KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Bedrijventerrein
Artikel 5 Bos
Artikel 6 Gemengd
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Kantoor
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Verkeer - Railverkeer
Artikel 11 Verkeer - Spoorwegstation
Artikel 12 Water
Artikel 13 Wonen - Woongebouw
Artikel 14 Woongebied
Artikel 15 Woongebied - Uit Te Werken 1
Artikel 16 Woongebied- Uit Te Werken 2
Artikel 17 Waarde - Archeologie
Artikel 18 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
Artikel 23 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Digitaal Bestemmingsplan
1.3 Opbouw Van De Toelichting
Hoofdstuk 2 De Bestemmingen
2.1 Bedrijf - Nutsvoorziening
2.2 Bedrijventerrein
2.3 Bos
2.4 Gemengd
2.5 Groen
2.6 Kantoor
2.7 Verkeer
2.8 Verkeer - Railverkeer
2.9 Verkeer - Spoorwegstation
2.10 Water
2.11 Wonen - Woongebouw
2.12 Woongebied
2.13 Woongebied - Uit Te Werken 1
2.14 Woongebied - Uit Te Werken 2
2.15 Waarde - Archeologie
2.16 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Milieu
3.2 Ecologie
3.3 Water
3.4 Externe Veiligheid
3.5 Archeologie En Cultuurhistorie
3.6 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Overleg
Bijlage 1 Lijst Van Aan-huis-verbonden Beroepen En Kleinschalige Bedrijfsmatige (Aan-huis-verbonden) Activiteiten
Bijlage 2 Bedrijvenlijst
Bijlage 3 Parkeernormen
Bijlage 1 Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 2 Geluid
Bijlage 3 Bodem
Bijlage 4 Luchtkwaliteit
Bijlage 5 Ecologie
Bijlage 6 Externe Veiligheid
Bijlage 7 Archeologie En Cultuurhistorie
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer Houtribweg (Bp Lelystad Midden-west (Gedeeltelijk))
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek Bp Lelystad Midden-west (Gedeeltelijk) Weg+spoor

Lelystad Midden-West (gedeeltelijk)

Bestemmingsplan - gemeente Lelystad

Vastgesteld op 29-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplanLelystad Midden-West (gedeeltelijk) van de gemeente Lelystad;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrische bepaalde planobjecten met bijbehorende
regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0995.BP00036-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding;

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens;

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, genoemd in bijlage 1, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische overblijfselen;

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal zal worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bed-and-breakfast:

het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt in de exploitant zijn of haar woning;

1.12 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten c.q. een (dienstverlenend of detailhandels-) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 bedrijfswoning / dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.15 bestaand:

  1. a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
      • bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het plan;
  2. b. ten aanzien van het overige gebruik:
      • bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw:

een opzichzelfstaand al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waarop gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 buidelwoning:

een niet zelfstandige woning waarbij sprake is van inwoning dan wel bijwoning, bestaande uit minimaal een woonkamer, een slaapkamer en een toiletruimte;

1.27 café:

een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie gedurende de dag en een hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;

1.28 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.31 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.32 dove gevel:

een gevel, waarin geen of slechts bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, een en ander zoals bedoeld in artikel 1b lid 5 van de Wet geluidhinder;

1.33 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.34 erf:

het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;

1.35 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.36 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatief gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, met de daarbijbehorende voorzieningen zoals een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.39 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg;

1.40 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.41 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning, of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.42 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.43 grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.44 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.45 horecabedrijf:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.46 horecabedrijf categorie 1:

aan de detailhandelsfunctie verwante daghoreca, zijnde een kleinschalig horecabedrijf (<150 m²) die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral voor verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken, zoals een automatiek, een broodjeszaak, een cafetaria, een croissanterie, een koffiebar, een lunchroom, een ijssalon, een snackbar, een tearoom, een traiteur, een grand-café, en/of een naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.47 horecabedrijf categorie 2:

een horecabedrijf dat in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend behoeft te zijn (vooral voor verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaakt. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

  1. a. bedrijven met een relatief beperkte verkeersaantrekkende werking (categorie 2a), namelijk een restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice), een hotel of horecabedrijven in categorie 1, met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 150 m²;
  2. b. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking (categorie 2b), namelijk een restaurant met een bezorg- en/of afhaalservice (onder andere pizzeria, Chinees of McDonald's);

1.48 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.49 kap:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;

1.50 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

de in bijlage 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door haar beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij:

    1. 1. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
    2. 2. er reclame-uitingen tot ten hoogste 0,5 m² worden aangebracht;
    3. 3. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning, met dien verstande dat er sprake zal zijn van maximaal 2 werkplekken;
    4. 4. het niet gaat om vormen van horeca;
    5. 5. er geen onevenredige verkeers- en of parkeeroverlast zal ontstaan voor het omliggende woongebied;
    6. 6. het niet gaat om bedrijven waarvoor een milieuvergunning of meldingsplicht nodig is;
    7. 7. er geen detailhandel zal plaatsvinden, met uitzondering van detailhandel in goederen die ter plaatse worden geproduceerd, bewerkt of hersteld;

1.51 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.52 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.53 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.54 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.55 meubels:

huisraad voor het stofferen van een vertrek, zoals tafels, stoelen, kasten en bedden;

1.56 milieusituatie:

de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;

1.57 nutsbedrijven

bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;

1.58 openbaar gebied:

wegen, voet- of fietspaden, water en/of groen;

1.59 party centrum:

een gebouw waarin op bedrijfsmatige wijze feesten en partijen worden georganiseerd;

1.60 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.61 perifere detailhandel:

detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;

1.62 permanente bewoning:

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.63 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.64 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.65 restaurant:

een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden;

1.66 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.67 risicogevoelig bouwwerk cq. object:

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

1.68 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.69 straat- en bebouwingsbeeld:

een in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, dat zich in het algemeen kenmerkt door:

  1. 1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  2. 2. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  3. 3. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.70 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.71 verkeersveiligheid:

de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.72 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.73 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.74 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.75 winkel:

een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.76 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel twee of meer huishoudens in het geval een deel van de woningruimte wordt gebruikt als buidelwoning;

1.77 woninginrichtingartikelen:

goederen die dienen voor de inrichting en/of verfraaiing van woningen, zoals vloerbedekking, vitrages en lampen;

1.78 woongebouw:

een gebouw dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.79 woonhuis:

een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.80 woonsituatie:

een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede van afwezigheid van hinder.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens;

vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

met de daarbijbehorende:

  1. b. erven en terreinen;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. paden;
  4. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van:
    1. 1. bedrijven genoemd in bijlage 2 onder categorieën 1 en 2;

met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen,benzineservicestations zonder LPG, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

  1. b. kantoren;
  2. c. detailhandel, met uitzondering van supermarkten, ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
  3. d. een supermarkt, ter plaatse van de aanduiding "supermarkt";
  4. e. dienstverlendende bedrijven, ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening";
  5. f. horecabedrijven van categorie 1, ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  6. g. een amusementshal, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - amusementshal";

met de daarbijbehorende:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. water;
  5. e. tuinen, erven en terreinen;
  6. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouw- en reclameborden.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het wonen;
  4. d. het gebruik van de gebouwen voor kantoor over een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf, tot een maximum van 2000 m².

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.3 sub a in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2, mits:
    1. 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 2, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 2 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting kunnen hebben;
    2. 2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
  2. b. het bepaalde in lid 4.3 sub d in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor maatschappelijke voorzieningen, mits de betreffende voorziening een toegevoegde waarde ten behoeve van alsmede een directe relatie met de omliggende buurt heeft.
  3. c. het bepaalde in lid 4.1 sub a onder 1 in die zin dat benzineservicestations zonder LPG zijn toegestaan.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "detailhandel", "dienstverlening", "supermarkt" en/of "specifieke vorm van bedrijventerrein - amusementshal" wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd, door zowel de eigenaar van het onroerend goed zelf als de gebruiker van de daarin gevestigde detailhandelsonderneming.

Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos en bebossing, met de daarin voorkomende danwel daaraan eigen natuur- en landschapswaarden;

en voorzover de onder a bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast:

  1. b. bosbouw;
  2. c. extensief dagrecreatief medegebruik;
  3. d. evenemententerrein ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein'
  4. e. waterlopen en waterpartijen;
  5. f. bermen en beplanting;
  6. g. wegen, straten en paden;
  7. h. speelvoorzieningen;
  8. i. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. j. verhardingen;
  2. k. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
  3. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten, kunstwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Gemengd

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. maatschappelijke voorzieningen;
    2. 2. welzijnsdoeleinden;
    3. 3. het wonen;
    4. 4. detailhandel, met uitzondering van supermarkten, ter plaatse van de aanduiding “detailhandel";
    5. 5. een supermarkt, ter plaatse van de aanduiding "supermarkt";
    6. 6. een brandweerkazerne, ter plaatse van de aanduiding "brandweerkazerne";
    7. 7. dienstverlendende bedrijven, ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening";
    8. 8. horecabedrijven van categorie 1, ter plaatse van de aanduiding "horeca";
    9. 9. een sportcentrum, ter plaatse van de aanduiding "sportcentrum";
  2. b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. speelvoorzieningen;
  3. e. nutsvoorzieningen;
  4. f. wegen, straten en paden;
  5. g. water;

met de daarbijbehorende:

  1. h. parkeervoorzieningen;
  2. i. tuinen, erven en terreinen;
  3. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouw- en reclameborden.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.2.2 onder a in die zin dat een gebouw op minder dan 10,00 m uit de bestemmingsgrens wordt gebouwd, mits:
    1. 1. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. het bepaalde in lid 6.2.2 onder b in die zin dat de maximale bouwhoogte wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m, over ten hoogste 50% van de oppervlakte van het gebouw.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de functies genoemd in lid 6.1 onder a1 t/m a8 dusdanig dat de aangrenzende gronden hinder van deze functies ondervinden;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van dienstverlenende bedrijven en/of instellingen, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "dienstverlening";
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "horeca", in welk geval horecabedrijven van categorie 1 zijn toegestaan.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.5 onder d in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor dienstverlenende bedrijven en/of instellingen;
  2. b. het bepaalde in lid 6.5 onder c in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor zelfstandige kantoren.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bos en bebossing;
  3. c. bermen en beplanting;
  4. d. wegen, straten en paden;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. waterlopen en waterpartijen;
  8. h. extensief dagrecreatief medegebruik;

met de daarbijbehorende:

  1. i. verhardingen;
  2. j. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
  3. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten, kunstwerken, bouw- en reclameborden.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 7.2.1 in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5,00 m bedraagt.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:

  1. a. over een strook van ten hoogste 3,00 m gemeten vanuit de bestemmingsgrens met de bestemming 'Bedrijventerrein' de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijventerrein', waarbij de regels van artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn, mits de afschermende grondwal niet onevenredig wordt aangetast;
  2. b. over een strook van ten hoogste 5,00 m gemeten vanuit de bestemmingsgrens met de bestemming 'Woongebied' de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Woongebied', waarbij de regels van artikel 14 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 8 Kantoor

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. een nutsbedrijf , ter plaatse van de aanduiding "nutsbedrijven";

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen, straten en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. f. tuinen, erven en terreinen;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 8.2.1 sub a. in die zin dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits ten hoogste 20% van de gebouwen buiten het bouwvlak wordt gebouwd.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. voet- en rijwielpaden;

met de daarbijbehorende:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
  4. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder informatie- en reclameobjecten aan lichtmasten, kunstwerken, bouw- en reclameborden.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 9.2.1 in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5,00 m bedraagt.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het aanleggen van wegen en paden of anderszins inrichten van het bestemmingsvlak in afwijking van het ter plaatse aangegeven dwarsprofiel.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 9.4 in die zin dat wordt afgeweken van het op de kaart aangegeven dwarsprofiel, mits hierdoor geen wezenlijke verslechtering in de geluidssituatie optreedt.

Artikel 10 Verkeer - Railverkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. geluidwerende voorzieningen;
  2. c. wegen en straten;
  3. d. voet- en fietspaden;
  4. e. water;
  5. f. bermen en beplanting;

met de daarbijbehorende:

  1. g. parkeervoorzieningen;
  2. h. grondwallen;
  3. i. nutsvoorzieningen en andere openbare voorzieningen;
  4. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden voor meer dan 2 spoorbanen;
  2. b. het gebruik van gronden voor grondwallen over een hoogte van meer dan 1,50 m.

Artikel 11 Verkeer - Spoorwegstation

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Spoorwegstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. perrons;
  2. b. gebouwen, ten dienste van een spoorwegstation, ten behoeve van:
    1. 1. een stationshal;
    2. 2. een stationsrestauratie;
    3. 3. horecabedrijven categorie 1;
    4. 4. detailhandel;
    5. 5. dienstverlening;
    6. 6. rijwielstallingen;
    7. 7. nutsvoorzieningen;
    8. 8. onderhoud en beheer;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. spoorwegen;
  2. d. wegen, paden en pleinen;
  3. e. geluidwerende voorzieningen;
  4. f. nutsvoorzieningen;
  5. g. groenvoorzieningen;
  6. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. i. water;

met de daarbijbehorende:

  1. j. parkeervoorzieningen;
  2. k. grondwallen;
  3. l. terreinen en verhardingen;
  4. m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken ten behoeve van het (spoor)wegverkeer.

11.2 Bouwregels

11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden voor meer dan 4 spoorbanen;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel en horecabedrijven categorie 1, zodanig dat de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 500 m²;
  3. c. het gebruik van gronden voor grondwallen over een hoogte van meer dan 1,50 m.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen en waterpartijen;
  2. b. oevers;
  3. c. bermen en beplanting;
  4. d. wegen, straten en paden;
  5. e. extensief dagrecreatief medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. groenvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

12.2 Bouwregels

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Wonen - Woongebouw

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. woongebouwen;
    2. 2. horecabedrijven van categorie 1, ter plaatse van de aanduiding "horeca", voor zover het de onderste bouwlaag betreft;
    3. 3. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding "detailhandel", voor zover het de onderste bouwlaag betreft;
    4. 4. dienstverlenende bedrijven, ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening", voor zover het de onderste bouwlaag betreft;
  2. b. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. onderhoud en beheer;
    2. 2. bergingen, stallingen en garageboxen;
  3. c. trappenhuizen c.q. liftschachten;

met de daarbijbehorende:

  1. d. wegen, straten en paden;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. water;
  5. h. speelvoorzieningen;
  6. i. tuinen en erven;
  7. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels

13.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van lid 13.1 onder b genoemde gebouwen voor bewoning;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "detailhandel";
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "horeca", in welk geval horecabedrijven van categorie 1 zijn toegestaan.

13.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "maatschappelijk", "detailhandel" c.q. "dienstverlening" wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Artikel 14 Woongebied

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, en/of in combinatie met een buidelwoning;
  2. b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  3. c. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding "garage";

met de daarbijbehorende:

  1. d. wegen, straten en paden;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. water;
  5. h. speelvoorzieningen;
  6. i. tuinen en erven;
  7. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouw- en reclameborden.

14.2 Bouwregels

14.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 14.2.2 sub b in die zin dat de afstand van de zijde van het hoofdgebouw, waar de verschillende hoofdgebouwen niet aaneengebouwd zijn, tot de perceelgrens wordt verkleind;
  2. b. het bepaalde in lid 14.2.2 sub c en/of d in die zin dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - extra bouwlaag" de bouwhoogte wordt vergroot tot ten hoogste 12,00 m;
  3. c. het bepaalde in lid 14.2.2 sub c en/of d in die zin dat een tweede bouwlaag wordt gebouwd op woningen bestaande uit één bouwlaag;
  4. d. het bepaalde in lid 14.2.3 sub b onder 1 dan wel 2 in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen per hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 80 m², mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van (een) minder valide(n);
    2. 2. de noodzaak ten behoeve van het treffen van bijzondere voorzieningen wordt aangetoond;
  5. e. het bepaalde in lid 14.2.3 sub a en/of b en in 14.2.5 onder a in die zin dat per hoofdgebouw een carport wordt opgericht, mits de oppervlakte van de carport ten hoogste 25 m² bedraagt;
  6. f. het bepaalde in lid 14.2.5 onder a in die zin dat per hoofdgebouw een niet-overdekt zwembad wordt opgericht, mits:
    1. 1. het zwembad in het achtererfgebied van een woning wordt gesitueerd;
    2. 2. de bruto-oppervlakte (uitwendig gemeten constructie) van het zwembad niet meer bedraagt dan 75 m²;
    3. 3. de bouwhoogte van het zwembad, gemeten vanaf het aansluitende terrein, niet meer bedraagt dan 0,50 meter;
    4. 4. de bruto-oppervlakte (uitwendig gemeten constructie) van het zwembad niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied van de woning;
    5. 5. het totale bebouwingspercentage van de kavel niet meer bedraagt dan 50%;
    6. 6. de afstand van het zwembad tot enige perceelsgrens ten minste 1,50 meter bedraagt .

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. het gebruik van gebouwen als dierenverblijf over een oppervlakte van meer dan 12 m²;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    1. 1. meer bedraagt dan 30% van de totale begane vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, de aan- en uitbouwen en de aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel;
    2. 2. meer bedraagt dan 100 m², indien het een aan-huis-verbonden beroep betreft;
    3. 3. meer bedraagt dan 50 m², indien het kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten betreft;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en/of een buidelwoning, zodanig dat de dit leidt tot een onevenredige toename van de parkeerdruk;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bed and breakfast, zodanig dat:
    1. 1. maximaal acht slaapplaatsen in ten hoogste vier van elkaar afgescheiden ruimten voor nachtverblijf;
    2. 2. de kamers deel uitmaken van het hoofdgebouw, aanbouw of aangebouwde bijgebouwen;
    3. 3. maximaal 30% van de bruto vloeroppervlakte van de gebouwen per bouwperceel ingericht worden voor de voorziening;
    4. 4. er op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor bezoekers aanwezig is, of dat uit een parkeeronderzoek blijkt dat er in de directe omgeving voldoende parkeerruimte is. De parkeernorm, zowel op eigen terrein als in de directe omgeving, is 1 parkeerplaats per gastenkamer;
    5. 5. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast, waarbij reclame maximaal een oppervlakte van 0,5 m2 mag bedragen;
    6. 6. de bed & breakfast dient door in ieder geval één bewoner van de woning te worden uitgeoefend;
  6. f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van de bij een aan-huis-verbonden-beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit toegestane detailhandel.

Artikel 15 Woongebied - Uit Te Werken 1

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Uit te werken 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, en/of in combinatie met een buidelwoning;
  1. b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbijbehorende:

  1. c. wegen, straten en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. water;
  5. g. speelvoorzieningen;
  6. h. tuinen en erven;
  7. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouw- en reclameborden.

15.2 Uitwerkingsregels

15.3 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:

  • zolang en voor zover de in lid 15.2 bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, mogen bouwwerken, uit te voeren binnen de in lid 15.1 omschreven bestemming, slechts worden gebouwd, mits:
    1. 1. het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan.

15.4 Afwijken van de bouwregels

Bij de in lid 15.2 bedoelde uitwerking kunnen binnen de grenzen van de bestemming en de uitwerkingsregels, afwijkingsregels opnemen ten aanzien van in het uitwerkingsplan opgenomen bouwregels.

Artikel 16 Woongebied- Uit Te Werken 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Uit te werken 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen en woongebouwen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, en/of in combinatie met een buidelwoning;
  2. b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbijbehorende:

  1. c. wegen, straten en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. water;
  5. g. speelvoorzieningen;
  6. h. tuinen en erven;
  7. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouw- en reclameborden.

16.2 Uitwerkingsregels

16.3 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:

  • zolang en voor zover de in lid 15.2 bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, mogen bouwwerken, uit te voeren binnen de in lid 15.1 omschreven bestemming, slechts worden gebouwd, mits:
    1. 1. het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Bij de in lid 15.2 bedoelde uitwerking kunnen binnen de grenzen van de bestemming en de uitwerkingsregels, afwijkingsregels opnemen ten aanzien van in het uitwerkingsplan opgenomen bouwregels.

Artikel 17 Waarde - Archeologie

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

17.2 Bouwregels

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. (werken ten behoeve van) de waterkering en de waterhuishouding;

met de daarbijbehorende:

  1. b. gebouwen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

18.2 Bouwregels

18.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 18.2.1 in die zin dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie en de waterhuishouding.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvangst- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 m;
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
  7. g. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. één erker per (hoofd)gebouw over maximaal de halve gevelbreedte;
    4. 4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
      mits:
      • de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

22.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplanLelystad Midden-West (gedeeltelijk)

van de gemeente Lelystad

Behorend bij het besluit van 29 januari 2013

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Het gemeentebestuur van Lelystad actualiseert de geldende bestemmingsplannen. Daarbij sluit zij aan bij verschillende landelijke doelstellingen op het gebied van de actualisering, standaardisering en digitalisering van bestemmingsplannen. Vanuit de gemeentelijke praktijk is de wens uitgesproken om te komen tot actuele bestemmingsplannen, wat concreet inhoudt dat de planregels aan moeten sluiten bij de huidige en toekomstige ontwikkelingen in het plangebied. Verder is het van belang dat de planregels van dit bestemmingsplan zowel qua inhoud als qua systematiek overeenkomen met de andere bestemmingsplannen die in Lelystad (gaan) gelden.

Zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening moet een gemeente voor haar gronden op 1 juli 2013 actuele bestemmingsplannen hebben. Dit bestemmingsplan biedt een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het plangebied. Dit is nodig, omdat de geldende bestemmingsplannen voor het plangebied verouderd zijn.

1.1.1 Ligging en begrenzing van het plangebied

Een duidelijke omschrijving van de ligging en begrenzing van het plangebied is niet te geven. Het plangebied beslaat een groot deel van Lelystad en is zeer divers. Het plangebied bestaat uit meerdere woonwijken en/of buurten. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0001.jpg"

Ligging en begrenzing van het plangebied

1.1.2 Geldende bestemmingsplannen

Met dit nieuwe bestemmingsplan worden (delen van) meerdere geldende bestemmingsplannen in een keer herzien en voorzien van een nieuwe juridisch-planologische regeling. Het gaat om de geldende bestemmingsplannen:

  • Noordzoom I
  • Karveel
  • Gordiaan
  • Havendiep Noord
  • Bedrijventerrein Tjalk
  • Kop Havendiep
  • Bedrijventerrein Middendreef-Zuid
  • Havendiep Zuid, deelplan 1
  • Woongebied 2.3

Daarnaast worden in dit bestemmingsplan verschillende uitwerkings- en wijzigingsplannen en vrijstellingen opgenomen en voorzien van een regeling.

1.2 Digitaal Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is volledig opgesteld als digitaal bestemmingsplan, zoals de wetgeving dat voorschrijft. Dit betekent dat de ruimtelijke verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan volgens vaste afspraken zijn opgesteld. Deze afspraken zijn onder meer opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro).

Globaal en flexibel bestemmen

Het gemeentebestuur van Lelystad heeft in 2011 het besluit genomen om bestemmingsplannen globaler en flexibeler op te zetten. Hierbij wordt het mogelijk om functies uit te wisselen en wordt flexibeler omgegaan met bijvoorbeeld de afmetingen van gebouwen en bepaalde functies. Dit bestemmingsplan is volgens deze methode opgesteld.

Objectgerichte toelichting

Deze toelichting is objectgericht opgesteld. Bij een objectgerichte toelichting staat de toelichting op de bestemmingen (de objecten) voorop. De toelichting op de bestemmingen is immers voor de gebruiker van het plan het meest van belang. De overige tekst bij de bestemmingen onderbouwt de gemaakte keuzes.

In eerste instantie beschrijft het de (on)mogelijkheden voor het gebruik en het bouwen binnen de bestemming. Ter onderbouwing daarvan worden per bestemming de belangrijkste uitgangspunten aangegeven. De uitgangspunten volgen uit de huidige situatie, het geldende beleid en de omgevingsaspecten.

De beschrijving van de huidige situatie is zoveel mogelijk gekoppeld aan de specifieke bestemmingen. De beschrijvingen hebben een globaal karakter. Enkele unieke aspecten zijn meer gedetailleerd beschreven, wanneer ze een specifieke regeling tot gevolg hebben.

Voor nadere informatie bij de opgenomen beschrijvingen, staan in de tekst hyperlinks gegeven naar achtergrondinformatie, wet- en/of regelgeving.

1.3 Opbouw Van De Toelichting

Na deze inleiding volgt de toelichting op de bestemmingen. Dit is in deze toelichting het meest essentiële en omvangrijke hoofdstuk. Zoals in de vorige paragraaf aangegeven staat in dat hoofdstuk de toelichting op de bestemming en de onderbouwing daarbij beschreven.

Een deel van de onderbouwing van de juridische regeling wordt bepaald door de (on)mogelijkheden vanuit de omgevingsaspecten. De beschrijving van de omgevingsaspecten staat in hoofdstuk 3. Deze aspecten zijn namelijk niet altijd gekoppeld aan één specifieke bestemming, ze hebben meestal gevolgen voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De passende beoordeling en het planMER vormen een belangrijke basis voor de resultaten die in dit hoofdstuk zijn beschreven. Deze wordt daarom in dat hoofdstuk ook behandeld.

Hoofdstuk 4 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij wordt aandacht besteed aan de bestemmingsplanprocedure en de mogelijkheden voor het indienen van zienswijzen en beroep.

De economische uitvoerbaarheid van het plan en de ontwikkeling wordt ten slotte in hoofdstuk 5 beschreven. Daarbij wordt ook ingegaan op de grondexploitatieregeling van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 De Bestemmingen

In dit hoofdstuk staat een toelichting op de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemming(en). Per bestemming worden vaste onderdelen beschreven.

Eerst het doel van de bestemming, zodat duidelijk wordt waarom de bestemming op bepaalde gronden is gelegd. Daarnaast wordt de juridische regeling voor gebruik en bouwen toegelicht, waarbij wordt ingegaan op de (on)mogelijkheden daarin. Hierin komen ook de flexibiliteitsbepalingen (bijvoorbeeld afwijkingen) en specifieke regelingen (bijvoorbeeld aanduidingen) per bestemming aan bod.

Als onderbouwing volgen per bestemming de belangrijkste uitgangspunten voor die bestemming. De uitgangspunten zijn in eerste instantie gebaseerd op de huidige situatie, de gewenste situatie en (alleen van belang zijnde) wet- en regelgeving en beleid. Deze worden daarom ook per bestemming beschreven. Wanneer relevant zijn bij de uitgangspunten per bestemming ook de randvoorwaarden vanuit de omgevingsaspecten beschreven.

Meer algemene specifieke regelingen zijn in een aparte paragraaf besproken. Waar nodig zijn deze gelinkt aan de bestemmingen.

2.1 Bedrijf - Nutsvoorziening

De bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening" ligt overmeerdere kleinere en grotere nutsvoorzieningen in het plangebied.

2.1.1 Doel van de bestemming

Deze bestemming is bedoeld voor het behoud van nutsvoorzieningen in het plangebied. Daarbij gaat het hoofdzakelijk om kleinschalige nutsbebouwing (transformatorgebouwen etc.).

2.1.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

Allereerst worden binnen de bestemming nutsvoorzieningen mogelijk gemaakt. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld transformatorgebouwen en gelijkwaardige gebouwen. Voor de bestemming zijn ook daarbij horende erven en terreinen, groenvoorzieningen, paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Door dit toe te staan worden maximale gebruiksmogelijkheden geboden voor de nutsvoorziening.

Bouwmogelijkheden

Binnen de bestemming mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de verschillende typen bouwwerken zijn eigen regels van toepassing.

De gebouwen voor de nutsvoorzieningen zijn overwegend kleinschalig van omvang. Om te voorkomen dat de gebouwen te grootschalige worden, moeten ze binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd. Daarnaast is een maximale bouwhoogte aangeduid op de ruimtelijke verbeelding. Deze biedt voldoende flexibiliteit voor de realisatie van gebouwen voor de bestemming.

Bij bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gaat het in deze bestemming om erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige. De erf- en terreinafscheidingen mogen maximaal 2,00 meter hoog worden, zodat ze voldoende afscherming bieden voor de nutsvoorziening.

Palen en masten mogen maximaal 6,00 meter hoog worden. Deze hoogte is afgestemd op het gebruik, bijvoorbeeld in de vorm van lichtmasten.

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 5,00 meter hoog worden. Deze bouwwerken zijn dusdanig kleinschalig in omvang dat een dergelijke hoogte te verantwoorden is.

2.1.3 Uitgangspunten

  • Het gebruik van de bestaande nutsvoorzieningen, bijvoorbeeld transformatorgebouwen, positief bestemmen;
  • Bij de nutsvoorzieningen benodigde andere gebruiksvormen, bijvoorbeeld groenvoorzieningen, mogelijk maken;
  • Gebouwen en bouwwerken voor de voorzieningen bij recht mogelijk maken;
  • Geen uniforme bouwregeling.

2.1.4 Huidige situatie

Op verschillende plaatsen in het plangebied zijn gebouwen en gebouwtjes aanwezig die dienen voor nutsvoorzieningen. Bij die voorzieningen gaat het bijvoorbeeld om voorzieningen voor energiebedrijven en waterleidingbedrijven. Deze voorzieningen hebben in de meeste gevallen geen milieucontouren en zijn daarom goed in een (woon)omgeving handhaafbaar. Wel is het van belang de nutsvoorzieningen te handhaven op de plaats waar deze nu gevestigd zijn.

2.1.5 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

2.2 Bedrijventerrein

De bestemming "Bedrijventerrein" ligt op de gebieden in het plangebied waar de hoofdfunctie bestaat uit bedrijvigheid.

2.2.1 Doel van de bestemming

Deze bestemming maakt het gebruik van gronden voor bedrijven, bedrijventerrein en de daarbij horende bebouwing mogelijk.

2.2.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

Het uitgangspunt is bedrijven mogelijk te maken met milieucategorieën 1 en 2. Deze worden dan ook bij recht mogelijk gemaakt. Deze bedrijven hebben een milieucategorie met geringe milieuhinderzones. Deze categorieën zijn goed verenigbaar met andere functies. Andere, bij bedrijven voorkomende functies als kantoren, zijn bij recht mogelijk. In de specifiek gebruiksregels bij de bestemming zijn beperkingen gelegd aan de oppervlakte van de kantoorruimte per bedrijf. Hiermee wordt voorkomen dat de bedrijfsfunctie ondergeschikt wordt.

Het hoofddoel is op het bedrijventerrein alleen bedrijven mogelijk te maken die in de bedrijvenlijst zijn opgenomen. Bestaande afwijkende functies kunnen blijven bestaan, deze hebben een specifieke aanduiding. Voorbeelden van afwijkende functies zijn detailhandel en een amusementshal. Deze worden specifiek geregeld, omdat de invloed op de omgeving anders is dan bedrijvigheid. Aan deze aanduidingen zijn regels gekoppeld. Een zelfstandig kantoor is binnen de bestemming niet toegestaan. Ook detailhandel en horeca is, buiten de aangeduide gebieden om, in principe op het bedrijventerrein niet wenselijk. Hierdoor wordt concurrentie met andere detailhandelsgebieden en horecafuncties en onevenredige verkeers- en parkeerdruk op het bedrijventerrein voorkomen.

Andere, voor bedrijven van belang zijnde voorzieningen, zoals wegen, erven en parkeervoorzieningen, zijn ook mogelijk binnen de bestemming.

Bouwmogelijkheden

Binnen de bestemming zijn de volgende gebouwen en bouwwerken toegestaan: bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Algemeen geldt dat bij de nieuwbouw van alle bouwwerken voldaan moet worden aan de parkeernormen. Op deze manier wordt bij nieuwbouw voldoende rekening gehouden met de realisatie van parkeerruimte. Dit om parkeeroverlast in de directe omgeving te voorkomen.

Voor gebouwen is geen bouwvlak opgenomen, deze mogen vrij binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd. Hierdoor ontstaat flexibiliteit voor de vestiging van nieuwe bedrijfsgebouwen. Zoals hiervoor aangegeven moet echter voldaan worden aan de parkeernormen en moet hiervoor ruimte worden gereserveerd. De bouwmogelijkheden voor de gebouwen zijn op de ruimtelijke verbeelding en in de regels bij de bestemming opgenomen. Binnen dit bestemmingsplan gaat het om de maximale bouwhoogte. Deze is beperkt zodat het bestaande beeld hoofdzakelijk gehandhaafd blijft.

Bij bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gaat het in deze bestemming om erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige. De erf- en terreinafscheidingen mogen maximaal 2,00 meter hoog worden. Met deze hoogte bieden ze voldoende afscherming voor de bedrijfspercelen.

Palen en masten mogen maximaal 6,00 meter hoog worden. Deze hoogte is afgestemd op het gebruik, bijvoorbeeld in de vorm van licht- of vlaggenmasten.

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 5,00 meter hoog worden. Deze bouwwerken zijn dusdanig kleinschalig in omvang dat een dergelijke hoogte te verantwoorden is.

Flexibiliteitsbepalingen

Bij de bestemming zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Hierbij gaat het om de mogelijkheden voor het - met een omgevingsvergunning - afwijken van de gebruiksregels van de bestemming. Het gaat onder meer om afwijking van het gebruik van bestaande bebouwing voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel. Aan de afwijkingsregels zijn voorwaarden gebonden, waaraan voldaan moet worden op het moment van aanvraag van een omgevingsvergunning voor afwijking.

Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de aanduidingen voor specifieke functies te verwijderen. Dit kan alleen wanneer sprake is van beëindiging van de bedoelde functie door zowel de eigenaar van het onroerend goed zelf als de gebruiker van de daarin gevestigde detailhandelsonderneming. Wijziging kan wenselijk zijn voor de mogelijkheden van omliggende bedrijven of voor het bedrijf zelf.

Hierdoor is het mogelijk om, door toepassing van een relatief korte planologische procedure, ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen op de gronden of in de gebouwen in deze bestemming.

2.2.3 Uitgangspunten

  • bedrijven in de categorieën 1 en 2 bij recht mogelijk maken, hogere categorieën alleen toestaan op het moment dat deze al aanwezig zijn;
  • aanverwante functies als kantoren en detailhandel (ondergeschikt) bij recht mogelijk maken;
  • de maximale kantoorhoudendheid is 30% per bedrijf;
  • nieuwe volwaardige kantoor- en detailhandelsfuncties voorkomen, bestaande bij recht mogelijk maken. Alleen detailhandel in dagelijkse goederen is toegestaan;
  • bij bedrijventerrein horende voorzieningen mogelijk maken;
  • parkeeroverlast voorkomen door bij nieuwbouw voldoende parkeerplaatsen te realiseren;
  • geen bedrijfswoningen toestaan;
  • geen uniforme bouwregeling, bouwmogelijkheden per gebouw regelen.

2.2.4 Huidige situatie

In het plangebied zijn twee gebieden aanwezig met de functie bedrijvigheid. Dit zijn de bedrijventerreinen Tjalk en Middendreef. Deze gebieden zijn bedoeld voor bedrijven in de categorieën 1 en 2, maar er zijn ook andersoortige functies aanwezig. Op het bedrijventerrein Tjalk is bijvoorbeeld sprake van meerdere supermarkten en een amusementshal. Op beide terreinen is geen sprake van bedrijfswoningen.

Luchtfoto van Bedrijventerrein Tjalk

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0003.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0004.jpg"

2.2.5 Beleid

Hieronder is beleid opgenomen dat een direct verband heeft met de bestemming en daarvoor uitgangspunten biedt.

Provinciaal Omgevingsplan Flevoland

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie richt zich hierin op diverse beleidsgebieden, waaronder bedrijventerreinen en overige werklocaties. De voor het plangebied van belang zijnde beleidsgebieden staan hierna beschreven.

De ontwikkeling en realisatie van werklocaties is een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen en is sterk afhankelijk van marktontwikkelingen. In het provinciaal beleid gaat het om de afstemming van ontwikkelingen op de bedrijven en kantorenmarkt. De provincie heeft hiervoor locatiebeleid opgesteld. Dit beleid is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland. Daarbij wordt gestreefd naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Lelystad valt binnen het gebied van het provinciale locatiebeleid. Het provinciaal beleid is verder uitgewerkt in de Gemeentelijk Visie Vestigingsbeleid, deze is hierna nader toegelicht.

Gemeentelijke visie vestigingsbeleid

De Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid (GVV) biedt inzicht in de manier waarop de gemeente invulling geeft aan de bestaande en toekomstige werklocaties en het beleid waarmee dit gepaard gaat. Het locatiebeleid wordt onderverdeeld naar werklocaties. De verdeling onderscheid drie koepelmilieus: centrummilieus, gemengde milieus en specifieke milieus. Deze drie zijn in de GVV verder opgesplitst naar een zevental vestigingsmilieus.

Voor Tjalk en Middendreef is het nodige opgenomen in de GVV. Beide terreinen zijn aangewezen als het vestigingsmilieu 'binnenstedelijk bedrijventerrein'. Daarbij moet het gaan om kleinschalige gemengde bedrijvigheid. Een beperkte herprofilering binnen economische functies is mogelijk, naar onder meer detailhandel. De maximale kantoorhoudendheid is 30% per bedrijf.

Structuurplan Lelystad 2015

Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waarbij behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken.

In het plangebied is bedrijventerrein Tjalk aangegeven als een locatie voor werken, met daarbij een aanduiding voor perifere detailhandel. Een eventuele (her)ontwikkeling van dit bedrijventerrein wordt voorzien, de nadruk ligt daarbij op perifere detailhandel met een bepaald thema. Bij de herontwikkeling is vooral de verkeersafwikkeling een aandachtspunt, zodat de (omliggende) woonomgeving geen (verkeer- en parkeer)overlast ervaart.

Detailhandel op bedrijventerreinen

Het detailhandelsbeleid heeft ten eerste tot doel het creëren van meer maatwerk toegesneden op de actuele marktvraag, zonder de intentie te hebben voor elke vraag een oplossing te willen bieden. Naast de bestaande detailhandelsvestigingen moeten ondersteunende opvanglocaties aanwezig zijn. Deze locaties hebben specifieke locatiekenmerken waardoor de locaties complementair zijn aan de hoofdstructuur. Een tweede doel van de visie is een kader te bieden, op basis waarvan kan worden bepaald of een bepaalde illegale detailhandelsvestiging moeten worden gehandhaafd of gelegaliseerd. Het laatste doel is inspelen op het veranderde locatiebeleid, geformuleerd in onder meer de Nota Ruimte. Het beleid richt zich daarbij vooral op volumineuze detailhandel.

Voor het bedrijventerrein Tjalk zijn ontwikkelingsmogelijkheden voor detailhandel opgenomen. Bestaande detailhandel moet bij recht mogelijk blijven, met daarbij de kanttekening dat het alleen gaat om detailhandel in dagelijkse goederen. Een aandachtspunt hierbij is voorkomen van parkeeroverlast.

2.2.6 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

2.3 Bos

De gebieden waar bos c.q. bebossing voorkomt, zijn als zodanig bestemd.

2.3.1 Doel van de bestemming

Het doel van deze bestemming is de instandhouding van de natuur- en landschapswaarden.

2.3.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

In deze bestemming is bos en bebossing mogelijk maakt. Naast bosvoorzieningen zijn in deze bestemming nog andere voorzieningen mogelijk gemaakt zoals fiets- en wandelpaden voor extensief dagrecreatief gebruik.

Andere, bij de hoofdfunctie horende voorzieningen, zijn ook mogelijk binnen de bestemming. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld nutsvoorzieningen, water, wegen en paden, erven en terreinen. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit binnen de bestemming bos mogelijk.

Bouwmogelijkheden

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel mogelijk, daarbij gaat het in deze bestemming om palen en masten en overige.

Palen en masten mogen maximaal 6,00 meter hoog worden. Deze hoogte is afgestemd op het gebruik, bijvoorbeeld in de vorm van licht- of vlaggenmasten.

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 5,00 meter hoog worden. Deze bouwwerken zijn dusdanig kleinschalig in omvang dat een dergelijke hoogte te verantwoorden is.

Flexibiliteitbepalingen

In de bestemmingsregeling is een mogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden. Met deze omgevingsvergunning kunnen werkzaamheden zoals het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden worden uitgevoerd. Daarbij moet voldaan worden aan de vereisten die zijn opgenomen in de regels.

Hierdoor is het mogelijk om, door toepassing van een relatief korte planologische procedure, ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen op de gronden in deze bestemming.

2.3.3 Uitgangspunten

  • De bestemming maakt behoud van bos en bebossing mogelijk;
  • Instandhouding van de natuur- en landschapswaarden;
  • Ondergeschikt zijn waterlopen en -partijen, ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en dergelijke toegestaan;
  • Extensieve vormen van (dag)recreatie moeten mogelijk zijn;
  • Gebouwen zijn niet toegestaan, wel mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  • De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hebben een beperkte omvang.

2.3.4 Beleid

Boswet

De Boswet regelt de instandhouding van (productie)bos in Nederland. De Boswet stelt regels voor herplant van bos bij kap en/of oogst van bos. In principe dienen gekapte percelen binnen drie jaar ter plaatse herplant te worden. Is dit niet mogelijk, dan kan ontheffing verleend worden om elders te herplanten. De bestemming op de herplantlocatie dient zodanig te zijn dat deze de aanwezigheid van bos mogelijk maakt. De Boswet heeft alleen werking buiten de 'bebouwde kom grens Boswet'.

In het bestemmingsplan Samengevoegd gebied 2 ligt alleen deelgebied Kofschip deels buiten de bebouwde kom. Hier liggen nieuwe bospercelen, welke aangeplant zijn als compensatie van elders gekapt bos.

2.4 Gemengd

In veel delen van het plangebied zijn maatschappelijke functies aanwezig, die gecombineerd zijn met andere functies, bijvoorbeeld groenvoorzieningen, sport en onderwijs. Deze hebben de bestemming "Gemengd" in dit bestemmingsplan.

2.4.1 Doel van de bestemming

Binnen deze bestemming zijn gebieden met gemengde functies en de daarbij horende bebouwing mogelijk.

2.4.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

Op de gronden en in de gebouwen binnen deze bestemming mogen gemengde functies een plaats hebben. Het gaat daarbij onder meer om de menging van de functies maatschappelijke voorzieningen, welzijnsdoeleinden en andere (ondergeschikte) voorzieningen als groen en water. Door dit mogelijk te maken kunnen de gronden en gebouwen maximaal benut worden voor de hoofdfunctie.

Enkele specifieke functies zijn aangeduid, bijvoorbeeld wonen. In de specifieke gebruiksregels zijn voor de mogelijke vormen van gebruik extra regels opgenomen. Hiermee kunnen de hoofdfuncties gehandhaafd blijven.

De specifieke aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen geluidgevoelige objecten' is binnen deze bestemming gelegd op het gebied in het uiterst noordelijke deel van het plangebied. Hoewel de bestemming geluidgevoelige bebouwing (wonen) mogelijk maakt, is dat in dit gebied uitgesloten. Dit heeft te maken met voorkoming van geluidsoverlast op daarvoor gevoelige bebouwing. Dit deel van het plangebied is ingeklemd tussen spoorweg en Zuigerplasdreef (70 km/uur).

Bouwmogelijkheden

Binnen de bestemming zijn de volgende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Algemeen geldt dat, voor de realisatie van alle bouwwerken, voldaan moet zijn aan de parkeernormen. Daarnaast moeten alle gebouwen binnen het bouwvlak worden gebouwd. Hierdoor blijft voldoende openbare ruimte voor parkeren aanwezig. Voor gebouwen is verder de maximale bouwhoogte en/of een maximaal bebouwingspercentage aangeduid. Hierdoor kan de bestaande situatie gehandhaafd blijven.

Bij bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gaat het in deze bestemming om erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige. De erf- en terreinafscheidingen mogen maximaal 2,00 meter hoog worden, zodat ze voldoende afscherming bieden voor de nutsvoorziening.

Palen en masten mogen maximaal 6,00 meter hoog worden. Deze hoogte is afgestemd op het gebruik, bijvoorbeeld in de vorm van licht- of vlaggenmasten.

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 5,00 meter hoog worden. Deze bouwwerken zijn dusdanig kleinschalig in omvang dat een dergelijke hoogte te verantwoorden is.

Flexibiliteitsbepalingen

Bij de bestemming zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Hierbij gaat het om de mogelijkheden voor het - met een omgevingsvergunning - afwijken van de bouw- en gebruiksregels van de bestemming. Het gaat onder meer om afwijking voor een verkleining van de afstand tot de bestemmingsgrens. Of voor het gebruik van bestaande bebouwing voor de uitoefening van dienstverlenende bedrijven en/of instellingen. Aan de afwijkingsregels zijn voorwaarden gebonden, waaraan voldaan moet worden op het moment van aanvraag van een omgevingsvergunning voor afwijking.

Hierdoor is het mogelijk om, door toepassing van een relatief korte planologische procedure, ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen op de gronden of in de gebouwen in deze bestemming.

2.4.3 Uitgangspunten

  • mogelijk maken van een combinatie van verschillende (maatschappelijke) voorzieningen en welzijnsfuncties;
  • afwijkende functies alleen toestaan wanneer deze daadwerkelijk aanwezig zijn;
  • bij de hoofdfunctie horende, maar ondergeschikte, voorzieningen bij recht mogelijk maken;
  • flexibelere regeling voor de situering van de bebouwing, binnen bouwvlakken;
  • alleen bouwen wanneer het parkeren voldoende geregeld is, zodat geen parkeeroverlast optreedt door nieuwe ontwikkelingen;
  • geen uniforme bouwregeling, bouwmogelijkheden per gebouw regelen.

2.4.4 Huidige situatie

In het plangebied zijn grote gebieden aanwezig waar een menging van functies plaatsvindt. Dit zijn in eerste instantie de gebieden tussen het spoor en Zuigerplasdreef, ten noorden en zuiden van het Stadshart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0005.jpg"

Tussen spoor en Zuigerplasdreef

Functies die in dit gebied voorkomen zijn scholen, sportvoorzieningen, winkels (dagelijks en niet-dagelijks), horecagelegenheden, een brandweerkazerne, een politiebureau, kantoren en een ziekenhuis. Daarnaast zijn verspreid over het plangebied kleinere gebieden aanwezig waar sprake is van functiemenging; voorbeelden zijn het wijkwinkelcentrum Botter en het winkelcentrum De Meent. Het gaat daarbij om zowel gebouwde, als niet gebouwde voorzieningen, al dan niet in combinatie met groen. Parkeren vergt in de gebieden met functiemenging aandacht.

In verband met de grote verscheidenheid aan functies, is de bijbehorende bebouwing divers in architectuur en afmetingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0006.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0008.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0009.jpg"

Functiemenging in het gebied tussen het spoor en de Zuigerplasdreef

2.4.5 Beleid

Hieronder is beleid opgenomen dat een direct verband heeft met de bestemming en daarvoor uitgangspunten biedt.

Provinciaal Omgevingsplan Flevoland

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie richt zich hierin op diverse beleidsgebieden, waaronder bedrijventerreinen en overige werklocaties. De voor het plangebied van belang zijnde beleidsgebieden staan hierna beschreven.

De ontwikkeling en realisatie van werklocaties is een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen en is sterk afhankelijk van marktontwikkelingen. In het provinciaal beleid gaat het om de afstemming van ontwikkelingen op de bedrijven en kantorenmarkt. De provincie heeft hiervoor locatiebeleid opgesteld. Dit beleid is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland. Daarbij wordt gestreefd naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Lelystad valt binnen het gebied van het provinciale locatiebeleid. Het provinciaal beleid is verder uitgewerkt in de Gemeentelijk Visie Vestigingsbeleid, deze is hierna nader toegelicht.

Gemeentelijke visie vestigingsbeleid

De Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid (GVV) biedt inzicht in de manier waarop de gemeente invulling geeft aan de bestaande en toekomstige werklocaties en het beleid waarmee dit gepaard gaat. Het locatiebeleid wordt onderverdeeld naar werklocaties. De verdeling onderscheid drie koepelmilieus: centrummilieus, gemengde milieus en specifieke milieus. Deze drie zijn in de GVV verder opgesplitst naar een zevental vestigingsmilieus.

In het GVV is het wijkwinkelcentrum Botter aangemerkt als een “voorziening” binnen het koepelmilieu “Specifiek werkmilieu”. Het bestaat voornamelijk uit een supermarkt en maatschappelijke voorzieningen. Het is bedoeld voor dagelijkse aankopen in de food-sector, voor de lokale bevolking. De uitstraling is kleinschalig. Functiemenging met wonen, horeca, voorzieningen en kantoren die naar de aard en schaal passend zijn, is mogelijk. In principe is functiemenging met overige bedrijvigheid niet toegestaan, tenzij de bedrijvigheid naar aard en schaal passend is en een milieucategorie 1 of 2 heeft.

Structuurplan Lelystad 2015

Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waarbij behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken.

Het gebied tussen spoor en Zuigerplasdreef, zuidelijk van het Stadshart, wordt in het structuurplan aangeduid als een gebied waar clustering van voorzieningen plaatsvindt. In dit gebied ligt in eerste instantie een opgave voor de verdere ontwikkeling van de bestaande voorzieningen, specifiek is daarbij de uitbreiding van het ziekenhuis genoemd. Andere ontwikkelingen die voorzien worden is een uitbreiding van sportfaciliteiten en de huisvesting van (hoger) onderwijs. Bij de verdere (her)ontwikkeling is vooral de verkeersafwikkeling een aandachtspunt, zodat de (omliggende) woonomgeving geen (verkeer- en parkeer)overlast ervaart.

Algemeen is voor het onderdeel voorzieningen het beleid gericht op het handhaven van de belangrijke voorzieningen in de wooneilanden. Dit houdt in dat elk eiland of cluster van eilanden haar eigen centrum en basisvoorzieningen heeft op het gebied van bijvoorbeeld onderwijs en eerstelijns zorgvoorzieningen, zoals een huisarts en een fysiotherapeut. De koppeling van wonen, zorg, welzijn en sociale veiligheid is daarbij een punt van aandacht.

Nota Winkelstructuur

In juli 2011 heeft de gemeenteraad van Lelystad detailhandelsbeleid vastgesteld. Dit beleid geeft handvatten voor toekomstige ontwikkelingen binnen de detailhandel van de gehele gemeente.

Lelystad zet in op een evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij de verschillende winkelgebieden complementair zijn en ieder een eigen taak binnen de structuur vervult. Kwaliteit gaat boven kwantiteit en nieuwe ontwikkelingen leveren altijd een bijdrage aan de verbetering van de winkelstructuur. Open staan en ruimte bieden voor de dynamiek in de detailhandel en het accommoderen van schaalvergroting leiden tot een sterkere concurrentiepositie en opent de deuren naar een sterkere bovenregionale functie. Echter, altijd centraal moeten de begrippen leefbaarheid en levensvatbaarheid staan.

Om te komen tot de detailhandelsvisie zijn de volgende doelstellingen in het beleid opgenomen:

  • Het bieden van een in kwalitatief en kwantitatief opzicht zo compleet, gevarieerd en attractief mogelijk pakket van winkels en andere publieksgerichte commerciële voorzieningen voor zowel de inwoners als de recreatieve bezoekers.
  • De versterking van vooral de lokale verzorgingsfunctie van het voorzieningenapparaat als geheel en het Stadshart in het bijzonder.
  • Het versterken van de bovenlokale aantrekkingskracht van Palazzo.
  • Streven naar een ondersteunend cluster voor perifere detailhandel met een lokale verzorgingsfunctie.
  • Het versterken van de bovenregionale en unieke functie van Batavia Stad.
  • Streven naar een duurzame aanbodstructuur, bestaande uit ook op langere termijn levensvatbare, elkaar aanvullende winkelgebieden. Waar mogelijk moet synergie tussen centra worden opgezocht.

Een belangrijk uitgangspunt is de detailhandelsstructuur, zodat elk winkelgebied een eigen profiel en taak krijgt. Zo vormt het koopmotief een belangrijk fundament voor toekomstige ontwikkelingen, evenals het verzorgingsgebied. Ontwikkelingen die het recreatief winkelen ondersteunen, behoren in eerste instantie in het Stadshart een plek te krijgen. In diezelfde lijn worden aanvragen voor laagfrequente aankopen ondergebracht op Palazzo, Westerdreef of de daarvoor aangewezen bedrijventerreinen.

Integraal horecabeleid Lelystad

Met het horecabeleid wil de gemeente Lelystad de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de horeca in Lelystad verbeteren. Hierdoor moet een kwaliteitsslag van de stad als geheel en de horecasector in Lelystad plaatsvinden. Concreet worden maatregelen en projecten op een rij gezet, die uitvoering moeten geven aan het in de nota verwoorde beleid. Uitgangspunten voor het toekomstbeleid zijn:

  • een concentratie van de horeca rond één of meer locaties;
  • het creëren van meer diversiteit in het gehele aanbod in Lelystad, gericht op specifieke doelgroepen;
  • rekening houden met randvoorwaarden die vanuit milieu en openbare orde, zodat het leefmilieu niet onevenredig wordt aangetast.

Voor het plangebied en de daarin gelegen deelgebieden, is in het horecabeleid

geen concreet beleid geformuleerd.

2.4.6 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

2.5 Groen

Onder de gronden met de bestemming "Groen" vallen de groengebieden met een belangrijkere ruimtelijke en functionele structuur in het plangebied. Daarbij horen grotere speelterreinen en geleidend groen langs de belangrijkste verkeersstructuren.

2.5.1 Doel van de bestemming

Het doel van deze bestemming is het behoud van de bestaande grotere groenstructuren en het mogelijk houden en maken van de voorzieningen die binnen die groenstructuur liggen.

2.5.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

In deze bestemming zijn verschillende groenvoorzieningen mogelijk gemaakt. Daarbij gaat het bijvoorbeeld ook om bos en bebossing. Naast groenvoorzieningen zijn in deze bestemming nog andere voorzieningen mogelijk. Daarnaast zijn onder meer waterlopen, parkeervoorzieningen en extensief dagrecreatief medegebruik mogelijk.

Andere, bij de hoofdfunctie horende voorzieningen, zijn ook mogelijk binnen de bestemming. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld nutsvoorzieningen, water, wegen en paden, erven en terreinen. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de groenstructuren mogelijk.

Bouwmogelijkheden

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel mogelijk, daarbij gaat het in deze bestemming om erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige. De erf- en terreinafscheidingen mogen maximaal 2,00 meter hoog worden, zodat ze voldoende afscherming bieden voor de nutsvoorziening.

Palen en masten mogen maximaal 6,00 meter hoog worden. Deze hoogte is afgestemd op het gebruik, bijvoorbeeld in de vorm van licht- of vlaggenmasten.

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 5,00 meter hoog worden. Deze bouwwerken zijn dusdanig kleinschalig in omvang dat een dergelijke hoogte te verantwoorden is.

Flexibiliteitsbepalingen

In de bestemmingsregeling is een mogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels. Met deze omgevingsvergunning kunnen gebouwen voor nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd. Daarbij moet voldaan worden aan de afmetingsvereisten die zijn opgenomen in de regels.

Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de bestemming te wijzigen naar "Bedrijventerrein" en/of "Woongebied". Een dergelijke wijziging kan nodig zijn voor de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein en/of woongebied. Wijziging mag alleen nadat aangetoond is dat deze geen onevenredige afbreuk doet aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden voor aangrenzende gronden.

Hierdoor is het mogelijk om, door toepassing van een relatief korte planologische procedure, ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen op de gronden of in de gebouwen in deze bestemming.

2.5.3 Uitgangspunten

  • De bestemming maakt behoud van (grootschalige) groenelementen mogelijk;
  • Behoud van de structurerende functie van de grotere groengebieden;
  • Ondergeschikt zijn waterlopen en -partijen, ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en dergelijke toegestaan;
  • Extensieve vormen van (dag)recreatie moeten mogelijk zijn;
  • Gebouwen zijn niet toegestaan, wel mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  • De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hebben een beperkte omvang.

2.5.4 Huidige situatie

Deze bestemming ligt over de grotere groenstructuren in het plangebied. Deze worden vooral gevormd door geleidend groen langs de dreven, het spoor en het water. Daarnaast is groen dat structurerend is voor de stedenbouwkundige hoofdopzet van de wijk/buurt aanwezig in het plangebied.

Door de verschillende structuren van het groen, is ook de verschijningsvorm gevarieerd. Langs het Oostvaardersdiep ligt een belangrijk deel van het groen op een dijklichaam, terwijl noordelijk in het plangebied het bestaat uit een mengeling van graslanden al dan niet in combinatie met bebossing.

In de groengebieden kunnen (kleinschalige) waterlopen, voet- en fietspaden, wegen, parkeervoorzieningen en dergelijke aanwezig zijn.

2.5.5 Beleid

Hieronder is beleid opgenomen dat een direct verband heeft met de bestemming en daarvoor uitgangspunten biedt.

Structuurplan Lelystad 2015

Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waarbij behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken.

De identiteit van Lelystad wordt mede bepaald door de aanwezigheid van een grootschalige stedelijke groenstructuur en de daarin aanwezige samenhang tussen groen en water. Het gemeentelijk beleid is er op gericht om deze identiteit te waarborgen en de stedelijke hoofdstructuur te handhaven en daar waar mogelijk te versterken.

Door de versterking van de recreatieve waarde, de toegankelijkheid en de bruikbaarheid én het tegengaan van versnippering van natuur en landschap kan de verbinding worden versterkt tussen de grote groengebieden Oostvaardersplassen, het Hollandse hout, Gelderse hout en Overijsselse Hout, het Zuigerplasbos, 't Bovenwater en het Natuurpark. Het groen langs de dreven in en langs het plangebied maakt deel uit van deze stedelijke groenstructuur.

Naast de zorg voor de grootschalige groenelementen, vormt de beheersbaarheid van het wijk- en buurtgroen in het plangebied een punt van aandacht. Het beleid is gericht op het behoud van de eigen identiteit van het plangebied met het wijk- en buurtgroen. Waar nodig wordt het wijk- en buurtgroen verbeterd of versterkt. Daarnaast is het beleid gericht op de vermindering van snippergroen, om zo bij te dragen aan de beheersbaarheid en duidelijkheid van de grenzen tussen privé en openbaar. Voor het buurtgroen geldt als speerpunt het aanbrengen van meer differentiatie in het groen, om de kwaliteit, duidelijkheid en herkenbaarheid van de woonomgeving te verbeteren.

Groenstructuurplan Lelystad

Het uitgangspunt voor dit structuurplan van 1997 is het waarborgen en versterken van de stad en het verhogen van differentiatie en hiërarchie door middel van groen. Het geeft richtlijnen voor onderhoud, beheer en aanpassing van bestaande groenvoorzieningen. Bovendien heeft de groenstructuur zijn uitstraling naar onder andere stedenbouwkundige plannen. Om die reden zijn in het structuurplan de belangrijkste groenstructuren in beeld gebracht. De structuren die worden onderscheiden zijn:

  • geleidend groen langs de dreven (centrumdreven, wijkontsluitingsdreven en randdreven);
  • recreatiegroen, hierin worden verschillende typen onderscheiden, waaronder stadsparken, stadsbossen en parkstroken;
  • ecologisch groen waar ook de ecologische verbindingsroutes bij horen.

Het behoud van deze structuren is van belang.

2.5.6 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

2.6 Kantoor

De bestemming "Kantoor" ligt over die gebieden in het plangebied waar vooral sprake is van zelfstandige kantoorgebouwen.

2.6.1 Doel van de bestemming

De bestemming is bedoeld om mogelijkheden te bieden voor de vestiging en het behoud van de zelfstandige kantoorfunctie in het plangebied.

2.6.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

Deze bestemming maakt zelfstandige kantoren en daarbij horende voorzieningen mogelijk. Dit zijn gebouwen met een kantoorhoudendheid van 100%. Daarbij gaat het om onder meer wegen, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Bouwmogelijkheden

Het bouwen van gebouwen is alleen toegestaan binnen de bouwvlakken. Het bouwvlak bepaalt het maximale grondoppervlak van het gebouw, waardoor voldoende oppervlak voor bijvoorbeeld parkeren overblijft. De bouwhoogte van de gebouwen is op de verbeelding aangegeven, omdat deze voor de verschillende kantoorgebouwen in het plangebied afwijkend zijn. Door deze regeling kan de bestaande situatie in ieder geval behouden blijven.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel mogelijk, daarbij gaat het in deze bestemming om erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige. De erf- en terreinafscheidingen mogen maximaal 2,00 meter hoog worden, zodat ze voldoende afscherming bieden voor de nutsvoorziening.

Palen en masten mogen maximaal 6,00 meter hoog worden. Deze hoogte is afgestemd op het gebruik, bijvoorbeeld in de vorm van licht- of vlaggenmasten.

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 5,00 meter hoog worden. Deze bouwwerken zijn dusdanig kleinschalig in omvang dat een dergelijke hoogte te verantwoorden is.

Flexibiliteitsbepalingen

In de bestemmingsregeling is een mogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels. Met deze omgevingsvergunning kan buiten het bouwvlak worden gebouwd. Daarbij moet voldaan worden aan de afmetingsvereisten die zijn opgenomen in de regels.

Hierdoor is het mogelijk om, door toepassing van een relatief korte planologische procedure, ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen op de gronden of in de gebouwen in deze bestemming.

2.6.3 Uitgangspunten

  • Bestaande kantoorfunctie behouden wanneer het gaat om zelfstandige kantoorgebouwen;
  • uitbreiding van kantooroppervlak wordt niet mogelijk gemaakt;
  • geen uniforme bouwregeling, bouwmogelijkheden per gebouw regelen.

2.6.4 Huidige situatie

In het plangebied zijn meerdere kantoorgebieden aanwezig, namelijk Ravelijn/Middendreef, het RGD-cluster/Botter en De Meent. Bij het gebied rond het RGD-cluster/Botter is sprake van kantoren waarbij ook sprake is van menging van functies, hier is bijvoorbeeld ook het provinciehuis aanwezig. Bij het Ravelijn/Middendreef gaat het om kantoorpanden die particulier verhuurd worden. De bebouwing aan De Meent is slechts deels in gebruik voor kantoren, alleen het zuidelijk deel. De kantoorpanden kennen een grote verscheidenheid aan architectuur en afmetingen.

2.6.5 Beleid

Hieronder is beleid opgenomen dat een direct verband heeft met de bestemming en daarvoor uitgangspunten biedt.

Provinciaal Omgevingsplan Flevoland

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie richt zich hierin op diverse beleidsgebieden, waaronder bedrijventerreinen en overige werklocaties. De voor het plangebied van belang zijnde beleidsgebieden staan hierna beschreven.

De ontwikkeling en realisatie van werklocaties is een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen en is sterk afhankelijk van marktontwikkelingen. In het provinciaal beleid gaat het om de afstemming van ontwikkelingen op de bedrijven en kantorenmarkt. De provincie heeft hiervoor locatiebeleid opgesteld. Dit beleid is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland. Daarbij wordt gestreefd naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Lelystad valt binnen het gebied van het provinciale locatiebeleid. Het provinciaal beleid is verder uitgewerkt in de Gemeentelijk Visie Vestigingsbeleid, deze is hierna nader toegelicht.

Gemeentelijke visie vestigingsbeleid

De Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid (GVV) biedt inzicht in de manier waarop de gemeente invulling geeft aan de bestaande en toekomstige werklocaties en het beleid waarmee dit gepaard gaat. Het locatiebeleid wordt onderverdeeld naar werklocaties. De verdeling onderscheid drie koepelmilieus: centrummilieus, gemengde milieus en specifieke milieus. Deze drie zijn in de GVV verder opgesplitst naar een zevental vestigingsmilieus.

Het RGD-cluster/Botter en Ravelijn zijn beide aangewezen als 'grootschalige centrumlocaties'. De Meent is een 'binnenstedelijk kantorenterrein'. De ontwikkelingsmogelijkheden met betrekking tot de verschillende kantorenlocaties zijn opgenomen in het GVV. Voor de kantoorgebieden in het plangebied is echter geen uitbreiding meer voorzien in de periode na 2011.

2.6.6 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

2.7 Verkeer

De grotere doorgaande ontsluitingswegen in het plangebied vallen onder de bestemming "Verkeer".

2.7.1 Doel van de bestemming

Deze bestemming heeft een inrichting voor de afwikkeling van het verkeer tot doel.

2.7.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

De bestemming is volledig bedoeld voor verkeerskundige doelstellingen, daarom worden wegen en straten, voet- en rijwielpaden en daarbij horende groenvoorzieningen (bermen) toegestaan. Waarbij het van belang is, is het profiel van de weg opgenomen, met daaraan een omgevingsvergunningplicht voor werken en/of werkzaamheden gekoppeld. Dit heeft te maken met het behoud van de functie van de weg.

Daarnaast zijn andere bouwwerken, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, paden, tuinen, erven en parkeervoorzieningen mogelijk. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming mogelijk.

Bouwmogelijkheden

Binnen deze bestemming is de bouw van gebouwen niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn wel mogelijk. In dit geval gaat het om erf- en terreinafscheidingen, palen en masten, bruggen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Daarbij mogen erf- en terreinafscheidingen een maximale bouwhoogte van 3,00 meter hebben. Palen en masten zijn maximaal 6,00 meter hoog, bruggen en vergelijkbare bouwwerken en overige bouwwerken zijn maximaal 5,00 meter hoog. De genoemde hoogten zijn van belang voor een optimaal functioneren ervan.

Flexibiliteitsbepalingen

In de bestemmingsregeling is een mogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Met deze omgevingsvergunning kunnen bijvoorbeeld gebouwen voor nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd. Ook kan afgeweken worden van de opgenomen dwarsprofielen. Bij de verlening van de omgevingsvergunning moet voldaan worden aan de voorwaarden die daarbij gesteld zijn.

Hierdoor is het mogelijk om, door toepassing van een relatief korte planologische procedure, ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen op de gronden of in de gebouwen in deze bestemming.

2.7.3 Uitgangspunten

  • De verkeersfunctie blijft mogelijk;
  • naast verkeersvoorzieningen worden bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt;
  • grotere parkeerterreinen vallen niet binnen deze bestemming, vanwege de verblijfsfunctie daarvan;
  • gebouwen zijn niet toegestaan;
  • bouwwerken ten behoeve van de geleiding en veiligheid van het verkeer zijn toegestaan;
  • het bestaande wegprofiel van de grootste ontsluitingswegen is vastgelegd, zodat de effecten op de omgeving niet wijzigen;
  • rekening houden met de geluidscontouren rond de wegen (dreven).

2.7.4 Huidige situatie

De hoofdontsluiting van Lelystad wordt onder meer gevormd door de dreven. In en direct langs het plangebied zijn meerdere van deze dreven aanwezig, bijvoorbeeld de Larserdreef, de Zuigerplasdreef en de Houtribdreef. Deze wegen bestaan veelal uit twee maal twee rijbanen en hebben een stroomfunctie. De maximale snelheid die op deze dreven is toegestaan varieert tussen 50 en 70 km/uur. Om het verkeer te regelen zijn bij deze wegen onder andere rotondes aangebracht en is in sommige gevallen sprake van verkeersregelinstallaties (waaronder verkeerslichten).

2.7.5 Beleid

Hieronder is beleid opgenomen dat een direct verband heeft met de bestemming en daarvoor uitgangspunten biedt.

Structuurplan Lelystad 2015

Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waarbij behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken.

De hoofdwegenstructuur van de stad bestaat uit een buitenring, radialen en een centrumring. De buitenring bestaat uit de Larserdreef, de Westerdreef, de Houtribdreef en de Oostranddreef. De buitenring wordt voor het autoverkeer geoptimaliseerd om de centrumring en de radialen te ontlasten en de veiligheid te vergroten. Voor de buitenring geldt: '70 kilometer per uur waar het kan' (Oostranddreef en Larserdreef), '50 kilometer per uur waar het moet' vanwege de verkeersveiligheid en de geluidhinder (delen van de Houtribdreef en de Westerdreef). De buitenring heeft een 2 x 2 rijbanenprofiel met enkele kruispunten en rotondes.

De radialen bestaan uit de Zuigerplasdreef-Zuid, de Middendreef, de Visarenddreef, de Houtribweg-Zuid, de Stationsdreef, de Zuigerplasdreef-Noord, de Kustendreef en de Geldersedreef. Deze radialen moeten de functie vervullen om zowel het gebruik van de buitenring te bevorderen als de bereikbaarheid van het Stadshart te bewerkstelligen. De radialen behouden vooralsnog hun huidige profiel en snelheid.

In het plangebied zijn meerdere dreven aanwezig, waaronder de Larserdreef, Zuigerplasdreef en Stationsdreef. Deze liggen geheel, of deels in het plangebied. In verband met wettelijke normen voor wegverkeerslawaai (geluidszones in het kader van de Wet geluidhinder), geven de dreven planologische beperkingen voor het plangebied.

2.7.6 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten / Geluid

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

2.8 Verkeer - Railverkeer

De bestemming "Verkeer - Railverkeer" ligt over de spoorweg Lelystad - Almere (de Flevolijn) en de spoorweg Lelystad - Zwolle (de Hanzelijn).

2.8.1 Doel van de bestemming

Het doel van de bestemming is de bestaande dubbelspoorverbinding, met daarbij horende voorzieningen mogelijk te maken.

2.8.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

Om het doel te behalen worden in de bestemming spoorwegen en bijbehorende functies als bermen mogelijk gemaakt. In de specifieke gebruiksregels wordt het dubbelspoor mogelijk gemaakt; de bestemming is bedoeld voor maximaal twee spoorbanen.

Van belang langs het spoor is dat ook geluidwerende voorzieningen mogelijk zijn. Dit om zo veel mogelijk overlast te voorkomen. Daarnaast zijn onder andere nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, paden en parkeervoorzieningen mogelijk. Een deel van deze functies is nadrukkelijk ondergeschikt, om de spoorverbinding optimaal te kunnen laten functioneren. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming mogelijk.

Bouwmogelijkheden

Binnen deze bestemming is de bouw van gebouwen niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn wel toegestaan. Deze bouwwerken ondersteunen de uitoefening van de hoofdfunctie. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de geleiding, beveiliging en regeling van het spoorwegverkeer en om overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

De bouwhoogte van de eerste type bouwwerken is maximaal 20,00 meter, gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf. Dit, omdat het spoor over de gehele lengte niet overal op een gelijke hoogte ligt en er dus niet een eenduidig peil is. De overige bouwwerken mogen maximaal 6,00 meter hoog zijn vanaf peil. Daarbij kan het gaan om bouwwerken als bruggen en dergelijke.

2.8.3 Uitgangspunten

  • Behoud van de dubbelspoorverbinding Lelystad - Almere en de lijn Lelystad - Zwolle, met bijbehorende voorzieningen;
  • bouwwerken als erf- en terreinafscheidingen en (verlichtings)masten zijn mogelijk;
  • uitbreiding van de spoorweg is niet mogelijk, om zo grotere effecten op de omliggende natuur (door onder meer geluid) te voorkomen.

2.8.4 Huidige situatie

Tussen Almere en Lelystad is al gedurende een langere periode een dubbelspoorbaan aanwezig. De verlenging hiervan naar Zwolle, via Dronten, is inmiddels in uitvoering. Bij die verlenging gaat het ook om een dubbelspoorbaan. In het plangebied zelf is geen sprake van de aanleg van nieuw spoor, de verlenging vindt vanaf het noorden van Lelystad plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0011.jpg"

2.8.5 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten / Geluid

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

2.9 Verkeer - Spoorwegstation

De bestemming "Verkeer - Spoorwegstation" ligt in het plangebied op het volledige gebied dat hoort bij het stationsgebied.

2.9.1 Doel van de bestemming

Het doel van deze bestemming is het mogelijk maken van een treinstation met alle daarbij horende voorzieningen en functies.

2.9.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

Om het doel te behalen worden in de bestemming naast de gebouwen van een spoorwegstation ook perrons mogelijk gemaakt.

Ondergeschikt zijn daarbij spoorwegen, wegen, paden en pleinen etc. mogelijk gemaakt. Van belang langs het spoor is dat ook geluidwerende voorzieningen mogelijk zijn. Dit om zo veel mogelijk overlast te voorkomen. Daarnaast zijn onder andere spoorbanen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, paden en parkeervoorzieningen mogelijk. Deze functies zijn nodig om het spoorwegstation optimaal te kunnen laten functioneren. Het aantal spoorbanen is door middel van de specifieke gebruiksregels beperkt tot maximaal vier.

Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming mogelijk.

Bouwmogelijkheden

Binnen deze bestemming is de bouw van gebouwen - tot een bouwhoogte van 16,00 meter - toegestaan. De gebouwen zijn niet gebonden aan een bouwvlak, zodat het hele bestemmingsvlak bebouwd kan worden.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. Deze bouwwerken ondersteunen de uitoefening van de hoofdfunctie. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de geleiding, beveiliging en regeling van het spoorwegverkeer en om overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

De bouwhoogte van de eerste type bouwwerken is maximaal 20,00 meter, gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf. Dit, omdat het spoor over de gehele lengte niet overal op een gelijke hoogte ligt en er dus niet een eenduidig peil is. De overige bouwwerken mogen maximaal 6,00 meter hoog zijn vanaf peil. Daarbij kan het gaan om bouwwerken als bruggen en dergelijke.

2.9.3 Uitgangspunten

  • De bestaande bebouwing moet mogelijk blijven;
  • voor de bebouwing is de hoogste bouwhoogte het uitgangspunt voor de maximaal toegestane bouwhoogte;
  • verschillende bij het station horende functies worden mogelijk gemaakt in de bestemming, daaronder vallen maximaal 4 spoorbanen.

2.9.4 Huidige situatie

Binnen het voor spoorwegstation bestemde gebied zijn gebouwen aanwezig ten dienste van het treinstation Lelystad. Het meest in het oog springend is het stationsgebouw, zoals dit op onderstaande foto staat afgebeeld.

Huidig station

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0012.jpg"

Het gebouw overkoepelt de sporen en perrons. Onder deze overkoepeling liggen verschillende andere gebouwen, zoals winkels, horeca (lichte categorie) en dergelijke. Deze ruimten zijn te vinden op de begane grond, de sporen en perrons liggen daar bovenop. Het busstation en het stationsplein vallen niet binnen de grenzen van dit bestemmingsplan.

Het aantal spoorbanen is nu vier. In verband met de werkelijke ruimte en de (on)mogelijkheden vanuit het geluid kan dit aantal niet uitgebreid worden.

2.9.5 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten / Geluid

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

2.10 Water

Grotere, ruimtelijk en functioneel van belang zijnde waterlopen en -partijen, hebben de bestemming "Water".

2.10.1 Doel van de bestemming

Het doel van de bestemming is het behoud en de bescherming van de ruimtelijke en functionele structuur van het water in het plangebied.

2.10.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

De hoofdfunctie van de bestemming is water, in de vorm van waterlopen en waterpartijen. Bijbehorende functies als oevers, bermen en extensief dagrecreatief medegebruik zijn ook mogelijk. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, wegen en paden mogelijk. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming mogelijk.

Bouwmogelijkheden

Gebouwen zijn in deze bestemming niet mogelijk. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. In dit geval erf- en terreinafscheidingen, bruggen, palen en masten en overige bouwwerken.

Daarbij mogen erf- en terreinafscheidingen een maximale bouwhoogte van 2,00 meter hebben. Palen en masten zijn maximaal 6,00 meter hoog, bruggen en vergelijkbare bouwwerken en overige bouwwerken zijn maximaal 5,00 meter hoog. De genoemde hoogten zijn van belang voor een optimaal functioneren van de bouwwerken.

Omgevingsvergunning

Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, niet zijnde bouwen, moet een omgevingsvergunning verleend worden. Voordat de omgevingsvergunning verleend is, moet aangetoond zijn dat deze uitvoerbaar is. Overleg met het beherende waterschap is daarbij gewenst. Bij vergunningplichtige werken en werkzaamheden gaat het onder meer om het dempen en afgraven van waterpartijen en het ophogen van gronden.

2.10.3 Uitgangspunten

  • Watergangen, bijbehorende bermen en voorzieningen zijn mogelijk in deze bestemming;
  • bruggen, dammen en duikers zijn ondergeschikt mogelijk gemaakt;
  • de bestaande breedte van watergangen blijft minimaal gehandhaafd, versmallen ervan door middel van dempen is niet zonder vergunning toegestaan;
  • afgraven, dempen etc is niet zonder vergunning toegestaan, anders dan voor onderhoud en beheer.

2.10.4 Huidige situatie

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn meerdere watergangen en -partijen aanwezig die ruimtelijk en/of functioneel van belang zijn. Watergangen met een ruimtelijk structurerend belang zijn bijvoorbeeld aanwezig in de Landstrekenwijk. Watergangen die een functioneel belang hebben, zijn bijvoorbeeld het Havendiep aan de noordzijde van de Landstrekenwijk en langs de watergangen langs de Westerdreef, Larserdreef en Houtribdreef. Deze watergangen zijn van belang voor de waterhuishouding van Lelystad.

Over de watergangen zijn bruggen aanwezig. In andere gevallen is sprake van dammen en duikers. De hoogte van deze bouwwerken varieert en is afhankelijk van de functie.

Huidige situatie Landstrekenwijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0014.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0015.png"

2.10.5 Beleid

Hieronder is beleid opgenomen dat een direct verband heeft met de bestemming en daarvoor uitgangspunten biedt.

Structuurplan Lelystad 2015

Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waarbij behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken.

De identiteit van Lelystad wordt mede bepaald door de aanwezigheid van een grootschalige stedelijke groenstructuur en de daarin aanwezige samenhang tussen groen en water. Het gemeentelijk beleid is er op gericht om deze identiteit te waarborgen en de stedelijke hoofdstructuur te handhaven en daar waar mogelijk te versterken.

Het Havendiep en de watergangen langs de Westerdreef, Larserdreef en Houtribdreven maken deel uit van de hoofdwaterstructuur van Lelystad. In verband met de waterhuishouding is het van belang deze hoofdwaterstructuur te behouden. De aanvoer van water vanaf de Zuigerplas gaat via de hoofdwatergangen naar de stadswateren.

Het structuurplan richt zich vooral op het uitbouwen van de ecologische functie van het groen en het water. Ook het versterken van de oriëntatie op het water moet aan de orde komen. Deze uitgangspunten moeten vertaald worden naar een uitvoeringsprogramma.

Waterplan

Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Royal Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ('watervisie') naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. Het waterplan is opgesteld waarbij rekening gehouden is met het vigerend beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst “Waterbeleid 21e eeuw” (WB21), de “Handreiking watertoets” (ministerie van VROM), het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland) en het Waterbeheerplan (Waterschap Zuiderzeeland).

Ook de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn belangrijke beleidskaders. De KRW heeft als doel de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van het verharde oppervlak. Bij het opstellen van het NBW is rekening gehouden met de richtlijnen volgens de KRW. Het NBW bevat taakstellende afspraken ten aanzien van veiligheid en wateroverlast en procesafspraken ten aanzien van watertekorten, verdroging, verzilting, water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems en ecologie.

Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:

  1. 1. Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren).
  2. 2. Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

Concreet voor het plangebied worden geen uitspraken gedaan.

2.10.6 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten / Water

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

2.11 Wonen - Woongebouw

De bestemming "Wonen - Woongebouw" ligt verspreid in de woonbuurten op appartementengebouwen.

2.11.1 Doel van de bestemming

Deze bestemming maakt het wonen in meergezinswoningen, met de daarbij horende voorzieningen, mogelijk.

2.11.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

De bestemming staat woongebouwen en daarbij horende bijgebouwen toe. Ondergeschikt zijn voor de hoofdfunctie van belang zijnde voorzieningen, zoals parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, mogelijk.

Binnen de woongebouwen is in sommige gevallen een andere functie aanwezig, deze is mogelijk gemaakt door middel van een specifieke aanduiding en regeling daarbij. Een voorbeeld is detailhandel in de eerste laag van een woongebouw bij De Veste. Dit soort functies wordt specifiek aangeduid en mogelijk gemaakt via de specifieke gebruiksregels.

In verband met de mogelijke geluidsoverlast op het gebouw aan de kop van het Havendiep, is in dat gebouw een dove gevel toegepast. Deze is specifiek geregeld in dit bestemmingsplan. Hierdoor is de dove gevel bij eventuele nieuwbouw ook nog nodig.

Bouwmogelijkheden

Binnen de bestemming zijn woongebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Deze hebben hun eigen bouwregels.

Woongebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. In sommige gevallen is het bouwvlak strak om een gebouw getrokken, in andere gevallen is het een ruim bouwvlak. Op momenten dat een bouwvlak strak om een gebouw ligt, dan is dit van belang vanuit het oogpunt van het aspect geluid en de voorkoming van hinder daarvan (weg en spoorweg). Het percentage in het bouwvlak bepaald de maximaal te bebouwen oppervlakte.

De maatvoering van het woongebouw wordt daarnaast bepaald door de op de ruimtelijke verbeelding aangeduide maximale goot- en bouwhoogte. Een plat dak is mogelijk bij deze gebouwen, wanneer deze specifiek is aangeduid. Daar waar de eerste bouwlaag (begane grond) vrij moet blijven van bebouwing is de aanduiding 'onderdoorgang' opgenomen. Het vrijhouden van de eerste bouwlaag kan nodig zijn voor de bereikbaarheid van het achter de bebouwing liggende gebied.

Tot slot zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Daarbij gaat het bij deze bestemming om erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige. De regeling voor erf- en terreinafscheidingen is afgestemd op de mogelijkheden die gelden voor vergunningvrij bouwen van het Besluit omgevingsrecht. Dit betekent dat ze achter de naar de weg gekeerde gevel 2,00 meter hoog mogen zijn. Op andere plaatsen is de hoogte maximaal 1,00 meter.

Palen en masten, bijvoorbeeld vlaggenmasten, hebben een maximale bouwhoogte van 6,00 meter. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 3,00 meter hoog worden. Deze bouwwerken zijn dusdanig kleinschalig in omvang dat een dergelijke hoogte te verantwoorden is.

Een speciale regeling is opgenomen voor onderdoorgangen op de begane grond. Het kan voorkomen dat een onderdoorgang van belang is voor de ontsluiting van een gebied. Op die plaatsen is de onderdoorgang aangeduid en moet de eerste bouwlaag van een appartementengebouw vrij blijven van bebouwing.

Flexibiliteitsbepalingen

In deze bestemming zijn regels opgenomen die het mogelijk maken - met een omgevingsvergunning - de bestemming te wijzigen naar een andere bestemming. Door deze bevoegdheid kan, na beëindiging van het gebruik voor het woongebouw, een ander gebruik op de gronden komen.

Hierdoor is het mogelijk om, door toepassing van een relatief korte planologische procedure, ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen op de gronden of in de gebouwen in deze bestemming.

2.11.3 Uitgangspunten

  • De bestaande woonfunctie in de vorm van meergezinswoningen (appartementengebouwen) mogelijk maken;
  • Bij de appartementen horende functies, zoals erven en tuinen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen, mogelijk maken;
  • In geringe mate, reeds aanwezige, afwijkende functies mogelijk maken, echter alleen binnen die gebouwen waar deze afwijkende functies al aanwezig zijn;
  • De bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd, om hinder voor de omgeving te voorkomen en voldoende ruimte voor bij de woonfunctie horende voorzieningen mogelijk te maken;
  • geen uniforme bouwregeling, bouwmogelijkheden per gebouw regelen, de bestaande bebouwing bepaalt de mogelijkheden;
  • Garageboxen zijn buiten het bouwvlak bij recht mogelijk, wanneer hiervoor een gebied is aangeduid;
  • Binnen de bestemming zijn bij recht erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige bouwwerken mogelijk;
  • Daar waar een onderdoorgang van belang is voor de ontsluiting, hier bebouwing van de eerste bouwlaag uitsluiten;
  • Na beëindiging van de woonfunctie mag het bestemmingsplan gewijzigd worden naar andere functies, mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden.

2.11.4 Huidige situatie

In het plangebied zijn op meerdere locatie appartementengebouwen aanwezig. Bij appartementengebouwen gaat het om panden waarin meerdere wooneenheden gevestigd zijn. Daarnaast kan in een dergelijk gebouw sprake zijn van een ondergeschikt aanwezige andere voorziening, zoals een winkel- of kantoorruimte. Dit komt slechts sporadisch en niet in alle appartementengebouwen voor.

De gebouwen hebben een grote diversiteit aan architectuur en afmetingen. Dit is onder meer bepaald door de periode waarin de gebouwen gerealiseerd zijn.

2.11.5 Beleid

Hieronder is beleid opgenomen dat een direct verband heeft met de bestemming en daarvoor uitgangspunten biedt.

Provinciaal Omgevingsplan Flevoland

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie richt zich hierin op diverse beleidsgebieden, waaronder woonlocaties. De voor het plangebied van belang zijnde beleidsgebieden staan hierna beschreven.

Naast kwantitatieve doelstellingen op het gebied van bevolkingstoename en woningbouw, heeft de provincie ook tot doel om een kwaliteitsslag voor de woonomgeving na te streven. Het beleid is er op gericht om bij de bouw van nieuwe woningen te zoeken naar een balans tussen uitbreiding en herstructurering.

De provincie ziet op die manier mogelijkheden om goed in te kunnen spelen op de behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus, de verweving van functies en het zoeken naar de combinaties van wonen, werken en zorg op wijk- of buurtniveau. De verdere invulling van deze opgave laat de provincie aan de gemeenten zelf over.

Specifiek voor Lelystad wordt gestreefd naar een woningvoorraad van 75.000 in 2030. De behoefte aan specifieke woonmilieus is voor Lelystad een speciaal aandachtspunt, waarbij de provincie goede mogelijkheden ziet in de ontwikkeling van waterfronten.

Structuurplan Lelystad 2015

Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waarbij behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken.

Het beleid is voor de bestaande woongebieden in Lelystad, waaronder voor de woonbuurten in het plangebied, in het algemeen gericht op de handhaving van de kernkwaliteiten en daar waar noodzakelijk de verbetering van de woonomgeving door middel van herstructurering of herontwikkeling.

In het Structuurplan is Lelystad ingedeeld in elf samenhangende gebiedseenheden, de zogenaamde wooneilanden. Voor elk wooneiland zijn de gewenste identiteit en sfeer en de daarbij horende (transformatie)opgaven beschreven. Het uiteindelijke doel is om voor elk eiland een prettige, veilige en duurzame woon- en leefomgeving te behouden/te creëren. Volgens deze indeling valt het plangebied binnen meerdere van deze wooneilanden; Groene Kamers (2), Stadsplantsoenen (4), De Oorsprong (6) en Het Kusteiland (11). Voor de functie wonen zijn in dit plangebied geen specifieke gebieden aangewezen voor vernieuwing, herstructurering en/of verandering.

Welstandsnota Lelystad, juli 2007

De gemeente Lelystad heeft het beleid voor welstand in een Welstandsnota opgenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen is een toetsing aan het welstandsbeleid nodig, wanneer het vergunningplichtige bouwwerken betreft.

De bebouwde gebieden in het plangebied vallen grotendeels in het welstandsregime “gebieden met beperkte of stedenbouwkundige welstand” en in beperkte mate in het welstandsregime “gebieden / locaties met volledige of architectonische welstand”. Van gebieden zonder welstandsregime is alleen sprake bij onbebouwde gebieden. De welstandscriteria gaan over de stedenbouwkundige samenhang en/of architectuur van het gebouw.

Het plangebied kent twee welstandsgebieden, namelijk: gebied 2 "cluster- en woonerfwijken" en gebied 3 "recent gerealiseerde woonwijken" (Woongebied 2.3, Landstrekenwijk en Grietenij). Het gebied rond het station is aangewezen als “ontwikkelingsgebieden”, hiervoor wordt bij ontwikkeling (waar nodig) een nieuw welstandsregime gemaakt. Voor andere ontwikkelingsgebieden, die nog niet als dusdanig in de welstandsnota zijn opgenomen, moet ook een nieuw welstandsregime worden gemaakt. Voor deze ontwikkelingen wordt een afzonderlijk beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan vormt na vaststelling een onderdeel van de welstandsnota.

2.11.6 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten / Geluid

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

2.12 Woongebied

Het grootste deel van het plangebied bestaat uit de functie wonen, met de daarbij horende voorzieningen. Deze gebieden hebben de bestemming "Woongebied".

2.12.1 Doel van de bestemming

Deze bestemming maakt het gebruik van gronden voor woonhuizen (eengezinswoningen), en de daarbij horende voorzieningen, mogelijk.

2.12.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

Alle functies die bij de functie wonen horen, worden in deze bestemming mogelijk gemaakt. Allereerst gaat het om eengezinswoningen, deze vormen de hoofdfunctie, met de daarbij horen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Een combinatie met een ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep is mogelijk. Daarnaast zijn onder andere bij het woongebied horende woonstraten, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen mogelijk. Hierdoor is uitwisseling tussen functies mogelijk, wat de nodige flexibiliteit biedt.

Enkele functies zijn uitgesloten, een voorbeeld hiervan is het gebruik van gebouwen als dierenverblijf. Een aan-huis-verbonden beroep is alleen bij recht toegestaan wanneer voldaan wordt aan de vereisten die zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels.

Bouwmogelijkheden

Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken mogelijk gemaakt: hoofdgebouwen, aan en uitbouwen, bijgebouwen garageboxen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Algemeen geldt een regel voor de maximaal te bebouwen oppervlakte. Deze regel bepaalt dat de gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken, maximaal 50% van het bouwperceel (dus niet bouwvlak) mag zijn. Dit met uitzondering van die gevallen waarbij in de bestaande situatie de totale oppervlakte van alle bouwwerken dit percentage al overschrijdt. Deze algemene bouwregel biedt een richtlijn binnen de globale regeling, maar biedt ook flexibiliteit in de locatie en afmetingen van bouwwerken.

Voor de hoofdgebouwen geldt dat het in deze bestemming om woonhuizen gaat, omdat deze in ruimtelijke en functioneel opzicht de hoofdgebouwen op het perceel zijn. Deze moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Met de diepte wordt over het algemeen de standaard systematiek aangehouden. In sommige gevallen is hier vanaf geweken, vooral bij de bouwvlakken langs (spoor)wegen met een geluidscontour. In die gevallen zijn de geldende bouwvlakken als uitgangspunt genomen.

Uitgegaan wordt van vrijstaande hoofdgebouwen, mits dit op de ruimtelijke verbeelding anders is aangeduid (maximum aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen).

Voor de hoofdgebouwen is geen maximale bouwdiepte aangegeven. Wel is een afstand tot de zijdelingse en achtererfgrens opgenomen, waar het hoofdgebouw minimaal vanaf gebouwd moet worden. Deze regels gelden niet op het moment dat in de bestaande situatie de genoemde afstanden al kleiner zijn, bijvoorbeeld bij rijen- en twee-onder-één-kap woningen. In die gevallen gelden de kleinere afstanden.

De maatvoering van de hoofdgebouwen is in het hele plangebied erg divers. Het is daarom per bouwvlak aangeduid. Het gaat daarbij om de maximale goothoogte en minimale en maximale dakhelling per woongebied aangeduid.

Door deze bouwregels te hanteren kan de hoofdstructuur van een woongebied gehandhaafd blijven, maar zijn de plaatsing en afmetingen van de hoofdgebouwen vrijer dan voorheen.

Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is een specifieke regeling opgenomen. Deze bouwwerken horen nadrukkelijk bij de hoofdfunctie. De functie van de bouwwerken komt ruimtelijk tot uiting in een kleinere maatvoering dan de hoofdgebouwen. In principe is dit type toegestaan op het achtererf bij het hoofdgebouw overal wat buiten het bouwvlak is toegestaan. Het achtererfgebied begint op minimaal 1,00 meter achter het verlengde van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw. Voorgaande bouwmogelijkheden gelden echter niet voor de gronden die zijn aangeduid met 'bijgebouwen uitgesloten'.

Voor deze bouwwerken is een maximale gezamenlijke oppervlakte opgenomen, in m2 en een percentage van het bouwperceel. Hierdoor wordt volbouwen van het achtererf voorkomen, maar ontstaat wel een flexibele regeling.

Voor de goothoogte van aan- en uitbouwen is een specifieke regeling opgenomen. Daarbij is gerefereerd aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. Daardoor kan een dergelijk bouwwerk op een passende manier gebouwd worden aan het bestaande hoofdgebouw.

Garageboxen zijn binnen de bestemming bij recht mogelijk. Voor de garageboxen is een aanduiding opgenomen op het moment dat deze niet binnen het bouwvlak liggen. De bouwhoogte staat in de regels en is gebaseerd op de bestaande situatie. Garageboxen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

Tot slot zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Daarbij gaat het bij deze bestemming om erf- en terreinafscheidingen en overige. De regeling voor erf- en terreinafscheidingen is afgestemd op de mogelijkheden die gelden voor vergunningvrij bouwen van het Besluit omgevingsrecht. Dit betekent dat ze achter de naar de weg gekeerde gevel 2,00 meter hoog mogen zijn. Op andere plaatsen is de hoogte maximaal 1,00 meter.

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 5,00 meter hoog worden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om vlaggenmasten. Deze bouwwerken zijn dusdanig kleinschalig in omvang dat een dergelijke hoogte te verantwoorden is.

Flexibiliteitsbepalingen

In deze bestemming zijn regels opgenomen die het mogelijk maken - met een omgevingsvergunning - af te wijken van de bouw- en (specifieke) gebruiksregels. Afwijken kan alleen wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de afwijkingsregels.

Voorbeelden van mogelijke afwijkingen van de bouwregels zijn de een lagere maximale dakhelling (bijvoorbeeld plat dak) en het bouwen van een hoofdgebouw achter de aangeduide rooilijn, tot een maximum van 5,00 meter.

Een voorbeeld van een mogelijke afwijking van de gebruiksregels is het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als woning voor maximaal één huishouden, waarbij aangetoond is dat er sprake is van zorgbehoefte die tijdelijk van aard is.

Hierdoor is het mogelijk om, door toepassing van een relatief korte planologische procedure, ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen op de gronden of in de gebouwen in deze bestemming.

2.12.3 Uitgangspunten

  • De bestaande woonfunctie in de vorm van eengezinswoningen mogelijk maken;
  • bij de woningen horende functies, zoals erven en tuinen en groenvoorzieningen, mogelijk maken;
  • in geringe mate, reeds aanwezige, afwijkende functies mogelijk maken, echter alleen binnen die gebouwen waar deze afwijkende functies al aanwezig zijn;
  • Bed & Breakfast bij recht mogelijk maken, onder de voorwaarden zoals genoemd in de gemeentelijke beleidsregel;
  • aan-huis-verbonden beroepen mogelijk maken, mits de woonfunctie de hoofdfunctie blijft.
  • de bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd, om de ruimtelijke hoofdstructuur van de buurt te behouden en een toename van hinder vanuit de omgeving te voorkomen;
  • de bouwvlakken moeten voldoende ruimte bieden voor aan- en uitbouwen bij de woningen;
  • de bouwvlakken van de geldende planologische regelingen zijn overgenomen in de gebieden direct langs (spoor)wegen met een wettelijke geluidzone, om zo een verslechtering van de geluidsituatie bij vervangende nieuwbouw te voorkomen;
  • geen uniforme bouwregeling, bouwmogelijkheden per gebouw regelen, de bestaande bebouwing bepaalt de mogelijkheden;
  • garageboxen zijn buiten het bouwvlak bij recht mogelijk, wanneer hiervoor een gebied is aangeduid;
  • binnen de bestemming zijn bij recht erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige bouwwerken mogelijk;
  • daar waar een onderdoorgang van belang is voor de ontsluiting, hier bebouwing van de eerste bouwlaag uitsluiten;
  • na beëindiging van de woonfunctie mag het bestemmingsplan gewijzigd worden naar andere functies, mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden.

2.12.4 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit meerdere woonwijken met ieder een eigen uitstraling. Hoewel de hoofdfunctie in de betreffende wijken wonen is, is een combinatie met andere functies in sommige gevallen aanwezig. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een beroep aan huis.

De woningen zijn over het algemeen de structuurbepalende elementen in de verschillende buurten. De locatie van woningen is daarom van belang voor de ruimtelijke hoofdstructuur van de buurt. De woningen variëren sterk in architectuur en afmeting. Dit komt door de verschillende perioden waarin de woonbuurten zijn ontstaan.

Bij het woongebied horen niet alleen de woningen, maar onder meer ook de (woon)straten, paden, groenvoorzieningen, waterpartijen en parkeervoorzieningen. Deze komen op verschillende locatie in de woongebieden voor.

Huidige situatie Woongebied 2.3

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0017.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00036-VG01_0018.jpg"

2.12.5 Beleid

Hieronder is beleid opgenomen dat een direct verband heeft met de bestemming en daarvoor uitgangspunten biedt.

Provinciaal Omgevingsplan Flevoland

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie richt zich hierin op diverse beleidsgebieden, waaronder woonlocaties. De voor het plangebied van belang zijnde beleidsgebieden staan hierna beschreven.

Naast kwantitatieve doelstellingen op het gebied van bevolkingstoename en woningbouw, heeft de provincie ook tot doel om een kwaliteitsslag voor de woonomgeving na te streven. Het beleid is er op gericht om bij de bouw van nieuwe woningen te zoeken naar een balans tussen uitbreiding en herstructurering.

De provincie ziet op die manier mogelijkheden om goed in te kunnen spelen op de behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus, de verweving van functies en het zoeken naar de combinaties van wonen, werken en zorg op wijk- of buurtniveau. De verdere invulling van deze opgave laat de provincie aan de gemeenten zelf over.

Specifiek voor Lelystad wordt gestreefd naar een woningvoorraad van 75.000 in 2030. De behoefte aan specifieke woonmilieus is voor Lelystad een speciaal aandachtspunt, waarbij de provincie goede mogelijkheden ziet in de ontwikkeling van waterfronten.

Structuurplan Lelystad 2015

Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waarbij behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken.

Het beleid is voor de bestaande woongebieden in Lelystad, waaronder voor de woonbuurten in het plangebied, in het algemeen gericht op de handhaving van de kernkwaliteiten en daar waar noodzakelijk de verbetering van de woonomgeving door middel van herstructurering of herontwikkeling.

In het Structuurplan is Lelystad ingedeeld in elf samenhangende gebiedseenheden, de zogenaamde wooneilanden. Voor elk wooneiland zijn de gewenste identiteit en sfeer en de daarbij horende (transformatie)opgaven beschreven. Het uiteindelijke doel is om voor elk eiland een prettige, veilige en duurzame woon- en leefomgeving te behouden/te creëren. Volgens deze indeling valt het plangebied binnen meerdere van deze wooneilanden; Groene Kamers (2), Stadsplantsoenen (4), De Oorsprong (6) en Het Kusteiland (11). Voor de functie wonen zijn in dit plangebied geen specifieke gebieden aangewezen voor vernieuwing, herstructurering en/of verandering.

Welstandsnota Lelystad, juli 2007

De gemeente Lelystad heeft het beleid voor welstand in een Welstandsnota opgenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen is een toetsing aan het welstandsbeleid nodig, wanneer het vergunningplichtige bouwwerken betreft.

De bebouwde gebieden in het plangebied vallen grotendeels in het welstandsregime “gebieden met beperkte of stedenbouwkundige welstand” en in beperkte mate in het welstandsregime “gebieden / locaties met volledige of architectonische welstand”. Van gebieden zonder welstandsregime is alleen sprake bij onbebouwde gebieden. De welstandscriteria gaan over de stedenbouwkundige samenhang en/of architectuur van het gebouw. Het beleid is tot in detail vastgelegd.

Het plangebied kent twee welstandsgebieden, namelijk: gebied 2 "cluster- en woonerfwijken" en gebied 3 "recent gerealiseerde woonwijken" (Woongebied 2.3, Landstrekenwijk en Grietenij). Het gebied rond het station is aangewezen als “ontwikkelingsgebieden”, hiervoor wordt bij ontwikkeling (waar nodig) een nieuw welstandsregime gemaakt. Voor andere ontwikkelingsgebieden, die nog niet als dusdanig in de welstandsnota zijn opgenomen, moet ook een nieuw welstandsregime worden gemaakt. Voor deze ontwikkelingen wordt een afzonderlijk beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan vormt na vaststelling een onderdeel van de welstandsnota.

Beleidsregel Bed & Breakfast

In september 2010 heeft de gemeenteraad deze beleidsregel vastgesteld. De beleidsregel geeft voorwaarden waaronder een bed & breakfast in een woonwijk of een agrarisch gebied mogelijk wordt gemaakt. Deze voorwaarden gaan over de omvang, het aantal kamers en de realisatie van parkeergelegenheid op eigen terrein. De regels is bedoeld voor gebieden met een woonbestemming (niet zijnde bedrijfswoning)of een agrarische bestemming en is om die reden in dit bestemmingsplan overgenomen.

2.12.6 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

2.13 Woongebied - Uit Te Werken 1

De bestemming "Woongebied - Uit te werken 1" ligt in het plangebied op het gebied tussen De Veste en de Houtribdreef.

2.13.1 Doel van de bestemming

Het doel van de bestemming is om binnen de planperiode het aangewezen gebied De Veste te ontwikkelen tot een woongebied met eengezins- en meergezinswoningen, met de daarbij horende voorzieningen.

2.13.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

De gronden krijgen in de (nabije) toekomst de bestemming Woongebied. De bestemming maakt daarom woonhuizen mogelijk. Zoals ook bij de bestemming "Woongebied" is aangegeven, worden daarnaast binnen de bestemming meer functies toegestaan. In eerste instantie is een combinatie met een ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep mogelijk. Daarnaast zijn onder andere bij het woongebied horende woonstraten, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen mogelijk. Hierdoor is uitwisseling tussen functies mogelijk, wat de nodige flexibiliteit biedt.

Uitwerkingsregels

Deze geven de eisen aan, waaraan de uitwerking moet voldoen. Het gebied mag dus alleen uitgewerkt worden als aan alle regels voldaan is. In de uitwerkingsregels staan onder meer het maximum aantal te bouwen woningen en de hoogte van eengezins- en meergezinswoningen aangeven.

Bouwmogelijkheden

De bouwmogelijkheden worden in het (ontwerp-)uitwerkingsplan vastgelegd. Het bouwplan moet daaraan voldoen, alleen dan mag het bouwplan ten uitvoer worden gebracht. Het is wel mogelijk om bij de uitwerking afwijkingsregels van de bouwregels (van het uitwerkingsplan) op te nemen. Hierdoor biedt het uitwerkingsplan nog een geringe flexibiliteit aan de geplande nieuwe ontwikkeling.

2.13.3 Uitgangspunten

  • Het gebied is geschikt voor de realisatie van maximaal 85 woningen, waarbij zowel eengezins- als meergezinswoningen mogelijk zijn;
  • de uitwerking maakt wonen in een parkachtige omgeving (groen, water en spelen) mogelijk;
  • bij de eengezinswoningen gaat het om rijwoningen en mogelijk een aantal twee-onder-een-kapwoningen, waarbij gewoond wordt aan hofjes;
  • de structuur is gekoppeld aan en in het verlengde van de huidige woonstraten;
  • de eengezinswoningen bestaan uit maximaal 3 bouwlagen, met een maximale hoogte tot 11 meter;
  • de meergezinswoningen hebben maximaal 5 bouwlagen, met een bouwhoogte van maximaal hoogte 15 meter;
  • de gebouwen voor de meergezinswoningen staan in een losse setting;
  • op de hoeken van de Stationsdreef-Houtribdreef en/of Zuigerplasdreef-Houtribdreef zijn hoogteaccenten tot een maximale bouwhoogte van 15 meter mogelijk.

2.13.4 Beleid

Hieronder is beleid opgenomen dat een direct verband heeft met de bestemming en daarvoor uitgangspunten biedt.

Lokaal akkoord 2010-2013 Gemeente Lelystad - Centrada

In december 2009 hebben de gemeente Lelystad en Centrada het derde Lokaal Akkoord ondertekend. Dit verwoord voor de periode 2009-2014 de ambities en doelstellingen vanuit de gemeentelijke woonvisie. In het Lokaal Akkoord zijn algemene en meer specifieke ambities en doelstellingen voor de genoemde periode opgenomen. Bij de specifieke ambities gaat het Akkoord ook in op de herontwikkeling van De Veste. Het gaat om de ontwikkeling van een woongebied (project Vestein), waarin zowel eengezins- als meergezinswoningen (appartementen) gebouwd gaan wonen. Daarbij wordt vooral ingezet op bouwen voor starters op de woningmarkt. Meerdere woningtypologieën zijn bij de eengezinswoningen mogelijk. Voor het project Vestein zijn woningaantallen genoemd: 40 huurwoningen en 20 koopwoningen.

Meerjarenbouwprogramma 2011-2015

Dit programma is een actualisatie van het programma 2009-2015. Het nieuwe programma is aangepast, naar aanleiding van een memo "Actualisering Meerjarenbouwprogramma 2009-2014". De actualisering was onder meer nodig in verband met de ingetreden kredietcrisis, waardoor de omstandigheden op de woningmarkt zijn gewijzigd. Ook voor de ontwikkeling van woningen in De Veste heeft een actualisatie plaatsgevonden. Het aantal rijwoningen (huur) dat er gebouwd mag worden is vastgesteld op 30.

Welstandsnota Lelystad, juli 2007

De gemeente Lelystad heeft het beleid voor welstand in een Welstandsnota opgenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen is een toetsing aan het welstandsbeleid nodig, wanneer het vergunningplichtige bouwwerken betreft.

De bebouwde gebieden in het plangebied vallen grotendeels in het welstandsregime “gebieden met beperkte of stedenbouwkundige welstand” en in beperkte mate in het welstandsregime “gebieden / locaties met volledige of architectonische welstand”. Van gebieden zonder welstandsregime is alleen sprake bij onbebouwde gebieden. De welstandscriteria gaan over de stedenbouwkundige samenhang en/of architectuur van het gebouw. Het beleid is tot in detail vastgelegd.

Het uitwerkingsgebied is aangeduid als een 'ontwikkelingsgebied'. Dit betekent dat hiervoor, bij ontwikkeling, (waar nodig) een nieuw welstandsregime wordt gemaakt. Voor deze ontwikkelingen wordt een afzonderlijk beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan vormt na vaststelling een onderdeel van de welstandsnota.

2.13.5 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

2.14 Woongebied - Uit Te Werken 2

De bestemming Woongebied- Uit te werken 2 ligt ten noorden van plangebied Woongebied 2.3.

2.14.1 Doel van de bestemming

Het doel van de bestemming is om binnen de planperiode het aangewezen gebied te ontwikkelen tot een woongebied met eengezins- en meergezinswoningen, woongebouwen, met de daarbij horende voorzieningen.

2.14.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

De gronden krijgen in de (nabije) toekomst de bestemming Woongebied. De bestemming maakt daarom woonhuizen mogelijk. Zoals ook bij de bestemming "Woongebied" is aangegeven, worden daarnaast binnen de bestemming meer functies toegestaan. In eerste instantie is een combinatie met een ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep mogelijk. Daarnaast zijn onder andere bij het woongebied horende woonstraten, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen mogelijk. Hierdoor is uitwisseling tussen functies mogelijk, wat de nodige flexibiliteit biedt.

Uitwerkingsregels

Deze geven de eisen aan, waaraan de uitwerking moet voldoen. Het gebied mag dus alleen uitgewerkt worden als aan alle regels voldaan is. In de uitwerkingsregels staan onder meer het maximum aantal te bouwen woningen en de hoogte van eengezins- en meergezinswoningen aangeven.

Bouwmogelijkheden

De bouwmogelijkheden worden in het (ontwerp-)uitwerkingsplan vastgelegd. Het bouwplan moet daaraan voldoen, alleen dan mag het bouwplan ten uitvoer worden gebracht. Het is wel mogelijk om bij de uitwerking afwijkingsregels van de bouwregels (van het uitwerkingsplan) op te nemen. Hierdoor biedt het uitwerkingsplan nog een geringe flexibiliteit aan de geplande nieuwe ontwikkeling.

2.14.3 Uitgangspunten

  • Het gebied is geschikt voor de realisatie van maximaal 39 woningen, waarbij zowel eengezins- als meergezinswoningen mogelijk zijn;
  • de eengezinswoningen bestaan uit maximaal 3 bouwlagen, met een maximale hoogte tot 11 meter;
  • de meergezinswoningen hebben maximaal 5 bouwlagen, met een bouwhoogte van maximaal hoogte 20 meter;

2.15 Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" ligt op het gebied in het plangebied waar een middelhoge verwachtingswaarde voor archeologische vondsten is.

2.15.1 Doel van de bestemming

De bestemming heeft het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden als doel.

2.15.2 Toelichting op de regeling

Bouwmogelijkheden

In de bestemming worden bouwmogelijkheden niet expliciet uitgesloten. Wel worden, aanvullende op de bouwmogelijkheden van de onderliggende bestemmingen, extra regels gesteld. Het gaat daarbij om een onderzoeksplicht bij het bouwen van bouwwerken met een minimale oppervlakte van 100 m2 en om voorschriften die aan de te verlenen omgevingsvergunning moeten worden gesteld. Deze komen uit het gemeentelijk beleid.

Omgevingsvergunning

Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, niet zijnde bouwen, moet een omgevingsvergunning verleend worden. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het afgraven van gronden en het aanleggen van kabels en leidingen. Voordat de omgevingsvergunning verleend is, moet aangetoond zijn dat deze uitvoerbaar is. Bij de omgevingsvergunning is daarom, voor bepaalde gevallen, een onderzoeksplicht aanwezig. Daarnaast worden ook hier aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden.

2.15.3 Uitgangspunten

  • Opnemen gebied met middelhoge verwachting in dubbelbestemming "Waarde - Archeologie";
  • Onderzoeksplicht opnemen voor bodemverstorende activiteiten van minimaal 1.000 m2of een diepte van meer dan 0,50 meter onder maaiveld.

2.15.4 Beleid

Archeologische Monumentenzorg in Lelystad

Op 28 augustus 2008 heeft de gemeenteraad van Lelystad het archeologische beleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld om vorm te geven aan het rijks- en provinciaal beleid voor archeologie en cultuurhistorie. Het beleid bestaat uit beleidsafspraken en een beleidsadvieskaart. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met op de kaart aangemerkte gebieden.

In het beleid is de doorwerking van het beleid voor bestemmingsplannen opgenomen. Daarbij is een lijst opgenomen met categorieën van archeologische waarden en de manier waarop deze in het bestemmingsplan opgenomen moeten worden.

Voor het plangebied is het beleid omtrent gematigde (middelhoge) archeologische verwachting van belang. Bij bodemverstorende activiteiten in gebieden met een dergelijke verwachting staat het de gemeente vrij om het beleid toe te passen. Onderzoek is verplicht bij ontwikkelingen met een oppervlakte van minimaal 1.000 m2 of een verstoringsdiepte van meer dan 0,50 meter onder maaiveld.

2.15.5 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten / Archeologie en cultuurhistorie

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

2.16 Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" ligt op de dijken in het plangebied met een belangrijke waterkerende functie.

2.16.1 Doel van de bestemming

Het doel van deze bestemming is het beschermen van de dijklichamen, met een belangrijke waterkerende functie.

2.16.2 Toelichting op de regeling

Functionele mogelijkheden

De in het plangebied voorkomende (werken voor de) waterkering en waterhuishouding zijn in deze bestemming mogelijk. Daarnaast worden de gebouwen en bouwwerken die nodig zijn voor de hoofdfunctie mogelijk gemaakt. Deze mogelijkheden gelden bovenop de mogelijkheden die de onderliggende bestemmingen mogelijk maken.

Bouwmogelijkheden

Bij de genoemde gebouwen en bouwwerken gaat het om gebouwen ten dienste van de waterkering. Een voorbeeld daarvan zijn de Houtribsluizen en bijbehorende sluisgebouwen. De bouwhoogte van de gebouwen is maximaal 10,00 meter. Daarnaast zijn overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Deze zijn verder niet gespecificeerd, daarvoor is de onderliggende bestemming leidend.

Flexibiliteitsbepalingen

In de bestemming zijn afwijkingsmogelijkheden en een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De mogelijkheid bestaat om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- en (specifieke) gebruiksregels. Belangrijk daarbij is dat, voordat de vergunning verleend wordt, overlegd wordt met het waterschap. Bovendien mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de veiligheid van personen en goederen.

Omgevingsvergunning

Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, niet zijnde bouwen, moet een omgevingsvergunning verleend worden. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het afgraven van kaden en dijken. Voordat de omgevingsvergunning verleend is, moet aangetoond zijn dat deze uitvoerbaar is. Van belang is dat de geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie en de waterhuishouding door verlening van de vergunning.

2.16.3 Uitgangspunten

  • De bescherming van de waterkerende functie is belangrijk, daarbij gaat het om de kernzone, de vrijwaringszone en/of de buitenbeschermingszone rond de dijken;
  • wijzigingen in de waterkeringen zijn alleen toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning en na toetsing aan criteria;
  • bebouwing en diepwortelende beplanting moet op de dijk voorkomen worden.

2.16.4 Huidige situatie

In het plangebied is een dijklichaam aanwezig, namelijk langs het Oostvaardersdiep. Deze dijk maakt deel uit van de primaire waterkeringen langs het IJsselmeer/Markermeer en is van belang om te behouden. De dijk heeft een belangrijke beschermende en waterhuishoudkundige functie. Op de dijk in het plangebied is geen sprake van bebouwing.

2.16.5 Achtergrondinformatie

- Inleiding

- Omgevingsaspecten / Water

- Maatschappelijke uitvoerbaarheid

- Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten beschreven. Daarbij gaat het omgevingsaspecten als water, ecologie en veiligheid. De resultaten van de passende beoordeling en het planMER zijn bepalend voor een groot deel van de inhoud van dit hoofdstuk.

3.1 Milieu

Voor een eerste indicatie van de mate van hinder van de milieuaspecten op het plangebied, geeft de VNG-publicatie "Bedrijven enmilieuzonering" uitsluitsel. Mede naar aanleiding daarvan worden de aspecten geur en geluid beschreven.

3.1.1 Milieueffectrapportage

Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten, die (mogelijk) belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de plicht voor het opstellen van een milieueffectrapportage. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden voor projecten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit m.e.r..

Bij dit bestemmingsplan hoeft geen milieueffectrapportage opgesteld te worden. De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt liggen (individueel en cumulatief) onder de drempelwaarden zoals die genoemd zijn in het Besluit m.e.r..

3.1.2 Hinder door bedrijvigheid

In het plangebied zijn enkele bedrijven aanwezig. De meeste bedrijvigheid is te vinden op de bedrijventerreinen Tjalk en Middendreef (Zuid). Over het algemeen hebben deze bedrijven een milieucategorie 1 of 2. Daarnaast is in de woonwijken sprake van kleinere bedrijven (aan huis) in dezelfde categorieën. Over dit soort bedrijven (aan huis) zijn in het bestemmingsplan regels opgenomen. Bedrijven met deze categorieën zijn goed verenigbaar met de woonfunctie en kunnen naast of in woonwijken een plaats hebben. De bedrijven in de categorie 1 en 2 hebben namelijk indicatieve hinderzones van 10 en 30 meter.

De bedrijven in het plangebied mogen maximaal een milieucategorie 2 hebben, om zo overlast voor de omgeving te voorkomen. Wanneer de categorie in de bestaande situatie al groter is, dan wordt deze specifiek aangeduid.

De achtergrondinformatie hiervoor is te vinden in de bijlagen bij deze toelichting, de bedrijvenlijst bij de regels van dit bestemmingsplan en het door VNG uitgegeven Bedrijvenen milieuzonering 2009.

3.1.3 Geur

Het aspect geur wordt in en rond het plangebied hoofdzakelijk bepaald door bedrijvigheid. Er is in het plangebied slechts sprake van bedrijven met milieucontouren

Het aspect geur, met name van agrarische bedrijven, levert geen belemmeringen en beperkingen op voor dit bestemmingsplan. De afstand tussen de bedrijven en het plangebied is ruimer dan de wettelijke afstanden. De wettelijke afstanden zijn onder meer opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderijen.

3.1.4 Geluid

Het aspect geluid is op te delen in verschillende soorten. Voor dit bestemmingsplan kunnen alleen het wegverkeerslawaai en het spoorweglawaai belemmeringen en beperkingen opleveren. De Wet geluidhinder is het wettelijk toetsingskader voor deze vormen van geluid. De geluidscontouren van de vaarroute Amsterdam - Lemmer en van het bedrijventerrein Noordersluis vallen buiten de plangrenzen van dit plangebied.

Wegverkeerslawaai

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn wegen die een wettelijke zone hebben. Het gaat daarbij om wegen waar een maximumsnelheid van 50 of 70 km/uur toegestaan is.

De in de Wet geluidhinder opgenomen zones rond deze wegen zijn onderzoekszones. Wanneer nieuwe ontwikkelingen binnen die zones gaan plaatsvinden, moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Hierdoor kan duidelijk worden of de nieuwe ontwikkeling geluidhinder kan ervaren van de zoneringsplichtige weg en of wellicht maatregelen nodig zijn.

In dit bestemmingsplan zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het gaat daarbij om de bestemmingen “Woongebied – Uit te werken 1/2" en “Gemengd” Voor deze gebieden zijn de relevante geluidscontouren van de voorkeursgrenswaarde bepaald en opgenomen in de plankaarten. De akoestische onderzoeken zijn onder bijlage 8 en 9 bijgevoegd. In het verleden zijn ook hogere grenswaarden vastgesteld. Deze vastgestelde waarden zijn ook opgenomen in bijlage 2

Spoorweglawaai

Over de spoorweg Almere - Lelystad - Dronten vindt vooral personenvervoer plaats. Rond een dergelijke spoorlijn is een wettelijke zone van toepassing. Net als bij wegverkeerslawaai betreft het een onderzoekszone. Deze is alleen van belang op het moment dat nieuwe ontwikkelingen binnen de zone plaatsvinden.

In dit bestemmingsplan levert het aspect spoorweglawaai belemmeringen en beperkingen op alleen waar nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. Voor deze gebieden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het bepalen van geluidscontour van de voorkeurgrenswaarde. Het akoestisch onderzoek is onder bijlage 9 bijgevoegd. Daarnaast zijn langs de spoorweg geluidswerende voorzieningen aangebracht, waardoor reductie van geluid plaatsvindt. In het kader van het Tracébesluit Hanzelijn zijn hogere grenswaarden vastgesteld. Een overzicht van deze hogere grenswaarden zijn ook opgenomen in bijlage 2

Overige geluidbronnen

Sportvoorzieningen, scholen en andere (maatschappelijke) functies kunnen ook een bron van geluid(hinder) zijn. Bij scholen wordt bijvoorbeeld op schoolpleinen tijdens de pauzes veel geluid gemaakt door spelende kinderen. Dit levert echter in het plangebied geen nieuwe belemmeringen en/of beperkingen op, omdat het gaat om bestaande situaties.

Pas bij nieuwe ontwikkelingen aan of in de nabijheid van dergelijke functies is het van belang de geluidsproductie ervan in beeld te brengen. In veel gevallen is het Activiteitenbesluit de basis voor de regelgeving rond het geluid van dergelijke functies.

Advies geluid gemeente

In de bijlage bij deze toelichting is een uitgebreid advies opgenomen met daarin de geluidsituatie rond wegverkeers- en spoorweglawaai geformuleerd. Naar aanleiding van dit advies zijn enkele specifieke regelingen in dit bestemmingsplan opgenomen.

3.1.5 Bodem

In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van een te handhaven bestaande situatie. Er mag daarom ook vanuit worden gegaan dat de bestaande bodemkwaliteit voldoende is voor de verschillende functies in het plangebied.

Wanneer in het plangebied nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, bijvoorbeeld de vervanging van een bestaande woning door een nieuwe woning, dan is het nodig bodemonderzoek te doen. Daarmee kan aangetoond worden dat de bodem voldoende kwaliteit voor de nieuwe functie/bebouwing.

Aanvullende informatie over het aspect bodem is te vinden in de bijlagen bij deze toelichting, op de website www.bodemloket.nl, bij de gemeente Lelystad en de provincie Flevoland. De regelgeving van het aspect bodem in ruimtelijke plannen is onder meer opgenomen in de Wetbodembescherming.

3.1.6 Luchtkwaliteit

Voor de gemeente Lelystad geldt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen vormt. Dit geldt ook voor het plangebied. De verwachting is dat ook in de toekomst de belemmeringen met betrekking tot dit aspect uitblijven. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk gemaakt en de bestaande situatie van het plangebied heeft geen negatieve effecten op de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit is wettelijk verankerd in de WetMilieubeheer. In de bijlagen bij deze toelichting staat meer achtergrondinformatie.

3.2 Ecologie

In de omgeving van het plangebied zijn verschillende beschermde natuurgebieden aanwezig. Voorbeelden zijn het Natura 2000-gebied IJsselmeer, Markermeer en IJmeer en Oostvaardersplassen. Daarnaast zijn verschillende gebieden aangewezen zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De aanwezigheid van deze beschermde natuurgebieden leveren geen belemmeringen en beperkingen op voor dit bestemmingsplan. De regelgeving van beschermde natuurgebieden is opgenomen in de Natuurbeschermingswet. De beleidsuitgangspunten voor Ecologische Hoofdstructuur staat beschreven in rijksbeleid.

De eventuele aanwezigheid van beschermde soorten is in het plangebied niet uit te sluiten. Deze aanwezigheid levert geen belemmeringen en beperkingen op wanneer de bestaande situatie van bebouwing, groen en water niet wijzigt. Op het moment dat wel wijzigingen plaatsvinden is - in eerste instantie - een ecologische quickscan nodig. Hieruit kan dan blijken of de wijzigingen mogelijk zijn en welke maatregelen moeten gaan plaatsvinden. De regelgeving rond de bescherming van soorten is opgenomen in de Flora- enfaunawet. In de bijlagen bij deze toelichting staat meer achtergrondinformatie.

3.3 Water

De gemeente heeft met het waterschap Zuiderzeeland afgesproken dat zij voor herzieningen van bestemmingsplannen, die geen ontwikkelingen mogelijk maken, geen advies meer hoeven te geven. In die gevallen kan de gemeente zelf voorzien in het opstellen van een waterparagraaf.

Watersysteem

De functies in dit bestemmingsplan hebben geen veranderingen voor het watersysteem tot gevolg. Er is immers geen sprake van ontwikkelingen die invloed hebben op de hoeveelheid oppervlaktewater en het rioolsysteem.

Kaden en dijken

De kaden en dijken in het plangebied hebben kern-, vrijwarings- en/of beschermingszones. Deze zones liggen in het plangebied. Bij werkzaamheden nabij een waterkering moet de veiligheid/stabiliteit van een waterkering gegarandeerd blijven. In dit bestemmingsplan is om die reden een beschermende regeling opgenomen voor de kernzone, vrijwaringszone en/of buitenbeschermingszone van de verschillende kaden en/of dijken.

Overleg Waterschap Zuiderzeeland

Met het Waterschap Zuiderzeeland is afgesproken dat zij om advies worden gevraagd tijdens het Overleg volgens artikel 3.1.1 van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten daarvan worden toegevoegd in dit bestemmingsplan.

3.4 Externe Veiligheid

Bij de externe veiligheid in het plangebied zijn risicovolle inrichtingen en transportroutes van belang. In de bijlagen bij deze toelichting is een uitgebreid opgenomen, dat meegenomen is in de hierna volgende tekst.

3.4.1 Risicovolle inrichtingen

Op het perceel Botter 44-23 wordt consumentenvuurwerk verkocht, waarbij een vuurwerkopslag van maximaal 1.000 kg toegestaan. Deze levert geen belemmeringen op voor de omgeving, omdat de risicocontouren beperkt zijn en niet over kwetsbare objecten ligt. De regelgeving rond vuurwerk is opgenomen in het Vuurwerkbesluit.

Rond de Landstrekenwijk zijn risicovolle inrichtingen aanwezig. Het gaat om een noodketelhuis voor de Warande, de opslag van propaan bij de noodschool van de Warande en het bedrijf Technochroom.

Zowel het noodketelhuis als de noodschool zijn aangewezen als risicovolle inrichting vanwege de opslag van propaan. De plaatsgebonden risicocontour (10-6) rond de opslag bij het noodketelhuis is 25 meter. Bij de opslag van de noodschool is dit 9 meter. Op deze vormen van opslag is het Activiteitenbesluitvan toepassing, omdat de opslag kleiner is dan 18 m3 (18.000 liter).

Technochroom is een bedrijf dat valt onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO, 1999), onder meer omdat er gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen. Een dergelijk bedrijf moet, in verband met het risico op een zwaar ongeval, beschikken over een veiligheidsrapportage.

Voor het plangebied is een verantwoording van het groepsrisico en nader onderzoek naar de risicocontouren rond de genoemde inrichtingen niet nodig. De contouren rond de inrichtingen liggen niet over de plaatsen waar (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan.

3.4.2 Transportroutes van gevaarlijke stoffen

In het plangebied zijn twee transportroutes van belang. In eerste instantie is dat de route over de N302 van de kruising met de N309 tot de afslag Enkhuizen. Daarnaast de vaarweg Amsterdam-Lemmer, over het Markermeer.

De route over de N302

De route over de N302 (Larserdreef) is aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg. Voor deze weg hoeft in het bestemmingsplan geen regeling te worden opgenomen in dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico is geen sprake. De contour van het plaatsgebonden risico (10-6) valt binnen de randen van de weg (0,00 meter) en hoeft om die reden niet geregeld te worden in het bestemmingsplan. Dit blijkt uit het Basisnet Weg en de risicoatlas.

De spoorweg

In 2012 wordt de Hanzelijn in gebruik genomen voor zowel personenvervoer, als voor goederenvervoer. Bij het goederenvervoer is sprake van transport van gevaarlijke stoffen. Hierdoor is rond de spoorlijn sprake van een plaatsgebonden risicocontour van 30 meter vanaf het hart van de spoorlijn. Ook is er een groepsrisicocontour van 200 meter rond het spoor.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen levert geen belemmeringen op voor de omliggende (beperkt) kwetsbare objecten. In eerste instantie vanwege de afspraken die gemaakt zijn in het Tracébesluit Hanzelijn. Daarnaast ligt de plaatsgebonden risicocontour nergens over (beperkt) kwetsbare objecten. Tot slot omdat rond het spoor in dit bestemmingsplan sprake is van een bestaande situatie.

Het Basisnet Spoor en de risicoatlas zijn het toetsingskader voor transport gevaarlijke stoffen over het spoor.

Vaarweg Amsterdam-Lemmer (VAL)

De VAL loopt door het IJsselmeer en het Markermeer. De beide routes zijn niet gelijkwaardig. De route over het IJsselmeer heeft een CEMT-klasse Vb. Dit betekent dat deze maximaal geschikt moet zijn voor een duwkonvooi van 1 x 2 bakken in de lengte, bedoeld voor het transport van maximaal 3200 ton goederen. De vaarweg heeft daarom een zone van tenminste 11,4 meter breed. De route door het Markermeer heeft CEMT-klasse VIb. Dat deel van de route is geschikt voor een duwkonvooi van 2 x 2 bakken, geschikt voor transport van 6.400 - 12.000 ton goederen. Deze duwkonvooien zijn twee maal zo breed, de vaarroute heeft daarom ook een breedte van tenminste 22,8 meter. Deze routes zijn in dit bestemmingsplan specifiek geregeld. Op die manier zijn de vaarverbindingen beperkt tot een vast gebied en zijn negatieve effecten op de natuur en veiligheidsbelemmeringen voor andere gebruikers uit te sluiten.

Naast gewone goederen is de VAL ook een binnenvaartverbinding voor chemische clusters en achterlandverbindingen. Door deze transporten heeft de vaarroute aan weerszijden een plasbrandaandachtsgebied van 25 meter. Binnen die contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Dit plasbrandaandachtsgebied wordt echter niet specifiek geregeld in dit bestemmingsplan. Binnen de contour worden in dit plan namelijk geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.

Rond de vaarweg is een plaatsgebonden risicocontour aanwezig. Deze hoeft niet specifiek geregeld te worden in dit bestemmingsplan, omdat binnen die contour geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt.

Bij nieuwe ontwikkelingen binnen een afstand van 200 meter rond de vaarweg moet het groepsrisico verantwoord worden. Daarbij gaat het om ontwikkelingen waarbij het aantal personen groter is dan 1.500 per hectare.

Het Basisnet Water vormt de basis en het toetsingskader voor de externe veiligheid rond de vaarwegen.

3.5 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie

Het aspect archeologie is voor het plangebied van dit bestemmingsplan in geringe mate van belang. Het gebied, waar het plangebied deel van uitmaakt, is een relatief jong gebied. In het plangebied is geen sprake van Provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en top 10-locaties aanwezig. Daarnaast heeft het grootste deel van het plangebied een lage verwachtingswaarde voor de mogelijkheid om archeologische vondsten in de bodem te doen. Uit het gemeentelijk beleid blijkt dat voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde geen omgevingsvergunning nodig is voor het uitvoeren van werken (geen bouwwerken) en werkzaamheden.

Een klein deel van het plangebied heeft een middelhoge verwachtingswaarde. Bij nieuwe ontwikkelingen in deze delen van het plangebied, is in ieder geval een verkennend onderzoek nodig. Voor dit gebied is in dit bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen, zoals ook beschreven in het gemeentelijk archeologisch beleid.

Cultuurhistorie

De cultuurhistorie van een gebied wordt in de meeste gevallen bepaald door de aanwezigheid van monumenten of monumentale structuren. Wanneer van belang, kunnen ook gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden hieronder vallen. Het behoud hiervan is niet specifiek opgenomen in beleid, maar wel wenselijk.

Wettelijk zijn archeologie en cultuurhistorie verankerd in de Monumentenwet. Daarnaast geldt in de gemeente Lelystad eigen archeologisch beleid, waarin provinciaal archeologisch beleid is verwerkt. Aanvullende informatie over is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.

3.6 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Uit de aangeleverde gegevens blijkt dat in het plangebied geen kabels en leidingen aanwezig zijn die een specifieke regeling nodig hebben. Deze liggen veelal in bermen bij wegen (bestemming Groen) waarin gebouwen niet mogelijk zijn.

Van een straalpad is in dit plangebied geen sprake.

Hoofdstuk 4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te achterhalen of de maatschappij het plan uitvoerbaar vindt. De bestemmingsplanprocedure kent meer momenten waarop de burgers en instanties hun mening over het bestemmingsplan kenbaar kunnen maken. De bestemmingsplanprocedure, zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, is globaal als volgt opgebouwd:

Publicatie voornemen

In de lokale krant en op internet is gepubliceerd dat voor het plangebied een bestemmingsplan wordt opgesteld. Deze publicatie heeft plaatsgevonden op 15 februari 2012. Met deze publicatie is voldaan aan hetgeen beschreven staat in artikel 1.3.1. van de Wet ruimtelijke ordening.

Inspraak

Het houden van inspraak is wettelijk niet verplicht, mits een inspraakverordening voorschrijft dat bij een bestemmingsplan een inspraakperiode gehouden moet worden. De gemeente Lelystad heeft besloten geen inspraak voor bestemmingsplannen te houden. Dat besluit geldt ook voor dit bestemmingsplan. Er is dan ook geen sprake van een voorontwerpbestemmingsplan, maar van een concept-ontwerpbestemmingsplan.

Vooroverleg

Het concept-ontwerpbestemmingsplan wordt aan de wettelijk verplichte overheden en belanghebbenden voorgelegd in het kader van het vooroverleg. Het vooroverleg is opgenomen in artikel 3.1.1. van de Wet ruimtelijke ordening.

Ingekomen overlegreacties worden voorzien van een gemeentelijke reactie. Wanneer nodig worden in het bestemmingsplan aanpassingen gedaan naar aanleiding van de ingekomen reacties.

Zienswijzen

Na het vooroverleg wordt het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De stukken liggen gedurende zes weken ter inzage. Een ieder is daarbij in de gelegenheid schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op alle stukken naar voren te brengen. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een passend antwoord. Naar aanleiding van de zienswijzen vinden waar nodig aanpassingen aan de stukken plaats.

Vervolg

Vervolgens wordt het bestemmingsplan vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid

Bij een bestemmingsplan moet aangetoond worden of het plan economisch uitvoerbaar is. Het instrument van de grondexploitatieregeling in de Wro en het aantonen van de financiële haalbaarheid geven een beeld van de economische uitvoerbaarheid en worden daarom in dit hoofdstuk beschreven.

Grondexploitatie

Bij dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig, de grondexploitatieregeling is niet van toepassing. Dit bestemmingsplan heeft grotendeels betrekking op een al bebouwd deel van de gemeente en richt zich voornamelijk op het geven van een nieuwe regeling voor bestaand gebied. Voor locaties waar nog ontwikkelingen mogelijk zijn hoeft er geen exploitatieplan vastgesteld te worden omdat deze grond eigendom is van de gemeente en het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is.

Financiële haalbaarheid

Het plan is financieel haalbaar. Voor het realiseren van dit bestemmingsplan heeft de gemeente middelen beschikbaar.

Hoofdstuk 6 Overleg

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 3 april 2012 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening digitaal aan de volgende instanties gezonden:

  1. 1. Provincie Flevoland;
  2. 2. Waterschap Zuiderzeeland;
  3. 3. Kamer van Koophandel Gooi-, Eem- en Flevoland;
  4. 4. Brandweer Flevoland;
  5. 5. Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie
  6. 6. Rijkswaterstaat IJsselmeergebied
  7. 7. Vitens
  8. 8. Gas Transport Services

Vermeld is dat wanneer vóór 17 mei 2012 geen reactie is ontvangen, conform artikel 3:6, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan zal worden voortgezet.
Van de genoemde instanties zijn geen reacties binnen de gestelde termijn ontvangen.

Bijlage 1 Lijst Van Aan-huis-verbonden Beroepen En Kleinschalige Bedrijfsmatige (Aan-huis-verbonden) Activiteiten

Bijlage 1 Lijst van aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige (aan-huis-verbonden) activiteiten

Bijlage 2 Bedrijvenlijst

Bijlage 2 Bedrijvenlijst

Bijlage 3 Parkeernormen

Bijlage 3 Parkeernormen

Bijlage 1 Bedrijven En Milieuzonering

Bijlage 1 Bedrijven en milieuzonering

Bijlage 2 Geluid

Bijlage 2 Geluid

Bijlage 3 Bodem

Bijlage 3 Bodem

Bijlage 4 Luchtkwaliteit

Bijlage 4 Luchtkwaliteit

Bijlage 5 Ecologie

Bijlage 5 Ecologie

Bijlage 6 Externe Veiligheid

Bijlage 6 Externe veiligheid

Bijlage 7 Archeologie En Cultuurhistorie

Bijlage 7 Archeologie en cultuurhistorie

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer Houtribweg (Bp Lelystad Midden-west (Gedeeltelijk))

Bijlage 8 Akoestisch onderzoek wegverkeer Houtribweg (BP Lelystad Midden-West (gedeeltelijk))

Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek Bp Lelystad Midden-west (Gedeeltelijk) Weg+spoor

Bijlage 9 Akoestisch onderzoek BP Lelystad Midden-West (gedeeltelijk) weg+spoor