouwhoogte). Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden.

Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig.

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In verband hiermee wordt gesproken over regels en afwijkingen.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden;
  • dubbelbestemmingen;
  • bouwvlakken en bouwaanduiding 'bijgebouwen';
  • overige aanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen.

De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. Een bepaalde kleur geeft aan welke bestemming het betreft. Logisch dus dat de kleur meteen duidelijk maakt welk artikel uit de regels geraadpleegd moet worden. Dubbelbestemmingen betreffen met name een

beheersregeling, dan wel aanvullend beleid op de onderliggende bestemming. In de regel gaat het hier om van toepassing zijnde zoneringen of sectoraal beleid. Het bouwvlak geeft de begrenzing aan waarbinnen gebouwen opgericht mogen worden. In het bouwvlak moet het hoofdgebouw gesitueerd worden. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.

6.3 De Planregels

6.3.1 Algemeen

De regels zijn als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Allereerst zijn de inleidende regels opgenomen: de begripsbepalingen en de regels omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn in de bestemmingsregels artikelen van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke regels voor de desbetreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal planregels van een algemeen en administratief karakter, dat onontbeerlijk is voor een bestemmingsplan. Het betreft hier de anti-dubbeltelregel, algemene regels met betrekking tot bouwen, gebruik, afwijkingen, wijziging, procedure en overige regels. Tot slot zijn de regels met betrekking tot overgangsrecht en de titel opgenomen.

6.3.2 Opbouw bestemmingsregels

Bij de aanwijzing van de afzonderlijke bestemmingen is steeds dezelfde structuur gekozen, en wel de volgende:

  • bestemmingsomschrijving, om het toegelaten gebruik te verduidelijken;
  • regels voor het bouwen, onderscheiden naar bouwvlak, bouwaanduiding 'bijgebouwen' en overige zaken;
  • nadere eisen, de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen ten behoeve van het algemene belang;
  • afwijken van de bouwregels, de mogelijkheid om af te wijken van regels voor bebouwing in het bestemmingsplan;
  • specifieke gebruiksregels, onderscheiden naar gebruik van de grond en gebruik van de opstallen;
  • afwijken van de gebruiksregels, de mogelijkheid om af te wijken van bepalingen in het bestemmingsplan;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheden, de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan, qua gebruik of bouwmogelijkheden.

6.4 De Bestemmingen, Algemene Aanduidingsregels En Aanduidingen

6.4.1 De bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming. Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling in de geest van het bestemmingsplan past. Het vastgestelde beleid vormt in geval van een gewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.

6.4.2 Algemene aanduidingsregels

De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen. In voorliggend bestemmingsplan zijn geen algemene aanduidingsregels van toepassing.

6.4.3 Aanduidingen

De aanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Een aanduiding is van toepassing op een gedeelte van een enkelbestemming. In voorliggend bestemmingsplan zijn geen aanduidingen van toepassing.

6.5 Nadere Eisen Ter Verbetering

Waar en hoe gebouwd moet worden volgt uit de basiseisen van de bestemmingsplanregels. De keuze voor een gedetailleerde planopzet (bouwvlak en bouwaanduiding 'bijbouwen' op maat afgestemd op het bouwperceel) pretendeert zorgvuldigheid van de zijde van de gemeentelijke overheid. Dit betekent echter geen vrijwaring van onvolkomenheden of niet beoogde bouwmogelijkheden.

De situering van bebouwing die nadelig werkt op algemene veiligheid of anderszins gevaar inhoudt, moet kunnen worden voorkomen. Het verschuiven met de situering binnen een afwijkingspercentage van 10% moet van de zijde van de gemeente geëist kunnen worden vanuit een oogpunt van algemeen belang. Die mogelijkheid is verwoord als nadere eisen in dit bestemmingsplan.

6.6 Bijlagen Bij De Regels

In voorliggend bestemmingsplan zijn geen bijlagen bij de regels gevoegd.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Inleiding

De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.

Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.

Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.

Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:

  1. 1. een duidelijk geformuleerd handhavingsbeleid als toetsingskader en voldoende middelen (menskracht) om het beleid uit te voeren;
  2. 2. een duidelijke handhavingsparagraaf in het bestemmingsplan;
  3. 3. het vastleggen van de legale bestaande situatie in het bestemmingsplan;
  4. 4. duidelijke overgangsbepalingen met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken.

7.2 Uitvoering Handhavingstoezicht

Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen. Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.

Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot bestemmingsplannen.

Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.

7.3 Overgangsrecht

Voor het overgangsrecht is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

7.4 Voorlichting

Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.

7.5 Sanctionering

Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingsbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De Te Volgen Procedure.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  1. a. Voorbereiding:
    1. 1. Vooroverleg met instanties
    2. 2. Watertoets
    3. 3. Inspraak voorontwerp bestemmingsplan (niet verplicht)
  2. b. Ontwerp:
    1. 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
    2. 2. Toezending aan watertoetsloket en provincie
  3. c. Vaststelling:
    1. 1. Vaststelling door de Raad
    2. 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  4. d. Beroep:
    1. 1. Beroep bij Raad van State
    2. 2. Reactieve aanwijzing (eventueel)
    3. 3. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan zienswijzen worden ingediend. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan melding gemaakt. Bij beroep besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als laatste over het plan.

8.2 Kennisgeving Voorbereiding.

Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening is op 4 mei 2022 in het Gemeenteblad kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'J.W. Frisolaan'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan

ziet op de ontwikkeling van een appartementencomplex met 36 appartementen in maximaal 5 bouwlagen met bijbehorende voorzieningen, zoals bergingen en parkeer- en groenvoorzieningen, in het gebied dat omgeven wordt door de Zuiderstraat, Johan Willem Frisolaan en Laurenburg.

8.3 Vooroverleg.

Er is geen sprake van een rijksbelang. Er is wel een belang van het Watertoetsloket. Daarom is ervoor gekozen om vooroverleg op grond van artikel

3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening te voeren.

De provincie Limburg heeft op 17 juni 2022 per e-mail laten weten dat het plan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen. en dat de beoordeling van het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Indien dit plan op deze wijze voortgezet wordt, zal er geen aanleiding zijn om in de verdere procedure van het plan een zienswijze in te dienen.

Het Waterschap Limburg heeft per e-mail van 8 juli 2022 het volgende laten weten. Zolang wordt vastgehouden aan het uitgangspunt van 100 mm in 24 uur zoals opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan hebben wij geen opmerkingen op het plan.

8.4 Participatie

Tijdens een inloopbijeenkomst op 25 mei 2022, waarvoor ongeveer 300 huishoudens zijn uitgenodigd en waarvan ongeveer 80 personen gebruik gemaakt hebben, is het planvoornemen besproken met omwonenden en belanghebbenden, tegelijk met het planvoornemen voor de locatie Zevensprong. Er zijn door de direct omwonenden met name opmerkingen gemaakt over hoogte, schaduwwerking en parkeren. Men ziet liever bungalows in één bouwlaag. Verder is opgemerkt dat kleine kinderen op het grasveld spelen. De JOP wordt met name in de avonduren gebruikt door opgeschoten jeugd. Ook zijn er zorgen geuit over het verdwijnen van de aanwezige bomen op het perceel en is de vraag gesteld of er mogelijk planschade vergoed kan worden.

Met betrokkenen heeft nadien nog contact plaats gevonden. Hierbij is een nadere toelichting gegeven op het planvoornemen en aan de hand van een schaduwstudie is getoond dat er, behoudens in de winterperiode, geen sprake is van schaduwwerking. Voor de kleine kinderen kan bijvoorbeeld op het aangrenzende grasveld, tussen Laurenburg en J.W. Frisolaan, vervangende speelruimte worden aangelegd. Voor de opgeschoten jeugd zal het Cruyff Court aan de Serviliusstraat een vervangende voorziening worden, hierbij is eveneens een JOP aanwezig. Parkeren voor de toekomstige bewoners wordt in voldoende mate op eigen terrein voorzien, het bezoekersparkeren vindt in de openbare ruimte plaats, aan de Laurenburg. Planschade is een aspect waarvoor men na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan een verzoek kan doen. Of men hiervoor in aanmerking kan komen moet in dat kader blijken, dat kan op voorhand niet aangegeven worden.

Op 4 en 5 juli heeft een tweede inloopbijeenkomst plaats gevonden, hiervoor zijn specifiek de aanwezigen bij de eerste inloopbijeenkomst uitgenodigd, die hun contactgegevens achtergelaten hadden (41 adressen). Hiervan hebben ongeveer 20 personen gebruik gemaakt. Het betrof bijeenkomsten over zowel de locatie J.W. Frisolaan als de locatie Zevensprong. De omwonenden van de J.W. Frisolaan willen het grasveld graag behouden. De appartementen kunnen aan de andere zijde van de Ringbaan Zuid gebouwd worden. Er zijn vragen gesteld over de bomen, waar geparkeerd moet worden, over schaduwwerking en over waardevermindering van de woningen. Uitgelegd is dat de zuidzijde van de Ringbaan Zuid in het buitengebied ligt, niet in het stedelijk bebouwd gebied, en dat dit gebied niet is aangewezen voor woningbouw. De bestaande bomen blijven gehandhaafd. Parkeren vindt op eigen terrein, bij de appartementen, plaats, met een toegang via de Laurenburg. Daarmee wordt de Zuiderstraat ontzien. Bezoekersparkeren vindt ook aan de Laurenburg plaats. Uit de bezonnningsstudie blijkt dat er geen sprake is van schaduwwerking. De bezonningsstudie is aan betrokkenen meegegeven.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Quick Scan Externe Veiligheid

Bijlage 3 Quick scan externe veiligheid

Bijlage 4 Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 4 Verantwoording groepsrisico

Bijlage 5 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 5 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 6 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 6 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 7 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.

Bijlage 7 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.