Bestemmingsplan Bedrijventerrein Oostervaart
Bestemmingsplan - gemeente Lelystad
Vastgesteld op 06-11-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 : Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1. het plan:
het bestemmingsplanBedrijventerrein Oostervaart van de gemeente Lelystad;
2. bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0995.BP00014-VG01 met bijbehorende regels en bijlagen;
3. aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
4. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
6. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
7. bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
8. bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
9. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale (bruto)vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten c.q. een (dienstverlenend of detailhandels-)bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
10. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
11. bestaand:
- a. ten aanzien van de bij of krachtens de wettelijke bepalingen aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
- 1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het plan;
- b. ten aanzien van het overige gebruik:
- 1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;
12. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
13. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
14. bijgebouw:
een opzichzelfstaand al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
15. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
16. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
17. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
18. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
19. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
20. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
21. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
22. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
23. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
24. dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
25. erf:
het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;
26. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
27. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
28. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
29. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer, een industrieterrein en/of het spoorwegverkeer;
30. geluidgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
31. geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
32. hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
33. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
34. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
35. kantoor:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
36. kap:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;
37. kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
38. kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
39. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
40. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
41. meubels:
huisraad voor het stofferen van een vertrek, zoals tafels, stoelen, kasten en bedden;
42. milieusituatie:
de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
43. peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- 1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
44. perifere detailhandel:
detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;
45. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
46. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
47. rijstrook:
een strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook;
48. risicogevoelig bouwwerk cq. object:
bouwwerken en andere objecten, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
49. risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor 'het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
50. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
51. straat- en bebouwingsbeeld:
een in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, dat zich in het algemeen kenmerkt door:
- 1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- 2. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- 3. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
52. uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
53. verkeersveiligheid:
de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
54. verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
55. voorterrein:
dat deel van het bouwperceel dat vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen ligt;
56. vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
57. weggebonden artikelen;
motorbrandstoffen, motorolie en andere verwante artikelen ten behoeve van auto's en motoren;
58. winkel:
een gebouw dat een ruimte omvat, welke door haar indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;
59. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
60. woninginrichtingsartikelen:
goederen, geen meubels zijnde, die dienen voor de inrichting en/of verfraaiing van woningen, zoals vloerbedekking, vitrages en lampen;
61. woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 : Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:
vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens;
2. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
3. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
4. de goothoogte van een gebouw:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
5. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
6. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 : Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
met de daarbijbehorende:
- b. erven en terreinen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. paden;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2. Bouwregels
3.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 4 : Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen
4.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen, exclusief LPG;
- b. gebouwen ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen, inclusief LPG, ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen met lpg”;
- c. detailhandel in motorbrandstoffen en weggebonden artikelen;
- d. een vulpunt voor LPG, ter plaatse van de aanduiding “vulpunt lpg”;
- e. een afleverzuil voor LPG, ter plaatse van "specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg";
met de daarbijbehorende:
- f. parkeervoorzieningen;
- g. terreinen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met daaraan ondergeschikt:
- i. groenvoorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. paden;
- l. water.
4.2. Bouwregels
4.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
4.4. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als vulpunt voor LPG ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van respectievelijk de aanduiding “vulpunt lpg”;
- b. het gebruik van de gronden voor een doorzet van meer dan 220 m3 LPG per jaar;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van detailhandel in motorbrandstoffen en weggebonden artikelen;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel in motorbrandstoffen en weggebonden artikelen met een winkelvloeroppervlakte van meer dan 50 m²;
- e. het gebruik van gebouwen voor bewoning;
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag en verkoop van vuurwerk.
Artikel 5 : Bedrijventerrein
5.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van:
- 1. bedrijven genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 4.2;
- 2. bedrijven genoemd in de bijlage 1 onder categorie 1 tot en met 5.2, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 5.2”;
de in deze regels specifiek genoemde activiteiten;
- b. perifere detailhandel in:
- 1. auto's, boten en caravans;
- 2. consumentenvuurwerk;
- 3. bouwmaterialen;
- 4. productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- c. bestaande bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
- d. een clubhuis, ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk”;
- e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
- f. een loswal, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water - loswal”;
- g. een opslagpunt voor LPG, ter plaatse van “specifieke vorm van bedrijf - opslagpunt lpg”;
- h. een hoofdkantoorfunctie, ter plaatse van de aanduiding "kantoor";
met de daarbijbehorende:
- a. wegen, straten en paden;
- b. tuinen, erven en terreinen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2. Bouwregels
5.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
5.4. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 4.2;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 5.2, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 5.2”;
- c. het gebruik van de gebouwen voor kantoor over een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf, tot een maximum van 2000 m²;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van:
- 1. productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotmiddelen, mits:
- a. de oppervlakte niet meer dan 20% van de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt, met een maximum van 100 m²;
- b. er geen verstoring optreedt in de verkeers- en parkeersituatie;
- c. perifere detailhandel in auto's, boten, caravans, consumentenvuurwerk en bouwmaterialen;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel in auto's, boten, caravans, consumentenvuurwerk en bouwmaterialen zodanig dat de verkoopvloeroppervlakte meer dan 600 m² per detailhandelsbedrijf bedraagt;
- 1. productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotmiddelen, mits:
- e. het gebruik van het voorterrein voor bedrijfsmatige opslagdoeleinden;
- f. het gebruik van de gebouwen als bedrijfswoning, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
- g. het gebruik van de gronden als standplaats voor een snackkar, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding “horeca”;
- h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van evenhoevigen.
5.5. Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 5.4 sub a en in die zin dat daar tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 4.2 mits:
- 1. het geen risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
- 2. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting kunnen hebben;
- b. het bepaalde in lid 5.4 sub b in die zin dat ter plaatse van aanduiding “bedrijf tot en met categorie 5.2”, tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 5.2, mits:
- 1. het geen risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
- 2. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting kunnen hebben;
- c. het bepaalde in lid 5.4 sub c in die zin dat de gebouwen worden gebruikt voor kantoor over een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 50%, mits het een hoofdkantoor van het betreffende bedrijf betreft.
5.6. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding “bedrijfswoning” of “maatschappelijk” wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.
Artikel 6 : Groen
6.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bos en bebossing;
- c. bermen en beplanting;
- d. wegen, straten en paden;
- e. speelvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. extensief dagrecreatief medegebruik;
- i. een loswal, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water - loswal”;
met de daarbijbehorende:
- j. verhardingen;
- k. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
- l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten, kunstwerken, bouw- en reclameborden.
6.2. Bouwregels
6.3. Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 6.2.1 in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5,00 m bedraagt.
6.4. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijventerrein', mits:
- 1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied”;
- 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 3. voldaan wordt aan de "Spelregels EHS";
- 4. er een onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd;
- 5. er een ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd;
- b. over een strook van ten hoogste 3,00 m gemeten vanuit de bestemmingsgrens met de bestemming 'Bedrijventerrein' de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijventerrein', waarbij de regels van artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 7 : Verkeer
7.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. een standplaats ten behoeve van een snackkar, ter plaatse van de aanduiding “horeca”;
met de daarbijbehorende:
- d. groenvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder informatie- en reclameobjecten aan lichtmasten, kunstwerken, bouw- en reclameborden.
7.2. Bouwregels
7.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
7.4. Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 7.2.1 in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5,00 m bedraagt.
7.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het aanleggen van wegen en straten met meer dan vier rijstroken.
7.6. Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 7.5 in die zin dat wordt afgeweken van het op de kaart aangegeven dwarsprofiel, mits hierdoor geen wezenlijke verslechtering in de geluidssituatie optreedt.
Artikel 8 : Water
8.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterpartijen;
- b. oevers;
- c. bermen en beplanting;
- d. wegen, straten en paden;
- e. extensief dagrecreatief medegebruik;
- f. een loswal, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water - loswal”;
met daaraan ondergeschikt:
- g. groenvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
8.2. Bouwregels
8.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 9 : Leiding - Gas
9.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. hoofdgastransportleidingstroken;
met de daarbijbehorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2. Bouwregels
9.3. Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de leiding, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 9.2.1 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen worden gebouwd, mits:
- 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
- b. het bepaalde in lid 9.2.2 in die zin dat de in de basisbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.
9.4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 : Waarde - Ecologie
10.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud en de bescherming van de ecologische waarden van de gronden.
10.2. Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- a. een op grond van de basisbestemming toelaatbaar bouwwerk, geen gebouw zijnde, of de uitbreiding of vergroting daarvan, mag slechts worden gebouwd c.q. worden toegestaan, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden van de gronden.
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de ecologische waarden van het gebied als gevolg van het gebruik van de gronden.
10.3. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 : Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 : Algemene Bouwregels
De bouwgrenzen mogen in afwijking van het plan en de bestemmingen in deze regels, uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende funderingen, stoepen, stoeptreden, trap(penhuizen), galerijen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's, luifels, afdaken en balkons;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen als overstekende daken, goot- en kroonlijsten, gevellijsten, gevelversieringen, pilasters, plinten, ventilatiekanalen, zonnepanelen, zonnecollectoren, schoorstenen, kozijnen, dorpels en afvoerpijpen voor hemelwater;
mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m worden overschreden.
Artikel 13 : Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 14 : Algemene Aanduidingsregels
14.1. veiligheidszone - lpg
Artikel 15 : Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m;
- e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen in die zin dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw mag bedragen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 : Overgangsrecht
16.1. Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2. Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 : Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplanBedrijventerrein Oostervaart
van de gemeente Lelystad.
Behorende bij het besluit van 6 november 2012.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het gemeentebestuur van Lelystad heeft zich voorgenomen om de geldende bestemmingsplannen te actualiseren. Daarmee wordt aangesloten bij verschillende landelijke doelstellingen op het gebied van de actualisering, standaardisering en digitalisering van bestemmingsplannen.
Dit bestemmingsplan is één van de plannen dat in het kader van het actualiseringsproject tot stand is gekomen. Het plangebied heeft betrekking op het totale industrieterrein Oostervaart, waarvoor twee aparte bestemmingsplannen geldend zijn, namelijk Oostervaart (1979) en het oostelijk deel van Oostervaart (2001). Vooral het plan voor Oostervaart is vanwege de leeftijd (circa 28 jaar) op een aantal punten sterk verouderd. Het gevolg daarvan is dat de gemeente met het huidige juridisch-planologisch kader niet altijd over de juiste instrumenten kan beschikken om bijvoorbeeld ongewenste ruimtelijke of functionele ontwikkelingen tegen te kunnen gaan óf om juist op een snelle en effectieve manier in te kunnen spelen op gewenste ontwikkelingen. Zodra zich op het terrein nieuwe, incidentele ontwikkelingen aandienen, passen deze vaak niet in het huidige planologische kader en ziet de gemeente zich daarom genoodzaakt om de medewerking te verlenen door middel van een (toen zo genoemde) vrijstellingsprocedure. Dergelijke procedures zijn vaak tijd- en kostenrovend. Als gevolg van het ontbreken van een actueel en eenduidig toetsingskader vinden ruimtelijke ontwikkelingen veelal ad hoc (achteraf) plaats.
Het bestemmingsplan voor Oostelijk deel van Oostervaart is van recenter datum. Om voor de toekomst over één digitaal raadpleegbaar plan voor het gehele bedrijventerrein te beschikken, is besloten dit oostelijke gedeelte bij het plangebied te betrekken.
Naast de wens om de bestaande regelgeving te actualiseren en te standaardiseren, vormen ook gemeentelijke sociaal-economische beleidsdoelstellingen aanleiding om de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijventerrein nader te bezien en in een juridisch kader vast te leggen. In het recent vastgestelde Structuurplan en het GVV heeft de gemeente Lelystad haar visie op de verdere ontwikkeling en verbetering van de bedrijventerreinen, zoals onder meer voor Oostervaart (-Oost), uiteen is gezet.
Kortom, het actualiseringsproject én de wens om adequaat in te kunnen spelen op de actuele en/of toekomstige ontwikkelingen, vormen samen de aanleiding om voor geheel Oostervaart een nieuw bestemmingsplan op te zetten.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het bedrijventerrein Oostervaart bevindt zich in het zuidwestelijke kwadrant van de kruising Houtribweg-Rijksweg A6. Het terrein is gelegen in een groene omgeving, waarbij de west- en zuidzijde van het terrein worden begrensd door de Overijsselse Hout. Aan de noordzijde ligt aan de overkant van de Houtribweg het Visvijverbos. Het buitengebied van Lelystad begint aan de oostkant, aan de overzijde van de A6. Dwars door het plangebied loopt de Binnenhavenweg. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
figuur 1: Ligging van het plangebied
Figuur 2 laat de exacte begrenzing van het plangebied zien. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de begrenzing van het Tracébesluit voor de Hanzelijn, en de bestemmingsplannen Milieuvriendelijk Agrarisch-Centrum Lelystad Noord en Stadsrandgebied Noord en Oost en Oostervaart-Oost.
figuur 2: Begrenzing van het plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Op dit moment gelden voor het plangebied verschillende bestemmingsplannen. Voor een groot deel van het bedrijventerrein is het Bestemmingsplan Oostervaart (vastgesteld d.d. 12 februari 1979, goedgekeurd d.d. 12 februari 1979) van toepassing.
Op dat plan is een partiële herziening gemaakt (1e partiële herziening van het bestemmingsplan Oostervaart, vastgesteld d.d. 13 december 2001, goedgekeurd 5 maart 2002). Deze herziening is gericht op het tegengaan van nieuwe dienstwoningen, in verband met de milieutechnische belemmeringen hiervan. Met dit bestemmingsplan worden beide plannen geheel herzien.
Voor het oostelijk deel van het bedrijventerrein geldt het Bestemmingsplan Oostervaart-Oost (vastgesteld d.d. 10 mei 2001, goedgekeurd d.d. 17 december 2001).
Verder wordt het plangebied overlapt door het Bestemmingsplan Geluidzone Oostervaart (vastgesteld op 10 mei 2001, en onherroepelijk op 9 oktober 2001). Naar aanleiding van de uitbreiding van het bedrijventerrein (oostelijk deel van Oostervaart) is de geluidszone rond het terrein herzien. De herziene geluidszone is in dit bestemmingsplan overgenomen.
1.4 Digitaal Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan is opgezet als een digitaal bestemmingsplan, zoals de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dit sinds 1 januari 2010 voorschrijven. Van het bestemmingsplan is ook een analoog exemplaar beschikbaar, dit is een uitdraai van het digitale plan.
Het digitale plan voldoet aan alle wettelijke eisen die hieraan gesteld worden. Door de digitalisering kan het bestemmingsplan in automatiseringssystemen worden geïmplementeerd voor bijvoorbeeld ontsluiting via internet. Ook kan het plan gemakkelijk worden uitgewisseld met andere overheden.
1.5 Opbouw Van De Toelichting
Deze toelichting is als volgt opgebouwd.
Na hoofdstuk 1 (Inleiding) wordt in hoofdstuk 2 (De huidige situatie) een beeld gegeven van de ruimtelijke en de functionele structuur van het plangebied.
In hoofdstuk 3 (Kader) wordt het kader geschetst waarbinnen de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied moeten plaatsvinden. Het kader wordt eerst bepaald door het beleid dat door het rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad is geformuleerd. Vervolgens worden de randvoorwaarden benoemd die vanuit de Europese en nationale wet- en regelgeving voor water, ecologie, archeologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit voortvloeien. Tot slot worden de milieuvoorwaarden benoemd die vanuit het bestaande gebruik aan de ontwikkeling van het plangebied worden gesteld.
In hoofdstuk 4 (Uitgangspunten) wordt voor alle nieuwe ontwikkelingen het gewenste programma in hoofdlijnen aangegeven.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 (Planbeschrijving) een samenvatting en een handleiding bij de juridische regeling gegeven.
In hoofdstuk 6 volgt een verantwoording van de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 inzicht gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan waarbij ook inzicht wordt gegeven op de grondexploitatie.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
De huidige situatie is de belangrijkste basis voor dit bestemmingsplan. Daarbij gaat het om zowel de functionele als de ruimtelijke aspecten van de huidige situatie. In dit hoofdstuk wordt daarom de huidige situatie beschreven aan de hand van de functionele en ruimtelijke typering.
2.1 Functionele Typering
2.1.1 Karakteristiek bedrijventerrein
Het bedrijventerrein ligt tussen de A6, het Overijsselse Hout en het Milieuvriendelijk Agrarisch Centrum. Het terrein heeft mede daardoor een goede bereikbaarheid. Ook is het terrein voor schepen bereikbaar via de Oostervaart. Het terrein heeft een lokale en regionale uitstraling en is voornamelijk bedoeld voor het vestigen van bedrijven in de sectoren bouw, handel en industrie. Oostervaart is het terrein in Lelystad waar de zwaarste bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Het terrein heeft een netto omvang van ongeveer 128 hectare en beschikt over kavels die elk minimaal 5.000 m2 groot zijn. Het grootste deel van de bedrijfspanden is gebouwd tussen 1970 en 1980.
Het terrein is een gezoneerd bedrijventerrein, met een daarbij horende geluidszone. De lichtere bedrijven (categorie 1, 2, 3.1 en 3.2) bevinden zich meer aan de westzijde. De zwaardere (categorie 4.1 en 4.2) zijn meer in het midden en aan de oostzijde van het plangebied aanwezig.
2.1.2 Bedrijven
De bedrijven verschillen naar aard, omvang en activiteit sterk van elkaar, dit komt ook tot uiting in de eerder genoemde zonering. Voorbeelden van bedrijven die voorkomen op Oostervaart zijn een autosloperij en een distributiebedrijf.
Om te komen tot een meest optimaal gebruik van de beschikbare ruimte zijn in de huidige situatie op het terrein om uiteenlopende redenen bepaalde functies uitgesloten:
- bedrijven met een hogere categorie dan 4.2 zijn in principe niet toegelaten, omdat deze niet past bij het karakter van het bedrijventerrein en bovendien te veel beperkingen legt op het omliggende grondgebied;
- functies als (kleinschalige) detailhandel en zelfstandige kantoren komen in principe op het terrein niet voor en zijn ook uitgesloten;
- bedrijven die door hun emissies en werkzaamheden een bedreiging kunnen vormen voor de nabijgelegen Wageningen Universiteit & Research en het Biologisch-Dynamisch gebied zijn uitgesloten;
- opslag van gevaarlijke stoffen en nieuwe LPG-tankstations zijn niet mogelijk.
Binnen het plangebied zijn bedrijfsverzamelgebouwen aanwezig. De aard van de bedrijvigheid in die verzamelgebouwen is vergelijkbaar met de overige bedrijven op het bedrijventerrein.
2.1.3 Kantoren
Oostervaart is in principe niet bedoeld voor de vestiging van zelfstandige kantoren. Er zijn al jaren twee zelfstandige kantoren aanwezig, namelijk Feenstra Verwarming en Compri. Deze zijn aangeduid op de verbeelding. Daarnaast is sprake van ondergeschikte kantoorruimte bij bedrijven. Deze kantoorruimten zijn hoofdzakelijk ten dienste van de bedrijfsbestemming en zijn daarom toegestaan.
2.1.4 Wonen
Vanaf het moment van ontwikkeling van het bedrijventerrein zijn er in de loop der tijd 24 bedrijfswoningen gerealiseerd. In dit plangebied is de vestiging van nieuwe bedrijfswoningen uitgesloten. Bij de ontwikkeling van het oostelijk deel van Oostervaart is bepaald dat ter plaatse geen bedrijfswoningen zijn toegestaan. Bedrijfswoningen zijn uitgesloten in verband met de zonering van het gehele bedrijventerrein. De aanwezigheid van bedrijfswoningen kan de bedrijfsvoering van de (nieuwe) bedrijven hinderen. Het uitgangspunt van de gemeente is om op Oostervaart de bedrijvigheid voorrang te geven.
2.2 Ruimtelijke Typering
2.2.1 Wegenstructuur
De wegenstructuur van het bedrijventerrein wordt bepaald door de Binnenhavenweg. Deze centrale ontsluitingsas loopt in noord-zuidrichting en bestaat twee keer één rijstrook; enkele wegvakken zijn uitgevoerd in twee keer twee rijstroken. De weg heeft door de rijstroken en de tussen- en omliggende groenstructuur een breed profiel. De Binnenhavenweg verbindt de Zuigerplasdreef via het bedrijventerrein met de Houtribweg. Haaks op deze ontsluitingsas zijn secundaire, kruisende wegen met soms daaraan gekoppeld tertiaire 'hoven' of doodlopende straten gekoppeld.
De (bedrijfs)panden zijn georiënteerd op zowel de centrale as als op de andere wegen in het plangebied.
Voor langzaam verkeer zijn enkele voorzieningen aangelegd. Deze voorzieningen bestaan uit van de hoofdrijbaan gescheiden fietspaden langs de Binnenhavenweg, Steenstraat, De Serpeling en de Houtribweg. Langs de overige wegen in het plangebied zijn geen specifiek voorzieningen getroffen.
2.2.2 Groen- en waterstructuur
Groenstructuur
Het bedrijventerrein is gelegen in een groene omgeving. Zowel aan de noord-, west- en zuidzijde van het terrein wordt het terrein begrensd door groengebieden als het Visvijverbos en de Overijsselse Hout.
Op het bedrijventerrein zelf is het groen minder nadrukkelijk aanwezig. Hier bestaat de groenstructuur vooral uit bermen en incidentele groenstroken. De groenstructuur langs de (hoofd)wegen bestaat hoofdzakelijk uit grasstroken, met daarop enkele (solitaire) bomen.
Een grotere groenstructuur op het bedrijventerrein bevindt zich in Oostervaart-West. Het gaat daarbij om een bosstrook die - tussen de bedrijven door - van de Platinastraat in het noorden doorloopt tot de Kwikstraat in het zuiden.
Van oorsprong bevonden zich diverse groenstroken op het bedrijventerrein. Gedurende de jaren zijn deze stroken echter uitgegeven voor bedrijfsterrein. De intensivering van het gebruik van de gronden (volbouwen van terreinen met grotere bebouwing) en in combinatie daarmee de toenemende parkeerdruk op zowel eigen als openbaar terrein leiden tot een (steeds verdergaande) afname van het groen op het bedrijventerrein.
Waterstructuur
De waterstructuur van het bedrijventerrein wordt vooral gekenmerkt door de Oostervaart (kanaal), dat evenwijdig aan de westgrens van het plangebied loopt. De Oostervaart scheidt het oostelijk en westelijk deel van het bedrijventerrein. Dit kanaal sluit richting het zuiden aan op de Lage Vaart. Haaks op het kanaal zijn drie insteekhavens aanwezig. Van noord naar zuid zijn dit de Grindhaven, de Zandhaven en de Cementhaven.
Vanaf de Zuigerplas komt de Wortmantocht, langs de Kwikstraat, het plangebied vanaf de westzijde in. De Wortmantocht staat in verbinding met de Cementhaven en heeft een functie ten behoeve afwatering van het plangebied.
2.2.3 Ecologische structuur
Het bedrijventerrein Oostervaart is omgeven door verschillende groengebieden met een ecologische functie. Aan de westzijde van het terrein ligt de Overijsselse Hout, dat in het gemeentelijk Structuurplan is aangewezen als Natuurlijk/stedelijk groen. Dwars door dit gebied - en parallel aan het bedrijventerrein - is door de gemeente een ecologische hoofdverbinding geprojecteerd, deze wordt gevormd door het eerder genoemde bos. De ecologische verbinding loopt via de noordzijde van het bedrijventerrein naar het Visvijverbos. Het Visvijverbos zelf maakt deel uit van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (overige EHS) en is door de gemeente als Ecologische structuur in het Structuurplan overgenomen. Op het terrein zelf zijn geen gronden aanwezig die deel uit maken van een EHS. Wel zijn op het terrein groenzones aanwezig waar verschillende bijzondere of beschermde plant- en of diersoorten voorkomen. Hierover wordt later in deze toelichting meer uitvoerig aandacht besteedt.
2.2.4 Bebouwingsstructuur en bouwvormen
Zowel aan de centrale as als de haaks daarop georiënteerde hoven of doodlopende straten staan veelal losstaande bedrijfspanden. De panden zijn grotendeels in een rechte rooilijn gesitueerd en zijn met de (representatieve) voorzijde op de weg georiënteerd.
De panden die op percelen aan het water zijn gelegen, hebben vanwege deze ligging vaak een tweezijdige oriëntatie.
Voor de percelen die direct aan de Binnenhavenweg zijn gelegen, is als algemeen uitgangspunt gehanteerd dat het bedrijfsgebouw in de daarvoor aangegeven bouwgrens gesitueerd wordt.
De hoofdvorm van de bedrijfspanden is veelal eenvoudig kantig en functioneel van opzet. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is bij de ontwikkeling van het terrein gekozen om met twee bebouwingsgrenzen te werken.
Concreet houdt dit in dat in de zone nabij de weg een lagere maximale bouwhoogte geldt (maximaal 9,00 m) en in de zone verder van de weg af een hogere hoogte. In het oostelijk deel van Oostervaart bedraagt die hogere hoogte 25,00 meter en (deels) 40,00 meter, in Oostervaart West bedraagt de hoogte 15,00 meter.
Hoofdstuk 3 Kader
In dit hoofdstuk komen het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente, de wet- en regelgeving en de milieuaspecten aan de orde. Deze informatie vormt uiteindelijk het kader waarbinnen het bedrijventerrein Oostervaart zich kan ontwikkelen.
3.1 Rijksbeleid
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020, met een doorkijk naar 2030. Een belangrijk element in de ruimtelijke visie van het rijk vormt de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). In de RHS zijn de gebieden en netwerken opgenomen die in belangrijke mate ruimtelijk structurerend zijn voor Nederland. Het rijk heeft voor de RHS dan ook in het algemeen een grotere verantwoordelijkheid dan daarbuiten. Buiten de nationale RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Voor deze gebieden wordt een basiskwaliteit nagestreefd.
Voor het plangebied wordt geconcludeerd dat dit gebied valt buiten de nationale RHS. Dit houdt in dat het rijk voor dit gebied een basiskwaliteit wil bereiken. Hiermee is vooral het beleid van de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad het richtinggevende kader.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsplan Flevoland 2006
In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie richt zich hierin op diverse beleidsgebieden. Dit Omgevingsplan bestrijkt een periode tot 2015. De provincie beschouwt de ontwikkeling en de realisatie van werklocaties als een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen. De provincie verlangt van de gemeente om de variëteit en spreiding van werklocaties nader te concretiseren, afgestemd op de behoeften van de verschillende soorten bedrijven en instellingen.
De provincie wil bij de ontwikkeling van bedrijvigheid rekening houden met de karakteristieken van de individuele gemeenten en tot maatwerk komen. Afgesproken is dat de gemeenten een Gemeentelijke Vestigingsvisie (GVV) opstellen. Een GVV is een strategische visie op werklocaties, waarin voor bestaande en toekomstige werklocaties het beoogde locatietype is opgenomen. Per werklocatie wordt een profiel geschetst van de typen bedrijvigheid die er gevestigd kunnen worden en hoe de toetsingscriteria per locatietype zijn uitgewerkt.
3.2.2 Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied 2008
Met de Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied 2008 verschaffen Gedeputeerde Staten inzicht in het locatiebeleid voor het stedelijk gebied. Voor de ontwikkelingen, die onder het bereik van deze beleidsregel vallen, is veelal een specifiek ruimtelijk besluit (uitwerking, wijziging, herziening of vrijstelling/ontheffing van het vigerende bestemmingsplan) nodig.
Doel van de beleidsregel is helderheid te geven over de kaders die de provincie hanteert, zodat op voorhand duidelijk is bij welke ontwikkelingen verwacht mag worden dat de provincie ingrijpt. De in deze beleidsregel opgenomen criteria geven aan wanneer sprake is van provinciale belangen, die met het oog op een goede ruimtelijke ordening ingrijpen in gemeentelijke bestemmingsplannen en projectbesluiten door Gedeputeerde Staten noodzakelijk maken.
In de beleidsregel zijn voor provinciale locatietypen specifieke criteria opgenomen. Het bedrijventerrein Oostervaart valt onder de 'specifieke werkmilieus'. Het bedrijventerrein voldoet aan de specifieke criteria, in het bestemmingsplan is met deze criteria rekening gehouden.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Vanuit gemeentelijk beleid zijn meerdere geldende beleidsstukken van belang voor het bestemmingsplan. De bedoelde beleidsstukken worden in deze paragraaf beschreven.
3.3.1 Structuurplan Lelystad 2015
Het gemeentelijk beleid is verwoord in het Structuurplan Lelystad 2015 (vastgesteld d.d. 7 april 2005. In het structuurplan wordt een aantal beleidsuitgangspunten beschreven die ook van belang voor Oostervaart zijn.
Het gemeentelijk economische beleid is er op gericht om voldoende werkgelegenheid voor de beroepsbevolking te behouden, en tegelijkertijd een verdere groei van de werkgelegenheid te verkrijgen voor nieuwe bewoners. Om dit te bereiken zet Lelystad de komende jaren in op de sectoren industrie, handel, vervoer en communicatie en de zakelijke dienstverlening. Daarbij vormt de ontwikkeling kennisintensieve werkgelegenheid een belangrijke rol. Het betreft hier zowel de zakelijke dienstverlening als de inzet op een industrieellogistiek profiel voor de reguliere bedrijventerreinen (werkeilanden). Volgens het Structuurplan moet het aantal werkeilanden voldoende zijn om het economische programma te kunnen realiseren. De ruimtelijke opgave van Lelystad voor bedrijventerreinen tot 2015 is als volgt: 20 hectare industrie, 65 hectare gemengd, 48 hectare distributie en 13 hectare hoogwaardig. Dit maakt een totaal van 146 hectare.
Het industrieel-logistiek profiel krijgt vooral vorm op de werkeilanden Oostervaart(-Oost), Flevopoort en Larserpoort. Specifiek voor het werkeiland Oostervaart (-Oost) wordt in het Structuurplan gesteld dat op dit bestaande bedrijventerrein de kwaliteit onder druk staat. Door herstructurering wordt gestreefd naar een gedifferentieerde kwaliteit. Speerpunten voor dit terrein zijn herstructurering van het ruimtegebruik en van de infrastructuur en het stimuleren van duurzaamheid. Het oostelijk deel van Oostervaart wordt verder uitgebreid in sectoren bouw, handel en industrie met circa 16 hectare. Een aandachtspunt is de uitstraling van de bedrijfspanden, vooral de naar de A6 gekeerde rand van het bedrijventerrein moet een beeldkwaliteitsimpuls krijgen.
Verder wordt in het Structuurplan een aantal algemene speerpunten van beleid ter verbetering van de economische positie van Lelystad benoemd. De volgende speerpunten zijn ook voor Oostervaart van belang.
Speerpunt 3: Logistiek Lelystad
De speerpunten zijn het creëren van hoogwaardige werkgelegenheid, het reduceren van de pendel in Flevoland en het bieden van ruimte voor werkfuncties die veel ruimte vergen. Tot 2015 kan dit profiel in belangrijke mate vorm worden gegeven op de werkeilanden Larserpoort, Flevopoort en Oostervaart (-Oost).
Speerpunt 8: Informatie en communicatietechnologie (ICT)
Voor ICT wordt als beleidsdoelstelling voorgesteld dat op termijn heel Lelystad aangesloten is op een goede infrastructuur.
Er wordt gestart met de aanleg van een goede infrastructuur op de bestaande en nieuwe bedrijventerreinen (Larserpoort, Flevopoort, Oostervaart(-Oost) en Noordersluis) en met de aanleg van een (ondergrondse) infrastructuur in Warande (Lelystad-Zuid).
3.3.2 Koersnotitie 2007 - 2011 Nieuwbouw voor wonen, werken, detailhandel, recreatie (2007)
De Koersnotitie 2007-2011 is opgesteld met het doel de grote lijnen voor gebieds- en projectontwikkeling in de gemeente Lelystad uit te zetten. Er wordt onder meer een prognose gegeven van de kwantitatieve en kwalitatieve marktontwikkelingen voor de functies wonen, werken, detailhandel en recreatie. De prognose is uitgewerkt in een gewenst programma en uiteindelijk ook in uitvoeringsprogramma.
Werken
Met betrekking tot werken wordt in de Koersnotitie toegespitst op kantoren en op bedrijfsruimten. Oostervaart is niet gewenst als ontwikkelingslocatie voor kantoorruimten, het beleid met betrekking tot bedrijfsruimten is van toepassing. Uit onderzoek is gebleken dat er een ruimte marktsituatie is voor oudere bedrijfsruimten, maar een krappe voor nieuwe. Daarnaast is er vraag naar logistieke bedrijfsruimte, Lelystad vormt hiervoor een goede vestigingsplaats.
Het doel is gesteld om per jaar circa 10 ha nieuw bedrijventerrein uit te geven. Het uit te geven terrein wordt verdeeld naar drie thema's, namelijk; industrie, gemengde en hoogwaardig. Oostervaart wordt aangemerkt als industrie. Voor het bedrijventerrein worden geen concrete uitspraken gedaan.
3.3.3 Meerjaren Bouwprogramma 2007-2015 (2007)
Dit beleidsstuk is een uitwerking van de hiervoor behandelde Koersnotitie 2007-2011. Het beschrijft de hoofdlijnen voor het bouwen aan Lelystad, uitgesplitst naar de ruimtevraag voor wonen, werken, detailhandel en recreëren.
Werken
Voor bedrijventerreinen is in het Meerjaren Bouwprogramma opgenomen dat het wenselijk is om 10 ha nieuw bedrijventerrein per jaar uit te geven. Daarvoor is een kwart bestemd voor industrie. Omdat oude bedrijventerreinen moeilijk lopen, is besloten het oostelijk deel van Oostervaart te ontwikkelen. Voor het oostelijk deel van Oostervaart wordt een oppervlakte van 12,5 ha uit te geven bedrijventerrein genoemd. Deze oppervlakte moet uitgegeven worden in de periode tussen 2007 en 2011, wat 2,5 ha per jaar betekent. Het bedrijventerrein is hoofdzakelijk bedoeld voor industrie.
3.3.4 Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid (GVV)
In de GVV geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan de bestaande en toekomstige werklocaties en welke beleidsregels zij daarbij hanteert.
Eén van deze locaties betreft het bedrijventerrein Oostervaart (-Oost). De gemeente beschouwt dit terrein samen met Noordersluis als één van de twee omvangrijke bedrijventerreinen van de stad. Oostervaart is een industrieterrein waar de zwaarste bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. De prioriteit voor Oostervaart ligt bij het aantrekken van bedrijven in de sectoren bouw, handel en industrie. De kantorenfunctie mag op dit terrein niet meer dan 30% van een kavel beslaan met een maximum van 2.000 m2.
In de GVV wordt Oostervaart (-Oost) als volgt gekarakteriseerd:
geschikt voor zware, industriële bedrijvigheid (categorie 4.1 en 4.2);
- geen zelfstandige kantoren, nieuwe bedrijfswoningen, niet locatieverzorgende voorzieningen;
- maximale kantoorhoudendheid van 30% per bedrijf, met een uitzondering naar 50% voor publiekrechtelijke kavels van toevoeging van hoofdkantoren;
- geen detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel (productiegebonden), detailhandel in BC-goederen, grove bouwmaterialen en detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen mogelijk maken. Op het bedrijventerrein zijn geen nieuwe soorten van perifere detailhandel toegestaan.
Met betrekking tot parkeren zijn voor Oostervaart in het GVV de volgende uitgangspunten opgenomen:
Parkeren voor de bedrijven vindt op eigen terrein plaats;
De minimale parkeernormen zijn voor:
- kantoren zonder baliefunctie: 1,8 parkeerplaats per 100 m2 bvo;
- arbeidsextensieve bedrijvigheid: 0,8 parkeerplaats per 100 m2 bvo;
- arbeidsintensieve bedrijvigheid: 2,6 parkeerplaats per 100 m2 bvo;
- er geldt geen maximale parkeernorm.
3.3.5 Nota Detailhandel op bedrijventerreinen (2005)
In de nota wordt Oostervaart beschreven als een zwaar bedrijventerrein met een lokale en regionale uitstraling. Op dit terrein worden alleen ondergeschikte detailhandel (productiegebonden), detailhandel in BC-goederen, grove bouwmaterialen en detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen mogelijk gemaakt. Het industriële karakter van terrein en de locatie aan de rand van de stad maken dat er geen nieuwe vormen van perifere detailhandel passend zijn.
Aanbeveling
De bedrijventerreinen Noordersluis en Oostervaart zijn qua profiel geschikt voor vestigers in grove bouwmaterialen. Voorgesteld wordt de betreffende bestemmingsplannen op dit punt te verruimen, eventueel aangevuld met een maximum aantal vestigers.
De hierna volgende tabel beschrijft de typering van de wenselijke detailhandelsmogelijkheden op onder andere Oostervaart.
Fragment uit Detailhandelsnota Lelystad 2005
3.3.6 Milieubeleid Lelystad
Eén van de uitgangspunten van het milieubeleid is dat de milieubelangen volledig en in een zo vroeg mogelijk stadium in de ruimtelijke ordening worden meegenomen. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende zaken van belang:
Bedrijvigheid:
De gemeente streeft er naar de milieukwaliteit te handhaven of te verbeteren. Door middel van het toepassen van inwaartse integrale milieuzonering (IIMZ) worden bedrijven gevestigd op voldoende afstand van woonbebouwing.
Bodem:
Bij de herziening van bestemmingsplannen moet over de bodemgesteldheid worden gerapporteerd. In de meeste gevallen kan worden volstaan met een historisch onderzoek.
Afvalwater:
Het beleid is gericht op het voorkomen van verontreiniging van grond- en oppervlaktewater. De gemeente hanteert als uitgangspunt dat in nieuw te ontwikkelen locaties een gescheiden rioleringssysteem aangelegd wordt.
Bouwen en wonen:
Bij het opstellen van stedenbouwkundige plannen en bij het bouwen en beheren van gebouwen wordt uitgegaan van 'duurzaamheid'. Hergebruik van secundaire afvalstoffen en de toepassing van duurzame materialen moet worden gestimuleerd.
Energie:
In stedenbouwkundige plannen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een zongerichte verkaveling en het toepassen van duurzame energie.
3.3.7 Handhavingsprogramma
De afgelopen jaren heeft de ontwikkeling van de wettelijke kaders voor handhaving niet stilgestaan. Op het gebied van bouwen en wonen is medio 2008 de Wet ruimtelijke ordening van kracht geworden. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aangepast op het gebied van samenhangende besluiten, dwangsommen bij niet tijdig beslissen en verder is de vierde tranche van deze wet in werking getreden.
Deze heeft met name invloed op de wijze waarop handhavingssancties kunnen worden toegepast. Mede onder invloed van de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 wordt - na de integratie van de vergunningverlening (voor één project één aanvraag voor één vergunning bij één loket) - ook gestreefd naar integratie van de handhaving voor alles wat met de fysieke omgeving te maken heeft. Uitgangspunt is geweest het invoeren van een op de Wabo gebaseerd handhavingsprogramma per 1 januari 2011. Vanwege de koppeling met de Wabo is op hoofdlijnen uitgegaan van de "Wegwijzer omgevingsvergunning, module handhaving" van het ministerie van VROM. De kwaliteitseisen voor handhaving geven ook de mogelijkheid om - meer dan voorheen - te sturen op kwaliteit van de handhaving in plaats van kwantiteit.
Waar in het verleden vooral getoetst werd op het aantal controles, bestaat nu de mogelijkheid in te gaan op risicoaspecten en andere aspecten op een lagere prioriteit toe te kennen. Ofwel een beoordeling op kwaliteit in plaats van kwantiteit. In het handhavingsprogramma wordt inzichtelijk gemaakt wat het risicoprofiel van de verschillende handhavingsopgaven is. Ook wordt hierin uiteengezet wat de voorgestelde speerpunten zijn. Hierbij valt te denken aan gebruik, opslag en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, fysieke veiligheid voor personen, geluidoverlast en verstoring en duurzaamheid.
3.3.8 Welstandsnota
De gemeente Lelystad heeft het beleid voor welstand in een Welstandsnota opgenomen. De drie belangrijkste doelstellingen van de welstandsnota geven nader inhoud aan de vereenvoudiging van het welstandstoezicht. De drie doelstellingen zijn:
- Welstandstoezicht is een instrument voor ruimtelijke kwaliteit;
- Welstandscriteria zijn duidelijk en vooraf bekend;
- Heldere omschrijving van de procedures van welstandsbeoordeling en duidelijke rol van de welstandscommissie.
De vereenvoudiging heeft geleid tot twee welstandsniveaus en één welstandsvrij niveau. De twee welstandsniveaus zijn gebieden met beperkte of stedenbouwkundige welstand en gebieden met een volledige of architectonische welstand. Daarnaast is ook sprake van welstand in ontwikkelingsgebieden. Hiervoor geldt of het vastgestelde welstandsbeleid, of een door de gemeenteraad vastgesteld beeldkwaliteitsplan. Voor Oostervaart is geen beeldkwaliteitsplan vastgesteld.
Omdat het oostelijk deel van Oostervaart volledig nieuw ontwikkeld wordt en het een zichtlocatie vanaf de A6 betreft, geldt hiervoor het regiem 'gebieden / locaties met volledige of architectonische welstand'.
Voor deze gebieden geldt of het vastgestelde welstandsbeleid, of de gemeenteraad stelt in de vorm van een beeldkwaliteitsplan nieuwe kaders voor de welstandstoetsing. Het zuidelijke deel van het oostelijk deel van Oostervaart wordt bovendien aangeduid als ontwikkelingsgebied. Voor dit ontwikkelingsgebied moet een beeldkwaliteitsplan worden vastgesteld.
Het overige deel van Oostervaart is opgenomen als 'welstandsvrije gebieden'. Bedrijventerreinen die aangeduid zijn als welstandsvrij worden door eisen aan functie, bouwmassa, promotie- en presentatiebehoefte gereguleerd.
3.4 Wet- En Regelgeving
3.4.1 Water
Deze waterparagraaf is opgesteld in verband met de actualisatie van het onderhavige bestemmingsplan.
Omdat het een conserverend plan betreft, waarbij geen sprake is van grote wijzigingen in de stedelijke inrichting, wordt in deze waterparagraaf vooral aandacht besteed aan de toestand van het watersysteem in de huidige situatie en de uitgangspunten volgens het Waterplan Lelystad in geval van toekomstige plannen.
Waterplan en beleid
Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Royal Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ('watervisie') naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. Het waterplan is opgesteld waarbij rekening gehouden is met het geldend beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst “Waterbeleid 21eeeuw” (WB21), de “Handreiking watertoets” (ministerie van VROM), het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland) en het Waterbeheerplan (Waterschap Zuiderzeeland).
Ook de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn belangrijke beleidskaders. De KRW heeft als doel de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van het verharde oppervlak. Bij het opstellen van het NBW is rekening gehouden met de richtlijnen volgens de KRW. Het NBW bevat taakstellende afspraken voor veiligheid en wateroverlast en procesafspraken over watertekorten, verdroging, verzilting, water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems en ecologie.
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
- Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren);
- Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het geldende waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plangebied Oostervaart. Deze paragraaf geeft aan hoe met water in dit plan wordt omgegaan en hoe de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan 'Veiligheid, Voldoende en Schoon Water'.
Watersysteem
Het oppervlaktewater in Lelystad is een structuurelement voor een veilig en leefbaar milieu met een hoge belevingswaarde. Het watersysteem binnen het plangebied van bedrijventerrein Oostervaart bestaat voornamelijk uit de Oostervaart met een drietal insteekhavens.
De Oostervaart en de insteekhavens hebben ter plaatse in het waterplan de functie 'stadswater' toegekend gekregen. Het overige water binnen het plangebied heeft de functie 'water voor natuur'. De functietoekenning heeft gevolgen voor het ambitieniveau voor inrichting, beheer, waterkwaliteit, ecologie en emissies.
In het watersysteem in de Oostervaart wordt een vast streefpeil gehanteerd van N.A.P. -6,20 m. Het waterplan geeft aan dat het oppervlaktewater gebruikt kan worden door bedrijven voor gebruiksdoelen (spoel- en proceswater).
Berging
In het noorden van het plangebied is nu een groenstrook ingericht, waar mogelijk in de toekomst bebouwing komt (uitbreiding van industrie). Ook aan de noordwestzijde van het gebied wordt eventueel industrie gerealiseerd.
Het gebied voert rechtstreeks af naar de Oostervaart welke onderdeel uitmaakt van de 'Lage afdeling' en wordt bemalen op een peil van N.A.P. - 6,20 m. Indien het industrieterrein uitgebreid wordt met bebouwing vindt compensatie in waterberging plaats. De totale benodigde oppervlakte aan open water voor berging is onder andere afhankelijk van de toegestane specifieke afvoer (1,5 l/s/ha), de peilstijging (tot aan maaiveld bij een bui met een herhalingstijd van 1 x per 100 jaar) en het areaal verhard oppervlak.
Indien uitgebreid wordt kan de hoeveelheid benodigde oppervlakte open water worden bepaald op basis van de uitgangspunten uit de 'Uitgangspuntennotitie wateradvies'.
Watergangen en oevers
Het kanaal Oostervaart is in eigendom bij de provincie en de insteekhavens bij de gemeente. In de huidige situatie is het grootste gedeelte van de oevers verhard met beschoeiing of kademuren. In het waterplan zijn, afhankelijk van de toegekende functie van de wateren, richtlijnen voor de inrichting ervan weergegeven. De watergangen met de functie water voor natuur hebben taluds 1:5 en wanneer de ruimte van de huidige watergang het toelaat, kunnen eventueel nevengeultjes en plas/drasbermen worden aangelegd.
Het streven is om langs het kanaal Oostervaart natuurvriendelijke oevers aan te leggen. De provincie is reeds bezig met het realiseren van natuurvriendelijke oevers in de Oostervaart. De taluds voor stadswater kunnen variëren van kademuren of steile oevers tot taluds 1:4, met eventueel smalle plasbermen.
Riolering en afkoppelen
De Oostervaart is voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie De Kringloop aan de zuidwestzijde van Lelystad. Het regenwater wordt afgevoerd naar open water.
Grondwater
De drooglegging in de Oostervaart bedraagt bij het streefpeil minimaal 1,20 m. Rekening houdend met het opbollen van de grondwaterstand wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gewaarborgd.
Waterkwaliteit
Bij ruimtelijke plannen in de Oostervaart moeten maatregelen voorkomen dat verontreinigingen in het open water geraken. Deze maatregelen betreffen zowel materiaalvoorschriften voor de nieuwbouw als het voorkomen dat verontreinigingen via de verharding in het water belanden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan infiltratie van neerslag vanaf wegen in de wegbermen.
3.4.2 Ecologische waarden
Op en in de nabijheid van het bedrijventerrein Oostervaart is een aantal ontwikkelingen voorzien:
- uitbreidingslocaties bedrijventerrein noord, west en zuidzijde;
- intensivering bedrijvigheid interne groenstructuren;
- omlegging ecologische verbindingszone Oostervaart.
In verband hiermee is in het kader van dit bestemmingsplan onderzocht in hoeverre deze ontwikkelingen mogelijk significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. De betreffende ontwikkelingen zijn getoetst aan de Natuurbeschermingswet (gebiedstoets) en de Flora- en faunawet (soortentoets). De resultaten van deze toets zijn verwerkt in een tweetal rapporten; voor de ecologische verbindingszone en de inventarisatie van de natuurwaarden. Deze zijn in de bijlagen opgenomen. Hierna volgt een samenvatting van de resultaten.
Gebiedstoets
Natura 2000-gebieden
De Natuurbeschermingswet 1998 biedt bescherming van de Europese Natuur in Nederland. Op grond van deze wet worden alle Speciale Beschermingszones van de Vogel- en Habitatrichtlijn onder de werking van de Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebieden) gebracht met hieraan gekoppeld een zelfstandig vergunningenstelsel met de provincie als bevoegd bestuursorgaan.
Daarnaast verplicht de gewijzigde wet tot het maken van beheersplannen voor alle SBZ 's waaruit duidelijk moet blijken welke (ruimtelijke) activiteiten in en rond de natuurgebieden wel en niet mogelijk zijn.
In bestemmingsplannen (met ontwikkelingsmogelijkheden) moet - in verband met de uitvoerbaarheid - een redelijk zicht bestaan op de verleenbaarheid van een eventueel benodigde vergunning op grond van de nieuwe Natuurbeschermingswet.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura2000-gebied. De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn: IJsselmeer, Markermeer en Oostvaardersplassen. Deze zones zijn gelegen op een afstand van minimaal circa 2,5 km.
Gezien deze afstand én de aard en omvang van de plannen wordt aangenomen dat deze niet van invloed zijn op de natuurwaarden in deze gebieden. Een aanvraag van een vergunning is derhalve niet noodzakelijk.
Ecologische verbindingszone
In het Omgevingsplan Flevoland 2000 vormde de watergang Oostervaart een verbindingszone van lokaal niveau voor natte en oevergebonden natuur (model Salamander en pad). Deze verbindingszone is inmiddels in overleg met de provincie Flevoland via een omlegging langs de Mammoettocht gerealiseerd. Inmiddels is een nieuw Omgevingsplan Flevoland vastgesteld, waarin de provincie haar prioriteit bij de realisatie van de ecologische verbindingszones heeft bijgesteld, waardoor veel verbindingszones van lokaal en de regionaal belang niet langer deel uitmaken van het provinciaal beleid. In dit kader is ook de verbindingszone langs de watergang van Oostervaart niet meer weergegeven. Daarmee is de inrichting van deze watergang, onder de verantwoordelijkheid van de gemeente, komen te vallen.
De gemeente heeft in haar Structuurplan Lelystad 2015 de locatie van de verbindingszone gewijzigd ten opzichte van het Omgevingsplan 2000 en ten westen van het bedrijventerrein Oostervaart geprojecteerd. De verbindingszone is nog niet begrensd. Met het oog daarop is in het kader van dit bestemmingsplan uitgezocht wat de ruimtelijke en functionele consequenties van de omlegging zijn en met welke randvoorwaarden in het bestemmingsplan rekening wordt gehouden.
Geconcludeerd wordt dat de ecologische verbindingszone grotendeels buiten het plangebied valt. Alleen aan de noordzijde - parallel aan het tracé van de Hanzelijn - doorsnijdt de beoogde verbinding het plangebied. In dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarmee het gebruik van de gronden voor een ecologische verbinding wordt vastgelegd.
Soortentoets
De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming.
Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het (tenzij ontheffing verkregen is) verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt - hierop vooruit lopend - een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:
- alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
- soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
- soorten waarvoor een algemene ontheffing geldt.
De 1e categorie is strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (art. 75, lid 5, onder c).
Voor de 2e categorie geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:
- bestendig beheer en onderhoud, ook in landbouw en bosbouw;
- bestendig gebruik;
- ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Voor de 3e categorie geldt een algemene ontheffing voor:
- bestendig beheer en onderhoud, ook in landbouw en bosbouw;
- bestendig gebruik;
- ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Het bedrijventerrein bestaat grotendeels uit bebouwd terrein, met hierin een enkele braakliggende terrein, waterpartijen en bosstructuren. Het biedt een geschikt leefgebied voor een aantal in Lelystad voorkomende beschermde planten- en diersoorten. Het betreft vertegenwoordigers uit de groepen vissen, amfibieën, zoogdieren, vogels en hogere planten.
Het bestemmingsplangebied is geïnventariseerd (Altenburg & Wymenga rapport 864). De volgende soorten zijn bekend uit het gebied:
Tabel 3, Zwaar beschermde soorten
Het bedrijventerrein fungeert als leefgebied voor diverse soorten vleermuizen. In ieder geval zijn foeragerend in het gebied de Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en Ruige vleermuis (Pipistrellus nathusii) vastgesteld. Zowel in gebouwen als in de bosgebieden kunnen zich kolonies bevinden, deze zijn als vaste verblijfplaats strikt beschermd. In de Oostervaart is een bewoonde Beverburcht aanwezig, ook deze is strikt beschermd.
Tabel 2: Overig beschermde soorten
Langs de diverse waterkanten komt in ieder geval de Rietorchis (Dactylorhiza majalis praetermissa) voor. In de waterlopen kan de Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) aangetroffen worden.
Tabel 1: Algemeen beschermde soorten
Onder meer de volgende soorten zijn aangetroffen of te verwachten. Brede wespenorchis (Epipactis helleborine), Egel (Erinaceus europaeus), Ree, ware- en woelmuizen, Vos (Vulpes vulpes) Bruine kikker (Rana temporaria), Groene kikker complex (Rana ridibunda/lessonae), Gewone pad (Bufo bufo) en Kleine watersalamander (Triturus vulgaris).
Verder zijn alle in het gebied voorkomende vogelsoorten beschermd. Voor de algemeen voorkomende, maar strikt beschermde (bijlage IV van de Habitatrichtlijn), vleermuissoorten moet voorafgaand aan de sloop van gebouwen onderzocht worden of er al dan niet verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Als de huidige bebouwing gehandhaafd blijft is er geen strijdigheid met natuurwetgeving.
Omdat het bestemmingsplan hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan is, mag verwacht worden dat er geen negatieve effecten optreden. Het voortbestaan van de populaties van beschermde soorten in dit gebied komt niet in gevaar. Bij eventuele ruimtelijke procedures moet, vanwege het voorkomen van beschermde soorten, een aanvullende inventarisatie verricht worden. Daarnaast moet, vanwege het voorkomen van vleermuizen in gebouwen, bij sloopwerkzaamheden van gebouwen altijd een vleermuisinventarisatie verricht worden. In sommige gevallen is, ook bij aanbouw aan bestaande bouw, een vleermuisinventarisatie noodzakelijk.
3.4.3 Archeologische waarden
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.
De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een aanlegvergunningenstelsel.
Achtergrondinformatie
Voordat de Zuiderzee ontstond is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste bewoners sporen achtergelaten die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek.
Het Europees verdrag ter bescherming van het archeologisch erfgoed verplicht om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is moeten belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig gesteld worden. Het provinciaal beleid sluit aan bij het Europese verdrag en legt de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland.
In het provinciaal archeologiebeleid is onderscheid gemaakt in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en top-10-locaties. Deze gebieden en locaties achten de provincie van provinciaal belang. De PArK'en en top-10-locaties zijn door de provincie uitgewerkt, de uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. Deze aandachtsgebieden bevinden zich onder andere in het noordelijke en zuidelijke deel van gemeente Lelystad. De vermoedelijke archeologische waarden in het noordelijke gebied zijn zodanig groot dat dit gebied, dat grenst aan het PArK Rivierduingebied Swifterbant, in gemeentelijk beleid als te onderzoeken gebied is aangewezen.
Naast PArK'en, aandachtsgebieden en top-10-locaties zijn door de provincie ook aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. In de aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich naast oude menselijke sporen ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen.
Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd.
Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden. Binnen de gemeentegrenzen van Lelystad bevinden zich onder andere de aardkundig waardevolle gebieden “Rivierduinen en stroomgeulen Swifterbant 1 en 2”.
In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt in de aandachtsgebieden onderscheid gemaakt tussen gebieden met hoge en middelhoge archeologische waarde en gebieden met een lage archeologische waarde. In de gebieden met een lage archeologische waarde is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het gemeentelijk beleid is op 28 augustus 2008 vastgesteld en in werking getreden op 11 september 2008.
Conclusie
Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden bevindt het plangebied zich in een gebied met een lage archeologische waarde. Het plangebied valt buiten het in het Provinciaal omgevingsplan 2006 opgenomen PArK maar bevindt zich binnen het aandachtsgebied.
Binnen het aandachtsgebied is slechts een archeologisch onderzoek noodzakelijk als het plangebied zich bevind ineen gebied met een hoge of middelhoge archeologische waarde.
Op grond van het Provinciaal Omgevingsplan 2006, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden en het beleid Archeologische monumentenzorg in Lelystad is voor het bestemmingsplan Oostervaart te Lelystad geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
De aanwezigheid van archeologische sporen kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Bij de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden is alertheid op de aanwezigheid van archeologische resten van belang.
Scheepswrakken kunnen in principe overal op de huidige en voormalige IJsselmeerbodem worden aangetroffen. De meeste scheepswrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige Zuiderzeeafzettingen. Het zijn momenteel vooral de dieper gelegen wrakken die nu nog tevoorschijn komen. Dit zijn echter vaak beter geconserveerde schepen en ook oudere scheepstypen.
Indien tijdens de bodemverstorende werkzaamheden archeologische resten of (delen van) een scheepswrak worden aangetroffen wordt het werk onmiddellijk stilgelegd. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 moet melding worden gemaakt van de vondst bij de Minister.
3.4.4 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.
Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.
Het plangebied is voor het aspect 'externe veiligheid' onderzocht op:
- de aanwezigheid van inrichtingen volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de aanwezigheid van een route gevaarlijke stoffen;
- de aanwezigheid van hoofdgastransportleidingen volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bevi-inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat er meer Bevi-inrichtingen in het plangebied aanwezig zijn. De Bevi-inrichtingen binnen het plangebied zijn McCain (Staalstraat 20), Servicestation Het Oosten (Binnenhavenweg 1) en De Visser (Nikkelstraat 19). De bedrijven worden hierna afzonderlijk behandeld.
McCain Foods Holland, Staalstraat 20
McCain is een aardappelverwerkend bedrijf waarin een ammoniakkoelinstallatie aanwezig is. Ammoniak is een weinig brandbaar en vooral giftig gas. McCain valt daarom onder de Bevi-inrichtingen.
Voor de externe veiligheid rond dit bedrijf is in 2009 een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd, deze is in de bijlagen bijgevoegd. In dat onderzoek zijn de externe veiligheidsrisico's van de koelinstallatie berekend. Uit het onderzoek is gekomen dat de 10-6-contour (het plaatsgebonden risico) binnen de inrichtingsgrenzen blijft. Binnen de inrichtingsgrenzen ligt (volgens de risicokaart) een kwetsbaar object; een kantoor. Omdat dit kantoor hoort bij de inrichting, levert dit geen belemmering op voor de risicocontouren van het plaatsgebonden risico van McCain. Bij het bedrijf wordt, met betrekking tot het plaatsgebonden risico, aan de normstelling van het Bevi voldaan.
Naast het plaatsgebonden risico, is ook het groepsrisico in de QRA onderzocht / berekend. Het groepsrisico is in feite een vertaling van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico houdt rekening met de daadwerkelijke aanwezigheid van personen en geef de kans dat een bepaalde groep personen tegelijkertijd het slachtoffer kunnen worden.
De maximale effectafstand van McCain, in verband met het groepsrisico, is gelijk aan 640 meter. Binnen dit invloedsgebied is alleen sprake van industrieterrein. In het onderzoek blijkt dat het groepsrisico berekend wordt met maximaal 5 slachtoffers. Dit groepsrisico is ruim lager dan de oriëntatiewaarde en daarom nihil.
Servicestation Het Oosten, Binnenhavenweg 1 (incl. LPG)
Servicestation Het Oosten verkoopt LPG, en valt daarom onder de Bevi-inrichtingen.
Uit de risicokaart (figuur 3) blijkt dat het bedrijf een vergunde doorzet van 220 m3per jaar heeft. Bij een dergelijke doorzet hoort volgens het Bevi om het LPG-vulpunt een contour (de zogenaamde PR 10-6-contour) van 45 meter te liggen.
figuur 3: Risicocontouren Servicestation Het Oosten
In verband met veiligheidsoverwegingen, zijn volgens het Bevi binnen deze contour (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bijvoorbeeld woningen of kantoren niet toegestaan. De risicocontouren van het plaatsgebonden risico worden op de verbeelding van het plan overgenomen.
De Visser, Nikkelstraat 19 (incl. LPG)
Bij De Visser aan de Nikkelstraat 19 is geen sprake van verkoop van LPG. De activiteiten die plaatsvinden op het bedrijf zijn:
- LPG in aangevoerde tanks terug laten vloeien in de opslagtank van het bedrijf. Hierbij gaat het om zeer geringe hoeveelheden;
- het testen van te leveren tanks en tankinstallaties. De LPG gaat na de test weer terug in de opslagtank.
- Het bedrijf valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi.
Transportroute gevaarlijke stoffen
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig (zie figuur 3). In eerste instantie gaat het daarbij om een route over de N307 (Houtribweg), ten noorden van het plangebied. Uit de risicokaart (zie figuur 4) blijkt dat het plaatsgebonden risico (10-6-contour) op de wegas ligt (0 meter). Voor deze weg zijn ook een 10-7- en een 10-8-contour berekend, deze liggen op 83 of 174 meter van de wegas.
Ook de Binnenhavenweg is aangemerkt als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico geldt ook hiervoor dat deze contour op de wegas ligt.
Voor deze weg zijn ook een 10-7- en een 10-8-contour berekend, deze liggen op 10 of 128 meter van de wegas.
De 10-8 contour geeft aan binnen welk gebied een groepsrisicoanalyse berekend moet worden. Omdat de 10-6-contour niet over het plangebied valt, is de berekening van het groepsrisico niet van belang.
figuur 4: Fragment risicokaart
Buisleidingen
Langs de Binnenhavenweg en de Steenstraat loopt het tracé van hoofdtransportgasleidingen (Gasunie), zoals aangegeven op figuur 5. Uit de risicokaart blijkt dat de contour van het plaatsgebonden risico op de leiding ligt (0 meter).
De leiding A-570-02 heeft een diameter van 6 inch en een maximale werkdruk van 66,2 bar. De leiding A-570-15 heeft eenzelfde maximale werkdruk, maar een kleinere diameter, namelijk 4 inch. Rond deze buisleidingen moet in ieder geval een zone van 5,00 meter aan weerszijden vrij gehouden worden van bebouwing en diepwortelende beplanting. Dat is in dit bestemmingsplan meegenomen.
Voor de buisleidingen is het groepsrisico van belang. Voor de buisleidingen (aardgastransportleidingen) hebben berekeningen plaatsgevonden. Uit de berekeningen blijkt dat er geen overschrijdingen van de oriënterende waarden plaatsvindt in het plangebied. De aanwezigheid van de buisleidingen levert geen belemmeringen op voor het omringende bedrijventerrein. De berekeningen zijn opgenomen in de bijlagen bij dit bestemmingsplan. De regelgeving rond buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
figuur 5: Ligging van de twee buisleidingen (aardgas)
3.4.5 Luchtkwaliteit
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde en;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
- een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
De vaststelling van het bestemmingsplan Oostervaart betreft een actualisatie van het huidige bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt in de planperiode (2009-2019) in hoofdzaak geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dat betekent dat er ten gevolge van het bestemmingsplan geen toename van verkeersbewegingen of industriële bronnen optreden. Omdat er daardoor geen toename plaatsvindt van emissies, treden er dientengevolge ook geen toenames van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 op.
Daarmee draagt het plan, volgens het Besluit niet in betekenende bijdragen (luchtkwaliteitseisen), niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In Lelystad worden de normen voor luchtkwaliteit niet overschreden.
Ter vervolmaking is besloten een onderzoek uit te voeren naar de luchtkwaliteit op het bedrijventerrein Oostervaart. De actualisatie van het bestemmingsplan Oostervaart draagt niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit (NIBM). Het plan voldoet op grond van art. 5.16 lid 1 sub c aan de Wet milieubeheer. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen bij dit plan.
3.5 Milieuaspecten
Diverse milieuhygiënische aspecten in of nabij het plangebied, zoals hinder door bedrijvigheid, geluidsbelasting, bodemkwaliteit en de aanwezigheid van kabels en leidingen, kunnen beperkingen opleggen aan mogelijk nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het bestemmingsplan zijn de milieuhygiënische aspecten geïnventariseerd en in kaart gebracht.
3.5.1 Hinder door bedrijvigheid
Bij de indeling van bedrijven in bedrijfscategorieën wordt in het algemeen de VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” als richtlijn toegepast. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandscriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar. In Lelystad wordt vastgehouden aan deze afstandscriteria, tenzij er gegronde redenen zijn om daarvan af te wijken.
Het systeem van milieuzonering is een goed instrument om een adequate ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen zoals woningen en natuurgebieden.
Op Oostervaart is sprake van bedrijven in de milieucategorieën tot en met 4.2 (oude categorie V). Voor zover een bedrijf in een hogere categorie valt, is deze categorie aangeduid op de verbeelding en aangegeven in de regels. Op het bedrijventerrein zijn naast de bekende bedrijvigheid, ook enkele andere functies aanwezig, bijvoorbeeld een snackkar. Deze functies vormen geen belemmering voor de omliggende bedrijven. De overige functies kennen een eigen regeling.
3.5.2 Industrielawaai
Het industrieterrein Oostervaart is gezoneerd krachtens de Wet geluidhinder. Voor dit terrein is een zone vastgesteld. De totale geluidsbelasting afkomstig van dit industrieterrein mag de waarde van 50dB(A) op de zonegrens niet te boven gaan. De zone is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Geluidszone Oostervaart' (vastgesteld d.d. 10 september 2005 / goedgekeurd d.d. 9 oktober 2005). Het is de bedoeling om de huidige geluidszone te handhaven en alleen de juridisch-planologische consequenties van deze zone in dit bestemmingsplan door te vertalen.
Zonebeheerplan Oostervaart
In 2009 is voor het bedrijventerrein Oostervaart een zonebeheerplan opgesteld. Het doel van dit plan is het verdelen en eventueel verhandelen van geluidsruimte. Uitgangspunt hierbij is dat voldaan moet worden aan de vastgestelde geluidszones rond het industrieterrein. Met het zonebeheerplan kan in de milieuvergunningverlening sturend worden gewerkt.
In 2009 heeft een actualisatie van het zonemodel plaatsgevonden (zie figuur 6), deze is echter nog niet officieel vastgesteld. Uit het nieuwe zonemodel blijkt dat er nog voldoende geluidsruimte is voor de verdere invulling van het bedrijventerrein. De geluidzone is bepaald op basis van de 50 dB(A)-methode.
De bevindingen uit het zonebeheerplan hebben geen inhoudelijke gevolgen voor dit bestemmingsplan. Wel moet bij nieuwe bestemmingsplannen voor de om Oostervaart liggende gronden rekening worden gehouden met de nieuwe geluidzone.
figuur 6: De geactualiseerde geluidzone
3.5.3 Verkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) 2007 worden langs wegen geluidzones vastgesteld, waarbinnen bepaalde geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, niet kunnen worden gerealiseerd. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in (buiten)stedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt, hebben geen zone.
Ten noorden van het plangebied ligt de Houtribweg. Binnen het plangebied is de invalsweg Binnenhavenweg gelegen, welke tot de zoneplichtige wegen behoort. Aangrenzend aan het plangebied loopt de rijksweg A6. De voorkeursgrenswaarde (48 dB) van de genoemde wegen ligt deels over het plangebied van dit bestemmingsplan. Omdat in het plangebied geen nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, leveren de geluidcontouren over het plangebied geen belemmering op.
Bij de reeds aanwezige bedrijfswoningen binnen de geluidcontouren is sprake van een bestaande situatie. Wanneer noodzakelijk kan het gemeentebestuur hiervoor een hogere grenswaarde (tot 53 dB) vaststellen.
3.5.4 Spoorweglawaai
Aan de noordzijde van het plangebied is het tracé voor de Hanzelijn voorzien. Daar waar sprake is van de aanleg van een nieuwe spoorbaan, is de voorkeursgrenswaarde 57dB(A). Als gevolg van deze Hanzelijn ondervinden de bedrijfswoningen aan de Nikkelstraat 42 en 45 een geluidsbelasting van 61 dB(A). Voor deze woningen is aan hogere waarde voor het railverkeer vastgesteld. De hogere waarde is aangegeven in het Tracébesluit Hanzelijn.
3.5.5 Bodemkwaliteit
In opdracht van de gemeente Lelystad heeft Ingenieursbureau Oranjewoud in de periode juli 2005 - maart 2006 een historisch onderzoek uitgevoerd naar het bodemgebruik op het industrieterrein Oostervaart te Lelystad (8 maart 2006, kenmerk 155028-2). Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de NVN 5725 ('Bodem – Leidraad voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek'). In het onderzoek is nagegaan waar bodemverontreinigingen of vermoedelijke verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, die een mogelijke belemmering kunnen opleveren voor het (beoogde) gebruik van het plangebied. Hiertoe is een bezoek gebracht aan het gebied, zijn luchtfoto's en oud kaartmateriaal bestudeerd en is het bouw-, bodem- en milieuarchief van de gemeente bestudeerd. Ook zijn bodemrapporten en milieuvergunningen bij de provincie Flevoland doorgenomen. In deze bodemparagraaf worden de resultaten van het historisch onderzoek beschreven.
Gebruiksfuncties in het plangebied
Hiervoor had het gebied een agrarische functie. De sloten die destijds aanwezig waren, zijn in deze periode gedempt. In de loop van de jaren is het bedrijventerrein opgevuld met veel verschillende soorten bedrijven. Bij de bedrijven gaat het hoofdzakelijk om bedrijven tot en met categorie 4.2.
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk een consoliderend plan. Dit betekent dat de functies in het gebied niet of weinig veranderen ten opzichte van de huidige situatie. In de volgende paragrafen wordt een relatie gelegd tussen het bodemgebruik en de kans op bodemverontreiniging.
Bodembedreigende activiteiten
Zoals hierboven beschreven zijn er veel verschillende bedrijven gevestigd. De meeste bedrijven beschikken over een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer. Bij een deel van de bedrijven vinden activiteiten plaats die de bodem mogelijk kunnen verontreinigen, zoals op- en overslag en gebruik van brandstoffen, chemicaliën en verf of spuit- en laswerkzaamheden.
In de rapportage van het historisch onderzoek zijn deze verdachte activiteiten per bedrijf aangegeven. Uit de bouwdossiers is gebleken dat in de jaren '70 en '80 in Oostervaart op 27 locaties asbesthoudende golfplaten zijn toegepast als dakbedekking. Het asbest is in de afgelopen jaren gedeeltelijk verwijderd. Er zijn geen onderzoeken aangetroffen waarin het gevolg voor de bodem is onderzocht.
Uitgevoerde bodemonderzoeken
In de afgelopen decennia zijn in Oostervaart circa 170 bodemonderzoeken verricht en hebben diverse saneringen plaatsgevonden. De aanleiding en de uitkomst van de onderzoeken zijn zeer divers. De meeste onderzoeken zijn uitgevoerd in het kader van een bouw- of milieuvergunning. Uit de meeste bodemonderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Tijdens de bodemonderzoeken zijn in zowel grond als grondwater regelmatig licht verhoogde waarden aangetroffen van diverse stoffen, die beschouwd kunnen worden als regionaal verhoogde achtergrondconcentraties. Dit blijkt uit een bodemkwaliteitskaart die is opgesteld voor het stedelijk gebied van de gemeente Lelystad en voor het buitengebied van de provincie Flevoland. In de grond zijn voornamelijk de stoffen PAK, zink en nikkel regelmatig in licht verhoogde concentratie aanwezig. In het grondwater zijn arseen, cadmium, chroom, kwik, nikkel, zink, naftaleen en fenol regelmatig boven streefwaarde gemeten. De verhoogde gehalten in de grond en het grondwater leveren geen actuele risico's op voor de volksgezondheid, het milieu of verspreiding en daarmee ook geen belemmeringen voor het huidige gebruik.
Daarnaast heeft een aantal saneringen plaatsgevonden en er is een aantal locaties waar nog een vervolgonderzoek of een sanering uitgevoerd wordt. De uitgevoerde onderzoeken op deze locaties hebben geen verontreinigingen aangetoond die vanwege hun aard of mate van verontreiniging risico's kunnen opleveren. Het uitvoeren van een sanering kan een (tijdelijke) belemmering opleveren voor het huidige gebruik.
Verdachte locaties
Uit het historisch onderzoek is gebleken dat in Oostervaart een aantal (potentieel) bodembedreigende activiteiten aanwezig is (geweest). Op basis van de aanwezige bodemonderzoeken bij de gemeente en de provincie is in kaart gebracht voor welke (potentieel) verdachte activiteiten de bodemkwaliteit bekend is. Geconcludeerd is dat niet alle verdachte locaties zijn onderzocht. Op locaties waar (potentieel) bodemverontreinigende activiteiten aanwezig zijn (geweest), die nog niet (voldoende) onderzocht zijn, wordt strikt genomen een bodemonderzoek uitgevoerd. Hierin dienen de risico's voor milieu en volksgezondheid vastgesteld te worden. In totaal zijn 52 locaties gevonden waarvoor dit het geval is.
Gezien de aard van de toegepaste stoffen en het gegeven dat voor deze situatie alleen humane risico's van belang zijn, kan gesteld worden dat eventueel te verwachten verontreinigingen naar verwachting geen belemmeringen opleveren voor het huidige gebruik. Alleen onderzoek kan dit echter volledig uitsluiten.
Met betrekking tot de toepassing van asbesthoudende materialen kan niet worden uitgesloten dat deze een bodemverontreiniging hebben veroorzaakt. Bij asbestonderzoek in andere (woon)wijken is gebleken dat het asbest in de bodem vooral hechtgebonden asbest betreft, dat geen acute risico's voor de volksgezondheid, verspreiding of het milieu veroorzaakt en dus geen belemmering vormt voor het huidige gebruik. Bovendien is het bedrijfsterrein Oostervaart grotendeels verhard, waardoor geen contact optreedt met eventueel in de bodem aanwezig asbest. Wat betreft de risico's kan zekerheid worden verkregen door het uitvoeren van een asbestonderzoek.
Conclusie
Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er voor de bodemkwaliteit geen belemmeringen zijn voor het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan. Ondanks enkele potentiële verontreinigingsbronnen worden geen risico's verwacht voor de volksgezondheid.
Aanwezigheid kabels, leidingen en straalpaden
Naast de eerder genoemde hoofdgastransportleidingen zijn geen andere, voor dit bestemmingsplan van belang zijnde, kabels en leidingen in het plangebied aanwezig. Ook liggen over het plangebied geen straalpaden heen.
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten Oostervaart
In het voorgaande hoofdstuk is de gewenste ontwikkeling van de ruimtelijke en functionele structuur voor de Oostervaart voor de komende tien jaren aangegeven. Dit wensbeeld worden in dit hoofdstuk in een aantal concrete uitgangspunten geformuleerd, die vervolgens een juridische vertaling krijgen in een set met planregels en een verbeelding van het plan. Deze regelen de gebruik- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied en zijn juridisch bindend.
4.1 Ruimtelijke Aspecten
De ruimtelijke structuur van Oostervaart is opgebouwd vanuit de bebouwings-, wegen, groen- en waterstructuur. Deze worden hierna besproken.
4.1.1 Bebouwing
De bebouwing is niet nadrukkelijk naar een straat georiënteerd, de plaatsing op de percelen is redelijk vrij. Wel is langs de Binnenhavenweg sprake van een zichtzone waar de bebouwing een lagere bouwhoogte heeft dan buiten die zichtzone; 9,00 meter in plaats van 15,00 meter (Oostervaart-West) of 25,00 en 40,00 meter (oostelijk deel van Oostervaart). De bouwblokken zijn ruim, waardoor de bebouwing op een grote oppervlakte geplaatst kan worden. In de zichtzones mag geen opslag van goederen plaatsvinden. Daar waar het nodig is dat bebouwing, wegens de functionaliteit ervan, hoger is dan de voorgeschreven hoogten, wordt dit specifiek geregeld.
4.1.2 Wegenstructuur
De hoofdontsluiting van het bedrijventerrein, de Binnenhavenweg, Bronsweg, Steenstraat, Edelhertweg en De Serpeling, hebben door hun functie een andere structuur dan de overige wegen in het plangebied. Ze hebben een relatief breed profiel met groenstroken aan weerszijden. Bij de Binnenhavenweg is daarnaast sprake van een twee keer één rijstrookprofiel met daar tussenin een groenstrook. Enkele wegvakken zijn uitgevoerd in twee keer twee rijstroken, waartussen ook een groenstrook zit. Dit brede profiel komt tot uiting op de verbeelding, door een maximaal bestemmingsvlak over en rond de genoemde wegen op de verbeelding.
4.1.3 Groenstructuur
De groenstructuur wordt hoofdzakelijk gevormd door de grote groengebieden aan de noordzijde en langs de randen van het plangebied. In het plangebied zelf vormt het eerder genoemde groengebied in Oostervaart-West een belangrijke ruimtelijke structuur. De bosstrook loopt van de Platinastraat in het noorden tot de Kwikstraat in het zuiden, daar sluit deze aan op de verbindingszone langs de Kwikstraat.
Vanwege het ruimtelijk en functioneel belang van deze groenstrook is deze in dit bestemmingsplan specifiek bestemd (Groen). Ook zijn enkele kleinere groenstructuren in de bestemming Groen opgenomen. Daarbij gaat het onder andere om groenstroken langs het water en rond het noordelijk deel van het oostelijk deel van Oostervaart.
4.1.4 Waterstructuur
Door de functie van de Oostervaart, heeft deze een breed profiel. Belangrijk daarbij is om deze breedte te behouden, de Oostervaart heeft daarom een specifieke bestemming (Water), die van kade tot kade geldt. De Wortmantocht heeft een belangrijke waterhuishoudkundige functie, vooral in verband met de afwatering van het plangebied en is daarom ook in de bestemming “Water” opgenomen. Ook de drie havens in het plangebied zijn in deze bestemming opgenomen.
4.2 Functionele Aspecten
De functionele aspecten van de wegen-, groen- en waterstructuur zijn hiervoor beschreven. In deze paragraaf komen de functionele uitgangspunten van de bedrijven en de voorzieningen aan de orde.
4.2.1 Bedrijven
Een belangrijk uitgangspunt van dit bestemmingsplan is de huidige situatie op Oostervaart positief te bestemmen. Ook worden nieuwe ontwikkelingen binnen de bestaande situatie mogelijk gemaakt. Uitgangspunt daarbij is, aangesloten op provinciaal en gemeentelijk beleid, dat Oostervaart uitsluitend gebruikt wordt voor industrie. De gronden binnen het plangebied hebben dan ook hoofdzakelijk de bestemming “Bedrijventerrein”. Aan de noordzijde van het plangebied en aan de Pekstraat worden nieuwe bedrijven mogelijk gemaakt, door middel van een wijzigingsbevoegdheid.
De nieuwvestiging van kantoren, maatschappelijke voorzieningen en bedrijfswoningen moet worden uitgesloten (vanuit beleid). Bestaande zelfstandige kantoorgebouwen, maatschappelijke voorzieningen en bedrijfswoningen zijn op de verbeelding specifiek aangeduid.
Bij dit plangebied gaat het om een gezoneerd bedrijventerrein. Deze zonering is op de verbeelding aangebracht door middel van een aanduiding. Bij de zonering is gekeken naar de huidige milieucategorieën van het bedrijventerrein.
Naast de grote bedrijven zijn enkele nutsvoorzieningen in het plangebied aanwezig, deze zijn specifiek bestemd (Bedrijf - Nutsvoorziening). De tankstations, al dan niet met LPG, hebben in het bestemmingsplan de bestemming “Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen”.
4.2.2 Specifieke functies
Binnen het plangebied zijn op enkele locaties tankstations aanwezig die LPG verkopen. In verband met de externe veiligheidsaspecten worden rond deze tankstations, is in dit bestemmingsplan de veiligheid specifiek geregeld door aanduidingen op de verbeelding en bijbehorende regels. Ook is een snackwagen aanwezig in het plangebied. Omdat deze een vaste standplaats heeft, is de standplaats geregeld in dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruik- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.
5.1 Wro En Wabo
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Het plan is digitaal raadpleegbaar uitgevoerd. Het digitale plan verschaft de burger 'online' informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.
Handboek bestemmingsplannen Lelystad
Naast dat het bestemmingsplan voldoet aan de Wro en de Wabo, voldoet het (waar mogelijk) ook aan het handboek van de gemeente Lelystad. Het handboek maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld.
Globaal en flexibel bestemmen
Het gemeentebestuur heeft in 2010 het besluit genomen om bestemmingsplannen globaler en flexibeler op te zetten. Hierbij wordt het gemakkelijker mogelijk om functies uit te wisselen en flexibeler om te gaan met bijvoorbeeld de afmetingen van gebouwen en bepaalde functies. Ook dit bestemmingsplan is op die manier opgezet.
5.2 De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruik- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan voorkomen. Bij de bestemmingen wordt beschreven hoe de uitgangspunten zijn vertaald.
5.2.1 Bedrijf - nutsvoorziening
De bestemming “Bedrijf - Nutsvoorziening” komt in het plangebied voor op verschillende plaatsen. In deze gevallen gaat het om bouwwerken en/of gebouwen voor nutsvoorzieningen (bijvoorbeeld trafohuizen).
Deze gebouwen voor het openbare nut zijn toegestaan en mogen gebouwd worden. Daarbij moet binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is 5,00 meter. Binnen de bestemming mogen ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd. Daarbij gaat het onder meer om erf- en terreinafscheidingen, die nodig kunnen zijn voor de beveiliging van de gebouwtjes.
5.2.2 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen
Deze bestemming is gelegd op de brandstoftankstations die zijn gelegen in het plangebied, die niet in de bestemming “Bedrijventerrein” zijn opgenomen. De bestemming geeft de mogelijkheid voor de realisatie van gebouwen voor de verkoop van motorbrandstoffen. Op de plaatsen waar LPG verkocht wordt is een aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen met lpg” op de verbeelding opgenomen. De doorzet van de tankstations is bepaald, dit is vastgelegd in de milieuvergunning. Voor de opslagtank, de afleverzuil en het vulpunt (risicovolle inrichtingen) zijn ook specifieke aanduidingen opgenomen.
De gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. De maximale bouwhoogte voor gebouwen bedraagt 3,00 meter. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde is dit 8,00 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, hiervoor geldt een maximale hoogte van 2,00 meter.
Bij deze bestemming zijn specifieke gebruiksregels opgenomen, waaruit blijkt dat bij het tankstation uitsluitend detailhandel in motorbrandstoffen en weggebonden artikelen, op een maximaal winkelvloeroppervlak van 50 m2, is toegestaan.
5.2.3 Bedrijventerrein
Binnen de bestemming “Bedrijventerrein” is het mogelijk om bedrijven te realiseren die vallen onder maximaal categorie 4.2 van de VNG-lijst categorale bedrijfsindeling 2009 (Bijlage 1). Waar een bedrijf met een hogere categorie al was gevestigd, is deze op de verbeelding aangeduid. Daarnaast is, om een te hoge gevaarzetting van bepaalde bedrijven op risicogevoelige objecten tegen te gaan, een aanduiding 'veiligheidszone - lpg' opgenomen op de verbeelding van het plan. Andere functies zijn uitgesloten, tenzij deze specifiek zijn aangeduid.
Binnen het bestemmingsvlak mogen bedrijfsgebouwen worden gebouwd. De plaatsing van de bedrijfsgebouwen is daardoor relatief vrij. Voor de bouwhoogte van de bebouwing is gerelateerd aan het geldende bestemmingsplan. Dat wil zeggen dat alle bedrijven binnen de bestemming “Bedrijventerrein” over het algemeen een maximale bouwhoogte van 15,00 of 25,00 meter hebben, deze is aangeduid op de verbeelding.
Op enkele plaatsen is de bouwhoogte hoger dan 25,00 meter, ook daar is de hoogte aangeduid. Deze hogere hoogte is nodig voor de functionaliteit van de bebouwing, bijvoorbeeld silo's.
De maximale bouwhoogte wordt aangeduid op de verbeelding. Om te voorkomen dat in de zones langs de doorgaande ontsluitingsroutes te hoge bebouwing komt, is de bouwhoogte daar beperkter dan in de gebieden erachter.
Bij de bedrijven bestaat in principe geen mogelijkheid voor de bouw van een bedrijfswoning. Bestaande bedrijfswoningen zijn specifiek aangeduid. Omdat nieuwe bedrijfswoningen in verband met de milieuzonering niet meer gewenst zijn op het bedrijventerrein, is in de bestemming “Bedrijventerrein” een wijziging opgenomen om de aanduiding 'bedrijfswoning' te verwijderen.
Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bestaande bedrijfswoningen zijn regels opgenomen. Niet alleen zijn eisen gesteld aan de situering, maar bijvoorbeeld ook aan de maximale bouwhoogte. Door de maatvoeringen te beperken blijft de ondergeschiktheid van dit type bebouwing, ten opzichte van de bedrijfsbebouwing en -woning behouden.
5.2.4 Groen
De bestemming “Groen” is gelegd op alle groenstroken in het plangebied die onderdeel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur of een ander ruimtelijk of functioneel belang hebben. Binnen deze bestemming is het op de gronden met de aanduiding “specifieke vorm van water - loswal”, mogelijk een loswal aan te leggen.
De bestemming beslaat - naast groenvoorzieningen - ook een regeling voor bermen en beplanting, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en waterlopen en -partijen. Bouwen van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan. Wel bestaat een beperkte mogelijkheid voor het bouwen palen en masten met een maximale bouwhoogte van 6,00 meter. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hebben een maximale bouwhoogte van 5,00 meter.
Binnen de bestemming “Groen” is een wijzigingsbevoegdheid (Wro-zone - wijzigingsgebied) opgenomen die het mogelijk maakt de gronden met deze bestemming te wijzigen naar “Bedrijventerrein”. Hierbij worden de regels van die bestemming van kracht voor het gewijzigde gebied. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet onder meer worden getoetst aan de Spelregels EHS die door de provincie zijn vastgesteld.
5.2.5 Verkeer
De doorgaande routes in het plangebied hebben de bestemming “Verkeer”. Daarbij is het hoofddoel dat de inrichting hoofdzakelijk gericht is op de afwikkeling van verkeer.
Daarom zijn in de bestemming naast wegen en straten ook voet- en rijwielpaden toegestaan. De daarbij horende groen-, parkeer- en nutsvoorzieningen zijn ook mogelijk.
De permanente standplaats voor de snackkar is geregeld door middel van een aanduiding 'horeca'. Binnen de bestemming “Verkeer” is het op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van water - loswal', mogelijk een loswal aan te leggen.
Binnen kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige bouwwerken worden gerealiseerd. Voor palen en masten is een maximale bouwhoogte van 6,00 meter toegestaan voor alle overig genoemde bouwwerken is de maximale bouwhoogte 5,00 meter.
5.2.6 Water
De bestemming “Water” is gelegd op open water wat ruimtelijke en/of functioneel van belang is. De bestemming is hoofdzakelijk in de oostzijde van het hele plangebied te vinden. De bestemming is bedoeld voor waterlopen en -partijen, oevers, bermen en beplanting. Binnen de bestemming “Water” is het op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van water - loswal', mogelijk een loswal aan te leggen.
Gebouwen zijn binnen de bestemming niet toegestaan. Wel kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijn, zoals bruggen, palen en masten en overige bouwwerken worden gebouwd. Voor overige bouwwerken, waar ook bruggen onder vallen, is de maximale bouwhoogte 5,00 meter.
5.3 Dubbelbestemmingen
Een dubbelbestemming wordt aangegeven op de verbeelding, wanneer sprake is van twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen op gronden. In dit bestemmingsplan is sprake van de volgende dubbelbestemmingen:
5.3.1 Leiding - gas
Door het plangebied lopen, zoals ook reeds aangegeven in hoofdstuk 3, hoofdtransportgasleidingen. Deze gasleidingen zijn vanwege de omvang en de druk op de verbeelding van het bestemmingsplan specifiek bestemd door middel van de dubbelbestemming “Leiding - Gas”. Deze bestemming bevat regels die de leiding moeten beschermen. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk binnen de bestemming gebouwen te bouwen, in de regels is hiervoor een bouwverbod opgenomen. Bouwwerken mogen, mits gering van omvang, wel binnen de bestemming worden geplaatst.
5.3.2 Waarde - ecologie
In verband met de ecologische verbindingszone hebben enkele gronden in de noordzijde en noordoostzijde van het plangebied de dubbelbestemming “Waarde - ecologie”. Het doel van de bestemming is het behoud en de bescherming van de ecologische waarden van de bestemde gronden.
In het kader van dit doel zijn gebouwen op de gronden met deze bestemming niet toegestaan. Dit met uitzondering van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, wat volgens de onderliggende bestemming mogelijk is, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden.
Een verdere bescherming van de ecologische waarden wordt geboden door een specifieke gebruiksregeling. Toch zijn er op de gronden nog enkele werken en/of werkzaamheden mogelijk, echter onder voorwaarden.
Hiervoor is een aanlegvergunningstelsel in de bestemming “Waarde - Ecologie” opgenomen.
5.4 Algemene Aanduidingen
Een aanduiding bevat een specificatie van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik en/of bouwen. In dit bestemmingsplan zijn diverse aanduidingen op de verbeelding aangegeven. De aanduiding 'Veiligheidszone LPG' is, vanwege het grote belang, in de algemene aanduidingsregels opgenomen.
5.4.1 veiligheidszone - lpg
Op het bedrijventerrein is een tankstation aanwezig waar ook LPG verkocht wordt, daarbij is een aanduiding 'Veiligheidszone LPG' opgenomen. De gronden waarop deze bestemming ligt zijn, naast de onderliggende bestemming, ook bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico. Binnen de gronden waarop de bestemming ligt is het dan ook niet mogelijk om kwetsbare of beperkte kwetsbare objecten te bouwen. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen is bepaald welke objecten worden bedoeld.
Specifiek in deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt de dubbelbestemming te verkleinen of verwijderen. Hier zijn echter wel specifieke regels aan verbonden, waaraan voldaan moet worden.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te achterhalen of de maatschappij het plan uitvoerbaar vindt. De bestemmingsplanprocedure kent meer momenten waarop de burgers en instanties hun mening over het bestemmingsplan kenbaar kunnen maken. De bestemmingsplanprocedure, zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is globaal als volgt opgebouwd:
Inspraak
De gemeente heeft een inspraakperiode gehouden. Met ingang van 25 maart 2010 is gedurende een termijn van zes weken de mogelijkheid geweest om een mening kenbaar te maken. Deze inspraakmogelijkheid is de wettelijke en gebruikelijke wijze gepubliceerd. Binnen de termijn zijn zes reacties ontvangen. Inspraak en gemeentelijk standpunt zijn gegoten in een matrix, welke in de bijlagen bij dit bestemmingsplan is gevoegd. De inspraak heeft geleid tot enige aanpassingen van het bestemmingsplan.
Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is aan de wettelijk verplichte overheden en belanghebbenden voorgelegd in het kader van het Vooroverleg volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met ingang van 30 maart 2010 bestond gedurende acht weken de gelegenheid een reactie te geven. Binnen deze termijn zijn vijf inhoudelijke reacties gegeven en één instantie kende geen opmerkingen. Ook hier zijn reacties en gemeentelijk standpunt in een matrix gegoten en in de bijlagen bij dit bestemmingsplan gevoegd. Het vooroverleg heeft mede geleid tot enige aanpassingen van het bestemmingsplan.
Zienswijzen
Na het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Deze heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevolgd. Het ontwerpplan heeft daarvoor gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Deze zienswijzen hebben geleid tot enkele kleinschalige wijzigingen in dit bestemmingsplan, zowel in de verbeelding, regels en deze toelichting. De zienswijzenbeantwoording is in de bijlagen bij deze toelichting opgenomen.
Vervolg
Het bestemmingsplan is op 6 november 2012 gewijzigd vastgesteld. Vanwege de gewijzigde vaststelling, vindt de publicatie van het vaststellingsbesluit plaats binnen zes weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bij een bestemmingsplan moet aangetoond worden of het plan economisch uitvoerbaar is. Het instrument van de grondexploitatieregeling in de Wro en het aantonen van de financiële haalbaarheid kunnen de economische uitvoerbaarheid weergeven.
Grondexploitatie
Wanneer sprake is van een bouwplan in het kader van het Bro, beschikken gemeenten - door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro - over mogelijkheden voor het verhalen van kosten en hebben zij sturingsmogelijkheden. Sturingsmogelijkheden omdat zij, in het geval van grondexploitatie door derden, diverse eisen en regels kunnen stellen aan bijvoorbeeld fasering of kwaliteit. Dit vindt in theorie in eerste instantie plaats door middel van het exploitatieplan. In de meeste gevallen gebeurt dit door middel van het privaatrechtelijke spoor (door middel van overeenkomsten). Een combinatie van exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.
Van een exploitatieplan kan alleen sprake zijn in het geval het bestemmingsplan bouwplannen (in het kader van het Bro) mogelijk maken. Dit bestemmingsplan maakt bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De bouwmogelijkheden die al in de geldende bestemmingsplannen zijn opgenomen, zijn in dit bestemmingsplan overgenomen, daarvoor geldt dat geen exploitatieplan nodig is. Omdat er in de rest van het bestemmingsplan geen sprake is van bouwplannen volgens het Bro, is de grondexploitatieregeling niet van toepassing. Bij dit bestemmingsplan wordt daarom geen exploitatieplan vastgesteld.
Wel bestaat de mogelijkheid door middel van toepassing van een wijzigingsbevoegdheid nieuw bedrijventerrein te realiseren. Bij de wijziging moet aangetoond worden dat het bouwplan financieel haalbaar is. Het wijzigingsplan moet daarom vergezeld gaan van een exploitatieoverzicht.
Financiële haalbaarheid
Het opstellen van het bestemmingsplan en de daarbij horende onderzoeken zijn geïnitieerd en gefinancierd door de gemeente Lelystad. Voor de actualisering van bestemmingsplannen zijn financiële middelen beschikbaar gesteld, dit bestemmingsplan wordt daaruit bekostigd. Hiermee wordt het bestemmingsplan financieel haalbaar en economisch uitvoerbaar geacht.
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Parkeernormen
Bijlage 1 Ecologische Verbindingszone
Bijlage 1 Ecologische verbindingszone
Bijlage 2 Inventarisatie Natuurwaarden
Bijlage 2 Inventarisatie natuurwaarden
Bijlage 3 Qra Mccain
Bijlage 4 Berekeningen Aardgastransportleidingen
Bijlage 4 Berekeningen aardgastransportleidingen
Bijlage 5 Luchtkwaliteitonderzoek
Bijlage 5 Luchtkwaliteitonderzoek
Bijlage 6 Zonebeheersplan Oostervaart
Bijlage 6 Zonebeheersplan Oostervaart
Bijlage 7 Matrices Inspraak En Overleg
Bijlage 7 Matrices Inspraak en Overleg