KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie Middelhoog
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ruimtelijke En Functionele Context
2.2 Huidige Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 M.e.r.-beoordeling
4.3 Geluid
4.4 Bodem
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Geur
4.8 Gezondheid / Endotoxinen
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
4.12 Ecologie
4.13 Water
Hoofdstuk 5 Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Uitgangspunten
5.3 Toelichting Op De Planregels
5.4 Toelichting Op Bestemmingen
5.5 Algemene Regels
5.6 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Handhaving
6.1 Inleiding
6.2 Uitvoering Handhavingstoezicht
6.3 Overgangsrecht
6.4 Voorlichting
6.5 Sanctionering
6.6 Sanctionering
Hoofdstuk 7 Haalbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Te Volgen Procedure
8.2 Kennisgeving
8.3 Vooroverleg Met Instanties
8.4 Ontwerp En Vaststelling
Bijlage 1 Besluit Aanmeldnotitie Met Aanmeldnotitie En Bijlagen
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Toetsing Woon- En Leefklimaat
Bijlage 5 Notitie Beoordeling Stikstof Incl. Aeriusberekeningen

Pinksterbloemstraat

Bestemmingsplan - Gemeente Weert

Vastgesteld op 09-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Pinksterbloemstraat' met identificatienummer NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01 van de gemeenteWeert.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis gebonden bedrijf

Een dienstverlenend ambachtelijk bedrijf, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning.

1.4 aan huis gebonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis gebonden beroep worden hier eveneens begrepen consument verzorgende activiteiten (bijvoorbeeld kapper, schoonheids-specialist(e), nagelstudio, atelier). Het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning en aan maximaal 2 personen tegelijk mogen diensten worden aangeboden.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererfgebied

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.8 activiteit

Activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste of tweede lid Wabo.

1.9 afhankelijke woonruimte

Een extra woonruimte inpandig of in een direct aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat mantelzorg ontvangt van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte. Onder mantelzorg wordt verstaan langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.10 ambachtelijk

Het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.11 ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen verband houdende met het ambacht.

1.12 archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.13 archeologische verwachting

De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.14 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.15 architectonische waarde

De aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.

1.16 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.17 bebouwingspercentage

Een in de regels c.q. op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van een deel van een bouwperceel aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.18 bed & breakfast

Kleinschalige verblijfsrecreatie als kleinschalige toeristisch-recreatieve activiteit in de vorm van het ter beschikking stellen van maximaal 4 slaapplaatsen binnen de bestaande woning ten behoeve van overnachting voor een of enkele nachten waarbij het ontbijt voor de volgende dag inbegrepen is. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.19 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen niet daaronder begrepen.

1.20 begane grond

De natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogte verschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.21 besluit geluidhinder

Besluit van 20 oktober 2006 (staatsblad 532), betreffende de hogere grenswaarden bij geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones rond wegen, spoorwegen en industrieterreinen.

1.22 besluit omgevingsrecht

Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.23 bestaand

  • Onder bestaande bebouwing wordt verstaan bebouwing welke op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
  • onder bestaand gebruik wordt verstaan het gebruik van grond en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.24 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.25 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 bevoegd gezag

Bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo, dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.27 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.28 bijgebouw

Een al dan niet aangebouwd gebouw of uitbouw, dat in bouwkundig en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en bestaat uit één bouwlaag, al dan niet voorzien van een kap, waarbij de kap niet geheel of gedeeltelijk met een plat dak afgedekt mag worden.

1.29 bijgebouwgrens

De grens van de (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'.

1.30 (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.31 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.32 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.33 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.34 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.35 bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.36 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.37 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.38 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Archeologische waarden worden hieronder mede begrepen.

1.39 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg

Een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.

1.40 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.41 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij een onderscheid gemaakt kan worden in:

  1. a. zakelijke dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, zoals administratie-, advertentie-, advocaten-, makelaars-, werkbemiddelings-, advies- en ingenieursbureaus (kantoren worden hieronder begrepen);
  2. b. consumentverzorgende dienstverlening: dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleend, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, reis- en uitzendbureaus.

1.42 digitale verkoop

Een winkelbedrijf dat producten of diensten via internet verkoopt en gekochte waren thuisbezorgt.

1.43 discotheek

Een horecabedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.

1.44 draaderfafscheiding

Een afscheiding bestaande uit draad met een maaswijdte of onderlinge afstand van minimaal 5 cm.

1.45 erf

Al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.46 erfgrens

Een grens van een erf.

1.47 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.48 geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.49 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.50 inwoning

Wonen in een deel van een woning als medegebruiker van het pand waarbij bepaalde ruimtes gemeenschappelijk worden gebruikt en geen sprake is van een zelfstandige woning.

1.51 kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.

1.52 karakteristiek

Alle Rijks- en gemeentelijke monumenten, welke zijn opgenomen in 'Bijlage 9' bij de regels: 'Monumenten'.

1.53 (kleine) windturbine

Een turbine met een tiphoogte tot maximaal 15 m en een relatief klein vermogen, geschikt voor gebruik in (de buurt van) stedelijk gebied.

1.54 landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.55 maaiveld

Bovenkant van het afgewerkte terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.56 normale onderhoudswerkzaamheden

Werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder wordt tevens verstaan het vervangen van zieke en dode bomen en/of groen en het vervangen van bomen en/of groen die als gevolg van een calamiteit onherstelbaar zijn beschadigd. Hieronder vallen niet incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.57 omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.58 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

1.59 ondergronds bouwwerk

Een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.

1.60 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.61 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.62 patiowoning

Een woning waarbij de (bepalende) buitenruimte geheel of gedeeltelijk is ingesloten door de bouwmassa van de woning, de aangrenzende woning(en) en/of muren zodat een binnenplaats of binnenhof wordt gevormd.

1.63 peil

  1. a. Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen de gemiddelde kruinhoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, bij voltooiing van de bouw.

1.64 prostitutie

Het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in:

  1. a. raamprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de (openbare) weg of openbaar vaarwater wordt aangeboden;
  2. b. bordeelprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor ingerichte of bedoelde ruimte wordt aangeboden.

1.65 ruimtelijke kwaliteit

De kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.66 sierhekwerk

Hekwerk dienende als erfafscheiding bestaand uit smeedwerk of spijlen.

1.67 stedenbouwkundig beeld

Ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing die wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen, inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.68 stedenbouwkundige waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied (tot uitdrukking komend de bouwmassa, hoogtematen, dakvorm en gevelopbouw).

1.69 tiphoogte

De hoogte van de windturbine wanneer één van de wieken verticaal boven de mast staat.

1.70 verbeelding

De verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01.

1.71 verdieping

Een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.

1.72 verkoopvloeroppervlak

De voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.73 verstoringsoppervlakte

Oppervlakte van een bouwwerk, werk of werkzaamheid die nodig is om deze uit te voeren.

1.74 vloeroppervlak(te)

De totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt.

1.75 voorgevel

Gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.76 voorgevelrooilijn

Een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning, alsmede zich uitstrekt ter weerszijden van die voorgevel.

1.77 Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.78 water, watergang

Permanent en semi-permanent watervoerende oppervlaktewateren; verschijningsvormen zijn: riviertjes, beken, sloten, vloedsgraven, stroom- en grasbanen, fictieve of theoretische wateren (gelegen op de bodem van droogdalen of in vijvers / stilstaande wateren), regen-waterbuffers, wegwatergangen en overkluisde wateren; de taluds (het oppervlak tussen de bodem en de insteek) en eventueel onderhoudsstroken behoren ook tot het water.

1.79 waterhuishoudkundige doeleinden

Doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang, voorzieningen voor de waterhuishouding e.d.

1.80 weg

Een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen, duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.81 wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, 350.

1.82 wonen

Het wonen in een woning.

1.83 woning/wooneenheid

Een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend dient voor de huisvesting van één zelfstandige huishouding.

1.84 woningsplitsing

Het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in maximaal twee woningen ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.

1.85 zijerf

Gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw gelegen is.

1.86 zolder

Ruimte(n) in een gebouw die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen. Van een zolder is geen sprake indien de desbetreffende ruimte gelijkwaardig is aan de verblijfsruimten op de bouwlagen onder deze ruimte.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Meetvoorschriften

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het desbetreffende gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte, de breedte en de diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren), met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 het bebouwingspercentage

Het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.11 het bedrijfsvloeroppervlak

Binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.12 uitzondering op de meetregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken, bestemmingsvlakken of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 m wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,00 m wordt overschreden.

2.13 verkoopvloeroppervlak

Binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor verkoopruimte inclusief etalage.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Niet van toepassing

3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

3.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing

Artikel 4 Waarde - Archeologie Middelhoog

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Niet van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

4.9 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Algemene beschermingsregel

Geen bouwwerk mag worden opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk met het daarbij behorende bouwperceel hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

6.2 Overschrijding bouwgrens/bijgebouwengrens

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de op de verbeelding aangegeven bouwgrens c.q. bijgebouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

6.3 Ondergronds bouwen

Ondergrondse gebouwen (zoals kelders) zijn in het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan onder bestaande gebouwen en nieuw op te richten gebouwen tot een maximale diepte van 3,50 m.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. c. straatprostitutie.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, inhoudsbepalingen, goothoogten, bebouwingshoogten, bouwperceelsgrensafstanden, bouwvlakken, bebouwde oppervlakten en hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 10%;
  2. b. het in geringe mate, doch niet meer dan 1,00 m, afwijken (ten behoeve van het bouwen, gebruik, werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) van een bestemmingsgrens, alsmede van de vorm van bouwvlakken, dan wel de ligging van rooilijnen voor zover dit noodzakelijk is om het plan (en de daaraan ten grondslag liggende intenties) in te passen in de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  3. c. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut en van geringe afmetingen, mits de gebouwen geen grotere oppervlakte dan 25 m² en geen grotere goothoogte dan 3 meter hebben en mits de andere bouwwerken geen grotere bebouwingshoogte hebben dan 5 meter, met uitzondering van antennes, lichtmasten, ontluchtingspijpen en gasdrukregel- en meetstations;
  4. d. voor het oprichten van antennes ten behoeve van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen voor privé-gebruik, mits deze antennes niet hoger zijn dan 15 m;
  5. e. voor het oprichten van vrijstaande antenne-opstelpunten, mits:
    1. 1. deze masten niet hoger zijn dan 40 m;
    2. 2. sitesharing (gemeenschappelijk gebruik van antennes) niet mogelijk is;
    3. 3. geen gebouw of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aanwezig of beschikbaar is om een niet vrijstaande antenne-opstelpunt te kunnen bouwen;
    4. 4. bij de locatiekeuze en uitvoering op evenredige wijze rekening is gehouden met de aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de woonfunctie niet onevenredig wordt geschaad;
    5. 5. zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de aanwezige hoge elementen;
    6. 6. op de desbetreffende percelen geen woonfunctie rust;
    7. 7. aanvrager door middel van een onafhankelijk rapport heeft aangetoond dat een antenne-opstelpunt onmisbaar is voor de realisering van een adequaat, dekkend netwerk.

8.2 Kleine windturbines, zonnevolgers, zonnepanelen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor het toestaan van kleine windturbines, zonnevolgsystemen en zonnepanelen op gebouwen en op bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. de kleine windturbine, het zonnevolgsysteem of de zonnepanelen op bouwwerken, geen gebouwen zijnde moeten binnen het bouwvlak of de aanduiding 'bijgebouwen' worden gerealiseerd, op of direct bij de bestaande bebouwing;
  2. b. de tiphoogte van de kleine windturbine mag niet meer dan 1/3 hoger zijn dan het gebouw waarop of waarbij de windturbine wordt gebouwd;
  3. c. de bouwhoogte van zonnevolgsystemen of zonnepanelen op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 10 m bedragen;
  4. d. per woning mogen maximaal 3 kleine windturbines, zonnevolgsystemen of zonnepanelen op bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd;
  5. e. aan het aantal kleine windturbines bij of op een gebouw, geen woning zijnde of niet behorende bij een woning, wordt geen maximum gesteld;
  6. f. de kleine windturbine mag geen hinder opleveren voor omwonenden en geen (landschappelijke) verrommeling teweegbrengen;
  7. g. de aanvrager dient te onderbouwen dat geen (landschappelijke) verrommeling optreedt.

8.3 Tijdelijk kamperen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor het toestaan van tijdelijk kamperen, mits aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:

  1. a. het kamperen dient meerdaags te zijn en van enige importantie.

8.4 Toetsing

De in voorgaande leden genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 (Wettelijke) regels

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.

10.2 Verkeerslawaai

Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder dient voldaan te worden aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij het bevoegd gezag voorafgaand aan of gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.

10.3 Industrielawaai

Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder, dient voldaan te worden aan de aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij het bevoegd gezag voorafgaand aan of gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.

10.4 Railverkeerslawaai

Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder, dient voldaan te worden aan de aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij het bevoegd gezag voorafgaand aan of gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Pinksterbloemstraat'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noordwesten van de kern Weert is de nieuwbouwwijk Vrakker-West gelegen. De nieuwbouwwijk is in de periode 2000-2010 tot ontwikkeling gebracht, maar daarbij is een strook grond ten noordwesten van de wijk, aan de Pinksterbloemstraat, onbenut gebleven. Reden hiervoor is dat de betreffende gronden binnen de geurcirkel van de nabijgelegen intensieve veehouderij zijn gelegen. Een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van deze gronden aan de Pinksterbloemstraat kon hierdoor niet worden gewaarborgd.

Inmiddels heeft de eigenaar van de gronden aan de Pinksterbloemstraat contact gehad met de betreffende veehouder. Tussen de grondeigenaar en veehouder is overeengekomen om de geurbelasting vanuit de veehouderij te verminderen door toepassing van technische maatregelen (aanpassing luchtwassers). De milieuvergunning van het bedrijf wordt naar aanleiding hiervan gewijzigd, waardoor de geurcirkel van het bedrijf kan worden verkleind. Na verkleining van de geurcirkel, geldt dat de betreffende gronden aan de Pinksterbloemstraat niet meer binnen de geurcontour van het bedrijf zijn gelegen. Er kan met een aanvullend onderzoek aangetoond worden dat ten aanzien van de aspecten geur, fijnstof en gezondheid/endotoxinen sprake is van een goed woon- en leefklimaat, waardoor de ontwikkeling van woningen op deze locatie hier niet meer door wordt belemmerd.

Concreet bestaat het voornemen om zes vrijstaande woningen op te richten aan de Pinksterbloemstraat, tussen de woningen genummerd als Pinksterbloemstraat 16 en 28. De nieuw toe te voegen woningen zullen het bebouwingslint aan de Pinksterbloemstraat voltooien, zodat de wijk Vrakker-west afgerond is. Middels een principeverzoek is het voornemen kenbaar gemaakt bij het bevoegd gezag van de gemeente Weert. Het bevoegd gezag heeft bij brief d.d. 2 december 2020 het besluit kenbaar gemaakt om onder voorwaarden principe medewerking te verlenen aan het planvoornemen.

Om de bouw van de zes vrijstaande woningen op deze 'open plek' in de bebouwing aan de Pinksterbloemstraat planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient het vigerend bestemmingsplan te worden herzien. Hiertoe is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Dit document voorziet in de toelichting op het bestemmingsplan.

1.2 Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen op een 'open plek' aan de Pinksterbloemstraat, aan de noordwestelijke zijde van de kern Weert. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Weert, sectie N, nummers 5910, 5911 en 6176.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0001.png"

Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen op de grens tussen het stedelijk gebied en het buitengebied van de gemeente Weert. Hierbij geldt dat het stedelijk gebied globaal gezien ten oosten van het plangebied is gelegen en het buitengebied globaal gezien ten westen van het plangebied ligt.

De noord- en zuidoostelijke zijde van het plangebied worden begrensd door de woonpercelen behorend bij de woningen geadresseerd als Pinksterbloemstraat 16 en 28. De oostzijde van het plangebied wordt begrensd door de Pinksterbloemstraat. De achterzijde van het plangebied (zijnde de zuidwestelijke en westelijke zijde van het plangebied) wordt begrensd door agrarische percelen. Tevens is ten westen van het plangebied nog een woning gelegen (geadresseerd als Hulsterdijk 32).

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Woongebieden 2019' zijn ter plaatse van het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie middelhoog' (gedeeltelijk) van kracht. De regels van de bestemming 'Agrarisch' laten alleen agrarisch gebruik toe en het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Daarnaast geldt op basis van de regels van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie middelhoog' een bouwverbod voor gebouwen.

De realisatie van zes vrijstaande woningen met bijbehorende tuinen is daarmee planologisch-juridisch niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Woongebieden 2019' met plangebied bij rode contour

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen gegeven in Hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 en Hoofdstuk 8 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke En Functionele Context

Het plangebied is gelegen aan de Pinksterbloemstraat, aan de noordwestelijke zijde van de woonwijk Vrakker-West. De Pinksterbloemstraat vormt (gedeeltelijk) de overgang tussen het bebouwd gebied van de kern Weert en het buitengebied van de gemeente Weert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0003.png"

Ligging plangebied op overgang woongebied en buitengebied

De wijk Vrakker-West is een uitbreidingswijk van Weert. Deze wijk is in de periode 2000-2010 gerealiseerd. De structuur van de wijk wordt gekenmerkt door haar speelse opzet. Er is een grote differentiatie naar woningsoort, in de meeste gevallen projectmatig gerealiseerd. Het aandeel particuliere bouw is laag. Hierdoor heeft deze buurt een uniforme uitstraling.

In Vrakker-West wordt de groenstructuur bepaald door het groen dat gelegen is tussen de oudere wijk Boshoven en de recent gebouwde woningen in Vrakker-West. Het groen beperkt zich hierbij tot twee belangrijke concentraties, te weten aan de Hogerweide en Wilgenroos. In beide concentraties is tevens een speelterrein gesitueerd. Het groen aan de Wilgenroos is het meest nabij het plangebied gelegen en wordt verder gekenmerkt door het aanwezige water. Dit heeft tevens een belangrijke functie als primaire waterloop. Dit wijkgroen staat tevens direct in verbinding met het aangrenzende buitengebied (zie groene pijl onderstaand figuur). Verder is een groot aantal kleine plantsoenen aanwezige binnen deze wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0004.png"

Ligging plangebied ten opzichte van het wijkgroen 'Wilgenroos'

2.2 Huidige Situatie

Het plangebied betreft een braakliggend perceel, gelegen tussen de woonbebouwing (nummer 16 en 28) aan de Pinksterbloemstraat. Het plangebied wordt in het noordoosten, zuidoosten en oosten omgeven door vrijstaande woningen. Conform het vigerende bestemmingsplan mag de maximum goot- en bouwhoogte van de woningen respectievelijk 6 meter en 9 meter (2 bouwlagen met kap) bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0005.png"

Aanzicht plangebied vanaf noordoostzijde, met rechts de woningen Pinksterbloemstraat 16 en 14

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0006.png"

Aanzicht plangebied vanaf zuidoostzijde, met links de woningen Pinksterbloemstraat 30 en 28

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0007.png"

Aanzicht plangebied (rechts) in relatie tot bestaande bebouwing overzijde Pinksterbloemstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0008.png"

Aanzicht plangebied vanaf westzijde (onverharde weg Hulsterdijk, grens woongebied en buitengebied Weert)

Aan de zijde van het buitengebied grenst het plangebied aan agrarische gronden, die in gebruik zijn als bouw- of weiland. Op enige afstand is het agrarische bedrijf (intensieve veehouderij) gelegen, dat qua geur van invloed is op het plangebied.

Het plangebied zelf is onbebouwd en bestaat uit een grasveld zonder beplanting. Het wordt in beperkte mate gebruikt als 'speelterrein' door de jeugd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0009.png"

Zicht op het plangebied zelf

2.3 Toekomstige Situatie

2.3.1 Algemeen

Het voornemen bestaat om op het braakliggend perceel tussen de woonbebouwing (nummer 16 en 28) aan de Pinksterbloemstraat zes vrijstaande woningen op te richten. De nieuwe toe te voegen woningen ronden de wijk af, zodat het bebouwingslint aan de Pinksterbloemstraat wordt voltooid. De toekomstige woonpercelen zijn vergelijkbaar met de reeds aanwezige percelen en resulteren daarmee in een passende verkaveling in de bestaande ruimtelijke structuur. Door het realiseren van de vrijstaande woningen blijft het lint voldoende ruim van opzet en vormt het daarmee een gelijkmatige overgang naar het buitengebied. De vrijstaande woningen worden gesitueerd in de bestaande voorgevelrooilijn van de Pinksterbloemstraat. De voorgevelrooilijn volgt daarbij de bocht die de Pinksterbloemstraat maakt ter hoogte van het plangebied. De bouwmassa, orientatie, goothoogte en bouwhoogte van de woningen sluiten aan bij de ruimtelijke structuur van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0010.png"

Verkavelingsopzet c.q. beoogd stedenbouwkundig plan

Stedenbouwkundig gezien is afronding van de woonstraat en een geleidelijke overgang naar het buitengebied wenselijk. In de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet van de uitbreiding Vrakker-West waren hier bovendien al zes bouwkavels voorzien. Wegens de ligging binnen de geurcirkel van de nabijgelegen intensieve veehouderij, is de ontwikkeling van woningen op deze locatie niet eerder van de grond kunnen komen. Na wijziging van de milieuvergunning van de intensieve veehouderij en het aantonen van een goed woon- en leefklimaat voor de woningen, bestaat deze mogelijkheid wel (zie ook paragrafen 4.6, 4.7 en 4.8).

Voor wat betreft het ontwerp van de woningen geldt dat hiervoor wordt aangesloten op de bestaande beeldkwaliteit, zodat de woningen qua bouwmassa, rooilijnen, goot- en bouwhoogte en verdere vormgeving bij de overige woningen in de Pinksterbloemstraat passen.

2.3.2 Privacy en bezonning

Met de realisatie van de zes vrijstaande woningen wordt een open plek in de bestaande ruimtelijke structuur aan de Pinksterbloemstraat ingevuld. Dit betreft een reguliere woonsituatie waarbij voldoende afstand (minimaal 3 meter) tot de zijdelingse perceelsgrenzen wordt aangehouden. Door de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen wordt de privacy van aangrenzende woningen in voldoende mate gewaarborgd. Dit is vergelijkbaar met de reeds bestaande woningen aan de Pinksterbloemstraat. De gronden achter de woningen worden ingericht als tuin.

De woningen worden gerealiseerd in maximaal twee bouwlagen met kap (goothoogte maximaal 6,00 meter en bouwhoogte maximaal 9,00 meter). De schaduwwerking van de woningen ten opzichte van de woningen aan de Pinksterbloemstraat is hierdoor gering door de ligging ten opzichte van elkaar. Daarnaast zijn de belendende woonpercelen (Pinksterbloemstraat 28 en 16) van een zodanige omvang dat mocht sprake zijn van enige schaduwwerking dit beperkt is tot een klein c.q. ondergeschikt deel van de betreffende percelen. Bij nummer 16 is helemaal geen sprake van schaduwwerking en bij nummer 28 is dit beperkt tot in de zijtuin ter hoogte van de bestaande woning en niet in de achtertuin van deze woning

2.3.3 Verkeer en parkeren

Verkeer

Ten gevolge van de realisatie van de zes vrijstaande woningen neemt het aantal verkeersbewegingen binnen en rondom het plangebied in zeer geringe mate toe. Op basis van de CROW normen geldt een maximale norm van 8,6 bewegingen per woning per etmaal voor een vrijstaande woning in een matig stedelijk gebied in de rest bebouwde kom. De totale verkeersgeneratie komt hiermee neer op 52 (51,6) verkeersbewegingen per etmaal.

De woningen worden ontsloten middels een oprit aan de Pinksterbloemstraat. De maximaal toegestane snelheid op de Pinksterbloemstraat bedraagt 30 km/u. De Pinksterbloemstraat is aan te merken als erftoegangsweg (rijbaan met twee rijstroken met een breedte van 5 tot 6 meter) met een ruime opzet en beschikt over voldoende (rest)capaciteit. Daarnaast is bij de stedenbouwkundige inrichting van Vrakker-West reeds sprake van zes vrijstaande woningen binnen het plangebied en is hiermee qua infrastructuur rekening gehouden bij de realisatie van de wijk. Geconcludeerd wordt dat de bestaande infrastructuur in staat is de geringe toename in het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de realisatie van de zes vrijstaande woningen probleemloos en verkeersveilig op te vangen.

Parkeren

Op basis van de CROW normen geldt een minimale norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning voor een vrijstaande woning in een matig stedelijk gebied in de rest bebouwde kom. Er zijn met dit plan per vrijstaande woning minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien. Hiermee wordt aan de parkeerbehoefte op eigen terrein voldaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan. Tot slot vindt een toetsing van het planvoornemen aan het beleid van de gemeente Weert plaats.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de voormalige Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De SVIR heeft geen consequenties voor het planvoornemen en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  1. 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  2. 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  3. 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  4. 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  5. 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  6. 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  7. 7. defensie;
  8. 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  9. 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  10. 10. Elektriciteitsvoorziening;
  11. 11. ecologische hoofdstructuur.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De Barro en het Rarro hebben geen consequenties voor het planvoornemen en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening en Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een ruimtelijke plan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn 11 woningen (welke op één en dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus 12.

Gevolg planvoornemen

Dit planvoornemen voorziet in de realisatie van zes vrijstaande woningen op een 'open plek' in de bebouwing aan de Pinksterbloemstraat binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van zes vrijstaande woningen (< 12 woningen) is te kleinschalig om als stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt. Toetsing aan de Ladder is daarom niet aan de orde.

3.2.4 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  1. 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. 4. Toekomstigbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave.

Gevolg planvoornemen

In dat kader wordt voortgeborduurd op de SVIR en voorziet onderhavige voornemen in een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het betreft de invulling van een 'open plek' in de woonbebouwing aan de Pinksterbloemstraat te Weert. De zes nieuwe woningen worden daarbij klimaatbestendig, duurzaam en natuurinclusief gerealiseerd en hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een veilige en gezonde leefomgeving. Dit wordt nader uitgewerkt in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014)

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 ‘Voor de kwaliteit van Limburg’ (hierna: POL 2014) vastgesteld. Het POL 2014 is op 16 januari 2015 in werking getreden.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en een sterk punt van Limburg. Om recht te doen aan dit punt, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied is gelegen in de zone 'Buitengebied'. De zone 'buitengebied' betreft alle gronden in het landelijk gebied zonder belangrijke natuurwaarden en vaak met een agrarisch karakter. Afhankelijk van de aanwezige functies en ligging is er in deze gebieden ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0011.png"

Uitsnede POL2014 kaartbeeld 'Zonering Limburg' met plangebied bij rode contour

Het plangebied valt, zoals hiervoor aangegeven, op grond van het POL in de zone buitengebied. Deze zonering past echter niet bij het huidig feitelijk gebruik van het plangebied. Het plangebied betreft namelijk een onbenutte strook grond tussen de woonbebouwing aan de Pinksterbloemstraat. In het verleden was op deze strook grond, in het kader van de ontwikkeling van de woonwijk Vrakker-West, reeds de ontwikkeling van zes woningen voorzien. Wegens geurhinder afkomstig van de nabijgelegen veehouderij, is de ontwikkeling van deze zes woningen echter niet tot stand gekomen. Gezien het feit dat de ontwikkeling van de woningen niet tot stand is gekomen, is er als het ware een 'hap' uit het bebouwingslint genomen en is de ruimtelijke structuur ter plaatse niet 'compleet'. Gezien de ruimtelijke structuur is het logisch dat deze open plek onderdeel is van het bestaande bebouwde gebied en behoort het ruimtelijk gezien niet tot het buitengebied. Ook het gebruik is niet meer agrarisch, maar is het plangebied in feite al onderdeel van Vrakker-West.

Inmiddels is tussen de betreffende veehouder en initiatiefnemer overeengekomen om middels technische maatregelen de geurhinder afkomstig van de nabijgelegen veehouderij te verminderen, zodat binnen het plangebied alsnog tot realisatie van de zes woningen kan worden gekomen. Hiermee wordt het bestaande bebouwingslint aan de Pinksterbloemstraat uiteindelijk voltooid. De te realiseren woningen betreffen vrijstaande woningen en zijn gelegen op ruime percelen. Door het realiseren van de woningen blijft het lint zodoende voldoende ruim van opzet en vormt het daarmee een gelijkmatige overgang naar het buitengebied. Stedenbouwkundig gezien is afronding van de woonstraat en een geleidelijke overgang naar het buitengebied hier wenselijk.

Tot slot geldt dat de onverharde weg (uitloper van de Hulsterdijk, gelegen ten westen van het plangebied) meer de praktische grens vormt tussen het buitengebied en het woongebied van Weert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0012.png"

Aanzicht plangebied vanaf onverharde weg Hulsterdijk, grens woongebied (rechts) en buitengebied (links) van Weert

In de POL-visie op Midden-Limburg zijn verder de belangrijkste uitgangspunten voor wonen: werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. Deze kwalitatieve sturing vindt plaats binnen het kader van de kwantitatieve opgave die met de regionale structuurvisie 'Wonen' (zie 3.4.1) wordt ingevuld op basis van het dynamisch voorraadbeheer.

Gevolg planvoornemen

In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op het provinciale en regionale woonbeleid en de wijze waarop het planvoornemen hierbinnen past. Hoewel de gebieden die in het POL zijn aangewezen als 'buitengebied' niet primair als woongebied beoogd zijn, blijkt uit vorenstaande dat de ontwikkeling van zes vrijstaande woningen aanvaardbaar is binnen het plangebied, aangezien het ruimtelijk gezien bij het bestaand bebouwd gebied behoort en niet bij het buitengebied.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Algemeen

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.2.3 is reeds besproken dat dit planvoornemen niet in een stedelijke ontwikkeling voorziet.

Wonen

Artikel 2.4.2 lid 2 van de verordening stelt dat 'een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg'. Genoemde structuurvisie is inmiddels ingetrokken en door de samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg geactualiseerd. De actualisatie kan worden aangehaald als 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021'. De toets aan de geactualiseerde structuurvisie is opgenomen in 3.4.1. Uit de toets blijkt dat het planvoornemen passend is binnen de regionale visie.

Overige kaders

Het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk. Met de woningbouwontwikkeling wordt niet voorzien in een boorput, bodemenergiesysteem of enige andere wijze de grond geroerd dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Er zijn derhalve voor het planvoornemen geen belemmeringen.

Tot slot geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een beschermde natuur- of landschapszones.

Gevolg planvoornemen

Het planvoornemen is passend binnen de regionale woonvisie. Voor het planvoornemen gelden vanuit de Omgevingsverordening verder geen specifieke regels. Het plan is daarmee passend binnen de Omgevingsverordening.

3.3.3 Ontwerp Provinciale Omgevingsvisie (POVI)

Algemeen

De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 januari 2022 in werking. De Provincie Limburg moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie Limburg richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.

Na een uitgebreid participatief proces is de ontwerp Omgevingsvisie 15 december 2020 vastgesteld door Gedeputeerde Staten. In de ontwerp Omgevingsvisie zijn de Limburgse principes beschreven op basis waarvan afwegingen kunnen worden gemaakt bij (nieuwe) ontwikkelingen:

  • Streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving;
  • Kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal;
  • Meer stad, meer land;
  • Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden bovengronds én ondergronds;

Zonering

In de ontwerp Omgevingsvisie is beschreven dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in principe thuis horen in bestaand bebouwd gebied. Landelijke gebieden worden juist als tegenhanger van de drukkere stedelijke gebieden ontwikkeld. Op basis van de zonering zoals opgenomen in de ontwerp Omgevingsvisie is het plangebied gelegen in de zonering 'Buitengebied', onderdeel van het landelijk gebied. Zoals in voorgaande paragraaf is beschreven, kan echter gemotiveerd worden dat het plangebied is gelegen in een open plek in het bebouwingslint aan de Pinksterbloemstraat (bestaand bebouwd gebied), het onderdeel is van het woongebied Vrakker-West en niet (meer) tot het buitengebied behoort. Het planvoornemen leidt tot een gewenste stedenbouwkundige ontwikkeling waarmee het bebouwingslint wordt voltooid en een geleidelijke overgang naar het buitengebied wordt gerealiseerd, door de realisering van vrijstaande woninen op ruime kavels.

Wonen

Verder is in de ontwerp Omgevingsvisie ten aanzien van het thema 'wonen' opgenomen dat de grootste opgave, op korte en middellange termijn, het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad betreft. Conjuncturele ontwikkelingen en migratiestromen beïnvloeden vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarnaast verandert de woonvraag waardoor het woningaanbod niet altijd aansluit op de vraag. Daardoor is er op korte termijn een vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen en lokaal een overschot aan incourante plannen en woningen. Voor zover (harde en zachte) planvoorraad voorziet in de mogelijkheid om woningen te bouwen waar niet langer behoefte aan is, zal de Provincie in overleg met de gemeenten onderzoeken hoe deze planvoorraad aangepakt kan worden. Hiertoe is reeds in POL2014 een oproep gedaan aan gemeenten, die Limburgbreed nog niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Het gevolg is dat woningbouwplannen waaraan dringend behoefte bestaat, niet kunnen worden toegevoegd vanwege een te grote voorraad aan niet meer actuele plannen die niet meer aansluiten bij de behoefte.

Daarnaast zijn ook sociaal-economische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving zijn van belang. Leegstand, criminele activiteiten, ondermijning of verloedering en eenzijdig samengestelde woongebieden hebben invloed op de leefbaarheid en kunnen de kloof in de samenleving vergroten. Gemengde wijken met ruimte voor verschillende leefstijlen dragen bij aan een sterker sociaal weefsel en kunnen bijdragen aan het voorkomen van sociale problemen'

Gevolg planvoornemen

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van zes vrijstaande woningen op een 'open plek' in het bebouwingslint aan de Pinskterbloemstraat. Hiermee wordt het bebouwingslint op passende stedenbouwkundige wijze afgerond in aansluiting op de bestaande ruimtelijke structuur en wordt tevens een geleidelijke overgang naar het buitengebied gerealiseerd. De woningen worden gebouwd voor een concrete woningbehoefte binnen gemeente Weert en worden in de planvoorraad van gemeente opgenomen. Hiermee wordt aangesloten op de huidige woningvraag op korte termijn. Regionale afstemming is wegens het beperkte woningaantal (<10 woningen) niet aan de orde. Tot slot geldt dat de woningen op duurzame wijze, minimaal conform BENG-eisen worden gerealiseerd. Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen passend is binnen de ontwerp Omgevingsvisie.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018-2021

Algemeen

Door de 7 Midden-Limburgse gemeenten is in de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 - 2021 vastgelegd hoe dient te worden omgegaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelingen. De nadruk ligt hierbij op de benodigde transformatie van de bestaande woningvoorraad en de gevolgen voor de directe woonomgeving. Deze structuurvisie is de opvolger van de regionale visie voor de periode 2014 - 2017 en heeft betrekking op de periode 2018 tot en met 2021. Tevens is de visie basis voor afspraken op de middellange termijn tussen de samenwerkende gemeenten en de provincie (doorkijk 2030). De structuurvisie is op 3 juli 2019 door de gemeenteraad van Weert vastgesteld.

In de Structuurvisie 2018 wordt de lijn uit de Structuurvisie 2014 voortgezet, gericht op het maken van regionale afspraken voor het terugbrengen van de overtollige plancapaciteit. Dit mede om ruimte te creëren om medewerking te kunnen verlenen aan die concrete initiatieven waar in de huidige markt wel behoefte aan bestaat. Het beleid is gericht op het zo goed en snel mogelijk kunnen (laten) voorzien in de feitelijke woningbehoefte.

De Structuurvisie uit 2014 is herijkt c.q. geactualiseerd naar aanleiding van de ontwikkelingen uit afgelopen jaren. In de Structuurvisie 2018 zijn speerpunten opnieuw verankerd in opgaven en zijn de bijbehorende afwegingskaders en instrumenten geactualiseerd. Uitgangspunt is regie te voeren om risico's in te perken. Hierbij wordt gekeken naar de kwantitatieve en kwalitatieve opgave en is er aandacht voor specifieke doelgroepen. In het kader van verduurzaming van de bestaande woningvoorraad wordt onder meer ingezet op het langer zelfstandig kunnen wonen.

In de actualisatie wordt in z'n algemeenheid gesteld dat in de kleine kernen beperkt ruimte is voor aanvullende woningbouw. Afgesproken is dat in principe medewerking wordt verleend aan nieuwe plannen waarvoor een concrete behoefte bestaat. Verder wordt verduurzaming van de woningvoorraad als grote opgave voor de komende decennia genoemd.

Kwantitatieve behoefte

Als naar de kwantitatieve behoefte gekeken wordt blijkt dat er duidelijke verschillen zijn in de situatie per gemeente. Opvallend is het verschil in de huishoudenstop, die in Echt-Susteren en Roerdalen reeds op korte termijn is bereikt (2018/2019), in Leudal en Maasgouw bereikt wordt in 2024/2025, in Weert, Nederweert bereikt wordt aan het einde van de geprognosticeerde periode (2030) en in Roermond pas lang daarna aan de orde is (2039). Over de gehele regio bezien geven de prognoses aan dat er in de periode 2018 tot en met 2028/2029 nog een toename van het aantal huishoudens zal plaatsvinden met 2,5%.

Het aantal jongerenhuishoudens en huishoudens in de middengroep (tot 65 jaar) neemt af. Het aantal ouderenhuishoudens neemt fors toe. De woningbehoefte wordt dan ook grotendeels door de groeiende groep ouderenhuishoudens bepaald. Van alle huishoudens behoort 48% tot de sociale doelgroep.

Kwalitatieve behoefte

Op grond van de prognose Etil 2019 (update) blijft de groei in Weert groter te zijn (+ 573 huishoudens in 2030) en blijkt de top van het aantal huishoudens verschoven te zijn naar 2034. Tesamen met een achterstand in de realisaties ten opzichte van de groei van het aantal huishoudens wordt een planvoorraad per 1-1-2021 van 1.763 woningen onderschreven. De planvoorraad bedraagt netto 1.559 woningen per 1-1-2021. Het planvoornemen maakt hiervan onderdeel uit.

De kwalitatieve woningbehoefte bestaat grotendeels uit appartementen met lift en grondgebonden seniorenwoningen, zowel in de huur- als in de koopsector. De grootste uitval gaat ontstaan bij appartementen zonder lift en rij- /hoekwoningen in de huursector en bij rij/hoekwoningen en 2 onder 1 kapwoningen in de koopsector. Daarnaast is er in Weert behoefte aan bouwkavels. Deze behoefte is bevestigd met de uitgifte van bouwkavels in Laarveld fase 3, waarvoor zich ruim 3x zoveel gegadigden hebben aangediend dan er beschikbaar zijn.

De regio speelt in op de ruimte die de provincie biedt voor wat betreft woningbouw. Allereerst geven de prognoses meer ruimte. Voor de afbouw van de planvoorraad wordt meer tijd genomen. Van de mogelijkheid om nieuwe plannen toe te voegen die aansluiten bij de kwalitatieve behoefte wordt gebruik gemaakt. Aanvullend moet worden geconstateerd dat het aantal huishoudens in Midden-Limburg de afgelopen jaren meer is gegroeid dan het netto toegevoegde aantal woningen. Hierdoor is de druk op de woningmarkt toegenomen.

Gevolg planvoornemen

Dit planvoornemen voorziet in de realisatie van zes vrijstaande, duurzaam gebouwde woningen. De zes woningen zijn opgenomen in de planvoorraad van de gemeente Weert en zijn meegenomen bij de actualisatie van de structuurvisie per 1 januari 2021. Hiermee is geborgd dat het planvoornemen onderdeel uitmaakt van de structuurvisie. Regionale afstemming in de ambtelijke werkgroep Wonen is niet noodzakelijk, omdat er minder dan 10 woningen gerealiseerd worden. Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen passend is binnen de regionale structuurvisie wonen.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuurvisie Weert 2025

De gemeente Weert heeft op 11 december 2013 de Structuurvisie Weert 2025 vastgesteld. Eén van de uitgangspunten uit de Structuurvisie is dat duurzaam geïnvesteerd moet worden in de toekomst, om Weert aantrekkelijk te houden. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei.

In de Structuurvisie is het plangebied aangewezen als ‘bebouwd gebied’ als onderdeel van Vrakker-West. Op de visiekaart zijn voor het overige geen specifieke aanduidingen opgenomen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0013.png"

Uitsnede Visiekaart met plangebied bij rode contour

Uit de Structuurvisie blijkt dat bij ruimtelijke (locatie)keuzes onder meer aandacht wordt gevraagd voor zorgvuldig ruimtegebruik, kwaliteit voor kwantiteit, het respecteren en versterken van landschappelijke en cultuurhistorische waarden en tegengaan van verrommeling in het buitengebied.

Gevolg planvoornemen

Bij het planvoornemen is ingezet op een kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling van het plangebied, waarbij de landschappelijke waarden in de omgeving worden gerespecteerd. Er is sprake van een zorgvuldige ontwikkeling, enerzijds gericht op het optimaal benutten van het beschikbare grondgebied binnen het bebouwd gebied (bebouwingslint Pinksterbloemstraat) en anderzijds het realiseren van een geleidelijke overgang naar het buitengebied. Het planvoornemen is daarmee passend binnen de doelstellingen uit de Structuurvisie.

3.5.2 Welstandsnota 2017

De Welstandsnota 2017 is door de gemeenteraad van Weert vastgesteld op 21 december 2016. In 2013 is het merendeel van Weert reeds aangewezen als welstandsvrij gebied. Het gemeentebestuur van Weert vertrouwt op de eigen verantwoordelijkheid van haar burgers, ook op het terrein van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Daarnaast is er efficiëntie in procedures te behalen evenals financiële besparingen. Als welstandsvrij gebied zijn aangewezen:

  1. 1. Woongebieden, zowel rond de kern van Weert als op de kerkdorpen;
  2. 2. Kantoor- en bedrijvenparken;
  3. 3. Industrie- en bedrijventerreinen;
  4. 4. Het buitengebied, met uitzondering van de schuilgelegenheden, paardenbakken en omheiningen (hiervoor geldt het vastgestelde beeldkwaliteitsplan dat ambtelijk wordt getoetst door de afdeling Ruimtelijk beleid);
  5. 5. Gebieden met een beeldkwaliteitplan (Vrouwenhof, Laarveld, Kampershoek Noord en overige beeldkwaliteitplannen die verankerd zijn in het bestemmingsplan);
  6. 6. Centrum Noord.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied maakt deel uit van het woongebied Vrakker en kan dan ook worden aangemerkt als welstandsvrij, met uitzondering van excessen, monumenten en stads- en dorpsgezichten. Van monumenten en stads- en dorpsgezichten is ter plaatse van het plangebied geen sprake. De toekomstige bouwplannen van de te realiseren woningen hoeven niet te worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.

4.2 M.e.r.-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij activiteiten die voorkomen in één van de opgenomen categorieën, maar niet de omvang hebben van de bijbehorende drempelwaarden, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het bestemmingsplan ten behoeve van de beoogde woningbouwontwikkeling is m.e.r.-beoordelingsplichtig. Deze activiteit is opgenomen in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan is dan ook een aanmeldingsnotitie ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Deze aanmeldingsnotitie doorloopt, voorafgaand aan het bestemmingsplan, een separate procedure. Op basis van de aanmeldingsnotitie besluit het bevoegd gezag (de gemeente) of er wel of geen aanleiding of noodzaak is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. Het besluit d.d. 6 juli 2021 inclusief aanmeldingsnotitie met bijlagen is als Bijlage 1 opgenomen bij dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien de ontwikkeling een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Dit planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de bouw van zes vrijstaande woningen. Een woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). In dat kader is door middel van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Aelmans, rapportnummer M204064.001.001/GGO, 29 januari 2021) de geluidbelasting op de gevel (gevelbelasting) van de woningen berekend ten gevolge van het omliggende wegenet en getoetst aan de normstelling uit de Wet geluidhinder. Tevens is voor de 'nieuwe situatie' bepaald wat de cumulatieve geluidbelasting ter hoogte van de woningen is, zodat bezien kan worden of extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn. Het akoestisch onderzoek is tevens toegevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting.

Voor de realisatie van de zes vrijstaande woningen zijn de volgende geluidbronnen relevant:

  • Hulsterdijk: buitenstedelijk gebied, snelheid 60 km/uur, 2 rijstroken, zonebreedte 250 meter.
  • Pinksterbloemstraat en veldbloemstraat: binnenstedelijk gebied, snelheid 30 km/uur, 2 rijstroken, geen zonebreedte.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de omliggende wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de woningen wordt overschreden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen.Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Pinksterbloemstraat, bedraagt 46 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'goed' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Aangezien de cumulatieve geluidbelasting kleiner of gelijk is aan 53 dB, is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.

Verder is het plangebied niet gelegen in de directe nabijheid van een spoorlijn dan wel gezoneerd industrieterrein. Spoorweg- en industrielawaai zijn derhalve niet aan de orde.

Conclusie

Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.4 Bodem

Dit planvoornemen ziet toe op de realisatie van zes vrijstaande woningen ter plaatse van een 'open plek' in de bebouwing aan de Pinksterbloemstraat. Conform de Wet ruimtelijke ordening, is het noodzakelijk inzichtelijk te maken of de kwaliteit van de bodem hier geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Om deze reden is een verkennend bodem- en asbestonderzoek conform de Nederlandse Normen NEN-5740 en NEN-5707 (Aelmans, rapportnummer E204122.013/TRE, d.d. 2 februari 2021) uitgevoerd. De bevindingen en conclusies uit het onderzoek zijn in onderstaande overgenomen. De onderzoeksrapportage is tevens toegevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Uit het verkennend bodem- en asbestonderzoek is gebleken dat tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden geen noemenswaardige bodemvreemde materialen zijn aangetroffen. De visuele schone bovengrond van het plangebied is analystisch onderzocht. Uit de analyseresultaten blijkt dat vooral lichte overschrijdingen met zink en cadmium worden aangetroffen. De aangetroffen overschrijdingen zijn dermate marginaal dat deze weliswaar de achtergrondwaarden overschrijden doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond deels als klasse industrie grond en grotendeels als klasse AW2000 bestempeld worden. Voor wat betreft de ondergrond voldoet die aan de achtergrondwaarde en kan deze als klasse AW2000 grond bestempeld worden.

Uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt, dat diverse licht verhoogde concentraties PFAS worden aangetroffen. Deze overschrijden niet de achtergrondwaarden. Dit houdt in dat vanwege de voornoemde overschrijdingen dit geen invloed heeft op de uiteindelijke kwalificatie van de onderzochten bodemlagen en de voorgenomen bestemmingswijziging c.q. voorgenomen bouwplannen.

In het grondwater zijn marginale overschrijdingen met xylenen aangetroffen. Voornoemde overschrijdingen zijn van dien aard dat deze in eerdere onderzoeken eveneens worden aangetroffen. De overschrijdingen zijn dermate marginaal, dat deze als te verwaarlozen beschouwd kunnen worden.

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn verder zintuigelijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevingen van het zintuigelijk bodemonderzoek en het historisch bodemonderzoek is verder geen onderzoek naar asbest verricht. Op basis hiervan kan de hypothese 'onverdacht' met betrekking tot asbest worden aangehouden.

Vanwege het diffuse karakter van het onderzochte plangebied en de aangetroffen lichte verontreinigingen met cadmium en zink, is het plausibel om de hypothese 'onverdacht' voor het plangebied te blijven handhaven. Er zijn verder geen aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Conclusie

Resumerend kan gesteld worden dat ondanks de verhoogde concentraties in de bovengrond, deze vanuit milieuhygienisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor de voorgenomen bestemmingswijziging en de geplande bouw van woningen. Vanwege het diffuus karakter van de onderzochte bodemlagen dient er rekening mee gehouden worden dat er sprake is van diverse bodemkwaliteiten.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  1. 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  2. 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij een planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.

Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied).

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied.

De VNG-publicatie merkt bij stap 1 op dat overwogen kan worden om de richtafstanden met één afstandstap te verlagen (50 meter wordt dan 30 meter) in het geval dat de omgeving van de woning als een “gemengd gebied” kan worden beschouwd. In voorliggend geval is echter sprake van een rustige woonomgeving.

Toetsing effecten op omliggende functies

Een woning wordt beschouwd als hindergevoelige functie en om deze reden zijn hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied nader beschouwd. Hieruit volgt dat het plangebied hoofdzakelijk is omringd door andere woonpercelen met woningen. Deze kennen geen zonering.

Ten westen van het plangebied zijn een aantal (intensieve) veehouderijen gelegen. De meest nabijgelegen intensieve veehouderij is gelegen aan Hulsterdijk 40, op een afstand van ca. 160 meter. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor deze functie een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Ten aanzien van de aspecten geur, fijnstof en gezondheid worden ter beoordeling van het woon- en leefklimaat andere toetsingskaders gehanteerd (waaronder de Wet geurhinder en veehouderij). Toetsing van deze aspecten vindt plaats in de navolgende paragrafen 4.6 Luchtkwaliteit, 4.7Geur en 4.8 Gezondheid / endotoxinen.

Conclusie

Voor wat betreft de (intensieve) veehouderijen die in de omgeving van het plangebied zijn gelegen, geldt dat de VNG-brochure zich minder voor het toetsen van veehouderijen leent. In de paragrafen 4.6, 4.7 en 4.8 is daarom een specifieke toets uitgevoerd voor wat betreft de aspecten luchtkwaliteit, geur en gezondheid/endotoxinen ten gevolge van deze veehouderijen.

Verder kan ten aanzien van het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geconcludeerd worden dat er zich geen hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied bevinden (aldus met uitzondering van de omliggende veehouderijen). Gezien het feit dat er zich geen bedrijven c.q. hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied bevinden, leidt de ontwikkeling van de woningen dan ook niet tot belemmeringen voor de duurzame bedrijfsvoering/-ontwikkeling van bedrijven. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

NIBM

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Onderhavig planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de bouw van slechts zes woningen. Het mogelijk maken van deze woningen valt daarmee binnen het niet in betekenende mate criterium van de Wet milieubeheer.

Fijn stof

De Wet milieubeheer vormt het wettelijk kader voor de beoordeling van milieugevolgen bij een inrichting. De basis is te vinden in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer en in bijlage 2 bij de wet waarin de verschillende grens- en richtwaarden zijn te vinden. De grenswaarden in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn afkomstig uit de Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit en gelden voor de buitenlucht.

Voor fijn stof zijn de volgende grenswaarden opgenomen:

  • de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) is maximaal 40 microgram per m3;
  • de daggemiddelde concentratie van 50 microgram per m3 mag maximaal 35 maal per kalenderjaar worden overschreden.

Voor de berekening van de belasting en dus de concentratie aan fijn stof (PM10) is gebruik gemaakt van het rekenprogramma ISL3a. Uit de resultaten (Aelmans, rapportnummer M204064.003.003/TCR, d.d. 15 februari 2021, Bijlage 4) blijkt dat de hoogste jaargemiddelde concentratie aan zwevende deeltjes, op de grens van het plangebied maximaal 18,22 microgram per m3 lucht bedraagt. De jaargemiddelde concentratie van 50 microgram per m3 wordt 6,4 keer per kalenderjaar overschreden.

Op grond van voorgaande kan gesteld worden dat bij de te ontwikkelen woningen in het plangebied ruimschoots voldaan wordt aan de normen voor fijnstof op basis van Wet luchtkwaliteit. In deze situatie blijft de belasting op de woningen ruim onder de wettelijke grenswaarden (40 microgram en 35 dagen). Dit is de belasting die veroorzaakt wordt door de varkenshouderij aan de Hulsterdijk 40 in combinatie met de andere bronnen voor fijnstof (achtergrond) die een invloed hebben op het plangebied.

Conclusie

Het aspect fijn stof vormt voor wat betreft wegverkeer en inrichtingen geen belemming voor het planvoornemen.

4.7 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. In deze wet zijn normen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking').

Op de eerste plaats is gekeken naar de voorgrondbelasting (Aelmans, rapportnummer M204064.003.003/TCR, d.d. 20 april 2021, Bijlage 4) die wordt veroorzaakt door varkenshouderij aan de Hulsterdijk 40. Deze beoordeling is als eerste uitgevoerd omdat dit bedrijf in het verleden een "overbelaste" situatie met geur veroorzaakte. Overleg tussen veehouder en eigenaar van de gronden in het plangebied heeft geresulteerd in een overeenkomst waarbij de geurbelasting wordt gereduceerd. Deze geurreductie vindt plaats middels het aanpassen van het stalsysteem in een tweetal stallen. Op onderstaande luchtfoto zijn de aanpassingen en de stallen aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0014.png"

Aanpassingen stallen

Aanpassing biggenstal (stal 1)
Een bestaande luchtwasser die geïnstalleerd is in de biggenstal (stal 1) wordt aangepast. Middels een modificatie van de uitstroomopening van de wasser met een gestuurde klep kan de luchtsnelheid opgevoerd worden. Door deze hogere luchtsnelheid (van 1,35 m/s naar 5,00 m/s) zal de “geurpluim” verder omhoog geblazen worden, hiermee wordt geurverdeling diffuser en neemt de geurbelasting op de gevoelige objecten (Pinksterbloemstraat) af.

Aanpassing zeugenstal (stal 3b)

Door het monteren van een luchtwasser aan deze traditionele stal zal de geuremissie uit deze stal per zeug gereduceerd worden van 18,7 OU/s naar 10,3 OU/s (45% reductie). Daarnaast zal deze wasser voorzien worden van ventilatoren die de lucht met een constante snelheid afvoeren. Door deze ventilatoren in een zogenaamde cascade-schakeling op te stellen zal de luchtsnelheid zowel bij minimum- als maximumventilatie hetzelfde blijven.

Voornoemde aanpassingen zullen middels een, door het agrarische bedrijf aan te vragen Omgevingsvergunning (milieu) vastgelegd en daarmee geborgd worden.

Uit de voorgrondberekening blijkt dat de varkenshouderij aan de Hulsterdijk 40, na aanpassing van de stalsystemen, geen overbelasting meer veroorzaakt op het plangebied. Er wordt voldaan aan de grenswaarde van 3 OUe die de gemeente Weert heeft opgenomen in haar verordening "Geurhinder en veehouderij".

Naast de voorgrondberekening is het woon- en leefklimaat voor wat betreft geur beoordeeld middels een achtergrondberekening. Dit wil zeggen dat de geurbelasting, veroorzaakt door alle veehouderijen met geurdieren en gelegen binnen een straal van 2 kilometer van het plangebied, is getoetst.

Voor de toetsing van deze achtergrondbelasting is gebruik gemaakt van het WEB-bvb bestand. In dit bestand dat door de Provincie Limburg wordt beheerd, zijn alle veehouderijen met "geurdieren" opgenomen. Alle bedrijven met oudeur-eenheden, gelegen in een straal van 2 km. rondom de woning zijn in de achtergrondberekening opgenomen. De berekening van de achtergrondwaarde is uitgevoerd met het hiervoor van toepassing zijnde programma "V-Stacks gebied".

Naast de voorgrondberekening is het woon- en leefklimaat voor wat betreft geur beoordeeld middels een achtergrondberekening. Dit wil zeggen dat de geurbelasting, veroorzaakt door alle veehouderijen met geurdieren en gelegen binnen een straal van 2 kilometer van het plangebied, is getoetst. Voor de toetsing van deze achtergrondbelasting is gebruik gemaakt van het WEB-bvb bestand. In dit bestand dat door de Provincie Limburg wordt beheerd, zijn alle veehouderijen met “geurdieren” opgenomen. Alle bedrijven met oudeur-eenheden, gelegen in een straal van 2 km. rondom de woning zijn in de achtergrondberekening opgenomen. De berekening van de achtergrondwaarde is uitgevoerd met het hiervoor van toepassing zijnde programma “V-Stacks gebied”.

Uit de achtergrondberekening blijkt dat de achtergrondbelasting op alle toets-punten tussen de 4,8 en 6,2 Ou bedraagt. Dit wil zeggen dat de kans op mogelijke geurhinder tussen de 5 en 10 % bedraagt. Bij deze kans op geurhinder is er dan sprake van een goed leefklimaat voor wat betreft het item geur.

Conclusie

Het aspect geur vormt qua voorgrondbelasting als gevolg van de aanpassingen aan de stalsystemen van het agrarisceh bedrijf aan de Hulsterdijk 40 en achtergrondbelasting geen belemmering (meer) voor het planvoornemen. Het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen kan qua geur worden gewaarborgd.

4.8 Gezondheid / Endotoxinen

Uitgangspunt in de ruimtelijke ordening is dat sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij bestemmingsplannen voor woonwijken, bedrijventerreinen of initiatieven in het buitengebied is het de vraag welk niveau voor de blootstelling nog aanvaardbaar is. Voor de blootstelling aan endotoxine heeft Gezondheidsraad een advieswaarde van 30 EU/m3 vastgesteld. Bij de endotoxine beoordeling wordt in principe aangesloten bij de systematiek, zoals die geldt voor de beoordeling van fijnstof. Dit betekent dat woningen worden aangemerkt als te beschermen object en dat voor de afstand uitgegaan wordt van het dichtstbijzijnde emissiepunt van een veehouderij. Deze systematiek is voor endotoxine niet wettelijk vastgelegd. In specifieke omstandigheden kunnen er redenen zijn om van deze systematiek af te wijken.

Om de minimale afstand, op basis van de endotoxine advieswaarde (30 EU/m3) van de Gezondheidsraad, te kunnen berekenen zijn voor vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens afstandsgrafieken tot stand zijn gekomen. Er is voor gekozen om de fijnstof emissie van een veehouderij te gebruiken om de minimaal aan te houden afstand tot een individuele veehouderij voor wat betreft de advieswaarde te benaderen.

Fijnstofemissie Hulsterdijk 40 en advieswaarde endotoxine

In de te vergunnen situatie voor het bedrijf aan de Hulsterdijk 40 zal er sprake zijn van een jaarlijkse fijnstofemissie van bijna 116 kg. jaar (Aelmans, rapportnummer M204064.003.003/TCR, d.d. 20 april 2021, Bijlage 4) . Bij een emissie van 116 kg. stof per jaar dient een minimale afstand van circa 60 meter vanaf het bedrijf tot aan de woonbestemming aangehouden te worden om te kunnen voldoen aan de advieswaarde voor endotoxine. De werkelijke (minimale) afstand van het bedrijf tot het plangebied is 160 meter, hiermee kan gesteld worden dat aan de endotoxine advieswaarde van 30 EU/m3 wordt voldaan.

Conclusie

Op basis van voorgaande kan gesteld worden dat bij de te ontwikkelen woningen in het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de normen voor gezondheid. Er kan geconcludeerd worden dat het aspect gezondheid geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan en er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de woningen binnen het plan.

4.9 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Om de mogelijke risico's in kaart te brengen is een inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van de 'Risicokaart Nederland' - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Op basis van de risicokaart is inzichtelijk gemaakt welke risicobronnen zich in de omgeving van het plangebied bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0015.png"

Uitsnede Risicokaart met plangebied bij blauwe contour

Op basis van de Risicokaart wordt geconcludeerd dat er geen risicovolle objecten in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn. De risicovolle objecten zijn allen op geruime afstand, buiten de zonering gelegen. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over de nabijgelegen wegen en spoorwegen plaats. De dichtstbijzijnde weg en spoorweg zijn op meer dan 200 meter gelegen. Voor de gasleiding ten noordoosten van het plangebied geldt:

  • Belemmeringenstrook: 2 x 4 m.
  • plaatsgebonden risicocontour: bevindt zich op de leiding.
  • Invloedsgebied groepsrisico (1% letaliteit): 2 x 20 (gebaseerd op de tabel van RIVM).

Het plangebied is echter op grotere afstand gelegen.

Verder ligt een gasdrukstation van de Gasunie op meer dan 200 meter van het plangebied. Het gasontvangstation is geen BEVI-inrichting maar valt onder het Besluit Algemene Regels Inrichtingen Milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen tussen een gasontvangstation en (beperkt) kwetsbare objecten. Er dient een minimale veiligheidsafstand van 15 m in acht te worden genomen ten opzichte van kwetsbare objecten en 4 meter ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten. Ook hiervoor geldt dat het plangebied op grotere afstand gelegen is.

Tot slot geldt dat het planvoornemen niet voorziet in de oprichting van een risicovol object.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen die het planvoornemen niet mogelijk maken.

4.10 Kabels En Leidingen

Het plangebied is niet gelegen binnen een zone of werkstrook van hoofdleidingen of kabels die planologisch bescherming behoeven. Vanuit dit aspect gelden er dan ook geen beperkingen voor de (functionele) invulling, bebouwing en het gebruik van het plangebied.

Direct ten noorden van het plangebied (ca. 35 meter afstand) is echter wel een hoogspanningsleiding gelegen. Op basis van de Netkaart wordt geconcludeerd dat de hoogspanningsleiding een 150 kV-lijn betreft (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0016.png"

Uitsnede Netkaart

Voor de hoogspanningsleiding geldt een beschermingszone van 20 meter aan weerszijden van de leiding. Het plangebied is niet binnen deze beschermingszone gelegen.

Conclusie

Dit planvoornemen voorziet in de realisatie van zes vrijstaande woningen welke buiten de beschermingszone van de de hoogpspanningspanningsleiding worden gesitueerd. Deze leiding is daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Archeologie En Cultuurhistorie

4.11.1 Archeologie

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WaMZ) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. Zo verplicht de WaMZ om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij afwijking daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten behoeve van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. De op 1 juli 2016 in werking getreden Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 deels vervangen als het gaat om archeologie. In de Erfgoedwet is vastgelegd wat onder cultureel erfgoed (waar archeologie onder valt) wordt verstaan. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet die naar verwachting pas in 2021 van kracht wordt. Voor een aantal onderdelen (onder andere bestemmingsplannen) is voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

In het kader van de woningbouwontwikkeling 'Vrakker-West' is reeds een archeologisch onderzoek uitgevoerd evenals een proefsleuvenonderzoek met opgravingen. Op basis van de uitkomsten van het archeologisch onderzoek is het plangebied archeologisch vrijgegeven en geldt er geen dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie middelhoog', behoudens een klein deel van het plangebied (aan de westelijke zijde). Het deel van het plangebied waar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' nog geldt, is het deel waar de achtertuinen van de te realiseren woningen zijn voorzien. Op dit deel van de gronden zal niet worden gebouwd, behoudens eventuele bijgebouwen ten diensten van de woningen.

Conclusie

Ter plaatse van een kleine strook aan de westzijde van het plangebied wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog', conform de huidige situatie, overgenomen. Dit planvoornemen voorziet niet in het oprichten van bebouwing ter plaatse van deze strook. Voor dit bestemmingsplan wordt daarom archeologisch onderzoek vooralsnog niet noodzakelijk geacht. Indien in een latere fase de vrijstellingscriteria van verstoringsoppervlakte/-diepte worden overschreden ten gevolge van de realisatie van een bijgebouw ten dienste van de woning, dan dient hiervoor door de aanvrager zelf alsnog een archeologisch onderzoek te worden overlegd.

Tot slot geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalvondsten. Mochten tijdens werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht in art. 5.10 van de Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de gemeente Weert. Vervolgens zal bepaald worden of en zo ja welke aanvullende maatregelen getroffen worden.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

4.11.2 Cultuurhistorie

Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg aangepast.

Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen dan wel afwijking van een bestemmingsplan. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan of afwijking moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.

Conclusie

Het plangebied betreft een braakliggend, onbebouwd terrein (grasveld) tussen de woningen aan de Pinksterbloemstraat (tussen nummer 16 en 28). De Pinksterbloemstraat maakt deel uit van de nieuwbouwwijk Vrakker-West. Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen Rijks- en gemeentelijke monumenten, een beschermd gemeentelijk stads- of dorpgezicht of andere cultuurhistorische elementen aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

4.12 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

4.12.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Op ca. 1 kilometer afstand vanaf het plangebied is Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven gelegen. Op ca. 7 kilometer afstand zijn de Natura 2000-gebieden 'Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof' en 'Sarsven en De Banen' gelegen. Natura 2000-gebieden 'Abeek met aangrenzende moerasgebieden' en 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateux' zijn op respectievelijk 8 kilometer en 9 kilometer afstand gelegen. Negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen ten gevolge van de realisatie en in gebruik name van de zes woningen, zijn gezien de ruime afstand, op deze Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

Stikstof

Negatieve effecten ten aanzien van stikstof zijn op voorhand niet uit te sluiten. Om deze reden is door Pouderoyen Tonnaer een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage5. Uit het onderzoek blijkt dat het planvoornemen (tijdelijke realisatiefase en de gebruiksfase) niet leidt tot een toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Vervolgonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden kunnen op basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.

Natuurnetwerk Nederland

De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationale Natuurnetwerk. Binnen de goudgroene zone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur, en de ontwikkeling van nieuwe natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0017.png"

Uitsnede POL2014 kaartbeeld 'Beschermingszones Natuur en Landschap' met plangebied bij blauwe contour

Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied ligt ook niet in de directe nabijheid van een gebied, behorend tot het NNN. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich op ca. 1 kilometer ten westen van het plangebied.

Gezien de ruime afstand tot het Natuurnetwerk Nederland en de aard van de ontwikkeling zijn er geen negatieve effecten als gevolg van het planvoornemen op het NNN te verwachten.

Houtopstand

De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In dit hoofdstuk wordt beschreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en her-plantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.

Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig, derhalve is er geen sprake van houtopstanden en is dit dan ook verder niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland en het ontbreken van houtopstanden.

4.12.2 Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.

Het plangebied is gelegen binnen bebouwd gebied, tussen de woningen aan de Pinksterbloemstraat (nummer 16 en 28). In de huidige situatie ligt het plangebied braak (grasveld). De ondergrond bestaat uitsluitend uit grasland. Er is geen beplanting binnen het plangebied aanwezig (zie onderstaand figuur). Deze hebben geen natuurwaarde. Het geheel wordt regelmatig onderhouden. Gezien het gebruik en het regelmatige onderhoud zijn er geen beschermde dier- en plantensoorten binnen het plangebied aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPPinksterbloemstr-VA01_0019.png"

Indicatie grasveld zonder beplanting plangebied

Conclusie

Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen gezien de ligging in bestaande bebouwd gebied, het ontbreken van natuurwaarden en het regelmatige onderhoud.

4.12.3 Conclusie

Op basis van voorgaande kan ten aanzien van de gebieds- en soortenbescherming geconcludeerd worden dat het aspect flora en fauna geen belemming vormt voor het planvoornemen.

4.13 Water

4.13.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.

4.13.2 Beleid Waterschap Limburg

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Limburg. Het beleid van het waterschap is gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021 en nader geconcretiseerd in de zogenoemde Keur van het waterschap. Uitgangspunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:

  1. 1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water;
  2. 2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving;
  3. 3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand;
  4. 4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit;
  5. 5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit;
  6. 6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen;
  7. 7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 80 mm per twee uur (ten zuiden van Sittard), met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur;
  8. 8. Beheer en onderhoud regelen. Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid;
  9. 9. Watersysteem verankeren in het bestemmingsplan.

Kenmerken van het watersysteem

Grondwater en waterkwaliteit

Het plangebied ligt niet binnen een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Wel is het plangebied gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk. Met de woningbouwontwikkeling wordt niet voorzien in een boorput, bodemenergiesysteem of wordt op enige andere wijze de grond geroerd dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Er zijn daarom voor het planvoornemen geen belemmeringen ten gevolge van de ligging binnen de boringsvrije zone.

Het is van belang in het plangebied verontreiniging als gevolg van afstromend hemelwater te voorkomen. Om de waterkwaliteit te garanderen wordt geadviseerd bij de aanleg van de in het plangebied te realiseren gebouwen geen gebruik te maken van uitlogende materialen. Daarnaast dient het gebruik van strooizout en chemische onkruidbestrijdingsmiddelen in het plangebied zoveel mogelijk te worden voorkomen.

Oppervlaktewater

In het plangebied zelf is geen primair oppervlaktewater aanwezig. Daarnaast wordt in de toekomstige situatie ook niet voorzien in nieuw oppervlaktewater binnen het plangebied. Uit zowel de POL2014- kaarten als de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijken geen belemmeringen voor het plangebied.

Hemelwater- en afvalwater

Als gevolg van de realisatie van de zes vrijstaande woningen met bijbehorende tuinen en ontsluiting neemt het verhard oppervlak toe. Echter, in het kader van de totale woningbouwontwikkeling 'Vrakker-West' is qua capaciteit reeds rekening gehouden met deze woningen en voorzien in de afkoppeling en opvang van het hemelwater door de aanleg van een gescheiden stelsel, waarbij het hemelwater wordt afgevoerd naar de wadi's binnen de wijk. De te realiseren woningen kunnen hierop worden aangesloten. Het hemelwater kan zo onvertraagd via de riolering op het oppervlaktewatersysteem in de wijk geloosd worden. Binnen het plangebied zelf zijn dan ook vooralsnog geen voorzieningen noodzakelijk voor de opvang van het hemelwater.

De afvoer van het afvalwater kan tevens geschieden door aansluiting op het bestaande gescheiden riool. Er worden geen knelpunten verwacht voor aansluiting op het bestaande riool aan de Pinksterbloemstraat. Het bouwpeil moet echter wel worden afgestemd op de hoogte van het gescheiden rioolstelsel ter plaatse.

Conclusie

De afvoer van afvalwater kan op de bestaande (gescheiden) riolering plaatsvinden. Het hemelwater wordt tevens op het gescheiden rioolstelsel aangesloten en separaat afgevoerd naar de aanwezige wadi's binnen de wijk. Binnen het plangebied zelf zijn geen voorzieningen noodzakelijk voor de opvang van het hemelwater. Ten aanzien van het aspect 'Water' worden er geen belemmeringen verwacht.

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

5.2 Uitgangspunten

5.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

5.2.2 Planonderdelen

Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een BGT/BRK ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de gebruiks- en bouwmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerende bestemmingsplan 'Woongebieden 2019'. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Middelhoog' is tevens overgenomen uit het vigerend bestemminsplan.

De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.3 Toelichting Op De Planregels

5.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.

Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid;

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.

Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting.

5.4 Toelichting Op Bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen en toegelicht. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.

5.4.1 Bestemming Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen met de daarbij behorende tuinen en erven, met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, verhardingen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen zoals energievoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. Het aantal toegestane woningen per bouwvlak is op de verbeelding aangeduid middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De maximale goot- en bouwhoogte van een woning bedraagt respectievelijk 6 meter en 9 meter. Bij een woning zijn binnen de aanduiding 'bijgebouwen' bijgebouwen toegestaan met een gezamenlijk oppervlak van maximaal 150 m2.

In verband van de noodzakelijke aanpassing van de milieuvergunning van de varkenshouderij aan de Hulsterdijk 40 om het woon- en leefklimaat van de woningen te kunnen waarborgen (zie paragraaf 4.7 en 4.8) is een voorwaardelijk verplichting voor het bouwen en gebruiken van geurgevoelige objecten opgenomen. Hiermee is het niet noodzakelijk dat direct wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat, maar dat de woningen wel planologisch-juridisch geregeld worden met de voorwaardelijke verplichting dat de milieuvergunning van de varkenshouderij wordt aangepast om de bouw van de woningen met een goed woon- en leefklimaat mogelijk te maken. Concreet betekent dit dat de woningen pas gerealiseerd en vervolgens gebruikt kunnen worden als er een onherroepelijke (aangepaste) omgevingsvergunning ligt waarin de aanpassingen van de varkenshouderijg zijn gewaarborgd.

5.4.2 Dubbelstemming Waarde - Archeologie Middelhoog

De dubbelbestemming “Waarde – Archeologie Middelhoog” geldt voor de gronden waar ingevolge het gemeentelijke erfgoedbeleid een middelhoge verwachting geldt voor het aantreffen van archeologische waarden. Het is verboden bodemverstorende ingrepen uit te voeren die een gebied beslaan groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,4 cm beneden maaiveld zonder een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

5.5 Algemene Regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregeling

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.5.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.

5.5.3 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een bepaling opgenomen waarin het wordt verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

5.5.4 Algemene afwijkingsregels

Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.

5.5.5 Algemene wijzigingsregels

De specifieke en algemene wijzigingsbevoegdheden hebben als doel het bestemmingsplan van flexibiliteit te voorzien. Via gedeeltelijke planwijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, kan worden besloten tot wijziging van het plan, zonder dat daarvoor een normale (integrale) herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

5.5.6 Overige regels

In dit artikel zijn (wettelijke) regels, regels ten aanzien van het oprichten van geluidgevoelige objecten en voorrangsregels opgenomen.

5.6 Overgangs- En Slotregels

5.6.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

5.6.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Handhaving

6.1 Inleiding

De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.

Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.

Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.

Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:

  • een duidelijk geformuleerd handhavingsbeleid als toetsingskader en voldoende middelen (menskracht) om het beleid uit te voeren;
  • een duidelijke handhavingsparagraaf in het bestemmingsplan;
  • het vastleggen van de legale bestaande situatie in het bestemmingsplan;
  • duidelijke overgangsbepalingen met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken.

6.2 Uitvoering Handhavingstoezicht

Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, NVWA en Waterschappen.

Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.

Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingtaken met betrekking tot bestemmingsplannen.

Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.

6.3 Overgangsrecht

Voor het overgangsrecht is op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

6.4 Voorlichting

Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.

6.5 Sanctionering

6.6 Sanctionering

Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingsbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Weert en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst worden de principes op basis waarvan de zes vrijstaande woningen worden gerealiseerd en de afwenteling van eventuele planschadeclaims geregeld. Gezien het feit dat de ontwikkeling van zes woningen op de locatie in het verleden reeds is voorzien, is in het kader van de ontwikkeling Vrakker-West al de totale infrastructuur aangelegd. Naar verwachting zijn er ten gevolge van dit plan geen kosten die hiervoor afgewenteld dienen te worden. Eventuele kosten voor de aanleg van inritten en nutsvoorzieningen worden via leges bij initiatiefnemer verhaald. Voor de gemeente zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van zes vrijstaande woningen op een 'open plek' passend in de ruimtelijke structuur aan de Pinksterbloemstraat te Weert. Daarmee wordt zowel kwantitatief als kwalitatief voorzien in de actuele woningbehoefte. De woningen worden gerealiseerd op het perceel tussen de bestaande woningen Pinskterbloemstraat 16 en 28. Met de bouw van de woningen wordt een open plek in de bestaande stedelijke structuur van de Pinksterbloemstraat op een stedenbouwkundige verantwoorde manier ingevuld. Daarnaast wordt in een geleidelijke overgang met het westelijk gelegen buitengebied voorzien. Met dit planvoornemen vindt geen wijziging plaats van de bestaande ruimtelijke structuur en daardoor is er geen sprake van een grootschalige ontwikkeling. Het planvoornemen wordt daarom maatschappelijk haalbaar geacht.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode is ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  1. a. Ontwerp:
    1. 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
  2. b. Vaststelling:
    1. 1. Vaststelling door de Raad
    2. 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  3. c. Beroep:
    1. 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    2. 2. Reactieve aanwijzing
    3. 3. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

8.2 Kennisgeving

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 24 maart 2021 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Pinksterbloemstraat'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een herziening betreft van het geldende bestemmingsplan in verband met de realisatie van zes vrijstaande woningen op een open plek aan de Pinksterbloemstraat.

8.3 Vooroverleg Met Instanties

Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van zes vrijstaande woningen, passend binnen het vigerend beleid. Het planvoornemen betreft slechts invulling van open plek in het bestaande bouwingslint aan de Pinksterbloemstraat en is passend binnen de uitgangspunten van de stedenbouwkundige visie. Er zijn hiermee geen rijks-, provinciale en gemeentelijke belangen in het geding. Om deze reden is er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De vooroverlegpartners zijn wel geinformeerd over de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

8.4 Ontwerp En Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 7 oktober 2021 tot en met 17 november 2021, gedurende 6 weken, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.

Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van 9 februari 2022 ongewijzigd vastgesteld.

Bijlage 1 Besluit Aanmeldnotitie Met Aanmeldnotitie En Bijlagen

Bijlage 1 Besluit aanmeldnotitie met aanmeldnotitie en bijlagen

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Toetsing Woon- En Leefklimaat

Bijlage 4 Toetsing woon- en leefklimaat

Bijlage 5 Notitie Beoordeling Stikstof Incl. Aeriusberekeningen

Bijlage 5 Notitie beoordeling Stikstof incl. Aeriusberekeningen