De groene Schouw
Uitwerkingsplan - gemeente Lelystad
Vastgesteld op 04-10-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, genoemd in bijlage 1, dat in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.2 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap
van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of
activiteiten uit het verleden;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bed- and-breakfast:
het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.9 beperkt kwetsbaar object:
een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 carport:
een overkapping, al dan niet aangebouwd aan een ander bouwwerk, bestaande uit een ruimte van lichte constructie, die van boven geheel of gedeeltelijk is afgesloten c.q. afgedekt;
1.21 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.22 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.23 erf:
het binnen de (woon) bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein, een spoorweg of een luchtvaartterrein;
1.26 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.27 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder c.q. de Luchtvaartwet;
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.29 kap:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;
1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
de in bijlage 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door haar beperkte omvang in of bij een (bedrijfs)woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij:
- a. het uiterlijk van de betreffende (bedrijfs)woning niet wordt aangetast;
- b. er reclame-uitingen tot ten hoogste 0,5 m2 worden aangebracht;
- c. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de (bedrijfs)woning, met dien verstande dat sprake zal zijn van maximaal 2 werkplekken;
- d. het niet gaat om vormen van horeca;
- e. er geen onevenredige verkeers- en of parkeeroverlast zal ontstaan voor het omliggende woongebied;
- f. het niet gaat om bedrijven waarvoor een omgevingsvergunning of meldingsplicht nodig is;
- g. er geen detailhandel zal plaatsvinden, met uitzondering van detailhandel in goederen die ter plaatse worden geproduceerd, bewerkt of hersteld;
1.31 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.32 mantelzorg:
het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn;
1.33 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.34 plan
De groene Schouw van de gemeente Lelystad
1.35 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 straat- en bebouwingsbeeld:
een in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld,
dat zich in het algemeen kenmerkt door:
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.37 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.38 verkeersveiligheid:
de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid
en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke)
effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.39 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.40 voorgevelrooilijn:
- a. De op de verbeelding aangegeven lijn die geldt als begrenzing van de gebouwen, en bouwwerken geen gebouw zijnde, aan de naar de weg gekeerde zijde van een erf (dit is meestal de grens van het bouwvlak aan de naar de weg gekeerde zijde (of zijden) van een erf);
- b. Indien reeds een hoofdgebouw aanwezig is en de voorgevel van dit hoofdgebouw achter de in a. bedoelde lijn is gebouwd, geldt als voorgevelrooilijn de denkbeeldig doorgetrokken lijn van de voorgevel van dit hoofdgebouw en in hoeksituaties ook de denkbeeldig doorgetrokken lijn van de naar de weg gekeerde zijgevel van dit hoofdgebouw;
- c. Indien in het bestemmingsplan een specifieke regeling is opgenomen ten aanzien van de voorgevelrooilijn en/of de situering van bouwwerken, heeft deze regeling voorrang boven de algemene regeling genoemd onder a. en b.
1.41 uitwerkingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0995.UP00008-VG01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
1.42 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.43 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.44 woonsituatie:
een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede van afwezigheid van hinder;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:
vanaf het dichtstbijzijnde punt van een (hoofd)gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, en/of in combinatie met een buidelwoning;
- b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen
met de daarbijbehorende:
- c. wegen, straten en paden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water;
- g. speelvoorzieningen;
- h. tuinen en erven;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouw- en reclameborden.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.2.3 sub c onder 1 dan wel 2 in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen per hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 80 m², mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van (een) minder valide(n);
- 2. de noodzaak ten behoeve van het treffen van bijzondere voorzieningen wordt aangetoond;
- b. het bepaalde in lid 3.2.3 sub a en/of b en in 3.2.4 onder a in die zin dat per hoofdgebouw een carport wordt opgericht, mits de oppervlakte van de carport ten hoogste 25 m² bedraagt;
- c. het bepaalde in lid 3.2.4 onder a in die zin dat per hoofdgebouw een niet-overdekt zwembad wordt opgericht, mits:
- 1. het zwembad in het achtererfgebied van een woning wordt gesitueerd;
- 2. de bruto-oppervlakte (uitwendig gemeten constructie) van het zwembad niet meer bedraagt dan 75 m²;
- 3. de bouwhoogte van het zwembad, gemeten vanaf het aansluitende terrein, niet meer bedraagt dan 0,50 meter;
- 4. de bruto-oppervlakte (uitwendig gemeten constructie) van het zwembad niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied van de woning;
- 5. het totale bebouwingspercentage van de kavel niet meer bedraagt dan 50%;
- 6. de afstand van het zwembad tot enige perceelsgrens ten minste 1,50 meter bedraagt .
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. het gebruik van gebouwen als dierenverblijf over een oppervlakte van meer dan 12 m²;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
- 1. meer bedraagt dan 30% van de totale begane vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, de aan- en uitbouwen en de aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel;
- 2. meer bedraagt dan 100 m², indien het een aan-huis-verbonden beroep betreft;
- 3. meer bedraagt dan 50 m², indien het kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten betreft;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en/of een buidelwoning, zodanig dat de dit leidt tot een onevenredige toename van de parkeerdruk.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 3.1 in die zin dat de gronden en bouwwerken kunnen worden gebruikt ten behoeve van een bed & breakfast, indien de volgende voorwaarden in acht genomen worden:
- 1. maximaal twee slaapplaatsen in ten hoogste 2 van elkaar afgescheiden ruimten voor nachtverblijf;
- 2. de kamers deel uitmaken van het hoofdgebouw, aanbouw of aangebouwde bijgebouwen;
- 3. maximaal 30% van de bruto vloeroppervlakte van de gebouwen per bouwperceel ingericht worden voor de voorziening;
- 4. er op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor bezoekers aanwezig is, of dat uit een parkeeronderzoek blijkt dat er in de directe omgeving voldoende parkeerruimte is. De parkeernorm, zowel op eigen terrein als in de directe omgeving, is 1 parkeerplaats per gastenkamer;
- 5. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast, waarbij reclame maximaal een oppervlakte van 0,5 m2 mag bedragen;
- 6. de bed & breakfast dient door in ieder geval één bewoner van de woning te worden uitgeoefend;
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Parkeerregels
Parkeren
- 1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij moet worden voldaan aan het gestelde in het “Parkeerbeleidsplan Lelystad”, zoals opgenomen in het moederplan Schepenwijk. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging;
- 2. Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, zijn verzekerd, dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen.
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvangst- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 m;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
- g. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. één erker per (hoofd)gebouw over maximaal de halve gevelbreedte;
- 4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits:- de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
uitwerkingsplanDe groene Schouw
van de gemeente Lelystad
Behorend bij het besluit van 04-10-2018
Bijlagen
Bijlage 1 Randvoorwaarden Aan Huis Verbonden Beroepen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Het Plan
Het voorliggende plan is een gedeeltelijke uitwerking van het bestemmingsplan Schepenwijk zoals dat op 30 januari 2018 door de gemeenteraad is vastgesteld.
In het bestemmingsplan Schepenwijk is voor het plangebied een bestemming "Woongebied - Uit te werken 1" opgenomen. In de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat burgemeester en wethouders de bestemming Woongebied uitwerken met inachtneming van de uitwerkingscriteria.
In dit uitwerkingsplan wordt door het toepassen van de uitwerkingsplicht de specifieke, nadere invulling van 15 woningen vastgelegd. Het uitwerkingsplan "De groene Schouw" is een plan dat de ontwikkeling van woningbouw op de voormalige handbal locatie aan de Schouw / Gondel mogelijk moet maken, en dient de procedure als bedoeld in artikel 3.9 onder a van de Wro gevolgt te worden.
Het voorliggende uitwerkingsplan geeft een planologisch-juridisch toetsingskader voor de te bouwen woningen.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de zuidzijde van de doorgaande weg Schouw 54 en is gelegen ten westen van de biljartvereniging en ten noorden van de tennisvelden in de Schouw en ten oosten van de bestaande woningen van de Gondel 14.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan is Schepenwijk. De geldende bestemming voor het plangebied is artikel 19 "Woongebied - Uit te werken 1".
Artikel 19 Woongebied - Uit te werken 1
Bij deze bestemming is opgenomen dat burgemeester en wethouders het bestemmingsplan ter plaatse van de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1" moeten uitwerken.
Hierbij is gesteld dat moet worden voldaan aan de uitwerkingscriteria die worden genoemd in artikel 19.
In artikel 19 worden de volgende algemene uitwerkingscriteria benoemd die betrekking hebben op het betreffende gebied:
- a. de stedenbouwkundige structuur van deze locatie zal zoveel mogelijk aansluiten bij de omgeving waarbij de bestaande groenstructuur aan de water- en straatzijde behouden moet blijven;
- b. het aantal te bouwen vrijstaande woningen/2 onder 1 kap woningen mag ten hoogste 15 bedragen;
- c. de bouwhoogte van de woonhuizen zal ten hoogste 12,00 m bedragen;
- d. het parkeren dient plaats te vinden op eigen erf;
- e. het uitwerkingsplan dient een motivering te bevatten die voldoet aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 en lid 3 van het Besluit ruimtelijke ordening (Laddertoets Duurzame Verstedelijking).
Meer gedetailleerd wordt vervolgens in artikel 19 bepaald dat voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde de volgende regels gelden:
- a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
- b. de bouwhoogte van palen en masten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
1.4 Opbouw En Toelichting
In deze toelichting wordt een motivering gegeven voor de gewenste ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting is als volgt opgebouwd.
Na hoofdstuk 1 (Inleiding) wordt in hoofdstuk 2 (Huidige situatie) een beeld gegeven van de huidige situatie van het plangebied.
In hoofdstuk 3 (Kader) wordt het voor het plangebied relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente Lelystad geformuleerd. Vervolgens worden de randvoorwaarden benoemd die vanuit de Europese en nationale wet- en regelgeving ten aanzien van water, ecologie, archeologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit gelden. Tot slot worden de milieuvoorwaarden benoemd die van belang zijn bij de ontwikkeling van het plangebied.
In hoofdstuk 4 worden de uitgangspunten voor het plangebied uiteengezet aan de hand van het vastgestelde stedenbouwkundig plan.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 (Planbeschrijving) een toelichting op de juridische regeling gegeven.
Tenslotte volgt in hoofdstuk 6 en 7 een korte verantwoording van respectievelijk de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
De groene Schouw is het voormalige gebied van de Handbalvereniging Lelystad en maakt onderdeel uit van het sportpark Schouw, wat deels al is herontwikkeld tot woningbouw (één van de Unicum voetbalvelden). Het plangebied ligt aan de wijkontsluitingsweg Gondel-Schouw en ligt ingeklemd tussen de biljartvereniging (oostzijde) en de tennisvereniging Poseidon (zuidzijde). De locatie ligt in een relatief groene omgeving met aan de westzijde een waardevolle water- en groenstructuur. Deze groenstructuur zal conform afspraken met omwonenden en nieuwe bewoners opnieuw worden ingericht.
2.1 Ruimtelijke Aspecten
2.1.1 Wegen- en padenstructuur
Het plangebied ligt tussen de Gondel en de Schouw nabij het huidige sportcomplex Unicum. Het gebied is te bereiken via de ontsluitingsweg Schouw 45 (oostelijk) en Gondel 09 (westelijk), welke aantakt op de Visarenddreef. Deze dreef is een belangrijke oost-west verbinding die het Stadshart verbindt met de kust.
2.1.2 Groen- en waterstructuur
Het sportcomplex Unicum en De groene Schouw, zijn omgeven door groen en water. De groene rand rondom het plangebied bestaat uit bomen, hoog groen en wat gras. De westelijke groenzone is een belangrijke groenzone voor de directe omgeving die het groene karakter van de wijk versterkt. Deze groenzone is in het bestemmingsplan Schepenwijk ook als groenzone bestemd. De te realiseren woningen zullen achter deze groenzone niet of nauwelijks zichtbaar zijn ten opzichte van de andere woningen aan het water. Langs de wijkontsluitingsweg staan beeldbepalende bomen, welke ook het gebied kenmerken.
Hoofdstuk 3 Kader
Het bestemmingsplan Schepenwijk bevat een beschrijving van het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente, de wet- en regelgeving en de milieuaspecten. Deze beschrijving geldt voor het gehele plangebied van Schepenwijk en is daarom ook van toepassing op dit uitwerkingsplan. In dit hoofdstuk worden daarom kort de relevante conclusies weergegeven en waar nodig wordt specifieker op het projectgebied ingezoomd of zijn de beschrijvingen geactualiseerd.
3.1 Rijksbeleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR bevat het rijksbeleid voor de ruimtelijke inrichting en infrastructuur en vervangt andere beleidsstukken op dit gebied, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. In de SVIR kiest het Rijk voor een selectieve inzet van rijksbeleid op een dertiental nationale belangen. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid, waarbij het Rijk er van uit gaat dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan deze decentrale overheden goed door hen worden behartigd. De Structuurvisie geeft geen directe instructies aan het voorliggende project.
3.1.1 Ladder duurzame verstedelijking
Doelstelling
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) en heeft ten doel een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden te bereiken.
Treden
Per 1 juli 2017 dienen nieuwe ontwikkelingen te worden getoetst aan de nieuwe ladder. Het doorlopen van de Ladder heeft als doel het realiseren van een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een acceptabel woon- en leefklimaat en een duurzaam ruimtegebruik.
De Ladder voor Duurzame Verstedelijking kent de volgende stappen:
1. Nagegaan wordt in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een behoefte voorziet;
2. Indien uit 1) blijkt dat er sprake is van een behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
Trede 1: regionale behoefte
Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Met de regionale ruimtevraag in beeld, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.
Lichte actualisatie Structuurplan Lelystad 2015
Het “Structuurplan Lelystad 2015” is in april 2005 door de gemeenteraad vastgesteld. Op 29 januari 2013 heeft de gemeenteraad het besluit “Herijking Structuurvisie Lelystad 2015 – 2030” genomen. Sinds 2005 is de regionale context steeds belangrijker geworden voor Lelystad. De functie en rol van de stad is gekanteld van provinciehoofdstad met de Flevopolders als achterland naar een kern als de poort van de Noordvleugel van de Randstad en de Metropoolregio Amsterdam (MRA). De groeimogelijkheden van Lelystad worden daarbij niet zozeer bepaald door de autonome ontwikkeling van de stad, maar door de positie in grotere ruimtelijke netwerken als de MRA. De verwachting is dat de Metropoolregio Amsterdam nog zal doorgroeien in de toekomst. In het afgelopen decennium was de instroom naar Lelystad met name uit de MRA afkomstig.
Gelet op deze hiervoor beschreven van belang zijnde regio wordt hierna ook ingegaan op de Monitor Woningbouwproductie Noordvleugel 2015. Tevens wordt hierna nader ingegaan op de belangrijkste bouwstenen vanuit het Raadsbesluit “Herijking Structuurvisie Lelystad 2015-2030”.
Raadsbesluit “Herijking Structuurvisie Lelystad 2015-2030”
Uit de specifieke aanbevelingen van het raadsbesluit zijn voor de actualisatie van het Structuurplan Lelystad 2015 twee belangrijke bouwstenen te distilleren, namelijk:
- Meer aandacht voor de bestaande stad.
- Kwaliteit boven kwantiteit.
Meer aandacht voor de bestaande stad
Het fundament van Lelystad is gelegd. De ontwikkeling van de stad was een bewust proces van uitbreiden. In het raadsbesluit is aangegeven dat verder uitbreiden een bedreiging voor de bestaande stad zou kunnen vormen en zelfs de bestaande stad zou kunnen uithollen.
Besloten is daarom dat de uitleg vooralsnog beperkt wordt tot het afronden van het eerste deelgebied van Warande (deelplan 1,2 en 3) en HanzePark. In de komende jaren gaat het om intensiveren, inpassen, veranderen, onderhouden en beheren. Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied betekent de mogelijkheden van de bestaande stad benutten en daarbij prioriteit geven aan de onafgemaakte plekken (waaronder de voormalige Schouw HVL locatie, in dit uitwerkingsplan 'De groene Schouw' genoemd).
Kwaliteit boven kwantiteit
Het groeien van de stad is een middel om de kwaliteit te verhogen, het draagvlak voor voorzieningen te vergroten en de sociale structuur van de stad evenwichtiger te maken. Dat laatste is vooral gewenst om de ondervertegenwoordiging van min of meer kapitaalkrachtiger inwoners op te heffen. Tevens moet worden voorkomen dat het blijven faciliteren van de vestiging van de sociaal-economisch lagere klassen, afkomstig van buiten Lelystad, leidt tot eenzijdige invulling van nieuwbouwwijken, hetgeen in de praktijk een blokkade vormt voor de latere toevoeging van midden en hoger segment woningen. In dit uitwerkingsplan worden juist woningen gerealiseerd die vallen binnen het hogere segment.
Monitor Woningproductie Noordvleugel 2015
Een groot deel van de bevolkingsgroei in Nederland zal zich in de komende jaren concentreren in de Noordvleugel van de Randstad. In absolute aantallen neemt het aantal inwoners van Amsterdam, Utrecht en Almere het meeste toe. Aan de randen van Nederland vindt bevolkingskrimp plaats. In de periode tot 2025 gaan de grote steden nog fors groeien door natuurlijke bevolkingsgroei (het verschil tussen geboorten en sterfgevallen) en hun aantrekkingskracht voor binnenlandse en buitenlandse migranten. Rondom de grote steden wordt ook in diverse randgemeenten een stevige bevolkingsgroei verwacht.
In Noord-Holland en Flevoland bestaat een tekort aan centrum-stedelijke, stedelijk vooroorlogse en dorpse woonmilieus en een overschot aan plannen in stedelijk naoorlogs compacte woonmilieus.
Woonvisie Lelystad 2016-2020 Samen aan de slag
Er wordt prioriteit gegeven aan het invullen van gronden van de gemeente die geheel of gedeeltelijk bouwrijp zijn. Nieuwbouw in het centrum (inclusief Parkwijk), Hanzepark, Warande deelgebied 1 en onafgemaakte plekken in de bestaande stad (waaronder de voormalige Schouw HVL locatie) plekken rond bestaande voorzieningen en de woonblokken Batavia Haven krijgt voorrang.
Dit project voorziet in de bouw van 15 woningen in De groene Schouw, binnen bestaand stedelijk gebied waarbij invulling wordt gegeven aan onafgemaakte plekken. Het is dus uitsluitend een kwalitatieve verbetering en het benutten van de bestaande stad.
Zoals blijkt uit de Monitor Woningproductie Noordvleugel 2015 zal een groot deel van de bevolkingsgroei in Nederland zich in de komende jaren concentreren in de Noordvleugel van de Randstad. Er is een behoefte aan woningen voor een schaarste op de woningmarkt. Dit project sluit zodoende goed aan op de behoefte.
Conclusie
Dit project draagt bij aan de actuele regionale behoefte.
Trede 2: Is het op te vangen in binnenstedelijk gebied
Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. Aan deze tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan, omdat de ontwikkeling plaatsvindt door invulling binnen bestaand stedelijk gebied.
3.2 Provinciaal Beleid
Het Omgevingsplan Flevoland 2006 is een bundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau, te weten het Streekplan, het Milieubeleidsplan, het Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het betreft integraal omgevingsbeleid 2006-2015 met een doorkijk naar 2030. Het beleid richt zich op een evenwichtige groei van Flevoland en doet uitspraken over verstedelijking in regionale zin met bijbehorende kansen en knelpunten.
Wonen
Naast kwantitatieve doelstellingen op het gebied van bevolkingstoename en woningbouw, heeft de provincie ook tot doel om een kwaliteitsslag voor de woonomgeving na te streven. Het beleid is er op gericht om bij de bouw van nieuwe woningen te zoeken naar een balans tussen uitbreiding en herstructurering. De provincie ziet op die manier mogelijkheden om goed in te kunnen spelen op de behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus, de verweving van functies en het zoeken naar de combinaties van wonen, werken en zorg op wijk- en/of buurtniveau. De verdere invulling van deze opgave laat de provincie aan de gemeenten zelf over.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Wonen
Het onderhavige plan is in lijn met de beleidsuitgangspunten van de Woonvisie ‘Samen aan de slag’ (9 juni 2016). Er wordt prioriteit gegeven aan het invullen van gronden van de gemeente die geheel of gedeeltelijk bouwrijp zijn. Nieuwbouw in het centrum (inclusief Parkwijk), Hanzepark, Warande deelgebied 1 en onafgemaakte plekken in de bestaande stad, waaronder dit project (De groene Schouw), krijgen voorrang.
De gemeenteraad van Lelystad heeft in januari 2014 de 'Structuurvisie Lelystad 2023' vastgesteld. Het is een actualisatie van het uit 2005 daterende 'Structuurplan Lelystad 2015'. Het Structuurplan heeft een looptijd van 25 jaar. De onderhavige ontwikkeling past in de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie.
Archeologische Monumentenzorg in Lelystad
Op 28 augustus 2008 heeft de gemeenteraad van Lelystad het archeologische beleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld om vorm te geven aan het rijks- en provinciaal beleid voor archeologie en cultuurhistorie. Het beleid bestaat uit beleidsafspraken en een beleidsadvieskaart. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met op de kaart aangemerkte gebieden. In het beleid is ook de doorwerking van het beleid voor ruimtelijke plannen opgenomen. Daarbij is een lijst opgenomen met categorieën van archeologische waarden en de manier waarop deze in ruimtelijke plannen opgenomen moeten worden.
3.4 Wet- En Regelgeving
Uitgangspunt van het uitwerkingsplan is dat met de realisering van de locatie een goede omgevingsituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van het bestemmingsplan voor de volgende aspecten de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht: water, ecologie, archeologie, externe veiligheid, luchtkwaliteit, hinder door bedrijvigheid, wegverkeerslawaai, spoorweggeluid, bodem en kabels en leidingen.
3.4.1 Water
Inleiding
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.
De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig.
De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's 'Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water'. Van streefbeeld naar randvoorwaarde vindt u het uitgangspunt, dat het vertrekpunt vormt bij de verwezenlijking van het streefbeeld. U krijgt op deze manier een goed overzicht van de randvoorwaarden en kan eveneens herleiden waarop deze gebaseerd zijn. Deze notitie dient als goed uitgangspunt voor gesprek/vooroverleg.
Thema veiligheid
Niet aan de orde
Thema Voldoende Water
Wateroverlast
Streefbeeld
Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebeid, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.
Uitgangspunt wateroverlast
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.
Randvoorwaarde(n) wateroverlast
Geen compensatie verhard oppervlak benodigd
De voorliggende ontwikkeling is gelegen in de Schepenwijk te Lelystad waarvoor in 2018 het bestemmingsplan Schepenwijk is vastgesteld. Het watersysteem van de Schepenwijk is gedimensioneerd op de in 2007 geldende afvoernorm van 1,5 l/s/ha. Een toename in verharding dient gecompenseerd te worden op basis van de vigerende bergingsnorm. Op de locatie van voorliggende ontwikkeling bestond in het bestemmingsplan Schepenwijk Midden van 2007 al een uitwerkingsverplichting. Uit de waterparagraaf van dit bestemmingsplan (ongewijzigd opgenomen in de 1e partiële herziening van bestemmingsplan Schepenwijk Midden, 2010) blijkt dat de locatie voor de groene Schouw destijds in de te compenseren toename van verhard oppervlak is meegenomen; Uitgaande van een netto toename verhard oppervlak van 37.200 m² door de nieuwe bebouwing, met een verhardingspercentage van 45%, is de bergingsnorm bepaald op 17,8%. De resulterende compensatieopgave was kleiner dan de geprojecteerde aanleg van extra oppervlaktewater voor het plangebied.
Voor de voorliggende ontwikkeling wordt verondersteld dat compensatie reeds heeft plaatsgevonden in het watersysteem, aangezien het oppervlak niet afwijkt van het oppervlak in het huidige plan. Hierdoor bestaat voor de planontwikkeling geen compensatieopgave op basis van vigerend beleid. Uiteraard zal het aanleggen van extra open water een positief effect hebben op het waterbergend vermogen van het watersysteem en zal het waterschap niet afraden om extra open water aan te leggen.
Ontwerprichtlijnen compensatie toename verharding
Het plangebied is gelegen in een peilgebied waarbij 6% van de netto toename aan verharding als open water moet worden gecompenseerd. Dit komt voor het projectgebied neer op 213 m2. Bij de hantering van de bergingsnorm gaat het om het benodigde oppervlak openwater op de hoogte van het streefpeil. Bij aanleg van natuurvriendelijke oevers geldt de volgende reductie op de bergingsnorm. 0,5% bij een talud van 1:4 en 1% bij een talud van 1:5 of flauwer.
Indien (vanwege lange termijn ontwikkelingen) een inrichtingsplan nog niet is uitgewerkt, wordt voor een indicatieve berekening van aan te leggen berging de toename van het verhard oppervlak ingeschat. Voor een bedrijventerrein wordt uitgegaan van een verhard oppervlak van 90% van het uitgeefbaar terrein (60% daken en 30% wegen en terreinen). Voor een woonwijk is dit een verhard oppervlak van 45% van het uitgeefbaar terrein (30% daken en 15% wegen en terreinen).
Bij de aanleg van oppervlakkige berging in de vorm van infiltratiebermen of wadi's is de bergingsnorm niet toepasbaar. Met behulp van een maatwerkberekening moet worden aangetoond dat bij maatgevende gebeurtenissen de alternatieve berging voldoende compensatie biedt. De huidige afvoersituatie mag niet verslechteren.
De waterbergingscompensatie van 213 m2 wordt gerealiseerd door de watergang die het projectgebied omringd plaatselijk te verbreden.
Goed functionerend watersysteem
Streefbeeld
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewater waterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Uitgangspunten
Het watersysteem wordt robuust ingericht en blijft in goede toestand. Het functioneren van het huidige watersysteem (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) mag door de planuitvoering niet verslechteren. Het aantal maatregelen in het watersysteem om de gewenste situatie te bereiken blijft zoveel mogelijk beperkt.
Het is belangrijk dat (particuliere) voorzieningen zoals wadi's, vijvers en waterpartijen, die specifiek bedoeld zijn voor de berging van regenwater, na aanleg goed onderhouden worden zodat de functie behouden blijft.
Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Het waterschap streeft naar grote peilvakken. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is.
Thema Schoon Water
Goede structuurdiversiteit
Streefbeeld
Het waterschap streeft naar goede leef- verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.
Uitgangspunt
Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.
Goed omgaan met afvalwater
Streefbeeld
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit & Goed omgaan met afvalwater
Uitgangspunt
- Er worden uitsluitend bouwmaterialen gebruikt die niet uitlogen.
- In het plangebied is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Het huishoudelijk afvalwater wordt met het vuilwaterriool getransporteerd naar de zuivering Lelystad.
- Het hemelwater afkomstig van de daken en wegen is aangesloten op het gemeentelijke hemelwaterriool of loost direct op het oppervlaktewater.
Conclusie: geen waterschapsbelang
Gelet op het bovenstaande heeft het Waterschap geconcludeerd dat het effect van voorliggend plan op de waterhuishouding en de afvalwaterketen nagenoeg nihil zal zijn. De te volgen procedure van 'normale procedure'' (conform de standaard waterparagraaf / uitgangspuntennotitie van de op 2 mei 2018 doorlopen digitale watertoets, met dossiercode 20180502-37-17792) is daarom gewijzigd in ''geen waterschapsbelang". Dit betekent dat het Waterschap het niet noodzakelijk acht om verder in overleg te treden omtrent voorliggend plan. Daarmee is de Watertoets voor dit uitwerkingsplan afgerond.
3.4.2 Ecologische waarden
Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in het plangebied, de eventuele gevolgen van geplande ontwikkelingen en/of activiteiten die in het plan mogelijk gemaakt worden op aanwezige natuurwaarden in het plangebied en de omgeving, dient in het kader van het bestemmingsplan een toets op de Wet Natuurbescherming plaats te vinden. Hierbij wordt getoetst op beschermde gebieden, beschermde soorten en leefgebieden en op het behoud van houtopstanden. Daarnaast wordt getoetst op vigerend beleid op het gebied van flora en fauna en op het Nationaal Natuur Netwerk (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS, geheten) uit de Nota Ruimte.
Gebiedentoets
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet, Flora- en Faunawet en de Boswet. Hoofdstuk 2 van de Wnb regelt de bescherming van gebieden. Op landelijk niveau zijn hierin de ruimtelijke bepalingen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn verwerkt. De Wnb biedt de mogelijkheid aan provincies om eigen beschermde gebieden aan te wijzen. De provincie Flevoland heeft hier (nog) geen uitvoering aan gegeven.
Binnen het grondgebied van de gemeente Lelystad zijn de Oostvaardersplassen, Markermeer en IJsselmeer aangewezen als Natura 2000 – gebied. Binnen de gemeentegrenzen kennen deze gebieden alleen doelen voor vogels. In het kader van de soortbescherming kan het noodzakelijk zijn om naar meer soorten te kijken dan alleen de soorten waar de beschermde gebieden voor aangewezen zijn. Er komen geen aangewezen habitattypen voor en invloed van dit uitwerkingsplan op beschermde habitattypen buiten de grenzen van de gemeente is op voorhand uitgesloten.
In de Nota Ruimte is de aanwijzing en bescherming van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) geregeld. De benaming van de EHS is in 2016 gewijzigd in het NNN (Nationaal Natuur Netwerk). De begrenzing van de NNN – gebieden is een taak van de provincie. In Flevoland is de begrenzing definitief vastgesteld op 17 juni 2010.
Natura 2000
De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitat die het leefmilieu voor deze soorten vormt. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna. In dit kader zijn Speciale Beschermingszones (SBZ) aangewezen op basis van kwalificerende soorten of habitats. De aangewezen gebieden vormen samen het Europese netwerk Natura 2000. Wanneer zich in of in de buurt van een Natura 2000 gebied een (nieuwbouw)plan aandient, zal moeten worden beoordeeld of dit plan negatieve gevolgen voor de kwalificerende soorten en/of habitats heeft.
Uitwerkingsplan 'De groene Schouw' is opgesteld ten behoeve van een kleinschalige inbreiding op voormalige handbalvelden. Gezien het zeer kleinschalige karakter van dit plan is negatieve invloed op Natura 2000 gebieden uitgesloten.
Nationaal Natuur Netwerk (NNN)
De Natura 2000 - gebieden maken deel uit van het NNN in de status van prioritair gebied. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig NNN. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van het NNN. De prioritaire en waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van het NNN. De provincie heeft het NNN begrensd, gemeenten zijn verplicht om deze begrenzing in bestemmingsplannen te verwerken.
In dit uitwerkingsplan bevind zich geen NNN gebied. Negatieve invloed is uitgesloten.
Bewaren houtopstanden
Hoofdstuk 4 van de Wet Natuurbescherming regelt de instandhouding van (productie)bos in Nederland. De Wet Natuurbescherming stelt regels voor herplant van bos bij kap en/of oogst van bos, waarbij de provincie nog aanvullende regels kan stellen. De provincie Flevoland heeft aanvullende regels vastgesteld, onder andere dat een bestaande boskern niet kleiner dan 15 ha mag worden bij kap en herplant elders. In principe dienen gekapte percelen binnen drie jaar ter plaatse herplant te worden. Is dit niet mogelijk, dan kan ontheffing verleend worden om elders te herplanten. Hoofdstuk 4 van de Wet Natuurbescherming heeft alleen werking buiten de 'bebouwde kom grens houtopstanden'.
Het projectgebied van dit uitwerkingsplan is geheel binnen de bebouwde kom houtopstanden gelegen. Hoofdstuk 4 van de Wet Natuurbescherming is hier niet van toepassing.
Beleid
Met ingang van 1 januari 2009 beheert de gemeente Lelystad haar groenvoorzieningen conform de Gedragscode Beheer Gemeentelijk Groenvoorzieningen (artikel 3.31 Wnb). Als onderdeel hiervan heeft het College de 'Natuurstatuskaart' vastgesteld op 25 november 2008. Daarmee zijn de beschermde gebieden vastgesteld en is tevens een status gegeven aan gebieden die van belang zijn voor (beschermde) planten en dieren.
In het plangebied bevinden zich geen voor natuurwaarden belangrijke gebieden.
Soortentoets
Soortbescherming hoofdstuk 3 Wet Natuurbescherming
Op grond van de Wet Natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Naast specifieke bescherming van bepaalde soorten, is in artikel 1.10 en 1.11 van de Wnb een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende planten en dieren en natuur en leefgebieden in het algemeen opgenomen.
In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Wet Natuurbescherming gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, zal hierop vooruitlopend, een verwachting worden uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. De beschermde soorten zijn rechtstreeks in de Wet Natuurbescherming vermeld, met een eigen beschermingsregime, waarbij de bescherming van de categorieën 1 en 2 het hoogste niveau hebben.
- 1. § 3.1 soorten van de Vogelrichtlijn
- 2. § 3.2 soorten van de Habitatrichtlijn bijlage IV en de verdragen van Bern bijlage II en Bonn bijlage I
- 3. § 3.3 overige soorten
Voor het verstoren van vogelnesten wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Daarnaast vallen de nesten van een aantal soorten jaarrond onder de bescherming als vaste verblijfplaats.
In het projectgebied bevinden zich bloemrijke bermen, struweel en open water. Op basis van de terreintypen en waarnemingen kan een inschatting gemaakt worden van de voorkomende beschermde soorten.
De volgende soorten zijn in ieder geval bekend uit het gebied:
Categorie 1, soorten van de Vogelrichtlijn:
Als broedvogel (ook vallend onder de verdragen van Bern en/of Bonn) kunnen de volgende soorten aangetroffen worden: boomkruiper, boomklever, bosrietzanger, fitis, grasmus, groenling, grote bonte specht, heggenmus, ijsvogel, kleine karekiet, koolmees, pimpelmees, roodborst, sperwer, tjiftjaf, winterkoning.
De nesten van de volgende soorten worden gerekend tot (jaarrond) vaste verblijfplaats: sperwer. De nesten van de volgende soorten zijn jaarrond beschermd als er onvoldoende alternatieve nestlocaties voorhanden zijn: boomklever, boomkruiper, ekster, grote bonte specht, ijsvogel, koolmees, pimpelmees, spreeuw, zwarte kraai.
De cursief aangegeven soorten zijn (ook) nestelend in gebouwen aan te treffen.
Categorie 2, soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn:
Vleermuizen: het plangebied kan fungeren als leefgebied voor diverse soorten vleermuizen. In ieder geval zijn foeragerend in het gebied de Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de Laatvlieger (Eptesicus serotinus) te verwachten. Zowel in gebouwen als in bomen of parkbospercelen kunnen zich kolonies bevinden, deze zijn als vaste verblijfplaats strikt beschermd. De Meervleermuis (Myotis dasycneme) heeft zijn belangrijkste Europese verspreiding in Nederland, waardoor Nederland voor deze soort een belangrijke verantwoordelijkheid heeft. De watergang kan door de Meervleermuis gebruikt worden als foerageergebied. Verstoring als gevolg van (extra) verlichting dient voorkomen en/of beperkt te worden.
Categorie 3, overige soorten:
In Lelystad is de Alpenwatersalamander (Triturus alpestris) in veel tuinvijvers en kleine wateren aangetroffen. In het gebied zijn diverse algemeen beschermde soorten aan te treffen. Het gaat onder meer om de volgende soorten; Egel (Erinaceus europaeus), ware- en woelmuizen, Bunzing (Mustela putorius), Bruine kikker (Rana temporaria), Groene kikker complex (Rana ridibunda/lessonae), Gewone pad (Bufo bufo) en Kleine watersalamander (Triturus vulgaris). Voor de meeste soorten is door de Provincie Flevoland een vrijstellingsbesluit genomen voor de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen.
Gezien de kleinschaligheid van het uitwerkingsgsplan, mag verwacht worden dat er geen grote negatieve effecten optreden. Het voortbestaan van de populaties van beschermde soorten in dit gebied komt niet in gevaar. Voor de bouwwerkzaamheden dient een bevoegd faunacontroleur een controle te verrichten op de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen.
Rode Lijst
Soorten vermeld op de Rode Lijst zijn niet wettelijk beschermd, maar vallen wel onder de zorgplicht uit de Wet Natuurbescherming (art. 1.11). In het plangebied zijn diverse soorten te verwachten met een vermelding op de Rode lijst.
3.4.3 Archeologische waarden
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ); een wijziging in de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden.
Achtergrondinformatie
Voordat de Zuiderzee ontstond is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste bewoners sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek.
Het Europees verdrag op het gebied van de bescherming van het archeologisch erfgoed verplicht de deelstaten om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Dit is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is moeten belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig worden gesteld. Het provinciaal beleid sluit aan bij het Europese verdrag en legt de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland.
In het provinciaal archeologiebeleid is onderscheid gemaakt in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en top 10-locaties. Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. De PArK'en en top-10-locaties zijn door de provincie uitgewerkt, de uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. Deze aandachtsgebieden bevinden zich onder andere in het noordelijke en zuidelijke deel van gemeente Lelystad. De vermoedelijke archeologische waarden in het noordelijke gebied zijn dusdanig groot dat dit gebied, dat grenst aan het PArK Rivierduingebied Swifterbant, in gemeentelijk beleid als te onderzoeken gebied is aangewezen.
Naast PArK'en, aandachtsgebieden en top-10-locaties zijn door de provincie ook aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. In de aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich naast oude menselijke sporen ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van Flevoland af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden. Binnen de gemeentegrenzen van Lelystad bevinden zich onder andere de aardkundig waardevolle gebieden “Rivierduinen en stroomgeulen Swifterbant 1 en 2”.
In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt in de aandachtsgebieden onderscheid gemaakt tussen gebieden met hoge en middelhoge archeologische waarde en gebieden met een lage archeologische waarde. In de gebieden met een lage archeologische waarde is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het gemeentelijk beleid is op 28 augustus 2008 vastgesteld en sinds 11 september 2008 in werking.
Conclusie
Het plangebied valt buiten het in het Provinciaal omgevingsplan 2006 opgenomen PArK en aandachtsgebied. Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW 2.0) bevindt het plangebied zich in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.
Op grond van het Provinciaal omgevingsplan 2006, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (2.0) en het gemeentelijk beleid “Archeologische monumentenzorg in Lelystad” is voor dit uitwerkingsplan geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
De aanwezigheid van archeologische sporen kan nooit volledig worden uitgesloten. Bij de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden is alertheid op de aanwezigheid van archeologische resten nodig. Scheepswrakken kunnen in principe overal op de huidige en voormalige IJsselmeerbodem worden aangetroffen. De meeste scheepswrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige Zuiderzeeafzettingen. Het zijn momenteel vooral de dieper gelegen wrakken die nu nog tevoorschijn komen. Dit zijn echter vaak beter geconserveerde schepen en ook oudere scheepstypen. Indien tijdens de bodemverstorende werkzaamheden archeologische resten of (delen van) een scheepswrak worden aangetroffen moet het werk onmiddellijk worden stilgelegd. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 moet melding worden gemaakt van de vondst bij de Minister. In de Flevolandse praktijk fungeert het archeologisch depot in het Nieuwland Erfgoedcentrum als centraal meldpunt van archeologische vondsten.
3.4.4 Kabels en leidingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die een dermate omvang of invloed hebben op het gebied, dat ze opgenomen moeten worden middels een zone op de plankaart. Er is alleen sprake van niet-planologische relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) waar wel rekening mee dient te worden gehouden tijdens graafwerkzaamheden.
3.4.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in en in de omgeving van het projectgebied geen sprake is van risicobronnen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Bovendien worden in het projectgebied geen ontwikkelingen voorgesteld die invloed hebben op externe veiligheidsrisico's. Vanuit de externe veiligheid bestaan geen uitgangspunten en belemmeringen voor het project. Een aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
3.4.6 Luchtkwaliteit
Voor het aspect luchtkwaliteit is de Wet milieubeheer van kracht. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) geldt in de directe omgeving van het projectgebied een gemiddelde fijnstof concentratie (PM10) van 18 ìg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 13 ìg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 ìg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden. Met de ontwikkeling van De groene Schouw worden 15 woningen toegevoegd. Dit project valt onder de regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
3.5 Milieuaspecten
3.5.1 Geluid
Wegverkeer
Op grond van de Wet geluidhinder worden langs wegen geluidszones vastgesteld, waarbinnen de regels van de Wet geluidhinder gelden. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in (buiten)stedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt, hebben geen zone.
Het projectgebied is gelegen binnen de invloedsfeer van de Visarenddreef. De Visarenddreef is een zoneplichtige weg en heeft conform artikel 74 van de Wet geluidhinder een geluidszone (aandachtsgebied voor geluid) van 350 meter.
Het uitwerkingsplan De groene Schouw is gelegen binnen het plangebied van bestemmingsplan Schepenwijk, waarvoor eind 2017 een akoestisch onderzoek (projectnr: 2017-01 d.d. dec 2017) is uitgevoerd. Voor het onderhavige uitwerkingsplan is gebruik gemaakt van een uitsnede uit het akoestisch model. De uitgangspunten zijn daarmee hetzelfde en zijn representatief voor het prognosejaar 2030.
Daarbij is getoetst of er voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(Lden). Uit de berekening blijkt dat er ruimschoots voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Dit betekent dat er gebouwd mag worden zonder een hogere grenswaarde procedure en geen aanvullende akoestische maatregelen noodzakelijk zijn.
Onderstaand staat de 48 dB contour afgebeeld (uitwerkingsgebied is rood gemarkeerd)
Spoorweggeluid
Het uitwerkingsplan De groene Schouw is op ruim 750 meter afstand gesitueerd van de Hanzelijn. Daarnaast wordt er voldaan aan de voorkeursgrenswaarde bij de GPP's in de nabijheid van de Hanzelijn. Dit betreffen de GPP's met de referentienummers: 37377, 37375 en 37373. Dit betekent concreet dat voor dit uitwerkingsplan, er ruimschoots wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Daarmee is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
3.5.2 Bodemkwaliteit
Inleiding
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is, wanneer sprake is van een nieuwe ontwikkeling, een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan vooral onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt deel uit van deze afweging. Bovendien is wettelijk bepaald dat een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.
Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren moet de bodemkwaliteit worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk. Ook moeten de mogelijkheden en kosten, om deze beperkingen door middel van actief bodembeheer weg te nemen, worden aangegeven.
Na de drooglegging heeft het gebied een agrarische bestemming gehad. Vervolgens is het gebied opgespoten om tot woonwijk ontwikkeld te worden. Het plangebied is in gebruik geweest van diverse sportverenigingen.
In 2003 en 2006 zijn op en rond de locatie bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van de resultaten valt te verwachten dat de bodem geschikt is voor het toekomstige gebruik.
Conclusie
Op basis van de beschikbare gegevens is de conclusie dat de huidige bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit uitwerkingsplan.
3.5.3 Hinder door bedrijvigheid
Bij de indeling van bedrijven in bedrijfscategorieën wordt in het algemeen de VNG-uitgave “bedrijven en milieuzonering” als richtlijn toegepast. Daarin worden voor ieder soort bedrijf indicatieve afstanden bepaald voor de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.
Rondom het projectgebied bevinden zich twee terreinen met sportactiviteiten die vanuit milieu oogpunt op een hinderlijke wijze van invloed kunnen zijn op de omgeving. Voor wat betreft de tennisvereniging Poseidon kan deels niet voldaan worden aan de richtafstand van 50 meter. Daartoe is er een akoestisch onderzoek (2018-01 d.d. 7 mei 2018) uitgevoerd om te beoordelen of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening voldaan kan worden aan de kaders van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij is aansluiting gezocht met de gestelde normeringen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.
Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat er kan worden voldaan aan de gestelde grenswaarden van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit en dat daarmee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast vormen de beoogde woningen geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de omliggende sportactiviteiten.
3.5.4 Milieuzonering
In Lelystad wordt bij bedrijventerreinen en bedrijven een systeem van inwaartse milieuzonering toegepast. De bedoeling is om daarmee een adequate ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen. In deze vorm van milieuzonering wordt rondom het bedrijventerreinen een denkbeeldige contourlijn getrokken die uitgaat van de te beschermen milieugevoelige bestemmingen. Vervolgens wordt binnen de contourlijn gelegen bedrijventerrein verdeeld in zones voor bepaalde categorieën van bedrijven. Hoe verder die zones van de contourlijn liggen, hoe zwaarder de toegelaten bedrijven mogen zijn. Het systeem van milieuzonering is een goed instrument om een adequate ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen zoals woningen en natuurgebieden. Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer vallen van de Wet milieubeheer, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Het uitwerkingsplan is niet in de nabijheid van een geluid gezoneerd bedrijventerrein gesitueerd. Daarmee heeft industrielawaai ook geen invloed op het uitwerkingsplan.
3.5.5 Programmatische aanpak Stikstof (PAS)
De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) is op 1 juli 2015 in werking getreden en heeft tot doel het herstellen van de ecologische waarde van de PAS-gebieden, waarbij ook ruimte wordt gecreëerd voor nieuwe economische activiteiten.
Projecten en handelingen (economische activiteiten) kunnen namelijk zowel direct als indirect stikstofdepositie uitstoten en dit kan een negatieve invloed hebben op de beschermende natuurgebieden. De PAS moet ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen, een sterke natuur en biedt daarbij maatregelen om de stikstof te verminderen.
Naast veehouderijen, industriële bedrijven en grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen ook kleinschalige initiatieven in de nabijheid van PAS-gebieden op het gebied van wonen, kantoren, horeca en recreatie consequenties hebben voor de PAS. Projecten en handelingen worden dan ook getoetst aan het programma (PAS). Hiertoe kan een berekening worden uitgevoerd in Aerius om de stikstofdepositie te berekenen en te toetsen aan de grenswaarden. Op basis van de uitkomsten kan er sprake zijn van een vergunningsplicht, meldingsplicht of vergunningsvrij in het kader van de PAS.
Gezien de zeer beperkte omvang van het initiatief en de afstand van ruim 20 km tot “De Veluwe” wordt er vanuit gegaan dat dit initiatief geen negatieve consequentie heeft en daarmee vergunningsvrij is in het kader van de PAS.
3.5.6 Milieueffectrapportage (MER)
Het Besluit Milieueffectrapportage heeft als doel om het milieu een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over plannen en projecten. In dat kader worden de milieugevolgen van het betreffende plan of project in kaart gebracht, zodat deze kunnen worden betrokken bij de afweging rondom de besluitvorming.
Op basis van de uitkomsten kan er sprake zijn van een m.e.r.-plichtig, m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Bij een m.e.r.-plicht dient er een volwaardige milieueffectrapportage te worden opgesteld. Voor een m.e.r.-beoordeling wordt een m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld, waarmee het bevoegd gezag kan bepalen of de voorgenomen activiteit nadelige gevolgen kan hebben en er alsnog een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient er sinds 7 juli 2017 een aanmeldnotitie te worden opgesteld. Het bevoegd gezag kan dan beoordelen of er alsnog sprake is van nadelige gevolgen voor het milieu en er alsnog een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld.
Voor het onderhavige uitwerkingsplan is het bevoegde gezag ook initiatiefnemer. In dat geval is het opstellen van een aanmeldnotitie niet noodzakelijk. Gezien de kenmerken van het initiatief (max 15 woningen) binnen een bestaand en bebouwd gebied (rondom woningen) zijn er geen nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. Het opstellen van een milieueffectrapport achten wij dan ook niet noodzakelijk. Daarnaast zijn de verschillende milieuaspecten nader onderbouwd met het uitwerkingsplan.
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten
4.1 Stedenbouwkundig Plan
Woningbouwprogramma
Het woningbouwplan biedt ruimte voor 15 vrijstaande woningen/2 onder 1 kap woningen. De woningen zitten naar verwachting in de prijsklasse rond € 300.000,- of meer.
4.1.1 Uitgangspunten voor de ontwikkeling
Algemeen
- het projectgebied “De groene Schouw” is ongeveer 0.7 ha. groot en biedt volgens het huidige bestemmingsplan ruimte voor ten hoogste 15 woningen;
- het gebied zal worden omgevormd tot een aantal kavels voor vrijstaande woningen en een aantal 2 onder 1 kap woningen;
- vanaf de wijkontsluitingsweg Schouw zal één insteek de ontsluiting van het woongebied vormen;
- op basis van de Welstandsnota “Lelystad geeft ruimte kwaliteit" van 2015 gelden naast de algemene welstandscriteria (hoofdstuk 2, blz.18) voor de ontwikkeling van het projectgebied ook de gebied gerichte criteria (hoofdstuk 3.4.2. Cluster- en woonerfwijken S2, blz.50).
Randvoorwaarden stedenbouwkundige ontwerp
- verkaveling- en ontsluitingsprincipe in een maximaal verkavelbare structuur (recht toe recht aan);
- één toegangsweg met een minimale breedte van 4,80 meter;
- aan het einde van deze weg loopt de weg over in een tussen pad (3-3.5 meter), welke toegang geeft tot de parkeerplaatsen nabij de tennisverenging en zorg draagt voor toegankelijkheid t.b.v. de nooddiensten;
- parkeren geschied op eigen erf;
- in de oostelijke groenstrook langs het enige trottoir wordt het bezoeker parkeren opgelost;
- de inrichting van de openbare ruimte bestaat uit: profielen, een goede parkeeroplossing voor bezoekers en duurzaam materiaalgebruik, welke passend moet zijn bij de sfeer van "De groene Schouw” en de directe omliggende omgeving;
- de wijze waarop het overgangsgebied woning (privé) - woonomgeving (openbaar) word vormgegeven, zal geschieden middels een hagenstructuur;
- een representatieve zijde (géén achterkanten en achtertuinen situeren aan parkruit zijde), situering van bebouwing in relatie tot bezonning en de westelijke groene rand;
- bebouwing mag vrij gesitueerd worden op de kavel, waarbij de inritten van de naast gelegen kavels zoveel mogelijk worden gecombineerd;
- plaats van de vuilcontainers in het achtererfgebied (indien dit aan de voorzijde plaatsvindt deze visueel afschermen);
- aan de doorgaande weg Schouw word een container opstelplek t.b.v. HVC gerealiseerd.
Randvoorwaarden bebouwing
De woningen in “De groene Schouw” dienen conform het uitwerkingsplan, de welstandsnota “Lelystad geeft ruimte kwaliteit” en de genoemde uitgangspunten in dit hoofdstuk worden ontworpen. Daarbij aandacht voor de volgende punten:
- bouwvolumes en dakconstructies, gevelindeling en indicatie materiaalgebruik;
- onderscheid in hoofd, aan- en bijgebouwen, in relatie tot de kavelgrootte;
- aanbouwen (zoveel mogelijk geïntegreerd in het hoofdgebouw);
- bijgebouwen (zover mogelijk achter op de kavel situeren);
- toepassing van duurzaamheidsmaatregelen (zonnepanelen, warmtepompen, etc.);
- dakvorm: toegestaan zijn o.a. plat dak, zadeldak, (samengesteld) lessenaarskap, vlinderdak, schilddak, stolpdak of een wolfskap. Bij grote afwijking hiervan wordt het ter beoordeling aan de welstandscommissie voorgelegd.
Randvoorwaarden beeldkwaliteit en materiaalgebruik
- woningen dienen op minimaal 2,50 meter uit de voorste erfgrens worden gebouwd;
- het hoofdgebouw dient op minimaal 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd te worden;
- een vrijstaand bijgebouw dient zover mogelijk op het achtererf gebied worden gebouwd;
- woningen met een eigentijdse uitstraling in architectuur (figuur 3 als richting);
- de 2 woningen bij de entree van het gebied (wijkontsluitingsweg Schouw) hebben een 2-zijdige oriëntatie (soort poortgebouw met accenten in de gevels);
- materiaalkeuze en kleurstelling van bebouwing en openbare ruimte zijn in samenhang ontworpen, overwegend lichte kleurstelling gecombineerd met donkere geveldelen, materialisatie hout, metselsteen en veel glas, geen toepassing van chemisch verduurzaamd hout, lood, bitumen op daken hoofdgebouw, teerhoudende coatings en/of antifoulings;
- dakbedekking zink of (platte) dakpannen in donkere tinten passend bij de woning en niet glimmend (engobe is toegestaan);
- zorgvuldige overgang van openbaar – privé, hagenstructuur aan de voorzijde van de erven, bomen van de 3e grootte in een transparante uitvoering (vb Gladitia sunburst) in groenstructuur met gras;
- openbare ruimte (straat, parkeren) word ingericht met BSS in lichte kleurstelling met min. 80% natuursteen toeslag.
Figuur 3: referentiebeelden
Sociale veiligheid
- De wijk dient op woning niveau te voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig wonen (PKVW) en voor de openbare ruimte aan het Politiekeurmerk Openbare ruimte.
- Er wordt voldoende verlichting in de straat gepositioneerd op de grens voorerfgrens- en kavelgrens.
Parkeren
Bij de woningen vindt het parkeren voor bewoners op eigen terrein plaats. Op grond van het Parkeerbeleidsplan Lelystad is de parkeernorm 2,0 voor 2 onder 1 kap woningen en vrijstaande woningen. In de straat zijn in totaal 7 parkeerplaatsen (langsparkeren) voor bezoekers gesitueerd.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Juridisch Systeem
Dit plan is een uitwerking van het gebied De groene Schouw uit het bestemmingsplan Schepenwijk. De groene Schouw heeft in het moederplan de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1". Daarbij horen een aantal uitwerkingsregels die in acht moeten worden genomen bij het uitwerken van de bestemming.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan voorkomen.
5.2.1 Woongebied
De bestemming “Woongebied” is op de totale ontwikkelingslocatie van toepassing verklaard. In deze bestemming worden ook bij het woongebied horende functies mogelijk gemaakt, zoals (erftoegangs)wegen, parkeervoorzieningen en groen. Algemeen geldt voor alle bouwwerken dat de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel maximaal 50% bedraagt. Hoofdgebouwenmoeten binnen de op de verbeelding aangeduide bouwvlakken worden gebouwd.
Uitbreidingsmogelijkheden worden daarbij geboden in de aan- en uitbouwenregeling. Per bouwvlak wordt de maximaal toelaatbare bouwhoogte van de hoofdgebouwen met de aanduiding ‘maximum bouwhoogte’ aangegeven. Ook wordt per bestemmingsvlak aangeduid wat het maximum aantal te bouwen woningen kan zijn (aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’).
Voor alle aan- en uitbouwen en bijgebouwen is een algemene regeling opgenomen waarin uitspraken worden gedaan over de maatvoering en situering van dit type bebouwing. Deze regeling maakt het mogelijk om de geboden uitbreidingsopties van de woningen bij recht toe te kunnen passen. De bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt mogelijk gemaakt. Daarbij gaat het onder meer om erf- en terreinafscheidingen, en palen en masten.
De bouw van carports wordt bij recht toegestaan achter de voorgevelrooilijn. Voor de voorgevelrooilijn kan met een binnenplanse afwijking medewerking worden verleend aan de realisatie van een carport, waarbij de maximum oppervlakte 25 m² bedraagt. Ook bij binnenplanse afwijking zijn mogelijkheden opgenomen voor de vestiging van een bed&breakfast, en het vergroten van de bebouwde oppervlakte ten behoeve van de huisvesting van een mindervalide.
Aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden via de specifieke gebruiksregels mogelijk gemaakt binnen de bestemming “Woongebied”. In deze gebruiksregels staan ook de randvoorwaarden beschreven waaraan een dergelijke functie moet voldoen. De toegelaten functies zijn weergegeven in bijlage 1 bij de regels (lijst van 'Randvoorwaarden aan huis verbonden beroepen’ ).
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te achterhalen of de maatschappij het plan uitvoerbaar vindt.
Bewoners van de Gondel 14 zijn bekend met de voorgenomen woningbouw. Over de zone tussen de woningbouw en de Gondel 14 is overleg geweest met deze bewoners, om te komen tot een gepaste inrichting van de groenstrook. Een inrichting die past bij de wensen van de bewoners van de Gondel 14, die nu vrij uitkijken over groen, en de toekomstige bewoners van De groene Schouw.
Wettelijke procedure
De uitwerkingsplanprocedure kent meer momenten waarop burgers en instanties hun mening over het uitwerkingsplan kenbaar kunnen maken. De procedure, zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, is globaal als volgt opgebouwd:
Inspraak
Het onderhavige uitwerkingsplan is een uitwerking van bestemmingsplan Schepenwijk. Aangezien reeds inspraak is verleend bij het opstellen van het bestemmingsplan Schepenwijk wordt afgezien van het verlenen van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerp-uitwerkingsplan.
Vooroverleg
Het concept-ontwerpuitwerkingsplan wordt aan de wettelijk verplichte overheden en belanghebbenden voorgelegd in het kader van het vooroverleg. Het vooroverleg is opgenomen in artikel 3.1.1. van de Wet ruimtelijke ordening. Ingekomen overlegreacties worden voorzien van een gemeentelijke reactie. Wanneer nodig worden in het uitwerkingsplan aanpassingen gedaan naar aanleiding van de ingekomen reacties.
Zienswijzen
Na het vooroverleg wordt het ontwerpuitwerkingsplan opgesteld. Het ontwerpuitwerkingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De stukken liggen gedurende zes weken ter inzage. Een ieder is daarbij in de gelegenheid schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op alle stukken naar voren te brengen. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een passend antwoord. Naar aanleiding van de zienswijzen vinden waar nodig aanpassingen aan de stukken plaats.
Vaststellingsfase en broep
Het uitwerkingsplan zal binnen 8 weken na terinzagelegging door burgemeester en wethouders worden vastgesteld. Het vaststellingsbesluit en het uitwerkingsplan worden vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die burgemeester en wethouders gewijzigd hebben vastgesteld.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Financiële haalbaarheid
De gronden waarop het project gerealiseerd wordt zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente maakt zelf de gronden bouwrijp en geeft deze gronden uit. Bij de gronduitgifte verhaalt de gemeente de door haar gemaakte kosten via de dan te sluiten overeenkomst.
Kostenverhaal
Het project voorziet in de bouw van meerdere woningen. In de Wet ruimtelijke ordening is opgenomen dat voor dergelijke bouwplannen in verband met het kostenverhaal van de gemeente, een exploitatieplan moet worden vastgesteld. Omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
De woningbouwplannen zijn vanuit financieel oogpunt aanvaardbaar.