Noordersluis 2012
Bestemmingsplan - gemeente Lelystad
Vastgesteld op 19-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Noordersluis 2012 van de gemeente Lelystad;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0995.BP00035-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, genoemd in bijlage 3, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 ambachtelijke bedrijvigheid:
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en/of verhandelen van goederen, dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt;
1.10 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten c.q. een (dienstverlenend of detailhandels-) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.12 bedrijfswoning:/ dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.13 bestaand:
- 1. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het plan;
- 2. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.17 bijzondere woonvoorzieningen:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 carport:
een overkapping, al dan niet aangebouwd aan een ander bouwwerk, bestaande uit een ruimte van lichte constructie, die van boven geheel of gedeeltelijk is afgesloten c.q. afgedekt en die van ten hoogste 2 aaneengebouwde wanden is voorzien;
1.26 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.27 dakopbouw:
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal .. meter tot de voorgevel;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.30 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.31 erf:
het binnen de (woon) bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;
1.32 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.33 faciliteitenconcentratiepunt
een kleinschalige locatie voor bedrijfsondersteunende functies, een verkooppunt voor pompshopartikelen en één chauffeursruimte;
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, spoorweg of industrie;
1.36 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.37 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.38 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.39 grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.40 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.41 horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.42 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.43 kantoor:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.44 kap:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;
1.45 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
de in bijlage 3 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij:
- 1. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
- 2. er geen reclame-uitingen worden aangebracht;
- 3. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning, met dien verstande dat sprake zal zijn van maximaal 2 werkplekken;
- 4. het niet gaat om vormen van horeca;
- 5. er geen onevenredige verkeers- en of parkeeroverlast zal ontstaan voor het omliggende woongebied;
- 6. het niet gaat om bedrijven waarvoor een omgevingsvergunning of meldingsplicht nodig is;
- 7. er geen detailhandel zal plaatsvinden, met uitzondering van detailhandel in goederen die ter plaatse worden geproduceerd, bewerkt of hersteld;
1.46 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een aqua-, navi- of viaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.47 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.48 landschappelijke waarde:
waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin;
1.49 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.50 milieusituatie
de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor
omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de
situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
1.51 nok:
het snijpunt van twee hellende vlakken;
1.52 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling;
1.53 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.54 perifere detailhandel:
detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, rijwielen, tuininrichtingsartikelen, (grove) bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingartikelen, waaronder meubelen;
1.55 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.56 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.57 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
1.58 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.59 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.60 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.61 verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.62 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.63 vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.64 woninginrichtingsartikelen:
goederen die dienen voor de inrichting en/of verfraaiing van woningen, zoals vloerbedekking, vitrages en lampen;
1.65 woonschip
elk vaartuig en/of drijftuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, dag- of nachtverblijf van één of meerdere personen. Uitgezonderd van deze definitie is een vaartuig en/of drijftuig dat op grond van een positieve bestemming in het geldende bestemmingsplan, dan wel een ontheffing daarop, uitsluitend kan worden gebruikt als hotelboot;
1.66 woonwagen
een voor bewoning bestemd bouwwerk dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
1.67 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, uitgezonderd detailhandel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens;
2.7 de hoogte van een woonschip
het hoogste punt van het desbetreffende schip gemeten vanaf de waterspiegel, schoorstenen, masten en antennes niet meegerekend;
2.8 de lengte van een woonschip
de lengte over alles van het desbetreffende schip, onder andere met inbegrip van een vaste boegspriet, een papegaaienstok, het trimvlak en roer e.a.;
2.9 de breedte van een woonschip
de breedte over alles van het desbetreffende schip, onder andere met inbegrip van overhangen en balkons.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van:
- 1. bedrijven genoemd in de bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de categorieën 1, 2 en 3.1, ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1";
- 2. bedrijven genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2";
- 3. bedrijven genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1, ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1";
- 4. bedrijven genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1,3.2, 4.1 en 4.2, ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2";
met uitzondering van bedrijfsactiviteiten in de bedrijfsgroepen land- en tuinbouw, detailhandel, cultuur- sport en recreatie, zelfstandige kantoorvestigingen, LPG-installaties, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, behoudens middels een specifieke benoeming in de bijlage 1 opgesomde bedrijfsactiviteiten dan wel de in deze regels genoemde activiteiten;
- b. productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- c. perifere detailhandel;
- d. perifere detailhandel in de vorm van bouwmarkten en tuincentra ter plaatse van de functieaanduiding (dhp) "Detailhandel perifeer";
- e. bestaande bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- f. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
- g. één instelling voor bedrijfs- en beroepsopleidingen;
- h. één bedrijf voor kleinschalige verwerking van rauwe vis ten behoeve van het geven van sushiworkshops;
- i. één verkooppunt voor motorbrandstoffen ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg" ;
- j. één traileropstelplaats;
- k. één betonwarenfabriek, één afvalwaterzuiveringsinstallatie, één opslagpunt voor consumentenvuurwerk; , één melkproductenfabriek (met een v.c > 55.000 t/j), één kinderdagverblijf ter plaatse van de op de verbeelding respectievelijke aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf": -betonwarenfabriek; - afvalwaterzuiveringsinstallatie; - vuurwerk; - zuivelfabriek" en "specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf;
- l. één faciliteitenconcentratiepunt er plaatse van de functieaanduiding (fcp) "specifieke vorm van bedrijf - faciliteitenconcentratiepunt";
- m. een kunstobject ter plaatse van (sba-ko) "specifieke bouwaanduiding - kunstobject";
- n. een zwaluwwand ter plaatse van (sba-zw) "specifieke bouwaanduiding - zwaluwwand";
met de daarbijbehorende:
- o. wegen, straten en paden;
- p. tuinen, erven en terreinen;
- q. parkeervoorzieningen;
- r. groenvoorzieningen;
- s. water;
- t. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
- u. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in 3.2.3 sub h onder 3 en in 3.2.4 sub a onder 3 in die zin dat per bedrijfswoning een carport wordt opgericht vóór de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan, mits de oppervlakte van de carport ten hoogste 25 m² bedraagt en de bouwhoogte ten hoogste 3,00 meter zal bedragen;
- b. het bepaalde in 3.2.3 sub b onder 1 dan wel 2 in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen per bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 80 m², mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van (een) minder valide(n);
- 2. de noodzaak ten behoeve van het treffen van bijzondere voorzieningen wordt aangetoond;
- c. het bepaalde in 3.2.4 onder b in die zin dat per bedrijfswoning een niet-overdekt zwembad wordt opgericht, mits:
- 1. het zwembad in het achtererfgebied van de bedrjfswoning wordt gesitueerd;
- 2. de bruto-oppervlakte (uitwendig gemeten constructie) van het zwembad niet meer bedraagt dan 75 m²;
- 3. de bouwhoogte van het zwembad, gemeten vanaf het aansluitende terrein, niet meer bedraagt dan 0,50 m;
- 4. de bruto-oppervlakte (uitwendig gemeten constructie) van het zwembad niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied van de bedrijfswoning;
- 5. de afstand van het zwembad tot enige perceelsgrens ten minste 1,50 m bedraagt;
- d. het bepaalde in 3.2.4 in die zin dat de hoogte van silo's en industriële procestorens maximaal 30,00 meter bedraagt.
- e.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1, ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1"
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 3.2, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 4.1, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.1”;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 4.2,. ter plaatse ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.2”
- e. het gebruik van de gebouwen voor kantoor over een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf, tot een maximum van 2000 m²;
- f. het gebruik van het voorterrein voor bedrijfsmatige opslagdoeleinden;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van:
- 1. productiegebonden detailhandel, mits:
- de oppervlakte niet meer dan 20% van de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt, met een maximum van 100 m²;
- er geen verstoring optreedt in de verkeers- en parkeersituatie;
- er geen sprake is van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- 2. perifere detailhandel alsmede handel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen;
- 3. de bij een aan-huis-verbonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestane detailhandel;
- 1. productiegebonden detailhandel, mits:
- h. het gebruik van de gebouwen voor bewoning, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
- i. het gebruik van gebouwen als dierenverblijf over een oppervlakte van meer dan 12 m²;
- j. het gebruik van de bedrijfswoningen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
- 1. meer bedraagt dan 30% van de totale begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning, de aan- en uitbouwen en de aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel;
- 2. meer bedraagt dan 100 m², indien het een aan-huis-verbonden beroep betreft;
- 3. meer bedraagt dan 50 m², indien het kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten betreft;
- k. het gebruik van de bedrijfswoningen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat dit leidt tot een onevenredige toename van de parkeerdruk;
- l. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf";
- m. het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die de in de bijlage 1 aangegeven gevaarsafstand van 100 meter of meer overschrijden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in 3.5 sub a in die zin dat ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”, tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 3.1, mits:
- 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd;
- 2. het geen vuurwerkbedrijven, LPG-installaties, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vulinrichtingen voor motorbrandstoffen ten behoeve van eigen gebruik betreft;
- b. het bepaalde in 3.5 sub b in die zin dat ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”, tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 3.2, mits:
- 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd;
- 2. het geen vuurwerkbedrijven, LPG-installaties, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vulinrichtingen voor motorbrandstoffen ten behoeve van eigen gebruik betreft;
- c. het bepaalde in 3.5.sub c in die zin dat ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.1”, tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën 4.1 , mits:
- 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd;
- 2. het geen vuurwerkbedrijven, LPG-installaties, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vulinrichtingen voor motorbrandstoffen ten behoeve van eigen gebruik betreft;
- d. bepaalde in 3.5. sub d in die zin dat ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.2”, tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 onder de categorieën categorie 4.2 , mits:
- 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd;
- 2. het geen vuurwerkbedrijven, LPG-installaties, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vulinrichtingen voor motorbrandstoffen ten behoeve van eigen gebruik betreft;
- e. het bepaalde in 3.5 sub e. in die zin dat de gebouwen worden gebruikt voor kantoor over een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 50%, mits het een hoofdkantoor van het betreffende bedrijf betreft;
- f. bepaalde in 3.5 aanhef en 3.5 sub g, aanhef, en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor detailhandel in installatiegerelateerd, keukens en sanitair mits de bruto vloeroppervlakte niet meer dan 600 m² bedraagt;
- g. het bepaalde in 3.5 onder sub m voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die de in de bijlage 1 aangegeven gevaarsafstand van 100 meter of meer overschrijden, maar waarvan de gevaarsafstand geheel op het eigen terrein valt;
- h. het bepaalde in 3.5 onder sub m voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die de in de bijlage 1 aangegeven gevaarsafstand van 100 meter of meer overschrijden, maar niet ressorteren onder wettelijke regelgeving inzake milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid voor inrichtingen.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. afschermende groenvoorzieningen;
b. bermen en beplanting;
c. voet- en fietspaden;
d. waterlopen en waterpartijen;
met de daarbij behorende:
e. verhardingen;
f. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten, kunstwerken, bouw-, informatie- en reclameborden;
h. ter plaatse van de aanduiding "(dr) dagrecreatie", zijn de gronden mede bestemd voor: *dagrecreatie; *speelvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1 in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd, mits:
a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
b. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;
c. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5,00 m bedraagt.
Artikel 5 Sport - Motorclub
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Motorclub' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een clubhuis ten behoeve van een motorsportclub;
met daaraan ondergeschikt:
- b. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende bijbehorende
- c. verhardingen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. watergangen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten;
- b. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
- c. openbare parkeervoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde - waaronder informatie- en reclameobjecten aan lichtmasten, kunstwerken, bouw- en reclameborden..
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2.1 in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd, mits:
a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
b. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;
c. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5,00 m bedraagt.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige doeleinden;
- b. waterberging, waterlopen, waterwegen en - partijen, met bijbehorende taluds, oeververharding, bermen, groenvoorzieningen;
- c. bruggen;
- d. steigers;
- e. duikers;
- f. keerwanden;
- g. bootliften of boothellingen.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 8 Wonen - Woonwagencentrum
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - Woonwagencentrum aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in de vorm van standplaatsen voor woonwagens - al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals aangegeven in bijlage 3 -; bijgebouwen; bouwwerken, geen gebouwen zijnde; nutsvoorzieningen en bij het wonen behorende tuinen en/of erven;
- b. parkeren
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Woongebied - Woonschepenhaven
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Woongebied - Woonschepenhaven aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. oevers;
- c. bermen en beplanting;
- d. ligplaatsen ten behoeve van woonschepen - al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals aangegeven in bijlage 3 - voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met (lp), bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bijgebouwen, met dien verstande dat:
a. het totaal aantal ligplaatsen ten hoogste 20 zal bedragen;
b. de afmetingen van een woonschip ten hoogste mogen bedragen:
1. breedte: 9,00 meter;
2. hoogte: 7,00 meter;
3. lengte: 45,00 meter.
- 8.
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Leiding - Riool
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een rioolpersleidingstrook; met de daarbij behorende
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig
functioneren van de leiding, kan met een omgevingsvergunning worden
afgeweken van:
a. het bepaalde in 10.2.1 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder omtrent de vraag of dit uit een oogpunt van doelmatig beheer en onderhoud bezwaren oplevert.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Overschrijding bouwgrenzen
In afwijking van het bestemmingsplan mogen de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen worden overschreden door:
a. tot gebouwen behorende funderingen, stoepen, stoeptreden, trap(penhuizen), galerijen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's, luifels, afdaken en balkons;
b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen als overstekende daken, goot- en kroonlijsten, gevellijsten, gevelversieringen, pilasters, plinten, ventilatiekanalen, zonnepanelen, zonnecollectoren, schoorstenen, kozijnen, dorpels en afvoerpijpen voor hemelwater;
mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m worden overschreden.
12.2 Bebouwingsvrije zone
Ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone" is bebouwing niet toegestaan.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het storten van puin- en afvalstoffen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, zand, grond en bodemspecie, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- c. het gebruik van de gronden voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer- en/of vaartuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- e. het gebruik van de gronden als standplaats, met uitzondering van hetgeen is bepaald in artikel 8;
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandelsdoeleinden, anders dan genoemd in de regels.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 geluidszone- industrie
14.2 veiligheidszone-bevi
Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - bevi" zijn geen beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, toegestaan.
14.3 veiligheidszone-vuurwerk
Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone-- vuurwerk" zijn geen beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, toegestaan.
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hooste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
- e. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 meter;
- f. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen, in die zin dat de bouwhoogte wordt overschreden ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- e. Aangaande het woonschip Trynsje - liggende op gronden met de bestemming "Water" in de Lage Dwarsvaart nabij de sluis naar het Oostvaardersdiep - geldt dat zodra de huidige bewoning door bewoonster A. S-D van dat schip op adres Oostvaardersdijk 99003 ophoudt te bestaan, het huidige gebruik van die gronden met de bestemming "Water" als ligplaats beëindigd dient te worden.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Noordersluis 2012.
Behorende bij het besluit van ..........
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het gemeentebestuur van Lelystad heeft zich voorgenomen om de geldende bestemmingsplannen te actualiseren. Daarmee wordt aangesloten bij verschillende landelijke doelstellingen op het gebied van de actualisering, standaardisering en digitalisering van bestemmingsplannen. Verder is het van belang dat de planregels van dit bestemmingsplan zowel qua inhoud als qua systematiek overeenkomen met de andere bestemmingsplannen die in Lelystad (gaan) gelden.
Dit bestemmingsplan is één van de plannen dat in het kader van het actualiseringproject tot stand is gekomen. Het plangebied heeft betrekking op het gebied Noordersluis. Het geldende bestemmingsplan Noordersluis 2003 is in 2005 in werking getreden en ook onherroepelijk geworden. De tijd nadert dat het bestemmingsplan geactualiseerd moet worden. Naast de wens om de bestaande regelgeving te actualiseren en ook te standaardiseren, vormen eveneens gemeentelijke sociaal-economische beleidsdoelstellingen aanleiding om de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijventerrein nader te bezien en in een juridisch kader vast te leggen. In het recent vastgestelde Structuurplan en het GVV heeft de gemeente Lelystad haar visie op de verdere ontwikkeling en verbetering van de bedrijventerreinen, zoals onder meer voor Noordersluis is uiteen gezet.
Kortom, het actualiseringsproject én de wens om adequaat in te kunnen spelen op de actuele en/of toekomstige ontwikkelingen, geven de aanleiding om het bestemmingsplan te herzien.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het gebied van het herziene Noordersluis wordt in geografische zin rondom begrensd door achtereenvolgens de Visarenddreef, de Westerdreef, het Havendiep overgaand in Lage Dwarsvaart en de Houtribweg.
Onderstaande afbeelding laat het gebied Noordersluis zien.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Tot aan de herziening geldt Noordersluis 2003 (de eerdere herziening van Noordersluis), onherroepelijk in 2005. Verder zijn daar geldend: het bestemmingsplan Geluidszone Noordersluis 2000 en Geluidszone Noordersluis 2008 - een partiele herziening.
1.4 Digitaal Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan is opgezet als een digitaal bestemmingsplan, zoals de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dit sinds 1 januari 2010 voorschrijven. Van het bestemmingsplan is ook een analoog exemplaar beschikbaar, dit is een uitdraai van het digitale plan. Het digitale plan voldoet aan alle wettelijke eisen die hieraan worden gesteld. Door de digitalisering kan het bestemmingsplan in automatiseringssystemen worden geïmplementeerd voor bijvoorbeeld ontsluiting via internet. Ook kan het plan gemakkelijk worden uitgewisseld met andere overheden.
1.5 Opbouw Toelichting
Na hoofdstuk 1 (Inleiding) wordt in hoofdstuk 2 (De huidige situatie) een
beeld gegeven van de ruimtelijke en de functionele structuur van het plangebied.
In hoofdstuk 3 (Kader) wordt het kader geschetst waarbinnen de ruimtelijke
ontwikkelingen in het plangebied moeten plaatsvinden. Het kader wordt
eerst bepaald door het beleid dat door het rijk, de provincie Flevoland en de
gemeente Lelystad is geformuleerd. Vervolgens worden de randvoorwaarden
benoemd die vanuit de Europese en nationale wet- en regelgeving
voor water, ecologie, archeologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit voortvloeien.
Tot slot worden de milieuvoorwaarden benoemd die vanuit het bestaande
gebruik aan de ontwikkeling van het plangebied worden gesteld.
In hoofdstuk 4 (Uitgangspunten) wordt het
gewenste programma in hoofdlijnen aangegeven.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 (Planbeschrijving) een samenvatting en
een handleiding bij de juridische regeling gegeven.
In hoofdstuk 6 volgt een verantwoording van de economische uitvoerbaarheid.
Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 inzicht gegeven in de maatschappelijke
uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Functionele Typering
De huidige situatie is de belangrijkste basis voor deze bestemmingsplanherziening. Het gaat hier om zowel de functionele als de ruimtelijke aspecten van de huidige situatie. In dit hoofdstuk wordt daarom de huidige situatie beschreven aan de hand van de functionele en ruimtelijke typering.
2.1.1 Karakteristiek bedrijventerrein
Niettegenstaande de ligging van het bedrijventerrein tussen voornamelijk woongebieden, is dit werkgebied wel één van de grotere terreinen in Lelystad. Dit geeft een boeiende blik op het functioneren ervan, maar stelt tevens voorwaarden met het oog op de woongebieden. Noordersluis is een gemengd bedrijventerrein, waarbij de ruimte voor grootschalige hinder- of overlastgevende bedrijven overwegend zoneringsgewijs is beperkt. Mede gezien de ligging aan de Lage Dwarsvaart en het Havendiep met de insteekhavens, is het gebied ook per water bereikbaar. Dit alles leidt tot de mengeling van enkele grote bedrijven (zoals een betonwarenfabriek, een afvalwaterzuivering, een melkproductenfabriek, die specifiek zijn aangeduid op de plankaart en genoemd in de regels) tot kleinschalige werkgelegenheid in de vorm van startende bedrijven, wisselhallen, woonwerk-combinaties, en ook watergerelateerde bedrijvigheid, zoals zeil- en recreatievaart.
2.1.2 Bedrijven
In de vorige paragraaf blijkt al dat de soorten van bedrijven nogal uiteen lopen. Binnen de in het nog geldende bestemmingsplanplan toegepaste inwaartse zonering heeft dit alles een plaats. Bedrijven tot en met categorie V hebben hier onderdak kunnen vinden; in de nieuwe VNG-categorisering uit 2009 is dat categorie 4.2.
Om te komen tot een meest optimaal gebruik van de beschikbare ruimte zijn in de huidige situatie op het terrein om uiteenlopende redenen bepaalde functies uitgesloten:
• bedrijven met een hogere categorie dan 4.2zijn in principe niet toegelaten, omdat deze categorie niet past bij het karakter van het bedrijventerrein en bovendien te veel beperkingen legt op het omliggende grondgebied.
• functies als (kleinschalige) detailhandel (met bepaalde uitzonderingen) en zelfstandige kantoren komen in principe op het terrein niet voor en zijn ook niet toegestaan;
• opslag van gevaarlijke stoffen (wel één opslagpunt consumentenvuurwerk) is niet mogelijk.
2.1.3 Wonen
*Bedrijfswoningen.
In het gebied bevinden zich reeds bestaande bedrijfswoningen; deze worden gerespecteerd; de realisatie van nieuwe bedrijfswoningen was met de inwerkingtreding van het Noordersluis 2003 al uitgesloten. Ook is in het noordelijk middengebied een een woonwagencentrum aanwezig en een kinderdagopvang.
*Woonschepenhaven Havendiep.
Aan de zuidoever van het Havendiep, aan de zuidkant van Noordersluis, en direct ten noorden van het woongebied Warande, ligt de woonschepenhaven. Voor deze haven is een apart bestemmingsplan gemaakt, dat in 2009 onherroepelijk is geworden. Omdat dit plan grotendeels nog niet is gedigitaliseerd en ter voorkoming van digitaal-planologische versnippering, is besloten de haven mee te nemen bij de herziening van Noordersluis 2003. De in 2011 vastgestelde (digitale) deelherziening (geringe uitbreiding) van de haven wordt uiteraard ook meegenomen.
*Woonwagencentrum
Aan de Vaartweg ligt het Woonwagencentrum. Het bestemmingsplan Noordersluis 2003 kent deze bestemming al. Het centrum is opgenomen in de regels van deze herziening.
*Overgangsbepaling woonschip
Bij het opstellen van bestemmingsplan Noordersluis 2003 is destijds in de overgangsbepalingen ook een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen. Dat is gedaan voor woonschip Trynsje, dat in de Lage Dwarsvaart ligt bij de sluis sedert 10 mei 1968, vóór de inwerkingtreding van het eerste aldaar geldende bestemmingsplan (Lelystad-Haven - 27 december 1979); in dat bestemmingsplan werden ligplaatsen voor woonschepen uitgesloten, maar het schip valt onder overgangsrecht. Dat stukje overgangsrecht wordt meegenomen in deze herziening. Als de huidige bewoning wordt beëindigd, komt ook aan het oneigenlijk gebruik van de bestemming Water een einde.
2.2 Ruimtelijke Typering
2.2.1 Wegenstructuur
Het gebied is goed bereikbaar met aftakkingen vanaf de Westerdreef en de Visarenddreef. Ook bestaat een aftakking vanaf de Houtribweg; deze is alleen voor busverkeer. De belangrijkste ontsluitende wegen zijn de Vaartweg en de Zuiveringweg: de eerste verbindt zich in het noorden met de Visarenddreef, de tweede doorsnijdt het gebied vanaf de Westerdreef in het zuidoosten richting de Houtribweg in het noordwesten. De twee wegen kruisen elkaar in het midden van het gebied.
Fietsers en voetgangers vinden hun weg langs de Zuiveringweg, en de Vaartweg (deels) op een aparte baan, en overigens via de secundaire wegen, en om het gehele gebied heen, aantakkend op de hoofdfietsstructuur.
Parkeren
Parkeren vindt in principe plaats op eigen terrein. In het gebied is tevens een aantal openbare parkeerplaatsen gerealiseerd op locaties met extra parkeerdruk en op een aantal neutrale plekken verspreid in het gebied. Het bedrijfsparkeren vindt de basis in parkeernormen; deze normen {gebaseerd op de CROW-systematiek (het kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte)} zijn opgenomen als bijlage bij de regels. De gemeente wenst niet dat het openbaar gebied onnodig wordt belast; dus dient bij ontwerpen van bouwplannen of opnieuw inrichten van terrein rekening te worden gehouden met parkeren op eigen terrein.
2.2.2 Groen- en waterstructuur
Groenstructuur.
De groenstructuur van Noordersluis is voor een belangrijk deel gekoppeld aan de (hoofd)wegenstructuur van het gebied. De Zuiveringweg en de Vaartweg zijn royaal gedimensioneerd en zijn voorzien van enkele en deels dubbele bomenrijen aan weerszijden van de weg. Overige wegen zijn beplant met een enkele rij aan één wegzijde. Doorgaande groenstroken zijn te vinden aan de west- en noordrand van het gebied, grenzend aan de Houtribweg en de Visarenddreef. Deze stroken zijn voorzien van een doorgaande strook met opgaande beplanting, die het bedrijfsterrein afschermt van aangrenzende autostadswegen en woongebieden. Plaatselijk, op de hoeken van het gebied, is deze verbreed uitgevoerd waardoor sprake is van robuuste groenelementen (zie afbeelding)
Naast de formele groenstructuur kent het gebied een aantal (bedrijfs)terreinen die door het uitblijven van ontwikkeling begroeid zijn geraakt. Een ervan ligt in de in het meest noordoostelijke deel van het gebied (voormalige fietscrossterrein). Dit terrein vormt een bijzonder biotoop en wordt gekenmerkt door een schrale vegetatie met een bijzondere flora en fauna. Een ander terrein ligt in het meest zuidwestelijk deel van het gebied. Dit terrein wordt gekenmerkt door een spontane begroeiing met struweel en opgaande beplanting.
Waterstructuur.
De Lage Dwarsvaart die via een sluis aantakt op het Oostvaardersdiep (deel Markermeer) en het Havendiep (in het verlengde van de Lage Dwarsvaart) vormen met de insteekhavens Sleephaven, Zeilhaven en Cultuurhaven het belangrijkste waterdeel. De Cultuurhaven vindt in bescheiden vorm een vervolg via kruising met de Zuiveringweg noordwaarts door het midden van het gebied naar de Visarenddreef; echter niet toegankelijk voor schepen. Daar wordt contact gemaakt met de watergang in het noord/noordoosten. Ter plaatse van de Westerdreef wordt het gebied begrensd door een stadssingel. Verspreid in het gebied ligt een aantal watergangen die primair voor de afwatering dienst doen maar niet behoren tot de hoodfwaterstructuur.
2.2.3 Ecologische structuur
Binnen het gebied van Noordersluis is niet sprake van EHS gebieden. Het Natura 2000 – gebied Markermeer-IJmeer grenst aan het plangebied, de overige gebieden liggen op ruime afstand van dit plan. Bestemmingsplan 'Noordersluis' is een grotendeels conserverend bestemmingsplan. In de ruimte die het vorig bestemmingsplan biedt zal niets wijzigen. Negatieve invloedsuitoefening vanuit de herziening van bestemmingsplan is dan ook niet aan de orde.
Een belangrijke structuur is wel de Lage Dwarsvaart. Deze structuur wordt als belangrijke vliegroute gebruikt door vleermuizen en dan met name de Meervleermuis (Myotis dasycneme). Ook de overige watergangen kunnen worden gebruikt door genoemde vleermuizen. Deze soort is beschermd volgens de Flora- en Faunawet (zie soortenbescherming), maar is ook een kwalificerende soort voor de gebieden Markermeer en IJsselmeer. Er worden geen ruimtelijke beperkingen in het plan opgenomen, waardoor de vaarten niet meer zouden functioneren als vliegroute. Een negatieve invloed op de Natura 2000 – gebieden ten gevolge van dit plan is uitgesloten.
2.2.4 Bebouwingsstructuur
Hoofdstuk 3 Kader
In dit hoofdstuk komen het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente, de wet- en regelgeving en de milieuaspecten aan de orde. Deze informatie vormt uiteindelijk het kader waarbinnen het bedrijventerrein Noordersluis zich kan bewegen.
3.1 Rijksbeleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is begin 2012 in werking getreden. Deze visie treedt in de plaats van onder meer de Nota Ruimte. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid en daarom een aantal nationale belangen. Hierbuiten hebben de decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er van uit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Waar de bepalingen zijn gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk dus er van uit dat deze doorwerking krijgen. Desgevraagd zal het Rijk wel in de voorbereidingsfase van de bestemmingsplanprocedure haar nationale belangen toelichten en zo nodig kennis en advies geven daarover. Het Rijk blijft wel opkomen voor de directe belangen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (ministerie van Defensie) en projecten in het kader van rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (ministerie van EL&I). Binnen deze herziening van Noordersluis zijn de laatstgenoemde belangen niet aan de orde.
3.2 Provinciaal Beleid
In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie richt zich hierin op diverse beleidsgebieden. Dit Omgevingsplan bestrijkt een periode tot 2015. De provincie beschouwt de ontwikkeling en de realisatie van werklocaties als een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen. De provincie verlangt van de gemeente om de variëteit en spreiding van werklocaties nader te concretiseren, afgestemd op de behoeften van de verschillende soorten bedrijven en instellingen. De provincie wil bij de ontwikkeling van bedrijvigheid rekening houden met de karakteristieken van de individuele gemeenten en tot maatwerk komen. Afgesproken is dat de gemeenten een Gemeentelijke Vestigingsvisie (GVV) opstellen. Een GVV is een strategische visie op werklocaties, waarin voor bestaande en toekomstige werklocaties het beoogde locatietype is opgenomen. Per werklocatie wordt een profiel geschetst van de typen bedrijvigheid die er gevestigd kunnen worden en hoe de toetsingscriteria per locatietype zijn uitgewerkt.
Provinciale Staten hebben in hun vergadering van 28 september 2011 de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 vastgesteld. Het beleid voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties (formele werklocaties) en de uitvoering ervan is samen met de gemeenten en de Kamer van Koophandel tegen het licht gehouden. De uitkomsten zijn neergelegd in het onderzoeksrapport Visie Werklocaties Flevoland 2030+. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat de hoofdlijnen van het beleid zoals deze in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn neergelegd, nog actueel zijn. Wel behoeft het beleid aanvulling en dient er een nadere invulling van de regierol van de provincie te worden gegeven. Dit is ook in de lijn met het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 dat op 1 november 2009 door IPO, VNG en het Rijk is gesloten.
Als gevolg van het besluit van Provinciale Staten is tevens de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011. Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten - kortgesteld - aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot het locatiebeleid stedelijk gebied. Indien niet voldaan is aan deze beleidsregel zullen Gedeputeerde Staten overwegen zienswijzen in te dienen en voorts overwegen om waar mogelijk ruimtelijke tegenmaatregelen te nemen.
Voor zover deze beleidsregel een begrenzing van oppervlaktes van vestigingen bevat, geldt dit als een richtlijn voor de meest gewenste situatie, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Vanuit gemeentelijk beleid zijn meerdere geldende beleidstukken van belang voor dit bestemmingsplan. De bedoelde beleidstukken worden in deze paragraaf beschreven.
3.3.1 Structuurplan Lelystad 2015
Het gemeentelijk beleid is verwoord in het Structuurplan Lelystad 2015 (vastgesteld d.d. 7 april 2005). In het structuurplan wordt een aantal beleidsuitgangspunten beschreven die ook van belang voor Noordersluis zijn. Het gemeentelijk economische beleid is er op gericht om voldoende werkgelegenheid voor de beroepsbevolking te behouden, en tegelijkertijd een verdere groei van de werkgelegenheid te verkrijgen voor nieuwe bewoners. Om dit te bereiken zet Lelystad de komende jaren in op de sectoren industrie, handel, vervoer en communicatie en de zakelijke dienstverlening. Daarbij vormt de ontwikkeling kennisintensieve werkgelegenheid een belangrijke rol. Het betreft hier zowel de zakelijke dienstverlening als de inzet op een industrieel-logistiek profiel voor de reguliere bedrijventerreinen (werkeilanden). Volgens het Structuurplan moet het aantal werkeilanden voldoende zijn om het economische programma te kunnen realiseren. De ruimtelijke opgave van Lelystad voor bedrijventerreinen tot 2015 is als volgt: 20 hectare industrie, 65 hectare gemengd, 48 hectare distributie en 13 hectare hoogwaardig. Dit maakt een totaal van 146 hectare.
Het industrieel-logistiek profiel krijgt vooral vorm op de werkeilanden Oostervaart(-Oost), Flevopoort en Larserpoort. Verder wordt in het Structuurplan een aantal algemene speerpunten van beleid ter verbetering van de economische positie van Lelystad benoemd. Voor "werkeiland" Noordersluis geldt onderstaand speerpunt.
Speerpunt 8: Informatie en communicatietechnologie (ICT):
voor ICT wordt als beleidsdoelstelling voorgesteld dat op termijn heel Lelystad aangesloten is op een goede infrastructuur. Er wordt gestart met de aanleg van een goede infrastructuur op de bestaande en nieuwe bedrijventerreinen (Larserpoort, Flevopoort, Oostervaart(-Oost)en Noordersluis) en met de aanleg van een (ondergrondse) infrastructuur in Warande (Lelystad-Zuid).
De structuurvisie geeft verder aan dat Noordersluis, na 2015, zo mogelijk verder wordt getransformeerd naar een kleinschaliger woon-werk-eiland. Het verplaatsen van enkele grote (watergebonden) bedrijven op langere termijn en/of het beperken van milieucategorieën zou daarbij aan de orde kunnen zijn. Omdat de nu gevestigde bedrijven overwegend goed geoutilleerde bedrijven zijn, zal met betrekking tot verplaatsing geen actief beleid worden ontwikkeld. Wel zullen omstandigheden elders (Oostervaart-Oost en na 2015 Flevokust) worden gecreëerd die het wellicht voor die bedrijven aantrekkelijk maken zich daar te gaan vestigen. Het wordt van belang geacht de relatie stad-kust te versterken in het gebied langs de Visarenddreef ter hoogte van Noordersluis. Aandachtspunt bij de transformatie van Noordersluis wordt gevorm door het aanpassen van de infrastructuur (fietspaden) en het openbaar vervoer. Deze zijn is reeds in praktijk gebracht.
3.3.2 Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid (GVV)
In de GVV (2007) geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan de bestaande en toekomstige werklocaties en welke beleidsregels zij daarbij hanteert. Eén van deze locaties betreft het bedrijventerrein Noordersluis. De gemeente beschouwt dit terrein samen met Oostertvaart(-Oost) als één van de twee omvangrijke bedrijventerreinen van de stad. Oostervaart is een industrieterrein waar de zwaarste bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
Noordersluis wordt getypeerd als een gemengd terrein. Het is qua specifiek milieu een regulier gemengd bedrijventerrein. Qua locatietype is het een specifieke locatie voor het vestigen van overige bedrijvigheid.
3.3.3 Handhavingsprogramma
De afgelopen jaren heeft de ontwikkeling van de wettelijke kaders voor handhaving niet stilgestaan. Op het gebied van bouwen en wonen is medio 2008 de Wet ruimtelijke ordening van kracht geworden. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aangepast op het gebied van samenhangende besluiten, dwangsommen bij niet tijdig beslissen en verder is de vierde tranche van deze wet in werking getreden. Deze heeft met name invloed op de wijze waarop handhavingssancties kunnen worden toegepast. Mede onder invloed van de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 wordt - na de integratie van de vergunningverlening (voor één project één aanvraag voor één vergunning bij één loket) - ook gestreefd naar integratie van de handhaving voor alles wat met de fysieke omgeving te maken heeft. Uitgangspunt is geweest het invoeren van een op de Wabo gebaseerd handhavingsprogramma per 1 januari 2011. Vanwege de koppeling met de Wabo is op hoofdlijnen uitgegaan van de „Wegwijzer omgevingsvergunning, module handhaving. van het ministerie van VROM. De kwaliteitseisen voor handhaving geven ook de mogelijkheid om - meer dan voorheen - te sturen op kwaliteit van de handhaving in plaats van kwantiteit. Waar in het verleden vooral getoetst werd op het aantal controles, bestaat nu de mogelijkheid in te gaan op risicoaspecten en andere aspecten op een lagere prioriteit toe te kennen. Ofwel een beoordeling op kwaliteit in plaats van kwantiteit. In het handhavingsprogramma wordt inzichtelijk gemaakt wat het risicoprofiel van de verschillende handhavingsopgaven is. Ook wordt hierin uiteengezet wat de voorgestelde speerpunten zijn. Hierbij valt te denken aan gebruik, opslag en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, fysieke veiligheid voor personen, geluidoverlast en verstoring en duurzaamheid.
3.3.4 Welstandsnota
De gemeente Lelystad heeft het beleid voor welstand in een Welstandsnota opgenomen. De drie belangrijkste doelstellingen van de welstandsnota geven nader inhoud aan de vereenvoudiging van het welstandstoezicht. De drie doelstellingen zijn:
- 1. welstandstoezicht is een instrument voor ruimtelijke kwaliteit;
- 2. welstandscriteria zijn duidelijk en vooraf bekend;
- 3. heldere omschrijving van de procedures van welstandsbeoordeling en duidelijke rol van de welstandscommissie.
De vereenvoudiging heeft geleid tot twee welstandsniveaus en één welstandsvrij niveau. De twee welstandsniveaus zijn gebieden met beperkte of stedenbouwkundige welstand en gebieden met een volledige of architectonische welstand. Daarnaast is ook sprake van welstand in ontwikkelingsgebieden. Hiervoor geldt of het vastgestelde welstandsbeleid, of een vastgesteld beeldkwaliteitplan.
Het gebied Noordersuis is een welstandvrij gebied.
3.3.5 Archeologische Monumentenzorg in Lelystad (2008)
Dit beleid is opgesteld om vorm te geven aan het rijks- en provinciaal beleid voor archeologie en cultuurhistorie. Het beleid bestaat uit beleidsafspraken en een beleidsadvieskaart. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met hetgeen in de beleidsafspraken is gesteld over de doorwerking naar bestemmingsplannen.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt in gebieden met hoge, middelhoge en lage archeologische waarde. In de gebieden met een lage archeologische waarde is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk, in de gebieden met hoge en middelhoge waarden wel. Meer informatie is gegeven in 3.5.3.
3.3.6 Parkeerbeleidsplan Lelystad (2009)
Het parkeerbeleidsplan geeft de kaders aan van de ambities van de gemeente op het gebied van parkeren in en rond de stad. Kaderstellende factoren daarbij zijn ruimte, economie en bereikbaarheid. Het parkeerbeleidsplan geeft tevens inzicht in hoe deze ambities worden verwezenlijkt. Het uitgangspunt voor specifieke werkgebieden, waaronder bedrijventerrein Flevopoort, is dat de parkeergelegenheid op eigen terrein moet worden gerealiseerd. In het beleidsplan zijn in tabel 7.6 parkeernormen opgenomen die in de bestemmingsplannen dienen te worden overgenomen.
3.3.7 Milieubeleidsplan Lelystad (2006)
Eén van de uitgangspunten van het milieubeleid is dat de milieubelangen volledig en in een zo vroeg mogelijk stadium in de ruimtelijke ordening worden meegenomen. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende zaken van belang:
Bedrijvigheid:
De gemeente streeft er naar de milieukwaliteit te handhaven of te verbeteren. Door middel van het toepassen van inwaartse integrale milieuzonering (IIMZ) worden bedrijven gevestigd op voldoende afstand van woonbebouwing.
Bodem:
Bij de herziening van bestemmingsplannen moet over de bodemgesteldheid worden gerapporteerd. In de meeste gevallen kan worden volstaan met een historisch onderzoek.
Afvalwater:
Het beleid is gericht op het voorkomen van verontreiniging van grond- en oppervlaktewater. De gemeente hanteert als uitgangspunt dat in nieuw te ontwikkelen locaties een gescheiden rioleringssysteem aangelegd wordt.
Bouwen en wonen:
Bij het opstellen van stedenbouwkundige plannen en bij het bouwen en beheren van gebouwen wordt uitgegaan van 'duurzaamheid'. Hergebruik van secundaire afvalstoffen en de toepassing van duurzame materialen moet worden gestimuleerd.
Energie:
In stedenbouwkundige plannen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een zongerichte verkaveling en het toepassen van duurzame energie
3.3.8 Vuurwerkverkoopbeleid (2007)
Het doel van het vuurwerkverkoopbeleid is het reguleren van de vuurwerkverkooppunten binnen de gemeente Lelystad. Dit voor zover een hogere regelgeving hiervoor geen regels bevat.
In het beleid wordt uitgegaan van 12 verkooppunten, verspreidt over de stad (bij een inwonertal van 80.000). Naar verwachting zijn er niet meer dan 12 verkooppunten nodig om in de vuurwerkbehoefte te kunnen voorzien. Met het oog op de veiligheid is het ongewenst om voor meer verkooppunten te kiezen. Voor Noordersluis geldt al de mogelijkheid voor één opslagpunt voor consumentenvuurwerk op het bedrijventerrein; dit is opgenomen in de regels.
3.3.9 Beleidsplan handhaving fysieke leefomgeving 2011-2014 (2011)
Het gemeentelijk handhavingsbeleid is verwoord in het Beleidsplan handhaving fysieke leefomgeving 2011 - 2014. Dit beleidsplan geeft de kaders voor het uitvoeren van de handhavingstaak door de gemeente. Het beleidsplan is een integraal plan waarin de handhavingtaken van de beleidsvelden bouw, milieu en Algemene plaatselijke verordening(Apv) zijn meegenomen. Het nieuwe handhavingbeleidsplan geeft richting aan de uitvoering van de handhavingstaken.
Op basis van dit plan wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsplan vastgesteld, waarin de werkwijze, de intensiteit en de prioritering voor de handhavingstaken worden beschreven.
Het beleidsplan is voor geheel Lelystad van toepassing, dus ook voor het plangebied. Het heeft echter geen directe invloed op dit bestemmingsplan.
3.3.10 Nota Winkelstructuur Lelystad 2020 (2011)
In de Nota Winkelstructuur Lelystad 2020 is een visie op de Lelystadse detailhandelsstructuur neergelegd. In de nieuwe detailhandelsstructuur worden de bedrijventerreinen niet opgenomen als detailhandelsconcentratie. Uitgangspunt is dat detailhandel niet is toegestaan op een bedrijventerrein. Indien er een afwijkingsmogelijkheid op basis van de bestemmingsplannen en/of Wet ruimtelijke ordening (Wro) bestaat, zullen deze voorwaarden maatgevend zijn.
Op Noordersluis zijn bepaalde vormen van detailhandel toegestaan. Bij recht is toegestaan detailhandel welke productiegebonden en ondergeschikt is, detailhandel in vervoermiddelen (auto's, boten en caravans), grove bouwmaterialen, en rijwielen.
Onder ondergeschikte detailhandel wordt het volgende verstaan:
- 1. Het gaat specifiek om aan de hoofdactiviteit productie en/of installatie gerelateerde of de hoofdactiviteit ondersteunende detailhandel.
- 2. De detailhandel is ondergeschikt in termen van benutte bedrijfsruimte. Wanneer er geen sprake meer is van ondergeschiktheid dan betreft het een winkel. In dat geval gelden de uitgangspunten voor perifere detailhandel.
- 3. De verkoopruimte mag niet meer dan 20% van het totale bvo van de vestiging (het gaat hier om het totale brutovloeroppervlak van alle gebouwen per bouwperceel) bedragen met een maximum van 100 m² wvo.
Middels ontheffing is installatiegerelateerde detailhandel (zoals zonneschermen), tuingerelateerde detailhandel (alleen gespecialiseerd) en sauna's, fitnessapparatuur toegestaan tot een maximum van 600 m² bvo, met dien verstande dat:
- 1. detailhandel in niet volumineuze goederen niet is toegestaan;
- 2. de detailhandel niet verstorend mag werken ten opzichte van de reguliere bedrijvigheid;
- 3. de vestiging Palazzo niet negatief mag beïnvloeden, maar hieraan complementair moet zijn;
4. de vestiging moet passen binnen de kaders van het beleid.
3.4 Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2007-2011 (2007) beschrijft het Waterschap Zuiderzeeland welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Het is het beleids- en visiedocument van het waterschap en geeft richting aan de samenwerking met andere organisaties en de uitvoering van het (provinciaal) waterbeleid. De missie van Waterschap Zuiderzeeland luidt: Samen werken aan integraal waterbeheer, een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving, op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald in drie belangrijke inhoudelijke strategische doelen:
- Veiligheid
- 1. primaire waterkeringen op orde
- 2. regionale waterkeringen op orde
- Voldoende water
- 1. voorkomen wateroverlast
- 2. anticiperen op watertekort
- 3. goed functioneren watersysteem
- 4. goed grondwaterbeheer
- Schoon water
- 1. goede structuurdiversiteit
- 2. goede oppervlaktewaterkwaliteit
- 3. goed omgaan met afvalwater
Meer informatie is aangegeven in 3.5.1
3.5 Wet- En Regelgeving
3.5.1 Water
Deze waterparagraaf is opgesteld in verband met het actualiseren van het bestemmingsplan Noordersluis. Het bestemmingsplangebied ligt in het zuidwesten van Lelystad en omvat het gebied Noordersluis.
Waterplan en beleid
Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Royal Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ('watervisie') naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. Het waterplan is opgesteld waarbij rekening gehouden is met het vigerend beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst “Waterbeleid 21e eeuw” (WB21), de “Handreiking watertoets” (ministerie van VROM), het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland) en het Waterbeheerplan (Waterschap Zuiderzeeland).
Ook de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn belangrijke beleidskaders. De KRW heeft als doel de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van het verharde oppervlak. Bij het opstellen van het NBW is rekening gehouden met de richtlijnen volgens de KRW. Het NBW bevat taakstellende afspraken ten aanzien van veiligheid en wateroverlast en procesafspraken ten aanzien van watertekorten, verdroging, verzilting, water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems en ecologie. Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
3.5.1 Water
2. Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerende waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het bestemmingsplan 'Noordersluis'. Deze paragraaf geeft aan hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan 'Veiligheid, Voldoende en Schoon Water'.
Overleg met Waterschap
Aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan is de afspraak is gemaakt dat de gemeente deze waterparagraaf opgesteld aan de hand van de randvoorwaarden die zijn opgenomen in het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland.
Beschrijving van het watersysteem
In het watersysteem, waar de watergangen van Noordersluis onderdeel van uit maken, wordt een vast streefpeil gehanteerd van N.A.P. –5,40 m, het gaat hier om de watergangen aan de noordzijde en oostzijde van het industrieterrein.
Aan de zuidzijde en de zuidwestzijde van het gebied bevinden zich de Lage Vaart en het Havendiep. Deze wateren behoren tot het regiem van de Lage Vaart en hebben een peil van N.A.P. – 6,20 m. Dit peil geldt ook voor de insteekhavens: Cultuurhaven (en de watergang die hierop uitmondt), Zeilhaven en Sleephaven.
Waterkwantiteit
Het voorliggende plan heeft geen toename van verhard oppervlak tot gevolg en er zal geen ruimte voor waterberging verdwijnen.
Voor het bestemmingsplan geldt het principe van "waterneutraal bouwen". Dit wil zeggen dat als het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door het aanleggen van een waterberging of een infiltratievoorziening.
Waterkwaliteit
Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt.
Binnen Lelystad wordt gebruik gemaakt van de DOB-methode om onkruid te bestrijden. Hierbij wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt, waardoor minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater kunnen afstromen.
Afvoersystemen voor vuilwater, hemelwater en grondwater
Industrieterrein Noordersluis is voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Het vuilwater van de bedrijven en de huishoudens loost via een stelsel van DWA-riolen, pompputten en persleidingen op de in dit gebied aanwezige afvalwaterzuiveringsinstallatie. Het regenwater wordt afgevoerd, via RWA-riolen, naar het open water. Een algemene drainage is in het verleden aangelegd en wordt zo goed mogelijk in stand gehouden. De ontwatering van de percelen blijft overigens de verantwoordelijkheid van de terreineigenaar.
Waterkeringen
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Oostvaardersdijk en ligt daarmee binnen de kern-, vrijwarings-, of buitenbeschermingszone van een waterkering. Bij werkzaamheden nabij de waterkering moet de veiligheid/stabiliteit van een waterkering gegarandeerd blijven. Uiteraard is vergunning van het waterschap Zuiderzeeland vereist.
Waterveiligheid
In het stedelijk waterplan is berekend dat met de Westlandbui nergens in het stedelijk gebied water op het maaiveld komt en dat de peilstijging nauwelijks hoger dan 30 cm wordt. Dit terwijl de Westlandbui een zwaardere bui was dan de bui die tegenwoordig gehanteerd dient te worden. Bij nieuwe berekeningen wordt namelijk uitgegaan van een bui met een herhalingstijd van 1 keer per 100 jaar, volgens het zogenaamde middenscenario (+10%). Geconcludeerd mag worden dat voor dit gebied het veiligheidsniveau van 1:100 gehaald wordt.
3.5.2 Ecologie
Ecologie - 'groene' wetgeving en beleid
Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in het plangebied, de eventuele gevolgen van geplande ontwikkelingen en/of activiteiten die in het plan mogelijk gemaakt worden op aanwezige natuurwaarden in het plangebied en de omgeving, dient in het kader van het bestemmingsplan een gebiedentoets (Natuurbeschermingswet en de Nota Ruimte) en een soortentoets (Flora- en Faunawet) plaats te vinden. In deze paragraaf wordt ook de Boswet en vigerend beleid op het gebied van flora en fauna behandeld.
Gebiedentoets
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet, de wet die de bescherming van gebieden regelt, in werking getreden. Hierin zijn onder andere de ruimtelijke bepalingen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn verwerkt. De volgende typen gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)
- Beschermde Natuurmonumenten
- Wetlands
Binnen het grondgebied van de gemeente Lelystad zijn de Oostvaardersplassen, Markermeer en IJsselmeer aangewezen als Natura 2000 – gebied. Binnen de gemeentegrenzen kennen deze gebieden alleen doelen voor vogels uit de Vogelrichtlijn, met toevoeging van Meervleermuis en Rivierdonderpad. Er komen geen aangewezen habitattypen voor en invloed van het plan op beschermde habitattypen buiten de grenzen van de gemeente is uitgesloten.
In de Nota Ruimte is de aanwijzing en bescherming van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) geregeld. De begrenzing van de EHS – gebieden is een taak van de provincie. In Flevoland is de begrenzing definitief vastgesteld op 17 juni 2010.
Natura 2000
De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitat die het leefmilieu voor deze soorten vormt. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna. In dit kader zijn Speciale Beschermingszones (SBZ) aangewezen op basis van kwalificerende soorten of habitats. De aangewezen gebieden vormen samen het Europese netwerk Natura 2000. Wanneer zich in of in de buurt van een Natura 2000 gebied een (nieuwbouw)plan aandient, zal moeten worden beoordeeld of dit plan negatieve gevolgen voor de kwalificerende soorten en/of habitats heeft.
Bestemmingsplan 'Noordersluis' is een grotendeels conserverend bestemmingsplan. In de ruimte die het vorig bestemmingsplan biedt zal niets wijzigen. Het Natura 2000 – gebied Markermeer-IJmeer grenst aan het plangebied, de overige gebieden liggen op ruime afstand van dit plan. De binnen het plan liggende vaarten worden door meervleermuizen (Myotis dasycneme) gebruikt. Deze soort is beschermd volgens de Flora- en Faunawet (zie soortenbescherming), maar is ook een kwalificerende soort voor de gebieden Markermeer en IJsselmeer. Er worden geen ruimtelijke beperkingen in het plan opgenomen, waardoor de vaarten niet meer zouden functioneren als vliegroute. Een negatieve invloed op de Natura 2000 – gebieden ten gevolge van dit plan is uitgesloten.
Ecologische hoofdstructuur (EHS)
De Natura 2000 - gebieden maken deel uit van de EHS in de status van prioritair gebied. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig EHS. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van de EHS. De prioritaire en waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van de EHS. In Bestemmingsplan 'Noordersluis' bevinden zich geen EHS gebieden. Negatieve invloed op de wezenlijke waarden van de EHS is uitgesloten.
Wetland
Onder wetlands worden waterrijke gebieden verstaan, bijvoorbeeld moerassen of veengebieden. Deze natuurgebieden hebben belangrijke functies, onder andere voor trekvogels, vissen en andere waterdieren. Wetlands en de planten- en diersoorten die erin leven, worden beschermd door het Ramsar Verdrag uit 1971.
In de buurt van Noordersluis ligt het Markermeer, dat is aangewezen als wetlandgebied. Negatieve invloed is uitgesloten.
Boswet
De Boswet regelt de instandhouding van houtopstanden in Nederland. De Boswet stelt regels voor herplant van bos bij kap en/of oogst van bos. In principe dienen gekapte percelen binnen drie jaar ter plaatse herplant te worden. Is dit niet mogelijk, dan kan ontheffing verleend worden om elders te herplanten. De bestemming op de herplantlocatie dient zodanig te zijn dat deze de aanwezigheid van bos mogelijk maakt. De Boswet heeft alleen werking buiten de "bebouwde kom grens Boswet".
In het plangebied Noordersluis komen geen bospercelen buiten de bebouwde kom Boswet voor.
Beleid
Met ingang van 1 januari 2009 beheert de gemeente Lelystad haar groenvoorzieningen conform de Gedragscode Beheer Gemeentelijk Groenvoorzieningen. Als onderdeel hiervan heeft het College de 'Natuurstatuskaart' vastgesteld op 25 november 2008. Daarmee zijn de beschermde gebieden vastgesteld en is tevens een status gegeven aan gebieden die van belang zijn voor (beschermde) planten en dieren. Voor Noordersluis is de hoek Westerdreef – Visarenddreef van belang voor biodiversiteit. Bij de planvorming kan hier echter rekening mee gehouden worden.Het relatief schrale zandige grasland en struweel zijn van belang voor diverse soorten. Beheer van het grasland dient zo extensief mogelijk plaats te vinden.
Een belangrijke structuur is de Lage Dwarsvaart. Deze structuur wordt als belangrijke vliegroute gebruikt door vleermuizen en dan met name de Meervleermuis (Myotis dasycneme). Verstoring door (nachtelijk) licht en geluid dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. De dreven zijn van belang als verbinding voor soorten tussen de groengebieden van Lelystad.
Soortentoets
Flora- en Faunawet
Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, zal hierop vooruitlopend, een verwachting worden uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:
*Alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3).
*Soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2)
*Soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.
De 1e categorie is strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (art. 75, lid 5, onder c).
Voor de 2e categorie geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:
• bestendig beheer en onderhoud;
• bestendig gebruik;
• ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Voor de 3e categorie geldt een algemene vrijstelling voor:
• bestendig beheer en onderhoud;
• bestendig gebruik;
• ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Een uitzondering hierop zijn vogels. Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden buiten de broedtijd van die soort(en) plaats te vinden. Daarnaast vallen de nesten van een aantal soorten jaarrond onder de bescherming als vaste verblijfplaats.
In Noordersluis bevinden zich bospercelen, bloemrijke bermen, struweel en rietruigte en open water. Op basis van de terreintypen en waarnemingen kan een inschatting gemaakt worden van de voorkomende beschermde soorten.
De volgende soorten zijn bekend uit het gebied:
Tabel 3, Zwaar beschermde soorten:
Vleermuizen: Noordersluis kan fungeren als leefgebied voor diverse soorten vleermuizen. In ieder geval zijn foeragerend in het gebied de Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de Laatvlieger (Eptesicus serotinus) te verwachten. Zowel in gebouwen als in de bomen en bospercelen kunnen zich kolonies bevinden, deze zijn als vaste verblijfplaats strikt beschermd. De Meervleermuis (Myotis dasycneme) heeft zijn belangrijkste Europese verspreiding in Nederland, waardoor Nederland voor deze soort een belangrijke verantwoordelijkheid heeft.
Tabel 2: Overig beschermde soorten
Langs de aanwezige waterkanten en bermen is het mogelijk dat de Rietorchis (Dactylorhiza majalis praetermissa) voorkomt. Deze soort is zeer algemeen in Lelystad en kan zich in 5 tot 10 jaar na aanleg van een gebied vestigen. In de berm van de Westerdreef is een verwilderde Herfsttijloos (Colchicum autumnale) aangetroffen.
Vissen: In de Lage Dwarsvaart kan de Europese meerval (Silurus glanis), kleine modderkruiper (Cobitis taenia) en rivierdonderpad (Cottus perifretum) aangetroffen worden.
Tabel 1: Algemeen beschermde soorten
In het gebied zijn diverse algemeen beschermde soorten aan te treffen. Het gaat onder meer op de volgende soorten; Egel (Erinaceus europaeus), ware- en woelmuizen, Bunzing (Mustela putorius), Bruine kikker (Rana temporaria), Groene kikker complex (Rana ridibunda/lessonae), Gewone pad (Bufo bufo) en Kleine watersalamander (Triturus vulgaris).
Vogels: vaste verblijfplaatsen
Voor alle vogels geldt dat het verstoren van bewoonde nesten verboden is. Bij een aantal soorten is het nest of broedplaats het hele jaar beschermd en voor enkele soorten geldt dat zij vaak terugkeren naar het zelfde nest, maar flexibel genoeg zijn om een nieuwe plek te vinden. Voor deze laatste soorten geldt dat inventarisatie gewenst is.
Voor Noordersluis geldt de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten voor in ieder geval: Huismus, Buizerd, Ransuil en Sperwer
Mogelijk dat de volgende soorten zich binnen korte termijn vestigen of recent gevestigd hebben: Havik.
Soorten waarvoor inventarisatie van nesten gewenst is: Boerenzwaluw, Boomkruiper, Ekster, Grote bonte specht, Huiszwaluw, Koolmees, Pimpelmees, Spreeuw en Zwarte kraai.
Aangezien het bestemmingsplan een grotendeels conserverend bestemmingsplan is, mag verwacht worden dat er geen grote negatieve effecten optreden. Het voortbestaan van de populaties van beschermde soorten in dit gebied komt niet in gevaar. Bij de realisatie van plannen en eventuele ruimtelijke procedures zal vanwege het voorkomen van beschermde soorten een aanvullende inventarisatie verricht dienen te worden. Tevens dient, vanwege het voorkomen van vleermuizen in gebouwen, bij sloopwerkzaamheden van gebouwen altijd een vleermuisinventarisatie verricht te worden. In sommige gevallen zal ook bij aanbouw aan bestaande bouw een vleermuisinventarisatie noodzakelijk zijn.
Rode Lijst
Soorten vermeld op de Rode Lijst zijn niet wettelijk beschermd, maar vallen wel onder het zorgvuldigheidsbeginsel uit de Flora- en Faunawet. In het plangebied zijn diverse soorten te verwachten met een vermelding op de Rode lijst.
3.5.3 Archeologie
Achtergrondinformatie
Voordat de Zuiderzee ontstond is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste bewoners sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek.
Het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed verplicht de deelstaten om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is dienen belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig te worden gesteld. Het provinciaal beleid sluit aan bij de Europese verdrag en legt de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland.
In het provinciaal archeologiebeleid is onderscheid gemaakt in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en top-10-locaties. Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. De PArK'en en top-10-locaties zijn door de provincie uitgewerkt, de uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. Deze aandachtsgebieden bevinden zich onder andere in het noordelijke en zuidelijke deel van gemeente Lelystad. De vermoedelijke archeologische waarden in het noordelijke gebied zijn zodanig groot dat dit gebied, dat grenst aan het PArK Rivierduingebied Swifterbant, in gemeentelijk beleid als te onderzoeken gebied is aangewezen.
Naast PArK'en, aandachtsgebieden en top-10-locaties zijn door de provincie tevens aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. In de aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich naast oude menselijke sporen ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden. Binnen de gemeentegrenzen van Lelystad bevinden zich onder andere de aardkundig waardevolle gebieden “Rivierduinen en stroomgeulen Swifterbant 1 en 2”.
In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt in de aandachtsgebieden onderscheid gemaakt tussen gebieden met hoge en middelhoge archeologische waarde en gebieden met een lage archeologische waarde. In de gebieden met een lage archeologische waarde is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het gemeentelijk beleid is op 28 augustus 2008 vastgesteld en sinds 11 september 2008 in werking.
Conclusie
Het plangebied valt buiten het in het Provinciaal omgevingsplan 2006 opgenomen PArK en buiten het aandachtsgebied. Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (2e generatie) bevindt het plangebied zich in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.
Op grond van het Provinciaal omgevingsplan 2006, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden en het gemeentelijk beleid archeologische monumentenzorg in Lelystad is voor het bestemmingsplan Noordersluis te Lelystad geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
De aanwezigheid van archeologische sporen kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Bij de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden dient men er dan ook alert te zijn op de aanwezigheid van archeologische resten.
Scheepswrakken kunnen in principe overal op de huidige en voormalige IJsselmeerbodem worden aangetroffen. De meeste scheepswrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige Zuiderzeeafzettingen. Het zijn momenteel vooral de dieper gelegen wrakken die nu nog tevoorschijn komen. Dit zijn echter vaak beter geconserveerde schepen en ook oudere scheepstypen.
Indien tijdens de bodemverstorende werkzaamheden archeologische resten of (delen van) een scheepswrak worden aangetroffen dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM), ARCHIS-meldpunt, telefoon 033-4227682). ). In de Flevolandse praktijk fungeert het archeologisch depot in het Nieuwland Erfgoedcentrum als centraal meldpunt van archeologische vondsten, telefoon 0320-225939, de heer D.E.P. Velthuizen.
(fragment uit) de Archeologiekaart waarden en verwachtingen; behoort bij gemeentelijk archeologiebeleid. De archeologiekaart bevat de samengestelde informatie uit de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (1.0) en het Provinciaal omgevingsplan 2006.
geel = lage archeologische verwachtingswaarde
roze = hoge archeologische verwachtingswaarde
grijs = al onderzocht (Warande)
3.5.4 Externe veiligheid
Hoewel het nieuwe bestemmingsplan Noordersluis geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en er daarmee geen wijziging optreedt in de externe veiligheid, wordt in deze paragraaf beschreven op welke risicobronnen er zijn.
Plaatsgebonden risico
De risico's, risicobronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en buisleidingen. Beoordeeld is of wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde. Het besluit "Externe Veiligheid inrichtingen" (Bevi), de regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het "Risico Register Gevaarlijke Stoffen", het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig meegenomen.
Verantwoording groepsrisico
Het groepsrisico GR kent geen vaste norm waaraan dient te worden voldaan maar een oriënterende waarde waarop getoetst dient te worden. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient elke (mogelijke) toename van het groepsrisico verantwoord te worden (de verantwoordingsplicht). Deze verantwoordingsplicht geldt ook als het groepsrisico wijzigt maar wel onder de oriënterende waarde blijft.
De verantwoordingsplicht omvat een aantal onderdelen waarop beoordeeld dient te worden.
- Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken
risicobronnen;
- 1. Functie-indeling.
- 2. Gemiddelde personendichtheid.
- 3. Verblijfsduur.
- 4. Verschil bestaande en toekomstige situatie.
- De omvang van het groepsrisico
- 1. De omvang voor het van kracht worden van dit plan.
- 2. De omvang na het van kracht worden van dit plan.
- 3. De verandering van het groepsrisico ten gevolge van dit plan.
- 4. De ligging van de groepsrisicocurve ten opzichte van de oriënterende waarde.
- De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de in dit plan betrokken risico-inrichtingen en/of transportroutes.
- De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in dit ruimtelijke besluit.
- De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
- 1. Pro-actie.
- 2. Preventie.
- 3. Preparatie.
- 4. Repressie/zelfredzaamheid.
- De mogelijkheden van personen die zich binnen de het invloedsgebied van de risicobron bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen.
- De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico.
- De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst.
Per risicobron wordt zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico besproken.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
A) Het plangebied grenst aan de Westerdreef, die vanaf de Larserdreef tot de kruising met de Zuiveringweg onderdeel uitmaakt van de vastgestelde Route gevaarlijke stoffen door Lelystad. Uit onderzoek (Inzicht in transport gevaarlijke stoffen HRT (PUEV2 TG-P1)" 9S4799.01/R0002/Nijm, Royal Haskoning, 3 juni 2008) is gebleken dat in Lelystad, en daarmee ook op de Westerdreef er geen sprake is van een benadering van de PR10-6 contour als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen. Eveneens is er geen sprake van een benadering van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Gelijke conclusies gelden voor de Vaartweg, Verlaatweg, Noordersluisweg en de Zuiveringweg, zijnde de wegen die in het plangebied onderdeel uitmaken van de route gevaarlijke stoffen.
B) Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor
In 2012 wordt de Hanzelijn in gebruik genomen. Over deze spoorlijn zullen gevaarlijke stoffen vervoerd worden, als gevolg waarvan er een PR10-6 contour ontstaat waarbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten gebouwd mogen worden. Deze contour ligt op 60 meter uit het spoor. Binnen 200 meter moeten de gevolgen voor het groepsrisico in kaart worden gebracht. Het plangebied ligt op meer dan 1,4 km van de toekomstige Hanzelijn.
C) Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Het plangebied grenst aan het Havendiep. Deze vaarweg maakt geen onderdeel uit van het Basisnet water. Er is derhalve geen toetsing benodigd op externe veiligheidsaspecten.
D) Risicovolle bedrijven.
In het plangebied zijn drie bedrijven gevestigd zijn die worden aangemerkt als risicovol, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Valspar, Zuiveringweg 89, op- en overslag K1 vloeistoffen
Farm Dairy, Kaapstanderweg 50, ammoniak koelinstallatie
Meester Vuurwerk
D1) Valspar, Zuiveringweg 89
De bedrijfsvoering van Valspar valt onder de werking van de PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). Uit een risicoanalyse blijkt dat de te hanteren afstanden voor de PR10-6 normen niet buiten de erfgrens valt. Eveneens is vastgesteld dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet benaderd (Bron: www.risicokaart.nl)
D2) Farm Dairy, Kaapstanderweg 50
Farm Dairy heeft voor de koelinstallaties 600kg ammoniak in gebruik. Het bepalen van de normafstanden voor PR10-6 gebeurt aan de hand van de generieke afstanden in de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen en bedraagt 0 meter.
D3) Meester Vuurwerk, Kolkweg 64
Op de locatie Kolkweg 64 is een milieuvergunning afgegeven voor de opslag van meer dan 10.000kg consumentenvuurwerk. Het Vuurwerkbesluit schrijft voor dat er een minimum veiligheidsafstand wordt gehanteerd van 20 meter gerekend vanaf de bewaarplaats tot de dichtstbijzijnde (geprojecteerde) kwetsbare object. Kwetsbare objecten zijn niet aanwezig of geprojecteerd binnen deze afstand. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit het Vuurwerkbesluit.
E) Hiernaast zijn nog twee bedrijven die worden genoemd op de risicokaart van provincie Flevoland, maar niet bedrijven zijnde zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi):
* Plating Solutions BV,Bolderweg 50
(Voorheen Technochroom), opslag gevaarlijke stoffen.
*T.C. Lelystad, Houtribweg 10
Opslag propaan.
F) Hoge druk aardgasleidingen
Op bedrijventerrein Noordersluis is geen hoge druk aardgasbuisleidingtracé aanwezig. De aanwezige buisleidingen vallen daarmee niet onder de werking van het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Conclusie
Over het plangebied liggen geen risicocontouren voor het plaatsgebonden risico van risicobronnen buiten het plangebied. Er is geen sprake van overschrijding van de plaatsgebonden risico's als gevolg van risicobronnen binnen het plangebied. Er is geen sprake van een toename van het groepsrisico, zodat een verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven. Het aspect externe veiligheid geeft geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
3.5.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht is opgenomen onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer en staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit' (Wlk) (Stb. 2007, 434). Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit. Onder de Wlk vallen de volgende AMvB's en Ministeriële Regelingen:
- Besluit niet in betekenende mate bijdragen (StB 440, 2007);
- Besluit gevoelige bestemmingen (StB 14, 2009);
- Regeling niet in betekenende mate bijdragen (SC 218, 2007);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 220, 2007; rectificatie SC 237, 2007);
- Wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 136, 2008; SC 245, 2008; SC 53, 2009);
- Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (SC 218, 2007).
Plannen waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat ze niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, kunnen conform de Wlk zonder toetsing aan de grenswaarden voor verontreinigende stoffen gerealiseerd worden. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide(NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 ìg/m³. Wanneer een plan minder dan de genoemde omvang bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10, kan het op grond van art. 5.16 lid 1 sub c uit de Wet milieubeheer doorgang vinden.
Op basis van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
a) aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
b) aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
c) aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
d) het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).
Beoordeling luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en draagt daarmee in niet betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit geeft geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
3.6 Milieuaspecten
3.6.1 Hinder door bedrijven
Algemeen
In dit bestemmingsplan is getracht te zorgen voor een goede scheiding van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige objecten. Het bedrijventerrein is omringd door een aantal milieugevoelige objecten: woonwijken, een woonschepenhaven en een tweetal terreinen waar binnen de planperiode woningbouw is voorzien. In de omgeving van het bedrijventerrein zijn echter geen bijzonder gevoelige gebieden zoals milieubeschermingsgebieden aanwezig.
Om de milieugevoelige objecten te beschermen is het bedrijventerrein inwaarts gezoneerd. Deze inwaartse milieuzonering is gebaseerd op de circulaire Bedrijven en Milieuzonering van de VNG, versie 2009 en de Staat van bedrijfsactiviteiten (Sba). Gelet op de aanwezigheid van grote lawaaimakers als bedoeld in de Wet geluidhinder is bovendien een geluidszone om het bedrijventerrein vastgelegd. Het planologische instrument inwaartse milieuzonering is gebruikt ter ondersteuning van de beschikbare milieu-instrumenten. Door het zoneren kunnen activiteiten zodanig worden geplaatst dat zo min mogelijk milieuhinder optreedt en worden toekomstige milieuproblemen grotendeels voorkomen. Waar nodig worden aanvullend milieu-instrumenten als vergunningverlening ingezet om milieuhinder te voorkomen.
Inwaartse milieuzonering
Uitgangspunt bij de toepassing van milieuzonering is de grens tussen (toekomstige) milieugevoelige en milieubelastende objecten. Op de plankaart is deze grens aangegeven als de geluidzonegrens. Ter plaatse van Lelystad-Haven geldt niet de geluidzonegrens als scheiding maar de plangrens. De langs de rand van het plan gelegen en voorziene woonwijken zijn te karakteriseren als rustig; er rijdt weinig verkeer en bedrijvigheid komt binnen de woonwijken zo goed als niet voor. De randen van de woonwijken langs de dreven vormen hierop een uitzondering. Het bedrijventerrein is ingedeeld in zones. Daarbij zijn de volgende afstanden aangehouden ten opzichte van de geluidzonegrens:
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
4.1 200 meter
4.2 300 meter
Bij de indeling van de zones is zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande lijnen in het terrein (wegen, terreingrenzen e.d.) Sinds 1991 is in Lelystad ervaring opgedaan met een systeem van milieuzonering: de inwaartse integrale milieuzonering. Belangrijk element van deze wijze van milieuzonering is het cumuleren van milieubelasting. Met cumulatie wordt bedoeld het optellen van bijvoorbeeld de geurbelasting of de stofemissie van alle bedrijven samen, maar ook het optellen van verschillende emissies per bedrijf. Omdat het niet mogelijk is deze emissies kwantitatief op te tellen (behalve voor geluid), is gekozen voor een kwalitatieve methode van cumulatie in de vorm van een bufferzone. Door deze bufferzone wordt voorkomen dat milieugevoelige objecten hinder ondervinden van het bedrijventerrein.
Bij de uitgifte van bedrijfsterrein is sinds 1991 rekening gehouden met deze milieuzonering. De ervaring leert echter dat de gereserveerde milieuruimte lang niet volledig gebruikt wordt. Op veel terreinen zijn bedrijven gekomen, die lichter zijn dan op basis van de zonering is toegestaan. Bovendien veroorzaken slechts weinig bedrijven gelijktijdig meer vormen van overlast (zoals lawaai, stank, stofoverlast of gevaar) Cumulatie van andere parameters dan geluid is dan ook niet nodig gebleken. In dit bestemmingsplan is dan ook gekozen voor inwaartse milieuzonering waarbij geen extra zone voor cumulatie is gereserveerd.
De huidige wijze van zoneren is gebaseerd op de publicatie Bedrijven en milieuzonering. Kern van deze publicatie is de bedrijventabel. In deze bedrijventabel zijn de bedrijven ingedeeld op SBI-code. Aan elke SBI-code zijn indicatieve afstanden gekoppeld voor geur, stof, geluid en gevaar. Deze afstanden zijn gebaseerd op de gewenste afstand ten opzichte van een rustige woonwijk met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. Aan de hand van de grootste afstanden zijn de bedrijven ingedeeld in zes categorieën (zie bovenstaand). Voor dit bestemmingsplan is de maximale categorie 4.2, zijnde de "oude" categorie V.; de categorieën 5.1, 5.2, 5.3 en 6 zijn hier niet aan de orde omdat deze niet passen bij het karakter van het bedrijventerrein.
Rondom het woonwagencentrum geldt een andere zonering. Het woonwagencentrum is centraal gelegen op het bedrijventerrein. In de omgeving van het woonwagencentrum is relatief lichte bedrijvigheid gevestigd. Gelet op het feit dat sprake is van een bestaande situatie die nog niet geleid heeft tot klachten en het geringe aantal woonwagens is een zekere mate van milieuoverlast verdedigbaar. Om onaanvaardbare overlast in de toekomst te voorkomen is een aparte zone rondom het woonwagencentrum gelegd. Binnen dit gebied mogen alleen bedrijven met een categorie van 3.2 of lager gevestigd worden. Deze bedrijven veroorzaken over het algemeen geen onduldbare overlast.
Afwijking
De Staat van bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op gemiddelden. Zo kunnen enorme verschillen qua bedrijfsgrootte of milieubelasting binnen een bedrijfscategorie voorkomen. Met name bedrijven die veel minder milieubelasting veroorzaken dan binnen hun branche gebruikelijk is, zouden hierdoor ten onrechte van het bedrijventerrein geweerd worden.Om de benodigde flexibiliteit te waarborgen zijn afwijkingsbepalingen opgenomen de regels. Afwijking is mogelijk voor bedrijfsactiviteiten die in de Staat van bedrijfsactiviteiten niet zijn opgenomen maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd.
Ook is afwijking mogelijk voor bedrijfsactiviteiten die in een categorie die hoger zijn dan is toegestaan, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die in de betreffende zone zijn toegestaan,
De Staat van bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op het huidige kennis van zaken en stand der techniek. Nieuwe inzichten kunnen aanpassing van de Staat van bedrijfsactiviteiten noodzakelijk maken. De regels maakt dit mogelijk.
3.6.2 Geluid
De herziening van het bestemmingsplan Noordersluis, voorziet in de herziening van de onder 1.3 genoemde bestemmingsplannen. Onderstaand wordt het gebied Noordersluis aangetroffen.
Het doel van de herziening is om de geldende regelingen te actualiseren. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan opgenomen. Het betreft hier een vrijwel conserverend bestemmingsplan. In hoofdlijnen wordt de geldende bestemming of de huidige situatie bestemd.
Wegverkeerslawaai
Ten aanzien van het onderdeel geluid behoeft geen toetsing plaats te vinden aan het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh), aangezien er sprake is van een vrijwel conserverend bestemmingsplan. Alleen mogelijke nieuwe ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de Wgh.
Spoorweggeluid
Het plangebied valt buiten de gestelde contouren van de Hanzelijn en heeft daarom geen invloed op het plangebied.
Geluidszone
Geluidszone (incl. partiele herziening 2008)
In 1991 is door Gedeputeerde Staten van Flevoland een geluidszonegrens rondom het industrieterrein gelegd, bij Koninklijke Besluit goedgekeurd in 1992. De grootte van de geluidszone is destijds gebaseerd op de gedachte dat Noordersluis zich zou ontwikkelen tot een industrieterrein voor zware industrie. Inmiddels is het bedrijventerrein bijna volledig uitgegeven en blijkt dat slecht weinig bedrijven veel geluid produceren. Op veel plaatsen wordt de beschikbare geluidsruimte nauwelijks benut. Het gevolg daarvan is dat onnodig veel ruimte gereserveerd is en niet voor andere doeleinden kan worden aangewend. Inkrimping van de geluidszone was mogelijk.
Daarvoor is op 17 juni 2004 ingevolge artikel 41 van de Wet geluidhinder een nieuwe geluidszone vastgesteld. De nieuwe geluidszonegrens is langs de nieuwe woonwijken gelegen, waardoor er geen geluidgevoelige objecten (woningen van derden) binnen de geluidszone liggen, met uitzondering van Lelystad-Haven waar de bestaande woningen binnen de geluidszone blijven liggen. Voor een deel van de bestaande woningen van Lelystad-Haven heeft Gedeputeerde Staten van Flevoland op 27 augustus 2001 een geluidsbelasting van 56 dB(A) vastgesteld. Dit betreffen de woningen aan de Binnendijk 105, 107, 109, 113, 115, 117, 119 en 143. Voor de overige woningen van Lelystad-Haven die vallen binnen de geluidszone geldt van rechtswege een maximale waarde van 55 dB(A).
De woonschepenhaven blijft binnen de geluidszone liggen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de belasting op de gevel van de woonschepen niet meer zal bedragen dan 55 dB(A) etmaalwaarde. Woonschepen worden op grond van de Wet geluidhinder met ingang van 1 juli 2012 wel als geluidgevoelig beschouwd. Tot 1 juli 2022 geldt een overgangsrecht met die verstande dat ze kunnen worden opgenomen in het bestemmingsplan zonder dat ze worden getoetst als geluidgevoelig terrein.
De bedrijfswoningen op het bedrijventerrein zijn op grond van de Wet geluidhinder niet geluidgevoelig. Door het niet opnemen van (nieuwe) grote lawaaimakers in de staat van bedrijfsactiviteiten worden de aanwezige bedrijfswoningen enigszins beschermend tegen onduldbare geluidsoverlast. Nieuwe bedrijfswoningen worden niet toegelaten binnen het plangebied. De reden hiervan is dat niet gewenst is dat nog mogelijke vestiging van bedrijven die invloed hebben op het woon- en leefklimaat gefrustreerd wordt. Tevens moet worden voorkomen dat de bedrijfszekerheid van bestaande bedrijven niet in gevaar komen.
Binnen de geluidszone (niet op het industrieterrein zelf) kunnen alleen nieuwe woningen worden gerealiseerd indien hiervoor hogere grenswaarden worden vastgesteld. Dit is alleen onder bepaalde voorwaarden mogelijk.
Van het bedrijventerrein Noordersluis is een akoestisch model gemaakt. Dit akoestische model wordt gebruikt bij het beheren van de geluidszone en is gebaseerd op de “Handleiding meten en reken industrielawaai”.
De uitgangspunten van het model zijn als volgt:
- van de milieuvergunningplichtige bedrijven is de vergunde geluidsruimte ingevoerd, indien aanwezig gebaseerd op een akoestisch onderzoek;
- voor meldingsplichtige bedrijven wordt de werkelijk benodigde geluidsruimte zo goed mogelijk ingeschat gebaseerd op de beschrijving van het bedrijf en de geluidproducerende werkzaamheden, een bezoek aan het bedrijf en/of de publicatie Bedrijven en milieuzonering;
- voor lege kavels is een bepaalde geluidsruimte gereserveerd; deze geluidsruimte is gebaseerd op de Leidraad geluiduitgiftebeleid Provincie Flevoland en is afhankelijk van de milieuzone.
De systematiek van milieuzonering houdt ook een zekere vorm van geluiduitgiftebeleid in. Hoe meer geluid een bedrijf produceert, hoe hoger de milieucategorie, dus hoe groter de afstand tot de geluidzonegrens wordt en hoe geringer de bijdrage op de geluidszonegrens is. Deze vorm van geluiduitgiftebeleid is nodig om te voorkomen dat door de vestiging van grote lawaaimakers nabij de zonegrens alle geluidruimte in één keer op is.
Voor de invoering van de milieuzonering en de wijziging van de geluidzonegrens hebben Arcadis en Witteveen+Bos onderzocht of dit gevolgen heeft voor de bedrijfszekerheid van bestaande bedrijven. Uit het onderzoek van Arcadis blijkt dat een viertal bedrijven door de invoering van milieuzonering in een te lage zone terechtkomen. Aanvullend onderzoek heeft echter uitgewezen dat deze bedrijven naar hun aard en effecten op het milieu gelijk te stellen zijn aan bedrijven die in de betreffende zone zijn toegelaten.
Daarnaast is een extra onderzoek uitgevoerd ten aanzien van geluid, geur en stof bij betonwarenfabriek Heembeton. Uit het onderzoek blijkt dat Heembeton geen onaanvaardbare milieuoverlast veroorzaakt. Sanering is dan ook niet noodzakelijk. Ook is er nader onderzoek uitgevoerd voor geluid en geur bij de afvalwaterzuiveringsinstallatie. De conclusie is dat de afvalwaterzuiveringsinstallatie veel minder geluid produceert dan in de milieuvergunning is vergund.
Sanering van de afvalwaterzuiveringsinstallatie is dan ook niet noodzakelijk.
Huidige akoestische situatie industrieterrein Noordersluis
In het kader van de herziening van bestemmingsplan Noordersluis is een actualisatie onderzoek gedaan naar de akoestische situatie van industrieterrein Noordersluis. Daarbij is de situatie berekend zoals bekend in december 2011 van het gezoneerde industrieterrein. Ook wordt de ruimte die vrijkomt door de gesloopte Galjoenbrug benut voor het vestigen van bedrijven.
In het onderzoek is rekening gehouden met de toekomstige situatie door invulling te geven aan de geluidsruimte voor alle kavels. De conclusie is dat op de zonebewakingspunten de norm van 50 dB(A) niet wordt overschreden.
Tevens blijkt dat de geluidsbelasting in de toekomst op de gevels van de binnen de geluidzone gelegen woonschepen de 55 dB(A) niet overschrijdt. Daarnaast worden bij de woningen (Binnendijk) van Lelystad-Haven de vastgestelde hogere grenswaarde van 56 dB(A) niet overschreden.
De voorgestane voltooiing van het bestemmingsplan Noordersluis is dus mogelijk.
De geluidszonegrens van 2004 is overigens grotendeels opgenomen in de herziening(en) van de omringende bestemmingsplannen. Waar de geluidszone niet ingebed is of nog niet kan worden is deze op de verbeelding aangegeven.
3.6.3 Bodemkwaliteit
Naar het historisch bodemgebruik van het plangebied is een onderzoek uitgevoerd gebaseerd op de methodiek zoals beschreven in de leidraad bij het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek (NEN 5725). De relevante gegevens worden hieronder vermeld.
Voor dit onderzoek zijn luchtfoto's bestudeerd en is het bodemarchief van de gemeente Lelystad geraadpleegd.
Voor dit onderzoek zijn geen boringen verricht. In deze fase werd dit niet noodzakelijk geacht.
Na de drooglegging is het terrein gebruikt als landbouwgrond en heeft deels braak gelegen.
De terreinen waar dit plan betrekking op heeft hebben een divers gebruik zoals elders in dit plan beschreven.
Op het terrein bevindt zich een grote verscheidenheid aan bedrijven. Een deel van de bedrijven voert activiteiten uit waardoor de bodem verontreinigd zou kunnen raken. Bij een deel van de bedrijven bevindt zich een bedrijfswoning.
Delen van het terrein zijn opgehoogd met ± 1 meter zand.
Vanaf de aanleg van het terrein is er riolering (gescheiden stelsel) aanwezig. Voor zover bekend vindt er geen lozing van bedrijfsafvalwater op de bodem plaats.
Het regenwater blijft in het gebied.
Diverse bedrijven werken met bodembedreigende stoffen. Op een aantal plaatsen bevinden zich ondergrondse tanks met brandstoffen of andere procesvloeistoffen.
Op diverse plaatsen heeft brand gewoed, ook bij enkele bedrijven die met bodembedreigende stoffen werken.
Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er in het plangebied een verhoogd achtergrondniveau bestaat voor diverse zware metalen en vluchtige aromaten. Deze stoffen worden regelmatig in licht verhoogde concentraties aangetroffen. Arseen en barium worden over het hele terrein in matig tot sterk verhoogde concentraties in het grondwater aangetroffen.
Op een aantal plaatsen is verontreiniging aangetroffen die ontstaan is door de bedrijfsactiviteiten. Op diverse locaties hebben saneringen plaatsgevonden. Een aantal aangetroffen verontreinigingen is van een dermate omvang en concentratieniveau dat er sanerende maatregelen noodzakelijk zijn.
Conclusie
Op enkele plaatsen zal, voordat tot uitbreiding of wijziging van de activiteiten overgegaan kan worden, een sanering plaats moeten vinden. Op basis van de gegevens uit het historisch onderzoek naar het bodemgebruik wordt geen belemmering gezien die vaststelling van het bestemmingsplan in de weg staat.
Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten
In de voorgaande hoofdstukken zijn van het plangebied de huidige situatie en het gewenste beeld voor de komende tien jaren beschreven, alsmede de uitgangspunten vanuit beleid en wet- en regelgeving waarmee bij de planvorming rekening moet worden gehouden. De voor dit bestemmingsplan relevante uitgangspunten uit de voorgaande hoofdstukken, worden in dit hoofdstuk geformuleerd. Uiteindelijk krijgen deze een juridische vertaling in een verbeelding van het bestemmingsplan en een set met planregels. Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied en zijn juridisch bindend.
4.1 Ruimtelijke Aspecten
*Wegenstructuur
Het gewenste beeld voor de komende jaren, alsmede uitgangspunten vanuit beleid, wet- en regelgeving hebben niet geleid tot een structurele wijziging van de wegenstructuur in het gebied. In deze herziening van het bestemmingsplan is de hoofdstructuur op de kaart verbeeld. Overige (ontsluitings)wegen en paden zijn mogelijk binnen de bestemming Bedrijventerrein.
*Groenstructuur
De groen- en waterstructuur van Noordersluis wordt gevormd door de bestaande reeds ingerichte terreinen en elementen. Hierin is en wordt niets gewijzigd. Voor de duidelijkheid zijn de in het gebied voorkomende structurele groene elementen bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het mogelijk een divers grondgebruik te realiseren, doch de basisinrichting zal overwegend een groen beeld opleveren.
De in de tijd ontwikkelde bijzondere biotoop (schraal, zandig, extensief beheer) rond de (nog) niet bezette bedrijfskavel in het meest noordoostelijke deel van het gebied, wordt bij definitieve inrichting zoveel mogelijk gerespecteerd. Met name bij de inrichting van de randen worden bestaande kwaliteiten en groenelementen zoveel mogelijk gehandhaafd.
In vergelijkbare zin zal rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de wat brede groenzones in het westelijk deel van het gebied. Door de omvang en het extensieve beheer (verruigd bosgebied en struweel) kunnen deze terreinen worden beschouwd als een natuurlijk kerngebied met uitstraling naar omringende terreinen. Tevens kunnen deze gebieden middels een gericht beheer ontwikkelingskansen bieden voor natuurontwikkeling in het algemeen en compensatie bieden voor elders verdwenen natuurwaarden.
Het bestemmingsplan biedt voorts een goede basis voor een duurzame ontwikkeling van de structuur en beeldbepalende beplanting langs de hoofdontsluiting van het gebied, (laanbeplanting Vaartweg en Zuiveringsweg).
*Bebouwingsstructuur
a. Bedrijfstypen en -zonering
De huidige visie met betrekking tot het programma/bedrijfsprofiel van Noordersluis heeft er toe geleid dat geen fundamentele wijziging is doorgevoerd inzake het gemengde karakter van het gebied en het naast elkaar voorkomen van een grote variëteit aan bedrijfstypen en -groottes.
Plaatselijke verbijzonderingen zijn aangegeven middels een code op de kaart.
Vermeldenswaard is de zone langs de Westerdreef en incidenteel bij de entree langs de Visarenddreef waar sprake van een zichtlocatie. Deze kwaliteit vormt een onderliggend uitgangspunt bij de uitgifte van terreinen.
b. Bouwhoogtes en bouwvlakken (zie afbeelding)
Het beleid en gewenste ruimte voor bedrijfsontwikkeling heeft niet geleid tot een structurele wijziging van bouwhoogtes en bouwvlakken. De maximum toegestane hoogtes bieden voldoende ruimte voor effectieve en functionele bedrijfsvoering in het gebied. Wel zijn in verband met de gewenste uniformiteit bouwhoogtes en bouwvlakken voor vergelijkbare gebieden gunstig genormaliseerd. Dit betekent dat de 9 meter zone bij de bedrijven langs de secundaire wegen in het westelijke gebied is vervallen en gelijk getrokken is met de toegestane bouwhoogtes van 15 meter in het oostelijke deel. Op basis van dit zelfde uitgangspunt is de toegestane maximum hoogte van de bedrijven langs de Zuidersluisweg in overeenstemming gebracht met de hoogtes van de bedrijven langs de Noordersluisweg en gesteld op 12 meter.
4.2 Functionele Aspecten
Bij deze tweede gehele herziening van het bestemmingsplan Noordersluis gaat het - los van aanpassing en dan digitalisering van het vigerende bestemmingsplan - ook om uitwisseling, flexibiliteit, dus makkelijker en eenvoudiger om te gaan met bouw- en gebruiksmogelijkheden, zij het onder aansluiting op provinciaal en gemeentelijk beleid. De bestemming is hoofdzakelijk Bedrijventerrein. Zelfstandige kantoorvestigingen, LPG installaties, en detailhandelactiviteiten (met enige uitzonderingen) zijn niet toegestaan. De betonwarenfabiek, afvalwaterzuiveringsinstallatie en de zuivelfabriek, maar ook het kinderdagverblijf en het verkooppunt van consumentenvuurwerk kennen een specifieke (locatie)aanduiding.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen - de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden - globaal toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.
5.1 Wro, Wabo En Bestemmen
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Het plan is digitaal raadpleegbaar uitgevoerd. Het digitale plan verschaft de burger 'online' informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.
Handboek bestemmingsplannen Lelystad
Naast dat het bestemmingsplan voldoet aan de Wro en de Wabo, voldoet het (waar mogelijk) ook aan het handboek van de gemeente Lelystad. Het handboek maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld.
Globaal en flexibel bestemmen
Het gemeentebestuur heeft in 2010 het besluit genomen om bestemmingsplannen globaler en flexibeler op te zetten. Hierbij wordt het gemakkelijker mogelijk om functies uit te wisselen en flexibeler om te gaan met bijvoorbeeld de afmetingen van gebouwen en bepaalde functies. Ook dit bestemmingsplan is op die manier opgezet. Uitgangspunt is dat waar mogelijk de verschillende bestemmingen ten opzichte van de "oude" manier van bestemmen veel meer uitwisselbaar zijn gemaakt. Vervolgens is op de verbeelding de ruimtelijke hoofdstructuur als basis neergelegd. Dit betekent dat alleen de hoofdwater- en de hoofdwegenstructuur nog op de plankaart terug te vinden zijn met de bestemming "Verkeer" en "Water". De overige water- en wegenstructuren zijn ondergebracht in de bestemming "Bedrijventerrein", waaraan zij ten dienste staan. De voor Noordersluis kenmerkende groene begeleiding van de hoofdwegenstructuur is echter wel teruggekomen op de verbeelding.
Aan bestaande en nieuwe bedrijven wordt zo veel als mogelijk maximale ruimte voor ontwikkeling geboden. Zo is geen bebouwingspercentage meer opgenomen. Wel dient rekening te worden gehouden met de bouwgrenzen en parkeren op eigen erf, met de daarvoor geldende parkeernormen.
5.2 De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt een globale toelichting gegeven op bouw en gebruiksmogelijkheden der bestemmingen in het plan.
5.2.1 Bestemmingen
*Bedrijventerrein
Binnen de bestemming "Bedrijventerrein" is het mogelijk om bedrijfsactiviteiten te realiseren die vallen onder de categorieën tot en met 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Hiervan kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijfsactiviteiten die niet worden genoemd in de bedrijvenlijst, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd, en voor (bedrijfs)activiteiten die in de regels worden toegestaan.
Ook is afwijking mogelijk voor bedrijfsactiviteiten die in een categorie die hoger zijn dan is toegestaan, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die in de betreffende zone zijn toegestaan.
De Staat van bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op het huidige kennis van zaken en stand der techniek. Nieuwe inzichten kunnen aanpassing van de Staat van bedrijfsactiviteiten noodzakelijk maken.
Kavels mogen maximaal worden bebouwd - binnen het bouwvlak - maar rekening houdend met parkeren op eigen erf, waarvoor parkeernormen gelden. De bouwhoogte van de bebouwing is eigenlijk gerelateerd aan het plan Noordersluis 2003, maar ook verruiming in hoogte heeft plaatsgevonden. De algemene maximale bouwhoogte voor gebouwen is 15 meter op een paar uitzonderingen na zoals al eerder is omschreven in 2.2.4. De maximale bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding.
Naast wat al mogelijk was aan bijzondere activiteiten binnen de bestemming, zoals een dagopvang voor kinderen, en één instelling voor bedrijfs- en beroepsopleidingen, is in deze herziening ook een reeds bestaand onderkomen voor een motorclub opgenomen aan de Vaartweg. In hoofdstuk 3 was al aangegeven dat een paar bedrijven specifiek worden aangeduid op de verbeelding; dit geldt ook voor de dagopvang voor kinderen. Dit heeft uiteraard te maken met de ligging en de (milieu-)omgeving.
In het "oude" (nog geldende) bestemmingsplan Noordersluis 2003 komt een Concentratiepunt voor binnen de bestemming Bedrijventerrein. In dit bestemmingsplan Noordersluis 2012 verschijnt dit, op grond van een gevoerde vrijstellingsprocedure onder de "oude' Wet op de Ruimtelijke Ordening, en in een wat veranderde vorm (faciliteitenconcentratiepunt - in de hoek Zuiveringweg/Bolderweg/Kaapstanderweg). Het vormt met het verkooppunt voor motorbrandstoffen een kleinschalige locatie voor bedrijfsondersteunende functies, een verkooppunt voor pompshopartikelen, waaronder één chauffeursruimte. Een en ander was al passend binnen de in het vorige bestemmingsplan bedoelde opzet, alleen qua locatie was sprake van strijdigheid. De reden dat op een nieuwe locatie werd gebouwd is dat gebleken is dat de beschikbare ruimte aan de oorspronkelijke locatie Vaartweg/Zuiveringweg in de praktijk voor planverwezenlijking onvoldoende bleek.
Op basis van het nieuwe detailhandelsbeleid (Winkelstructuur Lelystad 2020) is ruimte ontstaan voor vestiging van perifere detailhandel aan de Westerdreef. Omdat het bestemmingsplan Noordersluis 2003 dit niet kent wordt bij het voorliggende bestemmingsplan dat detailhandelsbeleid gevolgd en voor een deel van Noordersluis aan de Westerdreef/Zuiveringweg een locatie neergelegd. Het nieuwe beleid geeft dit handvat voor de mogelijkheden van detailhandel in de gemeente Lelystad. In de toekomstige detailhandelstructuur wordt de Westerdreef gepositioneerd als perifere detailhandelsconcentratie met een stadsdeelfunctie. In de huidige situatie is er nog geen sprake van een echte concentratie, ook al is de uitstraling redelijk te noemen. Met de groei van het inwonertal - die zich momenteel vanwege de economische tegenslag langzamer voltrekt dan was gepland - onder andere door de nieuwe wijk Warande, ontstaat mettertijd distributieve ruimte in de doe-het-zelf en tuinbranche tot 5.000 m2 winkelvloeroppervlak (wvo). Een aan Palazzo ondersteunend perifere concentratie welke gericht is op het lokale verzorgingsgebied biedt uitkomst. De Westerdreef is een zeer geschikte locatie met het oog op spreiding en bereikbaarheid. Tevens is de Westerdreef een zichtlocatie en kan het een mooie schil vormen om bedrijventerrein de Noordersluis.
Echter, aangezien de huidige marktsituatie dusdanig veranderd is ten opzichte van 2009, is een volledige ontwikkeling van de Westerdreef als PDV locatie niet verantwoord. Dit betekent dat er alleen sprake is van een ontwikkeling van het tuincentrum en een bouwmarkt. Voor een bouwmarkt aan de Westerdreef moet gedacht worden aan een moderne maat van maximaal 3.000 - 3.500 m2 wvo. Voor een tuinconcept kan gedacht worden aan maximaal 2.000 m2 wvo exclusief buitenruimte.
*Groen
De bestemming "Groen" is gelegd op alle groenstroken in het plangebied die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur of een ander ruimtelijk en/of functioneel belang hebben. De bestemming beslaat - naast groenvoorzieningen - ook een regeling voor bermen en beplanting, wegen, straten en paden, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en waterlopen en -partijen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Wel kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Van het verbod om gebouwen te bouwen, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding (dr) zijn ook dagrecreatie en speelvoorzieningen mogelijk. De locatie ligt binnen de geluidszonegrens van Noordersluis. De aanduiding geeft aan dat deze afwijkt van de gewone groenbestemming. (In het bestemmingsplan Noordersluis 2003 was de bestemmingsnaam Recreatief groen). Hierbinnen is dagrecreatie mogelijk, alsmede groenvoorzieningen, waterpartijen, fiets- en voetpaden en speelvoorzieningen.
*Sport - MC
Op Noordersluis bevindt zich een motorclub in het gebied tussen de Vaartweg en de Noordersluisweg. Deze club vindt zijn bestemming in S-MC ofwel motorclub. Binnen deze bestemming is onder meer één clubgebouw mogelijk met een maximale hoogte van 4,00 meter. Hiermee wordt aansluiting gemaakt bij de hoogte binnen het woonwagencentrum.
*Verkeer
De doorgaande routes in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer". Daarbij is het hoofddoel dat de inrichting hoofdzakelijk gericht is op de afwikkeling van verkeer. Daarom zijn in de bestemming naast wegen en straten ook voet- en rijwielpaden toegestaan. De daarbij behorende groen-, parkeer- en nutsvoorzieningen zijn ook mogelijk. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Wel kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten, bruggen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Van het verbod om gebouwen te bouwen, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen.
*Water
De bestemming "Water" is gelegd op open water dat ruimtelijke en/of functioneel van belang is. De bestemming "Water" is gelegd op open water dat ruimtelijke en/of functioneel van belang is. De bestemming heeft betrekking op de Lage Dwarsvaart, het Havendiep (ged.), de insteekhavens en de Cultuurhaven. De betreffende gronden zijn bestemd voor waterlopen en -partijen, waterhuishouding, taluds en oevers, bermen en beplanting.
Gebouwen zijn binnen de bestemming niet toegestaan. Wel kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, zoals bruggen, steigers, duikers en keerwanden, alsmede bootliften of boothellingen worden gebouwd.
*Wonen-woonwagencentrum
Het bestemmingsplan Noordersluis 2003 kent deze bestemming al. Het centrum is in overleg tussen de beheerder Centrada en de bewoners inmiddels geherstructureerd. Het gaat hier om 8 standplaatsen; per standplaats mag 15 m2 worden bijgebouwd, achter de woonwagen. Voortvloeiende uit de herstructurering is een voor de locatie eigen bebouwingsregeling ontworpen. Deze is opgenomen in de regels.
*Woongebied-woonschepenhaven
Nieuw in deze herziening is de Woonschepenhaven, die eerst in een eigen bestemmingsplan was vervat (Woonschepenhaven Havendiep). Ter voorkoming dat hier een klein, solitair plan zou blijven bestaan, is dit plan opgegaan in de herziening van Noordersluis - met de bepalingen die al golden in het bestemmingsplan Woonschepenhaven Havendiep, en voor de de uitbreiding van de woonschepenhaven.
In de Lage Dwarsvaart nabij de sluis naar het Oostvaardersdiep ligt het woonschip Trynsje vanaf 10 mei 1968, vóór de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Lelystad-Haven. Daarin werden weliswaar ligplaatsen voor woonschepen uitgesloten, maar het schip valt echter onder het overgangsrecht. Het bestemmingsplan Noordersluis 2003 hield hiermee al rekening via een persoonsgebonden overgangsrecht. Ook in deze herziening is dit overgangsrecht opgenomen.
5.2.2 Dubbelbestemmingen
Een dubbelbestemming wordt aangegeven op de verbeelding, wanneer sprake is van twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen op gronden. In dit bestemmingsplan is sprake van de volgende dubbelbestemming.
*Leiding-Riool
Binnen deze bestemming voor de rioolpersleiding mag alleen worden gebouwd ten behoeve van de bestemming. Ook hier is een vergunningsplicht opgenomen.
5.2.3 Algemene aanduidingen
In dit bestemmingsplan zijn op de verbeelding de aanduidingen "veiligheidszone - bevi" (betreft de zuivelfabriek) en "veiligheidszone-vuurwerk" (betreft het opslagpunt consumentenvuurwerk) en "geluidszone - industrie" aangegeven. Deze aanduidingen zijn vanwege het belang in de algemene aanduidingregels opgenomen. In het bestemmingsplan Noordersluis 2003 is ook een bebouwingsvrije zone onveranderd opgenomen in de noordoost hoek van het gebied vanwege leidingwerk. Deze zone is als specifieke bouwaanduiding overgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Grondexploitatie.
Bij dit bestemmingsplan moet in theorie een exploitatieplan worden vastgesteld.
Het bestemmingsplan maakt immers de bouw van nieuwe hoofdgebouwen
(bedrijfsloodsen) mogelijk, waardoor de grondexploitatieregeling uit de Wet
ruimtelijke ordening van toepassing is.
Van het opstellen van een exploitatieplan kan bij dit bestemmingsplan echter
worden afgezien. Het kostenverhaal en eventuele nadere eisen voor de openbare
ruimte en de fasering worden/zijn geregeld door middel van een overeenkomst /
overeenkomsten tussen gemeente en initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal voor grondexploitatie volledig anderszins verzekerd .
Het bestemmingsplan is ook financieel haalbaar hetgeen ook blijkt uit de meest geactualiseerde financiele planningen van de gebieden binnen bestemmingsplan Noordersluis (Noordersluis, Noordersluis Zuid Oost en Westerdreef).
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te achterhalen of de maatschappij het plan uitvoerbaar vindt. De bestemmingsplanprocedure kent meer momenten waarop de burgers en instanties hun mening over het bestemmingsplan kenbaar kunnen maken. De bestemmingsplanprocedure, zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is globaal als volgt opgebouwd:
Inspraak
Nu de Wro geen verplichting meer kent tot het bieden van inspraak, wordt in de gemeente Lelystad in principe geen inspraak meer gehouden voor bestemmingsplannen. Aan de publicatieplicht vanuit artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voldaan op 4 april 2012. Deze publicatie heeft plaatsgevonden in de lokale krant en op internet.
Vooroverleg
Het opgestelde concept-ontwerpbestemmingsplan wordt aan de wettelijk verplichte overleginstanties en belanghebbenden voorgelegd in het kader van het vooroverleg volgens artikel 3.1.1 van het Bro. De ingekomen overlegreacties worden overwogen en voorzien van een gemeentelijke reactie.
Zienswijzen
Na het vooroverleg wordt het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Deze volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een passend antwoord.
Vervolg
Daarna volgt besluitvormning door de gemeenteraad omtrent vaststelling van het bestemmingsplan. Ingeval van vaststelling vindt de publicatie van een vaststellingsbesluit (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn van 6 weken is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Verklaring Afkortingen Bijlage 1
Bijlage 2 Verklaring afkortingen bijlage 1
Bijlage 3 Lijst Van Aan-huis-verbonden Beroepen En Kleinschalige Bedrijven
Bijlage 3 Lijst van aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijven
Bijlage 4 Parkeernormen
Bijlage 1 Resultaat Overleg 3.1.1 Bro
Bijlage 1 resultaat overleg 3.1.1 Bro