KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Bos
Artikel 5 Gemengd
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Horeca
Artikel 8 Recreatie
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Water
Artikel 11 Wonen - Woongebouw
Artikel 12 Woongebied
Artikel 13 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 14 Waarde - Ecologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 16 Antidubbeltelregel
Artikel 17 Algemene Bouwregels
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Digitaal Bestemmingsplan
1.5 Opbouw Van De Toelichting
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Algemeen
2.2 Functionele Aspecten
Hoofdstuk 3 Kader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Waterschap Zuiderzeeland
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Wet En Regelgeving
3.6 Milieuaspecten
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten
4.1 Ruimtelijke Uitgangspunt
4.2 Functionele Aspecten
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Wro En Wabo
5.2 De Bestemmingen
5.3 Dubbelbestemmingen
5.4 Algemene Aanduidingen
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Beroepen
Bijlage 2 Parkeernormen

De Landerijen 2012

Bestemmingsplan - gemeente Lelystad

Vastgesteld op 04-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Landerijen 2012 van de gemeente Lelystad;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0995.BP00020-VG01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwde woning:

een woning dat deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.8 ambachtelijke bedrijvigheid:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 bijzondere woonvoorzieningen:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 buidelwoning:

een niet zelfstandige woning waarbij sprake is van inwoning dan wel bijwoning, bestaande uit minimaal een woonkamer, een slaapkamer en een toiletruimte;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 dakopbouw:

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.29 differentiatielijn:

aanduiding welke het verschil aangeeft tussen de, binnen één bestemming geldende, bouw- en / of gebruiksregels;

1.30 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;

1.31 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 geschakelde woning:

woningen met elkaar verbonden door middel van aan- of bijgebouwen;

1.33 hoekperceel:

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied;

1.34 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.35 horeca:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.36 horecabedrijf categorie 1:

aan de detailhandelsfunctie verwante daghoreca, zijnde een kleinschalig horecabedrijf (<150m2) dat in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend behoeft te zijn (vooral voor verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken, zoals een automatiek, een broodjeszaak, een cafetaria, een croissanterie, een koffiebar, een lunchroom, een ijssalon, een snackbar, een tearoom, een traiteur, een grand-café, en/of een naar de aard daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.37 horecabedrijf categorie 2:

een horecabedrijf dat in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend behoeft te zijn (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaakt. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

a. bedrijven met een relatief beperkte verkeersaantrekkende werking (categorie 2a), namelijk een restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice), een hotel of horecabedrijven in categorie 1 met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 150m2;

b. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking (categorie 2b), namelijk een restaurant met een bezorg- en/of afhaalservice (onder andere pizzeria, Chinees of McDonald's);

1.38 horecabedrijf categorie 3:

een horecabedrijf dat normaal gesproken ook delen van de nacht geopend is en dat daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kan veroorzaken, zoals een bar-café, een biljartcentrum, een shoarmazaak/grillroom, zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen), en/of een naar de aard daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.39 horecabedrijf categorie 4:

een bedrijf dat voor een goed functioneren ook 's nachts geopend is en dat tevens een groot aantal bezoekers aantrekt en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kan brengen en een bedrijf waar de bedrijfsvoering erop is gericht om het publiek gelegenheid te geven deel te nemen aan kansspelen, een dancing, een discotheek, een nachtclub, een partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen), een speelautomaten- en gokhal, een casino en/of een naar de aard daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.40 horecabedrijf categorie 5:

een seksinrichting, coffeeshop, en/of een naar de aard daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.41 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.42 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;

1.43 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.44 maatschappelijke dienstverlening:

het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting;

1.45 nok:

het snijpunt van twee hellende vlakken;

1.46 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.47 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;

1.48 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.49 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een beroeps of bedrijfsactiviteit, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.50 publiekverzorgend ambacht en dienstverlening:

een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke;

1.51 recreatieve dienstverlening

dienstverlening, gericht op het bieden van mogelijkheden tot ontspanning, waaronder in dit bestemmingsplan worden verstaan fitnesscentra, sauna's, sportscholen en daarmee naar de aard vergelijkbare voorzieningen. Hieronder worden geen speelautomatenhallen en dergelijke begrepen;

1.52 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.53 verkoopvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;

1.54 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

1.55 vrijstaande woning:

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;

1.56 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

1.57 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, uitgezonderd detailhandel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.6 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.11 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. b. erven en terreinen;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. wegen, straten en paden;
  4. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder informatie- en reclameobjecten aan lichtmasten, kunstwerken, bouw- en reclameborden.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos en bebossing, met de daarin voorkomende danwel daaraan eigen natuur- en landschapswaarden;
  2. b. educatief centrum;

en voorzover de onder a bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast:

  1. c. bosbouw;
  2. d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  3. e. waterlopen en waterpartijen;
  4. f. bermen en beplanting;
  5. g. wegen, straten en paden;
  6. h. speelvoorzieningen;
  7. i. parkeervoorzieningen;
  8. j. jachthaven, ter plaatse van de aanduiding 'passantenhaven'

met daarbij behorende:

  1. k. verhardingen;
  2. l. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
  3. m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder informatie- en reclameobjecten aan lichtmasten, kunstwerken, bouw- en reclameborden.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

het bepaalde in lid 4.2.1 in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd, mits:

  1. a. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50m2 bedraagt;
  2. b. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5,00 m bedraagt.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van:
  1. 1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. 2. welzijnsdoeleinden;
  3. 3. recreatieve voorzieningen;
  4. 4. het wonen, ter plaatse van de aanduiding "woongebied".
  1. b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met daaraan ondergeschikt|:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. speelvoorzieningen;
  3. e. nutsvoorzieningen;
  4. f. wegen, straten en paden;
  5. g. water;

met de daarbijbehorende:

  1. h. parkeervoorzieningen;
  2. i. tuinen, erven en terreinen;
  3. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder informatie- en reclameobjecten aan lichtmasten, kunstwerken, bouw- en reclameborden.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 5.2.2 sub a in die zin dat een gebouw op minder dan 10,00 m uit de bestemmingsgrens wordt gebouwd;
  2. b. het bepaalde in lid 5.2.2 sub b in die zin dat de maximale bouwhoogte wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m, over ten hoogste 50% van de oppervlakte van het gebouw.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de bouwwerken ten behoeve van het wonen, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "woongebied";
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de functies genoemd in lid 5.1 dusdanig dat de aangrenzende gronden hinder van deze functies ondervinden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van dienstverlenende bedrijven en/of instellingen;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van kantoren;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatie over een vloeroppervlakte van meer dan 1.500m2.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 5.4 sub c in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor dienstverlenende bedrijven en/of instellingen;
  2. b. het bepaalde in lid 5.4 sub d in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor kantoren.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bos en bebossing;
  3. c. bermen en beplanting;
  4. d. wegen, straten en paden;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. parkeer- en carpoolvoorzieningen;
  7. g. waterlopen en waterpartijen;
  8. h. extensief dagrecreatief medegebruik;

met de daarbijbehorende:

  1. i. verhardingen;
  2. j. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
  3. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder informatie- en reclameobjecten aan lichtmasten, kunstwerken, bouw- en reclameborden.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.2.1 in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd, mits:
  1. 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m2 bedraagt;
  2. 2. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5,00 m bedraagt.
  1. b. het bepaalde in 6.2.1, ten behoeve een wachtruimte voor carpoolvoorzieningen onder de volgende voorwaarden:
  1. 1. de oppervlakte van het gebouw mag niet meer dan 100 m2 en hoogte mag niet meer dan 3m zijn.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:

over een strook van ten hoogste 5,00 m gemeten vanuit de bestemmingsgrens met de bestemming 'Woongebied' de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Woongebied', waarbij de regels van artikel 12 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van horeca 1 en/of horeca 2 ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2';
  2. b. gebouwen ten behoeve van horeca 1 t/m 4 terplaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 4';
  3. c. dagrecreatieve dienstverlening;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. speelvoorzieningen;
  3. f. nutsvoorzieningen;
  4. g. wegen,straten en paden;
  5. h. water;

met de daarbij behorende;

  1. i. parkeervoorzieningen;
  2. j. tuinen, erven en terreinen;
  3. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder informatie- en reclameobjecten aan lichtmasten, kunstwerken, bouw- en reclameborden.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Recreatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. terreinen ten behoeve van dagrecreatieve dienstverlening;

met de daarbij behorende;

  1. b. gebouwen;
  2. c. nutsvoorzieningen;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. waterlopen en waterpartijen;
  5. f. wegen, straten en paden;
  6. g. parkeervoorzieningen;
  7. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten.

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. permanente bewoning van stacaravans, recreatiewoningen en andere voor verblijfsrecreatie bedoelde gebouwen.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. voet- en rijwielpaden;

met de daarbij behorende:

  1. c. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. waterlopen en waterpartijen;
  4. f. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
  5. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder informatie- en reclameobjecten aan lichtmasten, kunstwerken, bouw- en reclameborden.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 9.2.1 in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd, mits:
  1. 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m2 bedraagt;
  2. 2. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5,00 m bedraagt.

9.4 Specifieke gebruiksregels

tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het aanleggen van wegen en paden of anderzins inrichten van het bestemmingsvlak in afwijking van het ter plaatse aangegeven dwarsprofiel.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 9.4 in die zin dat wordt afgeweken van het op de kaart aangegeven dwarsprofiel, mits hierdoor geen wezenlijke verslechtering in de geluidssituatie optreedt.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen en waterpartijen;
  2. b. oevers;
  3. c. bermen en beplanting;
  4. d. wegen, straten en paden;
  5. e. extensief dagrecreatief medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. groenvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers en steigers.

10.2 Bouwregels

Artikel 11 Wonen - Woongebouw

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van:
  1. 1. woongebouwen;
  2. 2. maatschappelijke voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk";
  1. b. gebouwen ten behoeve van:
  1. 1. onderhoud en beheer;
  2. 2. bergingen en stallingen;
  1. c. trappenhuizen c.q. liftschachten;

met de daarbij behorende:

  1. d. wegen, straten en paden;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. water;
  5. h. speelvoorzieningen;
  6. i. tuinen en erven;
  7. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2 Bouwregels

11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de in lid 11.1 sub. b genoemde gebouwen voor bewoning;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

Artikel 12 Woongebied

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, en/of in combinatie met een buidelwoning;
  2. b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  3. c. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding "garage";

met de daarbijbehorende:

  1. d. wegen, straten en paden;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. water;
  5. h. speelvoorzieningen;
  6. i. tuinen en erven;
  7. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouw- en reclameborden.

12.2 Bouwregels

12.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 12.2.2 sub b in die zin dat de afstand van de zijde van het hoofdgebouw, waar de verschillende hoofdgebouwen niet aaneengebouwd zijn, tot de perceelgrens wordt verkleind;
  2. b. het bepaalde in lid 12.2.2 sub c en/of d in die zin dat een tweede bouwlaag wordt gebouwd op woningen bestaande uit één bouwlaag;
  3. c. het bepaalde in lid 12.2.3 sub b onder 1 dan wel 2 in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen per hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 80 m², mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van (een) minder valide(n);
    2. 2. de noodzaak ten behoeve van het treffen van bijzondere voorzieningen wordt aangetoond;
  4. d. het bepaalde in lid 12.2.3 sub a en/of b en in 12.2.5 onder a in die zin dat per hoofdgebouw een carport wordt opgericht, mits de oppervlakte van de carport ten hoogste 25 m² bedraagt;
  5. e. het bepaalde in lid 12.2.5 onder a in die zin dat per hoofdgebouw een niet-overdekt zwembad wordt opgericht, mits:
    1. 1. het zwembad in het achtererfgebied van een woning wordt gesitueerd;
    2. 2. de bruto-oppervlakte (uitwendig gemeten constructie) van het zwembad niet meer bedraagt dan 75 m²;
    3. 3. de bouwhoogte van het zwembad, gemeten vanaf het aansluitende terrein, niet meer bedraagt dan 0,50 meter;
    4. 4. de bruto-oppervlakte (uitwendig gemeten constructie) van het zwembad niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied van de woning;
    5. 5. het totale bebouwingspercentage van de kavel niet meer bedraagt dan 50%;
    6. 6. de afstand van het zwembad tot enige perceelsgrens ten minste 1,50 meter bedraagt.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. het gebruik van gebouwen als dierenverblijf over een oppervlakte van meer dan 12 m²;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    1. 1. meer bedraagt dan 30% van de totale begane vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, de aan- en uitbouwen en de aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel;
    2. 2. meer bedraagt dan 100 m², indien het een aan-huis-verbonden beroep betreft;
    3. 3. meer bedraagt dan 50 m², indien het kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten betreft;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en/of een buidelwoning, zodanig dat de dit leidt tot een onevenredige toename van de parkeerdruk;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van de bij een aan-huis-verbonden-beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit toegestane detailhandel.

12.5 Afwijking van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 12.1 in die zin dat de gronden en bouwwerken kunnen worden gebruikt ten behoeve van een bed & breakfast, indien de volgende voorwaarden in acht genomen worden:
  1. 1. maximaal acht slaapplaatsen in ten hoogste vier van elkaar afgescheiden ruimten voor nachtverblijf;
  2. 2. de kamers deel uit maken van het hoofdgebouw, aanbouw of aangebouwde bijgebouwen;
  3. 3. maximaal 30% van de bruto vloeroppervlakte van de gebouwen per bouwperceel ingericht worden voor de voorziening;
  4. 4. er op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor bezoekers aanwezig is, of dat uit een parkeeronderzoek blijkt dat er in de directe omgeving voldoende parkeerruimte is. De parkeernorm, zowel op eigen terrein als in de directe omgeving, is 1 parkeerplaats per gastenkamer;
  5. 5. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast, waarbij reclame maximaal een oppervlakte van 0,5 m² mag bedragen;
  6. 6. de bed & breakfast dient door in ieder geval één bewoner van de woning te worden uitgeoefend.

Artikel 13 Leiding - Hoogspanningsverbinding

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een bovengrondse hoogspanningsleiding tot maximaal 380 kV (kilovolt) voor het transport van elektriciteit;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels

13.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.2.1, in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding;
  2. b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Waarde - Ecologie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. het behoud en de bescherming van de ecologische waarden van de gronden.

14.2 Bouwregels

14.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de ecologische waarden van het gebied als gevolg van het gebruik van de gronden, indien daardoor afbeuk wordt gedaan aan de ecologische waarden van de gronden.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels

15.1 milieuzone - geurzone

Binnen de bestemmingen ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - geurzone", mogen, in afwijking van het overigens in deze regels bepaalde ten aanzien van het bouwen op en in deze gronden, geurgevoelige objecten uitsluitend worden gebouwd na advies te hebben ingewonnen bij de bevoegde instantie.

Artikel 16 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene Bouwregels

In afwijking van het bestemmingsplan mogen de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende funderingen, stoepen, stoeptreden, trap(penhuizen), galerijen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's, luifels, afdaken en balkons;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen als overstekende daken, goot- en kroonlijsten, gevellijsten, gevelversieringen, pilasters, plinten, ventilatiekanalen, zonnepanelen, zonnecollectoren, schoorstenen, kozijnen, dorpels en afvoerpijpen voor hemelwater;

mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m worden overschreden.

Artikel 18 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvangst-, en/of sirenemasten en (licht-) reclamemasten wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 m;
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
  1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
  2. 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw) hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplanaanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%;
  2. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

Bestemmingsplan De Landerijen 2012.

van de gemeente Lelystad

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het gemeentebestuur van Lelystad actualiseert de geldende bestemmingsplannen. Daarbij sluit zij aan bij verschillende landelijke doelstellingen op het gebied van de actualisering, standaardisering en digitalisering van bestemmingsplannen. Vanuit de gemeentelijke praktijk is de wens uitgesproken om te komen tot actuele bestemmingsplannen, wat concreet inhoudt dat de planregels aan moeten sluiten bij de huidige en toekomstige ontwikkelingen in het plangebied. Verder is het van belang dat de planregels van dit bestemmingsplan zowel qua inhoud als qua systematiek overeenkomen met de andere bestemmingsplannen die in Lelystad (gaan) gelden.

De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is actualisering van de planologische regelingen. Het bestemmingsplan is qua opbouw en systematiek afgestemd op het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Lelystad en op de uitgangspunten zoals opgenomen in het raadsbesluit om te komen tot een meer globalere en flexibelere manier van bestemmen.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied betreft de woonwijk De Landerijen, het groengebied tussen de A6 en de Lage Vaart en het gebied Larserplein. Het plangebied is gelegen in het zuidoosten van Lelystad. Het plangebied wordt begrensd door het Gelderse diep aan de noordzijde, de A6 aan de oostzijde, de Larserdreef aan de zuidzijde en de Larserdwarsvaart aan de westzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0001.jpg"

Begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0002.jpg"

Luchtfoto plangebied

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Met dit bestemmingsplannen worden de volgende geldende bestemmingsplannen geheel of gedeeltelijk herzien:

  • Lage Vaart (vastgesteld en goedgekeurd op 27 december 1979)
  • Larserplein (vastgesteld op 8 oktober 1998 en goedgekeurd 22 december 1998)
  • De Landerijen (vastgesteld op 11 oktober 2001 en goedgekeurd op 18 juni 2002)
  • Wijziging Geurcontour composteringsinstallatie Zeeasterweg (vastgesteld op 12 augustus 2003 en goedgekeurd op 30 september 2003)
  • 1e partiële herziening bestemmingsplan De Landerijen (vastgesteld op 26 juni 2003 en goedgekeurd op 30 september 2003)
  • 2e partiële herziening bestemmingsplan De Landerijen (vastgesteld op 11 maart 2004 en goedgekeurd op 11 mei 2004)
  • 3e partiële herziening bestemmingsplan De Landerijen, Waardenborg (vastgesteld op 12 mei 2005 en goedgekeurd op 9 augustus 2005)
  • partiële herziening Landerijen Noordoost, villapark oost fase 2b (vastgesteld op 20 april 2006 en goedgekeurd op 3 augustus 2006)

1.4 Digitaal Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is opgezet als een digitaal bestemmingsplan, zoals de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dit sinds 1 januari 2010 voorschrijven. Van het bestemmingsplan is ook een analoog exemplaar beschikbaar, dit is een uitdraai van het digitale plan.

Het digitale plan voldoet aan alle wettelijke eisen die hieraan gesteld worden. Door de digitalisering kan het bestemmingsplan in automatiseringssystemen worden geïmplementeerd voor bijvoorbeeld ontsluiting via internet. Ook kan het plan gemakkelijk worden uitgewisseld met andere overheden.

1.5 Opbouw Van De Toelichting

Deze toelichting is als volgt opgebouwd.

Na hoofdstuk 1 (Inleiding) wordt in hoofdstuk 2 (De huidige situatie) een beeld gegeven van de ruimtelijke en de functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 (Kader) wordt het kader geschetst waarbinnen de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied dienen plaats te vinden. Het kader wordt eerst bepaald door het beleid dat door het rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad is geformuleerd. Vervolgens worden de randvoorwaarden benoemd die vanuit de Europese en nationale wet- en regelgeving ten aanzien van water, ecologie, archeologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit voortvloeien. Tot slot worden de milieuvoorwaarden benoemd die vanuit het bestaande gebruik aan de ontwikkeling van het plangebied worden gesteld.

In hoofdstuk 4 (Uitgangspunten) wordt ten aanzien van alle nieuwe ontwikkelingen het gewenste programma in hoofdlijnen aangegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 (Planbeschrijving) een samenvatting en een handleiding bij de juridische regeling gegeven.

In hoofdstuk 6 volgt een verantwoording van de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 inzicht gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan waarbij ook inzicht wordt gegeven op de grondexploitatie.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de ruimtelijke structuur en functionele structuur van het plangebied. Eerst wordt een beschrijving gegeven van de hoofdstructuur binnen het plangebied, daarna wordt ingegaan op de verschillende deelgebieden binnen het plangebied met zijn eigen kenmerken, het gaat daarbij om Stadsvelden, Villapark, Waardenborg, en Larserplein en het groengebied langs de A6.

2.1 Algemeen

De ruimtelijke en functionele structuur van de deelgebieden in het plangebied verschillen erg van elkaar. In het plangebied voorkomende groen- water- en infrastructuur, behoren tot de hoofdstructuren die op stadsniveau van belang zijn. Deze worden hierna beschreven.

2.1.1 Ruimtelijke hoofdstructuur

Stedenbouwkundige structuur

De opbouw van de Landerijen wordt gekenmerkt door een aantal structuurbepalende elementen.

De in de Waterwijk aanwezige stedelijke as, de Voorstraat met de daaraan gevestigde voorzieningen, is doorgetrokken in de Landerijen langs de Pauwenburg. In de Landerijen zijn ook langs deze as de voorzieningen geconcentreerd. Ook de openbaar vervoersverbinding maakt gebruik van deze centrale as.

Een groot deel van het plangebied wordt omringd door vaarten, waardoor als het ware een wooneiland ontstaat. De oostelijke begrenzing van de woonbebouwing van de Landerijen wordt bepaald door de Lage Vaart. Deze vaart en zijn oevers vormen een ecologische verbinding als onderdeel van de ecologische hoofdstructuur. Het gebied en het water hebben een recreatieve functie, daarnaast heeft de vaart een scheepvaartfunctie. De noordelijke grens bestaat uit het Gelderse diep, de westelijke begrenzing wordt gevormd door de Larserdwarsvaart.

De ligging van het plangebied aan de zuidoostrand van Lelystad in de nabijheid van Natuurpark Lelystad, is één van de kwaliteiten van het gebied. Door de inzet van een aantal groene assen is de visuele relatie met het omliggende landschap gelegd. Op deze wijze ontstaat gebundeld openbaar groen. In de belangrijkste groene as, richting het Natuurpark Lelystad, is een langzaam verkeersroute opgenomen.

De groene as en de stedelijke as ontmoeten elkaar ter hoogte van de Oostranddreef. De karakteristieken binnen de wijk zijn door middel van verschillende woonmilieus aangescherpt. De Landerijen kan in twee verschillende woonmilieus worden onderscheiden, de Stadsvelden en het Villapark. De Stadsvelden is het woongebied tussen de Larservaart, de Gelderse dreef, Oostranddreef en de Pauwenburg. Het villapark is de overige woonbebouwing van de Landerijen.

Infrastructuur

Wegen waarop de doorstroming van het gemotoriseerd verkeer de prioriteit heeft, vormen de hoofdwegenstructuur van Lelystad. De hoofdwegenstructuur wordt gevormd door de buitenring, met een rijbaan van 2x2 -rijstroken. De buitenring wordt opgedeeld in wegvakken met een snelheidsregime van 50 of 70 km/uur. De overige dreven in Lelystad zijn ondergeschikt aan de buitenring en worden de radialen genoemd. De radialen hebben een rijbaan met een profiel van 2x1 of 2x2 rijstroken. Op de radialen geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur.

De Oostranddreef is onderdeel van de hoofdwegenstructuur van Lelystad. Daarnaast heeft de Oostranddreef gedeeltelijk een functie voor het verkeer dat wordt gegenereerd tussen Dronten en de A6. De Larserdreef en de Dronterweg zijn provinciale wegen die aantakken op de buitenring van Lelystad. De ontsluiting van de Landerijen op de Oostranddreef is nu met een dubbelstrooksrotonde, dit zal in de toekomst een turborotonde worden.

Het gemotoriseerd verkeer wordt vanuit de Landerijen zo direct mogelijk op de Dronterweg, de Gelderse Dreef of de Oostranddreef ontsloten. De ontsluiting van een deel van bedrijventerrein Flevopoort en van Larserplein wordt direct ontsloten op de Larserdreef.

De Landerijen west (stadsvelden) is op een tweetal locaties op de Gelderse Dreef ontsloten. De ligging van het verkavelingsplan en de ontsluitingsdiepte van het deel van Villapark dat aan de westzijde van de Oostranddreef is gesitueerd ten opzichte van de Gelderse Dreef zijn aanleiding geweest om dit deel van Villapark op de Oostranddreef te ontsluiten. Deze ontsluiting vormt tevens het ontsluitingspunt voor de Landerijen Oost. De aansluiting op de Oostranddreef is als rotonde uitgevoerd. De ontsluitingsdiepte en de ligging van het verkavelingsplan gaven ook aanleiding om voor de Landerijen Oost een tweede ontsluitingspunt op de hoofdwegenstructuur i.c. de Dronterweg te maken in de vorm van een rotonde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0004.png"
Larserdreef rotonde Oostranddreef / Dronterweg

De Landerijen is als een 30 km-zone ingericht. Dit betekent dat door middel van de inrichting een snelheid van 30 km/u voor autoverkeer wordt afgedwongen. Doorgaand verkeer door de Landerijen Oost of West is niet gewenst en heeft een negatief effect op de leefbaarheid. Door de ligging en structuur van de Landerijen Oost is doorgaand verkeer voorkomen. De verkeerstructuur binnen de Landerijen West is er op gericht autoverkeer dat wordt gegenereerd in Villapark te ontmoedigen om door Stadsvelden naar de Gelderse dreef te rijden en omgekeerd naar de Oostranddreef. De Voorstraat in combinatie met de Pauwenburg in de Landerijen vormen een kortsluiting tussen de wijken de Landerijen en de Waterwijk. Door aanpassingen in de inrichting van de weg wordt voorkomen dat wijkvreemd verkeer gebruik maakt van deze route.

Momenteel wordt het 'knooppunt' tussen de Landerijen en de Waterwijk onderzocht. Hier ligt een smalle brug, en door de functies, maar ook de aanwezige scholen zijn er veel verkeersbewegingen. Dit is al jaren een punt van zorg voor zowel de Landerijen als de Waterwijk.

De Landerijen is vormgegeven als een 30 km/uur-zone. Binnen het gebied is sprake van een volledige menging van het auto- en fietsverkeer. De automobilist en de fietser maken gebruik van dezelfde verkeersvoorziening. Voor de fietser is in principe geen aparte voorziening aangelegd.

De hoofdfietsroute over de Voorstraat in de Waterwijk is in de Landerijen doorgezet naar het Natuurpark. De hoofdfietsroute ligt tussen de woongebieden Stadsvelden en Villapark en kruist de Oostranddreef door middel van een fietsbrug (de Anaconda). De hoofdfietsroute vanuit het Gelderse Hout en het woongebied de Zoom heeft zijn vervolg in de Landerijen door middel van een eenzijdig gelegen tweerichtingen - fietspad dat parallel aan de Oostranddreef is gesitueerd. Net ten oosten van de turborotonde Oostranddreef-Dronterweg bevindt zich een fietsoversteek, wenselijk is dat daar (of in de directe omgeving) een ongelijkvloerse kruising wordt aangebracht. Langs de Lage Vaart is een toeristische route gelegen, deze is opgewaardeerd door er een verharding aan te brengen (betonpad). Deze route vormt een schakel met de route naar het Natuurpark en het buitengebied.

Groen en Waterstructuur

Het woongebied de Landerijen wordt aan alle kanten begrensd door brede vaarten. Het Gelderse diep aan de noordzijde, de Larserdwarsvaart aan de westzijde en de Lage Vaart aan de oost en zuidzijde. Binnen het plangebied zijn verschillende watergangen gelegen. In de Stadsvelden en het zuidelijke deel van het Villapark zijn zij voornamelijk oost-west gericht en bepalen voor een belangrijk deel (samen met het er langs gelegen groen) de structuur van de wijk. Parallel aan de Oostranddreef bevinden zich ruime groenstroken waarin voor een belangrijk deel ook water is gelegen. In het centrum van de Stadsvelden bevind zich een ruim park met daarin een waterplas.

De groenstructuur valt voor een groot deel samen met de waterstructuur in de wijk. Het groen takt aan de oostzijde aan op het bosgebied dat zich tussen het woongebied van de Landerijen en de A6 bevindt. Dit bosgebied sluit vervolgens weer aan op het Natuurpark.

De Lage Vaart en aangrenzende gronden maken als ecologische verbinding deel uit van de (provinciale) ecologische hoofdstructuur. Aan weerszijden van de Lage Vaart is een zone van 30 tot 50 meter ingericht ten behoeve van de ecologsiche verbinding. Bij de delen die 30 meter breed zijn, zijn stapstenen gerealiseerd.

De Lage Vaart is deels ingericht met natuurlijke oevers, plas-drasbermen en bosschages en deels met een smalle rietgordel met hier en daar struiken in combinatie met een plasberm. Verder zijn paai-, schuil- en overwinteringmogelijkheden voor vissen gecreëerd. Aan de oevers van de Lage Vaart zijn heggen, houtsingels en bosjes gecombineerd met natte stroken (oevers met riet, ruigten en struwelen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0006.png"
De Lage Vaart Waterplas in de Landerijen

2.1.2 Deelgebieden

Het plangebied De Landerijen bestaat uit deelgebieden met eigen kenmerken, het gaat daarbij om Stadsvelden, Villapark, Waardenborg, en Larserplein en het groengebied langs de A6.

Stadsvelden

Deelgebied Stadsvelden wordt gekenmerkt door de hoogste woningdichtheid binnen het plangebied De Landerijen 2012. Het deelgebied bestaat uit een stelsel van kwadranten met een ruime afmeting. Binnen de kwadranten ligt een bijzonder woonmilieu rond een autoluw, groene, semi-openbare hof. Er zijn verschillende typen kwadranten te onderscheiden, die gerelateerd zijn aan de ligging van het kwadrant. De kwadranten aan de westzijde openen zich naar de Larservaart. Het groene/open karakter van de oever wordt op deze wijze in het kwadrant doorgezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0007.png"

figuur deelgebied Stadsvelden

In het noordoosten van het deelgebied bevinden zich kwadranten met in het midden patiowoningen.

Midden in Stadsvelden bevind zich een waterplas met ruime groenvoorzieningen daaromheen, doormiddel van een watergang is deze aangetakt op de Larservaart.

De kwadranten hebben een autoluw en groen karakter. Binnen de kwadranten liggen vooral langzaamverkeer verbindingen. Parkeren vindt grotendeels plaats op eigen erf ofwel in de nabijheid van de woningen en bovendien in het zicht van de bewoners. Parkeren in het openbaar gebied wordt met name opgelost langs de ontsluitingswegen.

Binnen de kwadranten is ruimte voor een autoluw gebied met een groen karakter. Het hierin gelegen geprivatiseerde groen wordt duidelijk gescheiden van het semi-openbaar groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0009.png"
Straat in Stadsvelden Een van de groen/water assen door de Stadsvelden

Villapark

Deelgebied Villapark wordt gekenmerkt door grote vrijstaande en half vrijstaande woningen op ruime kavels aan slingerende ontsluitingslussen. De bebouwingsdichtheid is laag. Het percentage uitgegeven grond is hoog. Het groene karakter wordt daarom met name ontleend aan privégroen. In de verschillende delen van Villapark worden de groene assen doorgevoerd in de vorm van parkachtige stroken. Deze assen accentueren de zichtrelaties met de ecologische zone en het Natuurpark Lelystad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0010.png"

figuur deelgebied Villapark

De verschillende delen van het Villapark worden alle ontsloten door lussen die aantakken op de secundaire wegenstructuur. Deze wegen slingeren door de buurt heen. Dit remt de snelheid van het verkeer. Parkeren vindt vooral op eigen terrein plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0012.png"
Woningen in villapark

De gebieden gelegen tussen groene assen worden gekenmerkt door veel groen, dat in de vorm van tuinen in privébezit is uitgegeven. De ruime tot zeer ruime kavels grenzen met diepe voortuinen direct aan een slingerende rijbaan. Langs de hoofdontsluitingslus zijn in het straatprofiel bomen aanwezig.

Waardenborg

Het plandeel 'Waardenborg' wordt gekenmerkt door een drietal deelgebieden. De deelgebieden kenmerken zich door het contrast tussen de randen en de binnengebieden. De randen bestaan uit geschakelde woningen. Hierdoor hebben de randen van het plangebied een eenduidige vormgeving, waardoor Waardenborg zich ruimtelijk samenhangend presenteert naar de Oostranddreef. De vrije kavels liggen in de binnengebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0013.png"

figuur deelgebied Waardenborg

In Waardenborg is een parallelweg gelegen langs de Oostranddreef. Via deze weg worden de drie deelgebieden ontsloten. Een lusstructuur ontsluit de woningen per deelgebied. Een langzaamverkeersroute verbindt de drie deelgebieden met elkaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0015.png"
Parallelweg van de Oostranddreef in Waardenborg Woningen in Waardenborg

Larserplein

Het plandeel 'Larserplein' is gelegen direct ten noorden van de belangrijkste entree van Lelystad, namelijk de Larserweg / de af- en opritten van de A6. Het gebied wordt ingeklemd door de Larservaart, de Lage Vaart, de Larserweg en de A6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0016.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0017.png"
Larserplein vanaf de Larserdreef Locatie drive inn restaurant

Het plangebied is momenteel met name een bebost gebied, met aan de randen de ontsluitingsweg van een deel van het bedrijventerrein Flevopoort, een carpoolstrook en een drive-inn restaurant. Larserplein vormt een knooppunt van infrastructuur, bestaande uit zowel water- als wegverkeerswegen. De Lage Vaart en de Larservaart hebben daarnaast een ecologische functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0018.png"

figuur deelgebied Larserplein

Groenzone A6

Dit deelgebied betreft een brede strook tussen de Lage Vaart en de A6, en vormt het grensvlak van land en water. De zone is tevens aangemerkt als ecologische verbindingszone behorend bij de Ecologische hoofdstructuur. Dit groengebied kan bijvoorbeeld nestgelegenheid bieden aan vogels. Doel is om door de combinatie van groen en water niet alleen een rijke verscheidenheid met ecologische kwaliteit te realiseren, maar ook een landschappelijke kwaliteit met een hoge belevingswaarde te garanderen. Het bosgebied betreft een productiebos. De groene assen vanuit Villapark zijn doorgezet in dit deelgebied. Het deelgebied wordt daarnaast doorkruist door de hoogspanningsleiding die van de Flevocentrale naar Almere en verder loopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0019.png"

figuur deelgebied Groenzone A6

2.2 Functionele Aspecten

Wonen en bevolking

De deelgebieden Stadsvelden, Villapark en Waardenborg, hebben hoofdzakelijk een woonfunctie, overige functies zijn geclusterd aan de randen van deze woongebieden aanwezig.

Bedrijven

Ten zuidoosten van de rotonde Dronterweg/Oostranddreef bevindt zich een 150 kV onderstation van de Nuon. Ten oosten van de Oostranddreef, tussen de rotondes Dronterweg/Oostranddreef en Oostranddreef/Pauwenburg staat een vestiging van Vitens. Dit drinkwaterpompstation richt zich op de distributie van drinkwater. Zuidelijk van het villapark is een warmtekrachtkoppelinginstallatie van de Nuon voor de stadsverwarming aanwezig.

Voorzieningen

In het plangebied zijn verschillende voorzieningen gevestigd. Langs de centrale as, nabij de kruising van de Pauwenburg en de Trompenburgh, is een clusterschool gerealiseerd waarin scholen van verschillende denominaties zijn gevestigd. Bij dit complex bevinden zich ook schoolwoningen. Dit zijn woningen die momenteel nog in gebruik zijn als schoolgebouw, maar die naar de toekomst toe, wanneer het aantal leerlingen zal afnemen, omgebouwd kunnen worden als woning. Deze mogelijkheid is ook in het bestemmingsplan meegenomen door het opleggen van een aanduiding dat op betreffende gronden ook gewoond mag/kan worden.

Ten zuidwesten van de kruising van de Pauwenburg en de Oostranddreef bevindt zich een kerkgebouw een apotheek een fysiotherapiepraktijk en een (zorg-) wooncomplex.

Nabij het electriciteit- onderstation aan de Dronterweg staat eveneens een schoolgebouw.

Hoofdstuk 3 Kader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn.

Nationaal Belang nummer 11 - EHS

Omdat het plangebied De Landerijen 2012 deel uitmaakt van de nationale EHS, is nummer 11 van de in totaal 13 door het Rijk aangemerkte Nationale belangen, relevant: 'Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten'.

In internationaal verband heeft Nederland zich met het Biodiversiteitsverdrag en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) gecommitteerd aan afspraken over soorten (flora en fauna) en leefgebieden van soorten (habitats). De herijkte nationale EHS is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De herijkte nationale EHS wordt uiterlijk in 2021 door provincies gerealiseerd.

De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt (EHS-saldobenadering, herbegrenzen EHS, compensatie), blijven hierbij overeind.

MIRT Noordwest Nederland

De gemeente Lelystad behoort tot het MIRT gebied Noordwest Nederland. Voor De Landerijen zijn in dit verband geen nationale opgaven benoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0020.png"

Regionale opgaven Noord-west Nederland (SVIR)

3.1.2 Structuurschema Elektriciteitsvoorziening III (2009)

Het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening III (SEV III) is het rijksbeleidskader voor (onder meer) hoogspanningsverbindingen. De hoofddoelstelling van het SEV is de zorg voor een betrouwbare elektriciteitsvoorziening tegen zo laag mogelijke kosten en op een maatschappelijk verantwoorde wijze. Het bevat onder andere een lijst van bestaande en mogelijke nieuwe hoogspanningsverbindingen, waaronder de nieuwe Noord-West 380 kV-verbinding van Eemshaven - via Lelystad - naar Diemen.

Het voorkeurtracé van de nieuwe hoogspanningsverbinding is nu nog niet bekend. Er is nog geen definitieve keuze gemaakt voor het tracé ter hoogte van het plangebied De Landerijen. Er kan sprake zijn van het hanteren van het huidige tracé van de 380 kV-hoogspanningsleiding tussen de A6 en de Lage Vaart, maar mogelijk ook van de aanleg van een nieuw tracé waarbij De Landerijen parallel en grenzend aan de Lage Vaart wordt gepasseerd.
Het is niet noodzakelijk om dit project in gemeentelijke bestemmingsplannen vast te leggen. Normaal gesproken beslissen gemeenten via bestemmingsplannen over de ruimtelijke ordening in ons land. Bij projecten van nationaal belang, zoals deze verbinding, trekt het Rijk de besluitvorming naar zich toe. De Rijkscoördinatieregeling is bedoeld om bij grote projecten - zoals de aanleg van hoogspanningsverbindingen - efficiënter besluiten te nemen zonder dat dit de rechtsbescherming van burgers aantast. De inspraak op de verschillende besluiten blijft bestaan, maar de inspraakmomenten worden meer gebundeld dan bij een gewone procedure.
Het ruimtelijk besluit over de nieuwe verbinding gaat volgens de regels van de Rijkscoordinatieregeling. Het ruimtelijk besluit heet een Rijksinpassingplan; hierin wordt het exacte tracé van de hoogspanningsverbinding vastgelegd.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie richt zich hierin op diverse beleidsgebieden. De voor het plangebied van belang zijnde beleidsgebieden staan hierna beschreven.

Wonen

Naast kwantitatieve doelstellingen op het gebied van bevolkingstoename en woningbouw, heeft de provincie ook tot doel om een kwaliteitsslag voor de woonomgeving na te streven. Het beleid is er op gericht om bij de bouw van nieuwe woningen te zoeken naar een balans tussen uitbreiding en herstructurering. De provincie ziet op die manier mogelijkheden om goed in te kunnen spelen op de behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus, de verweving van functies en het zoeken naar de combinaties van wonen, werken en zorg op wijk- en/of buurtniveau. De verdere invulling van deze opgave laat de provincie aan de gemeenten zelf over.

De behoefte aan specifieke woonmilieus is voor Lelystad een speciaal aandachtspunt, waarbij de provincie goede mogelijkheden ziet in de ontwikkeling van waterfronten.

Recreatie en toerisme

De provincie ziet goede mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme in Flevoland verder te ontwikkelen. Flevoland kan hierin een opvangfunctie voor de Veluwe en de Noordvleugel van de Randstad gaan vervullen. De provincie heeft op dit beleidsterrein echter geen wettelijke rol, maar wil de belangen op bovengemeentelijk niveau bundelen. Het provinciale recreatiebeleid heeft daarom op dit bestemmingsplan geen invloed.

Natuur

Er is in Flevoland sprake van prioritaire en waardevolle gebieden. Deze gebieden vormen samen de kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Flevoland. Deze gebieden zijn van bovenlokaal belang. De - in het omgevingsplan aangegeven - “overige EHS” hebben een hoge lokale waarde, deels door de ligging in of nabij de kernen, maar soms ook door bijzondere waarden of elementen. Het gebied direct ten oosten van het plangebied, het Overijsselse Hout, valt in de overige EHS. Het is de bedoeling van de provincie de natuur te beschermen en ontwikkelen. Toch moet er ook ruimte zijn om andere maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw en recreatie, optimaal vorm te kunnen geven. Bij de kerngebieden van de EHS ‘nee, tenzij’-regime gevoerd: nieuwe activiteiten zijn niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat de beschermde habitats en soorten daarvan geen schade ondervinden. Bij de overige EHS is sprake van een saldobenadering, waarbij nadrukkelijker dan bij de waardevolle gebieden ook verplaatsing aan de orde kan zijn. De provincie heeft hierin een toetsende rol. In eerste instantie ligt de afweging van ontwikkelingen in de EHS bij de gemeente.

3.3 Waterschap Zuiderzeeland

3.3.1 Waterbeheerplan 2010-2015

Voor Waterschap Zuiderzeeland is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Het is het beleids- en visiedocument van het waterschap en geeft richting aan de samenwerking met andere organisaties en de uitvoering van het (provinciaal) waterbeleid. De missie van Waterschap Zuiderzeeland luidt: Samen werken aan integraal waterbeheer, een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving, op een open en verantwoorde werkwijze.

Deze missie is vertaald in drie belangrijke inhoudelijke strategische doelen:

  1. 1. Veiligheid
  • primaire waterkeringen op orde
  • regionale waterkeringen op orde
  1. 2. Voldoende water
  • voorkomen wateroverlast
  • anticiperen op watertekort
  • goed functioneren watersysteem
  • goed grondwaterbeheer
  1. 3. Schoon water
  • goede structuurdiversiteit
  • goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • goed omgaan met afvalwater

Met bestaand beleid (aanleg regelbare stuwen, aanleg duurzame oevers, gebiedsprocessen) wordt naar verwachting het grootste deel van de wateropgave voor 2015 opgelost. Waarschijnlijk blijft er in de Noordoostpolder een kleine wateropgave over. Hiervoor zijn dan aanvullende maatregelen nodig.

De belangrijkste gebiedprocessen waarbij het waterschap op dit moment is betrokken zijn de ontwikkeling van Oostvaarderswold (speerpunt van provincie Flevoland) en de Burchttocht. Met de participatie in het gebiedsproces Oostvaarderswold wordt volgens de plannen 65% van de wateropgave tot 2050 voor Zuidelijk en Oostelijk Flevoland opgelost. Het waterschap kiest er overigens nadrukkelijk voor om in de planperiode uitvoering te geven aan het oplossen van de wateropgave voor 2015.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Vanuit gemeentelijk beleid zijn meerdere geldende beleidstukken van belang voor het bestemmingsplan. De bedoelde beleidstukken worden in deze paragraaf beschreven.

3.4.1 Structuurplan Lelystad 2015

Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waarbij behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken. Lelystad ziet daarbij de handhaving en versterking van de kernkwaliteiten rust, ruimte, groen en water als één van de belangrijkste opgaven. Groei is daarbij noodzakelijk om te kunnen blijven investeren in de stad. Naar verwachting telt de stad in 2015 80.000 inwoners en heeft het 32.000 arbeidsplaatsen. Gestreefd wordt naar een diversiteit in woningaanbod, door de ontwikkeling van woongebieden met een eigen sfeer en uitstraling.

Woonomgeving/woningvoorraad

Het beleid is voor de bestaande woongebieden in Lelystad, waaronder voor de woonbuurten in het plangebied, is in het algemeen gericht op de handhaving van de kernkwaliteiten en daar waar noodzakelijk de verbetering van de woonomgeving door middel van herstructurering of herontwikkeling. In het Structuurplan is Lelystad ingedeeld in elf samenhangende gebiedseenheden, de zogenaamde wooneilanden. Voor elk wooneiland zijn de gewenste identiteit en sfeer en de daarbij horende (transformatie)opgaven beschreven. Het uiteindelijke doel is om voor elk eiland een prettige, veilige en duurzame woon- en leefomgeving te behouden/te creëren. Volgens deze indeling valt het westelijke deel van het plangebied binnen wooneiland 3 'De vier windstreken', en het oostelijke deel van het plangebied in het wooneiland 8 'De Landerijen Oost'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0021.png"

Fragment Structuurplan 2015 Wooneiland 3

Wooneiland 3: De Vier Windstreken

Dit wooneiland bestaat uit diverse woongebieden. De Landerijen is te kenmerken als een moderne en comfortabele woonomgeving. De Wold, Horst, Kamp, Griend en Waterwijk bestaan al langer. Er dient meer samenhang te komen tussen de verschillende groengebieden (als uitwerking van de Groene Stad). Door het water beter te verweven (bijvoorbeeld op basis van de polderstructuur) met de woongebieden wordt het wonen aantrekkelijker en verhoogt de toegankelijkheid van het gebied.

Wooneiland 8: De Landerijen oost

Het wooneiland De Landerijen-Oost betreft een nieuw woongebied. Hiervoor geldt dat de ligging aan de A6 eisen stelt aan de ruimtelijke kwaliteit en uitstraling van de bebouwing. Het gaat hier om woningbouw in een hoger segment in een suburbane setting. Duurzaam bouwen heeft potenties op deze woningbouwlocatie, evenals het combineren van natuurontwikkeling met stedelijke ontwikkeling. Bewoners van dit wooneiland zullen voor de voorzieningen gebruik moeten maken van voorzieningen elders, bijvoorbeeld in de Waterwijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0022.png"

Fragment Structuurplan 2015 Wooneiland 8

Het meest oostelijke deel van het plangebied, de Lage Vaart en de gebieden ten oosten daarvan vallen onder de Stadsrand Oost. De oostelijke stadsrand wordt vormgegeven als de zogenaamde A6-zone. de Rijksweg A6 vormt een scherpe scheidslijn tussen het stedelijk en landelijk gebied, maar kan tevens gezien worden als een etalage waarin Lelystad haar kwaliteiten toont aan de weggebruikers: aantrekkelijke woon- werk- en groengebieden. Een van de speerpunten is het verbeteren van de ecologische- en fietsverbindingen tussen de stad en het buitengebied.

Groen

De identiteit van Lelystad wordt mede bepaald door de aanwezigheid van een grootschalige stedelijke groenstructuur en de daarin aanwezige samenhang tussen groen en water. Het gemeentelijk beleid is er op gericht om deze identiteit te waarborgen en de stedelijke hoofdstructuur te handhaven en daar waar mogelijk te versterken. Door de versterking van de recreatieve waarde, de toegankelijkheid en de bruikbaarheid én het tegengaan van versnippering van natuur en landschap kan de verbinding worden versterkt tussen de grote groengebieden Oostvaardersplassen, het Hollandsehout, Geldersehout en Overijsselse Hout, het Zuigerplasbos, 't Bovenwater en het Natuurpark. De gebieden ten zuidoosten van de Lage Vaart maken deel uit van de stedelijke groenstructuur, evenals de ruime groenzones langs de Dronterweg en de Oostranddreef.

Naast de zorg voor de grootschalige groenelementen, vormt de beheersbaarheid van het wijk- en buurtgroen in de Landerijen een punt van aandacht. Het beleid is er op gericht om met het wijk- en buurtgroen de eigen identiteit van de Landerijen en de individuele buurten te behouden of zo nodig te verbeteren of te versterken. Daarnaast is het beleid er op gericht om snippergroen te verminderen om bij te dragen aan de beheersbaarheid en duidelijkheid van de grenzen tussen privè en openbaar.

Hoofdwegen

De A6 en de N302 zijn de voornaamste autoverbindingen van Lelystad met haar omgeving. De A6 ligt ten oosten van de huidige bebouwing, en loopt vanuit Almere via Lelystad richting Emmeloord. De N302 vormt de belangrijkste verbinding met het Gelderse en Noord-Hollandse achterland.

De hoofdwegenstructuur van Lelystad bestaat uit een buitenring, radialen en een centrumring. De buitenring bestaat uit de Larserdreef, de Westerdreef, de Houtribdreef en de Oostranddreef. De buitenring wordt voor het autoverkeer geoptimaliseerd om de centrumring en de radialen te ontlasten en de veiligheid te vergroten. Voor de buitenring geldt: '70 kilometer per uur waar het kan' (Oostranddreef en Larserdreef), '50 kilometer per uur waar het moet' vanwege de verkeersveiligheid en de geluidhinder (delen van de Houtribdreef en de Westerdreef). De buitenring heeft een 2 x 2 rijbanenprofiel met enkele kruispunten en rotondes. De radialen bestaan uit de Zuigerplasdreef-Zuid, de Middendreef, de Visarenddreef, de Houtribweg-Zuid, de Stationsdreef, de Zuigerplasdreef-Noord, de Kustendreef en de Geldersedreef. Deze radialen moeten de functie vervullen om zowel het gebruik van de buitenring te bevorderen als de bereikbaarheid van het Stadshart te bewerkstelligen. De radialen behouden vooralsnog hun huidige profiel en snelheid. Voor het plangebied zijn in dit kader de Oostranddreef, de Geldersedreef en de Larserdreef van belang. De genoemde dreven liggen geheel, dan wel deels in het plangebied. In verband met wettelijke normen voor wegverkeerslawaai (geluidszones in het kader van de Wet geluidhinder), geven de dreven planologische beperkingen voor het plangebied.

3.4.2 Welstandsnota

De gemeente Lelystad heeft het beleid ten aanzien van welstand in een Welstandsnota opgenomen. De gebieden met beperkte of stedenbouwkundige welstand betreft, het gebied ten westen van de Oostranddreef, en het middengedeelte van de Landerijen ten oosten van de Oostranddreef. Dit betreft een categorie waarin recent gerealiseerde woonwijken vallen. Per straat, of straatwand is er een eenheid in architectuur, maar tussen de straten onderling zijn er grote verschillen. De eenheid in de wijk wordt voornamelijk gevormd door de stedenbouwkundige opzet van straten, pleinen en groene singels.

Voor delen van het oostelijke deel van de Landerijen, zijn beeldkwaliteitplannen opgesteld, hierin wordt meer gedetailleerd geregeld wat binnen deze delen van het plangebied de welstandsnormen zijn waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. Het betreft de plandelen Waardenborg en de Landerijen noord oost.

3.4.3 Kwaliteitstructuurplan

Het kwaliteitsstructuurplan beschrijft de gewenste kwaliteiten in verschillende gebiedstypen in Lelystad en geeft ook een uitwerking voor de noodzakelijke onderhoudsmaatregelen die nodig zijn om de ambities voor de openbare ruimte te halen. In het plan wordt voor het woongebied een aantal inrichtingsmaatregelen aanbevolen die ook voor (delen van) de Landerijen van toepassing kunnen zijn:

  • verbeteren sociale veiligheid en verkeersveiligheid;
  • herintroduceren van een helder straatbeeld;
  • regels stellen en handhaven van regels t.a.v. erfafscheidingen in private gebieden;
  • delen van de openbare ruimte qua inrichting geschikt maken voor mede- of zelfbeheer van bewoners.

3.4.4 Milieubeleid

Één van de uitgangspunten van het milieubeleid is dat de milieubelangen volledig en in een zo vroeg mogelijk stadium in de ruimtelijke ordening worden meegenomen. Voor het bestemmingsplan zijn de volgende zaken van belang:

  • Bedrijvigheid: de gemeente streeft er naar de milieukwaliteit te handhaven of te verbeteren. Door middel van het toepassen van inwaartse integrale milieuzonering (IIMZ) worden bedrijven gevestigd op voldoende afstand van woonbebouwing.
  • Bodem: bij de herziening van bestemmingsplannen moet over de bodemgesteldheid worden gerapporteerd. In de meeste gevallen kan worden volstaan met een historisch onderzoek.
  • (Afval) water: het beleid is gericht op het voorkomen van verontreiniging van grond- en oppervlaktewater. De gemeente hanteert als uitgangspunt dat in nieuw te ontwikkelen locaties een geschieden rioleringssysteem aangelegd dient te worden.
  • Bouwen en wonen: bij het opstellen van stedenbouwkundige plannen en bij het bouwen en beheren van gebouwen dient uitgegaan te worden van "duurzaamheid". Hergebruik van secundaire afvalstoffen en de toepassing van duurzame materialen moet worden gestimuleerd.
  • Energie: in stedenbouwkundige plannen dient zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met een zongerichte verkaveling en het toepassen van duurzame energie.

3.4.5 Archeologische Monumentenzorg in Lelystad

Op 28 augustus 2008 heeft de gemeenteraad van Lelystad het archeologische beleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld om vorm te geven aan het rijks- en provinciaal beleid met betrekking tot archeologie en cultuurhistorie. Het beleid bestaat uit beleidsafspraken en een beleidsadvieskaart. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met op de kaart aangemerkte gebieden.

In het beleid is ook de doorwerking van het beleid voor bestemmingsplannen opgenomen. Daarbij is een lijst opgenomen met categorieën van archeologische waarden en de wijze waarop deze in het bestemmingsplan opgenomen moeten worden. Voor het gehele plangebied geldt een lage archeologische verwachting.

3.4.6 Parkeerbeleidsplan Lelystad (2009)

Het parkeerbeleidsplan geeft de kaders aan van de ambities van de gemeente op het gebied van parkeren in en rond de stad. Kaderstellende factoren daarbij zijn ruimte, economie en bereikbaarheid. Het parkeerbeleidsplan geeft tevens inzicht in hoe deze ambities worden verwezenlijkt.
In het beleidsplan zijn in tabel 7.6 parkeernormen opgenomen die in de bestemmingsplannen dienen te worden overgenomen.

3.4.7 Beleidsplan handhaving fysieke leefomgeving 2011-2014

Het gemeentelijk handhavingsbeleid is verwoord in het Beleidsplan handhaving fysieke leefomgeving 2011 - 2014. Dit beleidsplan geeft de kaders voor het uitvoeren van de handhavingstaak door de gemeente. Het beleidsplan is een integraal plan waarin de handhavingtaken van de beleidsvelden bouw, milieu en Algemene plaatselijke verordening(Apv) zijn meegenomen. Het nieuwe handhavingbeleidsplan geeft richting aan de uitvoering van de handhavingstaken.
Op basis van dit plan wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsplan vastgesteld, waarin de werkwijze, de intensiteit en de prioritering voor de handhavingstaken worden beschreven.
Het beleidsplan is voor geheel Lelystad van toepassing, dus ook voor het plangebied. Het heeft echter geen directe invloed op dit bestemmingsplan.

3.4.8 Nota recreatie en toerisme 2005 - 2010

De hoofdkoers tot het jaar 2015 wordt bepaald door een tweetal ambities, voortvloeiend uit het Structuurplan. In de eerste plaats zal de ligging aan het water verder benut moeten worden met als hoofdontwikkeling de verdere invulling van het gebied Batavia Stad (als toeristische "knoop") met vooral dag- maar later ook beperkte verblijfsrecreatie (als "volgende" voorziening). De tweede ambitie heeft betrekking op de groene ring rondom Lelystad, inclusief de Oostvaardersplassen, die recreatiepotenties (vooral voor de eigen inwoners) in zich bergen. Het gaat hierbij niet zozeer om nu veel nieuwe ontwikkelingen in de groengebieden te realiseren, maar meer om het op orde brengen en houden van de recreatiemogelijkheden in de groene ring (met name de aanwezige routestructuren). Aanvullend zijn nieuwe ontwikkelingen in de groene ring beperkt mogelijk mits het gaat om kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen. Deze kunnen als rustpunten c.q. bezoekdoelen gezien worden in een "rondje om de stad".

De hoofdkoers is voor de periode tot 2010 uitgewerkt in een drietal hoofdopgaven:

  1. 1. het doorontwikkelen van de basiskwaliteiten;
  2. 2. versterking van de toeristische knopen;
  3. 3. het uitdragen van de aanwezige kwaliteiten (nadrukkelijke rol marketing en promotie).

Ten aanzien van de locatie Larserplein is aangegeven dat dit op termijn één van de twee potentiële hotellocaties in Lelystad is, waarbij voorzieningen zoals congres- en vergaderruimte de locatie extra aantrekkelijk maken.

3.4.9 Beleidsregel Bed & Breakfast

De Bed & Breakfast sector in Nederland is de laatste jaren sterk gegroeid. De gemeente Lelystad krijgt steeds vaker het verzoek voor het starten van een Bed & Breakfast activiteit binnen een woonfunctie of agrarische bestemming. Vanuit toeristisch economisch oogpunt is de toename van verblijfsaccommodatie een belangrijk speerpunt. Bed & Breakfasts kunnen hier een rol in spelen en zorgen tevens voor meer diversiteit in het toeristisch aanbod als meer diversiteit in functies binnen de woonwijken en het agrarisch gebied.

Uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat verdient de activiteit de aandacht. Met name voor de directe omgeving is het van belang hoe de voorziening zich manifesteert. Voorkomen moet worden dat door 'wildgroei' van dergelijke activiteiten in woonwijken een hotel, pension of een andere publieksaantrekkende voorziening ontstaat met als gevolg hinder of overlast en daarmee negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat.

Aangezien de Bed & Breakfast wenselijk kunnen zijn, maar ook potentieel overlast kunnen veroorzaken, zijn er duidelijke criteria gesteld waaraan een Bed & Breakfast dient te voldoen.

3.5 Wet En Regelgeving

In deze paragraaf worden wet- en regelgeving over verschillende aspecten beschreven. Daaronder vallen onder andere water, archeologie, ecologie en luchtkwaliteit.

3.5.1 Milieueffectrapportage

Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten, die (mogelijk) belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de plicht voor het opstellen van een milieueffectrapportage. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden voor projecten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit m.e.r..

Bij dit bestemmingsplan hoeft geen milieueffectrapportage opgesteld te worden. De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt liggen (individueel en cumulatief) onder de drempelwaarden zoals die genoemd zijn in het Besluit m.e.r..

3.5.2 Water

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgesteld. Deze waterparagraaf geeft inzicht in de gevolgen van het bestemmingsplan voor het aspect water, maar geeft ook aan in welke zin in het bestemmingsplan rekening gehouden kan worden met het aspect water.

Algemeen

Deze waterparagraaf is opgesteld in verband met het actualiseren van het bestemmingsplan Landerijen. Er is sprake van een conserverend bestemmingsplan. Het bestemmingsplangebied ligt in het zuidoosten van Lelystad en omvat de wijk Landerijen.

Waterplan en beleid

Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Royal Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ('watervisie') naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. Het waterplan is opgesteld waarbij rekening gehouden is met het vigerend beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst “Waterbeleid 21e eeuw” (WB21), de “Handreiking watertoets” (ministerie van VROM), het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland) en het Waterbeheerplan (Waterschap Zuiderzeeland).

Ook de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn belangrijke beleidskaders. De KRW heeft als doel de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van het verharde oppervlak. Bij het opstellen van het NBW is rekening gehouden met de richtlijnen volgens de KRW. Het NBW bevat taakstellende afspraken ten aanzien van veiligheid en wateroverlast en procesafspraken ten aanzien van watertekorten, verdroging, verzilting, water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems en ecologie.

Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:

  1. a. Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren).
  2. b. Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerende waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het bestemmingsplan De Landerijen 2012. Deze paragraaf geeft aan hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan 'Veiligheid, Voldoende en Schoon Water'.

Overleg met Waterschap

Aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan is de afspraak gemaakt dat de gemeente deze waterparagraaf opsteld aan de hand van de randvoorwaarden die zijn opgenomen in het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland.

Beschrijving van het watersysteem

De Landerijen heeft een duurzaam watersysteem (een zogenaamd wijkwatersysteem). Dit duurzaam watersysteem is integraal opgezet en verenigt daarmee civieltechnische, stedenbouwkundige, ecologische, hydrologische en esthetische aspecten.

Een duurzaam systeem levert een bijdrage aan het tegengaan van de verdroging door kwantiteits-beheer en het tegengaan van vervuiling en biologische verarming door kwaliteitsbeheer. De kwaliteit van het polderwater is echter niet goed en het water kan daardoor geen betekenis hebben voor een duurzaam watersysteem in de wijk. Om de waterhuishouding in het plangebied te kunnen regelen is het systeem zoveel mogelijk geïsoleerd van het poldersysteem

De Lage Vaart is op het niveau van heel Flevoland van belang voor de scheepvaart en de waterhuishouding. Op het niveau van Lelystad wordt getracht deze vaart op te nemen in de ecologische verbindingszone.

De maaiveldhoogte bedraagt circa 3,70 meter -NAP. Om een goede drooglegging onder wegen en kruipruimten te kunnen garanderen, is een totale drooglegging (verschil ligging maaiveld en oppervlaktewaterpeil) van minimaal 1,6 meter nodig. Het streefpeil is in overleg met het waterschap vastgesteld op 5,30 meter -NAP. Voor het vasthouden van water in perioden met veel neerslag wordt een flexibel peilbeheer toegepast met een minimum en maximum peil van respectievelijk 5,50 meter -NAP en 5,10 meter -NAP.

Voor watergangen is uitgegaan van een minimale breedte op de waterlijn van 8 meter. De diepte in de watergangen bedraagt bij streefpeil 1,3 meter. De vijvers krijgen een grotere waterdiepte tot circa 2,0 meter. De plaatselijk grotere waterdiepte komt ten goede aan de waterkwaliteit.

Het overtollige water wordt afgevoerd naar de omliggende vaarten. Om te kunnen voldoen aan de maximaal toegestane afvoer naar de omliggende vaarten dient in de wijk voldoende berging aanwezig te zijn. In het plangebied is een totaal bergend oppervlak van ca. 39.500 m2 open water.

In het waterhuishoudkundig ontwerp is uitgegaan van het zoveel mogelijk vasthouden van gebieds-eigen water met als doel het inlaten van voedselrijk water uit de Lage Vaart zoveel mogelijk te beperken. In droge perioden wordt in eerste instantie uitgegaan van het zolang mogelijk circuleren van het oppervlaktewater om een goede kwaliteit te waarborgen. Op het moment dat het waterpeil te laag wordt, of op het moment dat dit vanuit het oogpunt van waterkwaliteit noodzakelijk is, kan worden ingelaten uit de Lage Vaart met een inlaatgemaal. Het inlaatgemaal is in de noordoosthoek van het plangebied geplaatst.

Waterkwantiteit

Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen toename van verhard oppervlak tot gevolg en er zal geen ruimte voor waterberging verdwijnen.

Voor het bestemmingsplan geldt het principe van 'waterneutraal bouwen'. Dit wil zeggen dat als het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door het aanleggen van een waterberging of een infiltratievoorziening.

Waterkwaliteit

Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt.

Binnen Lelystad wordt gebruik gemaakt van de DOB-methode om onkruid te bestrijden. Hierbij wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt, waardoor minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater kunnen afstromen.

Afvoersystemen voor vuilwater, hemelwater en grondwater

Voor de riolering in De Landerijen is onderscheid gemaakt tussen droogweerafvoer (DWA) en regen-waterafvoer (RWA). Voor de regenwaterafvoer is in principe uitgegaan van het zoveel mogelijk afkoppelen van verhard oppervlak. Het regenwater wordt direct of indirect via wadi's afgevoerd naar het oppervlaktewater. Voor verharde oppervlakten, waar de directe afvoer naar het oppervlaktewater niet is toegestaan, wordt het gescheiden rioolstelsel toegepast.

Een duurzame methode om overtollig regenwater langer in het gebied vast te houden, is het bergen van regenwater, in combinatie met een vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater. Hierbij is gebruik gemaakt van wadi's. De kleinere regenbuien en het eerste deel (sterkst verontreinigd afstromend regenwater) van de hevige buien wordt via de wadi gezuiverd en geïnfiltreerd. Bij zeer zware regenval vindt tevens oppervlakkige afvoer plaats. De wadi's kunnen onder vrij verval afwateren op de Larservaart. Voor het doorspoelen van de drains is per wadi een inspectieput aangebracht.

Voor 1981 werden aparte drainagestelsel aangelegd. Na 1981 is de drainage aangesloten op het regenwaterstelsel en/of direct op het oppervlaktewater. De ontwatering van de percelen blijft overigens de verantwoordelijkheid van de terreineigenaar.

Waterkeringen

Het plan ligt niet binnen de kern-, vrijwarings-, of buitenbeschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid/stabiliteit van een waterkering.

Waterveiligheid

In het stedelijk waterplan is berekend dat met de Westlandbui nergens in het stedelijk gebied water op het maaiveld komt en dat de peilstijging nauwelijks hoger dan 30 cm wordt. Dit terwijl de Westlandbui een zwaardere bui was dan de bui die tegenwoordig gehanteerd dient te worden. Bij nieuwe berekeningen wordt namelijk uitgegaan van een bui met een herhalingstijd van 1 keer per 100 jaar, volgens het zogenaamde middenscenario (+10%). Geconcludeerd mag worden dat voor dit gebied het veiligheidsniveau van 1:100 gehaald wordt.

3.5.3 Ecologische waarden

Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in het plangebied, de eventuele gevolgen van geplande ontwikkelingen en/of activiteiten die in het plan mogelijk gemaakt worden op aanwezige natuurwaarden in het plangebied en de omgeving, dient in het kader van het bestemmingsplan een gebiedentoets (Natuurbeschermingswet en de Nota Ruimte) en een soortentoets (Flora- en Faunawet) plaats te vinden. In deze paragraaf wordt ook de Boswet en vigerend beleid op het gebied van flora en fauna behandeld.

Gebiedentoets

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet, de wet die de bescherming van gebieden regelt, in werking getreden. Hierin zijn onder andere de ruimtelijke bepalingen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn verwerkt. De volgende typen gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)
  • Beschermde Natuurmonumenten
  • Wetlands

Binnen het grondgebied van de gemeente Lelystad zijn de Oostvaardersplassen, Markermeer en IJsselmeer aangewezen als Natura 2000 – gebied. Binnen de gemeentegrenzen kennen deze gebieden alleen doelen voor vogels uit de Vogelrichtlijn, met toevoeging van Meervleermuis en Rivierdonderpad. Er komen geen aangewezen habitattypen voor en invloed van het plan op beschermde habitattypen buiten de grenzen van de gemeente is uitgesloten.

In de Nota Ruimte is de aanwijzing en bescherming van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) geregeld. De begrenzing van de EHS – gebieden is een taak van de provincie. In Flevoland is de begrenzing definitief vastgesteld op 17 juni 2010.

Natura 2000

De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitat die het leefmilieu voor deze soorten vormt. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna. In dit kader zijn Speciale Beschermingszones (SBZ) aangewezen op basis van kwalificerende soorten of habitats. De aangewezen gebieden vormen samen het Europese netwerk Natura 2000. Wanneer zich in of in de buurt van een Natura 2000 gebied een (nieuwbouw)plan aandient, zal moeten worden beoordeeld of dit plan negatieve gevolgen voor de kwalificerende soorten en/of habitats heeft.

Bestemmingsplan De Landerijen 2012 is een conserverend bestemmingsplan. In de ruimte die het vorig bestemmingsplan biedt zal niets wijzigen. De Natura 2000 – gebieden liggen op ruime afstand van dit plan. De binnen het plan liggende vaarten worden wel door meervleermuizen (Myotis dasycneme) gebruikt. Deze soort is beschermd volgens de Flora- en faunawet (zie soortenbescherming), maar is ook een kwalificerende soort voor de gebieden Markermeer en IJsselmeer. Er worden geen ruimtelijke beperkingen in het plan opgenomen, waardoor de vaarten niet meer zouden functioneren als vliegroute. Een negatieve invloed op de Natura 2000 – gebieden ten gevolge van dit plan is uitgesloten.

Ecologische hoofdstructuur (EHS)

De Natura 2000 - gebieden maken deel uit van de EHS in de status van prioritair gebied. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig EHS. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van de EHS. De prioritaire en waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van de EHS. De provincie heeft de EHS begrensd, gemeenten zijn verplicht om deze begrenzing in bestemmingsplannen te verwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0023.jpg"

EHS omgeving De Landerijen

In Bestemmingsplan De Landerijen 2012 bevinden zich de waardevolle EHS-gebieden Flevohout, Lage Vaartbos en de ecologische verbindingszone Lage Vaart. Activiteiten en plannen met een negatieve invloed op de wezenlijke waarden van de EHS zijn in principe niet toegestaan. Voor het gebied is een gevoeligheidsanalyse verricht.

Gevoeligheidsanalyse
- barrière
- geluid en licht

- recreatie
Kruisende wegen waaronder de A6 en de N302 en N309 vormen barrières en versnipperen de EVZ. Bovenstaande wegen alsook passerende vliegtuigen zorgen voor geluidsdruk en lichtinval, toename van geluid en licht in het gebied. Toekomstige ontwikkelingen die versnipperend werken of een potentiële barrière vormen zijn ongewenst en dienen getoetst te worden. De zone is tevens in gebruik bij vele (sport)vissers, toename van recreatieve ontwikkelingen dienen getoetst te worden.

Het bestemmingsplan is conserverend, waardoor er in principe geen nieuwe verstorende ontwikkelingen zijn. Een uitzondering vormt de potentiële horecalocatie op de kruising Geldersdiep/Lage Vaart. Deze kan een negatieve invloed hebben als gevolg van in de EHS vallend geluid en licht. Er dienen maatregelen genomen te worden om dit tot een minimum te beperken. Dit geldt ook voor de hotel- en horecalocatie Larserplein. Deze locaties kunnen de EHS langs de Larservaart negatief beïnvloeden.

Ten behoeve van de vestiging van een horecagelegenheid (restaurant) aan het Larserplein is op 27 april 2012 aan de provincie verzocht de ecologische hoofdstructuur te herbegrenzen. Een perceel van 767 m2 wordt niet langer als EHS gebied begrensd, en een perceel van 926 m2 is toegevoegd aan de EHS. Het uit de EHS gehaalde gebied is gelegen direct ten noord oosten van de reeds op deze locatie gevestigde horecavestiging (Mac Donalds). Het in de EHS opgenomen gebied betreft een strook bosgebied parallel aan de Lage Vaart ook in het plandeel Larserplein. Op 26 juni is door de provincie over deze herbegrenzing besloten.

Wetland

Onder wetlands worden waterrijke gebieden verstaan, bijvoorbeeld moerassen of veengebieden. Deze natuurgebieden hebben belangrijke functies, onder andere voor trekvogels, vissen en andere waterdieren. Wetlands en de planten- en diersoorten die erin leven, worden beschermd door het Ramsar Verdrag uit 1971. In of in de buurt van de Landerijen liggen geen wetlandgebieden. Negatieve invloed is uitgesloten.

Boswet

De Boswet regelt de instandhouding van (productie)bos in Nederland. De Boswet stelt regels voor herplant van bos bij kap en/of oogst van bos. In principe dienen gekapte percelen binnen drie jaar ter plaatse herplant te worden. Is dit niet mogelijk, dan kan ontheffing verleend worden om elders te herplanten. De bestemming op de herplantlocatie dient zodanig te zijn dat deze de aanwezigheid van bos mogelijk maakt. De Boswet heeft alleen werking buiten de 'bebouwde kom grens Boswet'.

In het plangebied liggen de bospercelen langs het Gelderse Diep, de Ecologische Verbindingszone Lage Vaart en Flevohout buiten de bebouwde kom Boswet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0024.png"

Bebouwde kom grens Boswet

Beleid

Met ingang van 1 januari 2009 beheert de gemeente Lelystad haar groenvoorzieningen conform de Gedragscode Beheer Gemeentelijk Groenvoorzieningen. Als onderdeel hiervan heeft het College de 'Natuurstatuskaart' vastgesteld op 25 november 2008. Daarmee zijn de beschermde gebieden vastgesteld en is tevens een status gegeven aan gebieden die van belang zijn voor (beschermde) planten en dieren. Voor het plangebied is, naast de provinciale EHS, de lokale structuur van het Gelderse Diep en de beplantingen daaromheen van groot belang. Deze structuur wordt als belangrijke vliegroute gebruikt door vleermuizen en dan met name de Meervleermuis (Myotis dasycneme). Verstoring door (nachtelijk) licht en geluid dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Daarnaast is deze zone een belangrijke natte en droge verbinding voor diverse planten en dieren naar de groengebieden in de stad (Woldpark). Een iets lager belang hebben de groengebieden langs de Oostranddreef en de Larservaart. De Oostranddreef is vooral van belang als verbindingsweg voor planten. De Larservaart is geheel beschoeid, waardoor met name de potentiële kwaliteit als verbinding voor oevergebonden soorten van belang is. Actuele waarde van de Larservaart is vliegroute voor vleermuizen. Gebruik door meervleermuis is niet aangetoond, wel maken de algemenere soorten er gebruik van. Verlichting langs de Larservaart dient tot een minimum beperkt te blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0025.png"

Natuurstatuskaart

Soortentoets

Flora- en Faunawet

Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, zal hierop vooruitlopend, een verwachting worden uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  1. 1. Alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3).
  2. 2. Soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2).
  3. 3. Soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

De 1e categorie is strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (art. 75, lid 5, onder c).

Voor de 2e categorie geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:

• bestendig beheer en onderhoud;

• bestendig gebruik;

• ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Voor de 3e categorie geldt een algemene vrijstelling voor:

• bestendig beheer en onderhoud;

• bestendig gebruik;

• ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Een uitzondering hierop zijn vogels. Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Daarnaast vallen de nesten van een aantal soorten jaarrond onder de bescherming als vaste verblijfplaats.

In het plangebied bevinden zich bossen, bloemrijke bermen, struweel en rietruigte, poelen en open water. Op basis van de terreintypen en waarnemingen kan een inschatting gemaakt worden van de voorkomende beschermde soorten.

De volgende soorten zijn bekend uit het gebied:

Tabel 3, Zwaar beschermde soorten:

Vleermuizen: het plangebied kan fungeren als leefgebied voor diverse soorten vleermuizen. In ieder geval zijn foeragerend in het gebied de Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de Laatvlieger (Eptesicus serotinus) te verwachten. Zowel in gebouwen als in de omringende bosgebieden kunnen zich kolonies bevinden, deze zijn als vaste verblijfplaats strikt beschermd. De Meervleermuis (Myotis dasycneme) heeft zijn belangrijkste Europese verspreiding in Nederland, waardoor Nederland voor deze soort een belangrijke verantwoordelijkheid heeft.

Bever: de Europese bever (Castor fiber) komt in de ecologische verbindingszone langs de Lage Vaart voor. Een burcht is nog niet aangetroffen, maar wel veel vraatsporen.

Boommarter: de Boommarter (Martes martes) plant zich voort in een gebouw nabij het Natuurpark. Niet uit te sluiten is dat Flevohout en de ecozone Lage Vaart tot het leefgebied van de Boommarter gerekend moeten worden. Tevens vormt de ecozone en Flevohout een verbindingszone tussen de populaties Boommarters in de Hollandse Hout en het Visvijverbos.

Ringslang: ringslangen (Natrix natrix) maken gebruik van de ecozone Lage Vaart. Er zijn diverse exemplaren aangetroffen. Voortplanting in broeihopen in de ecozone is niet uit te sluiten.

Tabel 2: Overig beschermde soorten

Langs de aanwezige waterkanten en bermen is het mogelijk dat de Rietorchis (Dactylorhiza majalis praetermissa) voorkomt. Deze soort is zeer algemeen in Lelystad en kan zich in 5 tot 10 jaar na aanleg van een gebied vestigen.

Vissen: In de Lage Vaart is een aantal malen de Europese meerval (Silurus glanis)gevangen. De kleine modderkruiper (Cobitis taenia) en rivierdonderpad (Cottus perifretum)kunnen in de Lage Vaart aangetroffen worden.

Amfibieën: in Lelystad is de Alpenwatersalamander (Triturus alpestris) in veel tuinvijvers en kleine wateren aangetroffen. Niet uit te sluiten valt dat deze soort zich ook in de poelen in de ecozone en in tuinvijvers in het plangebied gevestigd heeft.

Tabel 1: Algemeen beschermde soorten

In het gebied zijn diverse algemeen beschermde soorten aan te treffen. Het gaat onder meer op de volgende soorten; Egel (Erinaceus europaeus), ware- en woelmuizen, Bunzing (Mustela putorius), Bruine kikker (Rana temporaria), Groene kikker complex (Rana ridibunda/lessonae), Gewone pad (Bufo bufo) en Kleine watersalamander (Triturus vulgaris).

Vogels: vaste verblijfplaatsen

Voor alle vogels geldt dat het verstoren van bewoonde nesten verboden is. Bij een aantal soorten is het nest of broedplaats het hele jaar beschermd en voor enkele soorten geldt dat zij vaak terugkeren naar het zelfde nest, maar flexibel genoeg zijn om een nieuwe plek te vinden. Voor deze laatste soorten geldt dat inventarisatie gewenst is.

Voor het plangebied geldt de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten voor de soorten:

In ieder geval: Huismus, Ooievaar, Ransuil en Sperwer, mogelijk dat de volgende soorten zich binnen korte termijn vestigen of recent gevestigd hebben: Buizerd, Gierzwaluw, Havik.

Soorten waarvoor inventarisatie van nesten gewenst is: Boerenzwaluw, Boomkruiper, Ekster, Gekraagde roodstaart, Grote bonte specht, Huiszwaluw, Koolmees, Pimpelmees, Spreeuw en Zwarte kraai.

Aangezien bestemmingsplan grotendeels een consoliderend bestemmingsplan is, mag verwacht worden dat er geen grote negatieve effecten optreden. Het voortbestaan van de populaties van beschermde soorten in dit gebied komt niet in gevaar. Bij eventuele ruimtelijke procedures zal vanwege het voorkomen van beschermde soorten een aanvullende inventarisatie verricht dienen te worden. Tevens dient, vanwege het voorkomen van vleermuizen in gebouwen, bij sloopwerkzaamheden van gebouwen altijd een vleermuisinventarisatie verricht te worden. In sommige gevallen zal ook bij aanbouw aan bestaande bouw een vleermuisinventarisatie noodzakelijk zijn.

Rode Lijst

Soorten vermeld op de Rode Lijst zijn niet wettelijk beschermd, maar vallen wel onder het zorgvuldigheidsbeginsel uit de Flora- en faunawet. In het plangebied zijn diverse soorten te verwachten met een vermelding op de Rode lijst.

3.5.4 Archeologische waarden

Achtergrondinformatie

Voordat de Zuiderzee ontstond is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste bewoners sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek.

Het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed verplicht de deelstaten om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is dienen belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig te worden gesteld. Het provinciaal beleid sluit aan bij de Europese verdrag en legt de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland.

In het provinciaal archeologiebeleid is onderscheid gemaakt in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en top-10-locaties. Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. De PArK'en en top-10-locaties zijn door de provincie uitgewerkt, de uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.

Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. Deze aandachtsgebieden bevinden zich onder andere in het noordelijke en zuidelijke deel van gemeente Lelystad. De vermoedelijke archeologische waarden in het noordelijke gebied zijn zodanig groot dat dit gebied, dat grenst aan het PArK Rivierduingebied Swifterbant, in gemeentelijk beleid als te onderzoeken gebied is aangewezen.

Naast PArK'en, aandachtsgebieden en top-10-locaties zijn door de provincie tevens aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. In de aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich naast oude menselijke sporen ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden. Binnen de gemeentegrenzen van Lelystad bevinden zich onder andere de aardkundig waardevolle gebieden “Rivierduinen en stroomgeulen Swifterbant 1 en 2”.

In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt in de aandachtsgebieden onderscheid gemaakt tussen gebieden met hoge en middelhoge archeologische waarde en gebieden met een lage archeologische waarde. In de gebieden met een lage archeologische waarde is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het gemeentelijk beleid is op 28 augustus 2008 vastgesteld en sinds 11 september 2008 in werking.

Conclusie

Het plangebied valt buiten het in het Provinciaal omgevingsplan 2006 opgenomen PArK en aandachtsgebied. Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (tweede generatie) bevindt het plangebied zich in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.

Op grond van het Provinciaal omgevingsplan 2006, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden en het gemeentelijk beleid archeologische monumentenzorg in Lelystad is voor de herziening van het bestemmingsplan geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

De aanwezigheid van archeologische sporen kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Bij de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden dient men er dan ook alert te zijn op de aanwezigheid van archeologische resten.

Scheepswrakken kunnen in principe overal op de huidige en voormalige IJsselmeerbodem worden aangetroffen. De meeste scheepswrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige Zuiderzeeafzettingen. Het zijn momenteel vooral de dieper gelegen wrakken die nu nog tevoorschijn komen. Dit zijn echter vaak beter geconserveerde schepen en ook oudere scheepstypen.

Midden in het plangebied is in 1967 een klein scheepswrak gevonden. Het betreft het scheepswrak met waarnemingsnummer 55167 (coördinaten 163185 500900) en betrof een botterachtig vissersschip met de afmeting 13,4 x 3,1 m. Dit scheepswrakje is in 1972 – 1973 opgegraven en heeft de status 'afgeschreven' gekregen. In het bestemmingsplan hoeft geen rekening te worden gehouden met de resten van dit scheepswrakje.

Indien tijdens de bodemverstorende werkzaamheden archeologische resten of (delen van) een scheepswrak worden aangetroffen dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM), ARCHIS-meldpunt, telefoon 033-4227682).

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0026.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00020-VG01_0027.png"

Fragment uit de Archeologiekaart waarden en verwachtingen; behoort bij gemeentelijk archeologiebeleid. De archeologiekaart bevat de samengestelde informatie uit de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (tweede generatie) en het Provinciaal omgevingsplan 2006.

3.5.5 Externe veiligheid

Hoewel het nieuwe bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en er daarmee geen wijziging optreedt in de externe veiligheid, wordt in deze paragraaf beschreven welke risicobronnen er zijn.

Plaatsgebonden risico

De risico's, risicobronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en buisleidingen. Beoordeeld is of wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde. Het besluit "Externe Veiligheid inrichtingen" (Bevi), de regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het "Risico Register Gevaarlijke Stoffen", het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig meegenomen.

Verantwoording groepsrisico

Het groepsrisico GR kent geen vaste norm waaraan dient te worden voldaan maar een oriënterende waarde waarop getoetst dient te worden. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient elke (mogelijke) toename van het groepsrisico verantwoord te worden (de verantwoordingsplicht). Deze verantwoordingsplicht geldt ook als het groepsrisico wijzigt maar wel onder de oriënterende waarde blijft.

De verantwoordingsplicht omvat een aantal onderdelen waarop beoordeeld dient te worden.

  1. 1. Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken risicobronnen:
  1. a. Functie-indeling;
  2. b. Gemiddelde personendichtheid;
  3. c. Verblijfsduur;
  4. d. Verschil bestaande en toekomstige situatie.
  1. 2. De omvang van het groepsrisico:
  1. a. De omvang voor het van kracht worden van dit plan;
  2. b. De omvang na het van kracht worden van dit plan;
  3. c. De verandering van het groepsrisico ten gevolge van dit plan;
  4. d. De ligging van de groepsrisicocurve ten opzichte van de oriënterende waarde.
  1. 3. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de in dit plan betrokken risico-inrichtingen en/of transportroutes.
  2. 4. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in dit ruimtelijke besluit.
  3. 5. De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  1. a. Pro-actie;
  2. b. Preventie;
  3. c. Preparatie;
  4. d. Repressie/zelfredzaamheid.
  1. 6. De mogelijkheden van personen die zich binnen de het invloedsgebied van de risicobron bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen.
  2. 7. De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico.
  3. 8. De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst.

Per risicobron wordt zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico besproken.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Het plangebied grenst aan de Rijksweg A6, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Uit het eindrapport Basisnet Weg blijkt dat de A6 geen veiligheidszone kent, zowel voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plangebied grenst eveneens aan de Larserdreef, die deel uitmaakt van de vastgestelde Route gevaarlijke stoffen door Lelystad. Uit onderzoek is gebleken dat in Lelystad, en daarmee ook op de Larserdreef er geen sprake is van een benadering van de PR10-6 contour als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen. Eveneens is er geen sprake van een benadering van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

B) Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

In 2012 wordt de Hanzelijn in gebruik genomen. Over deze spoorlijn zullen gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Als gevolg daarvan ontstaat een PR10-6 contour waarbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten gebouwd mogen worden. Deze contour ligt op 60 meter uit het spoor. Binnen 200 meter moeten de gevolgen voor het groepsrisico in kaart worden gebracht. Het plangebied ligt op meer dan 1,5 km van de toekomstige Hanzelijn.

C) Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water

Het plangebied wordt doorsneden door de Lage Vaart waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit het eindrapport Basisnet Water blijkt dat de Lage Vaart een binnenvaartcorridor is zonder toetsafstand.

D) Risicovolle bedrijven.

In en om het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die worden aangemerkt als risicovol, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Conclusie

Over het plangebied liggen geen risicocontouren voor het plaatsgebonden risico. Er is geen sprake van een toename van het groepsrisico, zodat een verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven.

3.5.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht is opgenomen onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer en staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit' (Wlk) (Stb. 2007, 434). Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit. Onder de Wlk vallen de volgende AMvB's en Ministeriële Regelingen:

  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen (StB 440, 2007);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (StB 14, 2009);
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen (SC 218, 2007);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 220, 2007; rectificatie SC 237, 2007);
  • Wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 136, 2008; SC 245, 2008; SC 53, 2009);
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (SC 218, 2007).

Plannen waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat ze niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, kunnen conform de Wlk zonder toetsing aan de grenswaarden voor verontreinigende stoffen gerealiseerd worden. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide(NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 ìg/m³. Wanneer een plan minder dan de genoemde omvang bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10, kan het op grond van art. 5.16 lid 1 sub c uit de Wet milieubeheer doorgang vinden.

Op basis van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt,niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of;
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of;
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Beoordeling luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan De Landerijen 2012 maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Vaststelling van het bestemmingsplan leidt daarmee niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

3.6 Milieuaspecten

3.6.1 Geluid

Het doel van de herziening is om de geldende regelingen te actualiseren. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan opgenomen. Het betreft hier een zogenaamd conserverend bestemmingsplan. In hoofdlijnen wordt de geldende bestemming of de huidige situatie bestemd. Het plan heeft betrekking op de bebouwde kom van het plangebied, inclusief de groene ruimten tussen en direct grenzend aan de bebouwing en wegen.

Wegverkeerslawaai

Ten aanzien van het onderdeel geluid behoeft geen toetsing plaats te vinden aan het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh), aangezien er sprake is van een conserverend bestemmingsplan. Alleen mogelijke nieuwe ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de Wgh.

In een aantal bestaande bestemmingsplannen binnen het plangebied zijn hogere grenswaarden opgenomen, waaraan getoetst moet worden indien er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Deze hogere grenswaarden dienen te worden overgenomen met de herziening.

Voor de eerste fase van De Landerijen is in maart 2000 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek bleek dat de geluidsbelasting op de gevels van de woningen langs de Gelderse Dreef ten hoogste 54 dB(A) bedraagt (52 dB Lden). De voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) (48 dB Lden) wordt derhalve overschreden met 4 dB(A) (2 dB Lden). De toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidsbelasting zullen onvoldoende doeltreffend zijn. Aangezien door de gekozen situering en bouwvorm een doelmatige akoestisch afschermende functie voor andere woningen zal worden vervuld, is bij de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op grond van de Wgh een procedure hogere grenswaarden gevolgd. Deze hogere grenswaarde is hier destijds voor verleend.

Voor het huidige plan Larserplein is een hogere grenswaarde van 55 dB(A) 53 dB(Lden) vastgesteld voor de bouw van incidentele bedrijfswoningen binnen het plangebied. Aan de toepassing van deze hogere waarde is de voorwaarde verbonden dat binnen de 55 dB(A) 53 dB(Lden) contouren vanwege het verkeer op de Rijksweg A6 en/of de Larserdreef de geluidsbelasting van de woningen maximaal 55 dB(A) 53 dB(Lden) moet worden gerealiseerd door middel van afschermende bebouwing behorende bij het bedrijf waarvan de betreffende woning onderdeel gaat uitmaken.

Industriegeluid

Transformatorstation NUON

Voor het transformatorstation is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en zijn aan de hand daarvan akoestische maatregelen getroffen, ten einde te voldoen aan de door de gemeente Lelystad gestreefde grenswaarde van 45 dB(A). Bij eventuele toekomstige wijzigingen zal op grond van de Wet milieubeheer op nieuw akoestisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.

Drinkwaterpompstation

Het drinkwaterpompstation heeft 50 dB(A) op de erfgrens vergund gekregen. Betreffend pompstation voldoet aan de gestelde grenswaarde. Bij eventuele toekomstige wijzigingen zal op grond van de Wet milieubeheer op nieuw akoestisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.

Warmtekrachtkoppelingsinstallatie

De afstand tussen de installatie en de dichtstbijzijnde woning zou 100 meter moeten bedragen, gelet op de VNG circulaire Bedrijven en Milieuzonering 2009. Aangezien de dichtstbijzijnde woningen op ongeveer 40 meter is gelegen, betekent dit dat voorzieningen moeten worden aangebracht om een aanvaardbaar woonmilieu te realiseren. In augustus 2002 heeft Adviesbureau Peutz een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van het onderzoek, zijn akoestische maatregelen getroffen.

3.6.2 Bodemkwaliteit

Naar het historisch gebruik van het plangebied is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Voor dit onderzoek zijn luchtfoto's bestudeerd en is het archief van de gemeente Lelystad geraadpleegd. Er zijn geen boringen verricht. In deze fase werd dit niet noodzakelijk geacht.

Na de drooglegging is het terrein in gebruik genomen als landbouwgrond. Het grootste deel van het gebied is opgehoogd met zand. Op het terrein zijn een woonwijk met voorzieningen, een transformatorstation, een drinkwaterpompstation en een warmtekrachtkoppelinginstallatie voor de stadsverwarming gesitueerd. Deze functies zullen in het plangebied gevestigd blijven.

Op het terrein van het drinkwaterpompstation heeft zich in het verleden een leidingbreuk voorgedaan. De achtergebleven restverontreiniging is in 1994 gesaneerd. In 2001 is op hetzelfde terrein een nieuwe verontreiniging aangetroffen welke dat jaar is gesaneerd. Langs de Oostranddreef zijn in het verleden vaten gedumpt. De hierdoor ontstane bodemverontreiniging is inmiddels eveneens gesaneerd.

Langs de voormalige Vlotgrasweg is nabij de Lage Vaart een dumpplek van, onder andere, teerhoudend asfaltgranulaat en een olieverontreiniging afkomstig van een oude olietank aangetroffen. De plek is opgeruimd. Er is geen bodemverontreiniging achtergebleven.

Op de Iocatie hebben verder geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden zoals op- en overslag van bodembedreigende stoffen of lozingen van afvalwater en hebben geen bodembedreigende installaties zoals tanks, werkplaatsen, wasplaatsen of afleverpunten gestaan.

In het plangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. In de grond en in het grondwater zijn licht tot matig verhoogde waarden van diverse stoffen aangetroffen, deels verklaarbaar uit een algemeen achtergrondniveau in Lelystad en omgeving, deels niet verklaarbaar, maar niet verontrustend. De gevonden gehalten leveren geen gevaar op voor volksgezondheid en milieu.

Op basis van de gegevens uit het historisch onderzoek naar het bodemgebruik zien wij geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.6.3 Aanwezigheid kabels en leidingen

Tussen de A6 en de Lage Vaart is een 380 kV-hoogspanningsleiding aanwezig, die onderdeel uitmaakt van de verbinding Ens/Diemen. Verder zijn er geen planologische relevante kabels en leidingen in het plangebied.

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten

In de voorgaande hoofdstukken zijn van het plangebied de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling voor de komende tien jaren beschreven. De voor dit bestemmingsplan relevante uitgangspunten uit de voorgaande hoofdstukken, worden in dit hoofdstuk geformuleerd. Uiteindelijk krijgen deze een juridische vertaling in een (digitale) verbeelding van het bestemmingsplan met daarbij planregels. Hier wordt in het volgende hoofdstuk nader op in gegaan.

4.1 Ruimtelijke Uitgangspunt

4.1.1 Stedenbouwkundige structuur

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande stedelijke structuur van Lelystad. Het uitgangspunt is dat de hoofdopzet van de stedenbouwkundige structuur behouden blijft en daar, waar mogelijk, wordt versterkt. Bijzondere verkavellingsprincipes worden gehandhaafd.

4.1.2 Infrastructuur

De wegenstructuur in en rondom het plangebied voldoen qua inrichting en functie aan de opbouw van de wegenstructuur in Lelystad. Dit houdt in dat de Larserdreef en de Oostranddreef als onderdeel van de buitenring zijn aangemerkt. Eventuele nieuwe ontwikkelingen langs de dreven dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde en zullen dus op voldoende afstand van de weg gesitueerd moeten worden, voor zover deze bebouwing geluidgevoelig is.

4.1.3 Groen- en waterstructuur

Op stadsniveau wordt gestreefd naar meer samenhang tussen de verschillende groengebieden (als uitwerking van de Groene Stad). Dit kan worden bereikt door meer differentiatie aan te brengen in het groen, om de kwaliteit, duidelijkheid en herkenbaarheid van de woonomgeving te verbeteren. het uitgangspunt voor de groen- en waterstructuur van het plangebied sluit hier op aan.

4.2 Functionele Aspecten

4.2.1 Wonen en erfbebouwing

Bestaande woningen

In ruimtelijk opzicht hebben de wijzigingen ervan met name betrekking op woninggebonden ontwikkelingen, zoals de plaatsing van aan-/uitbouwen, bijgebouwen, dakkapellen. Bij dergelijke wijzigingen of toevoegingen geldt als uitgangspunt dat deze moeten bijdragen aan de versterking van de relatie tussen de bebouwing en de openbare ruimte. Daarnaast zijn het vaak de erfscheidingen (vooral schuttingen) in bestaande woonwijken die gedurende de jaren het ruimtelijk beeld zijn gaan bepalen.

Voor het plangebied geldt als uitgangspunt voor erfscheidingen dat deze moeten voldoen aan de standaard eisen van de gemeente. Dat wil zeggen dat erfscheidingen, afhankelijk van de plaatsing, tot een bepaalde hoogte mogelijk zijn, mits ze voldoen aan een aantal eisen voor de vormgeving. De eisen die voor de vormgeving gelden, zijn opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota en beeldkwaliteitplannen.

Verder kan de dynamiek in de woonomgeving worden verbeterd door meer mogelijkheden te bieden voor de combinatie van de woon- en werkfunctie. Uitgangspunt in dit bestemmingsplan is om binnen de woonbestemming kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mogelijk te maken, evenals kangoeroe-/ buidelwoningen.

4.2.2 Voorzieningen

Uitgangspunt is dat de bestaande voorzieningen worden gehandhaafd en als dusdanig worden bestemd. Eventuele, al voorziene, ingrepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Dit geldt met name voor de omgeving van Larserplein waar ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt op horeca- en recreatiegebied. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen de vestigingsmogelijkheden van (drive-in) restaurant, een motel/hotel en zogenaamde recreatieve dientverlening, zoals, fitnesscentra, sauna's, sportscholen en daarmee naar de aard vergelijkbare voorzieningen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

5.1 Wro En Wabo

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Het plan is digitaal raadpleegbaar uitgevoerd. Het digitale plan verschaft de burger ‘online’ informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

Handboek bestemmingsplannen Lelystad

Naast dat het bestemmingsplan voldoet aan de Wro en de Wabo, voldoet het (waar mogelijk) ook aan het handboek van de gemeente Lelystad. Het handboek maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld.

Globaal en flexibel bestemmen

Het gemeentebestuur heeft in 2010 het besluit genomen om bestemmingsplannen globaler en flexibeler op te zetten. Hierbij wordt het gemakkelijker mogelijk om functies uit te wisselen en flexibeler om te gaan met bijvoorbeeld de afmetingen van gebouwen en bepaalde functies. Ook dit bestemmingsplan is op die manier opgezet.

5.2 De Bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan voorkomen. Bij de bestemming is beschreven hoe de uitgangspunten zijn vertaald.

5.2.1 Bedrijf - Nutsvoorziening

De bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening" komt in het plangebied voor op de locatie van het onderstation van de Nuon, bij de locatie Aquaterp van Vitens en de warmte koppelingslocatie . In deze gevallen gaat het om bouwwerken en/of gebouwen voor nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming is het mogelijk om gebouwen voor het openbare nut te bouwen. Daarbij moet binnen het bouwvlak worden gebouwd en met een maximale bouwhoogte van 6,00 meter en voor de locatie van het drinkwaterpompstation 10,00 meter. Binnen de bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Daarbij gaat het om onder meer erf- en terreinafscheidingen tot een maximale hoogte van 2,00 meter. Deze kunnen dienen voor de bescherming van de nutsvoorzieningen.

5.2.2 Bos

De gebieden waar bos c.q. bebossing voorkomt, zijn als zodanig bestemd. Naast de bosbouw zijn de gronden bestemd voor de instandhouding van de natuur- en landschapswaarden. Met het oog hierop is een aanlegvergunningstelsel opgenomen, waarmee voorkomen kan worden dat er ongewenste ingrepen worden verricht, zoals het verwijderen van bomen en planten. Daarnaast is extensieve openluchtrecreatie toegestaan, waarbij moet worden gedacht aan fietsen wandelpaden. Er zijn geen gebouwen bij recht toegestaan, met afwijking kan wel medewerking verleend worden aan bebouwing ten behoeve van nuts- of openbare voorzieningen.

5.2.3 Gemengd

De bestemming “Gemengd” is geplaatst over de terreinen waar in de wijk maatschappelijke voorzieningen aanwezig zijn. Het uitgangspunt van de bestemming is het mogelijk maken van diverse functies binnen één grootschaliger terrein. Daarbij kan gedacht worden aan een combinatie van groenvoorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlenende bedrijven en wonen.

In de bestemming worden daarom, maatschappelijk voorzieningen en dienstverlenende bedrijven en/of instellingen mogelijk gemaakt. Voor de functie wonen is een specifieke aanduiding opgenomen, zodat deze functie op enkele plaatsen mogelijk blijft.

Algemeen geldt dat nieuwe bouwwerken alleen gebouwd mogen worden op het moment dat aangetoond is dat voldaan kan worden aan de geldende parkeernormen. Deze parkeernormen zijn vastgelegd in het gemeentelijk beleid en overgenomen in de bijlagen bij de regels. Bouwen is niet gebonden aan een bouwvlak en kan in principe in het hele bestemmingsvlak, maar moet in ieder geval 10,00 meter uit de grens van het bestemmingsvlak blijven.

De maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage van gebouwen zijn binnen het bestemmingsvlak aangeduid. Door deze regeling wordt maximale flexibiliteit geboden voor de plaatsing van de bebouwing, maar wordt overlast voor omwonenden voorkomen. Bovendien blijft rond de bebouwing, door de toepassing van het maximaal bebouwingspercentage, voldoende ruimte over voor het park en bij de bestemming horende voorzieningen.

5.2.4 Groen

De bestemming “Groen” is gelegd op alle groenstroken in het plangebied die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur of een ander ruimtelijk belang hebben. De bestemming beslaat - naast groenvoorzieningen - ook een regeling voor bermen en beplanting, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en waterlopen en -partijen.

Bouwen van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan. Wel bestaat een beperkte mogelijkheid voor het bouwen palen en masten met een maximale bouwhoogte van 6,00 meter. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hebben een maximale bouwhoogte van 5,00 meter. Binnen de bestemming is het alleen toegestaan om bomen te verwijderen wanneer hiervoor een omgevingsvergunning is verkregen. Vóór vergunningverlening moet duidelijk zijn of hierbij geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het bos en/of de bebossing.

5.2.5 Horeca

De bestemming "Horeca" is gelegd op de locatie ten noorden van de Dronterweg (Landtong Gelderse hout) en op de locatie Larserplein, tussen de hoogspanningsleiding en de A6. Het bouwen van gebouwen is binnen deze bestemming toegestaan door middel van een op de verbeelding weergegeven maximaal bebouwingspercentage en een maximale bouwhoogte. De bestemming bevat naast de mogelijkheid tot het realiseren van een horeca vestiging, eveneens de mogelijkheid tot het vestigen van een recreatief dienstverlenend bedrijf en een mogelijkheid tot het ontwikkelen van bedrijfswoningen, voorzover het de locatie A6/N302 (Larserplein) betreft. Bedrijfswoningen zijn hier alleen toegestaan, door middel van een afwijkingsmogelijkheid, aangezien aangetoond dient te worden dat de geluidbelasting op de gevel de 53 dB(Lden) vanwege de Rijksweg A6 en de Larserweg niet overschrijdt.

5.2.6 Recreatie

De op de kaart voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor terreinen ten behoeve recreatieve doeleinden. Gebouwen, groenvoorzieningen, wegen, straten en paden die behoren bij de recreatieve functie zijn binnen deze bestemming toegestaan. Gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak dat in de meeste situaties gelijk ligt met het bestemmingsvlak, ook is een maximaal bebouwingspercentage van toepassing.

5.2.7 Verkeer

De dreven en grotere ontsluitingsroutes in en rond het plangebied hebben de bestemming “Verkeer”. Daarbij is het hoofddoel dat de inrichting hoofdzakelijk gericht is op de afwikkeling van verkeer. Wanneer van toepassing moeten de wegen en paden worden ingericht volgens het ter plaatse aangegeven dwarsprofiel. In verband met het bieden van de nodige flexibiliteit, zijn bijbehorende functies ook mogelijk binnen verkeer. Het gaat om onder andere groen- en parkeervoorzieningen. Binnen de bestemming zijn gebouwen niet toegestaan. Wel kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, informatie- en reclameobjecten, palen en masten en overige bouwwerken worden gerealiseerd. Voor palen en masten is een maximale bouwhoogte van 6,00 meter toegestaan voor alle overig genoemde bouwwerken is de maximale bouwhoogte 7,00 meter. De bouwwerken moeten rechtstreeks bedoeld zijn voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer. Bruggen en daarmee overeenkomstige bouwwerken mogen ook maximaal 7,00 meter hoog worden.

5.2.8 Water

De bestemming “Water” is gelegd op open water wat ruimtelijke en/of functioneel van belang is. De bestemming is daarom in het hele plangebied te vinden. De bestemming is bedoeld voor waterlopen en -partijen, oevers, bermen en beplanting en voet- en rijwielpaden. Gebouwen zijn binnen de bestemming niet toegestaan. Wel kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijn, zoals bruggen, palen en masten en overige bouwwerken worden gebouwd. Voor palen en masten is een maximale bouwhoogte van 6,00 meter toegestaan, voor overige bouwwerken, waar ook bruggen onder vallen, is deze 7,00 meter.

5.2.9 Wonen - Woongebouw

In het plangebied is sprake van enkele appartementengebouwen. Deze zijn onder de bestemming “Wonen - Woongebouw” gebracht. Kenmerken van een woongebouw zijn de boven en naast elkaar gelegen woningen met één of meer gemeenschappelijke toegangen én de eenheid in uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw. Daarnaast is het mogelijk gebouwen voor onderhoud en beheer en bergingen en stallingen te bouwen.

Gebouwen moeten binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte zijn weergegeven in de bouwvlakken.

Dat binnen het bouwvlak gebouwd moet worden geldt niet voor gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer, bergingen en stallingen. Deze mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits aan de in de regels genoemde afmetingen wordt voldaan. Vaak gaat het hierbij om kleinschalige bouwwerken die slechts een geringe invloed op de omgeving hebben. Voor het bouwen van trappenhuizen en liftschachten, zijn voor de maximale oppervlakte en bouwhoogte specifieke regels opgenomen. Deze mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits aan de in de regels genoemde afmetingen wordt voldaan.

5.2.10 Woongebied

De bestemming “Woongebied” ligt op alle gebied waar wonen de hoofdfunctie is. Daarnaast worden ook daarbij horende functies mogelijk gemaakt. Het gaat daarbij om functies als wegen, parkeervoorzieningen, water, speelvoorzieningen, etcetera Naast de genoemde functies zijn garageboxen mogelijk, binnen het met ‘garage’ aangeduide gebied. Voor de garagebox geldt een maximale bouwhoogte van 3,00 meter.

Aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden via de specifieke gebruiksregels mogelijk gemaakt binnen de bestemming “Woongebied”. In deze gebruiksregels staan ook de randvoorwaarden beschreven waaraan een dergelijke functie moet voldoen.

Binnen de bestemming zijn bouwwerken mogelijk, waarmee gedoeld wordt op hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Algemeen geldt voor alle bouwwerken dat de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel maximaal 50% bedraagt. Uitzondering hierop vormen die gevallen waarbij in de bestaande situatie al meer den 50% bebouwd is.

Hoofdgebouwen moeten binnen de op de verbeelding aangeduide bouwvlakken worden gebouwd. Daarbij wordt uitgegaan van de bestaande afmeting van de hoofdgebouwen. Omdat deze in het plangebied van elkaar verschillen, is per bouwvlak de maximale bouwhoogte aangegeven.

Bij de regeling voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen zijn de bestaande mogelijkheden overgenomen. Voor alle aan- en uitbouwen en bijgebouwen is een algemene regeling opgenomen waarin uitspraken worden gedaan over de situering van dit type bebouwing. Voor de maximale oppervlakte zijn meer specifieke regels opgenomen. Dit omdat voor de regeling voor de verschillende woningtypen van elkaar verschillen. Bij grotere bouwpercelen wordt een grotere oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogelijk gemaakt. Dit wordt niet alleen in een maximum aantal vierkante meters, maar ook in maximale percentages uitgedrukt (in de regels).

De in het plangebied aanwezige garageboxen zijn aangeduid met ‘garage’. Hiervoor geldt dat deze alleen in de aangeduide gebieden gebouwd mogen worden. De maximale bouwhoogte is 3,00 meter.

De bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt mogelijk gemaakt. Daarbij gaat het onder meer om erf- en terreinafscheidingen, maar ook om carports. Voor deze laatste is een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding opgenomen. Door middel van een binnenplanse afwijking (met omgevingsvergunning) van het bestemmingsplan is het mogelijk om van de bouwregels af te wijken.

5.3 Dubbelbestemmingen

Een dubbelbestemming wordt aangegeven op de verbeelding, wanneer sprake is van twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen op gronden. In dit bestemmingsplan is sprake van de volgende dubbelbestemmingen:

5.3.1 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Door het plangebied loopt een 380 kV- hoogspanningsleiding. Aan weerszijden van het hart van deze leiding ligt een zakelijk rechtstrook van 36 meter; totale breedte 72 meter. Deze verbinding is op de verbeelding van het bestemmingsplan, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), specifiek bestemd door middel van de dubbelbestemming “Leiding - Hoogspanningsverbinding". Deze bestemming bevat regels die de verbinding moeten beschermen. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk binnen de bestemming gebouwen te bouwen; in de regels is hiervoor een bouwverbod opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen wel binnen de bestemming worden gebouwd tot 60 m.
Ook geldt voor deze gronden een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ingevolge de andere aangewezen bestemming(en) mogen worden gebouwd. Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding, kan met een omgevingsvergunning van dit verbod ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden afgeweken, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

5.3.2 Waarde - Ecologie

Aan de door het plangebied lopende ecologische verbindingszone is naast de andere daar voorkomende bestemming(en), de dubbelbestemming “Waarde - Ecologie” toegekend. Het doel van deze bestemming is het behoud en de bescherming van de ecologische waarden van de gronden.
In het kader van dit doel zijn gebouwen op de gronden met deze bestemming niet toegestaan. Dit met uitzondering van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, wat volgens de onderliggende bestemming mogelijk is, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden.
Een verdere bescherming van de ecologische waarden wordt geboden door een specifieke gebruiksregeling. Toch zijn er op de gronden nog enkele werken en/of werkzaamheden mogelijk, echter onder voorwaarden. Hiervoor is een omgevingsvergunning vereist, die slechts kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden van de gronden.

5.4 Algemene Aanduidingen

Milieuzone - geurzone

Over het oostelijk deel van het plangebied van het bestemmingsplan De Landerijen 2012 ligt een geurcontour vanwege de composteringsinstallatie aan de Zeeasterweg. Er is een geurcontour van 1 ge/m3 als 98 percentiel aanwezig. In de gebieden binnen de geurzone contour dient eerst advies te worden gevraagd aan de hiervoor bevoegde instantie.

Naar aanleiding van dit onderzoek kan bekeken worden of de betreffende ontwikkeling gerealiseerd kan worden. De contour is als aanduiding “milieuzone – geurzone” op de verbeelding opgenomen.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de bestemmingsplanprocedure veranderd ten opzichte van de procedure uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Net als in de WRO is inspraak niet verplicht, tenzij het door middel van een Inspraakverordening verplicht is gesteld. Vooroverleg vindt nog verplicht plaats, volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) 2008.

Inspraak

Omdat het bestemmingsplan geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt is er voor dit bestemmingsplan geen inspraakprocedure doorlopen. Wel is het bestemmingsplan overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1 van het Bro bekendgemaakt. Deze publicatie heeft plaatsgevonden op woensdag 11 april 2012 in de Flevopost.

Vooroverleg

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 2 april 2012 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties gezonden:

1. Provincie Flevoland;

2. Waterschap Zuiderzeeland;

3. Kamer van Koophandel Gooi-, Eem- en Flevoland;

4. Brandweer Flevoland;

5. Tennet

6. Rijkswaterstaat;

7. Staatsbosbeheer;

8. Gastransport Services

9. Vitens.

Vermeld is dat wanneer vóór 15 mei 2012 geen reactie is ontvangen, conform artikel 3:6, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan zal worden voortgezet. Van de genoemde instanties heeft de Brandweer Flevoland aangegeven geen verder aanvullingen te hebben op het plan, dit geldt eveneens voor Rijkswaterstaat, Tennet heeft inhoudelijk gereageerd.

Van de overige instanties is binnen de gestelde termijn geen reactie ontvangen. De ingekomen reactie is onderstaand samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt en een conclusie.

Reactie Tennet;

Tennet, leidingbeheerder van de 380 kV-verbinding Diemen – Lelystad, constateert dat in het bestemmingsplan rekening is gehouden met hun hoogspanningsverbinding. Verzocht wordt om de Verbeelding en de Regels aan te vullen.

Tennet is geen voorstander om gronden onder een hoogspanningsverbinding aan te wenden voor doeleinden die gepaard gaan met verhoogde mensenconcentraties, maar kan dit niet verbieden. Omdat de gronden binnen de belemmerde strook niet mogen worden benut voor het oprichten van gebouwen voor 'Horeca' en 'Recreatie', wordt verzocht deze bestemmingen buiten de belemmerde strook te houden en te bestemmen als 'Groen'.

Gemeentelijke reactie;

Betreffende gronden hebben volgens het nu nog geldende bestemmingsplan Larserplein al de bestemming 'Horeca en recreatieve dienstverlening' en volgens het eveneens nog geldende bestemmingsplan Lagevaart de bestemming 'Volkstuinen'. Het betreft uitgeefbare gronden, de bestemming 'Groen' laat geen horeca en recreatie gerelateerde activiteiten toe, en beperkt daarmee de bestaande gebruiksmogelijkheden van de gronden ten behoeve van deze functies. Het bestemmingsplan wordt naar aanleiding van dit verzoek niet aangepast.

Reactie Tennet;

Verzocht wordt voldoende werkruimte onder de masten en zijarmen vrij te houden. Bij verdere invulling of wijziging van plannen zou het op voorhand moeten gaan om een vrije werkruimte rondom de masten van minimaal 50 bij 50 meter.

Gemeentelijke reactie;

In de leidingenstrook, met een breedte van in totaal 72 meter is geen bebouwing toegestaan anders dan ten behoeve van de hoogspanningsleiding. Hiermee is ruimtelijk juridisch gezien de mogelijkheid gecreëerd voor een vrije werkruimte. Andere maatregelen die een vrije werkruimte moeten garanderen behoren niet publiekrechtelijk geregeld te worden. Buiten het ruimtelijk juridisch kader geldt dat er ten behoeve van de juridische eigenaar van het netwerk een zakelijk recht als bedoeld in artikel 5 lid 3 sub b van de Belemmeringenwet Privaatrecht is gevestigd. Dit recht omvat ingevolge artikel 12 van deze wet onder meer het recht op toegang tot het netwerk en de daarbij behorende voorzieningen. Hiermee wordt de toegang tot bedoelde percelen voldoende gewaarborgd, het bestemmingsplan zal niet aangepast worden op basis van deze reactie.

Reactie Tennet;

Tennet verzoekt nieuwe plannen tijdig te bespreken, en wijst op het risico van het neervallen van ijs(-pegels) , sneeuw en of verontreinigingen vanaf de masten en/of de draden.

Gemeentelijke reactie;

Eventuele verdere inrichtingsplannen zullen in het kader van de uitvoering van het omgevingsvergunningstelsel uiteraard tijdig aan Tennet ter beoordeling worden voorgelegd. Van de risico's van vallend ijs, sneeuw en verontreiniging wordt kennis genomen.

Reactie Tennet;

Tennet, merkt op dat in artikel 13 van de regels (Leiding-Hoogspanningsverbinding) nog een zogenoemd omgevingsvergunningstelsel ontbreekt. Op basis van ervaringen in de dagelijkse praktijk bij het door derden uitvoeren van werkzaamheden in de directe nabijheid van de hoogspanningsverbinding en in het kader van de veiligheid, verzoekt Tennet medewerking om ter meerdere zekerheid dit artikel met een tekstvoorstel aan te vullen.

Gemeentelijke reactie;

Aan de bestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' is een omgevingsvergunningstelsel toegevoegd, in overeenstemming met de regeling zoals deze in andere actuele plannen van de gemeente Lelystad zijn opgenomen. De afwijkingen daarvan die Tennet voorsteld zijn overgenomen, met uitzondering van het voorgestelde sub g.

Het plaatsen van onroerende objecten, geen bebouwing zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair, zoals genoemd in sub g, is niet over genomen, omdat hier geen sprake is van werken en werkzaamheden. Lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair worden aangemerkt als bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en bebouwing. Overigens zijn dergelijke objecten al geregeld in 'artikel 13.3 Afwijken van de bouwregels'.
Het verzoek van Tennet is hierbij overgenomen in het ontwerp bestemmingsplan.

Reactie Tennet;

Verzocht wordt de bouwhoogte van masten van 50 meter te verhogen tot 60 meter aangezien er al een hogere mast staat, en een foutieve verwijzing aan te passen.

Gemeentelijke reactie;

De toegestane bouwhoogte is gewijzigd naar 60 meter en de verwijzing is aangepast.

Zienswijzen

Na het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Deze volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een passend antwoord.

Vervolg

Vervolgens wordt het bestemmingsplan vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Bij een bestemmingsplan moet aangetoond worden of het plan economisch uitvoerbaar is. Het instrument van de grondexploitatieregeling in de Wro en het aantonen van de financiële haalbaarheid kunnen de economische uitvoerbaarheid weergeven.

Grondexploitatie

Wanneer sprake is van een bouwplan in het kader van het Bro, beschikken gemeenten - door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro - over mogelijkheden voor het verhalen van kosten en hebben zij sturingsmogelijkheden. Sturingsmogelijkheden omdat zij, in het geval van grondexploitatie door derden, diverse eisen en regels kunnen stellen aan bijvoorbeeld fasering of kwaliteit. Dit vindt in theorie in eerste instantie plaats door middel van het exploitatieplan. In de meeste gevallen gebeurt dit door middel van het privaatrechtelijke spoor (door middel van overeenkomsten). Een combinatie van exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk. Van een exploitatieplan kan alleen sprake zijn in het geval het bestemmingsplan bouwplannen (in het kader van het Bro) mogelijk maken.

De bouwmogelijkheden die al in de geldende bestemmingsplannen zijn opgenomen, zijn in dit bestemmingsplan overgenomen, daarvoor geldt dat geen exploitatieplan nodig is. Omdat er in de rest van het bestemmingsplan geen sprake is van bouwplannen volgens het Bro, is de grondexploitatieregeling niet van toepassing. Bij dit bestemmingsplan wordt daarom geen exploitatieplan vastgesteld.

Financiële haalbaarheid

Het opstellen van het bestemmingsplan en de daarbij horende onderzoeken zijn geïnitieerd en gefinancierd door de gemeente Lelystad. Voor de actualisering van bestemmingsplannen zijn financiële middelen beschikbaar gesteld, dit bestemmingsplan wordt daaruit bekostigd. Hiermee wordt het bestemmingsplan financieel haalbaar en economisch uitvoerbaar geacht.

Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Beroepen

Bijlage 1 Lijst aan huis verbonden beroepen

Bijlage 2 Parkeernormen

Bijlage 2 Parkeernormen