KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Natuur
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijke Beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
Hoofdstuk 5 Onderzoek / Verantwoording
5.1 Archeologie
5.2 Bodem
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Flora En Fauna
5.5 Geluid
5.6 Landschap
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Water
Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Opbouw Van De Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 De Verbeelding
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg

Fietspad Horsterweg te Broekhuizen

Bestemmingsplan - gemeente Horst aan de Maas

Onherroepelijk op 27-08-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplanFietspad Horsterweg te Broekhuizen van de gemeente Horst aan de Maas;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1507.BPBHFIETSPADBHML-OH01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 landschappelijke waarde:

waarden in landschappelijk-esthetische, cultuurhistorische en geomorfologische zin;

1.20 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.21 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.6 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangegeven gronden zijn bestemd voor:

  1. a. fietspaden;
  2. b. voetpaden;
  3. c. wegen;
  4. d. waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. faunapassages;
  7. g. rasters;
  8. h. kabels en leidingen;
  9. i. nutsvoorzieningen.
  10. j. bouwwerken geen gebouw zijnde t.b.v. de regulering van verkeer.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Als strijdig in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest.

Artikel 4 Natuur

4.1 Doeleindenomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. natuur;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen
  3. c. ecologische verbindingszone;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. paden en landwegen.

4.2 Bebouwingsregeling

4.3 Specifieke gebruiksbepaling

Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden voor:

  1. a. agrarische doeleinden, behoudens voorzover dat ten dienste staat van de instandhouding of ontwikkeling van de natuurwaarden;
  2. b. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  3. c. het gebruik van gronden als volkstuin;
  4. d. het gebruik voor recreatiedoeleinden, behoudens extensief recreatief medegebruik;
  5. e. het beoefenen van lawaaisporten;
  6. f. paardenbakken;
  7. g. het geplaatst houden van kampeermiddelen;
  8. h. het dempen en graven van wateren, behoudens voor zover dit ten dienste staat aan het instandhouden van de natuurwaarden;
  9. i. het aanleggen van drainage en het graven van sloten, behoudens voorzover dat ten dienste staat van de instandhouding of ontwikkeling van de natuurwaarden;
  10. j. intensief militair gebruik;
  11. k. het ontginnen van gronden, behoudens voor zover dit ten dienste staat aan het instandhouden van de natuurwaarden;
  12. l. het winnen van bosstrooisel of mos, behoudens voor zover dit ten dienste staat aan het instandhouden van de natuurwaarden;
  13. m. houtwinning;
  14. n. de aanleg van boven- en ondergrondse leidingen.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van bepalingen in het plan voor het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwen ten openbare nutte zoals gasregelstations en transformatorhuisjes met een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 10 m2 en een bebouwingshoogte van ten hoogste 3,50 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

7.2 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan eenmalig ontheffing worden verleend van het bepaalde om lid 7.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 7.1 met maximaal 10%.

7.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 7.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 7.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 7.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 7.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplanFietspad Horsterweg te Broekhuizen'.

Aldus vastgesteld in de raadvergadering van

.................................

De voorzitter De griffier

..................... ..................

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Horst aan de Maas heeft het voornemen een fietspad aan te laten leggen langs de Horsterweg te Broekhuizen. Dit fietspad heeft een lengte van circa 1.100 meter en een rijbreedte van circa 2,5 meter. Het fietspad is noodzakelijk met het oog op de verkeersveiligheid voor fietsers op het traject Horst-Melderslo-Broekhuizen. Vooral scholieren maken veel gebruik van deze verbinding.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van en parallel aan de Horsterweg voor zover deze gesitueerd is in het natuurreservaat Schuitwater, tussen de Meerlosebaan aan de westzijde en de Rodevennenweg aan de oostzijde. Ter plaatse van de Meerlosebaan en de Rodevennenweg worden oversteekplaatsen gerealiseerd. De locatie is weergegeven in de figuur hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPBHFIETSPADBHML-OH01_0001.jpg"

Figuur 1: Weergave locatie plangebied en locatie oversteeklocaties

1.3 Vigerende Bestemmingsplan

Voor de onderhavige gronden vigeert het bestemmingsplan Buitengebied, deel 3 van de gemeente Horst aan de Maas. Hierin is aan de gronden waar het fietspad is geprojecteerd, de bestemming Natuur toegekend. Deze bestemming staat de aanleg van een nieuw fietspad niet toe. Vandaar dat voor de verwezenlijking een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld.

1.4 Leeswijzer

De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Hoofdstuk 5 Onderzoek / verantwoording

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Inspraak en vooroverleg

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

De gronden van het geprojecteerde fietspad bestaan momenteel voor het grootste deel uit bos, berm en verder uit weiland. Ten noorden van het geplande fietspad is de Horsterweg gelegen. De omgeving bestaat verder vooral uit bosgronden.

Bij de kruisingen van de Horsterweg met de Rodenvenneweg en de Meerlosebaan worden in de beoogde situatie oversteekplaatsen gerealiseerd om de fietsers veilig van en naar het tweezijdig fietspad te geleiden. Om de veiligheid voor het fietsverkeer te verbeteren, wordt de Horsterweg verbreed ter plaatse van de oversteekpunten. Hierdoor ontstaat ruimte voor een opstelvoorziening en kunnen fietsers de Horsterweg in twee fasen kruisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPBHFIETSPADBHML-OH01_0002.jpg"

Figuur 2: Weergave locatie fietspad

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook wordt aandacht besteed aan relevant Europees beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

In de Nota Ruimte zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland vastgelegd. Het gaat om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020 met een doorkijk naar 2030. In de Nota staan de hoofdlijnen van beleid aangegeven. In de Nota staat ‘ruimte voor ontwikkeling’ centraal en gaat het kabinet uit van het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Deze Nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren. Het accent verschuift van ‘toelatingsplanologie’ naar ‘ontwikkelingsplanologie’. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Meer specifiek richt het kabinet zich in het nationaal ruimtelijk beleid op: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn.

Voor het onderhavige projectgebied kent de Nota Ruimte verder geen specifieke uitgangspunten.

3.1.2 Nota Mobilteit

In de Nota Mobiliteit geeft het Rijk aan dat zaken, die voornamelijk een regionale beleidscomponent hebben, door de regio moeten worden uitgewerkt en vastgelegd. Het Rijk vraagt aan de decentrale overheden aandacht voor de uitvoering van essentiële beleidsonderdelen.

De belangrijkste beleidsonderdelen zijn:

  • de integratie van het beleid voor ruimtelijke ordening met het beleid voor verkeer, vervoer en economie;
  • het verbeteren van de betrouwbaarheid van het regionaal wegennet en het leveren van informatie over reistijden aan weggebruikers;
  • het laten aansluiten van het netwerk van openbaar vervoer bij het specifieke karakter van de regio in één samenhangend netwerk van trein, (streek)bus en aanvullend openbaar vervoer.
  • het zorgen voor een netwerk van veilige en comfortabele fietsroutes en het zorgen voor voldoende stallingsvoorzieningen;
  • het uitwerken van de verkeersveiligheidsdoelen met bestuurlijke en maatschappelijke partners in regionale maatregelenpakketten, waarbij zowel op gedrag, voertuig als infrastructuur wordt ingezet.


In de Nota Mobiliteit wordt vervolgens met name ingegaan op de hoofdinfrastructuur. Het geprojecteerde fietspad behoort niet tot de hoofdinfrastructuur. Wel kan worden gesteld dat de verkeersveiligheid zal worden verhoogd door het geprojecteerde fietspad. Immers er vindt een verbetering van de verkeersveiligheid plaats door een scheiding aan te brengen tussen snelverkeer en langzaamverkeer.

3.1.3 Duurzaam Veilig

In 1997 is in overleg tussen V&W, IPO, SKVV, VNG en UvW het principe Duurzaam Veilig geïntroduceerd. Een ambitieuze visie die vraagt om een overtuigende en energieke inzet van gemeenten, provincies, waterschappen en Rijk. De kenmerken van een Duurzaam Veilig vervoers- en verkeerssysteem zijn:

  • een omgeving die qua infrastructuur aangepast is aan de beperking van de menselijke vermogens;
  • voertuigen die voorzien zijn van middelen om de taken van mensen te vereenvoudigen en die geconstrueerd zijn om de kwetsbare mens zo goed mogelijk te beschermen;
  • verkeersdeelnemers die adequaat worden opgeleid en geïnformeerd.

In het kader van duurzaam veilig wordt een onderscheid gemaakt in diverse typen wegen. De Horsterweg kan worden aangemerkt als een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom. Voor dergelijke wegen gelden ten aanzien van het wegvak de volgende inrichtingseisen:

  • 2x1 rijbaan met mogelijkheid tot uitbreiding naar 2x2;
  • Ontwerp- en maximum snelheid 80 km/uur;
  • Scheiding van rijrichtingen in de vorm van een moeilijk overrijdbare strook of dubbele asmarkering;
  • Volledig geslotenverklaring voor het langzaam (gemotoriseerd) verkeer. Het langzaam verkeer wordt gescheiden van het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld, bijvoorbeeld via parallelle erftoegangswegen;
  • Oversteken van de gebiedsontsluitingswegen ongelijkvloers of bij kruispunten;
  • Geen erfaansluitingen;
  • Parkeren: niet aanliggend;
  • Obstakelvrije zone van 4,50m tot 6m;
  • Eventueel OV-halteplaatsen in havens.


Bij het ontwerp van het fietspad is aangesloten bij de uitgangspunten voor Duurzaam Veilig.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 POL2006, actualisatie januari 2008

Op 22 september 2006 is het POL 2006 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Vervolgens is het POL 2006 op 1 december 2006 gepubliceerd. In het kader van de nieuwe WRO wordt het POL gelijkgesteld aan een structuurvisie. De POL actualisatie 2008 heeft geen betrekking op de aspecten die in het voorliggend bestemmingsplan geregeld zijn.

Het POL 2006 is een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de Provincie een rol heeft de ambities, de context (ontwikkelingen, europees en nationaal beleid en regelgeving) en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio.

De kwaliteitsregio Limburg wordt gedefinieerd als een regio waar het goed en gezond leven, wonen, leren, werken en recreëren is. Een regio die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. En een regio die stevig is ingebed in internationaal verband. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling.

Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPBHFIETSPADBHML-OH01_0003.png"

Perspectief P1, Ecologische hoofdstructuur

In het POL 2006 is het geprojecteerde fietspad gelegen binnen het perspectief 1 Ecologische hoofdstructuur (EHS) (kleur donkergroen op de kaartuitsnede hierboven). Hierbinnen zijn onder meer de bestaande bos- en natuurgebieden gelegen. De EHS maakt deel uit van de ruimtelijke hoofdstructuur volgens de Nota Ruimte.

Het provinciaal beleid voor de EHS is gericht op het beschermen en realiseren van deze samenhangende robuuste structuur van grotere natuur- en bosgebieden en verbindingen daartussen. Bescherming, ontwikkeling en verbetering van de biodiversiteit en natuurlijke ecosystemen via milieubescherming, natuurbeheer en herstel van natuurlijke watersystemen, zoals beken en (grond)waterafhankelijke natuurgebieden, staat hier voorop. Gestreefd wordt naar ecologisch gezond functionerende watersystemen en naar optimale randvoorwaarden voor de natuur door verbetering van de waterhuishouding en de milieukwaliteit.

Voor ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden aantasten of de nagestreefde natuurontwikkeling belemmeren geldt het "nee, tenzij" regime. Als we dergelijke activiteiten toch toestaan moet compensatie plaatsvinden. Onder strikte condities kunnen voor knelpuntsituaties oplossingen worden gecreëerd mits dit tevens leidt tot een versterking van de ecologische structuur.

De gebieden van de EHS dienen goed toegankelijk te zijn voor recreatief medegebruik en voorzien van (recreatieve) routestructuren binnen de ecologische randvoorwaarden. Het beheer is in handen van particulieren, overheden zoals waterschappen en terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties.

Naast behoud en ontwikkeling van natuurwaarden speelt in deze gebieden ook behoud en ontwikkeling van landschappelijke waarden, zowel visueel-ruimtelijke als cultuurhistorisch.

Met de aanleg van het onderhavig fietspad wordt de ecologische hoofdstructuur voor een klein onderdeel aangetast. De reden voor deze aantasting is de verkeersveiligheid. Door een aansluitend aan het gemeente eigendom liggend fietspad aan te leggen wordt de kans op verkeersslachtoffers door de splitsing van snel- en langzaam verkeer aanzienlijk verminderd. De aantasting zal worden gecompenseerd. Daarbij moet gedacht worden aan het ontwikkelen van het type Bos- en natuurgebied op een perceel (ten minste 4.482 m2). De compensatie is in onderhavig bestemmingsplan zeker gesteld. De uitvoering van de compensatie vindt plaats na vaststelling van het bestemmingsplan en moet gereed zijn bij aanvang van de daadwerkelijke werkzaamheden.

3.3 Gemeentelijke Beleid

Voor de onderhavige gronden vigeert het bestemmingsplan Buitengebied, deel 3 van de gemeente Horst aan de Maas. Hierin is aan de gronden waar het fietspad is geprojecteerd, de bestemming Natuur toegekend. Deze bestemming staat de aanleg van een nieuw fietspad niet toe. Vandaar dat voor de verwezenlijking een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

De gemeente heeft voor het totale tracé van de fietsverbinding Horst-Melderslo-Broekhuizen een alternatievenonderzoek uitgevoerd. Hierbij werd het oorspronkelijke (en uiteindelijk gekozen) tracé vergeleken met een alternatief waarbij het onderhavige fietspad een noordelijker gelegen route volgt. Deze route is grotendeels gelegen in bosrijk gebied.
De beide tracés zijn beoordeeld op de criteria verkeersveiligheid, sociale veiligheid, reductie sluipverkeer, stagnatie hulpdiensten, (kans op subsidie), uitvoeringstermijn, natuur en kosten. Het gekozen tracé scoort vergeleken met het alternatief beter op verkeersveiligheid, sociale veiligheid, kans op subsidie en behoud van natuur. Het alternatief waarbij het fietspad is gelegen door het bosrijke gebied scoort beter op uitvoeringstermijn en kosten.
In het onderzoek is gezegd dat laatste genoemde alternatief vooral een toeristische fietsroute is en minder een school-thuisroute. De sociale veiligheid voor de schoolgaande kinderen op een tracé door bosrijk gebied is (zeker in de wintermaanden) nauwelijks te garanderen. Bij het ontbreken van gemotoriseerd verkeer langs het tracé (zoals bij de Horsterweg wel het geval is) is er ook geen vorm van sociale controle. Om de sociale veiligheid nog enigszins te waarborgen zou voorzien moeten worden in een groot aantal lichtmasten langs het tracé, waardoor een inbreuk op de aanwezige natuur plaatsvindt. Bovendien brengt dit een grote kostenpost met zich mee.

Het gekozen tracé waarop dit bestemmingsplan toeziet betreft een vrijliggend fietspad langs de doorgaande weg (Horsterweg). Het tracé heeft een lengte van circa 1,1 km. Het fietspad heeft een rijbreedte van 2,5 meter. De totale funderingsbreedte is 3,15 meter. Het nieuwe fietspad takt aan de oostzijde aan op de Rodevennenweg en aan de westzijde op de Broekhuizerdijk.

Hoofdstuk 5 Onderzoek / Verantwoording

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld. Hierbij komen de aspecten archeologie, bodem, externe veiligheid, flora en fauna, geluid, landschap, luchtkwaliteit en water aan de orde.

5.1 Archeologie

Door onderzoeks- en adviesbureau BAAC is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het onderhavig plangebied. Naar aanleiding van de onderzoeken zijn in het rapport de volgende conclusies getrokken:

Uit het bureauonderzoek bleek dat circa 600 meter van het tracé een hoge verwachting heeft, terwijl voor ongeveer 500 meter een lage verwachting geldt. De hoge verwachting is gerelateerd aan de aanwezigheid van een dekzandvlakte en lage landduinen in de directe nabijheid van meerdere oude Maasmeanders en heeft betrekking op het westelijke deel van het tracé en een zone tussen beide Maasmeanders in. Voor dit deel van het tracé geldt een hoge verwachting op het aantreffen van bewoningssporen vanaf het Laat-Paleolithicum tot heden.
In het plangebied zijn vorstvaaggronden aanwezig. Hierbij is een deel van het profiel in het verleden waarschijnlijk afgetopt. In het grootste deel van de boringen was een ACprofiel aanwezig. Het maaiveld lag in de randzone van de weg plaatselijk een stuk lager dan verder ten zuiden van de weg, waarbij vaak een steilrand aanwezig was. Dit wijst er op dat bij de aanleg van de weg een zekere aftopping van het bodemprofiel heeft plaatsgevonden. Er zijn dan ook geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van vindplaatsen binnen de grenzen van het plangebied. Gezien archeologische vondsten in een vorstvaaggrond bij een intact bodemprofiel worden verwacht op of binnen 30 cm beneden maaiveld zullen eventuele vindplaatsen zelfs bij een vrij geringe aftopping van het bodemprofiel zijn verdwenen.

Gezien de afwezigheid van archeologische indicatoren en de vermoedelijke aftopping in het plangebied geeft bureau BAAC aan dat de hoge verwachtingswaarde komt te vervallen. Vervolgonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Dit betreft een zogenaamd selectieadvies aan de hand waarvan het bevoegd gezag een selectiebesluit kan nemen.

Voor het volledig onderzoek wordt verwezen naar het rapport "Gemeente Horst aan de Maas, Plangebied Horsterweg te Horst; Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (karterende fase); BAAC~rapport V0-08.0235, juli 2008".

Voor het onderhavige bestemmingsplan betekent dit dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit het aspect archeologie realiseerbaar is.

5.2 Bodem

In opdracht van de gemeente Horst aan de Maas is door ARCADIS in juni 2008 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het toekomstige fietspad langs de Horsterweg te Broekhuizen. De totale oppervlakte van het onderzoeksgebied bedraagt 5.500 m2. Voor het onderzoek is een hypothese opgesteld. De vooraf opgestelde hypothese voor het onderzoek naar de bodem is opgenomen in § 3.2 van het bodemonderzoek. De onderzoeksstrategie en het boorplan voor het verkennend bodemonderzoek zijn op deze hypothese afgestemd.

Grond

Zintuiglijk zijn in de bovengrond lokaal zwakke bijmengingen van baksteen waargenomen. In deze bovengrond zijn streefwaarde overschrijdingen voor kobalt, minerale olie en PAK gemeten. De grond voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse industrie.

Grondwater

In het grondwater zijn geen overschrijdingen van de streefwaarden voor de onderzochte parameters aangetoond.

Toekomstig gebruik

De locatie voldoet aan de functieklasse industrie, de grond voldoet aan de bijbehorende bodemkwaliteitsklasse. Er bestaat geen bezwaar tegen de voorgenomen aanleg van het fietspad.

Opgemerkt wordt dat bij grondverzet de grond waarschijnlijk gebruikt kan worden als grond geschikt voor de kwaliteitklasse wonen en/of achtergrondwaarde. Om de grond vrij te kunnen verzetten, moet de grond onderzocht worden conform een AP04 onderzoek.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740. Onderzoek naar asbest in de bodem vormt geen onderdeel van deze norm.

Voor het vaststellen van de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem is door ARCADIS een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd, “Rapportage verkennend asbestonderzoek”, d.d. 2 december 2010 (kenmerk:B01055/ZC0/070/000033/0300). Uit het vooronderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen die een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie doen vermoeden. Ook zijn bij de maaiveldinspectie en zintuiglijke beoordeling van de uitkomende grond (actuele contactzone en ondergrond) geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is voor het verkennend asbestonderzoek de hypothese “kleinschalig onverdachte locatie” toegepast.

In de zes grondmengmonsters is analytisch geen gehalte aan asbest aangetoond. Er kan dan ook worden geconcludeerd dat op de onderzoekslocatie geen asbest in de bodem is aangetoond. Op basis van het verrichte onderzoek kan de vooraf opgestelde hypothese 'kleinschalig onverdachte locatie' worden aanvaard.

Voor het onderhavige bestemmingsplan betekent dit dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit het aspect bodem realiseerbaar is.

5.3 Externe Veiligheid

Het nieuw aan te leggen fietspad is geen (beperkt) kwetsbaar object in de zin van het BEVI, noch kan het fietspad worden aangemerkt als een risicovolle inrichting. Het onderdeel externe veiligheid is daarmee niet aan de orde en behoeft niet verder te worden onderzocht.

Voor het onderhavige bestemmingsplan betekent dit dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit het aspect externe veiligheid realiseerbaar is.

5.4 Flora En Fauna

Voor het onderhavige plangebied is door ARCADIS een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in de notitie "Resultaten flora- en faunaonderzoek planlocatie Horsterweg te gemeente Horst aan de Maas", d.d. 23 december 2010 (kenmerk 075250076:0.2).

In het betreffende onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

  • het plangebied vormt voor meerdere soorten vleermuizen een belangrijke vliegroute van en naar verblijven en foerageergebieden (Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger);
  • de planlocatie doet tevens dienst als foerageergebied voor diverse soorten vleermuizen (Gewone dwergvleermuis en lage aantallen Franjestaart);
  • de planlocatie vormt onderdeel van migreerroutes van vos, bunzing, ree en das;
  • in de directe nabijheid van de planlocatie bevinden zich een drietal permanent bewoonde dassenburchten. (Staatsbosbeheer (2009) en Dassenbeschermingsplan Limburg). Geschikt foerageergebied bevindt zich in de zuidhoek van de Horsterweg en de Zwaanen Heike (weilandperceel) en aan de noordkant van de Horsterweg (Groot Schuitwater);
  • er komen geen beschermde nestlocaties van broedvogels voor in de te kappen bosrand;
  • er zijn geen nesten van Eekhoorns aangetroffen of te verwachten hier (verstoring wegverkeer);
  • er is geen ontheffing noodzakelijk voor de vernietiging en aantasting van vliegroute en foerageergebied voor de aangetroffen soorten vleermuizen, omdat er afdoende mitigerende maatregelen genomen worden (afgeleid uit EHS compensatie);
  • de aanlegwerkzaamheden (inrichting van het plangebied) buiten het broedseizoen (na half augustus en voor eind maart) plaats te laten vinden om verboden handelingen ten aanzien van vogels te voorkomen;
  • in totaal vindt 2.700 m2 ruimtebeslag plaats op de Ecologische Hoofdstructuur. Er is een compensatieplicht voor wat betreft ingrepen in de Ecologische Hoofdstructuur vanuit het Provinciaal POL-beleid. De compensatieregeling is 66% bovenop de één-op-één compensatie (2.700 m2 + 66% levert een totale compensatie van 4.482 m2);
    Het perceel 286, weergeven op de volgende pagina, heeft een oppervlak van 4.893 m2, zodat aan de compensatieverplichting wordt voldaan.
  • de bomen die binnen het tracé van het nieuwe fietspad staan, vallen onder de Boswet. Voor het verlies aan bomen dient gecompenseerd te worden. Echter geldt hier de Beleidsregel natuurcompensatie van de Provincie, waarmee compensatie in het kader van de Boswet niet noodzakelijk is.

Op basis van die conclusies wordt aanbevolen om in de omgeving van het nieuwe tracé tot compensatie over te gaan in het kader van het ruimtebeslag op de EHS. Daarbij moet gedacht worden aan het ontwikkelen van het type Bos- en natuurgebied op een perceel van minimaal 4.482 m2). Op dit perceel worden de voor de realisatie van het fietspad gekapte bomen gecompenseerd met streekeigen beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPBHFIETSPADBHML-OH01_0004.png"

Figuur 3: locatie natuurcompensatie (perceel 286). Oppervlak: 4.893 m2


Tijdens het veldbezoek naar de natuurwaarden is langs het beoogde fietspad een raster aangetroffen. Dit raster ligt parallel aan de Horsterweg ter plaatse van het laaggelegen natte gebied. Daar waar het raster als gevolg van de aanleg van het fietspad weggehaald wordt zal een vervangend raster worden aangebracht. Ook zullen de bestaande wildspiegels waar nodig worden verplaatst voor de realisatie van het fietspad.

In het zuidwestelijke gedeelte binnen het plangebied komen dassen voor. Staatsbosbeheer is voornemens hier een dassenpassage te realiseren ter plaatse van dit hoger gelegen droge gebied. Ter ondersteuning van deze maatregel wordt er ook een hekwerk geplaatst.

Het is van belang dat er geen gebruik wordt gemaakt van felle belichting op het bouwterrein gedurende de schemer-, avond- en nachtperiode. Dit werkt als zeer verstorend voor vleermuizen. De bestaande verlichting langs de Horsterweg blijft in de nieuwe situatie behouden. Voor een deel van het tracé geldt dat bestaande lichtmasten worden verplaatst om ruimte te bieden aan de realisatie van het fietspad. Om overbodige lichtuitstoot gedurende de avonduren te voorkomen worden er langs het tracé geen extra lichtmasten geplaatst, met uitzondering van de oversteekplaatsen voor fietsers.

Uit het oog van verkeersveiligheid wordt ter plaatse van de fietsoversteekplaatsen bij de Rodenvenneweg en de Meerlosebaan een lichtmast geplaatst.

Voor het onderhavige bestemmingsplan betekent dit dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit het aspect flora en fauna realiseerbaar is.

5.5 Geluid

Het nieuw aan te leggen fietspad is noch te beschouwen als een geluidgevoelig object noch als een inrichting of (een ingreep aan) een weg waarvoor op grond van de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek behoeft te worden uitgevoerd.

Voor het onderhavige bestemmingsplan betekent dit dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit het aspect geluid realiseerbaar is.

5.6 Landschap

Het aanzicht van het landschap wordt niet of nauwelijks aangetast door het geprojecteerde fietspad. Wel zullen er bomen moeten worden gekapt voor de realisatie van het fietspad. Deze zullen echter teruggeplant worden op het perceel zoals weergegeven in figuur 3.

Voor het onderhavige bestemmingsplan betekent dit dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit het aspect landschap realiseerbaar is.

5.7 Luchtkwaliteit

Het nieuw aan te leggen fietspad is niet aan te merken als een gevoelig object in de zin van de Wet luchtkwaliteit. Evenmin zijn er negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit ten gevolge van het fietspad. Het fietspad zal immers niet leiden tot meer drukte op het aanwezige wegennet. De verwachting is zelfs dat meer personen gebruik zullen maken van de fiets, hetgeen de luchtkwaliteit juist ten goede zal komen.

Voor het onderhavige bestemmingsplan betekent dit dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit het aspect luchtkwaliteit realiseerbaar is.

5.8 Water

5.8.1 Proces en beleid

De Watertoets is een procesinstrument waarmee dient te worden bereikt dat de waterbeheerder vroegtijdig wordt betrokken in de ruimtelijke planvorming. Hierdoor kan invulling gegeven worden aan de beleidsdoelstellingen in het plangebied en het water de ruimte geven worden die het nodig heeft.


Waterschap Peel en maasvallei is in dit project de aangewezen waterbeheerder. Dit waterschap hanteert de voorkeursvolgorde hergebruik - vasthouden - bergen - afvoeren. Daarnaast let waterschap Peel en Maasvallei op de kwaliteit van het te infiltreren hemelwater en is water neutraal bouwen een uitgangspunt.


De waterparagraaf is voorgelegd aan waterschap Peel en Maasvallei. Het waterschap heeft gereageerd bij brief van 21 november 2008 (kenmerk ka/flwi/wt/2008.05174). Het waterschap merkt op dat het nieuw verhard oppervlak circa 5.500 m2 bedraagt en dat dit volledig zal worden afgekoppeld. Het hemelwater dat valt op het nieuw verhard oppervlak zal afstromen naar een nieuw aan te leggen infiltratiegreppel, met een capaciteit van circa 460 m3. Dit is voldoende om een bui van 84 mm., met kans op voorkomen van eens per honderd jaar, op te kunnen vangen. Gelet hierop verleent het waterschap een positief wateradveis voor het initiatief. Het wateradvies is verwerkt in deze waterparagraaf.

5.8.2 Huidige situatie

Topografie en landgebruik

Het aan te leggen fietspad ligt tussen Horst en Lottum, ten oosten van de spoorlijn Venlo - Venray. Het vrijliggende fietspad is gepland langs de doorgaande weg. Het gebied ten noorden en zuiden van de Horsterdijk is in agrarisch gebruik. Daarnaast zijn er ook bospercelen aanwezig. Het huidige maaiveld ligt globaal op een hoogte van 22 m+NAP, aflopend naar circa 17 à 18 m+NAP in het Schuitwater.


Bodem en grondwater

Op de Bodemkaart van Nederland is de westelijke helft van het fietspad gekarteerd als een vorstvaaggrond, bestaande uit lemig fijn zand. Het oostelijk deel zijn gronden gevormd in oude Maasmeanders en bestaat uit lichte zavel. Deze gronden maken ook deel uit van het natuurgebied Schuitwater. De doorlatendheid wordt geschat op 0,45 m/dag (bron: kaarten waterschap).


De gekarteerde grondwatertrap is VII in het westelijk deel en III in het oostelijk deel.

Grondwatertrap I II III IV V VI VII
GHG (m-mv) (<0,2) (<0,4) <0,4 >0,4 <0,4 0,4-0,8 >0,8
GLG (m-mv) <0,5 0,5-0,8 0,8-1,2 0,8-1,2 >1,2 >1,2 >1,6

* achter Gt II, III, V betekent "droger deel", GHG dieper dan 0,25 m-mv;

* achter Gt VII betekent "zeer droog deel", GHG dieper dan 1,4 m-mv;


Recente TNO-peilbuizen in het gebied Schuitwater en ten westen ervan, bevestigen dit beeld.

Tijdens het bemonsteren van de peilbuis (milieukundig bodemonderzoek) werd de grondwaterstand op 14 juli 2008 aangetroffen op 1,25 m-mv.

Het plan is niet in een grondwaterbeschermingsgebied gelegen of nabij een primaire waterkering.

Oppervlaktewater

In het gebied Schuitwater is een watergang gelegen. Deze heeft een SEF-functie (specifiek ecologische functie). Tevens is parallel aan de Horsterdijk een watergang gelegen, waarvan het oostelijk deel eveneens de SEF-aanduiding heeft.

5.8.3 Toekomstige situatie

Afwatering

De nieuwe verharde oppervlakken (ca 5.500 m2) van het fietspad wateren oppervlakkig af naar de berm. Afhankelijk van het profiel (op één oor of dakprofiel) zal dit naar één of twee zijden gebeuren. In de berm wordt het hemelwater opgevangen in een ondiepe greppel, waar het hemelwater van het fietspad naar toe kan. Deze nieuw aan te leggen infiltratiegreppel heeft een capaciteit van circa 460 m3.

In de hemelwatervoorziening wordt de toename van het verharde oppervlak gecompenseerd volgens het beleid van waterschap Rivierenland. De hoeveelheid compensatie berging wordt berekend op basis van de regenduurlijnen waarbij voldaan moet worden aan een T=100 neerslaggebeurtenis (inhoud 84 mm). Hierbij mag gerekend worden tot aan de insteek van de infiltratievoorziening. Voordeel hierbij is dat geen overstort naar oppervlaktewater noodzakelijk is. Dit is gezien de SEF-functie van de watergang een voordeel in het bewaken van de waterkwaliteit.

In de civieltechnische uitwerking van het plan worden de hemelwatervoorzieningen nader uitgewerkt volgens bovenstaande eisen.

Belangrijk uitgangspunt voor de toekomstige situatie is ook dat het huidig functioneren van het huidige oppervlaktewatersysteem niet mag verslechteren. De bestaande watergangen in het gebied worden behouden. Ook de afwatering dient gewaarborgd te worden door middel van duikers of andersoortige constructies.

Ontwatering

De ontwatering is de afstand van de hoogste grondwaterstand in een jaar tot aan het maaiveld. Voor een fietspad wordt een minimale ontwatering van 0,7 m geadviseerd. De huidige ontwatering is naar verwachting in het westelijk deel voldoende. In het oostelijk deel is de ontwatering naar verwachting minder. Aanvullende ontwatering wordt bereikt door ophoging, drainage of een combinatie van beiden. Daarbij heeft ophoging vanuit duurzaamheidsoogpunt de voorkeur. Bij drainage wordt onnodig grondwater onttrokken en afgevoerd.

Waterkwaliteit

Het afstromende hemelwater is door het gebruik als fietspad nagenoeg schoon. Door het hemelwater in een greppel te infiltreren, worden mogelijke verontreinigingen bezonken en gebonden.

Het milieukundig bodemonderzoek geeft geen aanleiding tot gebruiksbeperkingen van de locatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt.

Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de wijze waarop de regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd en hoe deze inhoudelijk zijn vormgegeven. Daarbij is aangesloten bij de RO standaarden en regels 2008 en in het bijzonder de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008.

6.2 Opbouw Van De Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

In de inleidende regels zijn de begripsbepalingen en de wijze van meten opgenomen als aparte artikelen. In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Hiermee wordt voorkomen dat er interpretatieverschillen ontstaan.

In de wijze van meten is wordt uitleg gegeven over de manier waarop bij het bepalen van maatvoeringen conform het plan moet worden gemeten. Ook hier geldt dat voorkomen moet worden dat het meten op verschillende wijze plaatsvindt waardoor mogelijk verschillen van mening ontstaan.

In de bestemmingsregels wordt aangegeven welke bepalingen voor de bestemmingen gelden. In het onderhavige bestemmingsplan is twee bestemmingen opgenomen. Hierop wordt in paragraaf 6.3 nader ingegaan.

In de algemene regels zijn de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels opgenomen. De anti-dubbeltelbepaling is overgenomen uit het Bro en ziet erop toe dat dezelfde grond bij verschillende bouwvergunningaanvragen wordt meegenomen. De algemene afwijkingsregels bieden de mogelijkheid om grotere nutsvoorzieningen, onder voorwaarden, via een lichte procedure te kunnen realiseren.

In de overgangs- en slotregels zijn de, zoals uit de benaming al blijkt, het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor het overgangsrecht is aangesloten bij de tekst van het Bro. Het overgangsrecht geeft aan hoe moet worden omgegaan met bouwwerken en gebruik dat niet past binnen de bestemmingsregels. De slotregels bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregel.

6.3 Bestemmingsregels

In het bestemmingsplan is slechts één bestemming opgenomen, namelijk de bestemming "Verkeer".

In de doeleindenomschrijving is een aantal functies opgenomen die binnen de bestemming passen, zoals fietspaden, groen, water en nutsvoorzieningen. In de bouwregels staat vermeld waar gebouwd mag worden en welke maatvoeringen daarbij in acht moeten worden genomen. In de specifieke gebruiksregel is ten slotte aangegeven dat binnen deze bestemming geen detailhandel is toegestaan.

In de doeleindenomschrijving Natuur is tevens een aantal functies opgenomen die binnen de bestemming passen, zoals natuur, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ecologische verbindingszone, extensief recreatief medegebruik en paden en landwegen.

6.4 De Verbeelding

De verbeelding (voorheen plankaart geheten) is de (juridische) verbeelding van het bestemmingsplan. Ook hiervoor geldt dat de verbeelding is getekend overeenkomstig de RO standaarden en regels 2008, meer in het bijzonder de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 en het Informatie Model Ruimtelijke Ordening2008 (IMRO2008) alsmede de toelichting op IMRO 2008, zijnde de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2008 (PRBP 2008).
Op de verbeelding is de bestemming Verkeer ingetekend. De begrenzing van deze bestemming vormt tevens de grens van het plangebied.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan op te stellen wanneer een bestemmingsplan wordt opgesteld waarin bepaalde bouwmogelijkheden worden geboden. Hiervan mag slechts worden afgeweken indien exploitatie op een andere wijze verzekerd is. De bedoelde bouwmogelijkheden zijn neergelegd in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening en komen er min of meer op meer dat er sprake moet zijn van de bouw van woningen of hoofdgebouwen (waaronder mede begrepen kassen) danwel de uitbreiding of verbouwing van hoofdgebouwen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in bouwplannen waarop de regeling van het exploitatieplan toeziet. Het opstellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.

Voor zover gronden niet voor de vaststelling van het bestemmingsplan zijn verworven, zal de gemeente tot onteigening overgaan op basis van dit bestemmingsplan.

Gelet hierop is de gemeente van oordeel dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aangeboden aan diverse instanties. Vanuit deze instanties zijn geen bezwaren ontvangen.

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft ter visie gelegen. Hieruit zijn geen zienswijzen voortgekomen.