Lelystad - Luchthavencontouren
Bestemmingsplan - gemeente Lelystad
Ontwerp op 18-05-2017 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Lelystad - Luchthavencontouren met identificatienummer BP00060-OW01 van de gemeente Lelystad;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.7 agrarische bedrijvigheid
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- 1. akker- en tuinbouw:
de teelt van gewassen op open grond; daaronder niet begrepen bosbouw, sierteelt en fruitteelt; - 2. fruitteelt:
de teelt van fruit op open grond; - 3. grondgebonden veehouderij:
het houden van vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder begrepen de teelt van ruwvoedergewassen; onder grondgebonden veehouderij wordt hier in ieder geval verstaan: het houden van melkrundvee; - 4. intensieve veehouderij:
agrarische bedrijvigheid bestaande uit fokkerij, houderij en/of mesterij van vee, zoals varkens, kalveren en pluimvee, niet zijnde melkveehouderij,die functioneel geheel of overwegend niet afhankelijk is van de ter plaatse bij het agrarisch bedrijf behorende grond als productiemiddel en die plaatsvindt zonder of nagenoeg zonder weidegang; - 5. glastuinbouw:
de teelt van tuinbouwgewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen; - 6. paardenfokkerij:
het fokken van veulens en de opfok van jonge paarden met de daaraan verbonden basistraining tot een leeftijd van 2 à 3 jaar; - 7. kwekerij:
het telen, kweken en verzorgen van bomen, heesters, struiken, planten en bloemen of tuinbouwzaden, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten en niet zijnde detailhandel;
1.8 ambulante handel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen vanuit een niet-permanent verkooppunt zoals een marktkraam of een verkoopwagen, waaronder in elk geval geen gebouwen worden begrepen;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en/of verhandelen van goederen, dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt;
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten c.q. een (dienstverlenend of detailhandels-) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.14 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.15 bedrijvenfaciliteitencentrum:
een centrum voor bedrijfsondersteunende en/of serviceverlenende functies ten behoeve van de gezamenlijke bedrijven in het plangebied <plannaam>, met inbegrip van restauratieve serviceverlening;
1.16 benzineservicestation
een langs een openbare weg gesitueerd bedrijf, gericht op het bedrijfsmatig aan bestuurders van gemotoriseerde voertuigen te koop aanbieden, verkopen en leveren van motorbrandstoffen en bijbehorende serviceartikelen, zoals motorolie en schoonmaakartikelen, alsmede lectuur, kleine etenswaar en niet-alcoholische dranken;
1.17 beperkt kwetsbaar gebouw:
gebouw met een kantoor-, cel-, industrie-, sport- of logiesfunctie als bedoeld in artikel1.1 van het Bouwbesluit 2012;
1.18 bestaand:
- a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet en/of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
- bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het plan;
- b. ten aanzien van het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 bevi
een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken vanwege risicobronnen die buiten de perceelsgrens van de betreffende bedrijfslocatie waarop die risicobronnen aanwezig zijn, een plaatsgebonden risico veroorzaakt van meer dan 10-6 per jaar;
1.22 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.23 bouwen:
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten (in bp Buitengebied 2009 is toegevoegd: Een bouwvlak wordt aan de zij- en achterzijde omsloten door een erfsingel);
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 bruto verkoop vloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor het uitoefenen van een winkelbedrijf, horeca en/of ondersteunende functies inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke, ten dienste van de betreffende winkels, horeca en administratieruimten;
1.31 bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.32 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.33 dakopbouw:
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal .. meter tot de voorgevel;
1.34 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.35 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.36 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.37 erf:
het binnen de (woon) bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uizondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;
(in bp Buitengebied 2009: het bouwvlak (met aansluitende erfbeplanting) tot aan het hart van de (denkbeeldige) erfsloot, plus de daarbij behorende gronden gelegen tussen het bouwvlak en de weg;)
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.39 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.40 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein, een spoorweg of een luchtvaartterrein;
1.41 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.42 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder c.q. de Luchtvaartwet;
1.43 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.44 gezoneerd terrrein:
een terrein waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en rondom welk terrein als geheel een geluidzone kan worden vastgesteld;
1.45 grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtsteeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder c.q. de Luchtvaartwet;
1.46 grootschalige detailhandel
geconcentreerde grootschalige detailhandelsvestiging, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. detailhandel in volumineuze goederen: detailhandel in die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor uitstalling, zoals verkoop van auto's, boten en caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;
- b. bouwmarkt: detailhandel met een al dan niet geheel overdekt vloeroppervlak van minimaal 500 m², waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelf-producten uit voorraad wordt aangeboden, zowel aan vakman als aan particulier;
- c. grootschalige detailhandel in meubelen en woninginrichting: detailhandel in meubelen en artikelen ten behoeve van de inrichting van een woning en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen met een minimum verkoopvloeroppervlak van 500 m²;
1.47 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder c.q. de Luchtvaartwet;
1.48 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn functie, constructie en/of afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.49 kap:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;
1.50 kwetsbaar gebouw
gebouw met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van hetBouwbesluit 2012;
1.51 luchthavengebonden bedrijvigheid
bedrijven die functioneel aan de luchthaven gerelateerd zijn vanwege het feit dat
een substantieel deel van de goederen door de lucht wordt vervoerd, en producten
en/of diensten worden aangeboden die rechtstreeks in relatie staan met het functioneren van de luchthaven;
1.52 nok:
het snijpunt van twee hellende vlakken;
1.53 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
(in buitengebied 2009: een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en bestaande uit een slechts van boven afgesloten of afgedekte ruimte, dat:
- 1. bij plaatsing voor de voorgevelrooilijn, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft, en
- 2. bij plaatsing achter de voorgevelrooilijn, maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren;)
1.54 overig gebouw
gebouw niet zijnde een woning, een beperkt kwetsbaar gebouw of een kwetsbaar gebouw;
1.55 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.56 platformgebonden bedrijvigheid:
bedrijven die direct gerelateerd zijn aan het opstijgen en landen van luchtvaartuigen en de daarmee rechtstreeks verbonden functies;
1.57 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.58 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
1.59 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.60 terminal
een gebouw voor vertrek en aankomst van passagiers en het afhandelen van
bagage en vracht;
1.61 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.62 verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.63 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.64 voorgevelrooilijn
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.65 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder c.q. de Luchtvaartwet;
1.66 voorterrein:
dat deel van het bouwperceel dat vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen ligt;
1.67 windturbine
een turbine, voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast, waarmee de bewegingsenergie van de lucht (wind) wordt omgezet in rotatie-energie voor het opwekken van electricteit;
1.68 windturbineopstelling
de eenheid van een bijelkaar behorende verzameling van windturbines van gelijke afmeting en op de bij deze verzameling behorende onderlinge technische afstand tussen de windturbines die bepalend is voor een optimale windvang van de molens.
1.69 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel twee of meer huishoudens in het geval een deel van de woningruimte wordt gebruikt als buidelwoning
1.70 woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:
vanaf het dichtstbijzijnde punt van een (hoofd)gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
Hoofdstuk 2 Algemene Regels
Artikel 3 Van Toepassing Verklaring
De regels in dit bestemmingsplan zijn van toepassing en aanvullend op de volgende bestemmingsplannen:
3.1 van toepassing zijnde bestemmingsplannen
* Lelystad Larserknoop (vastgesteld 28 september 2010)
* Lelystad bestemmingsplan Buitengebied 2009 (vastgesteld 16 februari 2010)
* Lelystad hervastgestelde Larserknoop (reparatie) (vastgesteld 23 februari 2016)
3.2 buiten toepassing verklaring
In aanvulling op het bepaalde onder 3.1 geldt 'buiten toepassing verklaring' van de volgende aanduidingen en artikelen:
- a. in het bestemmingsplan 'Lelystad Larserknoop' (vastgesteld 28 september 2010):
- 1. ter plaatse van de aanduidingen 'geluidzone - vliegtuiglawaai KE' , geluidszone -vliegtuiglawaai BKL, veiligheidszone- luchthaven 1 en veiligheidszone - luchthaven 2, de genoemde aanduidingen op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding komen te vervallen;
- 2. in het bestemmingsplan Lelystad Larserknoop de artikelen 16.2 (geluidzone –vliegtuiglawaai BKL), 16.3 (geluidzone- vliegtuiglawaai KE), 16.4 (luchtvaartverkeerzone), 16.6 (veiligheidszone – luchthaven 1) en 16.7 (veiligheidszone – luchthaven 2) te komen vervallen;
- b. in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (vastgesteld 16 februari 2010):
- 1. De aanduidingen 'geluidzone - vliegverkeer 1' en 'geluidzone - vliegverkeer 2 zoals opgenomen in de artikelen 27.2, 27.3 en 27.7 (veiligheidszone- Bevi) van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' komen te vervallen;
- 2. ter plaatse van de aanduidingen ' 'geluidzone - vliegverkeer 1' en 'geluidzone - vliegverkeer 2' op de bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' behorende verbeelding komt te vervallen;
c. in het hervastgestelde bestemmingsplan "Lelystad Larserknoop (reparatie)" (vastgesteld 23 februari 2016).
1. Ter plaatse van de aanduiding "geluidszone - vliegtuiglawaai BKL" de genoemde aanduiding op de Verbeelding komt te vervallen;
2. De aanduiding "geluidszone - vliegtuiglawaai BKL" zoals opgenomen in artikel 10.2 van het hervastgestelde bestemmingsplan Lelystad Larserknoop reparatie komt te vervallen:
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals: plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- , goot- en kroonlijsten, overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 m bedraagt.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met de bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
a.het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, zand, grond en bodemspecie, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
b.het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
c.het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het plaatsen van apparatuur ten behoeve van het produceren van laserstralen;
e. het gebruik van gronden als standplaats.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 geluidszone - vliegverkeer 1
7.2 geluidszone - vliegverkeer 2
7.3 geluidszone - vliegverkeer 3
7.4 Milieuzone - vogelaantrekkende werking
7.5 veiligheidszone - luchthaven 1
7.6 veiligheidszone - luchthaven 2
7.7 vrijwaringszone - luchtvaart 1
7.8 vrijwaringszone - luchtvaart 2
7.9 vrijwaringszone - Luchtvaart 3
7.10 vrijwaringszone - DME
7.11 vrijwaringszone - ILS/DME
7.12 vrijwaringszone - ILS
7.13 vrijwaringszone - toren
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hooste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 20%;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 meter;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen, en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Lelystad - Luchthavencontouren
Behorend bij het besluit van de gemeenteraad d.d. <datum>.
Bijlagen
Bijlage 1 Luchthavenbesluit Lelystad
Hoofdstuk 1 Inleiding En Huidige Situatie
In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor de bestemmingsplanherziening en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Dit wordt geïllustreerd door middel van het opnemen van een kaartfragment, waaruit de ligging van het plangebied blijkt. Verder wordt een opsomming van de vigerende bestemmingsplannen gegeven, die met het nieuwe bestemmingsplan worden herzien.
Op 12 maart 2015 is het Luchthavenbesluit Lelystad vastgesteld. Hierin wordt onder andere voorzien in een verlenging van de start- en landingsbaan naar 2700 meter en een verbreding naar 45 meter. Het Luchthavenbesluit Lelystad is op 1 april 2015 in werking getreden.
Lelystad Lelystad is ingevolge artikel 8.1, derde lid Wet Luchtvaart(Wlv) aangewezen als luchthaven van nationale betekenis. Ingevolge artikel 8.70, eerste lid, wordt voor een luchthaven van nationale betekenis een luchthavenbesluit bij algemene maatregel van bestuur (amvb) vastgesteld.
Ingevolge artikel 8.8, derde lid Wlv is de gemeenteraad verplicht om binnen een jaar nadat een luchthavenbesluit in werking is getreden een bestemmingsplan )of beheersverordening) overeenkomstig het luchthavenbesluit vast te stellen. Totdat een dergelijk bestemmingsplan is vastgesteld, geldt een luchthavenbesluit ingevolge artikel 8.8, tweede lid Wlv voor het gebied dat ligt binnen het luchthavengebied of beperkingengebied als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7, van de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 8.8, vierde lid Wlv bepaalt voorts dat indien een bestemmingsplan niet in overeenstemming is met een luchthavenbesluit, het college van burgemeester en wethouders verplicht is om aan diegenen die inzage verlangen in het bestemmingsplan, tevens inzage te verlenen in het luchthavenbesluit.
Het onderhavige bestemmingsplan 'luchthavencontoren" legt de luchthavencontouren zoals bedoeld in de artikelen 7, 8, 9, 10, 11, 12, en 13 in samenhang met de bijlagen 2 tot en met 8 van het Luchthavenbesluit Lelystad planologisch vast zoals genoemd in artikel 8.8, derde lid van de Wet Luchtvaart.
Omdat de hierboven genoemde zones het hele grondgebied van de gemeente Lelystad betreffen is ervoor gekozen een apart bestemmingsplan Lelystad Luchtvaarzones op te stellen. De in de vigerende bestemmingsplannen opgenomen contouren met betrekking tot de luchthaven zoals onder andere opgenomen in het bestemmingsplannen Larserknoop en Buitengebied en andere bestemmingsplannen komen hiermee te vervallen.
De wetgever heeft eerst met de Wet van 27 juni 2002 tot wijziging van de Wet
luchtvaart inzake de inrichting en het gebruik van de luchthaven Schiphol en later
met de Wet van 18 december 2008, houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire Bestuurskern
luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar
het provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens)
(hierna: Wet RBML) uitdrukkelijk de keuze gemaakt dat een luchthavenbesluit bij
algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld (artikel 8.70, eerste lid, van
de Wet luchtvaart). Hierbij is komen vast te staan dat bij de vaststelling van deze
regelgeving moet worden uitgegaan van het primaat van de politiek. “In de
nieuwe opzet is het zwaartepunt van het overleg omtrent de uitvoeringsbesluiten
gelegd bij de regering in samenspraak met het parlement.”
Tevens is bepaald dat een ontwerp-luchthavenbesluit voor een luchthaven vannationale betekenis — waaronder de luchthaven Lelystad — een voorhangprocedure
en een zienswijzeprocedure kent (artikel 8.71 van de Wet luchtvaart).
1.1 Rechtsbescherming
Hoewel luchthavenbesluiten regels bevatten die het karakter hebben van
algemeen verbindende voorschriften en regels die dit karakter niet hebben, is
gekozen om geen versnipperd stelsel van rechtsbescherming — door de
bestuursrechter en de burgerlijke rechter — te creëren. Hiermee wordt een met
voldoende waarborgen omklede rechtsgang geboden. Bovenstaande betekent dat
de burgerlijke rechter als enige rechter een oordeel kan geven over de
rechtmatigheid van het Luchthavenbesluit.
Uit artikel 8.10 van de Wet luchtvaart volgt dat ook tegen een bestemmingsplan —
voor zover dat ziet op de ruimtelijke doorwerking van een luchthavenbesluit —
geen bestuursrechtelijk beroep kan worden ingesteld.
1.2 Lelystad Airport
Op 12 maart 2015 is het luchthavenbesluit voor de luchthaven Lelystad vastgesteld en op 1 april 2015 in werking getreden. Het luchthavenbesluit maakt de groei van Lelystad Airport naar maximaal 45.000 vliegtuigbewegingen mogelijk. In het luchthavenbesluit zijn beperkingengebieden aangewezen en regels opgenomen in verband met de volgende aspecten:
• het externe veiligheidsrisico (artikel 7);
• de geluidsbelasting (artikel 8);
• veiligheid (artikel 9);
• hoogtebeperkingen in verband met vliegveiligheid (artikel 10);
• goede werking van de apparatuur voor luchtverkeersdienstverlening
(artikel 11);
• vogelaantrekkende bestemmingen en grondgebruik (artikel 12);
• lasergebruik (artikel 13).
De desbetreffende beperkingsgebieden zijn aangegeven op de in bijlage 2 tot en met 8 van het besluit opgenomen kaarten. Omdat het luchthavenbesluit voorziet in de aanleg van een start- en landingsbaan met een lengte van meer dan 2.400 meter geldt er op grond van de milieuwetgeving een MER-plicht. In de notitie 'Reikwijdte en Detailniveau m.e.r.-procedure Luchthavenbesluit Lelystad Airport" is een beschrijving opgenomen van de referentiesituatie, de voorgenomen activiteit, de milieuaspecten die worden onderzocht en de wijze waarop dit onderzoek zal plaatsvinden. Deze notitie is ter beoordeling aan de Commissie voor de m.e.r. gegeven. Met het Luchthavenbesluit krijgt Lelystad Airport de ruimte om de luchthaven te ontwikkelen voor groot commercieel verkeer. Het luchthavenbesluit maakt het volgende gebruik van de luchthaven mogelijk:
•Voldoende ruimte voor het op jaarbasis accommoderen van niet mainportgebonden vliegverkeer. Uiteindelijk beoogt de exploitant jaarlijks circa 45.000 vliegtuigbewegingen groot luchtverkeer af te handelen.
•Voldoende ruimte voor het op jaarbasis accommoderen van vliegverkeer bestaande uit zakelijke vluchten met kleinere straalvliegtuigen, helikoptervluchten en vluchten met kleine (les-) vliegtuigen en een beperkt aantal vliegtuigbewegingen met deze toestellen voor onderhoud.
•Openstelling van de luchthaven tussen 6.00 uur en 23.00 uur met een extensieregeling tussen 23.00 uur en 24.00 uur.
Het voornemen voor het nemen van luchthavenbesluit en bovengenoemde MER-notitiehebben in de periode van 6 augustus 2013 tot en met 16 september 2013 terinzage gelegen en een ieder heeft de mogelijkheid gekregen een zienswijze in tedienen (conform artikel 8.48 van de Wet luchtvaart). In totaal zijn 318 zienswijzen binnengekomen. In de "Nota van Antwoord op zienswijzen en adviezen Lelystad Airport" van 20 december 2013 heeft het bevoegd gezag gereageerd op de ingebrachte zienswijzen en de aanbevelingen van de Commissie voor de m.e.r.
Vervolgens is het MER opgesteld met inachtneming van de adviezen van de Commissie voor de m.e.r. en de opmerkingen van bevoegd gezag in de "Nota van Antwoord" inzake de notitie "Reikwijdte en Detailniveau m.e.r.-procedure Luchthavenbesluit Lelystad Airport". Het MER is op 24 juni 2014 ter beoordeling aangeboden aan de Commissie voor de m.e.r. Het advies van de Commissie heeft geleid tot gesprekken met de directie van de luchthaven en de staatssecretaris. Naar aanleiding van de gesprekken heeft de Commissie op 5 september 2014 een voorlopig toetsingsadvies uitgebracht. Daarna hebben wederom gesprekken plaatsgevonden en zijn aanvullingen op het MER opgesteld, te weten een geïntegreerde samenvatting, geïntegreerd hoofdrapport en geïntegreerde achtergronden.
Uiteindelijk heeft de Commissie op 12 november 2014 een definitief advies uitgebracht, dat gebaseerd is op deze laatstgenoemde rapporten als ook op de eerder uitgebrachte rapporten.Voorts heeft het ontwerp-luchthavenbesluit samen met het MER en alle relevante onderbouwende documenten ter inzage gelegen van 20 juni 2014 tot en met 31 juli 2014 om een ieder gelegenheid te bieden zienswijzen kenbaar te maken. In totaal zijn 956 zienswijzen binnengekomen.In het "Verantwoordingsrapport op zienswijzen en adviezen Luchthavenbesluit Lelystad" van 31 maart 2015 is een reactie van bevoegd gezag op de zienswijzen opgenomen.
Zoals gezegd is bij besluit van 12 maart 2015 het Luchthavenbesluit Lelystad vastgesteld en bepaald dat het besluit op 1 april 2015 in werking treedt.
1.3 Bestemmingsplan Lelystad Luchthaven
Het bestemmingsplan "Lelystad - Luchthaven" (vastgesteld op 25 juni 2013) voorziet al in een groot deel van de faciliteiten die in het kader van het aanwijzingsbesluit (en het huidige luchthavenbesluit) gerealiseerd dienen te worden.
In dit plan waren onder andere wijzigingsbevoegdheden (met wro-zones) opgenomen op grond waarvan de start- en landingsbaan kon worden verlengd (artikel 6, lid 6.7, onder b en d) en een nieuwe terminal kon worden gerealiseerd (artikel 6, lid 6.7, onder c).In haar uitspraak van 12 februari 2014 (zaaknummer 201309151/1/R6) heeft de Afdeling het vaststellingsbesluit vernietigd voor zover het bovengenoemde wijzigingsbevoegdheden en wro-zones betreft, omdat onvoldoende onderzoek was verricht om de planologische aanvaardbaarheid aan te tonen van de met die wijzigingsbevoegdheden voorziene ontwikkelingen.
1.4 Bestemmingsplan Uitbreiding Luchthaven
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de nieuwe terminal en de verlenging van de start- en landingsbaan zoals opgenomen in het Luchthavenbesluit Lelystad rechtstreeks bestemd. Het onderzoek naar de planologische aanvaardbaarheid van deze ingrepen is in het kader van het Luchthavenbesluit Lelystad van 12 maart 2015 verricht. In de plantoelichting is dan ook overwegend verwezen naar de MER die in dat kader is opgesteld.
Alle gronden hebben de bestemming "Verkeer - Luchthaven". De gronden terplaatse van de nieuwe terminal hebben daarenboven de functieaanduidingen "bedrijf tot en met categorie 4.2" (bs4.2), "specifieke vorm van bedrijf - platformgebonden bedrijvigheid" (sb-pgb) en "specifieke vorm van verkeer - terminal 2" (sv-te2) gekregen. De gronden ter plaatse van het huidige start- en landingsbaan en van de voorgenomen verlenging hebben de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - start- en landingsbaan" (sv-si) gekregen.
Hoofdstuk 2 Wettelijk- En Beleidskader
2.1 Wet Luchtvaart
Het luchthavenbesluit voor de luchthaven Lelystad valt onder het regime van de Wet luchtvaart. In artikel 8.1 van de Wet luchtvaart is opgenomen dat de luchthaven Lelystad van nationale betekenis is. Gegeven deze status is de regering het bevoegd gezag voor het vaststellen van het luchthavenbesluit. De voordracht voor het luchthavenbesluit wordt gedaan door de Minister van Infrastructuur en Milieu. Om een (burger-)luchthaven van nationale betekenis te exploiteren is op grond van artikel 8.1a van de Wet luchtvaart een luchthavenbesluit nodig. Hierin worden grenswaarden en regels voor het gebruik van de luchthaven door het luchtverkeer opgenomen. Deze richten zich tot de sectorpartijen: de exploitant, de luchtverkeersleidingorganisatie(s) en de gezagvoerders die van de luchthaven gebruik maken. Zij bepalen met hun gedragingen of wordt voldaan aan de grenswaarden en gebruiksregels gesteld in het luchthavenbesluit.
Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchthavenluchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingengebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchthavenluchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.
Met het vastleggen van de gebieden en regels in verband met de vliegveiligheid wordt uitvoering gegeven aan bepalingen die door de Internationale burgerluchtvaart autoriteit in bijlage 14 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart zijn vastgesteld (hierna: ICAO-verdrag). Nederland heeft deze regels geïmplementeerd in de Wet luchtvaart, het Besluit burgerluchthavens, de Regeling burgerluchthavens en de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen. Anders dan de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer, is de omvang van de gebieden in verband met de vliegveiligheid niet gerelateerd aan de verwachte hoeveelheid luchtvaartuigen, maar aan het type luchtvaart dat van de luchthaven gebruik gaat maken, de openstellingstijden en het feit dat het luchthavenluchtverkeer zal worden gecoördineerd door een luchtverkeersleidingorganisatie.
De bepalingen in het luchthavenbesluit omtrent de ruimtelijke indeling van het luchthavengebied en de beperkingengebieden richten zich niet tot de sectorpartijen, maar tot de betrokken gemeenten. Op grond van artikel 8.70, tweede lid, in samenhang met artikel 8.47, tweede lid, en artikel 8.8 van de Wet luchtvaart dienen de gemeenten het luchthavengebied en de beperkingengebieden alsmede de beperkingen, die daarin gelden, binnen een jaar na inwerkingtreding van het luchthavenbesluit in hun bestemmingsplannen op te nemen. Als een bestemmingsplan nog niet in overeenstemming is met het luchthavenbesluit, geldt het besluit op grond van artikel 8.70, tweede lid, in samenhang met artikel 8.47, tweede lid, en de artikelen 8.8, tweede lid, en 8.9, eerste lid, van de Wet luchtvaart als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening.
Het luchthavenbesluit dient dan bij de verlening van een omgevingsvergunning in acht te worden genomen. Als het besluit de bouw- of aanlegactiviteit niet toestaat, kan de gevraagde omgevingsvergunning niet worden verleend. Met het opleggen van ruimtelijke regels worden diverse belangen gediend. Naast de vliegveiligheid is dat de bescherming van de omgeving tegen de gevolgen van de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchthavenluchtverkeer. Het is mogelijk dat in bijzondere gevallen deze belangen ook worden gediend zonder dat aan het luchthavenbesluit strikt de hand wordt gehouden. Voor die gevallen is in artikel 8.9, derde tot en met vijfde lid, van de Wet luchtvaart de in het ruimtelijke-ordeningsrecht gebruikelijke regeling opgenomen van een afwijkingsmogelijkheid met een verklaring van geen bezwaar. Deze verklaring zal worden afgegeven door de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) namens de Minister van Infrastructuur en Milieu. Bij het beoordelen van een aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar voor een ruimtelijke ontwikkeling in een beperkingengebied van de luchthaven zal worden beslist overeenkomstig het Besluit burgerluchthavens (hierna: BBL).
2.2 Besluit Burgerluchthavens
Het BBL regelt onder meer welke gebieden en voorschriften in het luchthavenbesluit opgenomen moeten worden en volgens welke bepalingen en waarden deze worden vastgesteld. Het luchthavenbesluit bevat op grond van artikel 8 van het BBL voor het luchthavenluchtverkeer in ieder geval:
• één handhavingspunt met een grenswaarde voor de geluidbelasting aan beide zijden in het verlengde van de middellijn van de start- en landingsbaan op 100 meter van het einde van de baan, en
• één handhavingspunt met een grenswaarde voor de geluidbelasting op elke locatie waar woonbebouwing met een aaneengesloten karakter gelegen is op of in de nabijheid van een geluidcontour van 56 dB(A) Lden. Verder bevat het luchthavenbesluit op grond van artikel 9 van het BBL in ieder geval:
• contouren ter aanduiding van het 10–5- en 10–6-plaatsgebonden risico (externe veiligheid);
• een geluidcontour van 48 dB(A) Lden;
• een geluidcontour van 56 dB(A) Lden;
• een geluidcontour van 70 dB(A) Lden;
• contouren ter aanduiding van de veiligheidsgebieden;
• een gebied met hoogtebeperkingen in verband met de vliegveiligheid;
• indien op de luchthaven of binnen een gebied van 6 kilometer rondom het luchthavengebied apparatuur voor luchtverkeerscommunicatie, -navigatie of -begeleiding aanwezig is: contouren ter aanduiding van de gebieden met hoogtebeperkingen in verband met de goede werking van deze apparatuur;
• indien op de luchthaven een instrumentbaan categorie I, II, of III aanwezig is: een gebied van 6 kilometer rondom het luchthavengebied met beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende bestemmingen en grondgebruik;
• indien de luchthaven ook buiten de daglichtperiode is geopend: een laserstraalvrij gebied.
Binnen deze contouren en gebieden gelden ruimtelijke beperkingen die in de artikelen 10 tot en met 17 van het BBL zijn beschreven. Bij het vaststellen van de ruimtelijke beperkingengebieden en de regels die daarin gelden, is in dit besluit overeenkomstig artikel 8.70, vierde lid, van de Wet luchtvaart het BBL in acht genomen.
2.3 Regeling Burgerluchthavens
De Regeling burgerluchthavens bevat rekenvoorschriften om de omvang te bepalen van de gebieden waar ruimtelijke beperkingen gelden als gevolg van externe veiligheid, geluid en vliegveiligheid. Ook bevat de regeling het rekenvoorschrift voor het bepalen van de grenswaarden in handhavingspunten en bepalingen, die relevant zijn voor de handhaving van het luchthavenbesluit.
De Lden-geluidbelasting, die conform dit rekenvoorschrift wordt berekend, heeft betrekking op al het startende en landende luchthavenluchtverkeer op een luchthaven met uitzondering van de geluidbelasting als gevolg van taxiën en proefdraaien direct voor de start. Voor het berekenen hiervan zijn namelijk geen afdoende gefundeerde en gevalideerde modellen voorhanden. Het proefdraaien direct voor de start is een stationaire activiteit die niet in de berekeningen kan worden meegenomen omdat deze uitgaan van vliegtuigen in beweging. Voorts heeft onderzoek naar taxiën op de luchthaven Schiphol uitgewezen dat het taxiën in de geluidbelasting een uiterst marginale rol speelt: op zeer korte afstand van het rijbaanstelsel is sprake van een zeer beperkte toename van de geluidbelasting; verder weg is de bijdrage van het taxiën aan de geluidbelasting verwaarloosbaar.
2.4 Regeling Veilig Gebruik Luchthavens En Andere Terreinen
De Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen stelt eisen aan de aanleg, de inrichting, de uitrusting en het veilig gebruik van luchthavens en andere terreinen met het oog op de orde en de veiligheid op die luchthavens en terreinen. De regeling is ook van belang in verband met het afgeven van een veiligheidscertificaat voor de luchthaven.
2.5 Wet Milieubeheer: Mer-picht
In artikel 2, eerste lid, van het Besluit milieueffectrapportage is geregeld dat de activiteiten die behoren tot een categorie van onderdeel C van de bijlage, als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer worden aangewezen. Dit betekent dat voor deze activiteiten een verplichting geldt tot het opstellen van een milieueffect rapport (hierna: MER). De in de bijlage in onderdeel C onder categorie 6.1 bedoelde activiteit heeft betrekking op de aanleg, de inrichting of het gebruik van een luchthaven als bedoeld in de Wet luchtvaart. Daarbij gaat het om gevallen waarin een luchthaven de beschikking krijgt over een start- of landingsbaan met een lengte van 2.100 meter of meer.
Bij de luchthaven Lelystad gaat het om een substantiële wijziging in het gebruik van de luchthaven, waarbij de luchthaven de beschikking krijgt over een start- en landingsbaan van meer dan 2.400 meter lengte. Voor deze luchthaven zijn nog geen beperkingengebieden en grenswaarden overeenkomstig de (nieuwe) Wet luchtvaart bepaald. De huidige gebruiksvoorwaarden zijn vastgesteld op basis van de (oude) Luchtvaartwet. Het vorenstaande betekent dat voor de voorgenomen activiteit op luchthaven Lelystad een verplichting bestaat tot het opstellen van een MER. Voor het MER is de exploitant de initiatiefnemer. De Minister van Infrastructuur en Milieu is het bevoegd gezag. Bij het Luchthavenbesluit is een MER-rapport gevoegd.
2.6 Beleidskader
2.6.1 Algemeen
Nederland heeft een maatschappelijk en economisch belang bij een goede internationale bereikbaarheid. Als het gaat om (een netwerk van) internationale verbindingen is de burgerluchtvaart onontbeerlijk. De verdere ontwikkeling van een optimale netwerkkwaliteit in combinatie met een concurrerende en duurzame burgerluchtvaart is dan ook als doel gesteld van het nationale burgerluchtvaartbeleid voor de komende jaren. Dit beleid is opgenomen in de Luchtvaartnota.Voor zover van belang zijn hieruit de relevante zaken voor de Luchthaven Lelystad opgenomen. Gezien de vaststellingsdatum van de Luchtvaartnota kunnen zaken soms inmiddels door de actualiteit zijn achterhaald.
In de Luchtvaartnota is aangegeven dat luchthavens en de ontwikkeling daarvan middelen zijn om de economische ambities en bereikbaarheidsambities van Nederland waar te maken. Daarbij geldt dat de luchtvaart niet alleen faciliterend is voor de economische ontwikkeling; het stimuleert deze ontwikkeling ook. De bedrijvigheid in het gebied rondom een luchthaven is sterk verbonden met de luchtvaart. Niet alleen vanwege het aantal vluchten op een luchthaven, maar ook door de kwaliteit van het verbindingennetwerk waar een luchthaven een belangrijke rol in vervult. De mainport Schiphol, de luchthavens van nationale betekenis (de burgerluchthavens Lelystad, Eelde, Maastricht en Rotterdam), Eindhoven Airport (als burgerexploitant van de militaire luchthaven Eindhoven) en luchthaven Twente hebben gezamenlijk een rol bij het aanbieden van het netwerk van verbindingen van en naar Nederland, dat past bij de ruimtelijk-economische ambities van Nederland en van de regio's. De positie van de luchthavens van nationale betekenis is te relateren aan de aanwezigheid van infrastructuur en faciliteiten om groot handelsverkeer te kunnen ontvangen. Verder is in de Luchtvaartnota het beleidskader voor general aviation beschreven. Het Rijk kiest er voor om op de luchthavens van nationale betekenis selectief ruimte te houden voor general aviation, met name voor maatschappelijke vluchten en functiegroepen binnen de general aviation, die gericht zijn op de verbetering van de toegang tot Nederland door de lucht en de versterking van de netwerkkwaliteit van de luchtvaart door Nederland. Tegelijkertijd wil het Rijk ook in Nederland ruimte blijven bieden aan luchtruimgebruikers die geen directe toegevoegde waarde voor het vervoersnetwerk in Nederland bieden maar een meer sociale rol (bijvoorbeeld verenigingen) vervullen, zoals de sport- en recreatieluchtvaart.
2.6.2 Luchthaven Lelystad
In 2008 zijn als onderdeel van het Aldersakkoord Schiphol afspraken gemaakt over de selectieve ontwikkeling van de mainport Schiphol in het perspectief van een geschatte nationale omvang van het vliegverkeer omstreeks 2020 van 580.000 vliegtuigbewegingen. Voor Schiphol is een plafond afgesproken van 510.000 vliegtuigbewegingen per jaar. In
het advies werden de luchthavens van Eindhoven en Lelystad als meest kansrijk geïdentificeerd om de resterende 70.000 vliegtuigbewegingen te kunnen accommoderen. Het kabinet heeft vervolgens op 10 oktober 2008 positief gereageerd op het genoemde Aldersadvies. Daarbij heeft het kabinet tevens aangekondigd dat bij de verdeling van de vluchten over de regionale luchthavens naar het gehele luchthavenstelsel in Nederland wordt gekeken, dus ook naar de luchthavens Maastricht, Twente, Rotterdam en Groningen. Uiteindelijk zou hierover in de Luchtvaartnota besloten worden. Vervolgens heeft het bureau Decisio onderzocht wat, gelet op de maatschappelijke kosten en baten, de meest kosteneffectieve manier is om 70.000 vliegtuigbewegingen op regionale luchthavens te accommoderen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat spreiding naar Eindhoven en Lelystad ten opzichte van de andere spreidingsalternatieven met de minste hinder gepaard gaat. In de Luchtvaartnota heeft het toenmalige kabinet een definitieve afweging gemaakt.
De Luchtvaartnota onderschrijft aldus het Aldersakkoord Schiphol en maakt onderscheid tussen mainportgebonden en niet-mainportgebonden luchtverkeer. Schiphol als de nationale luchthaven richt zich op het mainportgebonden verkeer. Op de luchthavens van Eindhoven en Lelystad wordt ruimte gemaakt om – passend bij het ruimtelijk-economische profiel van die regio's – zakelijk point-to-point verkeer en ander point-to-point verkeer te accommoderen (niet-mainportgebonden). De luchthaven van Rotterdam wordt gezien als een gespecialiseerde zakenluchthaven van regio-overstijgend belang dat tevens een uitwijkmogelijkheid voor Schiphol biedt in het geval van calamiteiten. Om de gezamenlijke rol van Schiphol, Eindhoven, Lelystad en Rotterdam te benadrukken en functioneel te versterken zijn de luchthavenexploitanten van deze luchthavens verzocht een stelsel van samenwerkende luchthavens te vormen ten behoeve van het internationale verbindingennetwerk. Vanuit dit perspectief zijn de luchthavens van Eindhoven en Lelystad in verband met de nationale capaciteitsvraag van 580.000 vliegtuigbewegingen op Schiphol de twee luchthavens die extra ruimte moeten bieden aan niet-mainportgebonden verkeer in de periode tot en met 2020. Vanwege de beperking op Schiphol tot een maximum van 510.000 vliegtuigbewegingen zouden beide luchthavens gezamenlijk 70.000 vliegtuigbewegingen extra moeten kunnen accommoderen. De Luchtvaartnota ging daarbij uit van een gelijkwaardige verdeling van dit verkeer over Eindhoven en Lelystad (dus elk 35.000 vliegtuigbewegingen), waarbij wordt uitgegaan van een gefaseerde aanpak, die past bij de marktontwikkeling.
2.6.3 Aldersadvies; Kabinetstandpunt Lelystad
In 2009 is de heer Alders gevraagd om met de regionale en lokale overheden, de luchthavenexploitanten en regionale belangenvertegenwoordigers na te gaan welke rol Eindhoven Airport en Lelystad Airport kunnen spelen in het accommoderen van 70.000 vliegtuigbewegingen niet-mainportgebonden luchtverkeer dat niet meer op Schiphol terecht zou kunnen. In 2010 heeft de heer Alders in zijn advies inzake Eindhoven Airport de mogelijkheden geschetst om op Eindhoven Airport een groei van het huidige burgerluchtverkeer met 25.000 vliegtuigbewegingen mogelijk te maken. Het kabinet heeft dit advies onderschreven en aldus besloten.
In 2012 heeft de heer Alders zijn advies inzake Lelystad Airport aan het kabinet aangeboden. In dit advies heeft de heer Alders geschetst onder welke voorwaarden een ontwikkeling van groot vliegverkeer op deze luchthaven met de resterende 45.000 vliegtuigbewegingen mogelijk is: een eerste tranche van 25.000 vliegtuigbewegingen in 2020, daarna doorontwikkeling naar 45.000 vliegtuigbewegingen.
Op hoofdlijnen omvat het advies de volgende aanbevelingen:
• Ontwikkel de luchthaven Lelystad als Twin-Airport van de mainport Schiphol in twee tranches naar een luchthaven met 45.000 vliegtuigbewegingen;
• De gecontroleerde ontwikkeling start vanaf 2015 tot 2020 met een eerste tranche naar 25.000 vliegtuigbewegingen, de gebruiksruimte van de tweede tranche naar 45.000 vliegtuigbewegingen kan pas worden gebruikt na evaluatie van de effecten op de uitvoering van de businesscase, de invulling van de werkgelegenheidsambitie, de effecten op de duurzame landbouw en het vermijden van geluidhinder en de verstoring van natuur;
Tót de ontwikkeling van de eerste tranche kan de luchthaven worden gebruikt binnen de grenzen van de voorlopige voorziening op een manier die voor de regio werkgelegenheidsvoordelen oplevert. In de kabinetsreactie op het advies constateert het Rijk dat met de in het advies voorgestelde ontwikkeling van de luchthaven Lelystad en de ontwikkeling van het civiele gebruik op de militaire luchthaven Eindhoven de nationale opgave van 70.000 vliegtuigbewegingen met niet-mainportgebonden verkeer op de regionale luchthavens ingevuld kan worden. Hiermee wordt een belangrijke voorwaarde voor de selectieve ontwikkeling van de luchthaven Schiphol uit het Aldersadvies Schiphol ingevuld. Het Rijk staat positief tegenover het advies, maar stelt vast, dat de betrouwbaarheid en de fasering van de verkeersafwikkeling op Lelystad nadere uitwerking behoeven. Deze uitwerking is nodig, waarna een definitief standpunt kan worden geformuleerd.
Het Rijk signaleert een aantal elementen dat nadere aandacht vraagt in de verdere uitwerking van de ontwikkeling van de luchthaven Lelystad. Op hoofdlijnen betreft dit:
• Een effectieve selectiviteitsstrategie die het principe van een Twin-Airport ondersteunt
• Inrichting van het luchtruim conform de principes van de Luchtruimvisie.
• Inrichting van luchtverkeersleiding op de luchthaven Lelystad.
• Overweging op grond van de business case of de gesprekken in het kader van de selectiviteitsmaatregelen of er vanuit de markt een voorkeur is voor een lengte van de start- en landingsbaan van 2.400 meter in plaats van de in het advies genoemde lengte van 2.100 meter.
• Inrichting van een monitoringsprogramma voor de effecten op de duurzame landbouw. • Ontwikkeling van een mitigatie- en compensatieregeling in geval van schade.
• Toekomstvaste afstemming door alle betrokken partijen (Rijk en regio) van de verdere ontwikkeling van ruimtevragende functies, waaronder luchtvaart, woningbouw, natuur en windenergie, zodat hinder en hinderbeleving in een vroegtijdig stadium kan worden voorkomen of kan worden geminimaliseerd.
• Adequate ontwikkeling van de landzijdige bereikbaarheid, in het bijzonder de ontsluiting van de luchthaven Lelystad.
• Overweging van maatregelen gericht op de vermindering van geluidhinder nabij (geplande woningbouwontwikkeling in) Dronten en Swifterbant.
• Inrichting van een serieuze klachtenafhandeling en communicatie met de omgeving over de ontwikkelingen op de luchthaven door de exploitant.
• Inschatting van de risico's van vogelaanvaringen op de vliegveiligheid en bij de verdere uitvoering het gezamenlijk met de exploitant monitoren van de vogelpopulatie en de vogeltrek ten behoeve van eventuele maatregelen.
• Facilitering van een eventuele verplaatsing van general aviation functies door het Rijk samen met de exploitant en de regio.
• Adequate luchtzijdige inpassing van het aan- en uitvliegend luchtverkeer van en naar de luchthaven. Aan de heer Alders is gevraagd een werkprogramma voor de uitvoering van het advies te formuleren. Dit werkprogramma is in april 2013 aan de Staatssecretaris aangeboden en aan de Tweede Kamer toegezonden. Het werkprogramma bevat de volgende werkstromen:
1. Luchthavenbesluit (portefeuillehouder: het Ministerie van Infrastructuur en Milieu);
2. Inpassing in luchtruim en routestructuur (portefeuillehouder: de luchtverkeersdienstverleners en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu);
3. Businesscase middellange termijn, inclusief overleg niet-mainportgebonden carriers (portefeuillehouder: Schiphol Group en Luchthaven Lelystad);
4. Selectiviteitinstrumentarium luchthavensysteem (portefeuillehouder: het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en Schiphol Group);
5. Regionaal-ruimtelijke ontwikkeling (woningbouw, natuurontwikkeling, windenergie, intentieovereenkomst duurzame landbouw (portefeuillehouder: provincie Flevoland);
6. Leefbaarheid/beperking geluidshinder in de omgeving. (portefeuillehouder: Schiphol Group en Luchthaven Lelystad);
7. Intentieovereenkomst over de landzijdige ontsluiting (portefeuillehouder: het Ministerie van Infrastructuur en Milieu);
8. Intentieovereenkomst General aviation (portefeuillehouder: provincie Flevoland);
9. Economisch structuurversterking in samenhang met luchthavenontwikkeling (portefeuillehouder: gemeente Lelystad).
De resultante van het eerste werkspoor betreft het luchthavenbesluit luchthaven Lelystad. Voor zover relevant komen de (resultaten van de) overige werksporen in de toelichting op het luchthavenbesluit terug.
2.6.4 structuurvisie infrastructuur en ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) kiest het Rijk ervoor om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Daarvoor wordt ingezet op
(1) het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland,
(2) het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat en
(3) het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Bereikbaarheid door de lucht wordt volgens de SVIR bepaald door de kwaliteit van het netwerk van verbindingen. Daarbij geldt dat de mondiale vraag naar luchtvaart zal blijven groeien. Behoud van de positie van Schiphol als mainport vereist dat de luchthavencapaciteit in Nederland ruimtelijk meegroeit. In de SVIR wordt aangegeven dat voor de (internationale) burgerluchtvaart de luchthaven Schiphol, de overige burgerluchthavens Rotterdam, Lelystad, Eelde, Maastricht, de luchthavens Eindhoven (in burgermedegebruik) en Twente en het civiele luchtruim van nationale betekenis zijn. Voor de capaciteit en de veiligheid van het mobiliteitsnetwerk via de lucht is het nodig om uitbreidingen te kunnen realiseren (zoals de parallelle Kaagbaan).
De SVIR benoemt het MIRT-gebied Noordwest-Nederland dat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied beslaat. De Metropoolregio Amsterdam is binnen dit gebied de grootste stedelijke regio. Daarop formuleert de SVIR opgaven van nationaal belang in dit gebied, waarvan voor Lelystad de volgende met name relevant zijn:
• Het versterken van de mainport Schiphol en het bijbehorende netwerk van verbindingen door het opstellen van de Rijksstructuurvisie Mainport Amsterdam Schiphol Haarlemmermeer (SMASH). Hierin wordt onderzocht welke ruimtelijke en infrastructurele randvoorwaarden daartoe moeten worden geborgd;
• Het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam–Almere–Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) samen met betrokken overheden (RRAAM);
• Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma), het behouden van het kustfundament, het verbeteren van het ecologisch systeem van het Markermeer–IJmeer (Natura 2000) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma's Kust, IJsselmeergebied en Waddengebied van het Deltaprogramma;
• Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in de kop van Noord Holland, Flevoland en het IJsselmeer/Markermeer;
• Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS), inclusief de Natura 2000-gebieden.
Volgens de SVIR heeft de Metropoolregio Amsterdam internationaal een sterke economische positie. Schiphol is de belangrijkste vestigingsplaatsconditie voor internationale bedrijven, hoofdkantoren en kenniswerkers en cruciaal voor het aantrekken van bedrijfsfuncties op het gebied van research & development, sales en logistiek voor vrijwel alle topsectoren in Nederland (waaronder de creatieve sector rond Amsterdam/Brainport, Zuidoost-Nederland, de zakelijke dienstverlening in het cluster Zuidas en de topsector Life Sciences & Health). Naast de Mainport Schiphol dragen de Zeehavens Amsterdam, de luchthaven Lelystad en de economische sectoren handel en Logistiek, zakelijke en financiële dienstverlening (waaronder vooral Zuidas), Agro & Food (Zaanstreek en Greenport Noord-Holland Noord), ICT (Amsterdam is de op een na grootste Internetexchange van de wereld) en nieuwe media, de Creatieve Industrie en flowers en food (Greenport Aalsmeer en opkomende Greenport Noord-Holland Noord) bij aan de sterke internationale positie.
2.6.5 Luchthaven Lelystad
Een luchtzijdige inpassing van de luchthaven Lelystad is mogelijk binnen de gestelde voorwaarden van de Luchtvaartnota, de Luchtruimvisie en het Aldersadvies Lelystad. Vliegverkeer wordt daarbij zoveel als mogelijk buiten de TMA Schiphol afgehandeld via de TMA Holland Regional. Door de keuze van het Rijk voor één geïntegreerde civiel-militaire luchtverkeersdienstverlening kan een veilige afhandeling van het vliegverkeer van en naar Lelystad worden geborgd met behoud van militaire missie-effectiviteit.
De afhankelijkheid in het baan- en routegebruik van naderend verkeer van Schiphol heeft gevolgen voor de beschikbaarheid van het luchtruim voor vertrekkend verkeer vanaf Lelystad en kan daarmee een effect hebben op de betrouwbaarheid van een operatie op Lelystad.
In de verdere uitwerking van het operationeel concept is het minimaliseren van de interferentie met de afhandeling van het Schiphol verkeer een belangrijk aandachtspunt teneinde de betrouwbaarheid van de verkeersafhandeling op de luchthaven Lelystad te vergroten. Er is een routestructuur inpasbaar die rekening houdt met de aspecten van veiligheid, capaciteit, natuur, geluid en efficiency. Wel gelden beperkingen in de vluchtefficiency als gevolg van het vliegen buiten en om de TMA Schiphol, het vermijden van Natura 2000-gebieden, woonkernen en militaire oefengebieden.
2.6.6 Rijk-regio programma Amsterdam – Almere – Markermeer
In het perspectief van de uitspraken in de SVIR zet de Rijksstructuurvisie Amsterdam – Almere – Markermeer in op versterking van de agglomeratiekracht van de Noordvleugel en daarmee op verbetering van de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel.
De Noordvleugel is een sterke internationaal concurrerende regio, waarin een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd met een goede bereikbaarheid en unieke natuur- en recreatiegebieden in en rond het Markermeer–IJmeer. Rondom het Markermeer–IJmeer worden in Amsterdam (locatie IJburg) en in Almere (locatie Pampus) unieke stedelijke milieus ontwikkeld, die met een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding zijn verbonden met economische centra als de Zuidas, de Mainport Schiphol, Utrecht en het stadscentrum van Amsterdam.
Voor Almere is een westelijk georiënteerde stad voorzien met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Het is hier prettig om te wonen, te werken en te recreëren. Almere is volwaardig onderdeel van het regionale mobiliteitsnetwerk van de Noordvleugel. Een IJmeerverbinding met een hoogstedelijke ontwikkeling van Almere Pampus is hierbij de stip op de horizon. Deze verbinding is een metroachtig systeem dat Almere, in het bijzonder de locatie Pampus en Diemen direct verbindt met Amsterdam. Een deel van de regionale behoefte aan nieuwe woningen kan in Almere worden opgevangen. Dit verbetert de leefomgeving in de Noordvleugel en daarmee het internationale vestigingsklimaat.
Voor het Markermeer–IJmeer is het toekomstperspectief een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem (TBES), waardoor een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving ontstaat met aantrekkelijke natuur- en recreatiegebieden. Het ecologisch systeem van het Markermeer–IJmeer is vitaal, gevarieerd, robuust en biedt, door natuurinvesteringen, juridische ruimte om de gewenste ruimtelijke en recreatieve ontwikkelingen mogelijk te maken. Het Rijk kiest in deze structuurvisie voor een organische ontwikkeling met een gefaseerde aanpak. Dit betekent dat er geen vaststaand eindbeeld of vaste einddatum voor de ontwikkeling wordt vastgelegd, maar dat op adaptieve wijze, stap na stap, naar het toekomstperspectief wordt toegewerkt.
De marktvraag naar woningen en bedrijfslocaties is sturend. Ook voor natuur is een stapsgewijze aanpak op zijn plaats. Afhankelijk van het verloop van de ecologische processen zijn er minder, meer of andere (natuur-) maatregelen nodig. Alhoewel de luchthaven Lelystad niet is gelegen in het plangebied van de Rijksstructuurvisie, zijn ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied wel relevant voor de ontwikkeling van de luchthaven. Het gaat hierbij met name om de beoogde woningbouw in Oosterwold en het voorziene Toekomstbestendig Ecologisch Systeem voor het Markermeer–IJmeer. Zo is voor Oosterwold een uitwerking van de Rijksstructuurvisie opgesteld. De relevantie hiervan hangt met name samen met de ligging van de aan- en uitvliegroutes voor de luchthaven. Voorts kan de ontwikkeling van bedrijfslocaties binnen het plangebied mede zijn ingegeven door de ontwikkeling van de luchthaven.
2.6.7 Omgevingsplan Flevoland
In het Omgevingsplan hebben provinciale staten de plannen voor de toekomstige ontwikkelingen tot 2015 gebundeld. De Flevolandse provinciale hoofdstructuur bestaat uit een stedelijke hoofdstructuur en een groen-blauwe hoofdstructuur.
Als verbindende schakel tussen de Randstad en het noorden en oosten van Nederland is Flevoland van nationale en internationale betekenis. Het belang van deze schakelfunctie wordt met de jaren steeds duidelijker. Niet alleen op vervoersgebied, maar ook waar het economie en voorzieningen betreft, is de provincie sterk op het «oude land» georiënteerd. Hiervoor zijn met name de Noordelijke Ontwikkelingsas, tussen Schiphol en Groningen, en de West-Oost as, van Alkmaar tot Zwolle, van belang. Samen met de grote kernen vormen deze assen de stedelijke hoofdstructuur.
De groen-blauwe hoofdstructuur bestaat uit de natuur en de watergebieden in Flevoland. De Flevolandse polders en wateren nemen een centrale plaats in binnen de (inter)nationale ecologische hoofdstructuur. In dat verband is de belangrijkste opgave om een gedegen ecologische verbinding te realiseren tussen de Oostvaardersplassen en de Veluwe. De luchthaven heeft volgens het Omgevingsplan goede kansen om zich binnen gestelde kaders te ontwikkelen. De provincie Flevoland wil de luchthavenontwikkeling stimuleren en combineren met een optimale economische ontwikkeling van het gebied Larserpoort bij luchthaven Lelystad. Dit is een belangrijke kans voor versterking van de economische structuur en de verbetering van de interne en externe bereikbaarheid van Flevoland. Hierbij kunnen enkele duizenden nieuwe arbeidsplaatsen ontstaan.
2.6.8 Structuurplan Lelystad 2015
De gemeenteraad van Lelystad heeft in januari 2014 de 'Structuurvisie Lelystad 2023' vastgesteld. Het is een actualisatie van het uit 2005 daterende 'Structuurplan Lelystad 2015'. Belangrijk verschil tussen de nieuwe Structuurvisie en het voormalige Structuurplan is de veranderde focus: van accent op groei en ontwikkeling naar onderhoud en beheer van de bestaande stad. Inherent daaraan is dat kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit.
In de nieuwe visie is rekening gehouden met alle gemeenteraadsbesluiten tot en met 2013, maar ook van provinciaal en van rijksbeleid dat een doorwerking heeft op de (mogelijke) inrichting van de openbare ruimte. Alle nieuwe ontwikkelingen en beleidswijzigingen hebben een nieuwe, aangepaste plankaart opgeleverd. De geactualiseerde visie geeft een doorkijk tot 2023; het verwoordt beleidsuitgangspunten en vormt de leidraad om Lelystad klaar te maken voor de toekomst.
Ten opzichte van het voormalige structuurplan, heeft de raad een aantal beleidsrichtingen vastgesteld, voortvloeiend uit al eerder besproken of in de lijn der verwachting liggende beleidsuitspraken of -voornemens.
* de ontwikkeling van Lelystad Airport met aangrenzend bedrijventerrein "Airport Garden City" wordt niet enkel meer gezien als een structurele verbetering van de Lelystadse economie, maar als een ontwikkeling van 'bovenregionaal belang';
In het Structuurplan Lelystad 2015 ziet de gemeente Lelystad het handhaven en versterken van de kernkwaliteiten (rust, ruimte, groen en water) als één van de belangrijkste opgaven. Maar ook het benutten van de potenties van de stad en ruimte bieden voor verdere ontwikkeling kunnen tot de belangrijkste ambities beschouwd worden.
De ligging aan het Markermeer/IJsselmeer enerzijds en de weidsheid van de polder anderzijds is uniek. De schakelfunctie tussen de drukke Randstad en het rustige achterland biedt potenties voor de ontwikkeling van Lelystad en de groei naar een complete, zelfstandige, diverse stad om te wonen, werken en recreëren. Aandacht moet uitgaan naar het aantrekkelijk maken van de stad zowel voor jongeren als voor ouderen. Als het gaat om werken bouwt men op de ontwikkeling van knooppunten in lijn met de gedachte van een netwerkstad.
De knooppunten die Lelystad in het Structuurplan benoemt, betreffen het Stadshart en de Kust. Na 2015 kunnen de Larserknoop/vliegveld en het knooppunt bij Flevokust verder ontwikkeld worden. Voor het knooppunt Larserknoop/vliegveld voorziet men een identiteit van kantoor en bedrijvigheid gekoppeld aan de afslag van de A6.
Als één van de speerpunten ziet Lelystad dat de luchthaven wordt ontwikkeld als business airport met een regionale functie voor zakelijk verkeer. Het accent zal dienen te liggen op personenvervoer; vrachtvervoer zou niet aan de orde moeten komen. Daarvoor heeft de luchthaven een verharde start- en landingsbaan nodig van 2.100 meter met parallel een onverharde baan van 900 meter, met name voor lesverkeer. Het luchtvaartterrein zal zijn gesloten tussen 23.00 uur en 06.00 uur met een extensieregeling tussen 23.00 uur en 24.00 uur. Op deze wijze kan de luchthaven zakelijk verkeer overnemen van Schiphol. In verband met de veiligheid in relatie tot de aanvliegroutes is het niet wenselijk in deze zones woningen te realiseren. De luchthaven als business airport zal een navenante groei in directe en indirecte werkgelegenheid kunnen genereren, met name van de hoogwaardige werkgelegenheid en de werkgelegenheid ten behoeve van de middengroepen.
Bij de ruimtelijke inpassing en ontwikkeling van de luchthaven wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten van Lelystad. In de herijking van het Structuurplan ziet de gemeente Lelystad zoals gezegd dat de ontwikkeling van luchthaven Lelystad met een aangrenzend bedrijventerrein «Airport Garden City» niet alleen kan bijdragen aan een structurele verbetering van de Lelystadse economie, maar een ontwikkeling is van «bovenregionaal belang».Waar in het oude structuurplan uitgegaan werd van een «business airport» met een regionale functie voor zakelijk verkeer is Lelystad inmiddels aangewezen als regionale luchthaven van nationale betekenis.
2.6.9 Structuurvisie Wind op Land
In de Structuurvisie Windenergie op land presenteert het kabinet een ruimtelijk plan voor de doorgroei van windenergie op het grondgebied van Nederland (land en grote wateren, doch niet de Noordzee).
Doelstelling voor dit plan is om zodanige ruimtelijke voorwaarden te scheppen dat begin 2020 een opwekkingsvermogen van ten minste 6.000 megawatt aan windturbines operationeel is. De principes om ruimte voor windenergie te vinden zijn: bundeling in gebieden die geschikt zijn voor plaatsing van grote turbines, en bij het ruimtelijk ontwerp van windturbineprojecten aansluiten bij de hoofdkenmerken van het landschap. Voorts wijst het kabinet concrete gebieden aan die geschikt zijn voor zeer grootschalige windturbineparken en waar een belangrijk deel van de 6.000 megawatt moet worden gerealiseerd.
Om de doelstelling van 6.000 megawatt te halen is het noodzakelijk dat ook buiten deze gebieden ruimte wordt geboden voor kleinere windturbineparken. Provincies kunnen daarvoor locaties aanwijzen of hebben dit reeds gedaan. De ontwikkeling van windturbineparken is voor de luchthaven in zoverre van belang dat vanuit veiligheid het niet wenselijk is dat windmolens het vliegverkeer hinderen. Dit is met name relevant op de aan- en uitvliegroutes van de luchthaven.
Flevoland is zeer geschikt voor het opwekken van windenergie. De komende jaren wordt er onder regie van de provincie Flevoland hard gewerkt om windenergie nog meer te benutten. Er komt een nieuwe generatie windmolens die veel meer energie opwekt en het totaal aantal windmolens in Zuidelijk en Oostelijk Flevoland vermindert. Vanaf 2017 wordt dit zichtbaar. De windmolens die nu verspreid in het landschap staan, worden vervangen door nieuwe, grotere molens die worden geplaatst in windmolenparken of in lijnopstellingen in het landelijk gebied. Dit alles moet leiden tot een mooier landschap, minder molens, meer duurzame energie en een structurele economische stimulans. Flevoland wordt 100 procent energieneutraal (exclusief mobiliteit).
In het werkspoor Reg-ruimtel.ontw. werkprogramma Alders is aandacht besteed aan de relatie luchthaven-bestaande turbines. Voor wat betreft de nieuwbouwplannen voor de windturbines ontwikkelen de ministeries EZ en I&M een nadere invulling van de toegestane bouwhoogtes van de windturbines afgestemd om de wettelijke en operationele eisen vanuit de luchtvaart. Deze nadere invulling wordt vastgelegd in de Rijksinpassingsplannen die voor de bouw van de windturbines worden opgesteld.
2.6.10 gemeentelijke visie vestigingsbeleid
De Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid (GVV) biedt inzicht in de manier waarop de gemeente invulling geeft aan de bestaande en toekomstige werklocaties en het beleid waarmee dit gepaard gaat.De GVV is een visie waarin het beoogde locatietype van huidige en toekomstige werklocaties wordt weergegeven aan de hand van criteria voor vestigingsmogelijkheden van bedrijven, kantoren en voorzieningen. De ambities vanuit het Structuurplan Lelystad zijn verwoord in het GVV.
Het GVV wordt door de provinciegebruikt bij de toetsing van de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De visie is uitgewerkt in locatiebeleid. Het locatiebeleid wordt onderverdeeld naar werklocaties. De verdeling onderscheid drie koepelmilieus: centrummilieus, gemengdemilieus en specifieke milieus. Deze drie zijn in de GVV verder opgesplitst naar een zevental vestigingsmilieus. De luchthaven is daarbij als thematisch terrein specifiek genoemd en valt onderspecifieke milieus.In de GVV staan voor de bedrijvigheid in dit plangebied de volgende randvoorwaarden genoemd:
- het bedrijventerrein is geschikt voor luchthavengebonden, -verbonden en -gerelateerde ondernemingen;
- uitgesloten zijn kantoren die geen relatie hebben met de luchthaven, wonen en niet-locatieverzorgende voorzieningen;
- de maximale kantoorhoudendheid is 30 % van de publiekrechtelijke kavel;
- op het terrein mogen bedrijven in de milieuhindercategorieen 1 tot en met 4;
- parkeren van voertuigen is alleen op eigen terrein of in aangelegde parkeerhavens toegestaan.
De GVV biedt de mogelijkheid voor een nadere ontwikkeling van de bedrijvigheidop het luchthaventerrein, mits voldaan wordt aan eerder genoemde randvoorwaarden.
Hoofdstuk 3 Toelichting Milieuaspecten In Relatie Tot Beperkingengebieden
3.1 Algemeen
In het onderhavige hoofdstuk worden de contouren zoals opgenomen in Luchthavenbesluit Lelystad in de artikelen 7, 8, 9, 10, 11, 12, en 13 in samenhang met de bijlagen 2 tot en met 8 van het Luchthavenbesluit Lelystad zoals deze planologisch dienen te worden vastgelegd op grond van artikel 8.8 van de Wet Luchtvaart, in het onderhavige bestemmingsplan Lelystad Luchthavencontouren nader toegelicht en uitgelegd. Deze toelichting is rechtsreeks overgenomen uit het Luchthavenbesluit.
Zoals reeds in de Inleiding van Hoofdstuk 1 gesteld komen de bestaande contouren zoals deze voorkomen uit het Aanwijzing ex artikel 18 Luchtvaartwet van het luchtvaartterrein Lelystad (Stcrt. 2009, nr. 16600) ( Hierna te noemen: aanwijzingsbesluit luchtvaartterrein Lelystad 2009)en zijn opgenomen in de bestemmingsplannen Lelystad Larserknoop en Lelystad Buitengebied 2009 te vervallen.
3.2 Artikel 7 Lhbl Risicocontouren
Het vastleggen van de beperkingengebieden samenhangend met de 10–5 en 10–6 plaatsgebonden risicocontouren vindt zijn grondslag in artikel 8.70, tweede lid, in samenhang met artikel 8.47, eerste lid, van de Wet luchtvaart en artikel 9 van het Besluit burgerluchthavens.
Op grond van artikel 8.70, derde lid, van de Wet luchtvaart dienen in het luchthavenbesluit regels ten aanzien van de bestemming en het gebruik van de grond vanwege het externe veiligheidsrisico van het luchthavenluchtverkeer te worden vastgesteld. De regels die gelden in deze beperkingengebieden zijn gebaseerd op de artikelen 10 en 11 van het Besluit burgerluchthavens.
De regels in het gebied van de 10–5 plaatsgebonden risicocontour leiden er toe dat:
• woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en kwetsbare gebouwen (scholen, ziekenhuizen en verpleeg- en verzorgingshuizen) aan hun bestemming worden onttrokken;• nieuwbouw van gebouwen in principe niet is toegestaan;
• voortzetting van het rechtmatig gebruik van woningen, overeenkomstig hun oorspronkelijke bestemming, is toegestaan;
• een rechtmatige gebruiker van een woning dit gebruik niet behoeft te beëindigen;• vervangende nieuwbouw van bedrijfswoningen is toegestaan.
Bij de luchthaven Lelystad liggen in het gebied van de 10–5 plaatsgebonden risicocontour geen woningen of kwetsbare gebouwen die aan de bestemming moeten worden onttrokken.
In het gebied van de 10–6 plaatgebonden risicocontour is in principe nieuwbouw van een gebouw, niet zijnde een bedrijfswoning, niet toegestaan. Echter desgevraagd kan door de Minister van Infrastructuur en Milieu voor nieuwbouw van een gebouw in het gebied van de 10–6 plaatsgeboden risicocontour een verklaring van geen bezwaar worden afgegeven als bedoeld in artikel 8.9, derde lid, van de Wet luchtvaart.
Met een dergelijke verklaring wordt aangegeven dat tegen afwijking van de ruimtelijke regels in het luchthavenbesluit geen bezwaar bestaat. De verklaring kan worden geweigerd met het oog op de veiligheid in verband met de nabijheid van de luchthaven. Ten aanzien van een woning of een kwetsbaar gebouw wordt overeenkomstig artikel 11, derdafgegeven bij nieuwbouw op een open plek in de bestaande bebouwing, bij verandering van de bestemming van een gebouw, of bij verplaatsing van een woning of een kwetsbaar gebouw naar een minder risicodragende locatie binnen het gebied van de 10–6 plaatsgebonden risico-contour.
In het geval van dit laatste wordt overeenkomstig artikel 11, vierde lid, van het Besluit burgerluchthavens de verklaring van geen bezwaar pas afgegeven nadat aan de oude woning of het oude kwetsbare gebouw de bestemming is onttrokken.
In het gebied van de 10–5 plaatsgebonden risicocontour is overeen-komstig artikel 10, vijfde lid, onderdeel b, van het Besluit burgerluchthavens een verklaring van geen bezwaar mogelijk voor vervangende nieuwbouw van een beperkt kwetsbaar gebouw (gebouw met een kantoor-, industrie-, sport- of logiesfunctie als bedoeld in artikel 1.1. van het Bouwbesluit 2012) en voor nieuwbouw van een overig gebouw (gebouw niet zijnde een woning, een beperkt kwetsbaar gebouw of een kwetsbaar gebouw).
3.3 Artikel 8 Lhbl Geluidscontouren
De grondslag voor het vastleggen van beperkingengebieden van respectievelijk de 70 en 56 dB(A) Lden-contour en de ruimtelijke regels die daarin gelden is dezelfde als die voor het vastleggen van de beperkingen-gebieden en regels in verband met het externe veiligheidsrisico.
De regels ten aanzien van de bestemming en het gebruik van de grond vanwege de geluidbelasting die in de bestemmingsplannen moeten worden opgenomen, vinden hun grondslag in artikel 12 van het Besluit burger-luchthavens. Op grond van deze regels dienen in het gebied van de 70 dB(A) Lden-contour woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en geluidsgevoelige gebouwen (scholen, ziekenhuizen en verpleeg- en verzorgingshuizen) aan hun bestemming te worden onttrokken.
Deze beperking heeft bij de luchthaven Lelystad geen gevolg aangezien er zich binnen deze contour geen objecten zoals voornoemd bevinden.
In het 56 dB(A) Lden-gebied is nieuwbouw van woningen, niet zijnde een bedrijfswoning, en geluidsgevoelige gebouwen in principe niet toegestaan.
Nieuwbouw van andere gebouwen is wel toegestaan. Door het in acht nemen van artikel 12, derde lid, van het Besluit burgerluchthavens, zal voor een woning of geluidsgevoelig gebouw de verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9, derde lid, van de Wet luchtvaart slechts worden verleend voor een woning of een geluidsgevoelig gebouw die of een open plek in de bestaande bebouwing opvult, of zal dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing dan wel binnen het desbetreffende gebied wordt verplaatst naar een locatie waar de geluidbelasting ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer minder is.
In het geval van het laatste wordt overeenkomstig artikel 12, vierde lid, van het Besluit burgerluchthavens de verklaring van geen bezwaar pas afgegeven nadat aan de oude woning of het oude geluidsgevoelige gebouw de bestemming is onttrokken.
3.4 Artikel 9 Lhbl Veiligheidscontouren Start- En Landingsbaan
Het in het luchthavenbesluit vastleggen van de contouren ter aanduiding van de veiligheidsgebieden vloeit voort uit artikel 9, aanhef en onderdeel e, van het Besluit burgerluchthavens. De ruimtelijke regels die in deze gebieden gelden vinden hun grondslag in artikel 13 van het Besluit burgerluchthavens en artikel 7 van de Regeling burgerluchthavens.
De omvang van de gebieden is overeenkomstig de voorschriften van bijlage 3 van die regeling vastgesteld. Het veiligheidsgebied bevindt zich in het verlengde van de start- en landingsbanen op de luchthaven en dient zo min mogelijk objecten of hoogteverschillen (zoals greppels, sloten, steile hellingen) te bevatten om het risico op schade aan een vliegtuig ten gevolge van het doorschieten of het te vroeg landen ervan te verminderen.
Het derde lid bevat de voorwaarden waaronder een obstakel of een helling toch aanwezig mag zijn binnen het veiligheidsgebied. Onderdeel a van dit lid moet worden gezien in relatie tot de mogelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu om een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9, derde lid, van de Wet luchtvaart te verlenen voor het oprichten van een nieuw obstakel of een nieuwe helling.
Bij het beoordelen van de aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar voor een obstakel zal worden beoordeeld of het obstakel voldoet aan de in bijlage 4 bij de Regeling burgerluchthavens opgenomen voorschriften van ICAO DOC 9157 ten aanzien van de breekbaarheid en lichtheid. Bestaande obstakels en hellingen kunnen gelet op het derde lid, onderdeel b, blijven staan als zij vóór het moment van inwerkingtreding van het luchthavenbesluit reeds op basis van een in het verleden afgegeven omgevingsvergunning aanwezig waren in het veiligheids-gebied.
Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaam-heden, waarvoor vroeger een aanlegvergunning noodzakelijk was, geldt dat deze werken of werkzaamheden slechts mogen worden uitgevoerd als in het kader van het verlenen van de daarvoor noodzakelijke omgevings-vergunning vooraf is getoetst of het werk of de werkzaamheid voldoet aan de eisen die gesteld zijn in het tweede lid. Het betreft hierbij onder andere straatmeubilair en aardwallen.
3.5 Artikel 10 Lhbl Hoogtebeperkingen Vliegveiligheid
De gebieden met hoogtebeperkingen in verband met de vliegveiligheid zijn weergegeven op de kaarten in bijlagen 5a tot en met 5d van het Luchthavenbesluit Lelystad.
Het betreft gebieden, de zogenaamde obstakelvlakken, die in verband met het veilig gebruik van de voor de luchthaven Lelystad geldende aan- en uitvlieg-routes en noodgebieden vrijgehouden moeten worden van (nieuwe) hoge obstakels. Op die manier wordt voorkomen dat deze routes onbruikbaar raken omdat bijvoorbeeld te hoge gebouwen of bomen een veilig gebruik ervan onmogelijk maken.
De grondslag voor het vaststellen van deze obstakelvlakken wordt gevormd door artikel 9, onderdeel f, van het Besluit burgerluchthavens. De regels die in deze gebieden gelden zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 14 van het Besluit burgerluchthavens en het bepaalde in de op grond van artikel 8 van de Regeling burgerluchthavens van toepassing verklaarde onderdelen van hoofdstuk 4 van deel 1 van bijlage 14 van het Verdrag inzake de burgerluchtvaart. Ook de berekening van de aard en omvang van de gebieden vindt zijn grondslag in deze onderdelen van bijlage 14. Dit artikel leidt ertoe dat gemeenten voor deze gebieden in hun bestemmingplannen hoogtebeperkingen moeten opnemen voor een obstakel (object dat zich boven het maaiveld bevindt en dat zich niet voortbeweegt).
Nieuwe obstakels die door het obstakelvlak heen steken kunnen er alleen nog komen als het obstakels betreft waarvoor een omgevingsvergunning moet worden verleend en de Minister van Infrastructuur en Milieu, middels het verlenen van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9, derde lid, van de Wet luchtvaart, heeft verklaard dat tegen het afgeven van de desbetreffende omgevingsvergunning geen bezwaar bestaat.
Bij het beoordelen van de aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar wordt betrokken of de hoogte van het obstakel de vliegveiligheid negatief beïnvloedt. Indien dat het geval is, zal, op basis van artikel 8.9, vijfde lid, van de Wet luchtvaart de verklaring worden geweigerd. Voor reeds aanwezige obstakels, die door de obstakelvlakken heen steken, geldt dat deze alleen kunnen blijven staan indien vóór inwerkingtreding van het luchthavenbesluit voor het obstakel een omgevingsvergunning is verleend. Een deel van de nieuwbouwplannen windturbines zal door deze hoogtebeperkingen steken en hiervoor zal een verklaring van geen bezwaar moeten worden afgegeven.
Overige obstakels, zoals bomen of struiken zullen moeten worden getopt of gekapt. Aangezien de handhaving van ruimtelijke regels bij de gemeenten ligt, is het de taak van de gemeente om de betrokken grondeigenaar hiervan op de hoogte te stellen en er voor zorg te dragen dat deze de hoogte van zijn bomen in overeenstemming brengt met de bepalingen in het (aangepaste) bestemmingsplan. Teneinde te voorkomen dat werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die hoger zijn dan de maximale hoogten uit oogpunt van vliegveiligheid in de obstakelvlakken worden uitgevoerd, is artikel 9, vierde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard.
Voor de goede orde wordt in het kader van dit artikel gewezen op artikel 8.12 van de Wet luchtvaart. Dit artikel is op grond van artikel 8.70, tweede lid, in samenhang met artikel 8.47, tweede lid, van de Wet luchtvaart van overeenkomstige toepassing op luchthaven Lelystad. Artikel 8.12, tweede lid, van de Wet luchtvaart bepaalt dat het verboden is een object, waarvoor geen omgevingsvergunning voor een bouw- of aanlegactiviteit is vereist, op te richten of te verplaatsen indien dit in strijd is met de regels omtrent de maximale hoogten van obstakels.
Op grond van artikel 8.12, derde lid, van de Wet luchtvaart kan de Minister van Infrastructuur en Milieu ontheffing verlenen van dit verbod. De ontheffing wordt slechts geweigerd in het belang van de veiligheid. In de praktijk heeft dit artikel bijvoorbeeld gevolgen voor het oprichten van een (tijdelijke) bouwkraan in een obstakelvlak. Het oprichten van een dergelijk hoog object kan immers nadelige gevolgen hebben voor de vliegveiligheid van en naar de luchthaven.
3.6 Artikel 11 Lhbl Beperkingengebieden In Verband Met De Goede Werking Van De Apparatuur Voor Luchtverkeersdienstverlening
Voor de communicatie tussen de luchthaven en luchtvaartuigen die van de luchthaven gebruik maken en voor de navigatie en plaatsbepaling van deze luchtvaartuigen wordt gebruik gemaakt van apparatuur die veelal werkt met behulp van radiogolven, satellieten of radar. De aanwezigheid of de hoogte van objecten in de directe omgeving van deze apparatuur kan de werking ervan beïnvloeden.
Teneinde de goede werking van deze apparatuur te kunnen garanderen worden eisen gesteld aan de hoogtes van objecten in gebieden rondom de luchthaven en in het verlengde van de (hoofd) start- en landingsbaan. Het opnemen van de contouren ter aanduiding van de beperkingenge-bieden in verband met de goede werking van de apparatuur voor luchtverkeersdienstverlening vindt zijn grondslag in artikel 9, aanhef en onderdeel g, van het Besluit burgerluchthavens.
De omvang van de gebieden alsmede de daarin opgenomen hoogtebeperkingen is bepaald overeenkomstig bijlage 6 van de Regeling burgerluchthavens. De eisen in deze bijlage vinden hun grondslag in het ICAO-document «European guidance material on managing building restricted areas» (ICAO-EUR DOC 015). Ook voor deze gebieden geldt, net als in de in artikel 10 vastgelegde obstakelgebieden, dat het oprichten van nieuwe obstakels die door het vlak met hoogtebeperkingen heen steken, alleen mogelijk is op basis van een omgevingsvergunning en een verklaring van geen bezwaar van de Minister van Infrastructuur en Milieu. Bij de afweging omtrent de afgifte van een verklaring van geen bezwaar wordt betrokken of de werking van de apparatuur wordt verstoord door de hoogte, de situering, de vorm of het materiaalgebruik van het obstakel en hierdoor de vliegveiligheid negatief beïnvloed wordt. Bestaande obstakels kunnen alleen blijven bestaan als vóór de inwerkingtreding van het luchthavenbesluit daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
3.7 Artikel 12 Lhbl Vogelaantrekkende Werking
Op de luchthaven Lelystad zal de (hoofd)start- en landingsbaan worden uitgerust met elektronische hulpmiddelen ten dienste van het opstijgen of landen door luchtvaartuigen. Om die reden is in dit besluit overeen-komstig artikel 9, aanhef en onderdeel h, van het Besluit burgerlucht-havens een gebied vastgesteld van 6 kilometer rondom het luchthaven-gebied waarin nieuwe gevallen van gebruik of bestemming die een sterke vogelaantrekkende werking hebben, worden verboden.
Aanvaringen tussen luchtvaartuigen en vogels vormen immers een reëel gevaar voor de luchtvaart. Dit geldt met name in de buurt van luchthavens die worden gebruikt door snelle luchtvaartuigen, zoals straalvliegtuigen. Vogels hebben bij dit soort vliegtuigen weinig tijd om uit te wijken. Het vogelaan-varingsgevaar wordt daarbij versterkt door de aanwezigheid van gebieden met een sterke vogelconcentratie in de nabijheid van de luchthaven.
Van de in artikel 12 opgenomen vormen van grondgebruik en bestemmingen, zoals bijvoorbeeld viskwekerijen met extramurale bassins, kan in redelijkheid worden aangenomen dat deze – door te dienen als locatie met voedselaanbod, rustplaats of slaapplaats – grote vogelconcentraties kunnen aantrekken. Het toevoegen van zaken of activiteiten die een sterke aantrekkingskracht op vogels hebben kan de situatie op en rond de luchthaven verslechteren. Daarop bepaalt artikel 12, tweede lid, dat nieuwe gevallen van gebruik of bestemming binnen deze categorieën niet zijn toegestaan. Een uitzondering op deze regel is mogelijk als overeen-komstig artikel 8.9, derde lid, van de Wet luchtvaart hiervoor een verklaring van geen bezwaar is verleend. Bij de afweging omtrent de afgifte van een verklaring van geen bezwaar wordt betrokken of door de vogelaantrekkende functie of bestemming het risico voor het luchtverkeer toeneemt. Een reeds bestaand gebruik of een bestemming binnen de genoemde categorieën is, overeenkomstig artikel 12, derde lid, toegestaan indien het gebruik of die bestemming rechtmatig was vóór het moment van inwerkingtreding van dit luchthavenbesluit.
3.8 Artikel 13 Lhbl Laserstraalvrij Gebied
Het gebruik van lasers kan van invloed zijn op de luchtvaartveiligheid. De hiervan afkomstige luchtbundel kan afleidend, misleidend, hinderlijk of verstorend zijn. In het geval dat de vliegers in (oog)contact komen met de lichtbundel kan dit leiden tot een schrikreactie, tijdelijke verblinding en in uitzonderlijke gevallen zelfs blindheid. Met name in de buurt van luchthavens is het effect van laserlicht het grootst aangezien de vlieg- tuigen relatief laag vliegen en – als gevolg daarvan – dichter bij de lichtbron.
Het risico is het grootst tijdens de nadering. Hierbij bevindt het vliegtuig zich in een van de meest kritieke fasen van de vlucht. Tijdens deze vluchtfase wordt door vliegers naar buiten gekeken voor visuele referentie. Wanneer de bemanning hierbij wordt afgeleid, gehinderd of zelfs verblind kan dit de veiligheid sterk beïnvloeden. In uitzonderlijke situaties kan dit leiden tot luchtvaartongevallen.
Om het risico van lasers op de luchtvaartveiligheid te beperken dient op grond van artikel 9, aanhef en onderdeel i, van het Besluit burgerluchthavens een laserstraalvrij gebied te worden vastgesteld rondom luchthavens die, zoals de lucht-haven Lelystad, zijn opengesteld buiten de daglichtperiode. In dit gebied is het gebruik van laserstralen die een verstorend effect kunnen hebben op de vliegveiligheid verboden. Het laserstraalvrije gebied is bepaald overeenkomstig artikel 10 van de Regeling burgerluchthavens. Een uitzondering op deze regel is mogelijk als overeenkomstig artikel 8.9, derde lid, van de Wet luchtvaart hiervoor een verklaring van geen bezwaar is verleend. Bij het beoordelen van de aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar zal worden beoordeeld of de hinder die de laserinstallatie veroorzaakt de vliegveiligheid in gevaar brengt.
Een reeds bestaand gebruik of een bestemming, overeenkomstig artikel 13, derde lid, is toegestaan indien het gebruik of die bestemming rechtmatig was vóór het moment van inwerkingtreding van dit luchthavenbesluit.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, Milieuaspecten, Onderzoek En Verantwoording
Het onderzoek zoals naar de planologische aanvaardbaarheid van de contouren zoals vastgelegd in het onderhavige bestemmingsplan is in het kader van het Luchthavenbesluit Lelystad van 12 maart 2015 verricht. Verwezen wordt dan ook naar MER en de toelichting van het Luchthavenbesluit die in dat kader zijn opgesteld ter onderbouwing van de planologisch vast te leggen contouren en integraal onderdeel uitmaakt van deze toelichting (Kamerstukken II 2005/06, 30 452, nr. 3,) .
Opgemerkt wordt dat uit het uitgevoerde ecologisch onderzoek en voortoets ten behoeve van het Luchthabesluit blijkt dat er met zekerheid geen significante effecten optreden ten gevolge van de uitbreiding van de Luchthaven. Reden waarom in het kader van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet geen seperaat ecologisch onderzoek dan wel passende beoordeling ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd. Wij beschouwen deze onderzoeken als voldoende zorgvuldig en uitgebreid.
Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten En Planbeschrijving
In verband met de geluidsbelasting van luchthaven Lelystad is in dit bestemmingsplan een passende regeling opgenomen.
De op de verbeelding met de aanduiding 'geluidzone - vliegverkeer' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige objecten vanwege de geluidzone van het vliegverkeer van luchthaven Lelystad.
Op 1 april 2015 is zoals reeds eersder gezegd het Luchthavenbesluit Lelystad in werking getreden. In dit besluit zijn onder andere de beperkingsgebieden met betrekking tot geluid, externe veiligheid en de (bouw)hoogte rondom de luchthaven vastgelegd. In het bestemmingsplan zijn daarvoor meerdere (8 stuks) gebiedsaanduidingen opgenomen. Een deel van de beperkingengebieden liggen ook buiten de plangrens van dit bestemmingsplan in onze buurgemeenten Dronten en Zeewolde.
Daar waar zones samengevoegd kunnen worden, is dat gedaan, bijvoorbeeld de ILS en DME zone. De hoogtebeperkingen zijn gelijk en het ruimste gebied is daarbij als uitgangspunt gekozen. In sommige gevallen is de toegestane bouwhoogte hoger dan in het bestemmingsplan wordt toegelaten. De zones zijn echter wel op de verbeelding weergegeven als signaleringsfuncties voor gevallen waarbij in de planperiode ontwikkelingen aan het bestemmingsplan getoetst worden waar mogelijk buitenplans aan meegewerkt gaat worden.
Een beperking op vogelaantrekkende werking heeft tot gevolg dat in een deel van het buitengebied geen verdere natuurontwikkeling mogelijk is.
Tot slot kan worden gewezen op het verbod om met laserstralen te werken. Omdat de beperking hiervoor over een groot deel van het plangebied valt en de rest van het gebied dicht tegen de Randmeren is gelegen, is er voor gekozen om het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van laserstralen te verbieden. In het laserstraalvrije gebied is het gebruik van een laserstraal niet toegestaan als die de vliegveiligheid kan verstoren. Niet al het werken met laserstralen is verboden.
Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
Op basis van het Luchthavenbesluit Lelystad dat in werking is getreden op 1 april 2015 moeten alle bestemmingsplannen die binnen de reikwijdte van het besluit zijn gelegen, worden aangepast aan het besluit. Vanwege de nabije ligging van het plangebied Buitengebied van de gemeente Zeewolde vallen meerdere beschermingszones van het vliegveld over het plangebied. De gemeente Zeewolde is verplicht deze over te nemen. Alle zones zijn als zodanig verwerkt en qua inhoud en benaming afgestemd met de gemeente Lelystad.
Het verbod om installaties voor laserstralen als die de vliegveiligheid kunnen verstoren te gebruiken valt over een groot deel van het plangebied. Alleen de zuidoosthoek is daar vrij van. Dat is echter de hoek van het plangebied die dicht tegen de Natura 2000-gebieden is gelegen. Er is voor gekozen om het verbod om die reden voor het hele plangebied van toepassing te verklaren in de algemene gebruiksregels van het plan.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
Voor de schade (waaronder planschade) die een belanghebbende lijdt ten gevolge van het luchthavenbesluit en die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, kan, overeenkomstig artikel 8.74 in samenhang met artikel 8.31 van de Wet luchtvaart, de Minister van Infrastructuur en Milieu een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekennen. In beginsel zullen alle schadeclaims worden behandeld volgens de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014.
Bij de inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit is nader beleid worden gemaakt over waar en op welke wijze verzoeken tot schadevergoeding kunnen worden ingediend. Voor de schadeclaims die mogelijk voortvloeien uit de negatieve effecten van de luchtkwaliteit op de voedselkwaliteit zijn door middel van een convenant nadere afspraken gemaakt tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de provincie Flevoland, de luchthavenexploitant en het CDO, gekoppeld aan een langjarig monitoringsprogramma. Artikel 8.74 in samenhang met artikel 8.32 van de Wet luchtvaart biedt de mogelijkheid om een regeling te treffen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen.
Het bevoegd gezag is gestart met een onderzoek naar de omvang en de wijze waarop een dergelijke regeling opgesteld moet worden. Uitgangspunt hierbij is dat ten tijde van het in werking treden van het Luchthavenbesluit hierover duidelijkheid bestaat. Het beleid zoals dat geldt voor te isoleren woningen in de omgeving van Schiphol: woningen binnen de 40 Ke contour komen in beginsel in aanmerking voor geluids-isolatie, is hierbij vertrekpunt. Overigens constateert het bevoegd gezag op grond van het MER dat het aantal woningen binnen de 56 dB(A) Lden contour gering is. Deze contour is in de regel vergelijkbaar met de 35 Ke contour, waarbinnen ook de 40 Ke contour is gelegen. Dit impliceert dat het aantal woningen dat voor geluidsisolatie in aanmerking zou kunnen komen, naar verwachting gering is. Een en ander is vastgelegd in een wijziging van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (Stcrt. 2016, nr. 31954) en een bijbehorende Bekendmaking van het isolatieprogramma in verband met de luchthaven Lelystad (Stcrt. 2016, 32048)
Artikel 8.74 in samenhang met artikel 8.33 van de Wet luchtvaart biedt de mogelijkheid om aan gemeenten geldelijke steun uit 's Rijks kas te verstrekken. Een dergelijke verstrekking dient ter bestrijding van de kosten ten gevolge van uitvoering van de in overeenstemming met het luchthavenbesluit gebrachte bestemmingsplannen.
Met betrekking tot de financiering en de bekostiging van de kosten van de uitvoering van artikel 8.74 van de Wet luchtvaart wordt op grond van artikel 8a.42 van de Wet luchtvaart onder de naam «geluidsheffing burgerluchtvaart» een heffing geheven. Tevens wordt een heffing geheven ter financiering van de kosten van de uitvoering van artikel 8.33 van de Wet luchtvaart. De heffingen worden geheven van de eigenaar van een burgerluchtvaartuig ter zake van het landen met dit luchtvaartuig naar de geluidsproductie van dit luchtvaartuig uitgedrukt in een aantal rekeneenheden. De heffingen worden geheven tot het tijdstip waarop de kosten zijn voldaan. Het tarief van de heffing per rekeneenheid geluids-productie bedraagt in het jaar 2014 € 37 en wordt met ingang van elk daaropvolgend kalenderjaar verhoogd met € 1.
Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg
Het concept bestemmingsplan is voor commentaar aan de Luchthaven Lelystad en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. De toelichting is op grond van hun commentaar op enkele plakken aangevuld en gewijzigd.
Hoewel luchthavenbesluiten regels bevatten die het karakter hebben van
algemeen verbindende voorschriften en regels die dit karakter niet hebben, is
gekozen om geen versnipperd stelsel van rechtsbescherming — door de
bestuursrechter en de burgerlijke rechter — te creëren. Hiermee wordt een met
voldoende waarborgen omklede rechtsgang geboden. Bovenstaande betekent dat
de burgerlijke rechter als enige rechter een oordeel kan geven over de
rechtmatigheid van het Luchthavenbesluit.
Uit artikel 8.10 van de Wet luchtvaart volgt dat ook tegen een bestemmingsplan —
voor zover dat ziet op de ruimtelijke doorwerking van een luchthavenbesluit —
geen bestuursrechtelijk beroep kan worden ingesteld. Reden waarom ook geen ontwerpbestemmingsplan voor zienswijzen ter inzage is gelegd.