Bedrijventerrein Flevopoort
Bestemmingsplan - Gemeente Lelystad
Vastgesteld op 06-11-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bedrijventerrein Flevopoort van de gemeente Lelystad;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0995.BP00013-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, genoemd in bijlage 1, dat in of bij een bedrijfswoning wordt uitgeoefend, waarbij de bedrijfswoning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten c.q. een (dienstverlenend of detailhandels-) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.11 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.12 bedrijvenfaciliteitencentrum:
een centrum voor bedrijfsondersteunende en/of serviceverlenende functies ten behoeve van de gezamenlijke bedrijven in het plangebied Bedrijventerrein Flevopoort, met inbegrip van restauratieve serviceverlening;
1.13 bestaand:
- a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet en/of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
- bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het plan;
- b. ten aanzien van het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijgebouw:
een opzichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.26 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.27 erf:
het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.30 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.31 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.32 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist;
1.33 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.34 kap:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;
1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
de in bijlage 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door haar beperkte omvang in of bij een bedrijfswoning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij:
- a. het uiterlijk van de betreffende bedrijfswoning niet wordt aangetast;
- b. reclame-uitingen tot ten hoogste 0,5 m2 worden aangebracht;
- c. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de bedrijfswoning, met dien verstande dat er sprake zal zijn van maximaal 2 werkplekken;
- d. het niet gaat om vormen van horeca;
- e. geen onevenredige verkeers- en of parkeeroverlast zal ontstaan;
- f. het niet gaat om bedrijven waarvoor een omgevingsvergunning of meldingsplicht nodig is;
- g. geen detailhandel zal plaatsvinden, met uitzondering van detailhandel in goederen die ter plaatse worden geproduceerd, bewerkt of hersteld;
1.36 kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.37 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een aqua-, navi- of viaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.38 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.39 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.40 meubels
huisraad voor het stofferen van een vertrek, zoals tafels, stoelen, kasten en bedden;
1.41 milieusituatie
de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
1.42 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie, middelen voor (ondergrondse) afvalinzameling en andere naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.43 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.44 perifere detailhandel:
detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;
1.45 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;
1.46 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.47 restauratieve serviceverlening:
een gezamenlijke bedrijfsrestauratie uitsluitend ten behoeve van de gezamenlijke bedrijven in het plangebied Bedrijventerrein Flevopoort. Hieronder wordt niet verstaan een openbare eet- en/of drinkgelegenheid;
1.48 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
1.49 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.50 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.51 straat- en bebouwingsbeeld:
een in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld,
dat zich in het algemeen kenmerkt door:
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.52 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.53 verkeersveiligheid:
de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid
en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke)
effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.54 verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.55 voorterrein
dat deel van het bouwperceel dat vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen ligt;
1.56 vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.57 weggebonden artikelen:
motorbrandstoffen, motorolie en andere verwante artikelen ten behoeve van auto's en motoren;
1.58 winkel:
een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;
1.59 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.60 woninginrichtingsartikelen:
goederen, geen meubels zijnde, die dienen voor de inrichting en/of verfraaiing van woningen, zoals vloerbedekking, vitrages en lampen;
1.61 woonsituatie:
een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede van afwezigheid van hinder.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:
vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen, inclusief LPG;
- b. detailhandel in motorbrandstoffen en weggebonden artikelen;
- c. een vulpunt voor LPG, ter plaatse van de aanduiding “vulpunt lpg”;
- d. een afleverzuil voor LPG, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg";
met de daarbijbehorende:
- e. parkeervoorzieningen;
- f. terreinen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met daaraan ondergeschikt:
- h. groenvoorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. paden;
- k. water.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van detailhandel in motorbrandstoffen en weggebonden artikelen;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel in motorbrandstoffen en weggebonden artikelen met een winkelvloeroppervlakte van meer dan 50 m²;
- c. het gebruik van gebouwen voor bewoning;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag en verkoop van vuurwerk.
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van:
- 1. bedrijven genoemd in de bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2";
- 2. bedrijven genoemd in de bijlage 2 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2";
- 3. bedrijven genoemd in de bijlage 2 onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1, ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1";
met dien verstande dat niet meer dan één vuurwerkbedrijf is toegestaan en met uitzondering van zelfstandige kantoorvestigingen, LPG-installaties, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vulinrichtingen voor motorbrandstoffen ten behoeve van eigen gebruik;
- b. productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- c. perifere detailhandel in:
- 1. auto's, boten en caravans;
- 2. consumentenvuurwerk door één vuurwerkbedrijf;
- 3. bouwmaterialen, met uitzondering van doe-het zelf produkten;
- 4. rijwielen;
- d. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
- f. één bedrijvenfaciliteitencentrum met restauratieve serviceverlening;
- g. één kinderdagverblijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf";
- h. een gronddepot, ter plaatse van de aanduiding "gronddepot";
met de daarbijbehorende:
- i. wegen, straten en paden;
- j. tuinen, erven en terreinen;
- k. parkeervoorzieningen;
- l. groenvoorzieningen;
- m. water;
- n. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
- o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 4.2.2 sub g ten aanzien van de bouwhoogte van 15 m van gebouwen ter plaatse van de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - cluster 2a" en "specifieke bouwaanduiding - cluster 2b", in die zin dat de bouwhoogte van een gebouw wordt vergroot tot ten hoogste 25 m;
- b. het bepaalde in lid 4.2.3 sub b onder 1 dan wel 2 in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen per bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 80 m², mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van (een) minder valide(n);
- 2. de noodzaak ten behoeve van het treffen van bijzondere voorzieningen wordt aangetoond;
- c. het bepaalde in lid 4.2.3 sub h onder 3 en in 4.2.4 sub a onder 3 in die zin dat per bedrijfswoning een carport wordt opgericht vóór de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan, mits:
- 1. de oppervlakte van een carport ten hoogste 25 m² zal bedragen;
- 2. de bouwhoogte van een carport ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
- d. het bepaalde in lid 4.2.4 sub b in die zin dat per bedrijfswoning een niet-overdekt zwembad wordt opgericht, mits:
- 1. het zwembad in het achtererfgebied van de bedrijfswoning wordt gesitueerd;
- 2. de bruto-oppervlakte (uitwendig gemeten constructie) van het zwembad niet meer bedraagt dan 75 m²;
- 3. de bouwhoogte van het zwembad, gemeten vanaf het aansluitende terrein, niet meer bedraagt dan 0,50 m;
- 4. de bruto-oppervlakte (uitwendig gemeten constructie) van het zwembad niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied van de bedrijfswoning;
- 5. de afstand van het zwembad tot enige perceelsgrens ten minste 1,50 m bedraagt.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 2 onder de categorieën 1 tot en met 2, ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2"
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 2 onder de categorieën 1 tot en met 3.2, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 2 onder de categorieën 1 tot en met 4.1, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.1”;
- d. het gebruik van de gebouwen voor kantoor over een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf, tot een maximum van 2000 m²;
- e. het gebruik van het voorterrein voor bedrijfsmatige opslagdoeleinden;
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van:
- 1. productiegebonden detailhandel, mits:
- de oppervlakte niet meer dan 20% van de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt, met een maximum van 100 m²;
- er geen verstoring optreedt in de verkeers- en parkeersituatie;
- er geen sprake is van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- 2. perifere detailhandel in auto's, boten, caravans, consumentenvuurwerk door één vuurwerkbedrijf, bouwmaterialen, met uitzondering van doe-het-zelf producten, en rijwielen;
- 3. de bij een aan-huis-verbonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestane detailhandel;
- 1. productiegebonden detailhandel, mits:
- g. het gebruik van de gebouwen voor bewoning, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
- h. het gebruik van gebouwen als dierenverblijf over een oppervlakte van meer dan 12 m²;
- i. het gebruik van de bedrijfswoningen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
- 1. meer bedraagt dan 30% van de totale begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning, de aan- en uitbouwen en de aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel;
- 2. meer bedraagt dan 100 m², indien het een aan-huis-verbonden beroep betreft;
- 3. meer bedraagt dan 50 m², indien het kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten betreft;
- j. het gebruik van de bedrijfswoningen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat dit leidt tot een onevenredige toename van de parkeerdruk;
- k. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf".
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 4.5 sub a in die zin dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2", tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2, mits:
- 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage 2, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd;
- 2. het geen vuurwerkbedrijven, LPG-installaties, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vulinrichtingen voor motorbrandstoffen ten behoeve van eigen gebruik betreft;
- b. het bepaalde in lid 4.5 sub b in die zin dat ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”, tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 2 onder de categorieën 1 tot en met 3.2, mits:
- 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage 2, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd;
- 2. het geen vuurwerkbedrijven, LPG-installaties, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vulinrichtingen voor motorbrandstoffen ten behoeve van eigen gebruik betreft;
- c. het bepaalde in lid 4.5 sub c in die zin dat ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.1”, tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 2 onder de categorieën 1 tot en met 4.1, mits:
- 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage 2, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd;
- 2. het geen vuurwerkbedrijven, LPG-installaties, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vulinrichtingen voor motorbrandstoffen ten behoeve van eigen gebruik betreft;
- d. het bepaalde in lid 4.5 sub c in die zin dat ter plaatse van de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - cluster 1a” en "specifieke bouwaanduiding - cluster 1b", tevens bedrijven worden gevestigd die zijn genoemd in de bijlage 2 onder de categorie 4.2 , mits:
- 1. het gaat om bedrijven die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 tot en met 4.1;
- 2. het geen vuurwerkbedrijven, LPG-installaties, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vulinrichtingen voor motorbrandstoffen ten behoeve van eigen gebruik betreft;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden van de gronden met de bestemming "Waarde - Ecologie";
- e. het bepaalde in lid 4.5 sub d in die zin dat de gebouwen worden gebruikt voor kantoor over een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 50%, mits het een hoofdkantoor van het betreffende bedrijf betreft;
- f. het bepaalde in lid 4.5 sub f en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor perifere detailhandel in installatiegerelateerde artikelen, tuingerelateerde artikelen, sauna's en fitnessapparatuur, mits de bruto vloeroppervlakte niet meer dan 600 m² bedraagt.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bos en bebossing;
- c. bermen en beplanting;
- d. wegen, straten en paden;
- e. speelvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. extensief dagrecreatief medegebruik;
- i. een gronddepot, ter plaatse van de aanduiding "gronddepot";
met de daarbij behorende:
- j. verhardingen;
- k. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
- l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten, kunstwerken, bouw- en reclameborden.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;
- c. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5,00 m bedraagt.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten;
- b. voet- en rijwielpaden;
met de daar bijbehorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder informatie- en reclameobjecten aan lichtmasten, kunstwerken, bouw- en reclameborden.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2.1 in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;
- c. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5,00 m bedraagt.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterpartijen;
- b. oevers;
- c. bermen en beplanting;
- d. wegen, straten en paden;
- e. extensief dagrecreatief medegebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- f. groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een bovengrondse hoogspanningsleiding tot maximaal 380 kV (kilovolt) voor het transport van elektriciteit ter plaatse van de aanduiding "hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding";
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2.1, in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding;
- b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Waarde - Ecologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Ecologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud en de bescherming van de ecologische waarden van de gronden.
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de ecologische waarden van het gebied als gevolg van het gebruik van de gronden, indien daardoor afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden van de gronden.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
In afwijking van het bestemmingsplan mogen de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende funderingen, stoepen, stoeptreden, trap(penhuizen), galerijen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's, luifels, afdaken en balkons;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen als overstekende daken, goot- en kroonlijsten, gevellijsten, gevelversieringen, pilasters, plinten, ventilatiekanalen, zonnepanelen, zonnecollectoren, schoorstenen, kozijnen, dorpels en afvoerpijpen voor hemelwater;
mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m worden overschreden.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met de bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
13.1 veiligheidszone - lpg
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hooste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen bebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 meter;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen, in die zin dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de bestemmingen "Bedrijventerrein "en "Groen" worden gewijzigd in de bestemming "Water", mits:
- 1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de realisering van een haven met een laad- en loskade;
- 2. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied haven".
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van
het bestemmingsplan Bedrijventerrein Flevopoort
van de gemeente Lelystad.
Behorende bij het besluit van de gemeenteraad d.d. 6 november 2012.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het gemeentebestuur van Lelystad heeft zich voorgenomen om de geldende bestemmingsplannen te actualiseren. Daarmee wordt aangesloten bij verschillende landelijke doelstellingen op het gebied van de actualisering, standaardisering en digitalisering van bestemmingsplannen. Vanuit de gemeentelijke praktijk is de wens uitgesproken om te komen tot actuele, globale en flexibele bestemmingsplannen. Concreet houdt dit in dat de planregels aan moeten sluiten bij de huidige en toekomstige ontwikkelingen in het plangebied en dat het gemakkelijker mogelijk wordt om functies uit te wisselen en flexibeler om te gaan met bijvoorbeeld de afmetingen van gebouwen en bepaalde functies. Verder is het van belang dat de planregels van dit bestemmingsplan zowel qua inhoud als qua systematiek overeenkomen met de andere bestemmingsplannen die in Lelystad (gaan) gelden.
Dit bestemmingsplan is één van de plannen dat in het kader van het actualiseringproject tot stand is gekomen. Het plangebied heeft grotendeels betrekking op het bedrijventerrein Flevopoort, waarvoor het bestemmingsplan Bedrijventerrein Lelystad-Zuid (2001) geldend is.
Naast de wens om de bestaande regelgeving te actualiseren en te standaardiseren, vormen ook gemeentelijke sociaal-economische beleidsdoelstellingen aanleiding om de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijventerrein nader te bezien en in een juridisch kader vast te leggen. In het Structuurplan Lelystad 2015 en de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid heeft de gemeente Lelystad haar visie op de verdere ontwikkeling en verbetering van de bedrijventerreinen, zoals onder meer voor Flevopoort, uiteen gezet.
Kortom, het actualiseringsproject én de wens om adequaat in te kunnen spelen op de actuele en/of toekomstige ontwikkelingen, vormen samen de aanleiding om voor het bedrijventerrein Flevopoort een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het bedrijventerrein Flevopoort ligt aan de zuidoostkant van Lelystad.
Ligging van het plangebied
Het plangebied wordt begrensd door de rijksweg A6 aan de zuidoostzijde, de Larserdreef aan de noordoostzijde en de nieuw te ontwikkelen woonwijk Warande aan de noordwest- en zuidwestzijde.
Begrenzing van het plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Met dit bestemmingsplan worden de volgende geldende bestemmingsplannen geheel of gedeeltelijk herzien:
- bedrijventerrein Lelystad-Zuid (vastgesteld 5 juli 2001, goedgekeurd 18 oktober 2001 en 18 december 2001 in werking getreden en onherroepelijk geworden);
- Lelystad-Zuid II (vastgesteld 10 oktober 1985, goedgekeurd 7 oktober 1986 en 7 oktober 1986 in werking getreden en onherroepelijk geworden).
1.4 Digitaal Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan is opgezet als een digitaal bestemmingsplan, zoals de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dit sinds 1 januari 2010 voorschrijven. Van het bestemmingsplan is ook een analoog exemplaar beschikbaar; hetgeen een uitdraai is van het digitale plan.
Het digitale plan voldoet aan alle wettelijke eisen die hieraan gesteld worden. Door de digitalisering kan het bestemmingsplan in automatiseringssystemen worden geïmplementeerd voor bijvoorbeeld ontsluiting via internet. Ook kan het plan gemakkelijk worden uitgewisseld met andere overheden.
1.5 Opbouw Van De Toelichting
Deze toelichting is als volgt opgebouwd.
Na hoofdstuk 1 (Inleiding) wordt in hoofdstuk 2 (De huidige situatie) een beeld gegeven van de functionele en de ruimtelijke structuur van het plangebied.
In hoofdstuk 3 (Kader) wordt het kader geschetst waarbinnen de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied moeten plaatsvinden. Het kader wordt eerst bepaald door het beleid dat door het rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad is geformuleerd. Vervolgens worden de randvoorwaarden benoemd die vanuit de Europese en nationale wet- en regelgeving voor water, ecologie, archeologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit voortvloeien. Tot slot worden de milieuvoorwaarden benoemd die vanuit het bestaande gebruik aan de ontwikkeling van het plangebied worden gesteld.
In hoofdstuk 4 (Uitgangspunten) wordt voor alle nieuwe ontwikkelingen het gewenste programma in hoofdlijnen aangegeven.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 (Planbeschrijving) een samenvatting en een handleiding bij de juridische regeling gegeven.
In hoofdstuk 6 volgt een verantwoording van de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In hoofdstuk 7 wordt inzicht gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan waarbij ook inzicht wordt gegeven op de grondexploitatie.
Ten slotte is in hoofdstuk 8 het resultaat van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
De huidige situatie is de belangrijkste basis voor dit bestemmingsplan. Daarbij gaat het om zowel de functionele als de ruimtelijke aspecten van de huidige situatie. In dit hoofdstuk wordt daarom de huidige situatie beschreven aan de hand van de functionele en ruimtelijke typering.
2.1 Functionele Typering
2.1.1 Karakteristiek bedrijventerrein
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 165 ha bruto. Dit is inclusief de Lage Vaart en de aan weerszijden gelegen ecologische verbindingszone. Netto bedraagt het plangebied 129 ha, waarvan 83 ha uitgeefbaar is. De niet uitgeefbare hectares zijn bedoeld voor ontsluiting, groenvoorzieningen en watergangen.
De huidige functie van het plangebied is overwegend agrarisch van karakter; een gedeelte is inmiddels gerealiseerd als bedrijventerrein.
Het plangebied wordt doorsneden door de Lage Vaart, die een belangrijke waterverbinding vormt tussen west en noord Nederland. Deze vaart wordt benut door zowel beroeps- als pleziervaart. Binnen Flevopoort ligt verder een gedeelte van een belangrijke ecologische verbindingszone vanaf de Oostvaardersplassen in het zuidwesten en de groenstructuur richting het noorden en oosten van de stad en omgeving. De Lage Vaart en de oevers maken deel uit van deze verbindingszone. Tevens loopt door Flevopoort een belangrijke 380 kV- hoogspanningsleiding voor het transport van elektriciteit.
Het terrein is een gezoneerd bedrijventerrein (clusters 1-5).
Clustering van bedrijven
2.1.2 Bedrijven
De bedrijven verschillen naar aard, omvang en activiteit sterk van elkaar, hetgeen ook tot uiting komt in de clustering van bedrijven en de zonering daarvan. Voorbeelden zijn onder andere van grote distributiebedrijven tot autobedrijven tot kleinschalige woon-werk combinaties.
Binnen het plangebied zijn ook bedrijfsverzamelgebouwen aanwezig. De aard van de bedrijvigheid in die verzamelgebouwen is vergelijkbaar met de overige bedrijven op het bedrijventerrein. Vanwege de huidige marktpositie wordt gestreefd om dit soort verzamelgebouwen tot een minimum te beperken.
Om te komen tot een meest optimaal gebruik van de beschikbare ruimte zijn in de huidige situatie op het terrein om uiteenlopende redenen bepaalde functies uitgesloten:
- bedrijven met een hogere categorie dan 4.1 zijn niet toegelaten, omdat deze niet past bij het karakter van het bedrijventerrein en bovendien te veel beperkingen legt op het omliggende grondgebied;
- functies als (kleinschalige) detailhandel en zelfstandige kantoren komen op het bedrijventerrein niet voor en zijn ook uitgesloten;
- LPG-installaties zijn niet mogelijk.
2.1.3 Kantoren
Flevopoort is niet bedoeld voor de vestiging van zelfstandige kantoren. Daarnaast is sprake van ondergeschikte kantoorruimte bij bedrijven. Deze kantoorruimten zijn hoofdzakelijk ten dienste van de bedrijfsbestemming en zijn daarom toegestaan.
2.1.4 Wonen
Vanaf het moment van ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein Flevopoort was er een redelijke vraag naar woon-werkcombinaties. Cluster 5 is aangewezen om dit soort ontwikkelingen te faciliteren. In verband met de huidige marktontwikkeling en de zonering van het bedrijventerrein zal dit ook het enige cluster zijn en blijven. De aanwezigheid van dit soort combinaties in mogelijk andere clusters kan de bedrijfsvoering van bestaande en toekomstige bedrijven hinderen. Het uitgangspunt van de gemeente is om op Flevopoort hoogwaardige bedrijvigheid voorrang te geven.
2.2 Ruimtelijke Typering
2.2.1 Wegenstructuur
De wegenstructuur wordt bepaald door de ligging en de grootte van de clusters.
De ontsluiting van clusters 1 en 2 gebeurt door middel van een centrale straat in het midden van de clusters, waarin de hoogspanningsleiding van noordoost naar zuidwest is opgenomen. Vanwege het karakter van de bedrijvigheid op deze clusters is de gehele ontsluitingsstructuur geschikt gemaakt voor LZV-verkeer (Lang Zwaar Verkeer, 25,25 m lengte).
De ontsluiting van clusters 3, 4 en 5 vindt plaats door middel van een circuit aan de buitenzijde en door een straat centraal in het midden van een cluster.
Door vooral op de zichtoriëntaties uit te gaan van min of meer aaneengesloten bebouwde kavels met een kwalitatieve hoge uitstraling, wordt ook het representatieve karakter van het bedrijventerrein in zijn totaliteit benadrukt.
2.2.2 Groen- en waterstructuur
Het bedrijventerrein Flevopoort is neergelegd in de groene omgeving van de Hollandse Hout, de aangrenzende woonwijk Warande en de ecologische hoofdstructuur van Lelystad. De clusters zijn zodanig in het landschap gesitueerd, dat daarmee de structuur is gevormd voor de nieuwe groenstructuur. Het plan voorziet erin dat ruim driekwart van de bedrijven uitzicht heeft op het omliggende landschap en de nieuwe groenstructuur. Te afzonderlijk vormgegeven water-, boom-, gras- of struikpartijen dienen te worden voorkomen. De Lage Vaart is getransformeerd van een strak kader naar een meer gevarieerd kader; plasbermen met rietkragen als overgang van natte naar droge gebieden met struweel groene invullingen. Richting de woonwijk Warande is een versteviging van de bosstructuur zeer gewenst.
2.2.3 Ecologische structuur
De Lage Vaart en aangrenzende gronden maken als verbinding deel uit van de provinciale ecologische hoofdstructuur. Deze structuur maakt onderdeel uit van de gehele groenstructuur.
Bij de inrichting van de ecologische verbindingszone is uitgegaan van een geleidelijke overgang van natuurlijkheid. In het zuidelijk deel speelt de robuuste natuur een rol terwijl het noordelijk deel qua natuur meer gereguleerd is. De vormgeving is meer aan de stedelijke omgeving aangepast. De ecologische verbinding sluit goed aan op het kwalitatief hoogwaardig stedelijk groen van de stad.
2.2.4 Bebouwingsstructuur en bouwvormen
De clusters 1 en 2 worden door de hoofdinfrastructuur van Flevopoort doorsneden vanaf de Larserdreef. Loodrecht op deze hoofdstructuur worden grootschalige bedrijven gesitueerd met een architectonisch bijzonder beeld (geen standaard blokkendozen). De gebouwen vormen een min of meer aaneengesloten front, maar wel dusdanig dat iedere kavel zijn eigen gezicht heeft in individuele expressie en architectuur. Dit om de gevarieerdheid van deze in het groene landschap gelegen zichtlocatie te benadrukken. Tussen gebouwen op aangrenzende bouwpercelen wordt een afstand van minimaal 23 meter aangehouden om doorzichten te hebben naar de 2e lijns bebouwing en het achterliggende landschap. De bebouwing aan de A6-zijde heeft een 2-zijdige architectuur. Een gezicht aan de A6 als visitekaartje van Lelystad en een gezicht aan de hoofdontsluiting als gezicht van Flevopoort.
Alle bebouwing op de clusters is qua opbouw, kleur, materiaalgebruik en detaillering eenvoudig en eerlijk van opzet en gaat onderling een relatie met elkaar aan ter bevordering van de identiteit van het cluster. Er ontstaan op deze manier donkere en lichtere clusters. De overgang van privé naar openbaar geschiedt door middel van een eenduidige groenstructuur in de vorm van een beukenhaag op openbaar gebied en een verticaal spijlenhekwerk op privé gebied.
De ontsluiting van de bedrijven op de openbare weg geschiedt door middel van een uniforme in- en uitritconstructie. Ook hier geldt dat er een consistente uitstraling van het cluster ontstaat.
De clusters 3, 4 en 5 zijn qua opzet net even iets anders. Hier is de ontsluiting van een cluster geregeld via een ringweg om het cluster heen en een middenstraat door het betreffende cluster. De clusters zelf takken dan weer aan op de hoofdontsluiting, welke vrij in het landschap ligt.
De bebouwingsstructuren volgen de contouren van het cluster. De gebouwen staan loodrecht op de infrastructuur, zowel aan de ringstructuur als aan de middenstraat. De gebouwen aan de ringstructuur vormen een min of meer aaneengesloten front, terwijl de gebouwen aan de middenstraat een wat vrijere situering op de kavels hebben. Op deze manier wordt voorkomen dat er rare en rommelige achterkant situaties ontstaan.
Daar waar in de clusters 1 en 2 grootschalige bedrijven staan, is hier gekozen voor kleinschaligheid. Dit om een geleidelijk overgang van het bedrijventerrein Flevopoort naar het toekomstige woongebied Warande te realiseren. Daarom is cluster 5 ontworpen als een cluster met woon-werkcombinaties.
Hoofdstuk 3 Kader
In dit hoofdstuk komen het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente, de wet- en regelgeving en de milieuaspecten aan de orde. Deze informatie vormt uiteindelijk het kader waarbinnen het bedrijventerrein Flevopoort zich kan ontwikkelen.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte (2004)
De Nota Ruimte (2004) bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020, met een doorkijk naar 2030. Een belangrijk element in de ruimtelijke visie van het rijk vormt de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). In de RHS zijn de gebieden en netwerken opgenomen die in belangrijke mate ruimtelijk structurerend zijn voor Nederland. Het rijk heeft voor de RHS dan ook in het algemeen een grotere verantwoordelijkheid dan daarbuiten. Buiten de nationale RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Voor deze gebieden wordt een basiskwaliteit nagestreefd.
Voor het plangebied wordt geconcludeerd dat dit gebied valt buiten de nationale RHS. Dit houdt in dat het rijk voor dit gebied een basiskwaliteit wil bereiken. Hiermee is vooral het beleid van de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad het richtinggevende kader.
3.1.2 Structuurschema Elektriciteitsvoorziening III (2009)
Het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening III (SEV III) is het rijksbeleidskader voor (onder meer) hoogspanningsverbindingen. De hoofddoelstelling van het SEV is de zorg voor een betrouwbare elektriciteitsvoorziening tegen zo laag mogelijke kosten en op een maatschappelijk verantwoorde wijze. Het bevat onder andere een lijst van bestaande en mogelijke nieuwe hoogspanningsverbindingen, waaronder de nieuwe Noord-West 380 kV-verbinding van Eemshaven - via Lelystad - naar Diemen.
Het voorkeurtracé van de nieuwe hoogspanningsverbinding is nu nog niet bekend. Er is nog geen definitieve keuze gemaakt voor het tracé ter hoogte van het bedrijventerrein Flevopoort. Er kan sprake zijn van het hanteren van het huidige tracé van de 380 kV-hoogspanningsleiding tussen de A6 en de Lage Vaart, maar mogelijk ook van de aanleg van een nieuw tracé waarbij Flevopoort parallel en grenzend aan de Lage Vaart wordt gepasseerd. Hierover zal in januari 2012 waarschijnlijk meer duidelijkheid komen.
Het niet noodzakelijk om dit project in gemeentelijke bestemmingsplannen vast te leggen. Normaal gesproken beslissen gemeenten via bestemmingsplannen over de ruimtelijke ordening in ons land. Bij projecten van nationaal belang, zoals deze verbinding, trekt het Rijk de besluitvorming naar zich toe. De Rijkscoördinatieregeling is bedoeld om bij grote projecten - zoals de aanleg van hoogspanningsverbindingen - efficiënter besluiten te nemen zonder dat dit de rechtsbescherming van burgers aantast. De inspraak op de verschillende besluiten blijft bestaan, maar de inspraakmomenten worden meer gebundeld dan bij een gewone procedure.
Het ruimtelijk besluit over de nieuwe verbinding gaat volgens de regels van de Rijkscoordinatieregeling. Het ruimtelijk besluit heet een Rijksinpassingplan; hierin wordt het exacte tracé van de hoogspanningsverbinding vastgelegd.
3.2 Provinciaal Beleid
In het Omgevingsplan Flevoland 2006, dateen periode tot 2015bestrijkt, is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie richt zich hierin op diverse beleidsgebieden. De ontwikkeling en de realisatie van werklocaties wordt als een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen beschouwd. Van de gemeenten wordt verlangd om de variëteit en spreiding van werklocaties nader te concretiseren, afgestemd op de behoeften van de verschillende soorten bedrijven en instellingen.
De provincie wil bij de ontwikkeling van bedrijvigheid rekening houden met de karakteristieken van de individuele gemeenten en tot maatwerk komen. Afgesproken is dat de gemeenten een Gemeentelijke Vestigingsvisie (GVV) opstellen. Een GVV is een strategische visie op werklocaties, waarin voor bestaande en toekomstige werklocaties het beoogde locatietype is opgenomen. Per werklocatie wordt een profiel geschetst van de typen bedrijvigheid die er gevestigd kunnen worden en hoe de toetsingscriteria per locatietype zijn uitgewerkt.
Met de Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied 2008 verschaffen Gedeputeerde Staten inzicht in het locatiebeleid voor het stedelijk gebied. Voor de ontwikkelingen, die onder het bereik van deze beleidsregel vallen, is veelal een specifiek ruimtelijk besluit (uitwerking, wijziging, herziening of vrijstelling/ontheffing van het vigerende bestemmingsplan) nodig.
Doel van de beleidsregel is helderheid te geven over de kaders die de provincie hanteert, zodat op voorhand duidelijk is bij welke ontwikkelingen verwacht mag worden dat de provincie ingrijpt. De in deze beleidsregel opgenomen criteria geven aan wanneer sprake is van provinciale belangen, die met het oog op een goede ruimtelijke ordening ingrijpen in gemeentelijke bestemmingsplannen en projectbesluiten door Gedeputeerde Staten noodzakelijk maken.
In de beleidsregel zijn voor provinciale locatietypen specifieke criteria opgenomen. Het bedrijventerrein Flevopoort valt onder de "specifieke werkmilieus". Het bedrijventerrein voldoet aan de specifieke criteria en in het bestemmingsplan is met deze criteria rekening gehouden.
3.3 Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2007-2011 (2007) beschrijft het Waterschap Zuiderzeeland welke doelen het waterschap zichzelf en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Het is het beleids- en visiedocument van het waterschap en geeft richting aan de samenwerking met andere organsiaties en de uitvoering van het (provinciaal) waterbeleid.
De missie van Waterschap Zuiderzeeland luidt: Samen werken aan integraal waterbeheer, een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving, op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald in drie belangrijke inhoudelijke strategische doelen:
- 1. Veiligheid
- primaire waterkeringen op orde
- regionale waterkeringen op orde
- 2. Voldoende water
- voorkomen wateroverlast
- anticiperen op watertekort
- goed functioneren watersysteem
- goed grondwaterbeheer
- 3. Schoon water
- goede structuurdiversiteit
- goede oppervlaktewaterkwaliteit
- goed omgaan met afvalwater
Zie verder paragraaf 3.4.1.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Vanuit gemeentelijk beleid zijn meerdere geldende beleidsstukken van belang voor het bestemmingsplan. De bedoelde beleidsstukken worden in deze paragraaf beschreven.
3.4.1 Structuurplan Lelystad 2015 (2005)
Het gemeentelijk beleid is verwoord in het Structuurplan Lelystad 2015. In het structuurplan wordt een aantal beleidsuitgangspunten beschreven die ook van belang voor Flevopoort zijn.
Het gemeentelijk economische beleid is er op gericht om voldoende werkgelegenheid voor de beroepsbevolking te behouden en tegelijkertijd een verdere groei van de werkgelegenheid te verkrijgen voor nieuwe bewoners. Om dit te bereiken zet Lelystad de komende jaren in op de sectoren industrie, handel, vervoer en communicatie en de zakelijke dienstverlening. Daarbij vormt de ontwikkeling van kennisintensieve werkgelegenheid een belangrijke rol. Het betreft hier zowel de zakelijke dienstverlening als de inzet op een industrieel logistiek profiel voor de reguliere bedrijventerreinen (werkeilanden). Volgens het Structuurplan moet het aantal werkeilanden voldoende zijn om het economische programma te kunnen realiseren.
Het industrieel-logistiek profiel krijgt vooral vorm op de werkeilanden Oostervaart(-Oost), Flevopoort en Larserpoort. Specifiek voor het werkeiland Flevopoort wordt in het Structuurplan gesteld dat dit bedrijventerrein als hoogwaardig, representatief en modern gebied verder wordt ontwikkeld in de sectoren industrie, handel, logistiek en transport. Ook de bedrijvigheid in de sectoren communicatie en zakelijke dienstverlening past in het profiel. Combinatie met specifieke retail is aan de orde. Vanwege de strategische ligging langs de A6 biedt dit werkeiland goede zichtlocaties voor bedrijven en retail met een hoogwaardige uitstraling.
Verder wordt in het Structuurplan een aantal algemene speerpunten van beleid ter verbetering van de economische positie van Lelystad benoemd. De volgende speerpunten zijn ook voor Flevopoort van belang:
Speerpunt 3: Logistiek Lelystad De speerpunten zijn het creëren van hoogwaardige werkgelegenheid, het reduceren van de pendel in Flevoland en het bieden van ruimte voor werkfuncties die veel ruimte vergen. Tot 2015 kan dit profiel in belangrijke mate vorm worden gegeven op de werkeilanden Larserpoort, Flevopoort en Oostervaart (-Oost).
Speerpunt 8: Informatie en communicatietechnologie (ICT)
Voor ICT wordt als beleidsdoelstelling voorgesteld dat op termijn heel Lelystad aangesloten is op een goede infrastructuur. Er wordt gestart met de aanleg van een goede infrastructuur op de bestaande en nieuwe bedrijventerreinen (Larserpoort, Flevopoort, Oostervaart(-Oost) en Noordersluis) en met de aanleg van een (ondergrondse) infrastructuur in Warande (Lelystad-Zuid).
3.4.2 Milieubeleid Lelystad (2006)
Eén van de uitgangspunten van het milieubeleid is dat de milieubelangen volledig en in een zo vroeg mogelijk stadium in de ruimtelijke ordening worden meegenomen. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende zaken van belang:
Bedrijvigheid:
De gemeente streeft er naar de milieukwaliteit te handhaven of te verbeteren. Door middel van het toepassen van inwaartse integrale milieuzonering (IIMZ) worden bedrijven gevestigd op voldoende afstand van woonbebouwing.
Bodem:
Bij de herziening van bestemmingsplannen moet over de bodemgesteldheid worden gerapporteerd. In de meeste gevallen kan worden volstaan met een historisch onderzoek.
Afvalwater:
Het beleid is gericht op het voorkomen van verontreiniging van grond- en oppervlaktewater. De gemeente hanteert als uitgangspunt dat in nieuw te ontwikkelen locaties een gescheiden rioleringssysteem aangelegd wordt.
Bouwen en wonen:
Bij het opstellen van stedenbouwkundige plannen en bij het bouwen en beheren van gebouwen wordt uitgegaan van 'duurzaamheid'. Hergebruik van secundaire afvalstoffen en de toepassing van duurzame materialen moet worden gestimuleerd.
Energie:
In stedenbouwkundige plannen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een zongerichte verkaveling en het toepassen van duurzame energie.
3.4.3 Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid (2007)
De Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid (GVV) biedt inzicht in de manier waarop de gemeente invulling geeft aan de bestaande en toekomstige werklocaties en het beleid waarmee dit gepaard gaat. Eén van deze locaties betreft het bedrijventerrein Flevopoort. Flevopoort is het jongste bedrijventerrein van Lelystad en beschikt over een hoogwaardige en representatieve inrichting. Het Flevopoort-terrein ligt tegenover het bedrijventerrein Larserpoort direct aan de A6.
Flevopoort heeft een uitgeefbare oppervlakte van 83 ha, verdeeld over vijf clusters. De clustervorming maakt het mogelijk om de grondafname te laten variëren vanaf 1.000 m² tot meerdere hectares, zodat een breed spectrum aan bedrijven zich kan vestigen.
Voor de sectoren industrie, handel en dienstverlening is Flevopoort een aantrekkelijk bedrijventerrein. Tevens is de vestiging van kleinschalige woon-werklocaties mogelijk. De maximale milieubelasting varieert van niveau 1 tot en met niveau 4.1, afhankelijk van het cluster waar men zich wil vestigen. Een deel van de clusters 1 en 2 kent een maximale kantoorhoudendheid van 30% met een oppervlaktemaximum.
Vooral de clusters 1 en 2 zullen de komende jaren nog volop ontwikkeld worden.
De factsheets in het GVV geven per bedrijventerrein schematisch weer welke voorwaarden er zijn. Het gaat specifiek om de volgende bijlagen:
- Flevopoort cluster 1 en 2, tussen Minervalaan/Poseidonweg en A6
- Flevopoort cluster 1 en 2, tussen Minervalaan/Poseidonweg en Lage Vaart
- Flevopoort cluster 3, 4 en 5
3.4.4 Vuurwerkverkoopbeleid (2007)
Het doel van het vuurwerkverkoopbeleid is het reguleren van de vuurwerkverkooppunten binnen de gemeente Lelystad. Dit voor zover een hogere regelgeving hiervoor geen regels bevat.
In het beleid wordt uitgegaan van 12 verkooppunten, verspreidt over de stad (bij een inwonertal van 80.000). Naar verwachting zijn er niet meer dan 12 verkooppunten nodig om in de vuurwerkbehoefte te kunnen voorzien. Met het oog op de veiligheid is het ongewenst om voor meer verkooppunten te kiezen.
Voor het bedrijventerrein Flevopoort gaat het vuurwerkverkoopbeleid uit van één verkooppunt met een opslagcapaciteit tot 10.000 kg
3.4.5 Welstandsnota (2007)
De gemeente Lelystad heeft het beleid voor welstand in een Welstandsnota opgenomen. De drie belangrijkste doelstellingen van de welstandsnota geven nader inhoud aan de vereenvoudiging van het welstandstoezicht. De drie doelstellingen zijn:
- 1. welstandstoezicht is een instrument voor ruimtelijke kwaliteit;
- 2. welstandscriteria zijn duidelijk en vooraf bekend;
- 3. heldere omschrijving van de procedures van welstandsbeoordeling en duidelijke rol van de welstandscommissie.
De vereenvoudiging heeft geleid tot twee welstandsniveaus en één welstandsvrij niveau. De twee welstandsniveaus zijn gebieden met beperkte of stedenbouwkundige welstand en gebieden met een volledige of architectonische welstand. Daarnaast is ook sprake van welstand in ontwikkelingsgebieden. Hiervoor geldt of het vastgestelde welstandsbeleid, of een vastgesteld beeldkwaliteitplan.
Voor Flevopoort is voor de zichtlocaties langs de A6 (clusters 1 en 2) een beeldkwaliteitplan vastgesteld. De clusters 3, 4 en 5 zijn in de welstandsnota aangewezen als welstandsvrij.
3.4.6 Archeologische Monumentenzorg in Lelystad (2008)
Dit beleid is opgesteld om vorm te geven aan het rijks- en provinciaal beleid voor archeologie en cultuurhistorie. Het beleid bestaat uit beleidsafspraken en een beleidsadvieskaart. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met hetgeen in de beleidsafspraken is gesteld over de doorwerking naar bestemmingsplannen.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt in gebieden met hoge, middelhoge en lage archeologische waarde. In de gebieden met een lage archeologische waarde is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk, in de gebieden met hoge en middelhoge waarden wel. Meer informatie staat in paragraaf 3.5.3.
3.4.7 Parkeerbeleidsplan Lelystad (2009)
Het parkeerbeleidsplan geeft de kaders aan van de ambities van de gemeente op het gebied van parkeren in en rond de stad. Kaderstellende factoren daarbij zijn ruimte, economie en bereikbaarheid. Het parkeerbeleidsplan geeft tevens inzicht in hoe deze ambities worden verwezenlijkt.
Het uitgangspunt voor specifieke werkgebieden, waaronder bedrijventerrein Flevopoort, is dat de parkeergelegenheid op eigen terrein moet worden gerealiseerd. In het beleidsplan zijn in tabel 7.6 parkeernormen opgenomen die in de bestemmingsplannen dienen te worden overgenomen.
3.4.8 Beleidsplan handhaving fysieke leefomgeving 2011-2014 (2011)
Het gemeentelijk handhavingsbeleid is verwoord in het Beleidsplan handhaving fysieke leefomgeving 2011 - 2014. Dit beleidsplan geeft de kaders voor het uitvoeren van de handhavingstaak door de gemeente. Het beleidsplan is een integraal plan waarin de handhavingtaken van de beleidsvelden bouw, milieu en Algemene plaatselijke verordening (Apv) zijn meegenomen. Het nieuwe handhavingbeleidsplan geeft richting aan de uitvoering van de handhavingstaken.
Op basis van dit plan wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsplan vastgesteld, waarin de werkwijze, de intensiteit en de prioritering voor de handhavingstaken worden beschreven.
Het beleidsplan is voor geheel Lelystad van toepassing, dus ook voor het plangebied. Het heeft echter geen directe invloed op dit bestemmingsplan.
3.4.9 Nota Winkelstructuur Lelystad 2020 (2011)
In de Nota Winkelstructuur Lelystad 2020 is een visie op de Lelystadse detailhandelsstructuur neergelegd. In de nieuwe detailhandelsstructuur worden de bedrijventerreinen niet opgenomen als detailhandelsconcentratie. Uitgangspunt is dat detailhandel niet is toegestaan op een bedrijventerrein. Indien er een afwijkingsmogelijkheid op basis van de bestemmingsplannen en/of Wet ruimtelijke ordening (Wro) bestaat, zullen deze voorwaarden maatgevend zijn.
Op Flevopoort zijn bepaalde vormen van detailhandel toegestaan. Bij recht is toegestaan detailhandel welke productiegebonden en ondergeschikt is, vervoermiddelen (auto's, boten en caravans), grove bouwmaterialen en rijwielen.
Onder ondergeschikte detailhandel wordt het volgende verstaan:
- 1. Het gaat specifiek om aan de hoofdactiviteit productie en/of installatie gerelateerde of de hoofdactiviteit ondersteunende detailhandel.
- 2. De detailhandel is ondergeschikt in termen van benutte bedrijfsruimte. Wanneer er geen sprake meer is van ondergeschiktheid dan betreft het een winkel. In dat geval gelden de uitgangspunten voor perifere detailhandel.
- 3. De verkoopruimte mag niet meer dan 20% van het totale brutovloeroppervlak (bvo) van de vestiging (het gaat hier om het totale bvo van alle gebouwen per bouwperceel) bedragen met een maximum van 100 m² bvo.
Met ontheffing is installatiegerelateerde detailhandel (zoals zonneschermen), tuingerelateerde detailhandel (alleen gespecialiseerd) en sauna's, fitnessapparatuur toegestaan tot een maximum van 600 m² bvo, met dien verstande dat:
- 1. detailhandel in niet volumineuze goederen niet is toegestaan;
- 2. de detailhandel niet verstorend mag werken ten opzichte van de reguliere bedrijvigheid;
- 3. de vestiging woonboulevard Palazzo niet negatief mag beïnvloeden, maar hieraan complementair moet zijn;
- 4. de vestiging moet passen binnen de kaders van het beleid.
3.5 Wet- En Regelgeving
In deze paragraaf worden wet- en regelgeving over verschillende aspecten beschreven. Daaronder vallen onder andere water, ecologie, archeologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit.
3.5.1 Water
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
Algemeen
Deze waterparagraaf is opgesteld in verband met de actualiseren van het onderhavige bestemmingsplan. Omdat er geen sprake is van grote wijzigingen in de stedelijke inrichting, wordt in deze waterparagraaf vooral aandacht besteed aan de toestand van het watersysteem in de huidige situatie.
Waterplan en beleid
Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Royal Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ("watervisie") naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. Bij de opstelling van het waterplan is rekening gehouden met het geldend beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst "Waterbeleid 21e eeuw" (WB21), de "Handreiking watertoets" (ministerie van VROM), het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland) en het Waterbeheerplan (Waterschap Zuiderzeeland).
Ook de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn belangrijke beleidskaders. De KRW heeft als doel de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van het verharde oppervlak. Bij het opstellen van het NBW is rekening gehouden met de richtlijnen volgens de KRW. Het NBW bevat taakstellende afspraken ten aanzien van veiligheid en wateroverlast en procesafspraken ten aanzien van watertekorten, verdroging, verzilting, water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems en ecologie.
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
- 1. Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren).
- 2. Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het geldende waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plangebied Flevopoort. Deze paragraaf geeft aan hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan "Veiligheid, Voldoende en Schoon Water".
Overleg met Waterschap
Omdat er geen sprake is van grote wijzigingen in de stedelijke inrichting, is de afspraak gemaakt dat de gemeente deze waterparagraaf opstelt aan de hand van de randvoorwaarden die zijn opgenomen in het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland. Als aanvulling heeft het waterschap op 30 augustus en 21 september 2010 geadviseerd om verduidelijking te geven in de tekst.
Beschrijving van het watersysteem
De waterhuishouding van de clusters 3, 4 en 5 wordt zoveel mogelijk geïntegreerd met het waterhuishoudkundig systeem van Warande. Doelstelling is het regenwater zo lang mogelijk in het gebied vast te houden door de instelling van een flexibel peil en een groot percentage aan open water. De gemiddelde diepte van de watergangen in het plangebied is 1,2 meter.
Op basis van het peilbesluit (2006) wordt een flexibel peil gevoerd in de gebieden Flevopoort West en Flevopoort Oost met als bovengrens -5,50 meter ten opzichte van NAP en met als ondergrens -5,70 meter ten opzichte van NAP. Wanneer het waterpeil zakt onder -5,70 meter ten opzichte van NAP wordt water ingelaten vanuit de Lage Vaart. Beide peilgebieden wateren al op de Lage Vaart middels een knijpconstructie (stuw met beperkte kruinbreedte). De afvoer is beperkt tot een maximum van 1,5 l/s/ha.
De oevers van de grachten en vijvers zijn zoveel mogelijk ecologisch aangelegd. Gekozen is voor een flauw talud van 1:8 in de zone -5,30 en -5-90 meter ten opzichte van NAP. De oevers worden beschermd door riet en biezen. Deze oevers hebben een groot ruimtegebruik. De watergang tussen de clusters 1 en 2 en de A6 is voorzien van harde beschoeiing, omdat de ruimte voor een natuurvriendelijke oever ontbreekt.
Waterkwantiteit
Het voorliggende plan heeft geen toename van verhard oppervlak tot gevolg en er zal geen ruimte voor waterberging verdwijnen.
Voor het bestemmingsplan geldt het principe van "waterneutraal bouwen". Dat wil zeggen dat als het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door het aanleggen van een waterberging of een infiltratievoorziening.
Waterkwaliteit
Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt.
Binnen Lelystad wordt gebruik gemaakt van de methode van Duurzaam OnkruidBeheer (DOB-methode) om onkruid te bestrijden. Hierbij wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt, waardoor minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater kunnen afstromen.
Afvoersystemen voor vuilwater, hemelwater en grondwater
Water afkomstig van de drukke wegen en het afvalwater worden afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallaltie (AWZI). De drainage stort over op het oppervlaktewater. De schone oppervlakken (voornamelijk daken) wordt opgevangen in het bluswaterriool. Het water in het bluswaterriool kan door de brandweer worden gebruikt als bluswater.
Waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern-, vrijwarings-, of buitenbeschermingszones van een waterkering.
Waterveiligheid
In het stedelijk waterplan is berekend dat met de Westlandbui nergens in het stedelijk gebied water op het maaiveld komt en dat de peilstijging nauwelijks hoger dan 30 cm wordt. Dit terwijl de Westlandbui een zwaardere bui was dan de bui die tegenwoordig gehanteerd dient te worden. Bij nieuwe berekeningen wordt namelijk uitgegaan van een bui met een herhalingstijd van 1 keer per 100 jaar, volgens het zogenaamde middenscenario (+10%). Geconcludeerd mag worden dat voor dit gebied het veiligheidsniveau van 1:100 gehaald wordt.
3.5.2 Ecologie
Gebiedentoets
Natura 2000-gebieden
De Natuurbeschermingswet 1998 biedt bescherming van de Europese Natuur in Nederland. Op grond van deze wet worden alle Speciale Beschermingszones (SBZ) van de Vogel- en Habitatrichtlijn onder de werking van de Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebieden) gebracht met hieraan gekoppeld een zelfstandig vergunningenstelsel met de provincie als bevoegd bestuursorgaan.
Wanneer zich in of in de buurt van een beschermingszone een (nieuwbouw)plan aandient, moet worden beoordeeld of dit plan significante negatieve gevolgen voor het gebied kan hebben. Als dit het geval is, dan moeten passende maatregelen getroffen worden om te zorgen dat de kwaliteit van de leefgebieden van soorten in de SBZ niet verslechterd.
Daarnaast verplicht de gewijzigde wet tot het maken van beheerplannen voor alle SBZ ’s waaruit duidelijk moet blijken welke (ruimtelijke) activiteiten in en rond de natuurgebieden wel en niet mogelijk zijn.
In bestemmingsplannen (met ontwikkelingsmogelijkheden) moet - in verband met de uitvoerbaarheid - een redelijk zicht bestaan op de verleenbaarheid van een eventueel benodigde vergunning op grond van de nieuwe Natuurbeschermingswet.
Conclusie
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura2000-gebied. De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn: IJsselmeer, Markermeer en Oostvaardersplassen. Deze gebieden zijn gelegen op een afstand van minimaal circa 3,5 km.
Gezien deze afstand en het consoliderend karakter van het bestemmingsplan, is de verdere ontwikkeling van Flevopoort niet van invloed op de natuurwaarden in deze gebieden. Een aanvraag van een vergunning is derhalve niet noodzakelijk.
Ecologische verbindingszone
De Lage Vaart en aangrenzende gronden maken als verbinding deel uit van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van gebieden waar de natuur voorrang heeft boven andere belangen. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van de EHS. De prioritaire en waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van de EHS. In het Structuurplan Lelystad 2005 is de provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS) overgenomen. Daarnaast is ook de lokale EHS vastgelegd. In het Omgevingsplan Flevoland (2006) is de EHS verder uitgewerkt door middel van het aanwijzen van Ecologische Verbindingszones (EVZ), waaronder de EVZ Lage Vaart waar het gebied deel van uit maakt.
De provinciale uitwerking van de EHS is in 1999 meegenomen in het stedenbouwkundige ontwerp van dit gebied. Langs de Lage Vaart is ruimte gecreëerd voor ontwikkeling van de EVZ. In de huidige situatie bestaat de EVZ Lage Vaart uit een brede vaart met grotendeels beschoeide oevers. Op verschillende plekken binnen het gebied hebben zich langs de oever natte en moerasachtige vegetaties ontwikkeld. Een groot deel van de oevers is begroeid met riet en daarachter ligt een strook met ruigte of struweel. In het gebied komen soorten voor als Bever, Ree en Ringslang en de vissoorten Europese meerval, Kleine Modderkruiper, Paling en Winde.
In de EHS geldt het "nee, tenzij" toetsingskader. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant worden aangetast, niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang. De wezenlijke kenmerken en waarden van de EVZ Lage Vaart liggen in de functie die de verbindingszone heeft voor bepaalde ten doel gestelde soort(groepen). Voor deze soort(groepen) heeft de Provincie Flevoland verschillende modellen voor ecologische verbindingszones ontwikkeld.
Voor de EVZ Lage Vaart zijn de volgende modellen aangewezen:
- Model Salamander en pad
Speciaal voor amfibieën op veel plekken aangelegde poelen, inhammen en plasbermen welke fungeren als zogenaamde "stapstenen". - Model Das en Ree
Voor de Das zijn langs de vaart een brede strook van geleidende elementen zoals bosjes aangelegd. Ook het aanwezige riet en ruigten zijn voor Das en Ree van belang om zich in te verschuilen. - Model Otter en Waterspitsmuis
Speciaal voor Otter en Waterspitsmuis zijn struweelplekken, ruigtes en ruige oeverzones aangelegd. - Model Blankvoorn en libel.
Voor onder meer libellen zijn poelen, natte stroken en doorgaande oevers met riet, ruigte en struwelen aangelegd. Voor vissen zijn de poelen vanuit de vaart bereikbaar en kunnen deze gebruikt worden als paaiplaats. De eisen die bovenstaande modellen aan de inrichting van het gebied stellen varieert per model, waardoor de verbindingszone meer geschikt is voor de ene soort dan de andere.
Soortentoets
De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het (tenzij ontheffing verkregen is) verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in het plangebied en de eventuele gevolgen van het bestemmingsplan op aanwezige natuurwaarden in het plangebied, dient in het kader van het bestemmingsplan een toetsing aan de Flora- en faunawet plaats te vinden.
In artikel 75 van genoemde wet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of een ontwikkeling ook uitvoerbaar is, zal hier op vooruit lopend, een verwachting worden uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. "AmvB art. 75" van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:
- alle soorten, opgenomen in Habitatrichtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
- soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
- soorten waarvoor een algemene ontheffing geldt.
De soorten van tabel 3 zijn strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (art. 75, lid 5, onder c). Voor de soorten van tabel 2 geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:
- bestendig beheer en onderhoud;
- bestendig gebruik;
- ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Voor de soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling voor:
- bestendig beheer en onderhoud;
- bestendig gebruik;
- ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Een uitzondering hierop zijn vogels. Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden.
Bedrijventerrein Flevopoort grenst aan de A6. Het gebied wordt deels omringd door agrarisch gebied en doorsneden door de Lage Vaart waardoor het een open karakter heeft. De Lage Vaart en de natuurlijke ingerichte oevers maken deel uit van de Ecologische hoofdstructuur. Binnen het bestemmingsplangebied is een aantal bedrijfspanden gevestigd. Het gebied heeft een groen karakter waarin een aantal natuurlijke elementen voorkomen (zoals open water, oevers en (gras)bermen, ruigten en struwelen), die levensvoorwaarden bieden voor een aantal in Lelystad voorkomende beschermde planten- en diersoorten. Het betreft vertegenwoordigers uit de groepen vissen, reptielen, amfibieën, zoogdieren, vogels en hogere planten. De volgende soorten zijn bekend uit het gebied:
Tabel 3, Zwaar beschermde soorten Bedrijventerrein Flevopoort kan fungeren als leefgebied voor diverse soorten vleermuizen. In ieder geval zijn foeragerend in het gebied de Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de Laatvlieger (Eptesicus serotinus) te verwachten. De Lage Vaart is een trekroute voor Watervleermuis (Myotis daubentonii) en Meervleermuis (Myotis dasycneme). Zowel in gebouwen als in de omringende bosgebieden kunnen zich kolonies van vleermuizen bevinden, deze zijn als vaste verblijfplaats strikt beschermd.
Naast vleermuizen komt in het gebied de zwaar beschermde Bever (Castor fiber) voor. In het gebied zijn sporen van de soort aangetroffen. De Lage Vaart is een migratieroute en leefgebied voor de soort. De aanwezigheid van een beverburcht in het gebied is nog niet vastgesteld, maar verwacht kan worden dat het gebied naast foerageergebied ook als rust- en verblijfplaats fungeert.
De Ringslang is in het gebied aangetroffen. De Lage Vaart en haar oevers vormen een geschikte leefomgeving en kan tevens als belangrijke migratieroute fungeren voor Ringslangen.
Tabel 2: Overig beschermde soorten Langs de waterkant is het mogelijk dat de Rietorchis (Dactylorhiza majalis praetermissa) voorkomt, langs de omringende vaarten komt deze beschermde plant veelvuldig voor.
Verder is de Lage Vaart het leefgebied voor de Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) en de Meerval (Silurus glanis).
Tabel 1: Algemeen beschermde soorten In het gebied zijn diverse algemeen beschermde soorten aan te treffen. Het gaat onder meer op de volgende soorten zoogdieren; Ree (Capreolus capreolus), Vos (Vulpes vulpes), Hermelijn (Mustela erminea), Konijn (Oryctolagus cuniculus) en Mol (Talpa europea).
Te verwachten amfibieën in het gebied zijn Bruine kikker (Rana temporaria), Groene kikker complex (Rana ridibunda/lessonae), Gewone pad (Bufo bufo) en Kleine watersalamander (Triturus vulgaris).
Voorts komen in de Lage Vaart vissoorten voor als Blankvoorn (Rutilus rutilus), Driedoornige stekelbaars (Gasterosteus aculeatus) en Baars (Perca fluviatilis).
Verder zijn alle in het gebied voorkomende vogelsoorten beschermd.
Voor de zeer algemeen voorkomende, maar strikt beschermde (bijlage IV van de Habitatrichtlijn) vleermuissoorten zal voorafgaand aan de sloop van gebouwen onderzocht dienen te worden of er al dan niet verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Als de huidige bebouwing gehandhaafd blijft is er geen strijdigheid met natuurwetgeving. Als er gebouwen gesloopt worden, zal volgens specifieke richtlijnen uit genoemde bijlage worden gehandeld.
Conclusie
Aangezien het bestemmingsplan grotendeels een consoliderend bestemmingsplan is, mag verwacht worden dat er geen negatieve effecten optreden. Het voortbestaan van de populaties van beschermde soorten in dit gebied komt niet in gevaar. Bij eventuele toekomstige nieuwe ontwikkelingen zal, vanwege het voorkomen van beschermde soorten, in het kader van de daarvoor te voeren ruimtelijke procedure een aanvullende inventarisatie verricht dienen te worden.
3.5.3 Archeologie
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van dit verdrag in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.
De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden.
Achtergrondinformatie
Voordat de Zuiderzee ontstond, is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste bewoners sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek.
Het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed verplicht de deelstaten om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is, dienen belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig te worden gesteld. Het provinciaal beleid sluit aan bij het Europese verdrag en legt de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland.
In het provinciaal archeologiebeleid is onderscheid gemaakt in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en top-10-locaties. Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. De PArK'en en top-10-locaties zijn door de provincie uitgewerkt; de uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. Deze aandachtsgebieden bevinden zich onder andere in het noordelijke en zuidelijke deel van gemeente Lelystad. De vermoedelijke archeologische waarden in het noordelijke gebied zijn zodanig groot dat dit gebied, dat grenst aan het PArK Rivierduingebied Swifterbant, in gemeentelijk beleid als te onderzoeken gebied is aangewezen.
Naast PArK'en, aandachtsgebieden en top-10-locaties zijn door de provincie tevens aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. In de aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich naast oude menselijke sporen ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden. Binnen de gemeentegrenzen van Lelystad bevinden zich onder andere de aardkundig waardevolle gebieden "Rivierduinen en stroomgeulen Swifterbant 1 en 2".
In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt in de aandachtsgebieden onderscheid gemaakt tussen gebieden met hoge en middelhoge archeologische waarde en gebieden met een lage archeologische waarde. In de gebieden met een lage archeologische waarde is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het gemeentelijk beleid is op 28 augustus 2008 vastgesteld en sinds 11 september 2008 in werking.
Conclusie
Het plangebied valt buiten het in het Provinciaal omgevingsplan 2006 opgenomen PArK en buiten het aandachtsgebied. Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (2e generatie) bevindt het plangebied zich in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.
Op grond van het Provinciaal omgevingsplan 2006, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden en het gemeentelijk beleid archeologische monumentenzorg in Lelystad is voor het bestemmingsplan Bedrijventerrein Flevopoort geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
De aanwezigheid van archeologische sporen kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Bij de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden is alertheid op de aanwezigheid van archeologische resten van belang.
Scheepswrakken kunnen in principe overal op de huidige en voormalige IJsselmeerbodem worden aangetroffen. De meeste scheepswrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige Zuiderzeeafzettingen. Het zijn momenteel vooral de dieper gelegen wrakken die nu nog tevoorschijn komen. Dit zijn echter vaak beter geconserveerde schepen en ook oudere scheepstypen.
Indien tijdens de bodemverstorende werkzaamheden archeologische resten of (delen van) een scheepswrak worden aangetroffen dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM), ARCHIS-meldpunt. In de Flevolandse praktijk fungeert het archeologisch depot in het Nieuwland Erfgoedcentrum als centraal meldpunt van archeologische vondsten.
Onderstaande fragmenten zijn ontleend aan de Archeologiekaart waarden en verwachtingen, die behoort bij het gemeentelijk archeologiebeleid. De archeologiekaart bevat de samengestelde informatie uit de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (1.0) en het Provinciaal omgevingsplan 2006.
Archeologisce verwachtingswaarden Lelystad
Archeologische verwachtingswaarde Flevopoort
3.5.4 Externe veiligheid
Hoewel het nieuwe bestemmingsplan Bedrijventerrein Flevopoort geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en er daarmee geen wijziging optreedt in de externe veiligheid, wordt in deze paragraaf beschreven welke risicobronnen er zijn.
Plaatsgebonden risico
De risico's, risicobronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en buisleidingen. Beoordeeld is of wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde. Het besluit Externe Veiligheid inrichtingen (Bevi), de regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het "Risico Register Gevaarlijke Stoffen", het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig meegenomen.
Verantwoording groepsrisico
Het groepsrisico GR kent geen vaste norm waaraan dient te worden voldaan maar een oriënterende waarde waarop getoetst dient te worden. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient elke (mogelijke) toename van het groepsrisico verantwoord te worden (de verantwoordingsplicht). Deze verantwoordingsplicht geldt ook als het groepsrisico wijzigt maar wel onder de oriënterende waarde blijft.
De verantwoordingsplicht omvat een aantal onderdelen waarop beoordeeld dient te worden.
- 1. Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken risicobronnen:
- a. Functie-indeling.
- b. Gemiddelde personendichtheid.
- c. Verblijfsduur.
- d. Verschil bestaande en toekomstige situatie.
- 2. De omvang van het groepsrisico:
- a. De omvang voor het van kracht worden van dit plan.
- b. De omvang na het van kracht worden van dit plan.
- c. De verandering van het groepsrisico ten gevolge van dit plan.
- d. De ligging van de groepsrisicocurve ten opzichte van de oriënterende waarde.
- 3. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de in dit plan betrokken risico-inrichtingen en/of transportroutes.
- 4. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in dit ruimtelijke besluit.
- 5. De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval:
- a. Pro-actie.
- b. Preventie.
- c. Preparatie.
- d. Repressie/zelfredzaamheid.
- 6. De mogelijkheden van personen die zich binnen de het invloedsgebied van de risicobron bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen.
- 7. De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico.
- 8. De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst.
Per risicobron wordt zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico besproken.
- a. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Het plangebied grenst aan de Rijksweg A6, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Uit het eindrapport Basisnet Weg1 blijkt dat de A6 geen veiligheidszone kent, zowel voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plangebied grenst eveneens aan de Larserdreef, die onderdeel uitmaakt van de vastgestelde Route gevaarlijke stoffen door Lelystad. Uit onderzoek2 is gebleken dat in Lelystad, en daarmee ook op de Larserdreef geen sprake is van een benadering van de PR10-6 contour als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen. Eveneens is er geen sprake van een benadering van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. - b. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor
In 2012 wordt de Hanzelijn in gebruik genomen. Over deze spoorlijn zullen gevaarlijke stoffen vervoerd worden, als gevolg waarvan er een PR10-6 contour ontstaat waarbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten gebouwd mogen worden. Deze contour ligt op 60 meter uit het spoor. Binnen 200 meter moeten de gevolgen voor het groepsrisico in kaart worden gebracht. Het plangebied ligt op meer dan 1,5 km van de toekomstige Hanzelijn. - c. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Het plangebied wordt doorsneden door de Lage Vaart waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit het eindrapport Basisnet Water3 blijkt dat de Lage Vaart een binnenvaartcorridor is zonder toetsafstand. - d. Risicovolle bedrijven.
In het plangebied zijn drie bedrijven gevestigd die worden aangemerkt als risicovol, zoals bedoeld in het Bevi.
- 1. LPG tankstation aan de Larserdreef 698
Uit de externe veiligheidsanalyse4 blijkt dat het tankstation voldoet aan zowel de PR-norm als aan de oriënterende waarde van het GR. Er is dus geen sprake van overschrijdingsituaties. Naast dit LPG tankstation zijn geen nieuwe LPG tankstations toegestaan. - 2. Niverpack, Artemisweg 111, opslag van gevaarlijke stoffen conform PGS15
Niverpack valt onder de werking van het Bevi vanwege de opslag van meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen. Op basis van de Revi leidt dit tot een generieke PR10-6 contour rondom de opslag gevaarlijke stoffen van 20 meter en ligt de grens van het invloedsgebied op 90 meter. De 10-6 contour ligt op eigen terrein, openbare weg en op een niet te bebouwen deel van het naastliggende kavel; dit houdt in dat er geen gevoelige bestemmingen binnen de contour liggen. Daarmee is er geen sprake van overschrijding van de PR contour. Op basis van de handreiking verantwoording groepsrisicois tussen de 10-6 contour en de grens van het invloedsgebied een personendichtheid van maximaal 300 personen/ha toegestaan. Gezien de bebouwingsmogelijkheden en het karakter van het bedrijventerrein zijn dit dichtheden die niet zullen worden overschreden. - 3. Opslag vuurwerk, Apolloweg 8, opslag consumentenvuurwerk
Op de locatie Apolloweg 8 is een milieuvergunning verleend voor de opslag van maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk. Het Vuurwerkbesluit schrijft voor dat er een minimum veiligheidsafstand wordt gehanteerd van 8 meter gerekend vanaf de bewaarplaats tot de dichtstbijzijnde (geprojecteerde) kwetsbare object. Kwetsbare objecten zijn niet aanwezig of geprojecteerd binnen deze afstand. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit het Vuurwerkbesluit.
- 1. LPG tankstation aan de Larserdreef 698
- e. Hoogspanningsmasten
Over het bedrijventerrein Flevopoort loopt een hoogspanningstracé. Parallel aan dit tracé loopt een zogenoemde bebouwingsvrije zone. Daarmee valt alle bebouwing buiten de veiligheidszone. Om een goede hulpverlening te garanderen, is een protocol tussen Tennet en gemeente Lelystad afgesloten. Tevens dient in het aanvalsplan van de Veiligheidsregio rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van deze hoogspanningsmasten. - f. Hogedruk aardgasleidingen
Op bedrijventerrein Flevopoort is een aardgasbuisleidingtracé aanwezig. Echter, deze heeft een lagere druk (8bar) dan de AMvB Buisleidingen als ondergrens (16bar) voor het bepalen van de externe veiligheidsrisico's hanteert. De buisleidingen vallen daarmee niet onder de werking van het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Conclusie
Over het plangebied liggen geen risicocontouren voor het plaatsgebonden risico van risicobronnen buiten het plangebied. Er is geen sprake van overschrijding van de plaatsgebonden risico's als gevolg van risicobronnen binnen het plangebied. Evenmin is sprake van een toename van het groepsrisico, zodat een verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven. Het aspect externe veiligheid geeft geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
- 1. Eindrapportage basisnet weg, basisnet werkgroep weg versie 1.0, oktober 2009, 141223/EA9/001/000494/sfo
- 2. Inzicht in transport gevaarlijke stoffen HRT (PUEV2 TG-P1)" 9S4799.01/R0002/Nijm, Royal Haskoning, 3 juni 2008
- 3. Definitiefontwerp basisnet water, basisnet werkgroep water, 15 januari 2008
- 4. Beleidsnota tankstations Lelystad, 3 maart 2008, 141223/WA8/005/000627, Arcadis
3.5.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht is opgenomen onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer en staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit" (Wlk) (Stb. 2007, 434). Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit. Onder de Wlk vallen de volgende AMvB's en Ministeriële Regelingen:
- Besluit niet in betekenende mate bijdragen (Stb 2007, 440);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Stb 2009, 14);
- Regeling niet in betekenende mate bijdragen (Stcrt 2007, 218);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Stcrt 2007, 220; rectificatie Stcrt 2007, 237);
- Wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Stcrt 2008, 136; Stcrt 2008, 245; Stcrt 2009, 53);
- Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (Stcrt 2007, 218).
Plannen waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat ze niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, kunnen conform de Wlk zonder toetsing aan de grenswaarden voor verontreinigende stoffen gerealiseerd worden. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide(NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 ìg/m³. Wanneer een plan minder dan de genoemde omvang bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10, kan het op grond van art. 5.16 lid 1 sub c uit de Wet milieubeheer doorgang vinden.
Op basis van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL, in werking getreden per 01-08-2009).
Beoordeling luchtkwaliteit
Het bedrijventerrein Flevopoort maakt onderdeel uit van de in betekenende mate projecten in het NSL. Het nieuwe bestemmingsplan voldoet met de projectkenmerken aan de in het NSL opgenomen projectkenmerken, zodat het project gerealiseerd kan worden conform de Wet milieubeheer (zie bijlage 5).
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit geeft geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.6 Milieuaspecten
Diverse milieuhygiënische aspecten in of nabij het plangebied, zoals hinder door bedrijvigheid, geluidsbelasting, bodemkwaliteit en de aanwezigheid van kabels en leidingen, kunnen beperkingen opleggen aan mogelijk nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het bestemmingsplan zijn de milieuhygiënische aspecten geïnventariseerd en in kaart gebracht.
3.6.1 Hinder door bedrijvigheid
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG circulaire Bedrijven en Milieuzonering (2009) zijn richtafstanden opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
4.1 200 meter
4.2 300 meter
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met één stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- a. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- b. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vullen elkaar aan. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de ontwikkeling van een woongebied. Er wordt van uitgegaan dat ten noordwesten van de clusters 3 en 5 de woonwijk Warande gebouwd zal worden. Bij het bepalen welke bedrijfsactiviteiten worden toegestaan, wordt uitgegaan van de toe te laten milieubelasting in het toekomstige woongebied.
In het plangebied zijn bedrijfswoningen gerealiseerd in de buitenste rand van cluster 5. Om voor deze woningen, als ook voor de toekomstige woningen in de omgeving van het plangebied een aanvaardbaar leefklimaat te waarborgen, worden in het bestemmingsplan milieuhygiënische randvoorwaarden gesteld met betrekking tot de toegelaten bedrijvigheid in het plangebied. Daartoe worden de kavels van het plangebied overeenkomstig het gemeentelijk beleid uitgegeven in de milieucategorieën 1 tot en met 4.1 met deels een afwijkingsmogelijkheid voor categorie 4.2. Op de verbeelding is de zonering van de bedrijvigheid naar milieucategorieën weergegeven.
Voor de onderscheiden clusters zijn de volgende milieucategorieën bepaald:
Cluster 1: categorie 1 tot en met 4.1. Voor bedrijven die in categorie 4.2 vallen, is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.
Cluster 2: laat bedrijven toe tot en met categorie 4.1.
Cluster 3: valt uiteen in twee delen; het ene deel laat bedrijven toe tot en met categorie 3.2 en het andere deel tot en met categorie 4.1.
Cluster 4: laat bedrijven toe tot en met categorie 4.1.
Cluster 5: valt uiteen in twee delen; het ene deel laat bedrijven toe tot en met categorie 3.2 en het andere deel tot en met categorie 2.
3.6.2 Geluid
Doelstelling van de herziening is om de geldende bestemmingsplannen te actualiseren. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan opgenomen. Het betreft hier een zogenaamd consoliderend bestemmingsplan. Onder een consoliderend bestemmingsplan wordt verstaan een bestemmingsplan waarin de bestaande toestand wordt vastgelegd en waar geen nieuwe geluidgevoelige objecten zijn of worden geprojecteerd.
Industrielawaai
Het plangebied is niet bedoeld voor de zogenaamde “grote lawaaimakers”, als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, juncto artikel 2.1, lid 3 (bijlage 1, onderdeel D) van het Besluit omgevingsrecht (oud artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer). Deze inrichtingen zijn expliciet uitgesloten in de planvoorschriften. Het bedrijventerrein heeft daarom geen geluidzone, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder. Daarnaast regelt de Wet milieubeheer de bescherming van het milieu (het ecosysteem, mensen, flora en fauna), waaronder het geluid afkomstig van de inrichtingen.
Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn naast enkele interne wegen de volgende verkeersbronnen van invloed: de Rijksweg A6 en de Larserdreef. De bij deze bronnen behorende zonebreedtes bedragen respectievelijk 400 en 350 meter. De geluidsgevoelige bestemmingen bevinden zich buiten de zones en de verkeersintensiteiten op de interne wegen zijn van ondergeschikte betekenis. Hierdoor zijn er geen knelpunten ten aanzien van geluid.
In het noordelijkste gedeelte van het plangebied zijn geluidgevoelige objecten in de vorm van bedrijfswoningen aanwezig. In 2001 is akoestisch onderzoek verricht waarbij met een vrije veld situatie de gevelbelasting ten hoogste 40 dB(Lden) bedraagt. Dit voldoet ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(Lden), zoals gesteld in de Wet geluidhinder. Doordat er geen nieuwe geluidgevoelige objecten zijn of worden geprojecteerd is er geen toetsingsplicht aan de Wet geluidhinder.
Conclusie
Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Flevopoort heeft een consoliderend karakter en dat betekent dat geen nieuwe geluidgevoelige objecten binnen het plan zijn of worden geprojecteerd. Hierdoor is op grond van de Wet geluidhinder geen toetsingsplicht ten aanzien van de actualisatie (onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn). Derhalve is er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.
3.6.3 Bodemkwaliteit
Voor het consolideren van de bestemmingen zoals beschreven in dit plan is een summier onderzoek naar de bodemkwaliteit in het gebied uitgevoerd. Voor dit onderzoek is het archief van de gemeente Lelystad geraadpleegd. Er heeft geen onderzoek in het veld plaatsgevonden. Gezien de aanwezige kennis over het gebied en de aard van het bestemmingsplan is dit in deze fase niet nodig.
In het gebied wordt op diverse plaatsen gewerkt met bodembedreigende stoffen. Hiervoor vinden de nodige op- en overslagactiviteiten plaats. De bedrijven hebben hiervoor de geëigende bodembeschermende voorzieningen getroffen.
In het gebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd.
In de grond en in het grondwater zijn verhoogde waarden van diverse stoffen aangetroffen, deels verklaarbaar uit een algemeen achtergrondniveau in Lelystad en omgeving, deels niet verklaarbaar, maar niet verontrustend.
Voor zover bekend zijn er geen zodanige verontreinigingen aanwezig dat de beoogde voortzetting van de activiteiten hierdoor bedreigd wordt.
Geconcludeerd kan worden dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.6.4 Aanwezigheid kabels, leidingen en straalpaden
Tussen de A6 en de Lage Vaart is een 380 kV-hoogspanningsleiding aanwezig, die onderdeel uitmaakt van de verbinding Ens/Diemen. Verder zijn er geen planologische relevante kabels en leidingen in het plangebied.
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten
In de voorgaande hoofdstukken zijn van het plangebied de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling voor de komende tien jaren beschreven, alsmede de uitgangspunten vanuit beleid en wet- en regelgeving waarmee bij de planvorming rekening moet worden gehouden. De voor dit bestemmingsplan relevante uitgangspunten uit de voorgaande hoofdstukken, worden in dit hoofdstuk geformuleerd. Uiteindelijk krijgen deze een juridische vertaling in een verbeelding van het bestemmingsplan en een set met planregels. Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied en zijn juridisch bindend.
4.1 Ruimtelijke Aspecten
4.1.1 Stedenbouwkundige structuur
Aan de basis van het bedrijventerrein Flevopoort ligt de Structuurvisie Lelystad-Zuid(1999). Deze visie is nader uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan S.P. Bedrijventerrein Lelystad-Zuid 9 till 5 (working), ir. K. Christiaanse Architects & Planners B.V. september 1999. In dit plan wordt uitgegaan van 5 verschillende bedrijvenconcentraties (zie figuur "Clustering van bedrijven" in paragraaf 2.1) gesitueerd in een licht glooiend ruig landschap. De grootte van de clusters varieert van 10 tot 21 hectare. De grootste clusters 1 en 2 liggen tussen de A6 en de Lage Vaart (grootschalige bedrijven) en de clusters 3, 4 en 5 liggen aan de westzijde van de Lage vaart (kleinschalige bedrijvigheid en woonwerkeenheden).
De clusters hebben veel overeenkomsten in vorm, organisatie en ontsluiting. De grootste verschillende zitten met name in de milieucategorieën, kavel- en gebouwgrootte en de ligging daarvan in relatie tot de directe omgeving. Bedrijven langs de A6 zien er anders uit dan bijvoorbeeld nabij het woongebied Warande. Op deze manier ontstaat er veel individuele keuzevrijheid voor de ondernemers en ontstaat er een gevarieerd en representatief beeld voor de stad en het stadsaangezicht.
Het stedenbouwkundig plan is gericht op een duurzame ontwikkeling van het bedrijventerrein, hetgeen betekent dat bij de inrichting aandacht wordt besteed aan duurzaam energie-, water-, materiaal- en grondgebruik. Waar mogelijk wordt uitgegaan van het beperken of hergebruiken van afvalstoffen, beperken van uitstoot van gassen en een energiezuinige inrichting van het bedrijventerrein.
Cluster 1
Dit cluster is gesitueerd tussen de A6 en de Lage Vaart, met zicht op het aan de andere kant van de A6 gelegen bedrijventerrein Larserpoort. De ontsluiting vindt plaats via een 2-strooks weg die onder het viaduct door, langs de Lage Vaart, aan de noordzijde aantakt op het Larserplein. Deze weg is geschikt voor LZV-verkeer (Lang Zwaar Verkeer, 25,25 m lengte). De cluster is met zijn ongeveer 21 hectare de grootste van de 5 clusters. De kavels variëren tussen de 5.000 en 20.000 m2 voor bedrijven t/m milieucategorie 4.1. De regels bieden een afwijkingsmogelijkheid voor milieucategorie 4.2. De kavels hebben een oriëntatie op de A6, de Minervaweg of de Lage Vaart.
Cluster 2
Dit cluster is eveneens gelegen tussen de A6 en de Lage vaart en wordt ontsloten door de Poseidonweg. Het cluster is ongeveer 18 hectare groot. De kavels zijn tussen de 4.000 en 8.000 m2 groot voor bedrijven t/m milieucategorie 4.1. De kavels hebben een oriëntatie op de A6, de Poseidonweg of de Lage Vaart.
Cluster 3
Dit cluster is gesitueerd tussen de Lage Vaart en de nieuwbouwwijk Warande. Cluster 3 wordt ontsloten via de Heralaan, die aantakt op de Oostranddreef en Larserdreef. Cluster 3 is ongeveer 18 hectare groot en de kavels variëren in grote van 2.000 tot 8.000 m2. Een deel van dit cluster is aangewezen voor bedrijven t/m milieucategorie 4.1 en het overige deel voor bedrijven t/m milieucategorie 3.2.
Bijzonder aan cluster 3 is de mogelijkheid die geboden wordt om een insteekhaven te realiseren met een laad- en loskade. De Lage Vaart is een belangrijke noord-west verbinding voor de beroepsvaart. Zo kunnen er schepen via de Wortman-sluizen, de Lage Dwarsvaart en de Lage Vaart bij cluster 3 komen.
Cluster 4
Dit cluster heeft een oppervlakte van ongeveer 12 hectare, waarbij de kavelgrootte varieert van 1.250 tot 4.000 m2. De daarbij behorende milieucategorie is t/m 4.1. Cluster 4 wordt ontsloten via de Heralaan, die aantakt op de Oostranddreef en Larserdreef. De kavels zijn voornamelijk georiënteerd op de Heralaan, de Larserdreef of de Lage Vaart.
Cluster 5
Dit cluster is de kleinste cluster van het bedrijventerrein Flevopoort. De oppervlakte is ongeveer 10 hectare. De indicatieve kavelgrootte ligt tussen de 1.000 en de 2.500 m2 voor bedrijven t/m milieucategorie 2 en deels t/m 3.2. Cluster 5 wordt ontsloten via de Heralaan, die aantakt op de Oostranddreef en Larserdreef. Kenmerkende voor dit cluster is de combinatie van wonen en werken. De woon-werk combinaties van het bedrijventerrein Flevopoort sluiten op deze manier goed aan op de nieuwbouwwijk Warande. Er is geen strikte scheiding van wonen en een bedrijventerrein, maar een geleidelijke functionele overgang.
4.1.2 Bebouwing
De kavels mogen maximaal worden bebouwd rekening houdend met de bouwgrenzen en parkeren op eigen erf, met de daarvoor geldende parkeernormen. Voor de clusters 1 en 2 geldt voor de gebieden grenzend aan de A6 en ten zuidoosten van de Minervaweg en Poseidonweg dat de afstand tussen gebouwen op aangrenzende bouwpercelen minimaal 23 meter dient te bedragen. Voor de achterliggende gebieden ten noordwesten van de Minervaweg en Poseidonweg bedraagt deze afstand minimaal 13 meter.
De clusters 1 en 2 nemen een dermate belangrijke positie langs de A6 (zichtlokatie) in dat hier is afgeweken van de regeling van de overige clusters. Het kenmerkende is dat er langs de A6 een wandstructuur ontstaat met gaten van minimaal 23 meter tussen de verschillende bebouwingsstructuren. Op deze manier blijft er zicht naar het achterliggende plangebied (2e lijns bebouwing) en wordt het bedrijventerrein niet achter een gesloten wand weggestopt. Hiermee worden de clusters 1 en 2 met hoogwaardige en architectonische gebouwen (onder andere de gebouwen van BMW, Noppies, Anker, Rotorway en Vlint) het visitekaartje van Lelystad.
4.1.3 Wegenstructuur
De ontsluiting van het bedrijventerrein is zodanig geregeld dat bedrijven goed te bereiken zijn. Er is sprake van brede profielen met aan weerszijden groenstroken. De clusters 1 en 2 zijn door middel van een ontsluiting van een middenstraat (Minervalaan en Poseidonweg) met elkaar verbonden. Deze middenstraat takt thans aan op de Larserdreef en in de nabije toekomst mogelijk ook op de nieuw te realiseren afslag Lelystad-Zuid van de A6. Het profiel van cluster 1 en 2 is vanwege de typologie van grootschalige bedrijvigheid aangepast op LZV-verkeer (Lang Zwaar Verkeer, 25,25 m lengte). De cluster 3, 4 en 5 zijn ontsloten middels een middenstraat en een circuit rondom de clusters.
4.1.4 Groen- en waterstructuur
Het plan voorziet erin dat ruim 75% van de bedrijven uitzicht heeft op het omliggende landschap. Door het groen rondom de verschillende clusters van bedrijvendorpen als één geheel met de bebouwing van de clusters te realiseren, ontstaat er een samenhangend landschap. Individuele expressie van bebouwing en afzonderlijk ingericht groen op de kavels wordt op die manier naar de achtergrond verplaatst. In dit kader is de ontwikkeling van de ecologische zone aan weerszijden van de Lage Vaart ook van groot belang. Deze maakt onderdeel uit van de provinciale ecologische hoofdstructuur. Zoals al onder paragraaf 4.1.1. is vermeld, biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om in cluster 3 een haven te realiseren voornamelijk gericht op de beroepsvaart.
4.2 Functionele Aspecten
4.2.1 Bedrijven
Een belangrijk uitgangspunt van dit bestemmingsplan is de huidige situatie op bedrijventerrein Flevopoort positief te bestemmen. Maximale ruimte voor ontwikkeling van bestaande bedrijven, alsmede nieuwe bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat wordt aangesloten op provinciaal en gemeentelijk beleid.
De gronden binnen het plangebied hebben hoofdzakelijk de bestemming "Bedrijventerrein". Zelfstandige kantoorvestigingen, LPG-installaties, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vulinrichtingen voor motorbrandstoffen ten behoeve van eigen gebruik zijn uitgesloten. Evenmin zijn nieuwe woon-werkcombinaties buiten cluster 5 toegestaan.
Het bedrijventerrein Flevopoort is een gezoneerd bedrijventerrein; de toegestane milieucategorieën zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven door middel van aanduidingen.
4.2.2 Specifieke functies
In het bestemmingsplan is de locatie van het tankstation langs de Larserdreef opgenomen met de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen". Naast benzine en diesel wordt ook LPG verkocht. In verband met externe veiligheidsaspecten is rond dit tankstation de veiligheid specifiek geregeld.
In afwijking van het geldende bestemmingsplan Bedrijventerrein Lelystad-Zuid zijn binnen de bestemming "Bedrijventerrein" geen vulinrichtingen voor motorbrandstoffen ten behoeve van eigen gebruik meer toegestaan.
4.2.3 Duurzame ontwikkeling
Het bedrijventerrein Flevopoort zal duurzaam worden ontwikkeld. Dat betekent extra aandacht voor het gebruik van duurzame energiebronnen, water, materiaal- en grondgebruik. Veder wordt er uitgegaan van het beperken of hergebruiken van afvalstoffen, afvalwater, uitstoot van CO2, restwarmte en diffuse vervuiling. Tot slot wordt ook het toepassen van energiezuinige verlichting gestimuleerd, zowel op het bedrijventerreinen zelf als in de openbare ruimte.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.
5.1 Wro En Wabo
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Het plan is digitaal raadpleegbaar uitgevoerd. Het digitale plan verschaft de burger "online" informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.
Handboek bestemmingsplannen Lelystad
Naast dat het bestemmingsplan voldoet aan de Wro en de Wabo, voldoet het (waar mogelijk) ook aan het handboek van de gemeente Lelystad. Het handboek maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld.
Globaal en flexibel bestemmen
Het gemeentebestuur heeft in 2010 het besluit genomen om bestemmingsplannen globaler en flexibeler op te zetten. Hierbij wordt het gemakkelijker mogelijk om functies uit te wisselen en flexibeler om te gaan met bijvoorbeeld de afmetingen van gebouwen en bepaalde functies. Ook dit bestemmingsplan is op die manier opgezet. Uitgangspunt is dat de verschillende bestemmingen ten opzichte van de "oude" manier van bestemmen veel meer uitwisselbaar zijn gemaakt. De grotere aaneengesloten openbare gebieden hebben in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming "Groen" gekregen. Vervolgens is op de verbeelding de ruimtelijke hoofdstructuur als basis neergelegd. Dit betekent dat alleen de hoofdwater- en de hoofdwegenstructuur nog op de plankaart terug te vinden zijn met de bestemming "Verkeer" en "Water". De overige water- en wegenstructuren zijn ondergebracht in de bestemming "Bedrijventerrein", waaraan zij ten dienste staan. Dit geldt eveneens voor de kleinere (en snipper) groengebieden die zich binnen deze clusters bevinden.
De clusters van bedrijven zijn vervolgens afgebakend en zijn op de verbeelding als "eilanden" binnen het "groen" en het structuurbepalende "wegen" en "water" te herkennen.
Aan bestaande en nieuwe bedrijven wordt maximale ruimte voor ontwikkeling geboden. Zo is geen bebouwingspercentage meer opgenomen en zijn geen bouwafstanden tot perceelgrenzen meer voorgeschreven. Wel dient rekening te worden gehouden met de bouwgrenzen en parkeren op eigen erf, met de daarvoor geldende parkeernormen.
5.2 De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan voorkomen. Bij de bestemmingen wordt beschreven hoe de uitgangspunten zijn vertaald.
5.2.1 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen
Deze bestemming is gelegd op het langs de Larserdreef gelegen tankstation, dat niet in de bestemming "Bedrijventerrein" is opgenomen. De bestemming geeft de mogelijkheid voor de realisatie van gebouwen voor de verkoop van motorbrandstoffen, inclusief LPG. Voor de afleverzuil en het vulpunt (risicovolle inrichtingen) zijn specifieke aanduidingen op de verbeelding van het plan opgenomen.
De gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. De maximale bouwhoogte voor gebouwen bedraagt 5,00 meter. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde is dit 8,00 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen waarvoor een maximale hoogte van 2,00 meter geldt .
Bij deze bestemming zijn specifieke gebruiksregels opgenomen, waaruit blijkt dat bij het tankstation uitsluitend detailhandel in motorbrandstoffen en weggebonden artikelen op een maximaal winkelvloeroppervlak van 50 m2 is toegestaan.
5.2.2 Bedrijventerrein
Binnen de bestemming “Bedrijventerrein” is het mogelijk om bedrijven te realiseren die vallen onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 van de Staat van Inrichtingen (SvI). Hiervan kan in cluster 1 met een omgevingsvergunning worden afgeweken ten behoeve van bedrijven in de hogere categorie 4.2. De SvI is als bijlage bij de planregels gevoegd.
In het plangebied is niet meer dan één vuurwerkbedrijf en één bedrijvenfaciliteitencentrum met restauratieve serviceverlening toegestaan. In zo'n gezamenlijk centrum kunnen functies als reiniging, beheer, administratieve ondersteuning, communicatie, etc. worden ondergebracht. Ook is er ruimte voor een restauratieve serviceverlening ten behoeve van de bedrijven. Om misverstanden te voorkomen, is in de begripsbepaling in artikel 1 van de regels opgenomen wat onder "bedrijvenfaciliteitencentrum" en "restauratieve dienstverlening" wordt verstaan. Zelfstandige kantoorvestigingen, LPG-installaties, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vulinrichtingen voor motorbrandstoffen ten behoeve van eigen gebruik zijn uitgesloten. Andere functies zijn toegestaan voor zover deze functies specifiek op de verbeelding zijn aangeduid, zoals één kinderdagverblijf en een gemeentelijk gronddepot van maximaal 10.000 m3 voor gebiedseigen grond.
Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en perifere detailhandel in auto's, boten, caravans, consumentenvuurwerk door één vuurwerkbedrijf, bouwmaterialen, met uitzondering van doe-het-zelf producten, en rijwielen.
Binnen het bouw- en of bestemmingsvlak mogen bedrijfsgebouwen worden gebouwd. De kavels mogen maximaal worden bebouwd rekening houdend met de bouwgrenzen en parkeren op eigen erf, met de daarvoor geldende parkeernormen. Uit oogpunt van verkeersveiligheid, wegonderhoud, hinder en mogelijke uitbreiding van de A6 is in cluster 1 b en 2b de bestaande bouwgrens in de verbeelding overgenomen; deze grens ligt op 75 meter uit de as van de middenberm van de A6. Voor de in de clusters 1 en 2 gelegen zichtlocaties langs de A6 geldt - zoals ook in het huidige bestemmingsplan - dat de afstand tussen gebouwen op aangrenzende bouwpercelen minimaal 23 meter dient te bedragen. Voor de achterliggende gebieden op genoemde clusters bedraagt deze afstand minimaal 13 meter (zie ook paragraaf 4.1.2).
Voor de bouwhoogte van de bebouwing is gerelateerd aan het geldende bestemmingsplan. Dat wil zeggen dat alle bedrijven over het algemeen een maximale bouwhoogte hebben die over de verschillende clusters varieert van 15 tot 25 meter. De maximale bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding.
De bouw van bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, is uitsluitend mogelijk in cluster 5 ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning". Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bestaande bedrijfswoningen zijn regels opgenomen. Niet alleen zijn eisen gesteld aan de situering, maar bijvoorbeeld ook aan de maximale bouwhoogte. Door de maatvoeringen te beperken blijft de ondergeschiktheid van dit type bebouwing, ten opzichte van de bedrijfsbebouwing en -woning behouden.
Met toepassing van de algemene wijzigingsregels kan de bestemming "Bedrijventerrein", ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied haven", gewijzigd worden in de bestemming "Water" ten behoeve van de realisering van een haven met een laad- en loskade.
5.2.3 Groen
De bestemming “Groen” is gelegd op alle groenstroken in het plangebied die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur of een ander ruimtelijk en/of functioneel belang hebben. De bestemming beslaat - naast groenvoorzieningen - ook een regeling voor bermen en beplanting, wegen, straten en paden, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en waterlopen en -partijen.
Binnen deze bestemming is het op de gronden met de aanduiding “gronddepot”, mogelijk een gronddepot aan te leggen.
Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Wel kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor erf- en terreinafscheidingen geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter, voor palen en masten 9 meter en voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 5 meter.
Van het verbod om gebouwen te bouwen, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen.
Met toepassing van de algemene wijzigingsregels kan de bestemming "Groen", ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied haven", gewijzigd worden in de bestemming "Water" ten behoeve van de realisering van een haven met een laad- en loskade.
5.2.4 Verkeer
De doorgaande routes in het plangebied hebben de bestemming “Verkeer”. Daarbij is het hoofddoel dat de inrichting hoofdzakelijk gericht is op de afwikkeling van verkeer. Daarom zijn in de bestemming naast wegen en straten ook voet- en rijwielpaden toegestaan. De daarbij behorende groen-, parkeer- en nutsvoorzieningen zijn ook mogelijk.
Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Wel kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten, bruggen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor erf- en terreinafscheidingen geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter, voor palen en masten 9 meter en voor bruggen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 5 meter.
Van het verbod om gebouwen te bouwen, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen.
5.2.5 Water
De bestemming “Water” is gelegd op open water dat ruimtelijke en/of functioneel van belang is. De bestemming heeft betrekking op de door het plangebied lopende Lage Vaart. De betreffende gronden zijn bestemd voor waterlopen en -partijen, oevers, bermen en beplanting.
Gebouwen zijn binnen de bestemming niet toegestaan. Wel kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijn, zoals palen en masten, bruggen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor palen en masten geldt een maximale bouwhoogte van 9 meter, voor bruggen 5 meter en voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 meter.
5.3 Dubbelbestemmingen
Een dubbelbestemming wordt aangegeven op de verbeelding, wanneer sprake is van twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen op gronden. In dit bestemmingsplan is sprake van de volgende dubbelbestemmingen:
5.3.1 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Door het plangebied loopt een 380 kV- hoogspanningsleiding. Aan weerszijden van het hart van deze leiding ligt een zakelijk rechtstrook van 36 meter; totale breedte 72 meter. Deze verbinding is op de verbeelding van het bestemmingsplan, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), specifiek bestemd door middel van de dubbelbestemming “Leiding - Hoogspanningsverbinding". Deze bestemming bevat regels die de verbinding moeten beschermen. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk op de gronden binnen de bestemming gebouwen te bouwen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen wel worden gebouwd tot 50 meter.
Ook geldt voor deze gronden een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ingevolge de andere aangewezen bestemming(en) mogen worden gebouwd. Met een omgevingsvergunning kan van dit verbod ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden afgeweken, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding en vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Voorts is voor enkele werken en/of werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist. Deze kan slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding en vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
5.3.2 Waarde - Ecologie
Aan de door het plangebied lopende ecologische verbindingszone is naast de andere daar voorkomende bestemming(en), de dubbelbestemming “Waarde - Ecologie” toegekend. Het doel van deze bestemming is het behoud en de bescherming van de ecologische waarden van de gronden.
In het kader van dit doel zijn gebouwen op de gronden met deze bestemming niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die volgens de onderliggende bestemming mogelijk zijn, mogen slechts worden gebouwd indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden van de gronden.
Een verdere bescherming van de ecologische waarden wordt geboden door een specifieke gebruiksregeling. Toch zijn er op de gronden nog enkele werken en/of werkzaamheden mogelijk, echter onder voorwaarden. Hiervoor is een omgevingsvergunning vereist, die slechts kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden van de gronden.
5.4 Algemene Aanduidingen
Een aanduiding bevat een specificatie van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik en/of bouwen. In dit bestemmingsplan is op de verbeelding de aanduiding "veiligheidszone - lpg" aangegeven. Deze aanduiding is vanwege het grote belang in de algemene aanduidingregels opgenomen.
5.4.1. Veiligheidszone - lpg
In het plangbebied is een tankstation aanwezig waar ook LPG verkocht wordt. Daarvoor is een aanduiding "Veiligheidszone LPG" opgenomen. De gronden waarop deze bestemming ligt zijn, naast de onderliggende bestemming, ook bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico. Binnen de gronden waarop de bestemming ligt is het dan ook niet mogelijk om kwetsbare of beperkte kwetsbare objecten te bouwen. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen is bepaald welke objecten worden bedoeld.
Specifiek in deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt de dubbelbestemming te verkleinen of te verwijderen. Hier zijn echter wel specifieke regels aan verbonden, waaraan voldaan moet worden.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te achterhalen of de maatschappij het plan uitvoerbaar vindt. De bestemmingsplanprocedure kent meer momenten waarop de burgers en instanties hun mening over het bestemmingsplan kenbaar kunnen maken. De bestemmingsplanprocedure, zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is globaal als volgt opgebouwd:
Inspraak
Nu de Wro geen verplichting meer kent tot het bieden van inspraak, is in de gemeente Lelystad besloten voor de herziening van een aantal bestemmingsplannen geen inspraak te houden. Eén daarvan is het bestemmingsplan Bedrijventerrein Flevopoort. Aan de publicatieplicht vanuit artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voldaan op 18 januari 2012. Deze publicatie heeft plaatsgevonden in de lokale krant en op internet.
Vooroverleg
Het opgestelde concept-ontwerpbestemmingsplan is aan de wettelijk verplichte overleginstanties en belanghebbenden voorgelegd in het kader van het vooroverleg volgens artikel 3.1.1 van het Bro. De ingekomen overlegreacties zijn overwogen en voorzien van een gemeentelijke standpunt en een conlusie. Het resultaat hiervan is opgenomen in hoofdstuk 8.
Zienswijzen
Na het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Dit ontwerp heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gevolgd. Het ontwerpplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vervolg
Vervolgens is het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn van 6 weken is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bij een bestemmingsplan moet aangetoond worden of het plan economisch uitvoerbaar is. Het instrument van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het aantonen van de financiële haalbaarheid kunnen de economische uitvoerbaarheid weergeven.
Grondexploitatie
Wanneer sprake is van een bouwplan in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), beschikken gemeenten - door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro - over mogelijkheden voor het verhalen van kosten en hebben zij sturingsmogelijkheden. Sturingsmogelijkheden omdat zij, in het geval van grondexploitatie door derden, diverse eisen en regels kunnen stellen aan bijvoorbeeld fasering of kwaliteit. Dit vindt in theorie in eerste instantie plaats door middel van het exploitatieplan. In de meeste gevallen gebeurt dit door middel van het privaatrechtelijke spoor (door middel van overeenkomsten). Een combinatie van exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.
Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro hoeft bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld, omdat het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plangebied begrepen gronden anderszins is verzekerd, namelijk via gronduitgifte door de gemeente.
Financiële haalbaarheid
De gemeente Lelystad heeft de uitvoerbaarheid van het reeds gedeeltelijk bestaande en nog in uitvoering te nemen plan onderzocht.
Het bedrijvenpark Flevopoort heeft een oppervlakte van 129 ha, waarvan 83 ha uitgeefbaar en bestaat uit 5 clustervelden. Hiervan zijn de clustervelden 1, 2 4 en 5 in ontwikkeling genomen. Cluster 3 moet nog in uitvoering worden genomen.
Fasegewijs zal op de clusters, afhankelijk van verkoop, de openbare inrichting worden voltooid. Bij verkopen volgens aangehouden fasering, zal de exploitatie in 2020 kunnen worden afgesloten. De marktomstandigheden zijn mede bepalend voor het uitgifte tempo.
Plan op hoofdlijnen:
Realisatie van een bedrijventerrein met 5 clusters.
Financiële kerngegevens:
Startdatum grondexploitatie 1 januari 2000
Einddatum grondexploitatie 31 december 2019
Kosten:
Grondverwerving € 13.620.487
Bouwrijp maken € 11.419.064
Terreinafwerking € 5.194.082
Groenvoorziening en micro milieu € 1.760.738
Bodemonderzoek € 114.359
Diversen € 1.419.161
Kunstwerken € 4.285.114
Onvoorzien € 842.257
Planvoorbereiding € 2.473.307
Voorbereiding en toezicht € 3.645.335
Bijdrage bovenwijkse voorziening € 5.076.543
Onderhoud lange termijn € 180.180
Reserve voorlopige winst € 27.006
Rente en algemene kosten € 9.218.858
€ 59.276.491
Opbrengsten:
Subsidie en bijdrage € 3.331.290
Woningen € 1.024.626
Breedband € 883.589
Bedrijventerrein € 54.208.235
Diversen / overige € 1.452.268 € 60.900.008
Saldo contante waarde 1 januari 2011 € 10.234
Reeds genomen resultaat € 27.006
Totaal resultaat € 37.240
Gronduitgifte Bedrijven
Netto uitgeefbaar 830.101 m2
Uitgegeven per 31-12-2010 277.558 m2
Nog uit te geven per 01-01-2011 522.543 m2
Hoofdstuk 8 Overleg
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 13 januari 2012 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening digitaal aan de volgende instanties gezonden:
- 1. Provincie Flevoland;
- 2. Waterschap Zuiderzeeland;
- 3. Kamer van Koophandel Gooi-, Eem- en Flevoland;
- 4. Brandweer Flevoland;
- 5. Tennet.
Vermeld is dat wanneer vóór 24 februari 2012 geen reactie is ontvangen, conform artikel 3:6, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan zal worden voortgezet.
Van de genoemde instanties heeft Tennet gereageerd. De instanties 1, 2, 3 en 4 hebben binnen de gestelde termijn niet gereageerd.
De ingekomen reactie is onderstaand samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt en een conclusie.
Reactie Tennet:
Tennet, als leidingbeheerder van de 380 kV-verbinding Diemen – Lelystad, merkt op dat in artikel 8 van de regels (Leiding-Hoogspanningsverbinding) nog een zogenoemd omgevingsvergunningstelsel ontbreekt. Op basis van ervaringen in de dagelijkse praktijk bij het door derden uitvoeren van werkzaamheden in de directe nabijheid van de hoogspanningsverbinding en in het kader van de veiligheid, verzoekt Tennet medewerking om ter meerdere zekerheid dit artikel met het volgende tekstvoorstel aan te vullen:
"Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken en/of werkzaamheden in de als zodanig aangegeven strook grond uit te voeren of te doen uitvoeren:
- a. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
- b. het aanleggen van watergangen en -partijen;
- c. het wijzigen van het maaiveldniveau;
- d. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting;
- e. het leggen van kabels en leidingen;
- f. het plaatsen van onroerende objecten, geen bebouwing zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
Een schriftelijke vergunning zal slechts worden verstrekt, indien de belangen van de hoogspanningsverbinding en de veiligheid van personen en goederen ter zake dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient toestemming te zijn verleend door de leidingbeheerder.
De werken en/of werkzaamheden als bedoeld onder a, b, c, d, e en f zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen schade aan de hoogspanningsverbinding zal worden veroorzaakt en het onderhoud ervan niet in onevenredige mate wordt bemoeilijkt”.
Voorts verzoekt Tennet in verband met de betrokkenheid van de hoogspanningsverbinding en de hieruit voortvloeiende (hoogte)-beperkingen, ervoor zorg te dragen dat eventuele verdere inrichtingsplannen tijdig aan hun bedrijf ter beoordeling worden voorgelegd en dat zij bij de nadere uitwerking ervan worden betrokken.
Gemeentelijk standpunt:
Bij het opstellen van het concept-ontwerpbestemmingsplan is in artikel 8 van de regels geen omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en of werkzaamheden opgenomen, omdat in het geldende bestemmingsplan Bedrijventerrein Lelystad-Zuid evenmin een dergelijk stelsel (toen nog geheten aanlegvergunning) is voorgeschreven. Er bestaan echter geen dringende redenen om niet aan het verzoek van Tennet tegemoet te komen. Wel dient de voorgestelde regeling nog aangepast te worden aan de wettelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare BestemmingPlannen SVPB 2008.
Het plaatsen van onroerende objecten, geen bebouwing zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair is niet opgenomen in de door Tennet voorgestelde regeling, omdat hier geen sprake is van werken en werkzaamheden. Lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair worden op grond van de begripsbepalingen in artikel 1.22 en 1.7 van de regels aangemerkt als bouwwerken ( geen gebouwen zijnde) en bebouwing. Overigens zijn dergelijke objecten al geregeld in artikel 8.3 Afwijken van de bouwregels.
Eventuele verdere inrichtingsplannen zullen in het kader van de uitvoering van het omgevingsvergunningstelsel uiteraard tijdig aan Tennet ter beoordeling worden voorgelegd.
Conclusie:
Artikel 8 van de regels is aangevuld met een lid 8.4:
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
- a. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
- b. het aanleggen van watergangen en -partijen;
- c. het wijzigen van het maaiveldniveau;
- d. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting;
- e. het leggen van kabels en leidingen.
8.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- a. het normale onderhoud betreffen;
- b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
8.4.3 Toetsingscriteria
De in lid 8.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
- a. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding;
- b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Bijlage 1 Lijst Van Aan-huis-verbonden Beroepen En Kleinschalige Bedrijfsmatige (Aan-huis-verbonden) Activiteiten
Bijlage 2 Bedrijvenlijst
Bijlage 3 Parkeernormen
Bijlage 1 Eindrapportage Basisnet Weg Versie1.0, Oktober 2009
Bijlage 1 Eindrapportage basisnet weg versie1.0, oktober 2009
Bijlage 2 Inzicht In Transport Gevaarlijke Stoffen Hrt (Puev2 Tg-p1), 3 Juni 2008
Bijlage 2 Inzicht in transport gevaarlijke stoffen HRT (PUEV2 TG-P1), 3 juni 2008
Bijlage 3 Definitief Ontwerp Basisnet Water, 15 Januari 2008
Bijlage 3 Definitief ontwerp basisnet water, 15 januari 2008
Bijlage 4 Beleidsnota Tankstations Lelystad, 3 Maart 2008
Bijlage 4 Beleidsnota Tankstations Lelystad, 3 maart 2008
Bijlage 5 Rapportage Luchtkwaliteit Flevopoort, November 2011
Bijlage 5 Rapportage luchtkwaliteit Flevopoort, november 2011