Batavia Stad fase 3
Bestemmingsplan - gemeente Lelystad
Vastgesteld op 11-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het Bestemmingsplan Batavia Stad fase 3 van de gemeente Lelystad;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.0995.BP00024-VG01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens;
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.6 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.7 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.8 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.9 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.10 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waarop gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.11 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.12 bruto verkoop vloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor het uitoefenen van een winkelbedrijf, horeca en/of ondersteunende functies inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke, ten dienste van de betreffende winkels, horeca en administratieruimten;
1.13 congrescentrum:
een gebouw waarin ten minste één grote zaal is waar een congres of vergadering gehouden kan worden, waarbij tevens maaltijden en dranken worden verstrekt aan de bezoekers van een congres of vergadering;
1.14 dagelijkse goederen:
voedings- en genotmiddelen en artikelen op het gebied van persoonlijke verzorging;
1.15 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.16 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.17 discotheek:
een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van dranken, waar tevens de gelegenheid wordt geboden tot dansen;
1.18 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.19 factory outlet:
een fabrieksverkoopformule die de reguliere detailhandel aanvult en die fabrikanten de gelegenheid biedt om in een outletvestiging rechtstreeks, zonder inschakeling van de tussenhandel, uitsluitend outletproducten te verkopen aan consumenten die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en die bereid zijn om hiervoor een grote afstand af te leggen;
1.20 Factory Outlet Village:
een gespecialiseerd en hoogwaardig koopjescentrum waarin fabrieksverkoop volgens het factory outlet concept is gevestigd;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 grootschalige detailhandel:
geconcentreerde grootschalige detailhandelsvestiging, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. detailhandel in volumineuze goederen: detailhandel in die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor uitstalling, zoals verkoop van auto's, boten en caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;
- b. bouwmarkt: detailhandel met een al dan niet geheel overdekt vloeroppervlak van minimaal 500 m², waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelf-producten uit voorraad wordt aangeboden, zowel aan vakman als aan particulier;
- c. grootschalige detailhandel in meubelen en woninginrichting: detailhandel in meubelen en artikelen ten behoeve van de inrichting van een woning en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen met een minimum verkoopvloeroppervlak van 500 m²;
1.23 horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.24 hotel:
een horecabedrijf waar tegen vergoeding, naast logies ook maaltijden en dranken kunnen worden verstrekt;
1.25 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.26 kap:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;
1.27 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.28 ondersteunende functies:
informatieve functies (bijvoorbeeld VVV, ANWB) en overige functies, zoals een crèche of speelplaats;
1.29 outletproducten:
producten die afwijken van de standaardkwaliteit en/of niet, of niet meer onder de gangbare voorwaarden via de reguliere detailhandel kunnen worden afgezet en/of in de afgelopen periode van drie maanden niet meer aan de reguliere detailhandel zijn aangeboden en/of niet meer door de reguliere detailhandel direct zijn afgenomen en waarvan de prijzen minimaal 30% onder de gangbare verkoopadviesprijzen zullen liggen;
1.30 outletvestiging:
merkgebonden vestiging met één of meerdere merken die behoren tot de hogere marktsegmenten;
1.31 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- 1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.32 permanente bewoning:
bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;
1.33 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.34 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
1.35 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 supermarkt:
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door haar indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
1.37 verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.38 winkel:
een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel - Factory Outlet Village
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel - Factory outlet village' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van
- 1. een factory outlet village;
- 2. (gebouwde) parkeervoorzieningen;
- 3. ondersteunende functies, voorzover ondergeschikt aan en ten dienste van de factory outlet village;
- 4. detailhandel, voorzover ondergeschikt aan en ten dienste van de factory outlet village;
- 5. horeca, voorzover ondergeschikt aan en ten dienste van de factory outlet village;
met daaraan ondergeschikt:
- b. voetpaden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- e. erven en terreinen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder reclamepalen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een factory outlet, ondersteunende functies en detailhandel over een gezamenlijke bruto verkoopvloeroppervlakte van meer dan 7.331 m², niet meegerekend de oppervlakte van een ruimte voor centrale opslag van de beheerder van Batavia Stad;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca over een gezamenlijke bruto verkoopvloeroppervlakte van meer dan 872 m²;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor grootschalige detailhandel;
- d. detailhandel in dagelijkse goederen, waaronder een supermarkt, slager, bakker, groente- en fruitwinkel;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca in de vorm van een hotel, een congrescentrum of een discotheek.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor permanente of recreatieve bewoning;
- b. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot en afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar-, of vliegtuigen;
- d. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- e. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot met ten hoogste 20%;
- d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
- e. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits:
- de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
Bestemmingsplan Batavia Stad fase 3
van de gemeente Lelystad.
Behorend bij het besluit van: 11 juni 2013
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In 1999 hebben de gemeente Lelystad en Stable International B.V. een overeenkomst gesloten voor de ontwikkeling van de drie fasen van Batavia Stad. Met het oog op de toekomst bestaat de wens om Batavia Stad, een groot factory outlet center in Lelystad, uit te breiden met nieuwe verkoopruimte. Het gaat daarbij om een uitbreiding met maximaal 7.331 m2 bedrijfsvloeroppervlak voor de winkels en/of ondersteunende functies en 872 m2 voor horeca en leisure voorzieningen. De verhouding brutovloeroppervlak tot verkoopvloeroppervlak is 1,25:1. Totaal wordt het bedrijfsvloeroppervlak in fase 3 dus uitgebreid met maximaal 8.203 m2.
Ligging en begrenzing
Het gebied Batavia Stad ligt aan de noordwestzijde van de bebouwde kom van Lelystad, op relatief korte afstand van de Markerwaarddijk (N302). Deze weg verbindt Lelystad en Enkhuizen met elkaar (zie A in figuur 1).
De nieuwbouw is direct aan de noordzijde van de bestaande bebouwing (fase 1) gepland. De bestaande bebouwing vormt daarom de zuidelijke grens van het plangebied (zie ook figuur 2). Aan de westzijde van de geplande derde fase staat de bebouwing van de tweede fase. Deze bebouwing vormt de westelijke grens van het plangebied. De noordelijke en oostelijke grens van het plangebied worden bepaald door de nieuwbouw. Hier wordt later in deze toelichting nader op ingegaan.
Geldende bestemmingsplannen
Het gebied Batavia Stad is op dit moment juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Museumkwartier van 2004. Het plangebied heeft in dat bestemmingsplan de bestemming “Verblijf en Verkeer”. Op het noordelijke deel van het plangebied, ligt een wijzigingsbevoegdheid (voor de bestemming Recreatie) die uitbreiding van bebouwing mogelijk maakt.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen de bestemming “Verblijf en Verkeer” van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling in het plangebied mogelijk te maken geeft dit bestemmingsplan een nieuwe juridisch-planologische regeling. Doordat het bestemmingsplan voldoet aan de eisen voor standaardisering en digitalisering wordt het plangebied van de uitbreiding van een actuele juridisch-planologisch regeling voorzien.
Een nieuwe planologische regeling
De centrale doelstelling van het bestemmingsplan is het regelen van de uitbreiding (derde fase) van Batavia Stad aan de noordzijde van de bestaande bebouwing.
figuur 1 De locatie van het plangebied (A)
figuur 2 De begrenzing van het plangebied
Van belang is dat dit bestemmingsplan qua systematiek en opbouw is afgestemd op het Handboek Standaardisering en Digitalisering Bestemmingsplannen 2008 en het bestemmingsplan Museumkwartier dat nu voor de rest van het Factory Outlet Village geldt. Hierdoor ontstaat een actuele en eenduidige regeling voor het gehele plangebied. Dit bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk.
1.2 Digitaal Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan is opgezet als een digitaal bestemmingsplan, zoals de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dit sinds 1 januari 2010 voorschrijven. Van het bestemmingsplan is ook een analoog exemplaar beschikbaar, dit is een uitdraai van het digitale plan.
Het digitale plan voldoet aan alle wettelijke eisen die hieraan gesteld worden. Door de digitalisering kan het bestemmingsplan in automatiseringssystemen worden geïmplementeerd voor bijvoorbeeld ontsluiting via internet. Ook kan het plan gemakkelijk worden uitgewisseld met andere overheden.
1.3 Opbouw Van De Toelichting
Na hoofdstuk 1 (Inleiding) wordt in hoofdstuk 2 (Huidige situatie) een beeld gegeven van de huidige ruimtelijke en de functionele structuur in en direct rond het plangebied.
In hoofdstuk 3 (Kader) wordt het kader geschetst waarbinnen de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied moeten plaatsvinden. Het kader wordt eerst bepaald door het beleid dat door het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad is geformuleerd. Vervolgens worden de randvoorwaarden benoemd die vanuit de Europese en nationale wet- en regelgeving over water, ecologie, archeologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit voortvloeien. Tot slot worden de milieuvoorwaarden benoemd die vanuit het bestaande gebruik aan de ontwikkeling van het plangebied worden gesteld.
In hoofdstuk 4 (Uitgangspunten) wordt voor alle nieuwe ontwikkelingen het gewenste programma in hoofdlijnen aangegeven. Daarbij wordt aangegeven hoe in de planontwikkeling om is gegaan met eventueel van belang zijnde beleidsuitgangspunten en milieuaspecten.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 (Planbeschrijving) een samenvatting en een handleiding bij de juridische regeling gegeven.
In hoofdstuk 6 volgt een verantwoording van de maatschappelijke uitvoerbaarheid en wordt in hoofdstuk 7 inzicht gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot onder andere de grondexploitatie.
Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 de resultaten van het overleg weergegeven.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
De huidige situatie in en rond het plangebied bepaalt mede de uitgangspunten voor de gewenste ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden daarom in het kort de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving en het plangebied beschreven.
Functies
Het gebied Batavia Stad wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van verschillende openbare functies. Zo is aan de westzijde van Batavia Stad de Bataviawerf (museum aanwezig), ten noorden de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en zijn ten zuiden het museum Nieuwland Erfgoed (NLE), de Lelybaan met ondergrondse VOC-garage en Bataviahaven gesitueerd. (zie ook figuur 3).
figuur 3 Situatie van Batavia Stad en omgeving
Bebouwing
De bebouwing in en rond het plangebied is grootschalig opgezet. Batavia Stad bestaat uit diverse grote gebouwen. Het is grotendeels ommuurd met een muur van maximaal 6,00 meter hoog, waardoor de gebouwen grotendeels niet te zien zijn van buiten Batavia Stad, anders dan enkele hoogteaccenten en/of dakopbouwen. Bovendien is gebruik gemaakt van een gevelbekleding en dakopbouwen (kapvorm) waardoor het - binnen de muren - een meer kleinschalige uitstraling heeft. Het kleinschalige karakter is bedoeld om de uitstraling van een dorp of klein stadje te benadrukken. De entrees van Batavia Stad zijn benadrukt door specifieke bebouwing. De entree aan de zuidzijde wordt bijvoorbeeld gevormd door een poortgebouw, met daarin een horecafunctie.
Verkeer en parkeren
Vanwege de aard van de functie en de decentrale ligging, heeft Batavia Stad een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking; het overgrote deel van de bezoekers komt met de auto. De verkeersaantrekkende werking betekent dat een functionele ontsluiting en voldoende parkeergelegenheid van belang zijn voor het functioneren van Batavia Stad.
Een wezenlijk kenmerk van Batavia Stad is dat de in- en uitgaande verkeersstromen niet gelijkmatig over de week verdeeld zijn. Op werkdagen zijn de verkeersstromen minder groot dan op weekenddagen, waarbij zich op een (beperkt) aantal zon- en feestdagen nog eens specifieke piekbelastingen voordoen. Het is van belang dat een aanvaardbare verkeers- en parkeersituatie wordt gehandhaafd, zonder dat daarbij een zodanige (over)capaciteit aan ontsluitingswegen en parkeerplaatsen wordt gerealiseerd dat deze het overgrote deel van de week ongebruikt blijven,
Bereikbaarheid
Het plangebied en omgeving zijn op snelle en gemakkelijke manier te bereiken vanuit Noord-, West- en Zuid-Nederland, de reeds aanwezige wegen (bijvoorbeeld Markerwaarddijk) bieden hiervoor de gewenste mogelijkheden.
Belangrijke aanvoerroutes voor Batavia Stad zijn de Houtribdijk uit het westen, de A6 en de N302 uit het noorden, oosten en zuiden en een route via het stedelijke hoofdwegennet.
De bestaande parkeerterreinen P1 t/m P4 en het Zeven Provinciënplein zijn rechtstreeks aangesloten op de N302, ter hoogte van de rotonde op de kruising van de Houtribweg en Markerwaarddijk.
De ontsluiting van het plangebied is in de huidige situatie afdoende, met dien verstande dat op momenten van piekbelasting terugslag kan plaatsvinden van aankomende bezoekers op de rotonde op de kruising van de Houtribweg en de Markerwaarddijk. Deze terugslag wordt veroorzaakt door het feit dat bezoekers van Batavia vóór zij het parkeerterrein kunnen betreden een kaartje dienen te trekken, waardoor wachtrijen kunnen ontstaan bij de slagbomen. In de incidentele situatie dat de wachtrijen leiden tot terugslag op de rotonde, kan het overige verkeer daarvan belemmeringen ondervinden.
Parkeren
In de directe omgeving van het plangebied zijn grote parkeerterreinen aanwezig, die ruime parkeercapaciteit bieden. De totale parkeercapaciteit rond Batavia Stad bedraagt op dit moment 3.143 parkeerplaatsen:
- parkeerterreinen P1 t/m P4: 1.514 plaatsen;
- parkeerterrein P6: 225 plaatsen;
- overflowterrein I en II: 1.100 plaatsen 1;
- Zeven Provinciënplein: 124 plaatsen 2;
- VOC-garage: 180 plaatsen.
De overflowterreinen I en II zijn bedoeld om ingezet te worden op piekmomenten waarop de overige parkeerplaatsen niet voorzien in voldoende parkeerbehoefte.
De parkeercapaciteit is in de huidige situatie op vrijwel alle momenten ruimschoots voldoende. Alleen in de uitzonderlijke situatie dat Batavia Stad een maximaal aantal bezoekers trekt en er sprake is van samenloop met andere evenementen in de omgeving (zoals het maritiem evenement Bataviahavendagen), kan de parkeersituatie onder druk komen te staan. Ook in deze uitzonderlijke situatie kan, zo nodig met inzet van verkeersbegeleiders, worden voorzien in de parkeerbehoefte, waarbij wel in voorkomende gevallen terugslag kan ontstaan van wachtende parkeerders op de rotonde op de kruising van de Houtribweg en Markerwaarddijk.
Naast de hiervoor genoemde parkeerplaatsen is in de bestaande situatie het BEEC-terrein beschikbaar als (additioneel) overflowterrein met circa 1.100 parkeerplaatsen. Op dit terrein was de ontwikkeling van het Batavia Stad Event & Exhibition Centre voorzien, maar deze plannen zijn definitief geschrapt. Zo lang zich geen alternatieve ontwikkelingsplannen aandienen (op dit moment bestaat daar geen zicht op) is het BEEC-terrein beschikbaar om op piekmomenten als overflowterrein te worden ingezet. Omdat de beschikbaarheid van dit terrein voor de langere termijn niet gegarandeerd is, is dit echter geen onderdeel van de “officiële parkeerbalans” voor Batavia Stad en omgeving.
figuur 4 Overzichtsfoto Batavia Stad e.o.
figuur 5 Bestaande parkeerterreinen rond het plangebied
Natuur
Westelijk van Batavia Stad en de Bataviawerf, ligt het Oostvaardersdiep (zie ook figuur 6). Dit meer heeft, naast de recreatieve en transportfunctie ook een belangrijke natuurlijke functie en maakt deel uit van de Natura 2000-gebieden IJsselmeer en Markermeer.
figuur 6 Het Oostvaardersdiep nabij de Bataviawerf
Hoofdstuk 3 Kader
In dit hoofdstuk wordt het kader voor dit bestemmingsplan beschreven. Daarbij komen achtereenvolgens beleid (provinciaal en gemeentelijk), wet- en regelgeving en milieuaspecten aan bod. Het rijksbeleid is niet opgenomen, want dit biedt geen uitgangspunten voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
3.1 Rijksbeleid
In 2012 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd, dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro geeft de juridische kaders die nodig zijn om het ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het huidig ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Deze structuurvisie is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Het beleid vervangt onder meer de Nota Ruimte. De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van best practices).
Hiermee is vooral het beleid van de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad het richtinggevende kader.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsplan Flevoland
In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006 - 2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030.
De provincie wil in Flevoland verdere grootschalige ontwikkelingen mogelijk maken en deze deels zelf, deels samen met partners, ter hand nemen. Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-werk- en leefomgeving in heel Flevoland.
Provinciale hoofdstructuur
Als uitwerking van het doel is in het omgevingsplan uitgegaan van een provinciale hoofdstructuur, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de stedelijke en de groen-blauwe hoofdstructuren. De ontwikkeling en identiteit van de steden en dorpen worden steeds meer ontleend aan de positie binnen de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuren. Lelystad is aangewezen als stedelijke hoofdstructuur.
Binnen de stedelijk hoofdstructuur wordt een verdere verstedelijking toegestaan. Daarbij wordt uitgegaan van een verdere versterking van bestaande steden en dorpen. Stedelijke differentiatie in sociale, economische en ruimtelijke kenmerken, is gewenst. Het uitgangspunt van de provincie Flevoland is dat, los van het daadwerkelijke groeitempo, in alle gevallen sprake moet zijn van een evenwichtige ontwikkeling. De realisatie van verstedelijking is primair een gemeentelijke taak.
Bedrijventerreinen en overige werklocaties
De ontwikkeling en realisatie van werklocaties is een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen en is sterk afhankelijk van marktontwikkelingen. In het provinciaal beleid gaat het om de afstemming van ontwikkelingen op de bedrijven- en kantorenmarkt. De provincie heeft hiervoor locatiebeleid opgesteld. Dit beleid is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland. Daarbij wordt gestreefd naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Lelystad valt binnen het gebied van het provinciale locatiebeleid. Het provinciaal beleid is verder uitgewerkt in de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid; deze wordt in de volgende paragraaf nader toegelicht. Een afstemming met de Visie Werklocaties Flevoland 2030+is daarbij van belang.
3.2.2 Provinciale omgevingsverordening
Door middel van een provinciale omgevingsverordening kan een provincie regels stellen aan ruimtelijke plannen, bijvoorbeeld bestemmingsplannen. Om willekeur te voorkomen, moet aan deze regels een omgevingsvisie of omgevingsplan ten grondslag liggen.
In de provincie Flevoland is geen sprake van één provinciale omgevingsverordening, maar van diverse verordeningen voor specifieke onderwerpen, bijvoorbeeld de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor het plangebied en omgeving is geen verordening opgesteld.
3.2.3 Visie Werklocaties Flevoland 2030+
De Visie Werklocaties Flevoland 2030+is een nadere concretisering van het Omgevingsplan Flevoland en geeft een toetsingskader om de provinciale ambities voor de werkgelegenheid mogelijk te maken. Dit beleid legt de basis onder de ruimtelijke reserveringen voor werklocaties in het Omgevingsplan Flevoland. Daarnaast is het beleid een bouwsteen voor een aanscherping van de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid (2007).
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurplan Lelystad 2015
Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waar - behalve het ruimtelijk beleid - bijvoorbeeld ook duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken. Lelystad ziet daarbij de handhaving en versterking van de kernkwaliteiten rust, ruimte, groen en water als enkele van de belangrijkste opgaven. Groei is daarbij noodzakelijk om te kunnen blijven investeren in de stad. De bestaande kwaliteit van Lelystad is de basis voor de verdere groei.
Het Structuurplan voorziet de ontwikkeling van vier knooppunten, waaronder de Kustknoop, waar het plangebied deel van uitmaakt. De ontwikkeling van de Kustknoop omvat het vormgeven en realiseren van een centrale entree, inclusief een centrale parkeergelegenheid en een opstapplaats voor een snelle en adequate openbaar vervoerverbinding. Deze ontwikkeling is grotendeels uitgevoerd en onder meer zichtbaar in de grote parkeerterreinen in de directe omgeving van het plangebied.
Een belangrijke opgave is het realiseren van een variatie van werkgelegenheid en een verhoging van het aantal arbeidsplaatsen, die in de pas loopt met de ontwikkelingen van de bevolkingsgroei. Naast de ontwikkelingen op grootschalige bedrijventerreinen, wordt ruimte geboden aan onder andere de ontwikkeling van en in de Kustknoop. Daarbij wordt nieuwe werkgelegenheid gecreëerd in de recreatieve en toeristische sector, waaronder de dagrecreatie. Een verder ontwikkeling van Batavia Stad past binnen het structuurplanbeleid.
3.3.2 Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid (2007)
De Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid (GVV) biedt inzicht in de manier waarop de gemeente invulling geeft aan de bestaande en toekomstige werklocaties en het beleid waarmee dit gepaard gaat.
Het locatiebeleid wordt onderverdeeld naar werklocaties, kantorenlocaties en detailhandelslocaties. De verdeling onderscheidt drie koepelmilieus: centrummilieus, gemengde milieus en specifieke milieus. Deze drie zijn in de GVV verder opgesplitst in een zevental vestigingsmilieus.
Batavia Stad heeft als Factory Outlet Village een bovenregionale verzorgende functie. Als gevolg van het succes ervan is deze locatie verder ontwikkeld met een tweede fase met een oppervlakte van 8.967,20 m2. De gemeente zag deze ontwikkeling als aanvulling op de ontwikkeling van het stadshart en heeft waar nodig gefaciliteerd. De derde fase is het vervolg van de in 1999 gemaakte afspraken tussen de gemeente Lelystad en Stable International B.V., maar is in het GVV nog niet expliciet opgenomen.
3.3.3 Winkelstructuur Lelystad 2020
Op 12 juli 2011 heeft de gemeenteraad nieuw detailhandelsbeleid voor Lelystad vastgesteld door middel van de nota “Winkelstructuur Lelystad 2020”. Dit detailhandelsbeleid is opgesteld naar aanleiding van een veranderende markt. Het nieuwe beleid geeft handvatten voor de mogelijkheden van detailhandel in de gemeente Lelystad.
In het beleid is opgenomen dat het wenselijk is Batavia Stad te versterken, door uitbreiding toe te staan. Daarbij is expliciet aangegeven dat het om een laatste fase gaat. Ook na uitbreiding moet Batavia Stad gericht zijn op recreatief winkelen, het is gericht op niet-dagelijkse detailhandel. Toegestane functies zijn outlet detailhandel, horeca en overige dienstverlening (bijvoorbeeld ANWB-winkel).
3.3.4 Nota Recreatie en Toerisme (2005)
De Nota Recreatie en Toerisme geeft een samenhangend beleid met ontwikkelingskaders op het gebied van recreatie en toerisme. Het doel van de nota is een aanzet te geven tot concrete actie voor eerdere plannen en programma's.
De Nota formuleert meerdere hoofdopgaven, voor de kuststrook is de hoofdopgave “verder ontwikkelen van de basiskwaliteiten” van belang. Hiermee wordt gedoeld op het op orde houden en het recreatief versterken van de directe leefomgeving van de bewoners van Lelystad. Daarbij moet rekening worden gehouden met de natuurbeschermingsregimes vanuit wetgeving en beleid. De kansen worden daarom met name gezocht in extensieve vormen van (dag)recreatie, zoals bijvoorbeeld (nieuwe) fiets-, wandel- en ruiterroutenetwerken. Kleinschalige horecagelegenheden worden gezien als rustpunten in de netwerken en daarom mogelijk.
Hoewel primair de nadruk ligt op de ontwikkeling van dagrecreatie in Lelystad, zijn twee potentiële ontwikkelingslocaties voor verblijfsrecreatie aangegeven, waaronder de mogelijke hotelontwikkeling in het gebied bij de kust.
3.3.5 Archeologische monumentenzorg in Lelystad (2008)
In augustus 2008 heeft de gemeente (eigen) archeologisch beleid vastgesteld. Dit beleid bestaat uit beleidsafspraken en een beleidsadvieskaart. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met hetgeen in de beleidsafspraken is gesteld over de doorwerking naar bestemmingsplannen.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt in gebieden met hoge, middelhoge en lage archeologische waarde. In de gebieden met een lage archeologische waarde is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk, in de gebieden met hoge en middelhoge waarden wel. Meer informatie staat in paragraaf 3.4.4.
3.3.6 Welstandsnota Lelystad (2007)
De gemeente Lelystad heeft het beleid voor welstand in een Welstandsnota opgenomen. De drie belangrijkste doelstellingen van de welstandsnota geven nader inhoud aan de vereenvoudiging van het welstandstoezicht. De drie doelstellingen zijn:
- 1. welstandstoezicht is een instrument voor ruimtelijke kwaliteit;
- 2. welstandscriteria zijn duidelijk en vooraf bekend;
- 3. procedures van welstandsbeoordeling worden helder omschreven en er is een duidelijke rol van de welstandscommissie.
De vereenvoudiging heeft geleid tot twee welstandsniveaus en één welstandsvrij niveau. De twee welstandsniveaus zijn gebieden met beperkte of stedenbouwkundige welstand en gebieden met een volledige of architectonische welstand. Daarnaast is er ook sprake van welstand in ontwikkelingsgebieden. Hiervoor geldt óf het vastgestelde welstandsbeleid, óf een door de gemeenteraad vastgesteld beeldkwaliteitsplan.
Het plangebied betreft een ontwikkelingslocatie, waarvoor geen beeldkwaliteitsplan is vastgesteld. De welstandscriteria van het niveau “gebieden met volledige of architectonische welstand” zijn van toepassing. Bij deze gebieden wordt zowel de stedenbouwkundige samenhang als de architectuur van het gebouw beoordeeld. Voor dit niveau zijn criteria opgesteld voor de omgeving, de voorkanten, de zijkanten en de achterkanten. Het beleid is tot in de details vastgelegd. De nieuwbouw van Batavia Stad moet voldoen aan de Welstandsnota.
3.3.7 Beleidsplan handhaving fysieke leefomgeving 2011-2014
Het gemeentelijk handhavingsbeleid is verwoord in het Beleidsplan handhaving fysieke leefomgeving 2011 - 2014. Dit beleidsplan geeft de kaders voor het uitvoeren van de handhavingstaak door de gemeente. Het beleidsplan is een integraal plan waarin de handhavingstaken van de beleidsvelden bouw, milieu en Apv, zijn meegenomen. Het nieuwe handhavingsbeleidsplan geeft richting aan de uitvoering van de handhavingstaken.
Op basis van dit plan wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsplan vastgesteld, waarin de werkwijze, de intensiteit en de prioritering voor de handhavingstaken worden beschreven.
Het beleidsplan is voor geheel Lelystad van toepassing, dus ook voor het plangebied. Het heeft echter geen directe invloed op dit bestemmingsplan.
3.3.8 Parkeerbeleidsplan
De gemeenteraad heeft in 2009 het Parkeerbeleidsplan vastgesteld. In het plan is een integraal parkeerbeleid vastgelegd, dat is afgeleid van de ambities van Lelystad op het gebied van ruimte, economie en bereikbaarheid. Het parkeerbeleidsplan geeft de kaders aan van de ambities van de gemeente Lelystad op het gebied van parkeren in en rond de stad.
Bataviastad is een toeristisch knooppunt, waarbij de Gemeente Lelystad een actieve rol op het gebied van (de regie over) parkeren wil behouden om zo nieuwe ontwikkelingen te kunnen sturen. Het belangrijkste uitgangspunt voor dit knooppunt is dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden bij nieuwe ontwikkelingen, om overlast voor de omgeving te voorkomen. De gemeente is daarom actief betrokken bij de ontwikkeling van dit bestemmingsplan en de oplossing van het parkeren daarvoor.
3.4 Wet- En Regelgeving
Deze paragraaf besteedt aandacht aspecten waaraan de ontwikkeling getoetst moet worden. Het gaat om de aspecten water, ecologie, archeologie, externe veiligheid, luchtkwaliteit, kabels en leidingen.
3.4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor het plangebied is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. De voorgenomen ontwikkeling is namelijk een activiteit die opgenomen is in onderdeel D van het Besluit m.e.r. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling is de ontwikkeling getoetst op de aspecten: verkeer en parkeren, bodem, water, natuur en landschap.
De belangrijkste conclusie van de beoordeling is dat er geen noodzaak bestaat tot het opstellen van een Milieu Effect Rapport (MER). Op basis van de, voor de beoordeling, beschikbare gegevens blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijke negatieve effecten voor het milieu.
De belangrijkste overwegingen daarbij zijn dat:
- het project niet leidt tot significante effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer;
- de realisatie van de uitbreiding geen relevante effecten heeft op de verkeersafwikkeling op het bestaande parkeerterreinen;
- met relatief eenvoudige middelen een acceptabele bereikbaarheid van de parkeerterreinen bij Batavia Stad gerealiseerd wordt;
- voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden in de directe nabijheid van Batavia Stad;
- de toename van verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan een verandering van de luchtkwaliteit;
- de toename van verkeer leidt tot een minimale toename van de geluidbelasting en geen akoestische maatregelen noodzakelijk zijn.
De resultaten van de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn ook verwerkt in de hierna volgende paragrafen.
3.4.2 Water
De waterparagraaf is opgesteld in verband met de ontwikkeling van fase 3 van Batavia Stad. Dit bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van fase 3 mogelijk. Het bestemmingsplangebied Batavia Stad fase 3 ligt aan de kust.
Waterplan en beleid
Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Royal Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ('watervisie') naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. Het waterplan is opgesteld waarbij rekening gehouden is met het geldend beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst “Waterbeleid 21e eeuw” (WB21), de “Handreiking watertoets” (ministerie van VROM), het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland) en het Waterbeheerplan (Waterschap Zuiderzeeland).
Ook de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn belangrijke beleidskaders. De KRW heeft als doel de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van het verharde oppervlak. Bij het opstellen van het NBW is rekening gehouden met de richtlijnen volgens de KRW. Het NBW bevat taakstellende afspraken over veiligheid en wateroverlast en procesafspraken over watertekorten, verdroging, verzilting, water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems en ecologie.
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
- Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren)
- Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren)
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het geldende waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in dit bestemmingsplan. Deze paragraaf geeft aan hoe met water in dit plan wordt omgegaan en hoe de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan 'Veiligheid, Voldoende en Schoon Water'.
Overleg met Waterschap
In dit bestemmingsplan wordt de bestaande verharding vervangen door nieuwe verharding en bebouwing. In de praktijk wijzigt de situatie dus niet. Hierom is tussen de gemeente en het waterschap de afspraak gemaakt dat de gemeente de waterparagraaf opstelt aan de hand van de randvoorwaarden. Deze zijn opgenomen in het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland.
Beschrijving van het watersysteem
In het bestemmingsplangebied is geen water aanwezig.
Waterkwantiteit
Dit plan heeft geen toename van verhard oppervlak tot gevolg en er verdwijnt geen ruimte voor waterberging.
Voor het bestemmingsplan geldt het principe van 'waterneutraal bouwen'. Dit wil zeggen dat als het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door het aanleggen van een waterberging of een infiltratievoorziening.
Waterkwaliteit
Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt.
Binnen Lelystad wordt gebruik gemaakt van de methode van Duurzaam OnkruidBeheer (DOB-methode) om onkruid te bestrijden. Hierbij wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt, waardoor minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater kunnen afstromen.
Afvoersystemen voor vuilwater, hemelwater en grondwater
Water afkomstig van de drukke wegen en het afvalwater worden afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI). De drainage stort over op het oppervlaktewater. De schone oppervlakken (voornamelijk daken) wordt opgevangen en geïnfiltreerd in het zandpakket. Geleidelijk komt dit geïnfiltreerde hemelwater terecht in het oppervlaktewater.
Waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern-, vrijwarings-, of buitenbeschermingszones van een waterkering.
Waterveiligheid
In het stedelijk waterplan is berekend dat met de Westlandbui nergens in het stedelijk gebied water op het maaiveld komt en dat de peilstijging nauwelijks hoger dan 30 cm wordt. Dit terwijl de Westlandbui een zwaardere bui was dan de bui die tegenwoordig gehanteerd wordt. Bij nieuwe berekeningen wordt namelijk uitgegaan van een bui met een herhalingstijd van 1 keer per 100 jaar, volgens het zogenaamde middenscenario (+10%). Geconcludeerd wordt dat voor dit gebied het veiligheidsniveau van 1:100 gehaald wordt.
3.4.3 Ecologie
Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in en om het plangebied en de eventuele gevolgen van de geplande ontwikkelingen op de aanwezige waarden, moet in het kader van een bestemmingsplan een toetsing aan de Natuurbeschermingswet (gebiedstoets) en de Flora- en faunawet (soortentoets) plaats vinden. Daarnaast moet gekeken worden naar effecten op de wezenlijke waarde van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Indien van toepassing wordt ook gekeken naar verplichtingen uit de Boswet.
Gebiedstoets
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet in werking getreden. Sindsdien zijn de bepalingen van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Wetlands.
In de Natuurbeschermingswet is de bescherming van gebieden geregeld. Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in en om het plangebied en de eventuele gevolgen van de geplande ontwikkelingen op de aanwezige waarden, moet ook nagegaan worden of in of nabij het plangebied sprake is van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of van gebieden die zijn aangewezen conform de Natuurbeschermingswet (o.a. Natura 2000).
Het plangebied ligt op ruime afstand van de Natura 2000-gebieden IJsselmeer en Markermeer & IJmeer. Deze gebieden zijn ook aangewezen als Wetlands en Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Conclusie
De uitbreiding vindt plaats buiten het Natura 2000-gebied 'Markermeer & IJmeer'. Verlies van oppervlakte kan daarom worden uitgesloten. De verstoring als gevolg van de bouw van de uitbreiding en de toename van het aantal bezoekers valt weg tegen de huidige hoge verstoringswaarden van Batavia Stad en Bataviahaven. Omdat Batavia Stad grotendeels ommuurd wordt en er in de huidige situatie al lichtvervuiling aanwezig is, kan een permanent toename van lichtvervuiling worden uitgesloten. Wel is er een toename van het aantal bezoekers te verwachten. Dit brengt een hogere verkeersintensiteit en extra uitstoot van NOx (stikstofdepositie) in de omgeving met zich mee. Het Natura 2000-gebied 'Markermeer & IJmeer' is met name van belang voor de watervogels en is niet aangewezen voor habitattypen welke gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Negatieve gevolgen als gevolg van een toename van stikstofdepositie kunnen worden uitgesloten.
Ook habitattypen en habitatsoorten ondervinden geen hinder van de voorgenomen uitbreiding. De uitbreiding vindt plaats buiten het feitelijke Natura 2000-gebied 'Markermeer & IJmeer'. Het karakter van het gebied verandert niet, er worden geen bestaande vliegroutes doorbroken en er vinden geen werkzaamheden aan de oevers plaats.
Het plan, de uitbreiding van Batavia Stad, heeft zeker geen negatief effect op kwalificerende soorten, habitats van soorten of habitattypen. Het plan is daarmee niet vergunningplichtig in het kader van de Natuurbeschermingswet. Er zijn in het kader van de Natuurbeschermingswet derhalve geen vervolgstappen nodig.
Soortentoets
De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming.
Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. In artikel 75 van de Flora- en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen beschermd.
De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
In de wet is een differentiatie aangebracht in het niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB artikel 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:
- 1. alle soorten, opgenomen in de Habitatrichtlijn Bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst, zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
- 2. soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
- 3. soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.
Categorie 1 is strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (artikel 75 lid 5 onder c).
Voor categorie 2 geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:
- bestendig beheer en onderhoud;
- bestendig gebruik;
- ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Voor categorie 3 geldt een algemene vrijstelling voor:
- bestendig beheer en onderhoud;
- bestendig gebruik;
- ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Een uitzondering hierop zijn vogels. Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn moeten de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats vinden.
Zoals ook uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt, heeft de ontwikkeling geen significante negatieve effecten op de beschermde natuurgebieden en soorten.
Conclusie
Het te bebouwen terrein bestaat uit verharding, (kort) gazon, lage hagen en jonge bomen. In Lelystad is het voorkomen van zwaar beschermde soorten in deze terreintypen uitgesloten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Wel dienen hagen en bomen gecontroleerd te worden op broedvogels, indien deze in de broedtijd verwijderd worden.
3.4.4 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologisch erfgoed veilig te stellen.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving, is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die deel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden.
De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (tweede generatie) en het gemeentelijke archeologische beleid geven een goede indicatie van mogelijk te verwachten archeologische waarden. Uit het gemeentelijke beleid blijkt dat het plangebied een lage verwachtingswaarde heeft. Ook ligt het niet in het Provinciale Archeologisch Kerngebied (PArK). In principe is voor het plangebied geen archeologisch onderzoek nodig. Ook hoeft voor het aspect archeologie geen specifieke regeling in dit bestemmingsplan te worden opgenomen.
Voor het gehele gebied rond Batavia Stad is echter al een archeologisch uitgevoerd. Uit dat onderzoek is gebleken dat er geen archeologische vondsten van betekenis te verwachten zijn. Dit onderstreept dat een onderzoek voor en specifieke regeling in dit bestemmingsplan niet beslist nodig zijn.
Echter, wanneer tijdens de bouw of daaraan voorafgaande activiteiten archeologische vondsten worden gedaan, dan moet de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed daarvan in kennis worden gesteld.
3.4.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. Het plangebied is voor het aspect 'externe veiligheid' onderzocht op:
a. de aanwezigheid van inrichtingen vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
b. de aanwezigheid van een route gevaarlijke stoffen;
c. de aanwezigheid van hoofdgastransportleidingen.
Bevi-inrichtingen
In of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Bevi-inrichtingen. Wel komt aan de noordzijde van Batavia Stad een verkooppunt voor brandstoffen, hierbij wordt de verkoop van LPG echter uitgesloten.
Route gevaarlijke stoffen
Over het Markermeer loopt de Vaarweg Amsterdam-Lemmer (VAL); deze wordt regelmatig gebruikt voor het vervoer van brandbare en toxische vloeistoffen en gassen per schip. Omdat in Batavia Stad grote aantallen bezoekers komen, is het een beperkt kwetsbare bestemming. Deze mogen niet binnen de risicocontour liggen. De afstand van de ontwikkeling in het plangebied tot de vaarweg is voldoende groot. De vaarweg levert geen risico's op voor Batavia Stad.
Het plangebied bevat geen wegen en wordt niet begrensd door wegen die deel uitmaken van de vastgestelde Route gevaarlijke stoffen. Deze route loopt over de Houtribweg, waarvoor ontheffing is verleend voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het betreft de toelevering van LPG voor tankstations. Dit komt voort uit het rapport “Inzicht in transport gevaarlijke stoffen, Provincie Flevoland, d.d. 26 oktober 2007, 9S4799.01”.
Hoofdgastransportleidingen
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdgastransportleidingen aanwezig.
3.4.6 Luchtkwaliteit
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Met de invoering van het criterium 'niet in betekenende mate' (= artikel 5.16 lid 4 WM) hoeven besluiten die onder dat criterium vallen, niet meer te worden getoetst aan die grenswaarden.
Er kan in die gevallen worden volstaan met het aannemelijk maken dat het voorgenomen project qua omvang beneden de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Nibm) genoemde aantallen te bouwen woningen of vierkante meters bruto vloeroppervlak of andere begrenzingen blijft, of het aannemelijk maken dat de concentratietoename door het betreffende besluit niet de 3%-grens overschrijdt.
In dit bestemmingsplan wordt een relatief geringe uitbreiding van het bestaande Batavia Stad mogelijk gemaakt. Er mag bij deze uitbreiding worden uitgegaan van een minimale toename van het verkeer. De luchtkwaliteit is in de gemeente Lelystad goed en de ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan een verandering van de luchtkwaliteit. Dit blijkt ook uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
3.4.7 Geluid
In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van industrielawaai, spoorweglawaai en luchtvaartlawaai. Om die reden wordt alleen ingegaan op het wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) 2007 zijn langs wegen geluidzones vastgesteld. Deze zones zijn aandachtsgebieden waarbinnen (wanneer noodzakelijk) getoetst wordt aan de Wet geluidhinder. Toetsing vindt daarbij plaats bij geluidgevoelige objecten, bijvoorbeeld woningen die binnen de genoemde zones liggen.
De uitbreiding zelf is geen geluidgevoelig object. Wel zorgt het voor een geringe toename van verkeer. De toename van het verkeer is merkbaar op de ontsluitingswegen van Batavia Stad, omdat hierover meer verkeersbewegingen plaatsvinden. Hierdoor bestaat de kans dat de geluidsproductie vanaf die wegen op omliggende woningen toeneemt. De mogelijke toename van de geluidsproductie op de omliggende woningen is in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling onderzocht. Hieruit blijkt dat slechts een zeer geringe toename van geluid plaatsvindt. De toename is dusdanig gering dat geen extra maatregelen nodig zijn.
3.4.8 Bodem
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is, wanneer er sprake is van een nieuwe ontwikkeling, een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt deel uit van deze afweging.
Wettelijk is bepaald dat een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning nodig is niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.
Voor het plangebied is door ingenieursbureau Oranjewoud een verkennend uitgevoerd. Uit de resultaten daarvan (opgenomen in een rapport van 25 januari 2011) blijkt dat de bodemkwaliteit voldoende is. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
3.5 Overige Aspecten
3.5.1 Hinder door bedrijvigheid
Bij de indeling van bedrijven in bedrijfscategorieën wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (2009) toegepast. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandscriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar. In Lelystad wordt vastgehouden aan deze afstandscriteria, tenzij er gegronde redenen zijn om af te wijken.
De milieucategorie van de nieuwbouw in het plangebied is vergelijkbaar met die voor supermarkten en warenhuizen, namelijk categorie 1 met een grootste afstand van 10 meter voor geluid en gevaar. De mogelijke horeca heeft ook een categorie 1 met een grootste afstand van 10 meter (geur, (continu) geluid en gevaar).
3.5.2 Kabels en leidingen
De gemeente heeft een KLIC-melding gedaan om te achterhalen waar mogelijk relevante kabels en leidingen in het plangebied liggen. Hieruit blijkt dat in en in de directe omgeving van het plangebied geen kabels en leidingen aanwezig zijn die, vanwege hun belang, in dit bestemmingsplan een specifieke regeling moeten krijgen.
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten Plangebied
De gewenste ontwikkeling in het plangebied is het belangrijkste uitgangspunt van dit bestemmingsplan. Bij de planvorming is rekening gehouden met uitgangspunten vanuit beleid en wet- en regelgeving. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op de gewenste ontwikkeling in het plangebied en de uitgangspunten die dit oplevert voor dit bestemmingsplan. Specifieke aandacht wordt besteed aan de parkeersituatie.
4.1 Functionele Structuur
Het doel is de bestaande winkelfunctie van de Factory Outlet Village uit te breiden met nieuw verkoopvloeroppervlak. Het gaat daarbij om een specifieke vorm van detailhandel geënt op het Factory Outlet Village voor de verkoop aan particulieren. Daarnaast wordt het mogelijk, ondersteunend aan de detailhandelsfunctie, bijvoorbeeld horecavoorzieningen en informatieve functies te realiseren. Ook worden de benodigde verblijfsruimten tussen de winkels mogelijk gemaakt.
4.2 Ruimtelijke Structuur
De bebouwing wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing. De nieuwbouw komt ten noorden van de eerste fase en ten oosten van de tweede fase. De nieuwbouw vormt daarmee, samen met de bestaande bebouwing, één cluster. Het gehele plangebied van dit bestemmingsplan is ook het volledige bouwvlak voor de nieuwbouw. Het bouwvlak mag volledig volgebouwd worden.
4.2.1 Bebouwing
De bebouwing wordt, voor de afmetingen zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande bebouwing. Dit betekent dat de bebouwingshoogte, net als bij de bestaande bebouwing, maximaal 15,00 meter hoog mag worden. uitgezonderd een hoogteaccent, welke maximaal 21,00 meter hoog mag worden. Qua architectuur wordt voldaan aan de welstandsnota.
Bij de bebouwing worden overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) mogelijk gemaakt. Deze bouwwerken kunnen bedoeld zijn als erf- en terreinafscheiding (de muur rond de Factory Outlet Village), bouwwerken voor de veiligheid (verlichting) en bouwwerken zoals reclame (vlaggenmasten). Hiervoor worden de bestaande mogelijkheden bij de Factory Outlet Village ook voor dit plangebied gebruikt.
4.2.2 Openbare ruimte
Behalve de benodigde verblijfsruimte voor de toegankelijkheid van de winkels, wordt in het plangebied geen rekening gehouden met de realisatie van nieuw groen, water en infrastructurele werken (bijvoorbeeld parkeerterrein). Aan de noordzijde van het plangebied zijn en worden nieuwe parkeerterreinen aangelegd. Deze parkeerterreinen moeten ook na de uitbreiding voldoende parkeergelegenheid bieden voor de Factory Outlet Village. De hierna volgende paragraaf gaat nader in op het verkeer en parkeren.
4.2.3 Verkeer en parkeren
Het verkeerskundig adviesbureau Goudappel Coffeng heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van de uitbreiding van Batavia Stad voor de bereikbaarheid van het plangebied en de parkeersituatie in de omgeving. De uitkomsten van het onderzoek van Goudappel Coffeng zijn opgenomen in een rapport van 28 augustus 2012.
Omdat in de huidige situatie per saldo sprake is van een aanvaardbare verkeers- en parkeersituatie (zie hoofdstuk 2 van deze toelichting), is de bestaande situatie door Goudappel Coffeng normatief gesteld: het uitgangspunt is dat de realisatie van fase 3 van Batavia Stad niet mag leiden tot een verslechtering van de bereikbaarheid van het plangebied en/of de parkeersituatie in de omgeving daarvan. In het verkeers- en parkeeronderzoek is rekening gehouden met het “worst case scenario” dat de uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt (de realisatie van, per saldo, 8.203 m2 bvo) volledig worden benut.
Uit het rapport van Goudappel Coffeng blijkt dat de uitbreiding van Batavia Stad, bij volledige realisatie, zal leiden tot een toename van het jaarlijkse bezoekersaantal met circa 122.000 (in de bestaande situatie bedroeg het gemiddelde bezoekersaantal over de afgelopen drie jaar circa 2.050.000). Een dergelijke toename leidt niet tot een ontwrichting van de bestaande verkeers- en parkeersituatie. De ontsluiting kan met een aantal eenvoudige maatregelen ten opzichte van de bestaande situatie zelfs worden verbeterd, terwijl binnen het beschikbare verkeersareaal voldoende fysieke ruimte beschikbaar is om de ten gevolge van de uitbreiding extra benodigde parkeerplaatsen te kunnen realiseren.
Ontsluiting
Door Goudappel Coffeng is aan de hand van vier verschillende varianten onderzocht op welke wijze de ontsluiting van het plangebied verder zou kunnen worden verbeterd, in die zin dat ook op piekdagen de kans wordt beperkt dat wachtende parkeerders een terugslag veroorzaken op de rotonde op de kruising van de Houtribweg en Markerwaarddijk.
Het onderzoek wijst uit dat dit resultaat kan worden bereikt door optimalisatie van de bestaande situatie. Door samenvoeging van de parkeerplaatsen P1/P2 en P3/P4, de verlegging van in- en uitritcombinaties en een verandering van het parkeerregime van vooraf een kaart trekken naar achteraf betalen, zal een aanvaardbare ontsluiting van het plangebied ook na volledige realisatie van Batavia Stad fase 3 kunnen worden gegarandeerd. Sterker nog, de situatie zal na implementatie van de genoemde maatregelen in vergelijking met de bestaande situatie zelfs verder verbeteren.
Parkeren
Recentelijk heeft het CROW voorlopige parkeerkencijfers gepubliceerd ten behoeve van een eerste fase van een factory outlet center, er is op dit moment echter geen landelijke parkeernorm voor uitbreiding van Factory Outlet Centra bekend bij het CROW. Omdat deze gestandaardiseerde parkeerkencijfers voor een uitbreiding van een factory outlet center ontbreken, heeft Goudappel Coffeng de parkeerbehoefte van Batavia Stad fase 3 berekend aan de hand van de in de loop van de jaren verzamelde gegevens omtrent de daadwerkelijk gerealiseerde bezoekersaantallen in verschillende stadia van de ontwikkeling van Batavia Stad. Door middel van een logaritmische functie is gemodelleerd hoeveel extra bezoekers Batavia Stad na de uitbreiding naar verwachting zal trekken en hoeveel extra parkeerplaatsen dan nodig zijn om te waarborgen dat de bestaande parkeersituatie niet verslechtert.
Uit het onderzoek blijkt dat de uitbreiding, bij volledige realisatie, op jaarbasis circa 122.000 extra bezoekers zal trekken. Rekening houdend met de in de huidige situatie bestaande verhouding tussen bezoekers en beschikbare parkeerplaatsen, betekent dit dat, bij volledige realisatie van de uitbreiding, 299 extra parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd om de bestaande parkeerbalans in stand te houden. Voor de uitbreiding komt dat neer op een parkeernorm van 3,6 parkeerplaatsen per 100 m² bruto-vloeroppervlak.
Het onderzoeksrapport van Goudappel Coffeng wijst uit dat op de in de omgeving van het plangebied aanwezige parkeerterreinen voldoende fysieke ruimte is om de benodigde 299 parkeerplaatsen te realiseren. Deze ruimte kan worden gevonden door een herindeling van parkeerterreinen P1 t/m P4 en de overflowterreinen I en II (door middel van samenvoeging van de parkeerterreinen, invoering van schuin parkeren en verandering van de routering en de looplijnen).
Met de uitvoering van deze maatregelen worden ten opzichte van de bestaande situatie circa 656 parkeerplaatsen toegevoegd. Omdat echter rekening moet worden gehouden met het verdwijnen van de parkeerplaatsen op het Zeven Provinciënplein (124 parkeerplaatsen) en een gedeelte van de parkeerplaatsen op overflowterrein II (200 plaatsen; zie hoofdstuk 2 van deze toelichting) zullen er per saldo 332 extra parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Dat zijn er derhalve 33 meer dan nodig zijn om in de parkeerbehoefte van de uitbreiding (299 plaatsen) te voorzien. Ook voor de parkeersituatie geldt op deze manier dat deze na de uitbreiding (enigszins) beter zal zijn dan deze op dit moment is.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de ontwikkelaar van Batavia Stad fase 3 voornemens is de uitbreiding gefaseerd te realiseren. De uitbreidingsplannen voorzien in drie fasen van respectievelijk 1.682 m², 2690 m² en 3.405 m². Omdat het bestemmingsplan het echter juridisch mogelijk maakt dat een totale uitbreiding van 8.203 m² bvo in één keer wordt gerealiseerd, is in het verkeers- en verkeeronderzoek rekening gehouden met dat (worst case) scenario. Indien de ontwikkelaar de uitbreiding in de praktijk gefaseerd wenst uit te voeren, zal deze per fase dienen aan te tonen dat voor de desbetreffende omvang van de uitbreiding voldoende extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd 3.
Conclusie Verkeer en parkeren
De uitkomsten van het onderzoek van Goudappel Coffeng tonen aan dat geen verkeerskundige belemmeringen bestaan voor de realisatie van Batavia Stad fase 3. De berekende toename van het jaarlijkse bezoekersaantal leidt niet tot een onaanvaardbare druk op de ontsluiting van het plangebied of de parkeersituatie in de omgeving. De uitbreiding kan met een aantal eenvoudige feitelijke aanpassingen eenvoudig worden ingepast in het bestaande verkeers- en parkeernetwerk.
- 3. Aanvragen van de ontwikkelaar om een omgevingsvergunning ten behoeve van een uitbreiding van Batavia Stad zullen op de gebruikelijke wijze worden getoetst aan de Bouwverordening van de gemeente Lelystad, waarin onder meer is bepaald dat een bouwplan moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Op basis van de door Goudappel Coffeng berekende parkeerbehoefte (3,6 (extra)parkeerplaatsen per 100 m² uitbreiding), zal de ontwikkelaar bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een uitbreiding moeten aantonen dat voldoende extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruik- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.
De oplossingen voor parkeren en ontsluiting horen wel bij de ontwikkeling in het plangebied, maar zijn in het plangebied zelf niet op te lossen. De bestemmingsplannen die geldend zijn op de locatie van ontsluitingsstructuur en parkeerterreinen bieden hiervoor voldoende mogelijkheden. Om die reden wordt in dit hoofdstuk niet verder ingegaan op die aspecten.
5.1 Wro En Wabo
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Het plan is digitaal raadpleegbaar uitgevoerd. Het digitale plan verschaft de burger 'online' informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.
Handboek Standaardisering en Digitalisering Bestemmingsplannen 2008
Naast dat het bestemmingsplan voldoet aan de Wro en de Wabo, voldoet het (waar mogelijk) ook aan het handboek van de gemeente Lelystad. Het handboek maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld.
Globaal en flexibel bestemmen
Het gemeentebestuur heeft in 2010 het besluit genomen om bestemmingsplannen globaler en flexibeler op te zetten. Hierbij wordt het gemakkelijker mogelijk om functies uit te wisselen en flexibeler om te gaan met bijvoorbeeld de afmetingen van gebouwen en bepaalde functies. Ook dit bestemmingsplan is op die manier opgezet.
5.2 De Bestemming "Detailhandel - Factory Outlet Village"
Dit bestemmingsplan maakt alleen de uitbreiding van Batavia Stad mogelijk. Vanwege de gewenste functie van het plangebied en het doel van het bestemmingsplan (realisatie nieuw verkoopvloeroppervlak), is slechts één bestemming opgenomen, namelijk “Detailhandel – Factory outlet village”. Omdat het gaat om een specifieke vorm van detailhandel, is achter de hoofdbestemming de aanvulling “Factory outlet village” opgenomen.
De regels bij deze bestemming zijn afgestemd met de bestemmingsregels uit het geldende bestemmingsplan “Museumkwartier”, zodat voor de gehele bebouwing van Batavia Stad vergelijkbare bestemmingsregels gelden.
Naast het gebruik van gronden voor de Factory Outlet Village, zijn de gronden ook bestemd voor ondersteunende functies, andere ondergeschikte vormen van detailhandel en ondergeschikte vormen van horeca. Wanneer noodzakelijk kunnen binnen de bestemming ook voetpaden, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen worden aangebracht.
De bouwregels voor de Factory Outlet Village zijn overeenkomstig de regels van het bestemmingsplan Museumkwartier. Dit houdt in dat de bebouwing binnen het gehele bestemmingsvlak mag worden gebouwd en een bouwhoogte van maximaal 15,00 meter heeft. uitgezonderd een hoogteaccent. Dit hoogteaccent wordt voorzien van een aanduiding op de verbeelding en heeft een bouwhoogte van ten hoogste 21,00 m. Daarbij is een bouwregeling voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, bijvoorbeeld vlaggenmasten, opgenomen.
Door middel van de specifieke gebruiksregels is uitgesloten dat een groter oppervlak dan 7.331 m2 brutovloeroppervlak gebruikt wordt voor winkels en/of ondersteunende functies en meer dan 872 m² voor horecavoorzieningen. In verband met de specifieke functie van Batavia Stad, wordt grootschalige detailhandel en detailhandel in dagelijkse goederen (bijvoorbeeld supermarkt) niet toegestaan. Ook horeca in de vorm van een hotel, congrescentrum of discotheek zijn uitgesloten.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is van belang te achterhalen of de maatschappij het plan uitvoerbaar vindt. De bestemmingsplanprocedure kent meer momenten waarop de burgers en instanties hun mening over het bestemmingsplan kenbaar kunnen maken. De bestemmingsplanprocedure, zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is globaal als volgt opgebouwd:
Inspraak
De gemeente Lelystad houdt in principe geen inspraak meer voor bestemmingsplannen. Aan de publicatieplicht vanuit artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voldaan op 21 september 2011. Deze publicatie heeft plaatsgevonden in de lokale krant en op internet.
Vooroverleg
Het opgestelde concept-ontwerpbestemmingsplan is aan de wettelijk verplichte overleginstanties en belanghebbenden voorgelegd in het kader van het Vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Bro). De ingekomen overlegreacties zijn overwogen en voorzien van een reactie van het bevoegd gezag. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 8.
Zienswijzen
Na het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Deze heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpplan heeft vanaf 15 november 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn zienswijzen ingediend. Deze zijn voorzien van een reactie en behandeld gezamenlijk met de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Vervolg
Vervolgens is het bestemmingsplan door de gemeenteraad op 11-06-13 vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt plaats binnen twee weken na de vaststelling, omdat sprake is van een ongewijzigde vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bij een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat het plan economisch (financieel) uitvoerbaar is. Een ander relevant financieel element is de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
7.1 Grondexploitatie
Wanneer sprake is van een bouwplan in het kader van afdeling 6.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), beschikken gemeenten - door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro - over mogelijkheden voor het verhalen van kosten van grondexploitatie op eigenaren van gronden in het plangebied. Tot die kosten behoren bijvoorbeeld de kosten van het bouwrijp maken van de gronden en de kosten van het uitvoeren van onderzoeken die voor de vaststelling van het bestemmingsplan noodzakelijk zijn.
Op grond van de Wro vindt kostenverhaal plaats door middel van een (gelijktijdig met het bestemmingsplan) vast te stellen exploitatieplan. De vaststelling van een exploitatieplan is daarentegen niet noodzakelijk, indien het kostenverhaal “anderszins is verzekerd”. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien tussen de gemeente en een grondeigenaar (c.q. ontwikkelaar) een zogenaamde anterieure overeenkomst is gesloten, waarin afspraken over het kostenverhaal zijn gemaakt. Een andere situatie waarin het kostenverhaal anderszins is verzekerd, is dat de gemeente eigenaar is van de gronden in het plangebied; in dat geval kan zij kosten verhalen door middel van (privaatrechtelijke) voorwaarden die aan de gronduitgifte worden verbonden.
In het geval van dit bestemmingsplan is de gemeente Lelystad eigenaar van alle gronden in het plangebied. De gronden zullen door de gemeente worden verkocht aan de ontwikkelaar van Batavia Stad fase 3, Stable International. In het kader van deze gronduitgifte zullen gemeentelijke kosten op de ontwikkelaar worden verhaald, zoals dat ook in de eerste twee fasen van de realisatie van Batavia Stad is gebeurd. De kosten van onder meer het bouwrijp maken van de gronden en de aanleg van openbare voorzieningen zijn in kaart gebracht en worden in de (concept-)koop-overeenkomst ten laste van de ontwikkelaar gebracht. Ook de kosten van het opstellen van dit bestemmingsplan en de bijbehorende onderzoeken worden door Stable International gedragen.
Op bovengenoemde wijze is het kostenverhaal anderszins verzekerd en behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan wordt hierover door de Gemeenteraad een besluit genomen.
7.2 Financiële Uitvoerbaarheid
De mogelijkheden die die bestemmingsplan biedt (lees: de uitbreiding van Batavia Stad) zullen door één partij worden gerealiseerd. De kosten van de uitvoering komen ten laste van de eigenaar van Batavia Stad, die daarvoor – na een kosten/baten-analyse de middelen heeft vrijgemaakt. De ontwikkelaar haalt opbrengsten uit de exploitatie van Batavia Stad, onder meer door de verhuur van bruto-verkoopvloeroppervlak. De kosten die gemoeid zijn met de nieuwbouw en de overige te maken (exploitatie)kosten kunnen daarmee worden gedekt en zijn opgenomen in de grondexploitatie De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan staat hiermee niet ter discussie.
Hoofdstuk 8 Overleg
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 21 december 2012 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro digitaal aan de volgende instanties gezonden:
- 1. Provincie Flevoland;
- 2. Waterschap Zuiderzeeland;
- 3. Kamer van Koophandel Gooi-, Eem- en Flevoland;
- 4. Brandweer Flevoland.
Vermeld is dat wanneer vóór 1 februari 2012 niet gereageerd was, de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt voortgezet.
Van de genoemde instanties hebben de Provincie en het Waterschap gereageerd. Het Waterschap heeft te kennen gegeven dat het concept-ontwerp geen aanleiding geeft tot een inhoudelijke reactie. De waterparagraaf is duidelijk en correct. De instanties 3 en 4 hebben binnen de gestelde termijn niet gereageerd. De overlegreacties van de Provincie en het Waterschap zijn in de bijlagen bij deze toelichting gevoegd.
Provincie Flevoland
De Provincie geeft in haar reactie aan niet bekend te zijn met het nieuwe detailhandelsbeleid van de gemeente Lelystad, zoals verwoord in de nota "Winkelstructuur Lelystad 2020". De Provincie verneemt graag of in het nieuwe detailhandelsbeleid ook is aangetoond dat met de uitbreiding van Batavia Stad de detailhandelsstructuur van Lelystad niet (duurzaam) wordt aangetast.
Gemeentelijke standpunt
De ontwikkeling van fase 3 van Batavia Stad is in voldoende mate onderbouwd en afgewogen in het geldende detailhandelsbeleid. De ontwikkeling van fase 3 van Batavia Stad is in ruime mate beschreven en verantwoord in de nota Winkelstructuur Lelystad 2020. Deze nota is te raadplegen via de website vandegemeente Lelystad onder 'digitaal loket' > 'beleidsregels'.
De nota beschrijft dat het versterken van de bovenregionale en unieke functie van Batavia Stad voor het komende decennium een belangrijk subdoel is binnen het detailhandelsbeleid. De versterking kan plaatsvinden door een afronding, en daarmee extra vierkante meters, toe te staan.
In eerste instantie wordt geconstateerd dat deze extra vierkante meters op een veel breder draagvlak leunen dan alleen Lelystad. Batavia Stad heeft een bovenstedelijke aantrekkingskracht.
Bovendien heeft het een uniek karakter dat niet vergelijkbaar en inwisselbaar is met reguliere detailhandelsconcentraties. Het is een thematisch detailhandelsgebied.
Daarnaast schaadt een verdere uitbreiding van Batavia Stad de bestaande detailhandelsstructuur niet. In het verleden werd verwacht dat de ontwikkeling van Batavia Stad de detailhandelsstructuur uit balans bracht. Uit tweejaarlijkse monitoring blijkt dat de nadelige effecten minimaal zijn. Maar 2% van de Lelystedelingen is georiënteerd op Batavia Stad en leunt dus niet op het primaire draagvlak van de winkelcentra in Lelystad. Batavia Stad leunt op een vele malen groter marktgebied en een ander bezoekersprofiel, waaronder veel toeristen en recreanten.
Het profiel van Batavia Stad is als volgt:
Bezoekmotief | Recreatief winkelen |
Omvang | Niet-dagelijks: 25.000 m² verkoopvloeroppervlak |
Functies | Outlet detailhandel, horeca, overige dienstverlening |
Aandachtspunten | - Uitbreidingsmogelijkheden - Uitwisseling Stadshart en Batavia Stad - Evalueren van de overeenkomst |
Om tot de gewenste versterking van Batavia Stad te komen, maar wel rekening te houden met de detailhandelsstructuur, wordt afronding met een laatste fase toegestaan. Het maximum aan vierkante meters is 25.000 m² verkoopvloeroppervlak, ingevuld volgens het outlet-concept. Het is noodzakelijk hieraan vast te houden, om de effectmetingen minimaal te houden.
De overlegreactie heeft geen gevolgen voor de inhoud van dit bestemmingsplan.
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkeer- En Parkeeronderzoek
Bijlage 4 Verkeer- en parkeeronderzoek
Bijlage 5 Parkeeronderzoek
Bijlage 6 Overlegreactie Provincie Flevoland
Bijlage 6 Overlegreactie Provincie Flevoland
Bijlage 7 Overlegreactie Waterschap Zuiderzeeland
Bijlage 7 Overlegreactie Waterschap Zuiderzeeland