Gelderse Hout 1
Bestemmingsplan - gemeente Lelystad
Vastgesteld op 14-04-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
Het bestemmingsplan Gelderse Hout 1 met identificatienummer NL.IMRO.0995.BP00077-VG01 van de gemeente Lelystad;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0995.BP00077-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.9 bestaand:
- 1. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het plan;
- 2. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.13 bijzondere woonvoorzieningen:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwvlakgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 carport:
afdak voor de stalling van een auto;
1.23 dak:
iedere boven beëindiging van een gebouw;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.26 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.27 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouwd;
1.28 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 hoofdgebouw:
een gebouw, dat door zijn constructie, afmetingen en functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.31 kap:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;
1.32 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een aqua-, navi- of viaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.33 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.34 overkapping:
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geldt dat, indien vóór dan wel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:
- 1. vóór: het moet een open constructie zijn;
- 2. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;
1.35 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.36 perceelsgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;
1.37 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.38 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.39 straat- en bebouwingsbeeld:
een in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, dat zich in het algemeen kenmerkt door:
- 1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- 2. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- 3. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.40 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.41 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.42 zijdelingse (bouw)perceelgrens
een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens:
vanaf het dichtstbijzijnde punt van een (hoofd)gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, ventilatiekappen, lichtkoepels, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van:
- 1. maatschappelijke voorzieningen;
- 2. welzijnsdoeleinden;
- 3. zorgwoningen en de daarbij behorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'zorgwonen';
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met daarbij behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. wegen, straten en paden;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. tuinen, erven en terreinen;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouw- en reclameborden.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.2.2 onder a in die zin dat een gebouw op minder dan 10,00 m uit de bestemmingsgrens wordt gebouwd;
- b. het bepaalde in lid 3.2.2 onder b in die zin dat de maximale bouwhoogte wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m, over ten hoogste 50% van de oppervlakte van het gebouw.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de bouwwerken ten behoeve van het wonen;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de functies genoemd in lid 3.1 onder a dusdanig dat de aangrenzende gronden hinder van deze functies ondervinden;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van dienstverlenende bedrijven en/of instellingen;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van kantoren.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.4 onder c in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor dienstverlenende bedrijven en/of instellingen;
- b. het bepaalde in lid 3.4 onder d in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor kantoren.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het permanent bewonen van stacaravans, recreatiewoningen en andere voor verblijfsrecreatie bedoelde gebouwen.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen bebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
- e. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en reclame-, zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 meter;
- f. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen, in die zin dat de bouwhoogte wordt overschreden ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
- g. de regels ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. één erker per hoofdgebouw over maximaal de halve gevelbreedte;
- 4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m worden overschreden.
- h. de regels in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m2 bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5,00m bedraagt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
De regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Gelderse Hout 1'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de oostkant van Lelystad liggen de locaties Gelderse Hout 1 en 3. Gelderse Hout 1 betreft een voormalig agrarisch erf dat inmiddels een woonfunctie heeft. De locatie ligt naast de woonzorglocatie Gelderse Hout 3 van Triade-Vitree waar een doelgroep met moeilijk verstaanbaar gedrag wordt gehuisvest. Triade-Vitree heeft onlangs de locatie Gelderse Hout 1 aangekocht, zodat het bestaande zorgcomplex op Gelderse Hout 3 hier gefaseerd kan worden uitgebreid. De bestaande woning zal in eerste instantie blijven staan en wordt verbouwd en ingezet als groepswoning.
De ontwikkeling is qua bouw- en gebruiksmogelijkheden niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waarin het perceel een woonbestemming heeft.
De gemeente Lelystad heeft besloten medewerking te willen verlenen aan de voorgestelde functiewijziging van Gelderse hout 1 door middel van een herziening van het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. In deze toelichting wordt aangetoond dat de gewenste functiewijziging vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en dat het geheel in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt ten oosten van de kern Lelystad. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Lelystad weergegeven.
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van Lelystad (Bron: ArcGIS) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Gelderse Hout 1' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek. nr.NL.IMRO.0995.BP00077-VG01) en een renvooi;
- regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Huidig Bestemmingsplan
1.4.1 Algemeen
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ''Stadsrandgebied'', dat door de gemeenteraad op 19 maart 2014 is vastgesteld. Het plangebied heeft de bestemming 'Woongebied' en 'Gemengd' met bijbehorend een bouwvlak. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan ''Stadsrandgebied' opgenomen met daarin de ligging van het plangebied met rode belijning aangegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het geldende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
1.4.2 Beschrijving bestemmingen
Woongebied
Deze gronden zijn bestemd voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, en/of in combinatie met een buidelwoning. Verder zijn de bij de bestemming behorende wegen, straten, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en tuinen en erven toegestaan.
Wat betreft de bouwregels geldt dat hoofdgebouwen binnen het aangegeven bouwvlak moeten worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken mogen binnen het bestemmingsvlak, maar op ten minste 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan.
Gemengd
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en welzijnsdoeleinden en hierbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
Bebouwing mag binnen het aangeven bouwvlak worden gerealiseerd. Hierbij mag maximaal 80% van het bouwvlak worden bebouwd met een maximale hoogte van 10 meter.
1.4.3 Strijdigheid
Op grond van het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om gronden met de bestemming 'Woongebied' te bebouwen en gebruiken voor maatschappelijke/zorgdoeleinden. Door middel van voorliggende bestemmingsplanherziening wordt de bestemming van de gronden gewijzigd naar een gemengde bestemming (overeenkomstige de regeling die reeds geldt voor Gelderse Hout 3) voor maximaal 8 woonzorgeenheden en bijbehorende bouwmogelijkheden.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en de omgeving gegeven.
Hoofdstuk 3 gaat in op de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van Rijk, provincie Flevoland en de gemeente Lelystad beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op inspraak en vooroverleg.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
Het plangebied ligt op circa 400 meter ten oosten van de kern Lelystad in het zogenaamde stadsrandgebied. De ruimtelijke structuur van de omgeving wordt ten oosten en zuiden voornamelijk bepaald door bos. Verder ten noorden bevinden zich agrarische cultuurgronden. De belangrijkse ruimtelijke structuurdragers in de omgeving van het plangebied zijn de doorgaande weg Oostranddreef ten oosten van het stadsrandgebied en de Oostervaart ten westen van het stadsrandgebied.
Het plangebied (gelderse Hout 1) is in de huidige situatie bebouwd met een voormalige bedrijfswoning. het bijgebouw is reeds gesloopt. Aan Gelderse Hout 3 bevindt zich de woonzorgbebouwing en bijbehorende voorzieningen van het reeds aanwezig woonzorgcomplex van Triade-Vitree.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie van het plangebied. De rode contour betreft een indicatieve weergave van het plangebied. Met oranje onderbroken arcering is de locatie Gelderse Hout 1, die bij het bestaande woonzorgcomplex Gelderse Hout 3 wordt gevoegd aangeduid. Opgemerkt wordt dat de schuur (zwarte onderbroken arcering) op Gelderse Hout 1 reeds is gesloopt.
![]() |
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige sitiatie Gelderse Hout 1 en 3 (Bron: ArcGIS) |
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Gewenste Situatie
De ontwikkeling betreft het realiseren van een nieuwe groepswoning voor maximaal acht bewoners voor de doelgroep 'Mensen met moeilijk verstaanbaar gedrag' als uitbreiding op de bestaande zorgbebouwing aan Gelderse Hout 3 in Lelystad. Om deze uitbreiding mogelijk te maken is het woonperceel Gelderse Hout 1 aangekocht. De hier reeds aanwezige woning wordt door Triade-Vitree reeds verbouwd tot groepswoning voor vijf bewoners.
Door Sacon Architecten is in co-creatie met het zorgteam van de locatie Gelderse Hout een programma van eisen/beeldkwaliteitsplan opgesteld voor een nieuw te ontwikkelen groepswoning. Voor de nieuwbouw zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
- Kwaliteiten huidige terreininrichting behouden (heldere zichtlijnen, relaties met omliggend landschap, geen verrommeling, ook ondersteunende voorzieningen zijn integraal ontworpen);
- drie bestaande woongebouwen vormen een ensemble met platte daken;
- nieuwbouw, bestaande woning Gelderse Hout 1 en het bestaande activiteitengebouw vormen een ensemble met kappen;
- beide ensembles worden verbonden in de heldere terreinindelingstructuur;
- extra parkeren, bergingen, containerruimten, dierenweide en eventueel bezoekersterras bij dagbestendinggebouw worden zorgvuldig vormgegeven en gepositioneerd op het voorterrein.
In onderstaande afbeelding zijn de bovenstaande uitgangspunten gevisualiseerd op een situatietekening welke uitgangspunt is voor verdere uitwerking van het bouwplan. het betreft model 2 uit het programma van eisen. Het gehele programma van eisen/beeldkwaliteitsplan is bijgevoegd in Bijlage 1.
![]() |
Afbeelding 3.1 Situatietekening uitgangspunten nieuwbouw Gelderse Hout (Bron: Sacon Architecten/Triade-Vitree |
3.2 Verkeer En Parkeren
3.2.1 Algemeen
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de extra verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381, december 2018) van het CROW kan de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van de ontwikkeling berekend worden. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis op onder andere het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig parkeren' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
Qua functie sluit de voorgenomen zorgfunctie het meeste aan bij het type 'verpleegtehuis- en verzorgingstehuis'.
3.2.2 Uitgangspunten
De ontwikkeling behelst het toevoegen van 8 woonzorgeenheden. Daarnaast is de bestaande woning Gelderse Hout 1 reeds verbouwd tot groepswoning met 6 woonzorgeenheden.
Qua verstedelijkingsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Type: verpleeghuis- en verzorgingstehuis (hoofdfunctie gezondheidzorg en (sociale) voorzieningen);
- Verstedelijkingsgraad: matig stedelijk (bron: CBS Statline)
- Stedelijke zone: rest bebouwde kom
3.2.3 Situatie parkeren
In de CROW publicatie Toekomstbestendig parkeren zijn geen specifieke parkeerkencijfers opgenomen voor dergelijke woonzorgfuncties in het gebiedstype rest bebouwde kom. Wel is voor verpleeg- en verzorgingstehuizen een globaal parkeerkencijfer inclusief parkeren voor personeel opgenomen. Hierbij wordt opgemerkt dat deze met een forse marge dient te worden genomen. Deze parknorm bedraagt gemiddeld 0,6 per wooneenheid. Indien hierbij wordt aangesloten is de extra parkeerbehoefte als gevolg van in totaal 14 extra woonzorgeenheden 8,4 parkeerplaatsen. Voor het totale complex (50 woonzorgeenheden) bedraagt de parkeerbehoefte op basis van de globale kencijfers 30 parkeerplaatsen.
Parktijkcijfers
Voor deze specifieke doelgroep rekent Triade Vitree met één begeleider op twee cliënten/bewoners aanwezig. De 14 extra wooneenheden levert een extra parkeerbehoefte van 7 parkeerplaatsen op. Het totaal aantal wooneenheden van de zorginstelling bedraagt in de nieuwe situatie 50. Dit betekend dat er 25 medewerkers (is auto's) op locatie aanwezig zijn. De parkeerbehoefte bedraagt in de nieuwe situatie 25 parkeerplaatsen.
In de huidige situatie is er reeds een parkeerterrein waar circa 42 auto's geparkeerd kunnen worden. Op afbeelding 3.1 is zichtbaar dat voor de groepswoning Gelderse Hout 1 extra parkeerplaatsen worden aangelegd. Hiermee wordt ruim voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor medewerkers en bezoekers.
3.2.4 Situatie verkeer
In dit geval is gekeken naar de huidige functies (één woning en 36 woonzorgeenheden ) en de nieuwe functie 50 woonzorgeenheden. In de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381, december 2018) van het CROW zijn alleen kencijfers omtrent verkeersgeneratie opgenomen voor de woning. Daarom is voor de nieuwe situatie gekeken naar de praktijkcijfers die ook voor het aspect parkeren zijn gebruik.
De parkeerbehoefte bedraagt in de nieuwe situatie 25 parkeerplaatsen. Als ervan wordt uitgegaan dat wordt gewerkt in diensten van 8 uur, er drie diensten per dag zijn en medewerkers één keer per dag komen en gaan levert dit een verkeersgeneratie van circa 150 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal op. Daarnaast zullen er enkele voertuigbewegingen per week plaatsvinden door leveranciers en bezoekers.
De bestaande woonfunctie veroorzaakte gelet op het kencijfer uit de CROW publicatie een verkeersgeneratie van gemiddeld 8,2 voertuigbewegingen per weekdag etmaal. De bestaande woonzorgvoorziening veroorzaakt gelet op praktijkcijfers reeds een verkeersgeneratie van 108 voertuigbewegingen. De totale verkeersgeneratie in de bestaande situatie is circa 116 voertuigbewegingen per weekdagetmaal.
Per saldo neemt de verkeersgeneratie in de nieuwe toe met circa 36 voertuigbewegingen per weekdagetmaal.
Geconcludeerd wordt dat de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie hoger is dan in de oude situatie. De ontsluiting van het plangebied vindt net als in de bestaande situatie plaats via het Gelderse Hout. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersgeneratie van de nieuwe functie op een vlotte en veilige manier af te wikkelen.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid
De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren zich als zodanig en zijn 'Ladderplichtig'. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (201310814/1/R1):
“12.6. Het betoog van Lunchroom Deli en andere dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, omdat is voorzien in een functiewijziging binnen de bestaande bebouwing, kan niet slagen. In deze situatie is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, aangezien de bebouwing reeds aanwezig is en er geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt. Van belang daarbij is dat het plan naar het oordeel van de Afdeling slechts is gericht op een verruiming van de gebruiksmogelijkheden.”
Echter in een recentere uitspraak van de Raad van State d.d. 18 februari 2015 (201311211/1/R3) is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw. De Afdeling overweegt: “Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat in de Staat van bedrijfsactiviteiten deels bedrijfsactiviteiten staan genoemd waarvoor de units in de bedrijfsverzamelgebouwen niet eerder mochten worden verhuurd, oordeelt de Afdeling dat het plan hiermee niet voorziet in een zodanige functiewijziging dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 december 2014 in zaak nr. 201310814/1/R1) is daarbij van belang dat met een verruiming van de gebruiksmogelijkheden geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt.”
Het onderstreepte “zodanige functiewijziging” suggereert dat er functiewijzigingen – zonder enige toename van bebouwing – kunnen zijn die wel “zodanig” zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een functiewijziging “sec” die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, door die invloed kan kwalificeren als “zodanige functiewijziging”, zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.
In voorliggend geval is er sprake is van behoefte naar kleinschalige woonzorgvormen voor de doelgroep 'Mensen met moeilijk verstaanbaar gedrag' in de gemeente Lelystad. De ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van de bestaande zorglocatie Gelderse Hout 3 met in totaal 13 extra wooneenheden (8 in nieuwbouw, 5 in de bestaande bedrijfswoning). De uitbreiding vindt plaats door herontwikkeling van het naastgelegen voormalig agrarische erf Gelderse Hout 1. De ontwikkeling gaat niet gepaard met een uitbreiding van het bestaande erf en tevens niet in een uitbreiding van bebouwing. Voor de gehele locatie (plangebied) is in dit bestemmingsplan een gemengde bestemming opgenomen met een bouwvlak dat voor maximaal 80 % mag worden bebouwd. Een dergelijke regeling geldt nu al voor de locatie Gelderse Hout 3. Voor Gelderse Hout 1 geldt op dit moment een woonbestemming. Hier mag een hoofdgebouw binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit bouwvlak is 870 m2 groot. Verder mag er 100 m2 aan bijgebouwen, tenzij in de bestaande situatie al meer bebouwing staat.
In voorliggend geval staat er een voormalige bedrijfswoning van 150 m2 en stond er tot voorkort een bedrijfsgebouw van 310 m2. De beoogde nieuwbouw wordt gelet op het structuurmodel (zie paragraaf 3.1) gesitueerd deels binnen de huidige bestemming woondoeleinden (Gelderse Hout 1) en deels binnen de huidige gemengde bestemming (Gelderse Hout 3) en heeft een oppervlakte van circa 460 m2.
Verder is er geen sprake van een zodanige functiewijziging dat deze kan worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De functie woonzorg heeft nauwelijks invloed op het woon- en leefklimaat dan de huidige woonfunctie (Gelderse Hout 1) in combinatie met de reeds aanwezige zorginstelling (Gelderse Hout 3) in de omgeving. De solitaire ligging van de locatie speel hierbij een belangrijke rol.
Geconcludeerd wordt dat de hoeveelheid bebouwing per saldo niet toeneemt, het bestaande erf niet wordt uitgebreid en er geen sprake is van extra beslag op de ruimte. Verder kan worden gesteld dat er sprake is van een ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is (zie ook hoofdstuk 5);
4.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid
Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks
De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:
- Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
- Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
- Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).
Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:
- Duurzame Energie
- Regionale Kracht
- Circulaire Economie
- Landbouw: Meerdere Smaken
De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het herontwikkelen van een voormalig woonerf in de stadsrandzone van Lelystad naar een zorgfunctie als uitbreiding op de reeds aanwezig woonzorgfunctie op het naastgelegen perceel. Hiermee wordt invulling gegeven aan de regionale behoefte naar woongroepen voor mensen met moeilijk verstaanbaar gedrag. Hiermee sluit het voornemen goed aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie FlevolandStraks (specifiek 'Krachtige samenleving). Vooralsnog is de beleidsmatige kant van de Omgevingsvisie FlevolandStraks in uitwerking. Daarom wordt wat betreft het beleid nog verwezen naar het omgevingsplan Flevoland 2006.
4.2.2 Omgevingsplan Flevoland
4.2.3 Conclusie toetsing aan provinciaal beleid
De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het herontwikkelen van een voormalig woonerf in de stadsrandzone van Lelystad naar een woonzorgfunctie als uitbreiding op de reeds aanwezig woonzorgfunctie op het naastgelegen perceel. Hiermee wordt invulling gegeven aan de regionale behoefte naar woongroepen voor mensen met moeilijk verstaanbaar gedrag. Het provinciale beleid gaat niet specifiek in op de doelgroep die door voorliggende ontwikkeling wordt gefaciliteerd, maar staat deze tevens niet in de weg. Deze ontwikkeling is in lijn met de hiervoor beschreven ambities uit het Omgevingsplan Flevoland.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurplan Lelystad 2015 en Structuurvisie Lelystad 2023
4.3.2 Woonvisie Lelystad 2016-2020
4.3.3 Beleidsplan Wonen, Welzijn en Zorg in Lelystad 2016-2020
4.3.4 Welstandsnota Lelystad
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit Milieueffectrapportage.
5.1 Geluid
5.1.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
5.1.2 Verantwoording geluidsaspecten
5.1.3 Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.2 Bodemkwaliteit
5.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
- 1. als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
- 2. als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder als 2 uur gehanteerd;
- 3. als burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen, omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteitbekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).
5.2.2 Situatie plangebied
In voorliggend geval gaat het om een voormalig boerenerf met potstal en bovengrondse tank. In 2007 heeft reeds bodemonderzoek plaatsgevonden voor de hele locatie Gelderse Hout 1 en 3. Hieruit is gebleken dat er geen vervolgonderzoek noodzakelijk was, ook niet rondom de tank en potstal. Mede op basis van dit onderzoek in de periode 2008-2009 medewerking verleend aan het herzien van het bestemmingsplan ten behoeve van het woonzorgcomplex op de locatie Gelderse Hout 3. Zowel de tank als de potstal bevonden zich op het terreindeel dat reeds de bestemming 'gemengd' heeft en niet op de gronden met de bestemming woongebied die nu worden aangewend voor uitbreiding van het woonzorgcomplex. Gelet hierop is het uitvoeren van een bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
5.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet milieubeheer.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.2 Verantwoording luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuwe groepswoning voor maximaal 8 bewoners. In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.
De nieuwe functie kan mogelijk worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Het betreft echter geen verzorgings-, verpleeg- en of bejaardentehuis, maar woonzorg voor mensen met moeilijk verstaandebaar gedrag. Vanwege de solitaire ligging van de locatie op grote afstand van rijks- en provinciale wegen of andere functies die substantiele luchtverontreiniging veroorzaken is de luchtkwaliteit ter plaatse echter geen probleem.
5.3.3 Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Het transporteren van stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.4.2 Verantwoording externe veiligheid
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De locatie van het plangebied is met de rode cirkel indicatief aangegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede van de risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke
- stoffen;
- niet is gelegen binnen de circulaire effectafstand van een LPG-tankstation.
5.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
5.5 Milieuzonering
5.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
5.5.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een ‘gemengd gebied’. Daarbij wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. De locatie bevindt zich in de stadsrandzone ten oosten van de kern Lelystad, hier is sprake is van een rustig omgevingstype.
milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
5.5.3 Verantwoording milieuzonering
5.5.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
5.6 Ecologie
5.6.1 Algemeen
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
5.6.2 Gebiedsbescherming
Natura 2000 Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied bevindt zich niet in een Natura 2000-gebied of NNN gebied. Wel ligt het Natuurnetwerk Nederland direct rondom het plangebied. Op onderstaande afbeelding wordt dit weergegeven. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, op een reeds bestaand erf behoeft gebiedsbescherming met betrekking tot NNN geen bijzondere aandacht. Hierna word nader ingegaan op het aspect stikstofdepositie op natura 2000 gebied.
![]() |
Afbeelding 5.2: Ligging plangebied ten opzichte van Natuur Netwerk Nederland (Bron: Provincie Flevoland) |
Stikstofdepositie op Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt op circa 5 kilometer afstand van gronden die tot Natura 2000-gebied de Markermeer behoren.
Voor het project zijn met behulp van de AERIUS-calculator twee AERIUS-berekeningen uitgevoerd ten aanzien van de stikstofdepositie als gevolg van het project. Deze bestaan uit een berekening voor de aanlegfase en een berekening voor de gebruiksfase. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
De conclusie van het onderzoek is dat de stikstofuitstoot als gevolg van de aanlegfase en lichte toename aan verkeer in de gebruiksfase niet leidt tot een verhoogde stikstofdepositie (NOx) op Natura 2000-gebieden. De activiteiten zijn daarom niet in strijd met de Wet natuurbescherming. Er hoeft geen vergunning aangevraagd te worden.
5.6.3 Soortenbescherming
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet Natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er worden bekeken of hier een vrijstelling voor geldt anders moet er een ontheffing worden gevraagd.
In voorliggend geval is de voormalige agrarische schuur op het woonperceel reeds gesloopt, er wordt verder geen bebouwing gesloopt. De nieuwbouw wordt geprojecteerd op reeds verharde gronden die op dit moment al deel uitmaken van het woonerf Gelderse Hout 1 en het erf van de bestaande zorginstelling aan Gelderse Hout 3. Gelet hierop is de ecologische waarde van het plangebied laag en is een nader onderzoek naar aanwezige natuurwaarden niet noodzakelijk.
5.6.4 Conclusie
Er worden geen significant negatieve effecten op het NNN, Natura 2000-gebied en flora en fauna verwacht.
5.7 Archeologie & Cultuurhistorie
5.7.1 Archeologie
5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
5.8 Besluit Milieueffectrapportage
5.8.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- 1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- 2. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- 3. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. In deze paragraaf vindt deze vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats.
5.8.2 Situatie plangebied
5.8.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Vigerend Beleid
6.1.1 Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
6.1.2 Rijksbeleid
Nationaal waterplan
De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het Rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP). Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan. Het NWP is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd- watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM). Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
- integraal waterbeheer: het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet)water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen;
- afwenteling voorkomen: het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de tritsen vasthouden-bergen-afvoeren en schoonhouden-scheiden-schoonmaken;
- ruimte en water verbinden: bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 /jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
6.1.3 Beleid waterschap Zuiderzeeland
Het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021. Het Waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Het waterbeheerplan beschrijft hoe het waterschap nu en in de toekomst blijft zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water. In het plan staan de doelen die het waterschap zich daartoe stelt en de maatregelen die het waterschap de komende 6 jaar gaat nemen om die doelen te realiseren. Het plan maakt duidelijk wat inwoners, overheden en belangenorganisaties van het waterschap mogen verwachten en vormt daarmee het contract met de samenleving. De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld.
Daarnaast is de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden
6.2 Waterparagraaf
6.2.1 Watertoets
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
6.2.2 Watertoetsproces
Het Waterschap Zuiderzeeland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van toepassing is. In Bijlage 3 is het watertoetsresultaat opgenomen.
6.2.3 Waterhuishoudkundige aspecten
Hieronder is op basis van de thema zoals benoemd in de uitgangspuntennotitie een beeld geschetst van de relevante waterhuishoudkundige aspecten binnen het plangebied.
Veiligheid
Uit de uitgangspuntennotitie blijkt dat het plangebied niet buitendijks of in een keurzone van een waterkering ligt. Er zijn daarom geen aandachtspunten op het thema waterveiligheid.
Voldoende water
In de nieuwe situatie wordt ten opzichte van de huidige planologische situatie niet meer bebouwing toegestaan. Wel kan bij de nadere planuitwerking blijken dat er iets meer verharding wordt toegevoegd. In dat geval dient deze toename conform de ontwerprichtlijnen van het waterschap gecompenseerd te worden.
Schoon water
Afvalwater uit het plangebied wordt via een persleiding getransporteerd op het vuilwaterriool. Hemelwater zal worden geloosd op naastgelegen oppervlaktewateren. Bij de realisatie van het voornemen worden geen uitlogende materialen gebruikt.
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Opzet Van De Regels
7.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels;
7.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
7.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen;
- Nadere eisen: eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de bestemming, ten behoeve van het algemeen belang;
- Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn.
- Afwijken van de bouwregels/ gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en/of gebruiksregels.
7.2.4 Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 4)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
- Algemene gebruiksregels (Artikel 5)
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze regel bevatten bepalingen omtrent functies die in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 6)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
7.2.5 Overgangs- en slotregels
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
7.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er wordt uitgegaan van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Gemengd (artikel 3)
Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Gemengd'. Deze gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, welzijnsdoeleinden, waaronder zorgwoningen en de daarbij behorende voorzieningen. Daarnaast zijn aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen behorende bij deze voorzieningen toegestaan. Ten slotte biedt de bestemming mogelijkheden voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, wegen, straten en paden, waterlopen en waterpartijen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouw- en reclameborden.
Het op de verbeelding opgenomen bouwvlak mag voor 80 % worden bebouwd met een maximum bouwhoogte van 10 meter.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Met betrekking tot het verhaal van de kosten van de bestemmingsplanprocedure en de uitvoering van het bestemmingsplan, is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Verhaal van eventuele planschadekosten is onderdeel van de anterieure overeenkomst. Het verhaal van kosten is hiermee "anderszins verzekerd", zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.
Hoofdstuk 9 Inspraak, Vooroverleg En Zienswijzen
9.1 Vooroverleg
9.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
9.1.2 Provincie Flevoland
Het conceptbestemmingsplan is in het kader van vooroverleg naar de provincie Flevoland toegezonden. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan, met uitzondering van het ontbreken van een stikstofdepositieberekening. De provincie geeft aan ook zonder berekening geen significant effect te verwachten.
De stikstofdepositieberekening is reeds uitgevoerd met toepassing van de AERIUS-calculator. De uitkomst van het onderzoek is dat de stikstofuitstoot als gevolg van de aanlegfase en lichte toename aan verkeer in de gebruiksfase niet leidt tot een verhoogde stikstofdepositie (NOx) op Natura 2000-gebieden. De resultaten zijn opgenomen in paragraaf 5.6.2. De rapportage is opgenomen in Bijlage 2.
9.1.3 Waterschap Zuiderzeeland
Het Waterschap Zuiderzeeland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van toepassing is.
Het conceptbestemmings voor advies aan het waterschap te worden voorgelegd. In haar advies geeft het waterschap aan dat de waterschap merendeels volledig en duidelijk is, maar dat het thema 'Schoon water' aangevuld dient te worden ten aanzien van het gebruik van uitlogende materialen. Dit is niet het geval, paragraaf 6.2.3 is hierop aangevuld. Het volledige advies is opgenomen in Bijlage 5.
9.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt vanwege de kleinschaligheid van het voornemen geen voorontwerpbestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegd.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 19 december 2019 voor een periode van zes weken ter inzage heeft gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Programma Van Eisen
Bijlage 2 Stikstofberekeningen Gelderse Hout 1 En 3
Bijlage 2 Stikstofberekeningen Gelderse Hout 1 en 3
Bijlage 3 Watertoetsresultaat
Bijlage 4 Vooroverlegreactie Provincie Flevoland
Bijlage 4 Vooroverlegreactie provincie Flevoland