150/20kV Hoogspanningsstation Lelystad Larserringweg
Bestemmingsplan - Gemeente Lelystad
Vastgesteld op 06-02-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan150/20kV Hoogspanningsstation Lelystad Larserringweg met identificatienummer NL.IMRO.0995.BP00095-OW01 van de gemeente Lelystad.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen);
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien eht een vlak betreft;
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.6 bestaand
- a. onder bestaande bebouwing wordt verstaan bebouwing welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub a Wabo;
- b. onder bestaand gebruik wordt verstaan het gebruik van grond en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.7 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bliksempiek
een hoge naaldvormige spijl (vrijstaand of geïntegreerd in de constructie) die op trafostations omhoog steekt en met een zeer scherpe punt boven de installaties uitkomt om bliksem aan te trekken en af te leiden van de hoogspanningsinstallaties;
1.10 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.11 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.12 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.13 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.16 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden,
1.17 erf
het onbebouwde gedeelte van een perceel, dat direct gelegen is bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het geruik van dat gebouw;
1.18 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.19 geluidszoneringsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.20 groenzone
een groenstrook ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de bestemming Bedrijf - Nutsbedrijf.
1.21 hoofdgebouw
een pand, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.22 inrichting
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;
1.23 interne ontsluitingsstructuren
(straat)verhardingen ten behoeve van de ontsluiting van de op het terrein gelegen bedrijfspercelen;
1.24 hoogspanningsstation
een inrichting voor het transporteren, verdelen en transformeren van elektrische energie met bijbehorende voorzieningen;
1.25 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van onder meer transport van aardgas, alarmeringssignalen, elektriciteit, telecommunicatie en water;
1.26 specifieke vorm van bedrijf - opstijgpunt
een hoge constructie die de verbinding en de aansluiting vormt van de ondergrondse 150/20kV-hoogspanningsverbinding en de bovengrondse 150/20kV-hoogspanningsverbinding;
1.27 ondergrondse 150/20kV-hoogspanningsverbinding
een ondergrondse hoogspanningslijn van 150/20kV waarmee elektrische energie wordt getransporteerd;
1.28 peil
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.29 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, dan wel;
- b. een inrichting waarvoor krachtens een artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer vastgestelde algemene maatregel van bestuur regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de
- c. en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen, dan wel;
- d. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.30 stedenbouwkundig beeld
ruimtelijke verschijningsvorm van bebouwing, die wordt bepaald door de situering, aansluitende terreinen, bouwmassa's, gevelindeling en dakvormen;
1.31 verbeelding
de digitale verbeelding van het bestemmingsplan 150/20kV Hoogspanningsstation Lelystad Larserringweg;
1.32 voorgevel
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.33 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelings bouwperceelgrenzen. In een hoeksituatie kan sprake zijn van meerdere voorgevels.
1.34 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van waterberging of -infiltratie en voorzieningen ten behoeve van de aan- en afvoer van (hemel)water, zoals leidingen, watergangen, waterlopen en waterpartijen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken met een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredig nadelige gevolgen voor:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de externe veiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Leiding - Hoogspanning
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse 150/20kV-hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende:
- a. belemmeringenstrook;
- b. nutsvoorzieningen;
2. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
- b. Op of in de in dit artikel bedoelde gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande gebouwen en bouwwerken;
- c. indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder b en toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), indien:
- a. Uit het verkregen schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad.
- b. Aan de hand van het schriftelijk advies kan het bevoegd gezag indien noodzakelijk voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, glazenwasinstallatie en overstekende daken buiten beschouwing gelaten.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onverlet het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het (ook) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het laten gebruiken dan wel het doen laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Geluidzone - vliegverkeer 1
8.2 Geluidzone - industrie
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
10.2 Voorrangsregels
- a. Voor zover de enkelbestemmingen uit het bestemmingsplan '150/20kV Hoogspanningsstation Lelystad Larserringweg' samenvallen met de bestemmingen uit het onderliggende bestemmingsplan 'BG_Lelystad' komen de enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen uit dat bestemmingsplan te vervallen.
- b. Voor zover de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het bestemmingsplan '150/20kV Hoogspanningsstation Lelystad Larserringweg', samenvallen met de bestemmingen uit het onderliggende bestemmingsplan 'BG_Lelystad' blijven alle regels uit dat bestemmingsplan van toepassing, met dien verstande dat de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het bestemmingsplan '150/20kV Hoogspanningsstation Lelystad Larserringweg' voor gaan op die uit de onderliggende bestemmingsplannen.
- c. Voor zover dit bestemmingsplan '150/20kV Hoogspanningsstation Lelystad Larserringweg' de onderliggende bestemmingsplannen dan wel beheersverordening niet wijzigt, blijven de regels uit de bestemmingsplannen en de beheersverordening onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan'150/20kV Hoogspanningsstation Lelystad Larserringweg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het gebied ten zuiden van Lelystad en zuidwesten van Dronten (ook wel aangeduid als de Flevopolder) heeft een elektriciteitsinfrastructuur die op dit moment zijn grenzen nagenoeg heeft bereikt. Dat terwijl in dit gebied sprake is van een grote toename aan duurzame initiatieven c.q. opwek die aangesloten moet worden op deze infrastructuur. Daarnaast is sprake van een sterke toename van de vraag naar elektriciteit en wordt verwacht dat deze groei de komende jaren aanhoudt. Dit levert diverse knelpunten op. Om de infrastructuur gereed te maken voor de toekomst dienen de knelpunten opgelost te worden. Door Liander is, in samenwerking met TenneT, gekeken naar de verwachte ontwikkeling van de elektrische belasting in de Flevopolder. De groei die verwacht wordt kan, los van de groei van de luchthaven, niet gefaciliteerd worden vanuit de bestaande 150kV- of 20/10kV-stations die in de nabijheid van de Flevopolder aanwezig zijn. Het bestaande elektriciteitsnet van Liander en TenneT bestaat in de Flevopolder uit vier 150kV-stations, namelijk de stations Lelystad, Zuiderveld, Dronten en Zeewolde. Geconstateerd is dat naast de uitbreiding van de bestaande stations een nieuw 150/20 kV hoogspanningsstation noodzakelijk is. Dit 150/20kV Hoogspanningsstation dient te worden aangesloten op de bovengrondse 150kV-verbinding van Lelystad naar Harderwijk. Daarnaast dient een nieuw 20kV-station te worden gerealiseerd inclusief de diverse ondergrondse 20kV-kabelverbindingen. Na realisatie hiervan is sprake van een nieuwe toekomstvaste netinfrastructuur en kan o.a. ook het 150kV-station Zuiderveld, waar geen capaciteitsuitbreiding mogelijk is, worden ontlast zodat ruimte kan worden gemaakt voor ontwikkelingen en groei (zowel levering als teruglevering) vanuit de stad Lelystad.
1.2 Achtergrond En Doel
Het bestemmingsplan '150/20kV Hoogspanningsstation Lelystad Larserringweg' regelt de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Het bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter, dat wil zeggen dat in het bestemmingsplan de planologische en juridische kaders worden vastgelegd waarbinnen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk zijn. Zo wordt in onderhavig bestemmingsplan het realiseren van een hoogspanningsstation (150/20kV) en de ondergrondse 150/20kV kabelverbinding naar de hoogspanningsverbinding Lelystad - Harderwijk in de gemeente Lelystad planologisch geborgd.
1.3 Haalbaarheidsstudie Netuitbreiding
Omdat het 150kV-station ingelust dient te worden op de 150kV-verbinding Lelystad Harderwijk is het vanuit diverse oogpunten (waaronder efficiënt ruimtegebruik en landschappelijke inpassing) het meest voor de hand liggend en gewenst om een station in de nabijheid van deze verbinding te realiseren. Daarnaast heeft het - vanuit verschillende invalshoeken - de voorkeur om de 20kV-locatie in de nabijheid van het 150kV-station te realiseren. Vanuit dit 20kV-station gaan diverse kabelverbindingen naar verschillende deelgebieden. In een haalbaarheidsstudie is door Reddyn in opdracht van TenneT en Liander onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de gewenste netuitbreiding te realiseren. In deze studie worden mogelijk geschikte gebieden voor de realisatie van een 150kV-station in beeld gebracht vanuit het oogpunt van omgeving, planologie, nettechniek en een stakeholderanalyse. Voor dit onderzoek is een mix van methoden ingezet: bureaustudie, GIS-analyses en analyses van bestaande data. Uit de studie volgt een aantal zoekgebieden, waarbij vanuit de netbeheerders een voorkeur is te geven voor één van deze gebieden, namelijk aan de Larserringweg ten zuiden van het Natuurpark Lelystadpark. Deze locatie is gekozen omdat het elektriciteitsstation hier zowel op korte afstand van de toekomstige gebruikers gelegen is als nabij de 150kV-verbinding waarop aangesloten moet worden. Ook landschappelijk is het elektriciteitsstation hier het beste in te passen.
1.4 Ligging Plangebied
De locatie voor het nieuwe 150/20kV hoogspanningsstation ligt aan de Larserringweg, ten zuiden van het Natuurpark Lelystadpark. Het station wordt vanaf hier verbonden via een ondergrondse kabel met de bestaande hoogspanningslijn ten oosten van de Larserringweg. De kadastrale aanduiding van de percelen is gemeente Lelystad, sectie I nummer 550 en 622. Daarnaast worden ter plekke van de kruising van de weg ook de percelen Lelystad I 265, I 356 en I 358 geraakt. Zie Figuur 1 voor de verbeelding van het plangebied.
Figuur 1: Verbeelding van het plangebied.
De locatie voor het nieuwe 150/20kV hoogspanningsstation ligt aan de Larserringweg, ten zuiden van het Natuurpark Lelystadpark en heeft momenteel een agrarische bestemming. Het station wordt vanaf hier verbonden via een ondergrondse kabel met de bestaande hoogspanningslijn ten oosten van de Larserringweg. De totale oppervlakte van het toekomstige 150 kV station is circa 11 hectare. Zie daarvoor Figuur 2, waarin de locatie van het 150/20kV hoogspanningsstation in een rood kader is weergeven.
Figuur 2: locatie van het 150/20kV hoogspanningsstation.
Voor deze en andere locaties in de provincie zijn uitgebreide onderzoekstrajecten vooraf gegaan. In het generieke planproces voor de versterking van het elektriciteitsnetwerk zijn ten aanzien van de ruimtelijke kaders afspraken gemaakt over de acceptatie en toelaatbaarheid van functies als deze in het landelijke gebied. Voor omgevingsaspecten waar de provincie het bevoegd gezag is (onder andere de Wnb), heeft er eveneens in het voortraject reeds afstemming tussen de gebiedspartners plaatsgevonden. Op grond van het afstemmingsproces en de gemaakte afspraken in de planvoorbereiding, is geconcludeerd dat deze functie toelaatbaar is op deze locatie.
1.5 Vigerend Bestemmingsplan
Binnen het plangebied vigeren meerdere bestemmingsplannen. De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de volgende ruimtelijke plannen:
- BG_Lelystad, vastgesteld op 16 februari 2010.
- Eerste partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, vastgesteld op 28 januari 2015.
Het 150/20kV hoogspanningsstation komt te liggen op het perceel sectie I nummer 550 en 622 . Binnen het perceel zijn in de vigerend bestemmingsplannen verschillende bestemmingen gelegen, dit zijn:
- Enkelbestemming Agrarisch
- Gebiedsaanduiding - vliegverkeer 1
Enkelbestemming 'Agrarisch'
Het nieuwe 150/20kV hoogspanningsstation zal gerealiseerd worden op een voormalig agrarisch perceel dat gebruikt wordt voor akkerlandbouw (maïs). De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. Agrarische bedrijvigheid in de vorm van:
- a. een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. een intensieve veehouderij, uitsluitend binnen bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij", en elders uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit,
- c. paardenhouderij, uitsluitend binnen bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij";
- 2. als standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen in de periode van 15 maart t/m 31 oktober;
- 3. instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen de landschapswaarden, die hierna zijn vermeld ter plaatse van de aanduiding:
aanduiding: waarden specifieke vorm van waarde - openheid
openheid van het landschap instandhouding van het aanwezige cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon;
- 4. instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfbeplanting met een minimale breedte van 6 m, met daarbij behorende erfsloot, direct aansluitend aan de zijgrenzen en de achtergrens van het bouwvlak;
- 5. extensieve openluchtrecreatie;
- 6. fiets-, wandel- en kavelpaden;
- 7. sloten, oevers, taluds en andere watergangen;
- 8. windturbine uitsluitend op de bestaande plaats waarbij de hoogte en rotordiameter niet meer mag bedragen dan in Bijlage 1 “Windturbines” behorende bij deze regels is aangegeven, een en ander met uitzondering van het bepaalde in artikel 14,1 testlocatie windmolens;
Omdat de voorgenomen ontwikkeling mede bestaat uit een 150/20kV hoogspanningsstation, past deze functie niet binnen de bestemming 'Agrarisch'. Hierdoor is de realisatie van het 150/20kV hoogspanningsstation op deze locatie planologisch niet toegestaan.
Gebiedsaanduiding - vliegverkeer 1
Onverminderd het overige in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde mogen op en in gronden die liggen ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - vliegverkeer 1" geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden gebouwd.
Het 150/20kV hoogspanningsstation is geen geluidsgevoelige bestemming. Deze gebiedsaanduiding zorgt daarom niet voor beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling van het 150/20kV hoogspanningsstation.
1.6 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling geschetst. Er wordt ingegaan op de geldende planologische regelingen. Het geldende beleidskader op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau komt aan bod in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 komen alle milieu-planologische aspecten aan bod. Ten slotte worden in hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving en in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken.
Hoofdstuk 2 Referentiesituatie
2.1 Huidige Situatie
De locatie van het toekomstige 150/20kV hoogspanningsstation heeft een oppervlakte van circa 11 hectare en heeft in de huidige situatie een agrarische bestemming. Het 150/20kV hoogspanningsstation zal door middel van een ondergrondse 150kV verbinding en een tweetal portalen aangesloten worden op een bovengrondse verbinding. De locatie is gelegen binnen de kaders van bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’ (vastgesteld d.d. 16 februari 2010). Op basis van dit bestemmingsplan is de realisatie van een 150/20kV hoogspanningsstation niet mogelijk.
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Hoogspanningsstation
De bestemmingsplanwijziging zal de bestemming van de planlocatie veranderen van 'Agrarisch' in 'Bedrijf - Nutsbedrijf'. Hierdoor wordt de realisatie van het hoogspanningsverdeelstation planologisch geborgd. Een impressie van de toekomstige indeling is te zien in Figuur 3. Het 150/20kV hoogspanningsstation zal zoals eerder opgemerkt worden aangesloten door middel van een ondergrondse 150kV verbinding en een tweetal portalen (opstijgpunten) op een bestaande bovengrondse verbinding. Het 150/20kV hoogspanningsstation bestaat uit twee delen, een TenneT en een Liander deel (zie Figuur 3). Beide terreinen zijn omsloten met een hekwerk en hebben een eigen toegangspoort. De toegangsweg naar de poorten wordt door beiden netbeheerders gebruikt.
Het TenneT deel bestaat uit:
- Een schakeltuin;
- Centraal Diensten Gebouw (CDG);
- 6 parkeerplaatsen;
- Compensatiespoelen;
Het Liander deel bestaat uit:
- Twee gebouwen met installaties en transformatoren;
- 6 parkeerplaatsen
Het station wordt in vier fasen aangelegd, afhankelijk van de concrete elektriciteitsvraag. In de beginfase zal er 240 MVA opgesteld vermogen worden aangelegd, om in de eindfase op 480 MVA opgesteld vermogen uit te komen. Gedurende fasering van het station wordt meer dan 200 MVA ingeschakeld.
Het totale vermogen van het 150/20kV hoogspanningsstation wordt in de eindsituatie 480 MVA. Hiermee is het station vergunningsplichtig voor het aspect milieu. Bovendien dient een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder te worden vastgesteld. Deze geluidszone wordt planologisch geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 3: Impressie van de toekomstige indeling
2.2.2 Landschappelijke inpassing
Het 150/20kV hoogspanningsstation wordt aan de zuid- en westrand ingepland met een dichte bosstrook. Daardoor lijkt het station van afstand onderdeel van het Natuurpark Lelystad. De bosrand heeft een mantelzoom opbouw. Aan de oostzijde heeft de beplantingsrand tussen het station en de Larserringweg een transparanter karakter. Deze groenzone wordt ingericht met bloemrijkgrasland en heesters. Deze zone is bewust transparanter ingericht omdat het station aan deze zijde zijn entree en gezicht heeft. Het zicht op het station wordt hier verzacht maar het station ligt niet verstopt. De heesterbeplanting zorgt aan deze zijde voor een mooie overgang tussen de dichte bosrand van het Natuurpark Lelystad en het open polderlandschap. Tussen het natuurpark en het station ligt een 30 meter brede kabelzone. Deze zone blijft vrij van bomen en heesters en wordt ingericht met bloemrijkgrasland. Op deze zonnige plek wordt bloemrijkgrasland toegevoegd als stapsteen voor nectarzoekende insecten. Bij de sloot is ruimte voor een 4 meter brede natuurvriendelijke oever. Deze oever kan met een flauw talud of met een drasplaszone ingericht worden. De sloot is circa 285 meter lang. De stationsgebouwen worden volgens standaarden van TenneT en Liander uitgevoerd. De materiaalkeuze voor de gevels, bestrating en hekwerken geven het station een onopvallende uitstraling.De toegangsweg naar het station wordt aangelegd met betonplaten. Dit materiaal zie je in de omgeving ook vaak bij opritten naar agrarische erven. Zie voor een indicatie van de landschappelijke inpassing Figuur 4:
Figuur 4: kaart van de landschappelijke inpassing 150/20kV hoogspanningsstation aan de Larserringweg.
De provincie Flevoland en gemeente Lelystad hebben in het inpassingsplan (Bijlage 1) landschappelijke uitgangspunten geformuleerd voor de ontwikkeling van het station. Ten eerste moet het 150/20kV hoogspanningsstation een bijdrage leveren aan het ruimtelijk beeld van het landschap en recht doen aan de kenmerkende landschappelijke structuren. Ten tweede moet het ook een ecologische bijdrage leveren. Ten derde sluit het station aan op de transformatie van de toekomst.
Bij de locatiekeuze voor het nieuwe station is gezocht naar een geschikte ontwikkellocatie binnen het karakteristieke landschappelijk raamwerk van Flevopolder-oost. Het behoud van het open Mondriaanlandschap en versterken van de opgaande groenstructuren stond daarin centraal. De locatie aan de zuidrand van het natuurpark Lelystad biedt hier mogelijkheden voor. Het station ligt op deze locatie buiten het centrale open polderlandschap en sluit, als opgaande massa, aan op de opgaande groenstructuur. Het natuurpark vormt een grote massa in deze structuur en daar sluit het station in schaal en maat goed op aan. Vanuit deze locatiekeuze en het landschap zijn de volgende uitgangspunten voor het inpassingplan opgesteld:
• De zuid- en de westrand van het perceel worden ingepland met een dichte bosstrook waardoor het station van afstand onderdeel vormt van de massa van Natuurpark Lelystad.
• De entree en gebouwen van het station liggen aan en zij
georiënteerd op de Larserringweg. Deze zijde krijgt een andere inrichting aansluitend op de opbouw van de polderparkwegen.
• De ontwikkeling van het station draagt bij aan de biodiversiteit en ecologische structuur in de polder.
• De beplanting rondom het station is gebiedseigen en inheems.
• Het station krijgt een onopvallende uitstraling.
Figuur 5: Het zicht op het station wordt verzacht met beplanting
Om te borgen dat de inpassing in ieder geval aan die onderdelen van het beeldkwaliteitsplan voldoet, is een functieaanduiding 'groen' opgenomen in de verbeelding en is in de regels van de bestemming Bedrijf - Nutsbedrijf een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting regelt dat binnen een termijn van 12 maanden na ingebruikname van de gronden uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing.
2.2.3 150/20kV ondergrondse hoogspanningsverbinding en portalen
Het 150kV-station wordt aangesloten op de bestaande hoogspanningslijn 400, Harderwijk - Zuiderveld - Lelystad. Het plan is om deze aansluiting te maken met een ondergrondse 150kV hoogspanningsverbinding en een opstijgpunt met twee eindportalen. Het station en opstijgpunt worden met elkaar verbonden met een ondergrondse 150kV hoogspanningsverbinding. Deze kabelzone is ca. 20 - 40 meter breed. De eindportalen komen midden tussen mast 56 en 57 te staan. De knip in de hoogspanningslijnen is daardoor subtiel. De portalen zijn ca. 15 meter hoog. Rondom de portalen ligt een 2,5 meter hoog hekwerk. Het terrein binnen de hekwerken is grotendeels onverhard en wordt ingericht met gras. Zie Figuur 6 voor een indicatie.
Figuur 6: indicatie opstijgpunten.
Figuur 7: Referentiebeeld eindportaal.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 11 september 2020 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De definitieve NOVI is een instrument van de (naar verwachting) op 1 januari 2023 in werking tredende Omgevingswet en vervangt onder meer Het Nationaal Milieubeleidsplan, de Rijksnatuurvisie 2014 en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.
De NOVI schets een toekomstperspectief voor Nederland in het jaar 2050. Op nationaal niveau wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:
- 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
- 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
- 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
- 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
De eerste twee prioriteiten worden vanuit de NOVI richtingen gegeven die bij inpassing van de energie-infrastructuur aandacht vragen voor de kwaliteit van de leefomgeving. Ook wordt gekeken hoe het duurzaam en circulair maken van onze economie, de energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van onze leefomgeving gecombineerd kan worden. Dit betekent dat bij de realisatie van het 150/20kV hoogspanningsstation ook gekeken moet worden naar de aantrekkelijkheid en kwaliteit van de omgeving.
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners. Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.
Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
- 3. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
- 4. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- 5. Afwentelen wordt voorkomen.
Figuur 8 : Afwegen met de NOVI
De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:
- 1. We werken als één overheid, samen met de samenleving.
- 2. We stellen de opgave(n) centraal.
- 3. We werken gebiedsgericht.
- 4. We werken permanent en adaptief aan de opgaven.
Startnotitie Programma Energiehoofdstructuur
Vanuit de NOVI zal ook een Programma Energiehoofdstructuur worden gerealiseerd, de startnotitie hiervoor is reeds opgesteld. Hier is te lezen dat de ambitie van het Programma Energiehoofdstructuur is dat er tijdig moet worden gezorgd voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur, op basis van een integrale afweging met andere opgaven en belangen, binnen een (inter)nationale context en waarbij een goede leefomgevingskwaliteit randvoorwaarde is. Het programma heeft betrekking op ruimtelijk beleid op land en de grote wateren en hanteert als tijdshorizon 2030-2050. Het programma richt zich inhoudelijk op drie samenhangende deelsystemen van de energietransitie: elektriciteit, (brand)stoffen en warmte. Voor het onderdeel elektriciteit is vooral de wisselwerking met de ruimte van belang.
Relatie met het voorliggend bestemmingsplan
De NOVI en het toekomstige Programma Energiehoofdstructuur sturen aan op een schonere en betere energie-infrastructuur die past binnen de leefomgeving. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk dat in de NOVI wordt beschreven. Het Rijk maakt een robuust, betrouwbaar en veilig netwerk mogelijk om de transitie naar een circulaire economie en CO2-arme energievoorziening te realiseren.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks
De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:
- Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
- Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
- Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).
Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:
- Duurzame Energie
- Regionale Kracht
- Circulaire Economie
- Landbouw: Meerdere Smaken
Voor onderhavig project is met name de opgave ‘duurzame energie’ relevant. Hieronder wordt beschreven wat deze opgaven inhouden en hoe de ontwikkeling van het beoogde 150/20kV hoogspanningsstation bij deze opgaven aansluit.
Duurzame energie
Iedereen in Flevoland - inwoners en bedrijven - gaat iets merken van de verandering in de energievoorziening. Er moet veel gebeuren om onze woningen en bedrijven energiezuinig of energieneutraal te maken en duurzame energie op te wekken. Dit is noodzakelijk en biedt tegelijkertijd kansen. In 2030 en verder wil de provincie Flevoland bekend staan als de provincie die draait op duurzame energie. Samen met gemeenten en andere partners zet de provincie in op energieneutrale steden en dorpen. Zij ondersteunen inwoners en ondernemers met de verandering in hun energiegebruik, zowel het beperken van energiegebruik als het zelf opwekken van duurzame energie. Onderwerpen zijn onder andere: aardgasloze wijken, duurzame energieopwekking, isolatie van woningen, energiezuinige productiemethoden, energieopslag en smart grids.
Relatie met het voorliggend bestemmingsplan
De voorgestelde ontwikkeling van het 150/20kV hoogspanningsstation sluit aan op de doelen en de opgaven die gesteld worden in de Omgevingsvisie FlevolandStraks, waarbij de ontwikkeling vooral een bijdrage levert aan de opgave 'Duurzame energie'. De netuitbreiding voorkomt verdere congestie in het net voor de regio en waarborgt bovendien een betrouwbare robuuste energievoorziening door het bijtijds inspelen op de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen. Door de versterking van het energienetwerk waaraan deze ontwikkeling bijdraagt kunnen de ambities met betrekking tot verduurzaming van de energieproductie worden verwezenlijkt.
3.2.2 Programma Landschap van de Toekomst
Op 13 oktober 2021 hebben de Provinciale Staten de nieuwe landschapsvisie van provincie Flevoland goedgekeurd. De nieuwe landschapsvisie - het Programma Landschap van de Toekomst - geeft richting aan alle ruimtelijke ontwikkelingen in Flevoland. Dit programma presenteert de richtinggevende provinciale kijk op de waardeen identiteit van het Flevolandse landschap. Het beschrijft het ontstaan en de kernkwaliteiten van het landschap.
De essentie van het Programma Landschap van de Toekomst bestaat uit vier overwegingen. Deze zijn gemeente-overstijgend en bepalen in hun samenhang het karakter en de essentie van het Flevolands landschap. De synthese geeft richting bij het behouden van de landschappelijke kernkwaliteiten en ruimte voor vernieuwing en ontwikkeling. De vier overwegingen zijn voor landschap van provinciaal belang en moeten bij iedere ontwikkeling in het kader van de ruimtelijke kwaliteit als overweging worden meegenomen.
• Overweging 1: waterbouwkundig bouwwerk als polder-DNA
Behoud het waterbouwkundig bouwwerk als fundament van de polders en de landschappelijke identiteit. Maak de verschillende onderdelen (dijkzones, gemalen, vaarten, sluizen) daarvan zichtbaar en beleefbaar.
• Overweging 2: panorama’s langs lange lijnen
Versterk monumentale belevingsassen om de beleving van het open polderpanorama te garanderen. Geef hieraan per polder onderscheidend vorm.
• Overweging 3: drie onderscheidende polderconcepten
Geef het landschap vorm op basis van de ruimtelijke concepten van de drie polders. Ontwikkel de concepten door, om ruimtelijke opgaven in het landschap een plek te geven.
• Overweging 4: hybride gebieden - aandacht voor landschapsinnovatie
Werk Flevoland-breed integraal aan opgaven en doe ontwerpend onderzoek. Geef extra aandacht aan hybride gebieden met een hoge dynamiek en waar meerdere opgaven samen komen.
Het programma werkt algemene overwegingen per polder specifieker uit en visualiseert ze met illustraties. Globale ‘snedes’ door het landschap tonen hoe we opgaven en veranderingen in het landschap kunnen vormgegeven. De overwegingen per polder zijn niet vast omlijnd. Wel sturen deze de ontwikkeling van het landschap van de toekomst.
Relatie met het voorliggend bestemmingsplan
De landschappelijke inpassing van het hoogspanningsverdeelstation behoudt en kan worden ingepast in het poldercarré door te werken met beplanting zodat de dragende polderstructuur van Oostelijk Flevoland (gebied rond de A6 bij Lelystad en de Knardijk) behouden blijft.
3.2.3 Omgevingsprogramma Provincie Flevoland
Op 10 juli 2019 is de geconsolideerde versie van het Omgevingsprogramma vastgesteld, waarin er voor gekozen is al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd. De provincie streeft ernaar om dit programma jaarlijks te actualiseren en waar nodig aan te vullen met overig provinciaal beleid.
In het omgevingsprogramma worden de volgende thema’s onderscheiden:
- Ruimte (uitgesplitst naar stedelijk gebied en landelijk gebied)
- Landschap en cultuurhistorie
- Water
- Natuur
- Milieu en bodem
- Energie en duurzaamheid
- Mobiliteit
- Recreatie, toerisme en sport
- Leefbaarheid, sociale cohesie
- Regionale economie
Onderstaand wordt er nader ingegaan op de thema’s uit het omgevingsprogramma die van toepassing zijn op onderhavig project.
Ruimte
Het belangrijkste doel van de provincie is een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. Daarbij moet verstedelijking worden ingepast in een hoogwaardig landschap en passen bij de gerealiseerde en de geplande infrastructuur.De provincie wil verdere grootschalige ontwikkelingen mogelijk maken en deze deels zelf ter hand nemen, samen met partners. De provincie is bereid om ruimte te reserveren voor functies waarvoor in omliggende regio's onvoldoende ruimte is. De voorwaarde daarvoor is een evenwichtige ontwikkeling. Samen met partners binnen en buiten het gebied biedt de provincie zicht op oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken, die het tempo van de ruimtelijke ontwikkelingen in Flevoland met zich meebrengt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om achterblijvende bereikbaarheid, voorzieningenniveau en werkgelegenheid.
Landelijk gebied:
De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Hierbij wordt door de provincie ingezet op verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich in de eerste plaats richt op duurzame productie en verwerking van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. In het omgevingsprogramma wordt met betrekking tot landbouw verder ingegaan op: vrijkomende agrarische erven, schaalvergroting, grootschalige verwerking en ketenverlenging, glastuinbouw, geitenhouderijen en overige agrarische activiteiten (zoals bollenteelt, visserij, intensieve veehouderij, biologische landbouw en agrobusinessparken). Binnen het landelijk gebied worden ook niet-agrarische activiteiten/stedelijke ontwikkelingen aangehaald die in het landelijk gebied plaats kunnen vinden. Om het economisch draagvlak te verbreden wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied en deze verweven met de bestaande landbouwfunctie. Vestiging van activiteiten die bij uitstek thuishoren op een bedrijventerrein of aansluitend aan het bebouwde gebied worden in principe niet toegestaan. De provincie ziet erop toe dat de mogelijkheden van verstedelijking in het landelijk gebied afdoende gemotiveerd zijn boven het gebruik maken van mogelijkheden in het stedelijk gebied. Onder niet-agrarische activiteiten/stedelijke ontwikkelingen wordt ingegaan op: transitiegebied, snel internet, huisvesting arbeidsmigranten en grootschalige energieopwekking. Als windrijke provincie wil Flevoland optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten van de provincie aan te tasten. In het omgevingsprogramma kent het plangebied een aanduiding 'wind toegestaan - Wind'. Hiermee wordt windenergie onder bepaalde voorwaarden toegestaan in het gebied. In de lijn ‘Ruimte voor energie’ uit de Omgevingsvisie FlevolandStraks wordt ruimte geboden aan windenergie in de vorm van het Regioplan Wind en ingezet op het ruimte bieden aan grondgebonden zonne-energie in het landelijk gebied. Ervan uitgaande dat tegelijkertijd de ruimte voor zon in het stedelijk gebied maximaal wordt benut.
Water voor agrarisch gebeid - functie watersysteem
Het agrarisch gebruik stelt specifieke eisen aan de waterhuishouding. Voor een optimale productie van gewassen worden eisen gesteld aan de grondwaterstand, het peilbeheer, de beschikbaarheid, de kans op wateroverlast en de kwaliteit van water voor beregening. De eisen verschillen per gewas. In gebieden met de functie ‘agrarisch water’ worden de volgende doelen gesteld:
- De functietoekenning is leidend voor de watervoorziening.
- Een goede kwaliteit van zowel grond- als oppervlaktewater is een belangrijke randvoorwaarde.
- Opbrengstderving als gevolg van wateroverlast en vochttekort wordt geminimaliseerd.
- Plaatselijk is sprake van een beperkte en verslechterende drooglegging ten opzichte van de eisen van het agrarisch landgebruik. Hier is een overgang wenselijk naar een gebruik dat ook op langere termijn in overeenstemming is met de drooglegging.
Ruimte voor winnen bodemenergie
In Flevoland wordt (buiten de beschermingsgebieden voor grondwater) optimaal ruimte geboden voor het winnen van duurzame bodemenergie. De provincie stimuleert bodemenergie onder andere door zoveel mogelijk te voorkomen dat de bodem niet optimaal benut wordt als gevolg van negatieve interferentie tussen systemen.
Luchthaven Lelystad
Bij de vaststelling van het Omgevingsplan heeft de provincie een aantal speerpuntgebieden aangewezen. Eén van de speerpunten gaat in op de luchthaven Lelystad, deze is van toepassing op het plangebied. De provincie vindt de ontwikkeling van luchthaven Lelystad en de uitbouw van Lelystad Airport Businesspark (LAB) van groot belang en streeft naar een geïntegreerde ontwikkeling van dit gebied in samenhang met een goede ontsluiting via weg en openbaar vervoer. Naast reguliere en gebonden bedrijvigheid zijn er mogelijkheden voor grootschalige toeristisch-recreatieve ontwikkelingen.
Relatie met het voorliggend bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de relevante regels van het Omgevingsprogramma van de provincie Flevoland. Het plangebied ligt in landelijk gebied en sluit aan op de niet-agrarische activiteiten/stedelijke ontwikkelingen die worden omschreven in het omgevingsprogramma. De ontwikkeling faciliteert de grootschalige energieopwekking die de provincie Flevoland ambieert. De ontwikkeling is daarnaast wenselijk voor de uitbouw van Lelystad Airport Businesspark ( Provincie Flevoland d.d. 30 november 2021). De ontwikkeling belemmert geen andere benoemde waarden of speerpunten.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Metropoolregio Amsterdam
De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven. Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk. De MRA heeft om de samenwerking te bevorderen een actieagenda opgesteld met 6 actiepunten:
- 1. Ruimte geven aan wonen en werken;
- 2. Slimmer en innovatiever werken;
- 3. De leefkwaliteit verbeteren;
- 4. Transitie naar een schone economie;
- 5. Beter verbinden;
- 6. Klimaatbestendig maken
De acties met betrekking tot de energietransitie heeft de MRA vastgelegd in zijn Ruimtelijk Economische Actieagenda 2016-2020. De regie daarbij ligt bij het Portefeuillehoudersoverleg (PHO) duurzaamheid. De MRA wil met betrekking tot energienetwerken een regionaal smart energy system ontwikkelen, hierbij wordt gezamenlijk met partners gekeken naar de volgende aspecten:
- de samenhang tussen de verschillende energie-infrastructuren;
- maximaal gebruik maken van de mogelijkheden om via informatietechnologie het gebruik van de infrastructuur te sturen;
- ruimte creëren om nieuwe producten en diensten op deze infrastructuur aan te bieden;
- optimaal inspelen op de sociale en institutionele context.
Relatie met het voorliggend bestemmingsplan
Het voornemen levert een bijdrage aan de versterking van het energienet. Het sluit daarmee aan op het onderwerp 'Transitie naar een schone economie' van de actieagenda van de MRA. Er wordt onder andere gekeken naar een regionaal smart energy system, hiervoor is versterking van de energie-infrastructuur noodzakelijk, onder andere middels dit 150/20kV hoogspanningsstation.
3.3.2 Regionale energiestrategie (RES)
De provincie Flevoland is één van de 30 regio’s van de Regionale Energie Strategie (RES). voor de Regionale Energie Strategie Flevoland wordt samengewerkt met de 6 Flevolandse gemeenten (Lelystad, Almere, Urk, Zeewolde, Dronten en Noordoostpolder), de provincie Flevoland, het waterschap Zuiderzeeland, netbeheerder Liander, de woningcorporaties, de gemeentelijke energieloketten, het Energie Expertisecentrum Flevoland (EEF), Natuur & Milieufederaties en andere Flevolandse maatschappelijke partners.
Flevoland heeft de opwek van duurzame energie zoals zon- en windenergie al vroeg omarmd, want voordat de Regionale Energiestrategie bestond, werkten de gemeenten, de provincie, maatschappelijke organisaties en inwoners in Flevoland samen om windenergie in Flevoland mogelijk te maken. Dat betekent dat een deel van de beoogde wind- en zonneprojecten al gepland of opgestart is.
In totaal leiden alle zon- en windenergieprojecten in Flevoland tot een bijdrage van 5,8 Terawattuur (TWh) aan de landelijke opgave van 35 Terawattuur opwek van duurzame energie op land in 2030. In 2030 moet wind naar schatting 4,6 Terawattuur (TWh) opwekken. Zonne-energie leidt in Flevoland tot nog eens bijna 1.2 TWh. Voor het opwekken van zonne-energie zijn er kleinschalige en grootschalige projecten in Flevoland.
- Zon op land: dit zijn zonneparken waarin de panelen in het veld zijn opgesteld.
- Het opwekken van zonne-energie op grote daken.
- Kleinschalige zon op dak. Deze kleinschaliger opwek wordt ook (deels) meegerekend.
Relatie met het voorliggend bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuw 150/20kV hoogspanningsstation mogelijk. Deze uitbreiding is nodig om ook in de toekomst aan de elektriciteitsvraag te kunnen voldoen die de energietransitie met zich meebrengt, om ook in de toekomst de elektriciteitsvraag en aanbod te kunnen transporteren en distribueren. Onderhavig plan past daarom zeer goed binnen het beleid dat in deze RES is uitgezet.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Lelystad 2040
De gemeenteraad heeft op 22 juni 2021 de Omgevingsvisie Lelystad 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft koers als Hoofdstad van de Nieuwe Natuur en als een sterke stad in de regio. Ook de ambities van Lelystad Next Level zijn hierin opgenomen. Lelystad zet hierbij in op kwalitatief groeien van de stad. In de Omgevingsvisie wordt prioriteit gegeven aan het Stadshart, de Kustontwikkeling, Warande en de Bestaande stad. Lelystad kan groeien als naast de woningen ook de stad als geheel en de voorzieningen in de stad meegroeien. Dat maakt Lelystad sterker en interessanter voor zowel inwoners als bedrijven.
In de Omgevingsvisie is als één van de opgaven in de fysieke leefomgeving opgenomen; 'energie: energietransitie door de stad aardgasvrij en energiezuinig te maken'. Lelystad wil in 2040 als stad doorgroeien naar 100.000 inwoners en zich op een duurzame manier ontwikkelen door onder andere in te zetten op energieneutrale stad (exclusief verkeer & vervoer). Dit doet de gemeente door in te zetten op vermindering van energieverbruik in met name bestaande bouw en lokale industrie, het opwekken van duurzame energie door windenergie, zonne-energie en biomassa en slimme technische concepten. Hiervoor zullen er de komende jaren diverse netuitbreidingen/wijzigingen plaatsvinden om de klimaatdoelstellingen te kunnen nakomen.
Het buitengebied wordt, naast de agrarische functies en landschappelijke waarden, vooral gezien als een energielandschap. Het is een plek voor energieopwekking, onder voorwaarde dat bij het plaatsen van zonneparken het bouwen van huizen prioriteit heeft boven de plaatsing van zonnepanelen/zonneweides gaat. Hierbij dient rekening te worden gehouden met toekomstige woningbouw uitbreidingen op (middel-) lange termijn.
Relatie met het voorliggend bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de omgevingsvisie van de gemeente. De versterking van het energienetwerk die mogelijk wordt gemaakt met deze ontwikkeling (die valt onder netuitbreidingen) is nodig om de ambities naar energie neutraliteit van de gemeente te verwezenlijken.
Hoofdstuk 4 Milieu - En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de feiten en belangenafweging inzake de relevante milieuhygiënische aspecten (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Alle onderzoeken zijn gedaan voorafgaand aan de realisatie van het 150/20kV hoogspanningsstation. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.
4.2 M.e.r.-beoordeling
Aanleiding
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer moet bij initiatieven voor (de aanleg of het wijzigen van) bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet bepaald worden welke procedure doorlopen moet worden om mogelijke milieueffecten te beoordelen, de m.e.r -procedure of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsprocedure.
Onderhavig plan omvat de realisatie van een hoogspanningsstation (150/20kV) en een hoogspanningsverbinding. De activiteit de realisatie van een hoogspanningsstation is niet specifiek benoemd in het Besluit milieueffectrapportage. Voor het 150/20kV hoogspanningsstation wordt een enkelbestemming Bedrijf - nutsbedrijf opgenomen. Hierdoor valt de activiteit onder categorie D 11.3 van onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r.: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. In dit geval beslaat het oppervlak van het 150/20kV hoogspanningsstation 11 hectare, hiermee ligt het oppervlak onder de drempelwaarde van 75 hectare. Doordat de activiteit onder de drempelwaarde ligt, is er voor het voornemen een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.
De voorgenomen ontwikkeling omvat ook de realisatie van een ondergrondse hoogspanningsverbinding (150kV) van circa 1060 meter. De ondergronds verbinding wordt via bovengrondse portalen verbonden met de bestaande hoogspanningsverbinding tussen mast 56 en 57. Deze ontwikkeling valt onder categorie D 24.2 van onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r.: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met: een spanning van 150 kV of meer en een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied. In dit geval gaat het om een ondergrondse leiding met een spanning van 150 kV met een lengte van 1060 meter. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.
De ondergrondse hoogspanningsverbinding (150/20kV) wordt op een gegeven moment bovengronds gebracht door twee portalen waarbij de verbinding wordt ingelusd op de bestaande hoogspanningsverbinding. Doordat er ook een deel bovengronds wordt aangelegd en er een wijziging aan de bestaande hoogspanningsverbinding plaatsvindt, is ook de categorie D 24.1 van onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r. aan de orde. Dit onderdeel omvat activiteiten als: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met:
- een spanning van 150 kilovolt of meer, en
- een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat onder andere uit de aanleg van een 150 kilovolt hoogspanningsverbinding met een lengte kleiner dan 5 kilometer. Doordat de activiteit onder de drempelwaarde ligt, is er voor het voornemen een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.
Voor de aanleg van de ondergrondse kabelverbinding wordt tijdelijk grondwater onttrokken. Het onttrekken van grondwater valt onder categorie D 15.2 van onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r.: De aanleg, wijziging of uitbreiding van werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 1,5 miljoen m3 of meer per jaar. Voor de aanleg van de ondergrondse kabelverbinding wordt echter tijdelijk circa 2.000 tot 3.000 m3 onttrokken, met een uurvolume van maximaal 5 m3/uur. De voorgenomen activiteit valt ver onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. Vanuit de Keur Waterschap Zuiderzeeland geldt een meldingsplicht voor grondwateronttrekking vanaf een uurvolume van 1 m3/uur. Een vergunning is vereist als de hoeveelheid te onttrekken water meer bedraagt dan 10 m³ per uur en maximaal 12.000 m³ per kwartaal. De grondwateronttrekking is hiermee meldingsplichtig. De activiteit wordt voor de volledigheid meegenomen in de milieubeoordeling in deze aanmeldingsnotitie.
Vanuit de verschillende activiteiten benoemd in het Besluit milieueffectrapportage is er een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht waarvoor een aanmeldnotitie is opgesteld (zie Bijlage 2).
M.e.r.-beoordeling
In m.e.r.-beoordeling (Bijlage 2) wordt in gegaan op de mogelijke effecten van de ontwikkeling van de ondergrondse hoogspanningsverbinding (150/20kV), voor de volledigheid om het hele project te beschouwen wordt ook het 150/20kV hoogspanningsstation meegenomen in de beoordeling. Per milieu- en/of omgevingsaspect wordt er onderscheidt gemaakt tussen de verbinding en het station.
Inhoudelijk geeft de m.e.r.- beoordeling informatie op basis waarvan het bevoegd gezag kan bepalen of er al dan niet sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu' als gevolg van de voorgenomen activiteit. Deze belangrijke nadelige gevolgen worden beoordeeld aan de hand van de selectiecriteria opgesomd in Bijlage III van de Europese Richtlijn m.e.r. voor projecten (2011/92/EU, in 2015 gewijzigd: 2014/52/EU). Deze criteria zijn:
- 1. De kenmerken van de projecten;
- 2. Locatie van de projecten (ligging en samenhang met andere activiteiten (cumulatie));
- 3. Soort en kenmerken van het potentiële effect
Er kunnen twee uitkomsten van de m.e.r.-beoordeling zijn:
- 1. Indien belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten, moet een m.e.r.-procedure doorlopen worden.
- 2. Indien belangrijke nadelige milieugevolgen niet optreden, wordt gemotiveerd aangegeven dat geen m.e.r.-procedure wordt doorlopen.
Bij het oordeel of er aanleiding is om de m.e.r.-procedure te doorlopen, kan mede worden betrokken in welke mate er maatregelen kunnen worden getroffen om waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen (mitigatie; artikel 7.16 lid 4).
Voor de effectbeoordeling wordt verwezen naar Bijlage 2 de aanmeldnotie, waarin de effecten van de aanleg en het gebruik van de hoogspanningsverbinding en het 150/20kV hoogspanningsstation zijn beschreven.
Conclusie
Op basis van de effectbeoordeling zoals beschreven in deze aanmeldingsnotitie treden er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op mits de beschreven compenserende en mitigerende maatregelen worden getroffen voor, namelijk:
- Om negatieve effecten te voorkomen op broedvogels (met niet jaarrond beschermde nestlocaties) dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden. Mitigerende maatregelen die opgevolgd moeten worden zijn:
- Voorkom altijd schade aan broedvogels. Werk op potentiële broedlocaties buiten het indicatieve broedseizoen (buiten half maart-half juli). Locaties die als ongeschikt beschouwd worden kunnen in samenspraak met de ecoloog vastgelegd worden indien hier binnen het broedseizoen gewerkt dient te worden.
- Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dienen geschikte broedlocatiesop locatie voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te worden gemaakt en gehouden.
- Indien verstoring van broedende vogels ten noorden van het plangebied niet voorkomen kan worden moeten er schermen aan de noordkant van het projectgebied geplaatst worden om de ergste verstoring te weren.
- Indien werkzaamheden starten binnen het broedseizoen, dient voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundig ecoloog onderzocht te worden of broedende vogels ter plaatse aanwezig zijn. Als hierbij broedvogels worden aangetroffen, dient in een nadere toetsing nagegaan te worden of er verbodsbepalingen overtreden worden, er eventueel ontheffing aangevraagd dient te worden of werkzaamheden uitgesteld moeten worden.
- Om negatieve effecten te voorkomen op algemene vleermuizen dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden, namelijk:
- Indien het niet mogelijk is om buiten het actieve seizoen van vleermuizen te werken (1 april tot 1 november), dienen de werkzaamheden tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd te worden zonder kunstlicht. Hierdoor wordt verstoring door licht voorkomen. Wanneer werkzaamheden wel in het actieve seizoen tussen zonsondergang en zonsopkomst uitgevoerd dienen te worden kan dit mogelijk met vleermuisvriendelijke verlichting (amber gekleurd licht) en door het gebruik maken van gerichte verlichting met weinig onnodige uitstraling.
- Om geen negatieve effecten te ondervinden aan het waterbergend vermogen op locatie dient de hoeveelheid oppervlaktewater vergroot te worden met 527 m2, door het realiseren van een natuurvriendelijke oever die voldoet aan het Programma natuurvriendelijke en duurzame oevers 2012-2021.
- Om negatieve effecten door de bemalng tijdens de aanleg te voorkomen dient er opvolging te worden geven aan de procedure van het waterschap, door het doen van een melding en een bemalingsadvies uit te laten voeren.
- Om effecten op de waterkwaliteit te voorkomen moet het hemelwater dat in contact komt met de transformatoren afgevoerd worden via de riolering of op een hemelwatersysteem met oliedetectie zodat er geen vervuild hemelwater in de onverharde gronden rondom het 150/20kV hoogspanningsstation kan trekken. Tussen één van deze varianten dient een keuze gemaakt te worden.
4.3 Archeologie
Uit de archeologische waardenkaart van de gemeente Lelystad blijkt dat het plangebied is gelegen in een laag archeologisch waardevol gebied (zie figuur 9). Vanwege de archeologische waarde is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De archeologische waarden staat de ontwikkeling van het 150/20kV hoogspanningsstation niet in de weg.
Figuur 9: Archeologische verwachtingswaardekaart van de gemeente Lelystad.
4.4 Ecologie
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met ecologie. Derhalve is het belang om na te gaan of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect heeft op de beschermde natuurwaarden. Op circa 8 km ten noordwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer en op circa 12 km ten zuidoosten van het plangebied het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. Daarnaast is er mogelijk effect op het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). In dit kader hebben initiatiefnemers Arcadis gevraagd een QuickScan op te stellen om eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en de benodigde vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) in beeld te brengen (zie Bijlage 3). In mei 2022 en augustus 2022 zijn er door de ecologen van Arcadis veldbezoeken uitgevoerd.
4.4.1 Gebiedsbescherming
Het projectgebied bestaat grotendeels uit agrarisch land. De bermen langs de Larserringweg bestaan uit groenstroken met gras en enkele bomen. Verder zijn er enkele agrarische sloten in het projectgebied aanwezig. Aan de noordoost kant van het projectgebied is er een grotere en bredere sloot aanwezig met een rietkraag van enkele meters breed.
Figuur 10: De locatie van het 150/20kV hoogspanningsstation(lgroen/blauw/nummer 1), tussen de Larserringweg en de Vlotgrasweg, de bekabeling (kobaltblauwe/nummer 2) en de portalen (paars/donkerblauwnummer 3).
Het projectgebied ligt op circa 8 km ten noordwesten van het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer en op circa 12 km ten zuidoosten van het projectgebied het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren, zie figuur 11. Verstoring van geluid en verlichting reiken niet tot de aanwezige Natura 2000-gebieden, maar tot maximaal honderden meters. Dit effect hoeft verder niet beoordeeld te worden. Zie Figuur 11.
figuur 11: Ligging van het projectgebied (oranje kader) ten opzichte van de dichtstbijzijnde natura 2000-gebieden.
Verzuring en vermesting
Stikstofdepositie leidt tot vermesting (verrijking) van ecosystemen via de lucht (droge en natte neerslag van ammoniak en stikstofoxiden). De groei in veel natuurlijke landecosystemen zoals hooilanden, bossen en heidevelden wordt gelimiteerd door de beschikbaarheid van stikstof. Het gevolg van stikstofdepositie is dat deze extra stikstof extra groei geeft. Daarbij is de beschikbaarheid van stikstof bepalend voor de concurrentieverhoudingen tussen de plantensoorten. Als de stikstofdepositie boven een bepaald kritisch niveau komt, neemt een beperkt aantal plantensoorten sterk toe ten koste van meerdere andere. Hierdoor neemt de biodiversiteit af. Vooral (veelal soortenrijke) kruidenvegetaties met plantensoorten die langzaam groeien, klein en laag blijven en die zijn aangepast aan een situatie van permanent 'voedselgebrek' zijn gevoelig voor vermesting.
Stikstofdepositie kan ook verzurend werken, waarbij bodem en grondwater chemisch van karakter veranderen waardoor soorten en habitattypen van basische, neutrale en zwak zure omstandigheden kunnen verdwijnen. De oorspronkelijk aanwezige planten worden dan verdrongen en/of verdwijnen en er ontstaat een ander vegetatietype.
De werkzaamheden leiden naar verwachting tot emissies en daarmee tot depositie op Natura 2000-gebieden. Omdat het hier om een eenmalige ingreep gaat, betreft het een tijdelijk effect.
Conclusie
Er is geen sprake van ruimtebeslag op Natura 2000-gebieden. Het projectgebied bevindt zich daarnaast op dusdanige afstand van Natura 2000-gebieden dat een tijdelijke toename in visuele verstoring en geluid in de aanlegfase niet reikt tot de Natura 2000-gebieden.
Er kan echter externe werking optreden door stikstofemissie. Door een recente uitspraak van de Raad van State is de bouwvrijstelling, voor tijdelijke stikstofuitstoot die tijdens de bouw ontstaat, voor de voor de aanlegfase komen te vervallen. Hiermee geldt voor de ontwikkeling van het 150/20kV hoogspanningsstation en de ondergrondse hoogspanningsverbinding dat de bouwactiviteiten en de daarmee samenhangende vervoersbewegingen ingeschat en berekend moeten worden.
Voor de aanlegfase is het in te zetten materieel en het bouwverkeer meegenomen in de Aerius-berekening.Voor de uitgangspunten voor de Aerius-berekening wordt verwezen naar de Memo ‘Toelichting Aerius berekeningen bouwfase nieuwbouw OS Lelystad Larserringweg, opstijgpunten en ondergrondse 150 kV verbinding’ (Qirion,19 december 2022) zie Bijlage 5 . Het project heeft een doorlooptijd van 72 maanden, daarom is er per bouwjaar (2024, 2025, 2026 en 2027) een separate Aerius berekening gemaakt waarin de betreffende bouwwerkzaamheden en verkeersbewegingen van het project zijn gemodelleerd.
Uit de Aerius-berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een tijdelijke toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase, zie Bijlage 6, Bijlage 7, Bijlage 8 en Bijlage 9 . Voor de gebruiksfase bedraagt de depositie op de omliggende Natura 2000-gebieden nergens meer dan 0,00 mol N/ha/jr. Dit betekent dat voor het aspect stikstof geen nadere vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming met betrekking tot gebiedsbescherming nodig zijn. Als in een later stadium blijkt dat de plannen of werkzaamheden wijzigen, is het noodzakelijk om opnieuw een berekening van de stikstofdepositie te laten uitvoeren. Hieruit moet blijken of er nog steeds geen sprake is van een (tijdelijke) toename van de stikstofdepositie in een overbelaste situatie. Geconcludeerd kan worden dat er als gevolg van de aanleg van het voornemen geen negatieve effecten op beschermde gebieden te verwachten zijn.
4.4.2 Soortenbescherming
Tijdens de veldbezoeken is globaal geïnventariseerd of en welke soorten (mogelijk) in en om het gebied aanwezig zijn. Hierbij is aandacht besteed aan alle relevante soortgroepen en beoordeeld of mogelijke standplaatsen, verblijfplaatsen, voortplantingsplaatsen of leefgebieden binnen of in de directe omgeving van het ingreepgebied (kunnen) worden aangetast bij ontwikkelingen. In de buurt van de voorgenomen ontwikkeling komen verschillende beschermde diersoorten voor. Dit betreffen broedvogels (zonder jaarrond beschermd nest) en vleermuizen. Het voorkomen van algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren (egel en konijn) is niet uitgesloten. Er geldt in de Provincie Flevoland een vrijstelling voor de binnen het projectgebied algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën (zie Tabel 5 in Bijlage A Omgevingsverordening Provincie Flevoland ). De aanwezigheid van andere beschermde soorten is op basis van de quickscan (zie ook Bijlage 3) uitgesloten.
Mitigerende maatregelen
Maatregelen ten behoeve van algemene broedvogels:
- Voorkom altijd schade aan broedvogels. Werk op potentiële broedlocaties buiten het indicatieve broedseizoen (buiten half maart-half juli). Locaties dieals ongeschikt beschouwd worden kunnen in samenspraak met de ecoloog vastgelegd worden indien hier binnen het broedseizoen gewerkt dient te worden.
- Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dienen geschikte broedlocaties op locatie voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te worden gemaakt en gehouden.
- Indien verstoring van broedende vogels ten noorden van het plangebied niet voorkomen kan worden moeten er schermen aan de noordkant van het projectgebied geplaatst worden om de ergste verstoring te weren.
- Indien werkzaamheden starten binnen het broedseizoen, dient voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundig ecoloog onderzocht te worden of broedende vogels ter plaatse aanwezig zijn. Als hierbij broedvogels worden aangetroffen, dient in een nadere toetsing nagegaan te worden of er verbodsbepalingen overtreden worden, er eventueel ontheffing aangevraagd dient te worden of werkzaamheden uitgesteld moeten worden
Maatregelen ten behoeve van vleermuizen:
- Indien het niet mogelijk is om buiten het actieve seizoen van vleermuizen te werken (1 april tot 1 november), dienen de werkzaamheden tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd te worden zonder kunstlicht. Hierdoor wordt verstoring door licht voorkomen. Wanneer werkzaamheden wel in het actieve seizoen tussen zonsondergang en zonsopkomst uitgevoerd dienen te worden kan dit mogelijk met vleermuisvriendelijke verlichting (amber gekleurd licht) en door het gebruik maken van gerichte verlichting met weinig onnodige uitstraling.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde quickscan, kan de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied niet worden uitgesloten. Door de voorgenomen werkzaamheden is mogelijk sprake van:
- overtreding van lid 4 van artikel 3.1 Wet natuurbescherming (algemene broedvogels);
- overtreding van lid 2 van artikel 3.5 Wet natuurbescherming (vleermuizen)
Het is daarom noodzakelijk om mitigerende maatregelen voor algemene broedvogels en vleermuizen in het kader van de algemene zorgplicht te treffen zoals hierboven beschreven. Indien deze maatregelen in acht worden genomen, is het niet noodzakelijk aanvullend onderzoek naar algemene soorten in het kader van de soortenbescherming van de Wnb uit te voeren of ontheffing van de bovengenoemde verbodsbepalingen voor algemene broedvogels aan te vragen.
4.4.3 Natuurnetwerk Nederland
Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van NNN en de aard van het voornemen, is door bureaustudie en tijdens het veldbezoek bepaald of mogelijk sprake is van negatieve effecten als gevolg van het voornemen. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van gegevens van de MapViewer van de Provincie Flevoland.Ten noorden van het projectgebied ligt het natuurpark Lelystad wat onderdeel is van NNN-gebied. Het projectgebied wordt gescheiden van NNN gebied door een sloot en een berm. Ten westen, oosten en zuiden grenst er geen NNN gebied aan het projectgebied, zie Figuur 12
Figuur 12: Locatie plangebied (rode kader) ten opzichte van NNN-gebieden.
De werkzaamheden leiden niet tot een aantasting van de aanwezige waarden en kenmerken van het NNN gebied. Omdat er middels een gestuurde boring wordt gewerkt, vindt er geen ruimtebeslag plaats. De gestuurde boring zal bij het kruisen van de weg worden uitgevoerd, waarmee het NNN-gebied niet geraakt wordt. Het meest dichtbijgelegen NNN-gebied ligt op een afstand van enkele tientallen meters. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is er tijdens de werkzaamheden sprake van een tijdelijke toename in verstoring door licht en geluid. Externe werking van verstoring op NNN-gebied moet in Flevoland ook beoordeeld worden. Er treedt geen permanente verstoring op door licht of piekgeluid. Door het tijdelijke karakter van de werkzaamheden treedt er geen externe werking op van verstoring op het NNN-gebied . Volgens artikel 7.5 van de Omgevingsverordening Provincie Flevoland 27-02-2019 geldt voor een ruimtelijk plan of besluit, voor zover het betrekking heeft op een gebied binnen het Natuurwerk Nederland:
- strekt mede tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van dat gebied;
- maakt activiteiten alleen mogelijk als die ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van deze titel van de verordening geldende bestemmingsplan, mits die per saldo niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.
Het projectgebied ligt buiten NNN-gebied en er treedt geen ruimtebeslag op. Bij de werkzaamheden in de buurt van het NNN gebied is mogelijk sprake van een tijdelijke toename in verstoring door licht en geluid. Met inachtneming van de mitigerende maatregelen uit paragraaf 3.3.5 van de quickscan (zie Bijlage 3) en de tijdelijke aard van de werkzaamheden vindt geen significante aantasting plaats van de wezenlijke kenmerken en waarden. Ook treedt er ook geen externe werking op van verstoring.
4.5 Water
4.5.1 Aanleiding
In het kader van voorliggend bestemmingsplan, dat een 150/20kV hoogspanningsstation en bijbehorend ondergronds 150/20kV kabelverbindingen en portalen planologisch mogelijk maakt, is door Arcadis een waterparagraaf opgesteld (zie Bijlage 4). Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterschapsbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterschapsbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig. Op basis van de inhoudelijke beoordeling van de ontwikkling is de normale procedure van toepassing.
4.5.2 Beleid
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft tot doel om de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Waterbeheer op het niveau van stroomgebieden is daarbij het uitgangspunt, waarbij het stroomgebiedbeheerplan een belangrijk instrument is. In Flevoland zijn de vaarten, bijna alle tochten en enkele andere wateren en moerassen aangewezen als KRW-waterlichamen.
Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens ‘een hoger doel’ niet anders kan (notitie Gevolgen van de KRW voor fysieke projecten in en om het water, ministerie van Verkeer en Waterstaat, maart 2006).
Nationaal Bestuursakkoord Water
Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen. Relevante aspecten uit het NBW zijn:
• Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. Dit is een wettelijke verplichting in bestemmingsplannen en structuurvisie.
• Toepassen van de trits schoonhouden - zuiveren - schoon maken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
• Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW-normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (neerslaggebeurtenis die statistisch berekend eens in de 100 jaar voorkomt).
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland zijn vervangen door deze Waterwet en de zes verschillende vergunningen zijn opgenomen in één vergunning. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk doel is het klimaat adaptief en klimaatbestendig maken en wateroverlast zoveel mogelijk te beperken. Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het bevoegde gezag voor de Wet Milieubeheer (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het bevoegd gezag van de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de rijkswateren). Een Watervergunning is nodig voor:
• Werken in, aan en in de nabijheid van oppervlaktewater (bijvoorbeeld leggen van kabels, verlagen maaiveld).
• Het onttrekken/(weer) lozen van grondwater tijdens bouwwerkzaamheden.
• Het lozen van regenwater van verhard dak- en terreinoppervlak direct of via een retentie/infiltratievoorziening in oppervlaktewater.
• Werkzaamheden in of nabij waterkeringen.
Waterprogramma provincie Flevoland
Het waterprogramma van de provincie Flevoland is een regionaal waterplan als bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet. Hierin staan maatregelen en beleidsdoelen van de provincie Flevoland met betrekking tot waterbeleid, voor zowel betrokken en verantwoordelijke partijen. Hierin zijn de beleidsdoelen genoeg en efficiënte drinkwatervoorzieningen, goede grond- en oppervlaktewaterkwaliteit en een goede ecologische toestand water. Er geldt een provinciale KRW-opgave 40% natuurvriendelijke oevers aan te leggen binnen de context van bevaarbaar kanaal.
Keur Waterschap Zuiderzeeland
Een deel van het beleid van het waterschap ligt vast in de Keur. De regels in de Keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grondwater en water uit beken en andere wateren. Ook kent de Keur gebods- en verbodsbepalingen over zaken die niet mogen in of om watergangen, dijken en lijnvormige elementen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om water of dijken, heeft met de Keur te maken.
Waterbeheersplan Waterschap Zuiderzeeland
Het waterbeheerplan van Waterschap Zuiderzeeland (WBP3) bevat de koers voor de lange termijn voor het waterbeheer voor de provincie Flevoland. Het plan is het beleids- en visiedocument van Waterschap Zuiderzeeland. Hierin staan de doelen en de desbetreffende maatregelen om de doelen te halen. Deze doelen vullen de eisen die de Waterwet voor de fysieke leefomgeving van Flevoland aan in vorm en inhoud. De kerntaken in het plan zijn de waterveiligheid, schoon water en voldoende water.
Waterkader Waterschap Zuiderzeeland
Het waterkader is opgesteld om aan te geven wat er in de watertoets en ná het watertoetsproces belangrijk is voor waterbeheer. In het waterkader wordt aangegeven wat de streefbeelden, uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerprichtlijnen voor de thema's veiligheid, voldoende water en schoon water zijn.
4.5.3 Waterhuishoudkundige situatie
In de huidige situatie ligt het plangebied in een agrarisch gebied. Het plangebied is gesitueerd op een kaveldat niet verhard is. Het maaiveld ter plaatse ligt op ongeveer 4,5 monder NAP. Het plangebied bevindt zich op kalkrijke poldervaaggronden, bestaand uit lichte klei.
4.5.4 Grondwater
Het BRO-grondwaterspiegeldiepte 2021 model geeft de voorspelling dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) 0,77 m onder maaiveld is. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) is 1,36 m onder maaiveld. Het maaiveld ligt op ca. NAP -4,40 m, waarmee de GLG rond de hoogte van ca. NAP -5,80 m zal fluctueren.
Er zijn geen actuele peilbuizen nabij het plangebied die gebruikt kunnen worden voor de grondwaterstanden van het plangebied. Peilbuis B26E0010-001 bevat metingen van het diepere grondwater met een filter op 12 m onder maaiveld. Over de periode 1965 tot 1989 fluctueerde het diepe grondwater tussen de waarden NAP -5,30 m en NAP -6,05 m
4.5.5 Oppervlaktewater
De legger van waterschap Zuiderzeeland is gebruikt om de watergangen te classificeren en eventuele belanghebbende kunstwerken in beeld te brengen. Op de kavel waar het 150kV hoogspanningsstation zijn de slotenaan de noordoostelijke en noordwestelijke hoek verbonden met een duiker. De sloten aan de westelijke en noordelijke zijde zijn gecategoriseerd als kavelsloten, en dat aan de oostelijke zijde een wegsloot. Op de locatie van het stijggedeelte zijn er ook een wegsloot aan de zuidzijde en een kavelsloot aan de westzijde van de kavel. Het peilbesluit ZOF Lage Vaart LVA.01 geeft aan dat de wateren een winter- en zomerpeil hebben van NAP -6,20 m.
4.5.6 Huidige waterkwaliteit
Op het meetnet van waterkwaliteit staan geen punten aangegeven nabij de kavel. Er is geen data bekend over de kwaliteit van de kavelsloten of de wegsloot.
4.5.7 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt binnen het plangebied een 150/20kV hoogspanningsstation aangelegd.In de watertoets worden ondergrondse kabels en leidingen namelijk niet opgenomen, tenzij er verharding of demping plaatsvindt. Het150/20kV hoogspanningsstation bestaat uit een schakeltuin, een Centraal Diensten Gebouw (CDG) en zes parkeerplaatsen zowel als uit twee gebouwen met installaties en zes parkeerplaatsen aan de oostzijde. Zie Figuur 13.
Figuur 13: plankaart inpassing.
Het plangebied is gelegen in een peilgebied waar een bergingsnorm van 5% geldt. De minimale compensatie is daarom 527 m² bij aanleg van nieuw oppervlaktewater op streefpeil. Voor het realiseren van een duiker van circa 10 m in de wegsloot langs de Larserringweg om de toegangswegen te realiseren is geen compensatie noodzakelijk. Wel dient een duiker in de dam te worden aangebracht.
4.5.8 Watersysteem
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Het ontwikkelingsgebied van het hoogspanningsstation valt buiten de aandachtsgebieden van wateroverlast 2050 en ook niet in een gebied met bovengemiddeld sterke bodemdaling. Door de sloten te verbreden tussen het plangebied en het natuurpark wordt er voldoende rekening gehouden met doorstroming en afwatering en het gewenste peil in het watersysteem en zullen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden die bodemdaling bevorderen of het oppervlaktewaterpeil veranderen. Er zullen geen nieuwe peilvakken aangelegd worden waardoor versnippering van het watersysteem voorkomen wordt.
In het “Waterkader voor ruimtelijke plannen in Flevoland van waterschap Zuiderzeeland” wordt het percentage oppervlakte dat moet worden gecompenseerd per hoeveelheid drooglegging gestipuleerd. Voor verhard oppervlak groter dan 2500 m2 moet 5% worden gecompenseerd.
Omdat beide locaties in hetzelfde peilgebied gesitueerd zijn, kunnen de oppervlakten van verharding bij elkaar opgesomd worden en als een geheel gebruikt worden om de waterberging te berekenen. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met 10.538 m2toe. Deze toename is groter dan 2.500 m2. Hiervoor is compensatie noodzakelijk. De compensatie bestaat uit de aan te leggen berging op open water die nodig is om de invloed van rechtstreekse afstroming vanaf de verharding te compenseren.
De bergingsopgave vanwege de toename van verharding is 527 m2. Dit wordt gevonden door 527 m2 extra open water aan te leggen bij een toelaatbare peilstijging van 1,3 m. Voor dit peilgebied geldt dat de maximaal toelaatbare peilstijging gelijk is aan het verschil tussen het laagste maaiveld binnen het gebied en het streefpeil van de waterlopen nabij het plangebied. Omdat de drooglegging ongeveer 1,3 m is betekent dit dat 5% van de verharde oppervlakte moet worden gecompenseerd. Er kan tussen het plangebied en het natuurpark verbreding van de sloot komen om dit te compenseren. De bestaande wegsloot op beide locaties zijn ca. 1,0 m. Aangenomen is dat over een lengte van 10 m een toegang wordt aangelegd en demping van de wegsloot nodig is. Er wordt 10m2 per locatie gedempt met een duiker. Hiervoor is in overleg met het waterschap geen compensatieplicht.
4.5.9 Waterkwaliteit
De kavel voor het 150/20kV hoogspanningsstation valt vrijwel helemaal buiten het watersysteem van KRWwaterlichamen, behalve een klein deel in het noordoosten van het gebied. Hier mogen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot achteruitgang van de ecologische toestand van KRW-waterlichamen. Bij het dimensioneren van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit. De kavel bevindt zich in een gebied waar verder geen grote waterpartijen zijn. Bij het ontwerp van een nieuw watersysteem moet rekening gehouden worden met de hoeveelheid kwel en de kwelwaterkwaliteit. Het plangebied is (gedeeltelijk) gelegen in een gebied met kwel van matige tot slechte kwaliteit. Het waterschap wordt vroegtijdig betrokken voor advies over het ontwerp van het nieuwe watersysteem. Het gebied ligt echter wel in een gebied met mogelijke risico tot opbarsting bij 100 cm ontgraving.
Er wordt een natuurvriendelijke oever aangelegd aan de noordelijke kavelsloot die meewerkt aan het behoud van de huidige waterkwaliteit. Er wordt bij het aanleggen van de natuurvriendelijke oever rekening gehouden met het programma natuurvriendelijke en duurzame oevers 2012-2021, welke ook als KRW-maatregel is vastgesteld.
Bij het dempen van de sloot wordt rekening gehouden met de eisen uit het Besluit Bodemkwaliteit (BBK) en de waterbodemkwaliteitskaart van waterschap Zuiderzeeland.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Streefbeeld: het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.
Uitgangspunten: in het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen worden voorkomen of aangepakt bij de bron.
4.5.10 Afvalwater en lozing
Er zullen in beide locaties toiletten komen met benodigde aansluitingen op het riool. In de nabijheid van de ontwikkeling is namelijk op het moment geen openbaar rioolsysteem aanwezig. Hier moet een oplossing voor worden gevonden.
Voor het lozen van hemelwater is extra waterbergingscapaciteit nodig. De afvoer van het hemelwater via de daken zal worden geloosd op het oppervlaktewater. De transformatorruimten zijn aan de bovenzijde open. Hemelwater dat in contact kan komen met transformatoren kan verontreinigd zijn met olie. Het hemelwater dat valt ter plaatse van de transformatoren zal, of worden afgevoerd op de riolering, of op een hemelwatersysteem met oliedetectie (zgn. Bundgardpomp) zodat er geen vervuild hemelwater wordt afgevoerd naar de onverharde gronden rondom. Er wordt zorggedragen dat er geen vervuild hemelwater wordt geloosd op het oppervlaktewater. Tijdens de bouw van het project zullen er verder geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt.
Goed omgaan met afvalwater
Streefbeeld: veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.
Uitgangspunten: voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd. Verontreinigingen van oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen.
4.5.11 Grondwater
Er wordt op locatie ook bemaald voor het leggen van de kabels. Er wordt ingeschat dat er circa 40 dagen bemaaldwordt, en er tussen 2000 en 3000 m3 onttrokken wordt. In overleg met het waterschap moet dit in een apart bemalingsadvies opgenomen worden.
4.5.12 Waterveiligheid
Het plangebied ligt niet in het volgende:
• Een beschermingszone van een primaire waterkering. Voor het onderdeel primaire waterkering zijn geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
• Het plangebied ligt niet buitendijks. Voor het onderdeel regionale waterkeringen zijn geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
• In een beschermingszone van een overige waterkering. Voor het onderdeel regionale waterkering zijn geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
4.5.13 Conclusie
Voor deze ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de volgende aspecten:
• Het ontgraven en leggen van kabels wordt niet in de watertoets opgenomen, echter is een bemalingsadvies voor de ontgravingen en op basis hiervan mogelijk een vergunning nodig.
• Er dient 527 m2 aan bergingscapaciteit te worden opgenomen, door bijvoorbeeld de sloten te verbreden tussen het plangebied en het natuurpark.
• Omdat er bemaald wordt dient er een bemalingsadvies uitgevoerd te worden in overleg met het waterschap.
• Er moet een oplossing gevonden worden voor het afvoeren van afvalwater van de toiletten in beide gebouwen. Er is namelijk geen nabije openbare riolering waarop aangesloten kan worden.
• Er wordt zorg voor gedragen dat geen vervuild hemelwater wordt geloosd in oppervlaktewater.
4.6 Bodemkwaliteit
4.6.1 Aanleiding
De kwaliteit van zowel de bodem als het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging.
In het kader van de voorgenomen realisatie van het 150/20kV hoogspanningsstation is in opdracht van initiatiefnemers door Arcadis in juni 2022 een bodemonderzoek (zie Bijlage 10) uitgevoerd aan de Larserringweg te Lelystad.
4.6.2 Resultaten vooronderzoek NEN 5725
4.7 Geluid
In opdracht van Reddyn B.V. heeft Peutz een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 11) in verband met de voorgenomen ontwikkeling van een 150/20kV hoogspanningsstation in de gemeente Lelystad. Het 150/20kV hoogspanningsstation zal in vier fases worden ontwikkeld. In het eindbeeld bevat het 150/20kV hoogspanningsstation zes transformatoren die allemaal gelijktijdig zijn ingeschakeld, waarbij het totale opgestelde en ingeschakelde vermogen uitkomt op 480 MVA. De transformatoren zullen binnen cellen worden opgesteld waarvan de zuidwestzijde en de bovenzijde open is. De compensatiespoelen zullen 'vrij' (zonder wanden) worden opgesteld. Het vermogen op het 150/20kV hoogspanningsstation komt boven de 200 MVA (namelijk in de eindsituatie 480 MVA), hiermee valt het 150/20kV hoogspanningsstation niet langer onder een categorie 3.2 inrichting (uit de VNG-richtlijnen), maar onder een categorie 4.2 inrichting. Door het toenemend vermogen van het 150/20kV hoogspanningsstation wordt de inrichting geluidszoneplichtig. Het opnemen van een geluidzone kan alleen middels een bestemmingsplan worden geregeld.
Het geluidvermogen van de transformatoren bedraagt maximaal 79,5 dB(A) bij vollast (maximaal capaciteitsgebruik). Dit geluidvermogen is in het rekenmodel gelijkmatig verdeeld over het open boven- en voorvlak. Het geluidvermogen van de compensatiespoelen bedraagt maximaal 95 dB(A) per spoel. TenneT heeft vanuit veiligheidsoverwegingen aangegeven dat er scherfwanden rondom de conmpensatiespoelen moeten worden geplaatst, hetgeen leidt tot een positief effect op de geluidproductie. De vermogensschakelaars die staan opgesteld in het schakelveld kunnen maximale geluidniveaus ('piekgeluiden') tijdens het schakelen veroorzaken. Normaliter wordt er alleen geschakeld tijdens onderhoudswerkzaamheden in de dagperiode. Bij storing of calamiteiten kan er incidenteel ook in de avond of nacht worden geschakeld. Dit laatste behoort uiteraard niet tot de representatieve bedrijfssituatie. Het geluidvermogen van de vermogensschakelaars bedraagt maximaal 116 dB(A) (LWAmax gemeten op meterstand 'Fast').
Op basis van gegevens verstrekt door de initiafnemers is een akoestisch rekenmodel opgesteld waarmee voor de 'eindsituatie' de vanwege het station optredende geluidniveaus in de woonomgeving zijn berekend. Ook zijn de ter plaatse van woningen optredende 'maximale geluidniveaus' ten gevolge van het schakelen met de vermogensschakelaars berekend. Uit het onderzoek blijkt dat de ten gevolge van het 150/20kV hoogspanningsstation optredende geluidbelasting ter plaatse van (bedrijfs)woningen maximaal 43 dB(A) etmaalwaarde bedraagt (inclusief een eventuele toeslag voor tonaal geluid), zie onderstaande tabel. De vanwege de vermogensschakelaars bij 'gevoelige gebouwen' optredende 'maximale geluidniveaus' bedragen ten hoogste circa 45 dB(A). Deze 'maximale geluidniveaus' van 45 dB(A) treden normaliter alleen in de dagperiode
Tabel 2: Berekende maximale geluidniveaus LAmax vanwege het schakelen met de vermogensschakelaars
Figuur 14: Berekende etmaalwaardecontouren incl. toeslag K1, voor de eindfase.
Conclusie
De berekende geluidniveaus voldoen ruimschoots aan de criteria op basis van de Wet geluidhinder en de VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering'. De geluidscontouren liggen op enige afstand van de dichtstbijzijnde gevoelige objecten (woningen). Hieruit kan opgemaakt worden dat er zich geen woningen binnen de 45 dB(A) etmaalwaardecontour bevinden. Er wordt bij alle woningen voldaan aan de 'voorkeursgrenswaarde'.
Doordat na realisatie van het 150/20kV hoogspanningsstation het totale, gelijktijdig in te schakelen, elektrische vermogen van de transformatoren hoger wordt dan 200 MVA, zal het station milieuvergunningplichtig worden en worden aangemerkt als “categorie inrichting als bedoeld in artikel 41, derde lid van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken”. Het terrein van het 150/20kV hoogspanningsstation wordt daarom voorzien van een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. In het akoestisch onderzoek is een voorstel voor de vast te stellen geluidzone gedaan. Dit advies is opgevolgd en middels voorliggend bestemmingsplan wordt de geluidszone planologisch vastgelegd.
Het aspect geluid staat de realisatie van het 150/20kV hoogspanningsstation, die mogelijk wordt gemaakt middels dit bestemmingsplan, niet in de weg.
4.8 Elektromagnetische Velden
Overal waar stroom doorheen loopt ontstaat een magnetisch veld. Zo ook rond hoogspanningsverbindingen. Er is geen sprake van wettelijke limieten voor blootstelling aan deze magnetische velden, maar er is wel sprake van Europees en nationaal beleid. Ook is er uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan of er gezondheidseffecten bij mensen te verwachten zijn door blootstelling aan laagfrequente magneetvelden zoals die bij hoogspanningsverbindingen voor komen. Op basis van dit wetenschappelijk onderzoek zijn in internationaal verband blootstellingslimieten aanbevolen voor magneetvelden. Deze houden in dat blootstelling aan een magneetveldsterkte van meer dan 100 microtesla wordt afgeraden (Europese Richtlijn 1999/519/EC).
De verzamelde wetenschappelijke gegevens wijzen daarnaast op het bestaan van een zwakke, maar statistisch significante associatie tussen het voorkomen van leukemie en langdurige nabijheid van bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Ondanks dat er geen aanwijzingen zijn voor een oorzakelijk verband is er sinds 2005 voorzorgbeleid voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen geformuleerd door het Rijk. In april 2023 heeft de Minister voor Klimaat en Energie dat voorzorgbeleid herijkt (Kamerbrief voorzorgbeleid voor magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen, kenmerk: DGKE-DRE / 26746813, d.d. 21-04-2023).
Het herijkte beleid is van toepassing op alle netcomponenten van het hoogspanningsnet (bovengrondse hoogspanningsverbindingen, ondergrondse hoogspanningskabels en hoogspanningsstations). De doelstelling van het voorzorgbeleid is om de blootstelling aan magneetvelden van alle netcomponenten, waar mogelijk en proportioneel, beperkt te houden. Dit wil de Minister bereiken door het nemen van proportionele bronmaatregelen bij de aanleg van nieuwe netcomponenten of het wijzigen van bestaande netcomponenten, waardoor de magneetvelden van deze netcomponenten zo klein mogelijk worden gehouden dan wel worden verminderd.
Voor bovengrondse verbindingen geldt daarnaast het advies om afstand te houden tot gevoelige bestemmingen. Voor ondergrondse hoogspanningskabels en -stations geldt dit advies om afstand te houden niet en acht de Minister het voldoende om enkel de proportionele bronmaatregelen te treffen. Deze bronmaatregelen zijn opgenomen in bijlage 2 behorend bij het herijkte voorzorgbeleid.
TenneT en Liander volgen het beleidsadvies van de Minister en zullen in dit project de in het advies opgenomen bronmaatregelen treffen.
Het plan leidt er niet toe dat er meer gevoelige bestemmingen komen te liggen binnen de specifieke magneetveldzone van de bovengrondse verbinding. Onderstaande bronmaatregelen zullen zoveel als mogelijk worden toegepast:
- Bronnen van magneetvelden op afstand plaatsen;
- In een driehoek leggen van kabels of 3-fasenkabels om de omvang van het magneetveld te verlagen;
- Het verkleinen van de afstand tussen geleiders (elektriciteitsdraden);
- Voorkomen dat geleiders langs wanden of plafond van stations worden aangelegd.
Het (herijkte) voorzorgbeleid van het Rijk ziet op langdurige blootstelling. Voor alle netcomponenten geldt daarnaast te allen tijde de blootstellingslimiet van 100 microtesla conform de aanbeveling van de Europese Unie. Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd. Op voor publiek toegankelijke plaatsen nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT en Liander wordt deze limiet nergens overschreden.
4.9 Verkeer En Parkeren
Het 150/20kV hoogspanningsstation is enkel toegankelijk voor bestemmingsverkeer (onderhoud/werk) en heeft geen gevolgen voor de verkeerssituatie. Het plan leidt niet tot een wijziging in de verkeersaantrekkende werking of in de parkeerbehoefte. Enkel de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van het 150/20kV hoogspanningsstation en de ondergrondse hoogspanningsverbinding resulteren tijdelijk in extra verkeersbewegingen. In de gebruiksfase vinden ten behoeve van het 150/20kV hoogspanningsstation en de ondergrondse hoogspanningsverbinding niet of nauwelijks verkeersbewegingen plaats.Parkeren gebeurt op eigen terrein. Concluderend is er geen onderzoek nodig. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.10 Luchtkwaliteit
Vanaf 15 november 2007 is de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit gewijzigd. Deze wetswijziging is sindsdien opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Deze wijziging wordt ook wel kortweg de Wet Luchtkwaliteit 2007 genoemd. Alleen waar sprake is van de in artikel 5.16, lid 2 genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften – zoals het vaststellen van een bestemmingsplan - én deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden Als echter aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (grenswaarde zoals vastgelegd in titel 5.2 en bijlage 2 Wet milieubeheer);
- een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt "niet in betekenende mate" bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, wat inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 1% verslechtert;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
In de Regeling NIBM (Regeling niet in betekende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat ontwikkelingen op dit gebied zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
De uitbreiding van het 150/20kV hoogspanningsstation draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging omdat er geen sprake is van een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen of toename van relevante emissies vanuit het station. De luchtkwaliteitsaspecten vormen daarmee geen belemmering voor het project.
4.11 Niet Gesprongen Explosieven/ontplofbare Oorlogsresten (Oo)
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie.
Bovenstaande verdenkingen hangen samen met de activiteiten op de nabijgelegen schietbaan De Horst. De schietbaan te Horst werd in 1940 door de Duitsers aangelegd voor oefeningen door lichte FLAKeenheden en is tot begin 1945 in gebruik geweest. Vanwege de tweeledige rol van Duits luchtafweergeschut werd geoefend op doelen in het verticale valk (vliegtuigen) en het horizontale vlak (tanks en pantservoertuigen). Ook zijn schietoefeningen gehouden met tanks en ander geschut. Na de oorlog is de schietbaan in gebruik genomen door het Nederlandse leger, die er tot 1963 schietoefeningen heeft gedaan door onder meer luchtdoelartillerie, infanterie en de Commissie van Proefneming.
Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het besluitgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht.
4.11.1 Uitgevoerd onderzoek
De provincie Flevoland beschikt over een provinciebrede bodembelastingkaart. Dit onderzoek is uitgevoerd conform het CS-VROO. Voor dit adviesrapport (zie Bijlage 12) heeft RPS de provinciebrede bodembelastingkaart van Flevoland (RPS, NL202009816-R21-1008, 28 oktober 2021) geraadpleegd. Volgens deze kaart is het onderzoeksgebied deels verdacht op de volgende ontplofbare oorlogsresten in Tabel 2:
Tabel 2
Ten tijde van de schietoefeningen was de Flevopolder nog niet drooggelegd, en het onderzoeksgebied lag onder een waterkolom van meerdere meters. De verwachting is dat de granaten door deze waterkolom zijn afgeremd en naar de bodem zijn gezonken, en over de jaren in de bodem zijn verzonken. De maximale verzinkingsdiepte van 70 cm is gebaseerd op een artikel over de verzinking van gedumpte munitie bij het Deense eiland Bornholm. Aangezien de munitieartikelen vermoedelijk door hun eigen gewicht zijn verzonken, zullen de kleinere kalibers niet op de maximale diepte liggen. Er is echter geen empirische informatie voorhanden over de maximale verzinkingsdiepte van specifieke kalibers. Er wordt ingeschat dat bij kalibers tot 2 cm de verzinkingsdiepte maximaal 20 cm bedraagt, en bij kalibers tot 5 cm zou dit zo’n 30 cm zijn.
Omdat de schietterreinen overlappen en aan de hand van munitievondsten niet is vast te stellen waar deze vandaan komen, is er één verdacht gebied vastgesteld voor beide schietterreinen. Het verdachte gebied binnen het onderzoeksgebied is hieronder weergegeven in Figuur 15.
Figuur 15: het verdachte gebied binnen het onderzoeksgebied.
4.11.2 Conclusie
Binnen het onverdachte gebied kunnen werkzaamheden uitgevoerd worden zonder verdere maatregelen met betrekking tot de opsporing van ontplofbare oorlogsresten (OOO). Ter plaatse van het verdachte gebied adviseert RPS een opsporingsonderzoek uit te voeren. De beste detectiemethode kan worden vastgesteld op basis van de voorgenomen werkzaamheden. Dit opsporingsonderzoek dient uitgevoerd te worden door een CS-OOO gecertificeerd bedrijf. Binnen het verdachte gebied kunnen het cunet (een uitgegraven gedeelte in een niet draagkrachtige grondlaag) van de wegen, de contouren van de watergangen en de bestaande kabels en leidingen als onverdacht worden beschouwd. Er kan vanuit worden gaan dat eventuele ontplofbare oorlogsresten binnen de vergraven contouren zijn verwijderd.
4.12 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's voor de directe omgeving in het geval dat er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verbonden risico's moeten binnen de perken blijven. Hiervoor worden twee soorten risico's gehanteerd:
- Het plaatsgebonden risico (PR) is vooral gericht op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
- Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd dat voor iedere toename in het groepsrisico een verantwoordingsplicht geldt, ongeacht of er door de wijziging een norm wordt overschreden.
Voor het plaatsgebonden risico PR zijn risicocontouren (10-6) vastgesteld waarbinnen kwetsbare of beperkt kwetsbare bebouwing niet is toegestaan. Deze contouren liggen:
- rond inrichtingen waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of per buisleiding leiden tot knelpunten voor het plaatsgebonden risico indien er langs de transportassen een 10-6 contour ligt.
Analyse
De inrichting is geen inrichting op basis van het Bevi, waardoor toetsing van risico's op kwetsbare bebouwing niet aan de orde is. Er is hier dus vooral gekeken naar de risicovolle activiteiten die een negatief effect kunnen hebben bij het functioneren van het 150/20kV hoogspanningsstation. Op basis van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van de voorgenomen ontwikkeling zich enkele kwetsbare objecten, namelijk een kantoor, woonverblijf en onderwijsinstelling (zie Figuur 16), bevinden. Naast dat de kwetsbare objecten op geruime afstand (meerdan 1,3 km) liggen, is de voorgenomen ontwikkeling geen categoriale inrichting vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Figuur 16: Risicokaart. locatie 150/20kV hoogspanningsstation met blauwe stip aangegeven.
In de nabije omgeving van het plangebied vinden geen risicovolle bedrijfsactiviteiten plaats. In omgeving loopt wel de A6 die PAG-indicatie heeft. Deze ligt op een afstand van ongeveer 1,9 kilometer van het plangebied. Daarnaast loopt er een buisleiding van Gasunie op circa 3,2 kilometer afstand (ten oosten) van het plangebied. Er is voldoende afstand tot deze gevaarlijke transporten. Ook is het 150/20kV hoogspanningsstation geen gevoelig object.
Conclusie
Het 150/20kV hoogspanningsstation betreft geen gevaarlijke inrichting waarop het Bevi van toepassing is. Daarnaast is er geen risico voor de externe veiligheid, omdat het 150/20kV hoogspanningsstation op voldoende afstand van de buisleiding en de A6 ligt. Er zijn geen gevaarlijke inrichtingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.13 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals bijvoorbeeld woningen):
- ter plaatse van deze gevoelige functies een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Een (buitenwettelijk) toetsingskader voor milieuzonering wordt geboden door de uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlands Gemeenten. Op basis van deze uitgave kan worden bepaald in hoeverre de inrichtingen en bedrijven gelegen op het bedrijventerrein beperkend zijn voor het tot stand brengen van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving van dit terrein. In deze uitgave zijn per (milieu)categorie bedrijvigheid richtafstanden genoemd welke kunnen worden aangehouden ten einde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken.
Een wettelijk kader wordt gevormd door geluidszones op grond van de Wet geluidhinder en de afstandseisen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Bij de voorgenomen ontwikkeling krijgt het 150/20kV hoogspanningsstation na uitbreiding een ingeschakeld elektrisch vermogen van meer dan 200 MVA. Het 150/20kV hoogspanningsstation wordt daarmee milieuvergunningplichtig en bovendien dient er een geluidzone ex artikel 40 van de Wet geluidhinder te worden vastgesteld (zie ook paragraaf 4.7 Geluid). Het terrein van het 150/20kV hoogspanningsstation wordt daarom voorzien van een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. In het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 11) is een voorstel voor de vast te stellen geluidzone gedaan. Dit advies is opgevolgd en middels voorliggend bestemmingsplan wordt de geluidszone planologisch vastgelegd. Bij vergunningverlening zullen de ten gevolge van het 150/20kV hoogspanningsstation optredende geluidbelastingen (langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus) worden getoetst aan deze zone.
Hoewel het 150/20kV hoogspanningsstation moet worden aangemerkt als een type C inrichting ('milieuvergunningplichtig'), zijn de berekende geluidniveaus getoetst aan de 'standaard grenswaarden' uit het Activiteitenbesluit (artikel 2.17 lid 3), (welke formeel alleen van toepassing zijn op de niet-vergunningplichtige type A en type B inrichtingen). Uit de rekenresultaten blijkt dat ruimschoots aan de grenswaarden Activiteitenbeesluit wordt voldaan.
Conclusie
Vastgesteld is dat ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit.
Hoofdstuk 5 Planopzet
5.1 Planopzet En Plansystematiek
In de voorgaande hoofdstukken van deze toelichting zijn de aan het bestemmingsplan '150/20kV Hoogspanningsstation Lelystad Larserringweg' ten grondslag liggende uitgangspunten en randvoorwaarden geschetst. Onderhavig hoofdstuk bevat een nadere toelichting op de planvorm en planregels.
Met het bestemmingsplan '150/20kV Hoogspanningsstation Lelystad Larserringweg' wordt de realisatie van een 150/20 kV hoogspanningsstation en ondergronds 150/20kV kabelverbinding naar de hoogspanningslijn mogelijk gemaakt. In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' was aan deze locatie nog een agrarische bestemming toegekend. Nu is ervoor gekozen om een specifieke bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf' toe te kennen.
In de regels van dit plan zijn bestemmingen en aanduidingen opgenomen, welke het toegestane gebruik van de in het plangebied gelegen gronden regelen: middels een bestemmingsvlak wordt op de planverbeelding aangegeven welke bestemming op de betreffende gronden rust. Voor dit plangebied geldt de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf', dat tevens de hoofdbestemming is. Ook geldt de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' voor dit plangebied. Middels een op de planverbeelding aangegeven gebiedsaanduidingen worden nadere eisen gesteld aan de ter plekke geldende gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Voor dit plangebied zijn er twee gebiedsaanduidingen van toepassing, namelijk 'geluidzone - vliegverkeer 1', hetgeen ziet op het gebruik van het nabijgelegen Lelystad Airport, en 'geluidzone - industrie', hetgeen te maken heeft met het hoogspanningsstation boven de 200 MVA.
De planregels en planverbeelding zijn, met het oog op de digitale uitwisselbaarheid van bestemmingsplannen die vanaf 1 januari 2010 verplicht is, opgesteld conform de bepalingen van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Uitgangspunt hierbij is, door middel van het hanteren van heldere planregels en een duidelijke planverbeelding, te komen tot een zo goed mogelijk toepasbaar en handhaafbaar plan.
5.2 Planstukken
Het bestemmingsplan '150/20kV Hoogspanningsstation Lelystad Larserringweg' van de gemeente Lelystad is naast deze plantoelichting vervat in de volgende planstukken:
- de dataset met kenmerk NL.IMRO.0995.BP00099-VG01 zoals deze is opgebouwd conform de RO standaarden 2012;
- de analoge planverbeeldingen (schaal 1:1500);
- de planregels
5.3 Toelichting Op De Planverbeelding
De planverbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond. De analoge planverbeeldingen zijn afgedrukt op een schaal van 1:1500. Voor de benaming van de verschillende bestemmingen en de kleuren van de bestemmingen zijn de huidige richtlijnen voor digitalisering en standaardisering van bestemmingsplannen overgenomen (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012).
5.4 Toelichting Op De Planregels
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven. De regels behorende bij het bestemmingsplan '150/20kV Hoogspanningsstation Lelystad Larserringweg' zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels';
Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels';
Hoofdstuk 3: 'Algemene regels';
Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels'.
Conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) wordt de volgende bestemming gehanteerd:
- Bedrijf - Nutsbedrijf
De algemene en bestemmingsregels worden in het hierna volgende deel van deze paragraaf nader toegelicht.
5.4.1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 ‘Inleidende regels’ zijn twee artikelen te onderscheiden:
Begrippen (artikel 1)
Artikel 1 van de planregels bevat beschrijvingen van begrippen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschil in interpretatie mogelijk is.
Wijze van meten (artikel 2)
In artikel 2 wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moet worden.
5.4.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' omvat regels die betrekking hebben op het gebruiksdoel van de gronden. Ten behoeve van een logische en eenduidige opbouw wordt conform de SVBP2012 het navolgende stramien voor de bestemmingsregelingen aangehouden:
- Bestemmingsomschrijving:
Hierin wordt een omschrijving van de bestemming gegeven, alsmede welk gebruik binnen deze bestemming is toegestaan.
- Bouwregels:
Hierin wordt bepaald aan welke voorwaarden de gebouwen en bouwwerken moeten voldoen.
- Nadere eisen:
Geeft aan dat het college van Burgemeester en Wethouders nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, indien dit noodzakelijk is indien zulks in verband met een of meer van de volgende aspecten:
- het straat en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de externe veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
- Afwijken van de bouwregels:
Geeft aan van welke bouwregels, en binnen welke grenzen, door het college van Burgemeester en Wethouders middels een omgevingsvergunning kan worden afgeweken.
- Specifieke gebruiksregels:
Geeft aan welk gebruik van de gronden of de daarop aanwezige gebouwen of bouwwerken in ieder geval als strijdig gebruik moet worden aangemerkt.
De in het plan opgenomen bestemming wordt hierna nader beknopt toegelicht:
Bestemming Bedrijf - Nutsbedrijf (artikel 3)
Deze bestemming voorziet op het te realiseren 150/20kV hoogspanningsstation en de bijbehorende belemmeringenstrook (waaronder de portalen) waarvoor met het voorliggende bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden die noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de energietransitie.
De toegestane gebouwen dienen binnen het op de verbeelding ingetekende bouwvlak te worden gesitueerd.
Voorwaardelijke verplichting groenzone (artikel 3.4.1)
De voorwaardelijke verplichting is opgenomen teneinde de omgeving te verzekeren dat er invulling wordt gegeven aan de landschappelijke inpassing conform het Landschapsinpassingsplan. Dit om eventuele (visuele) hinder van de bedrijfsbebouwing te voorkomen.
Bestemming Leiding - Hoogspanning (artikel 4)
Ter plaatse van het directe ruimtebeslag van de ondergrondse 150/20kV kabelverbinding zijn activiteiten die het bedrijfszeker en veilig functioneren van deze leiding kunnen schaden niet toegestaan. Ook hier worden derhalve beperkingen opgelegd aan de mogelijkheden tot bebouwing en gebruik van de grond, die tot beschadigingen van de leidingen kunnen leiden.
5.4.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3: ‘Algemene regels’ omvat regels en bepalingen die betrekking hebben op het gehele plangebied.
Anti-dubbeltelbepaling (artikel 5)
Dit artikel geeft aan dat grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan niet nog eens mag worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.
Algemene bouwregels (artikel 6)
In de algemene bouwregels zijn regels gesteld die gelden voor alle bestemmingen uit hoofdstuk 2. In dit geval zijn dit regels met betrekking bestaande maatvoeringen die afwijken van voorgeschreven maatvoeringen. Voor zover bestaande maatvoeringen afwijken, mogen deze gehandhaafd blijven.
Algemene gebruiksregels (artikel 7)
In deze algemene gebruiksregels wordt gebruik in strijd met het bestemmingsplan als strijdig gebruik aangemerkt.
Algemene aanduidingsregels (artikel 8)
In de algemene aanduidingsregels zijn regels met betrekking tot algemeen geldende gebiedsaanduidingen opgenomen, waarin wordt aangegeven onder welke voorwaarden ontwikkelingen binnen deze zones mogelijk zijn. Het betreffen de aanduiding 'geluidzone - vliegverkeer' en 'geluidzone - industrie'.
Algemene afwijkingsregels (artikel 9)
In deze regels zijn algemene afwijkingsbepalingen opgenomen. Zo is opgenomen dat binnen alle bestemmingen kan worden afgeweken van opgenomen maten tot een maximum van 10%. Ook kan met 10% van het bouwvlak worden afgeweken. Tevens zijn afwijkingsregels opgenomen die het mogelijk maken bij meetverschillen ontwikkelingen toe te staan.
Overige regels (artikel 10)
Duidelijk wordt gemaakt hoe overige wettelijke regelingen in relatie staan tot de regels in dit bestemmingsplan.
Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 ‘Overgangs- en slotregels’ bevat onder andere de bepalingen die betrekking hebben op:
Overgangsrecht (artikel 11)
Bouwwerken welke op het moment van terinzagelegging van het plan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de planregels op het moment waarop het plan in werking treedt mag gehandhaafd blijven.
Slotregel (artikel 12)
Dit artikel geeft de citeertitel van de planregels aan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Exploitatie
Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht. TenneT/Liander worden/zijn eigenaar van het perceel waarop de uitbreiding plaatsvindt.
Er is bij dit plan geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er hoeft daarom geen anterieure overeenkomst te worden afgesloten. Er wordt tussen de gemeente Lelystad en Tennet/Liander wel een planschade-overeenkomst afgesloten. Initiatiefnemers nemen de kosten op zich voor het opstellen van het bestemmingsplan en de bijbehorende onderzoeken. Voor de planregiekosten wordt op basis van de legesverordening een verrekening gemaakt. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.
Handhaving
Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is.
De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat hiervoor de wettelijke grondslag. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wabo bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op grond van het participatiebeleid (2021) van de gemeente Lelystad geldt dat de gemeente heeft bepaald dat zij maximale meedenkkracht van haar inwoners wil inzetten. Echter wel voor die projecten en keuzes waar ook gebruik gemaakt kan worden van deze meedenkkracht.
In het principeverzoek van TenneT en Liander aan de gemeente Lelystad is uiteengezet welk proces is gevolgd om te komen tot een voorkeurslocatie. Gevraagd is aan het college van B&W om daarmee in te stemmen. Hierop is positief besloten door de gemeente. Dat betekent dat de voorkeurslocatie voor realisatie van het station niet meer ter discussie staat en geen onderwerp van gesprek is voor participatie. Wel resteert nog de mogelijkheid om binnen randvoorwaarden te laten meedenken over de landschappelijke inpassing. Hierbij geldt dat voor de ruimtelijke inbedding op basis van ecologie en landschappelijke inpassing een bufferzone noodzakelijk is. Hiervoor is de participatieruimte dermate klein (welke type beplanting wordt er toegepast) dat ervoor gekozen is om dit door een landschapsadviesbureau te laten ontwerpen. Er is op dit project daarmee geen vraagstuk waarop meedenkkracht in te zetten is. De omgeving (omwonenden en overige belanghebbenden) is actief betrokken via informatiebrief (maart 2022) en gesprek (mei 2022). Hieruit is gebleken dat zij eveneens aangaven dat het kiezen van beplanting overgelaten mag worden aan de professionals. De participatieroute van dit project is daarmee uitgekomen op actief informeren.
Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven. De binnengekomen vooroverlegreacties worden samengevat en beantwoord in een Nota van Antwoorden, zie Bijlage 13.
Vastellingsprocedure
Nadat alle vooroverlegreacties bekend zijn, wordt het ontwerp bestemmingsplan opgesteld. Dit ontwerp bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd.
Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Landschapsinpassingsplan
Bijlage 1 Landschapsinpassingsplan
Bijlage 2 Aanmeldnotitie
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 3 Quickscan Flora en Fauna
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Toelichting Aeriusberekeningen Bouwfase
Bijlage 5 Toelichting Aeriusberekeningen bouwfase
Bijlage 6 Aerius-berekening 2024
Bijlage 6 AERIUS-berekening 2024
Bijlage 7 Aerius-berekening 2025
Bijlage 7 AERIUS-berekening 2025
Bijlage 8 Aerius-berekening 2026
Bijlage 8 AERIUS-berekening 2026
Bijlage 9 Aerius-berekening 2027
Bijlage 9 AERIUS-berekening 2027
Bijlage 10 Vooronderzoek Bodemkwaliteit
Bijlage 10 Vooronderzoek bodemkwaliteit
Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 11 Akoestisch onderzoek
Bijlage 12 Adviesrapport Ontplofbare Oorlogsresten
Bijlage 12 Adviesrapport Ontplofbare Oorlogsresten
Bijlage 13 Nota Van Antwoorden Vooroverleg En Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 13 Nota van antwoorden vooroverleg en ambtshalve wijzigingen