KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Analyse Van Het Plangebied
2.1 Beschrijving Plangebied E.o.
2.2 Ruimtelijke Structuren
2.3 Functies In Het Plangebied E.o.
2.4 Waarden Van Het Plangebied E.o.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ontwikkeling
3.1 Ruimtelijke Ontwikkeling
3.2 Stedenbouwkundig Ontwerp, Architectuur En Beeldkwaliteit
3.3 Openbare Ruimte, Ontsluiting En Parkeren
3.4 Duurzame (Steden)bouw, Brandveiligheid En Voorzieningen
3.5 Landschappelijke Inpassing, Groen En Water
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu-planologische Aspecten
5.1 Geluidhinder
5.2 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geurhinder
5.6 Milieuzonering
5.7 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Waterbeleid
6.2 Waterhuishoudkundige Situatie Plangebied
6.3 Uitgangspunten En Randvoorwaarden Waterhuishoudkundig Systeem
6.4 Toepassing Wateruitgangspunten Op Het Plangebied
6.5 Overleg Waterschap
Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving
7.1 Algemeen
7.2 Planmethodiek
7.3 Verbeelding
7.4 Planregels
Hoofdstuk 8 Handhaving
8.1 Algemeen
8.2 Visie Handhaving Plangebied
8.3 Middelen
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid, Kostenverhaal En Planschade
Hoofdstuk 10 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Bekendmaking
10.2 Overleg
10.3 Ontwerp-bestemmingsplan
10.4 Vastgesteld Bestemmingsplan
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Nibm-tool
Bijlage 3 Landschapelijk Inpassingsplan Tekst
Bijlage 4 Landschappelijke Inpassing Kaart
Bijlage 5 Reactie Provincie Limburg

Op den Bergen 6 Sevenum

Bestemmingsplan - gemeente Horst aan de Maas

Vastgesteld op 09-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Op den Bergen 6 Sevenum van de gemeente Horst aan de Maas.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1507.BPSNOPDENBERGEN6-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen).

1.3 aan-huis-verbonden-beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende aangebouwde bijgebouwen, met in overwegende mate behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en waarbij functionele ondergeschiktheid niet is vereist.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 agrarische bedrijvigheid

bedrijvigheid gericht op het voortbrengen van producten door middel van:

- het telen van gewassen, waaronder mede begrepen houtteelt en/of

- het houden van dieren met dien verstande dat gebruiksgerichte paardenhouderijen, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

1.9 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.10 bedrijfswoning

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is; deze woning wordt begrepen onder de bedrijfsgebouwen.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een op de verbeelding als zodanig aaneengesloten aangegeven vlak, waaraan een bepaalde bestemming is toegekend.

1.13 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw waarbij het behoort, en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld is om ter plaatse te functioneren.

1.20 dagrecreatie

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.25 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn con­structie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.26 horeca

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt; een en ander met dien verstande dat seksinrichtingen niet onder horeca worden begrepen.

1.27 kookstudio

een natuurlijke- of rechtspersoon die zijn bedrijf maakt van het verlenen van culinaire diensten en/of het daarvoor ter beschikking stellen van materialen, ruimten, met alle daarbij behorende werkzaamheden en diensten.

1.28 landelijk gebied

gebied buiten de bebouwde kom, waar landbouw en natuur een belangrijke rol spelen.

1.29 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.30 mantelzorg

zorg die mensen vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk; het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is.

1.31 nevenactiviteit

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.

1.32 peil

a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.33 prostitutiebedrijf

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.34 restaurant

horeca, uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.35 seksinrichting

een gelegenheid waarin beroepsmatig of bedrijf smatig:

- voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of

- verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van erotische aard plaatsheeft, en/of

- tegen vergoeding seksuele diensten worden verricht.

1.36 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.).

1.37 woning

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

1.38 zorgboerderij

een bedrijf gelegen in het landelijk gebied, hoofdzakelijk gericht op de opvang van een specifieke doelgroep (ouderen met een beperking en dementerenden), waar naast licht-agrarische activiteiten ook (een beperkte mate van ) zorg kan worden verleend, met als doel het re-integreren van de doelgroep in de samenleving.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

de oppervlakte van een bouwwerk (in %) in verhouding tot de oppervlakte van het bouwvlak.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, het boeiboord, de druiplijn of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend.

2.4 de inhoud van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers, dakkapellen, met dien verstande dat bij woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag c.q. woonlagen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

verticaal vanaf het hoogste punt van een bouwwerk tot aan peil, met dien verstande, dat schoorstenen, liftschachten, lichtkoepels, windvanen, antennes, daksierelementen en soortgelijke bouwdelen van een bouwwerk buiten beschouwing blijven.

2.6 de bebouwde oppervlakte van een gebouw:

horizontaal tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren boven de begane grondvloer, dan wel indien het bouwwerk uit meerdere bouwlagen bestaat, over de laag met de grootste oppervlakte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijvigheid;
  2. b. een zorgboerderij ter plaatse van de aanduiding zorgboerderij;
  3. c. beugelbaan ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van recreatie - beugelbaan;
  4. d. jeu-de-boulesbaan ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van recreatie - jeu-de-boulesbaan;
  5. e. spinnegolf ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van recreatie - spinnegolf.

met de daarbij behorende:

  1. f. erven en terreinen;
  2. g. parkeervoorzieningen;
  3. h. infrastructurele voorzieningen;
  4. i. groenvoorzieningen;
  5. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

5.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

6.1 Binnenplans afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' c.q 'bijgebouwen' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  4. d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
  5. e. de regels met het oog op de realisering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen tot maximaal 100 m2 (bvo), het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
  6. f. de in dit plan genoemde parkeernormen:
    1. 1. indien het voldoen aan de bepalingen van de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    2. 2. voor zover op een ander wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- en losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

7.2 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 7.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.3 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.4 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 7.3 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.5 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 7.3 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 7.3 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Op den Bergen 6 Sevenum.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Mevrouw C. Versteegen-Verheijen, Sondertseveld 26 te Sevenum en de heer J. Verheijen, Op den Bergen 6 te Sevenum (hierna ook: initiatiefnemers), zijn voornemens om bij het agrarische bedrijf aan Op den Bergen te Sevenum een activiteitenboerderij voor ouderen met een beperking en dementerenden (hierna ook: Berger Baan) te realiseren.

Het vigerende bestemmingsplan maakt de verwezenlijking van het plan niet mogelijk. De gemeente Horst aan de Maas acht deze ruimtelijke ontwikkeling echter wenselijk en heeft dan ook bij schrijven van 23 januari 2012 laten weten medewerking te willen verlenen aan dit project door de vaststelling van een planologisch-juridische regeling in de vorm van een bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan "Op den Bergen 6 te Sevenum" voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project . Het bestemmingsplan “Op den Bergen 6 te Sevenum” bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels waaraan een toelichting is toegevoegd. Naast de digitale versie is er tevens een versie op papier van het bestemmingsplan beschikbaar.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is gelegen aan Op den Bergen 6 te Sevenum, kadastraal bekend als gemeente Sevenum, sectie V nummer 116. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 1,2 ha.

1.3 Voorgaande Plannen

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan Bestemmingen Vaststelling Raad Goedkeuring GS
Bestemmingsplan Buitengebied Sevenum Agrarisch Bouwkavel met aanduidingen Beugelbaan en Schrobbergolf 31 maart 2009 1 december 2009

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan. De economische uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 9. Hoofdstuk 10 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid .

Hoofdstuk 2 Analyse Van Het Plangebied

2.1 Beschrijving Plangebied E.o.

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de huidige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden van het plangebied beschreven alsmede de eventuele aanwezigheid van beschermde planten en dieren.

2.1.1 Locatie plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Sevenum, in de gemeente Horst aan de Maas. Het staat plaatselijk bekend als Op den Bergen 6 te Sevenum en kadastraal bekend als gemeente Sevenum, sectie V nr. 116. Het plangebied heeft een omvang van 1,2 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPSNOPDENBERGEN6-VA01_0002.jpg"

Figuur: kadastrale kaart Op den Bergen 6 te Sevenum

2.1.2 Feitelijke beschrijving plangebied

Aan Op den Bergen 6 is een agrarisch bedrijf (van oorsprong gladiolenkwekerij, nu het verbouwen van artisjokken en rabarber) gevestigd met bedrijfswoning. Het perceel is eigendom van de heer en mevrouw Verheijen. De bebouwing van het bedrijf bestaat uit 3 stenen bedrijfsgebouwen, en glasopstand en een tunnelkas. Tevens zijn achter de bedrijfsgebouwen drie units gelegen voor de huisvesting van buitenlandse werknemers. Op onderstaande luchtfoto is deze situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPSNOPDENBERGEN6-VA01_0003.jpg"

De op het perceel aanwezige opstallen beslaan de volgende oppervlakten:

  • (bedrijfs)woning; oppervlakte circa 150 m² (inclusief aangebouwde bijgebouwen)
  • Stenen bedrijfsgebouwen/loodsen; oppervlakte circa 1460 m²
  • Tuinbouwkas; oppervlakte circa 720 m²
  • Tunnelkas; 400 m² (onlangs is door hevige sneeuwval het plastic gescheurd en verwijderd, zodat deze nu, met netten, fungeert als voetbalkooi)
  • Woonunits huisvesting buitenlandse werknemers; 112 m²
  • Overkapping achter kassen

In twee van de loodsen zijn ruimten ingericht als beugelbaan en jeu-de-boulesbaan met 'huiskamer'. Het grasveld dat de bedrijfsgebouwen omringt, kan worden gebruikt voor 'spinnegolf', zijnde een vorm van boerengolf maar dan met een dubbele houten ragebol als club.

Verder bevinden zich in de loodsen koelcellen, werkruimten en opslagruimten. De kas wordt gebruikt voor het telen van rabarber en in de volle grond worden artisjokken en rabarber gekweekt.

Om een idee te krijgen hoe het bedrijf eruit ziet, is onderstaand het straatbeeld weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPSNOPDENBERGEN6-VA01_0004.jpg"

2.2 Ruimtelijke Structuren

2.2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur

Sevenum is van ouds her een agrarisch dorp. Op dit moment is circa 80% van het Sevenums grondgebied in gebruik als landbouwgrond. Dit geeft aan van hoeveel belang de landbouw is voor dit gebied.

De landbouwgebieden zijn gelegen tussen de diverse uitvalswegen die naar de kern van Sevenum leiden, te weten de Steeg en Kleefsedijk, Helenaveenseweg, de Hees, Maasbreeseweg, Venloseweg en Grubbenvorsterweg. Langs deze uitvalswegen bevindt zich, naar de kernen toe steeds dichtere, lintbebouwing met een menging van functies.

Ook Op den Bergen kenmerkt zich door meerdere (verblijfs)recreatieve functies.

Het plangebied is gelegen in het landbouwgebied tussen de uitvalswegen Helenaveenseweg en de Gelderdijk.

2.2.2 Openbare ruimte, verkeer en parkeren

Het plangebied is gelegen aan Op den Bergen, nabij de Helenaveenseweg (weg van Sevenum naar Helenaveen). Op den Bergen vormt de verbinding tussen de Helenaveenseweg en de Gelderdijk, welke aansluit op de Kleefsedijk/Steeg en heeft voornamelijk een perceelsontsluitende functie. Doorgaand verkeer maakt van deze weg weinig gebruik.

Op den Bergen en directe omgeving maakt onderdeel uit van diverse wandel- en fietsroutes. Berger Baan kan dan ook het startpunt zijn van natuurbeleving met ouderen met een beperking en dementerenden onder begeleiding.

Parkeren vindt volledig op eigen terrein plaats.

2.2.3 Groen en water

Sevenum kent een duidelijk herkenbare schakering aan landschappen. Nabij het plangebied bevinden zich de rivierduinen van de Steegberg/ Peelbergen en oude akkerlanden.

Het gehucht "Op den Bergen" ligt op de rand van de oude akker Bergerhoek. De naam is afgeleid van de zandheuvels aan de overzijde van de weg. Deze waren toen niet bebost, maar bestonden uit heide. In de omgeving van het plangebied liggen diverse bos- en natuurgebieden.

Kronenbergerheide is het restant van een voormalig droog heideterrein met plaatselijk stuifzandkoppen. Het is na 1945 ontgonnen en bestaat uit dennenbos en pas aangelegde landschapselementen met verschillende soorten loofbomen en struiksoorten.

De Steegberg is een voormalig heide- en stuifzandgebied, beplant met grove den. In het gebied liggen ook enkele akkers. Op sommige plekken groeit ook heide.

De Heesberg betreft eveneens een voormalig heide- en stuifzandgebied, en bestaat hoofdzakelijk uit dennenbos, maar er zijn ook enkele restanten van oud loofbos aanwezig. Er is tevens een klein restant van het oorspronkelijke stuifzand aanwezig.

De akkercomplexen waren van oorsprong droge gronden en hier bevonden zich de eerste nederzettingen. De landbouwgronden werden collectief ontgonnen en gebruikt. Bemesting vond plaats vanuit het potstalsysteem, waardoor dikke humusrijke enkeerdgronden zijn ontstaan. Hierdoor ontstonden hoger gelegen open akkerbouwgronden, slechts doorsneden door enkele zandpaden en zonder opgaande beplanting. In veel gevallen stond een enkele solitaire boom bij de kruising van zandpaden. Langs de randen stond de bebouwing. Deze combinatie van een open middengebied met daaromheen lintbebouwing is karakteristiek voor dit landschapstype.

2.3 Functies In Het Plangebied E.o.

In functionele zin is het plangebied en haar omgeving primair te kwalificeren als agrarisch buitengebied waarbij de huidige functies van bebouwing van agrarisch gebruik steeds meer over gaan op recreatief gebruik en gebruik als burgerwoning.

Functioneel gezien voeren de (verblijfs)recreatieve functie samen met de woonfunctie aan Op den Bergen de boventoon.

2.4 Waarden Van Het Plangebied E.o.

2.4.1 Natuur en landschap

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische HoofdStructuur (EHS), Natura 2000-gebieden zoals Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en beschermde natuurmonumenten (in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998) en (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Het plan heeft dan ook geen nadelige consequenties voor de natuur-en landschappelijke waarden van deze gebieden.

2.4.2 Flora en fauna

In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. In de artikelen 8 t/m 12 van de Ff-wet is vastgelegd welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Bij ontwikkelingen waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing nodig op grond van artikel 75 Ff. Bij de ontheffingverlening geldt voor bepaalde soorten een lichte toets en voor andere soorten een uitgebreide toets.

De beschermde soorten kunnen worden verdeeld in:

  • strengbeschermde soorten
  • overige beschermde soorten
  • algemeen beschermde soorten

Strengbeschermde soorten

Het betreft hier Rode lijst-soorten (bijlage IV Habitatrichtlijn), alle vogelsoorten in Nederland (behalve exoten) en inheemse plant-en diersoorten die genoemd zijn in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten/tabel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.Aantasting van strengbeschermde soorten is alleen mogelijk na ontheffing ex art. 75 Ff. Hiervoor geldt de zogenaamde uitgebreide toets. Dat wil zeggen dat ontheffing alleen wordt verleend als:

  • er geen alternatief is voor de geplande activiteit
  • er sprake is van een in of bij de wet genoemd belang1
  • activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort

Overige beschermde soorten

Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 2 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Aantasting van deze soorten is alleen mogelijk na ontheffing, doch hier geldt slechts een lichte toets. Ontheffing is mogelijk indien de activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort2 .

Algemeen beschermde soorten

Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 1 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Als een initiatiefnemer activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor de soorten uit tabel 1. Wel blijft te allen tijde de algemene zorgplicht uit art. 2 Ff op de initiatiefnemer rusten. Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd, blijft wel ontheffing noodzakelijk. Hiervoor geldt de lichte toets.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied is op dit moment bebouwd en in gebruik voor agrarische doeleinden en gebruik van licht-recreatieve aard (beugelbaan en schrobbergolf). De bestaande bebouwing zal gehandhaafd blijven, althans niet worden uitgebreid. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Door het bestaande gebruik van het plangebied – en de verstoring die hierdoor plaatsvindt (verkeer, menselijke/bedrijfsmatige activiteiten) - alsmede door de aard en inrichting van het plangebied, vormt het plangebied geen geschikte biotoop voor vaatplanten, zoogdieren (waaronder vleermuizen, hoewel het gebied wel incidenteel als fourageergebied kan dienen), amfibieën en reptielen.

Voor de verkenning van de omgeving van het plangebied is gebruik gemaakt van gegevens afkomstig van de natuurgegevens van de provincie Limburg en www.waarneming.nl.

Uit onderstaande figuren valt op te maken dat er binnen het in groen aangegeven plangebied geen beschermde soorten aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPSNOPDENBERGEN6-VA01_0005.jpg"

Tevens is gebruik gemaakt van de gegevens via www.waarneming.nl. Over een heel kalenderjaar (febr. 2011 - febr. 2012) is nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het projectgebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.


Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig plan (mede in relatie tot de huidige planologische mogelijkheden) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets als bedoeld in de Flora- en faunawet.


In de Flora- en faunawet is wel een algemene zorgplicht opgenomen.


Artikel 2, lid 1 luidt:

Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.


Artikel 2, lid 2 luidt:

De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.


De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, de werkzaamheden zouden kunnen leiden tot het niet opzettelijk doden of verwonden van dieren en planten.

De werkzaamheden zullen dan ook voor de start van het broedseizoen plaatsvinden.

  1. 1. In of bij de wet genoemde belangen zijn onderzoek en onderwijs,repopulatie en herintroductie,bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer,volksgezondheid of openbare veiligheid,dwingende redenen van openbaar belang,het voorkomen van ernstige schade aan vormen van eigendom,belangrijke overlast veroorzaakt door dieren,uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw,bestendig gebruik, uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.
  2. 2. Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor soorten uit tabel 2. Voorwaarde is wel dat de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode.

2.4.3 Cultuurhistorie en archeologie

Kaart 4g en 4k van het POL 2006 geeft de cultuurhistorische waarden van gronden in Limburg aan. Deze cultuurhistorische waarden worden bepaald door de aanwezigheid van historisch bouwkunst (rijks – en/of gemeentelijke monumenten), historische stedenbouw (historische ruimtelijke structuren), oude of jonge cultuurlandschappen, archeologische vindplaatsen en/of archeologische verwachtingswaarden.

Volgens de genoemde kaart is het plangebied een gebied van overwegend jong cultuurlandschap (bos, heide, woeste grond) met een basis-niveau aan cultuurhistorische waarde. Het project betreft geen rijks- of gemeentelijk monument. Ook kent het plangebied geen specifieke historisch-steden-bouwkundige waarde.

In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. Een essentieel uitgangspunt van deze wet is, dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat in ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed, zodat men hierop kan anticiperen en planvertraging wordt voorkomen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

Het plangebied betreft een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarden volgens de indicatieve kaart archeologische waarden.

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een nader onderzoek plaatsvinden in de vorm van een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI) of een archeologische begeleiding van de bouw.


In casu is er sprake van een hoge archeologische verwachtingswaarde.


Verder heeft de gemeenteraad van Horst aan de Maas ook beleid vastgesteld dat, indien de uitbreiding in geval van (middel)hoge archeologische waarden minder bedraagt dan 2500 m², dat er geen archeologisch vooronderzoek uitgevoerd hoeft te worden.


Binnen het plangebied zal geen nieuwe bebouwing worden gerealiseerd; alle activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing zodat er geen bodemingrepen hoeven plaats te vinden.


Geconcludeerd kan worden dat er ondanks de hoge archeologische verwachtingswaarde geen archeologisch vooronderzoek hoeft plaats te vinden omdat er geen verstoring van de bodem plaats heeft.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ontwikkeling

3.1 Ruimtelijke Ontwikkeling

In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijke project beschreven. Er wordt ingegaan op de bouwkundige maatvoering, stedenbouwkundige aspecten, architectonische kwaliteit, kwaliteit van de openbare ruimte, verkeersaspecten, groen en water.

3.1.1 Visie en inspiratie

Het perceel Op de Bergen 6 leent zich, mede gelet op de omgevingskwaliteiten, bij uitstek om verschillende activiteiten te ontwikkelen welke een link leggen tussen de agrarische sector, het buitenleven, zorg en recreatie.

Het agrarische bedrijf richt zich op de kweek van rabarber en artisjokken. De artisjok wordt gezaaid vanaf februari in de kas, en vanaf april in de volle grond. Vanaf september tot november kan geoogst worden. De rabarberteelt kan zich uitstrekken van augustus tot mei. Gelet hierop is er sprake van een agrarisch bedrijf waar 2 personen werkzaam zijn.

Initiatiefnemers richten zich primair op ouderen met beperkingen (lichamelijk en/of geestelijk), dementerenden (ook: kwetsbare ouderen), alleen, dan wel als kleine groep, met als doel om eenzaamheid te vermijden of te voorkomen, om mantelzorgers te ontlasten, om een periode tot opname te overbruggen en om aandacht te geven en hulp te bieden.

Initiatiefneemster is reeds lange tijd werkzaam in een zorginstelling en heeft derhalve affiniteit en ruime ervaring met deze doelgroep.

Primair voor deze doelgroep willen initiatiefnemers activiteiten gaan ontwikkelen. In de bestaande bedrijfsbebouwing zijn al ruimten ingericht als beugelbaan, jeu-de-boulesbaan en huiskamer. Buiten is de spinnegolfbaan. Voordeel van deze indoor-banen is dat ook bij slecht weer deze sporten beoefend kunnen worden. De aanwezige huiskamer fungeert als een sociaal trefpunt voor de doelgroep, waar dan ook gezamenlijk spellen/oud-Hollandse spelen gedaan kunnen worden. Tevens zal het eten gezamenlijk worden genoten, waarbij ook aandacht is voor het samen voorbereiden van de (warme) maaltijden. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat ook mensen met een beperking zo lang mogelijk actief blijven functioneren in dagelijkse activiteiten; de mogelijkheid om dit onder deskundige begeleiding te doen geeft een grote mate van veiligheid aan de activiteiten die deze mensen niet meer zelfstandig kunnen uitvoeren.

Veel van de ingrediënten welke gebruikt worden voor het koken zullen ook in eigen (winter)tuin verbouwd worden. Aan de zijkant van deze wintertuin zal een terrasje worden ingericht op kunstgras, zodat de cliënten werkend dan wel kijkend kunnen genieten van deze tuin.

De bestaande agrarische bedrijvigheid waarbij rabarber en artisjokken worden gekweekt, zal gelinkt worden aan de zorg. De mensen die hun dagbesteding vinden bij de zorgboerderij zullen meehelpen met het verwerken van de rabarber en artisjokken, voorzover hun handicap dit toelaat. Hierbij valt onder andere te denken aan het maken van rabarberjam, rabarbervlaai etc.

Uiteraard is de wens om bij beugelactiviteiten in verenigingsverband de mogelijkheid te hebben tot het nuttigen van (zwak) alcoholische drank. Hiertoe zal, separaat aan het planologisch traject, een drank- en horeca-vergunning worden aangevraagd. Bij de overige activiteiten (zorgboerderij, jeu-de-boules en spinnegolf) zal het schenken van alcohol niet zijn toegestaan evenmin als bij de particuliere verhuur van de beugelbaan.

Initiatiefnemers zijn in bezit van een huifkar. Deze is uitermate geschikt om cliënten op attractieve wijze naar een plaats te vervoeren, van waaruit men onder begeleiding een eenvoudige wandeltocht kan maken door de bossen. Deze huifkar wordt getrokken door een tractor. Deze huifkar kan tevens ingezet worden voor het vervoer van cliënten naar andere activiteiten in de omgeving.

Om de kwaliteit op het perceel op een hoger peil te brengen, zullen de bestaande woonunits voor de huisvesting van buitenlandse werknemers verwijderd worden, alsmede de tunnelkas.

3.1.2 Projectbeschrijving

Op onderstaande schetsen is aangegeven hoe de bestaande bebouwing voorzover deze gehandhaafd blijft, ingericht zal gaan worden.

De voorzijde van de bebouwing zal fraai worden afgewerkt als zijnde bij elkaar passende gevels met een landelijk karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPSNOPDENBERGEN6-VA01_0006.jpg"

Van de bestaande 6 segmenten van de kas, zullen er 5 in agrarisch gebruik blijven als kweekkas en overwintering van planten.

De beugel- en jeu-de-boulesbanen blijven gehandhaafd zoals bestaand. Beide banen, waarvan de beugelbaan reeds in het bestemmingsplan Buitengebied was opgenomen, worden voornamelijk gebruikt door clubs en als activiteit van privé-personen.

De ruimte welke beide banen met elkaar verbindt, zal ingericht worden als ontmoetingsruimte, waar mensen samen kunnen praten en iets drinken.

Aan de linker zijde van de ontmoetingsruimte komt de huiskamer, waar spelletjes gedaan kunnen worden en samen gekookt en gegeten wordt. Aan deze ruimte grenzen ook de sanitaire ruimten met (invaliden)toiletten en een douche. In de gevel van de huiskamer worden twee deuren aangebracht en zorgen raampartijen voor zicht op de wintertuin.

Het verdere buitenterrein zal, ook na de uitvoering van de in paragraaf 3.5 te bespreken landschappelijke inpassing, in gebruik blijven als veld voor spinnegolf.

Op onderstaande schets is deze indeling te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPSNOPDENBERGEN6-VA01_0007.jpg"

Op termijn zou de ruimte welke is gelegen tussen de beugelbaan en de voorgevel, aangepast kunnen worden als mantelzorgwoning. Hiertoe zal een mogelijkheid worden opgenomen in het bestemmingsplan, op dusdanige wijze dat hiervoor nog een nader afwegingsmoment voor het college volgt.

3.1.3 Overige projectonderdelen

Onderdelen van het onderhavige project waarop het onderhavige plan ook betrekking heeft betreffen het bouwrijp maken van het plangebied, de aanleg van tuinen, erven en andere verhardingen, parkeerplaatsen , waterinfiltratie- en waterbergende voorzieningen, de ten behoeve van het plan noodzakelijke kabels en leidingen, groenvoorzieningen.

3.2 Stedenbouwkundig Ontwerp, Architectuur En Beeldkwaliteit

Op 28 september 2011 is het plan besproken met de bouwmeester. Het plan is grotendeels akkoord bevonden, onder de voorwaarde dat de overkapping in de voorzijde op acceptabele wijze wordt geïntegreerd in de bestaande voorgevel door deze overkapping te versmallen of aan te zetten in de dakrand van de bestaande voorgevel.

3.3 Openbare Ruimte, Ontsluiting En Parkeren

Het plangebied is gelegen aan Op den Bergen, nabij de Helenaveenseweg (weg van Sevenum naar Helenaveen). Op den Bergen vormt de verbinding tussen de Helenaveenseweg en de Gelderdijk, welke aansluit op de Kleefsedijk/Steeg en heeft voornamelijk een perceelsontsluitende functie. Doorgaand verkeer maakt van deze weg weinig gebruik.

Op den Bergen en directe omgeving maakt onderdeel uit van diverse wandel- en fietsroutes. Berger Baan kan dan ook het startpunt zijn van natuurbeleving met ouderen met een beperking en dementerenden onder begeleiding.

De verkeersaantrekkende werking van het project bestaat hoofdzakelijk uit cliënten. Gelet op het feit dat het ouderen met een beperking betreft, zal het merendeel gebracht en opgehaald worden met groepsvervoer.

Voor wat betreft de bezoekers van de beugel-, jeu-de-boules- en spinnegolfbanen zal de verkeersaantrekkende werking niet wijzigen.

Het verkeer zal voornamelijk via de Midden Peelweg en Helenaveenseweg ofwel via de Midden Peelweg, Kleefsedijk en Gelderdijk, ofwel vanuit de Steeg en Helevaveenseweg het plangebied bereiken.

Het project leidt derhalve tot een beperkte toename van de verkeersaantrekkende werking. Het project heeft geen consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid. Aanpassingen aan de openbare weg als gevolg van dit project zijn niet noodzakelijk.

Parkeren ten behoeve van het project zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Op grond van de door de gemeente gebruikte parkeerkencijfers (ASVV 2004 van CROW) gelden de volgende parkeernormen voor de functies :

Gebruik Per Parkeernorm Parkeerbehoefte
Beugelbaan en jeu-de-boulesbaan baan 2 4
zorgboerderij 100 m² BVO 2,5 13 (uitgaande van ca. 500m² BVO)
bedrijfswoning 2 2
Totaal 19

Op eigen terrein dienen derhalve ten minste 19 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Op onderstaande tekening zijn de parkeerplaatsen, inclusief groene aankleding, aangegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPSNOPDENBERGEN6-VA01_0008.jpg"

3.4 Duurzame (Steden)bouw, Brandveiligheid En Voorzieningen

Gelet op de beperkte zelfredzaamheid van de cliënten/bezoekers zal bij de uitvoering van de nieuwe functies en de inrichting van het gebouw bijzondere aandacht worden besteed aan (brand)veiligheid.

Tevens zullen de (sanitaire) voorzieningen in het gebouw aangepast worden aan de behoeften van personen met een lichamelijke en/of geestelijke beperking. Er zal in het gebouw veel gebruik worden gemaakt van glas zodat een optimaal overzicht en toezicht gehouden kan worden op de bezoekers.

Verder zal er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen.

3.5 Landschappelijke Inpassing, Groen En Water

Voor de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het gehele perceel, dat nu rondom slechts voorzien is van een beukenhaag, zal worden aangevuld met veelal hoogstambomen, kastanjes, linde en acer. Op onderstaande schets is deze inpassing te zien. Het integrale landschapsplannetje met sortimentslijst en beschrijving is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPSNOPDENBERGEN6-VA01_0009.jpg"

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Per 1 juli 2008 hebben de destijds vigerende planologische kernbeslissingen (PKB's) op basis van het overgangsrecht de status van structuurvisie gekregen. Nieuwe structuurvisies moeten volgens de Wro een beschrijving bevatten waaruit blijkt hoe het rijk de in de structuurvisie verwoorde nationale ruimtelijke belangen wil verwezenlijken. Omdat de destijds vigerende PKB's nog niet over een dergelijke realisatieparagraaf beschikte heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid vastgesteld. Hierin zijn alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB's en de voorgenomen verwezenlijking daarvan gebundeld. Op basis van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dienen de medeoverheden over de voorbereiding van bestemmingsplannen en projectbesluiten overleg te voeren met het rijk indien nationale belangen in geding zijn. De Realisatieparagraaf geeft helderheid over de nationale belangen en daarmee ook over de vraag of over een ruimtelijk plan vooroverleg met het rijk noodzakelijk is.

Het overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB's en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld in één Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid. De Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie. Er is een overzicht opgenomen van 34 nationaal ruimtelijke belangen. Dit vormt de ruggegraat van de Realisatieparagraaf.

Bij negen onderwerpen die ontleend zijn aan de Nota Ruimte en bij drie andere PKB's wordt de nieuwe amvb bevoegdheid ingezet.

In de Nota Ruimte wordt ruimte voor ontwikkeling als uitgangspunt centraal gesteld. Het kabinet gaat uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijk en decentrale overheden. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk platteland.


Het beleid met betrekking tot de basiskwaliteit van steden, dorpen en bereikbaarheid kent vier pijlers:

  • Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten;
  • Bundeling van infrastructuur en vervoersstromen;
  • Aansluiting van Nederland op de internationale netwerken van luchtvaart en zeevaart;
  • Borging van milieukwaliteit en externe veiligheid.

Voor alle vier de pijlers geldt dat de basiskwaliteit gehaald dient te worden.


Het onderhavige project heeft vooral betrekking op de eerste pijler. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd wordt gelokaliseerd, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten.

Daarbij wordt aangesloten op bestaande ruimtelijke structuren.


Het project behelst de realisatie van een maatschappelijke/recreatieve voorziening op een locatie buiten de bebouwde kom, maar wel binnen de bestaande bebouwing van het agrarische bedrijf. Op den Bergen vormt een clustering van voornamelijk niet-agrarische bedrijvigheid. Het project voldoet hiermee voldoende aan het beleid uit de Nota Ruimte en de Realisatieparagraaf.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006

Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2006 (inmiddels diverse malen geactualiseerd) vastgesteld. Het POL is een streekplan, het provinciaal waterhuisoudingsplan, het provinciaal milieubeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeers- en vervoersplan. Tevens vormt het POL 2006 een economisch beleidskader en een welzijnsplan op hoofdlijnen (voorzover het de fysieke elementen van economie, zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft). Sinds 1 juli 2008 fungeert het POL als provinciale structuurvisie.

Het project(gebied) ligt in het POL 2006 in perspectief 4 (vitaal landelijk gebied). Het perspectief Vitaal landelijk gebied omvat overwegend landbouwgebieden met een van gebied tot gebied verschillende aard en dichtheid aan landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Het gaat om gebieden buiten de beekdalen, steile hellingen en de ecologische structuur van Limburg. Soms gaat het om oude bouwlanden, waarbij een gaaf cultuurhistorisch kavel-, wegen- en bebouwingspatroon samengaat met monumentale bebouwing en landschappelijke openheid. Andere kwaliteiten die hier kunnen voorkomen zijn stiltegebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, hydrologische bufferzones rondom natte natuurgebieden of leefgebied voor ganzen en weidevogels. Binnen Noord en Midden Limburg valt het perspectief vrijwel overal samen met verwevinggebied intensieve veehouderij. Met respect voor de aanwezige kwaliteiten wordt de inrichting en ontwikkeling van de gebieden in belangrijke mate bepaald door de landbouw. Daarnaast wordt in deze gebieden extra belang gehecht aan verbreding van de plattelandseconomie. Bijvoorbeeld door het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de toeristische sector, en voor kleinschalige vormen van bedrijvigheid in vrijkomende agrarische en niet-agrarische gebouwen. De bestaande landbouwbedrijvigheid in al zijn vormen kan zich hier verder ontwikkelen, al zijn er wel beperkingen voor de niet-grondgebonden landbouw. Via de systematiek van het Limburgs Kwaliteitsmenu kan de doorontwikkeling van functies gepaard gaan met respect voor cultuurhistorie en landschappelijke kwaliteit én versterking van de omgevingskwaliteiten.

Het onderhavige project kan gezien worden als een verbreding van de plattelandseconomie. Er worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor een kleinschalige vorm van bedrijvigheid (maatschappelijke bedrijvigheid in de vorm van een zorgboerderij en recreatie in de vorm van beugel- en jeu-de-boulesbanen) in vrijkomende agrarische gebouwen.

4.2.2 Limburgs kwaliteitsmenu

Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) geeft de 'extra' condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de plattelandskernen dan wel in het stedelijk gebied in de perspectieven P2, P3 en P8 mogelijk zijn. Essentie is dat de beoogde ontwikkelingen gepaard moeten gaan met een verbetering van de kwaliteit van de omgeving. Verbetering van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische of ruimtelijke kwaliteit. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit. Het Limburgs Kwaliteitsmenu is daarmee de opvolger van de regelingen Bouwkavel op Maat plus (BOM+), Ruimte voor Ruimte Zuid Limburg, Verhandelbare Ontwikkelingsrechten methode (VORm/Contourenbeleid) en Rood voor Groen (landgoederen). De gemeenten zullen het Limburgs Kwaliteitsmenu moeten uitwerken, waarna voor nieuwe ontwikkelingen dit gemeentelijk beleid geldt. De oude provinciale regelingen zijn vervallen.

Daar waar bij de invulling van VAB’s sprake is van functieverandering, valt deze niet onder het Limburgs Kwaliteitsmenu. Specifiek hiervoor geeft de provinciale Handreiking ruimtelijke ontwikkeling de mogelijkheden aan. De gemeente wordt in de handreiking gevraagd hier invulling aan te geven.

De gemeente Horst aan de Maas sluit in casu aan bij het LKM omdat het initiatief nauw verbonden is aan dagrecreatieve activiteiten.

Volgens de Handreiking zijn nieuwe economische dragers binnen het landelijk gebied mogelijk in vrijkomende bebouwing en mits zij bijdragen aan de kwaliteit van het buitengebied. Verdere criteria zijn dat de nieuwe functie bestaande waarden niet aantast, geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies en de bouwmassa niet toeneemt.

Waar het gaat om vrijkomende agrarische bebouwing gaat de voorkeur uit naar hervestiging van de agrarische functie. Toch kan ook hergebruik ten behoeve van een andere functie plaatsvinden.

Bij de vestiging van nieuwe economische dragers in vrijkomende bebouwing is niet de vigerende bestemming maatgevend, maar een gebiedsgerichte benadering van de aard en de mogelijkheden van het complex in relatie met de omgeving. Vestiging van nieuwe economische dragers in vrijkomende (agrarische of niet-agrarische) bebouwing is toegestaan, mits hierbij sprake is van kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld door landschappelijke verbetering en afname van het bouwvolume.

In casu zal de kwaliteitsverbetering plaatsvinden door sloop van de tunnelkas en woonunits met een totale oppervlakte van 556 m². Verder zal de gehele voorgevel van de behouden bebouwing verfraaid worden, passend in het landelijke karakter van de omgeving. Voor de omliggende gronden is een landschappelijke inpassing gemaakt waarbij gebruik wordt gemaakt van gebiedseigen beplanting. In paragraaf 3.5 van deze plantoelichting is de landschappelijke inpassing beschreven.

De kwaliteitsbijdrage ingevolge het LKM is door de gemeente berekend op € 2500,--, waarbij de sloop van bebouwing wordt weggestreept tegen de oppervlakte te gebruiken voor de nieuwe buitengebiedsvreemde activiteiten.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Visie (verblijfs)recreatie Horst aan de Maas

De gemeente Horst aan de Maas wil zich met deze visie richten op een divers en kwalitatief hoogwaardig toeristisch en recreatief aanbod. Belangrijke uitgangspunten zijn:

  • Verantwoord doorontwikkelen van bestaande recreatiebedrijven;
  • Nieuwe initiatieven moeten onderscheidend en vernieuwend zijn.

In de sector zijn verschillende trends zichtbaar. De visie verblijfsrecreatie gaat hier verder op in. De gemeente Horst aan de Maas streeft naar kwalitatief sterke toeristische (verblijfs)recreatie met een hoog onderscheidend karakter. Waarbij wordt onderkend dat verdere ontwikkeling van bestaande bedrijven noodzakelijk is om goede kwaliteit te kunnen garanderen. Daarnaast wordt gestreefd naar verbreding van de bedrijfsvoering. Combinaties van kampeerterreinen en binnenaccommodaties worden gestimuleerd, alsook het aanbieden van andere dagrecreatieve voorzieningen naast verblijfsrecreatie. Belangrijk hierbij is de kwaliteit en het diverse aanbod. Nieuwe activiteiten moeten daarom iets toevoegen waardoor het geheel onderscheidend en vernieuwend is voor de gemeente. Bij stapeling van nevenactiviteiten wordt dit beoordeeld als een nieuw initiatief.

Wanneer spreekt men van een hoge kwaliteit?

'Kwaliteit' kan worden gedefinieerd als gemiddeld hoog wordt gescoord op:

  • Goede onderhoudstaat van de accommodatie;
  • Landschappelijke inpassing;
  • Moderne en schoon sanitair, keuken;
  • Ruimere slaapkamer, verblijfsruimten en staplaatsen;
  • Aanwezigheid aanvullende faciliteiten;
  • Onderscheidend, vernieuwende productformule;
  • Comfortabel en veilig;
  • Hoog niveau van klantenservice en gastvrijheid;
  • Organisatie van activiteiten voor gasten;
  • Professionele, creatieve en vernieuwende marktbewerking.

Wanneer is men onderscheidend?

'Onderscheidend' kan worden gedefinieerd als gemiddeld hoog wordt gescoord op:

  • Het bieden van meer kwaliteit t.o.v. het bestaande gemeentelijke aanbod (zie bovenstaande opsomming), zodat dit leidt tot het inzetten op een ander segment in de markt;
  • Verbreding van het product, met andere vormen van verblijfsrecreatie of dagrecreatie;
  • Seizoensverlenging en het aantrekken van nieuwe doelgroepen door meer 'winterharde' accommodaties, zoals gastenkamers (B&B), vakantieappartementen, groepsaccommodaties, etc. De nadruk moet daarbij liggen op inpandige voorzieningen;
  • Inbedding van een bijzonder thema in product, marketing en activiteiten;
  • Inzetten op specifieke, voor Horst aan de Maas bij voorkeur nieuwe doelgroepen;
  • Landschappelijk onderscheid, bijvoorbeeld met een landgoed- of landschapscamping;
  • Verknoping van activiteiten samen met andere bedrijven, waaronder dagrecreatie.

Hoewel er in casu geen sprake is van verblijfsrecreatie en de dagactiviteiten voor senioren met een beperking niet echt getypeerd kunnen worden als dagrecreatie, wordt toch beoordeeld of de nieuwe functie vernieuwend en onderscheidend is.

Het initiatief richt zich op ouderen met een beperking. De wijze van opzet van de activiteiten voor deze doelgroep binnen een zorgboerderij-achtige omgeving kan worden aangemerkt als een nieuwe productformule. Door tevens in te zetten op een combinatie van activiteiten door andere aanbieders hierbij te betrekken, kan het initiatief ook een economische impuls zijn buiten het eigen bedrijf.

De organisatie van de activiteiten vindt plaats door initiatiefneemster die nu reeds werkzaam is in de zorg (gehandicaptenzorg, verpleeghuiszorg en thuiszorg); deze jarenlange ervaring zal een goede organisatie van de zorgactiviteiten tot gevolg hebben.

Gesteld kan derhalve worden dat de (dagrecreatieve) zorgactiviteiten passen binnen de Visie (verblijfs)recreatie Horst aan de Maas.

4.3.2 Bestemmingsplan "Buitengebied Sevenum 2009"

Op 31 maart 2009 heeft de gemeenteraad van Sevenum het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied vastgesteld. Dit vastgestelde plan goedkeuring is door gedeputeerde staten goedgekeurd op 1 december 2009.

Volgens dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - bouwkavel' gekregen met de aanduidingen 'bb' en 'sg': beugelbaan en schrobbergolf. Onderstaand is de uitsnede uit de plankaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPSNOPDENBERGEN6-VA01_0010.jpg"

De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, bedrijfsmatige nevenactiviteiten en voorzieningen van openbaar nut. Niet-agrarische nevenactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover nader aangeduid en voor zover het een ondergeschikt bestanddeel van het agrarisch bedrijf betreft, zowel in omvang, arbeid en inkomen. Binnen deze bestemming is de volgende niet-agrarische nevenactiviteit toegestaan:

- ter plaatse van de aanduiding (bb) is een beugelbaan toegestaan

- ter plaatse van de aanduiding (sg) zijn voorzieningen ten behoeve van schrobbergolf toegestaan.

Ingevolge dit bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen:

- teneinde maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een zorgfunctie toe te staan bij een agrarisch bedrijf;

- teneinde recreatieve nevenactiviteiten zoals het verstrekken van logies en ontbijtvoorzieningen, het verzorgen van een pleisterplaats, exposities, verhuur van fietsen, huifkarren e.d.,toe te kunnen staan bij een agrarisch bedrijf;

- teneinde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen toe te staan (maximaal 25 kampeerplaatsen), mits gekoppeld aan het agrarisch bedrijf op de desbetreffende agrarische bouwkavel.

Omdat de niet-agrarische bedrijfsactiviteiten samen een groot deel van het toekomstige gebruik betreft en niet meer valt te scharen onder 'nevenactiviteiten', valt onderhavig initiatief net buiten de vrijstellingsbevoegd van burgemeester en wethouders.

De gemeente Horst aan de Maas acht deze ruimtelijke ontwikkeling echter wenselijk en heeft dan ook bij schrijven van 23 januari 2012 laten weten medewerking te willen verlenen aan onderhavig project door de vaststelling van een planologisch-juridische regeling in de vorm van een bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieu-planologische Aspecten

5.1 Geluidhinder

5.1.1 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Een zorgboerderij voor dagactiviteiten en recreatieverblijven zijn geen geluidsgevoelig object of terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder.

Naast dit wettelijke kader ter voorkoming van geluidshinder dat in acht moet worden genomen bij ruimtelijke ordening, moet in het kader van een "goede ruimtelijke ordening" ook gezorgd worden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij de besluitvorming omtrent een bestemmingsplan is een goede belangenafweging volgens artikel 3.4 Algemene wet bestuursrecht een vereiste. Het kan daarom belangrijk zijn om in het kader van een ruimtelijke procedure ook objecten akoestisch te beschouwen die volgens de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelig object zijn.

De ligging van de zorgboerderij en bijbehorende activiteiten ten opzichte van Op den Bergen is dusdanig dat op voorhand gesteld kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat, mede gelet op de beperkte verkeersintensiteit aan deze weg.

5.1.2 Railverkeer

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd.

5.2 Bodem- En Grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan worden binnen het plangebied nieuwe bodemgevoelige functies toegelaten in de vorm van zorgactiviteiten voor senioren met een beperking. Voordat door middel van dit bestemmingsplan deze nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

Öko-Care heeft op 5 juni 2012 een rapportage overlegd naar de bodem- en grondwaterkwaliteit binnen het projectgebied. Het vooronderzoek is hierbij verricht conform de NEN 5725 en het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740.

Op grond van de analyseresultaten van het grondwatermonster, wordt de hypothese 'niet-verdachte locatie' formeel verworpen. Er mag echter worden aangenomen, dat er geen sprake is van een verontreinigingssituatie op de onderzoekslocatie. Op basis van deze aanname kan worden geconcludeerd, dat er geen belemmeringen van milieukundige aard bestaan voor de functiewijziging en het voorgenomen gebruik van de onderzoekslocatie.

Bij eventuele afvoer van uitkomende grond dient rekening gehouden te worden met het Besluit Bodemkwaliteit. Hergebruik van de grond buiten de onderzoekslocatie is afhankelijk van de kwaliteit van de partij ontgraven grond en de gemeente waar deze wordt toegepast. Voor de verwerking van partijen grond (> 50 m3 ) als bodem of een grootschalige bodemtoepassing buiten de onderzoekslocatie geldt een meldingsplicht van minimaal 5 dagen voor toepassing bij het bevoegd gezag. Bij hergebruik als bodem wordt de partij grond getoetst aan de kwaliteit en de functie van de ontvangende bodem.

Voor de volledige inhoud van het onderzoek, wordt verwezen naar de rapportage die onderdeel uitmaakt van de planstukken.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wetgeving

Tot 15 november 2007 was in Nederland het Besluit luchtkwaliteit (BLK 2005) van kracht. Het BLK 2005 bood overheden de mogelijkheid om projecten doorgang te laten vinden in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden, op voorwaarde dat de luchtkwaliteit door het project per saldo niet slechter wordt. Het BLK 2005 eiste dat een verslechtering gecompenseerd moest worden door voldoende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit noemen we projectsaldering. In de opvolger van het BLK 2005, de Wijziging van de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; “Wet Luchtkwaliteit”), wordt de programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.

De programma-aanpak is gekoppeld aan inwerkingtreding van de nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit. De programma-aanpak uit de Wet krijgt vorm in gebieden waar de luchtkwaliteit de Europese normen overschrijdt (overschrijdingsgebieden). Gezamenlijk wordt gewerkt door gemeenten, WGR+-regio's, provincies en Rijk, aan dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. In dit 5-jarige programma inventariseren alle overheden alle grote ruimtelijke ontwikkelingen en brengen ze alle uitvoerbare en kosteneffectieve maatregelen in kaart om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het resultaat hiervan is een positieve balans van enerzijds projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en anderzijds een groot pakket maatregelen die ervoor zorgen dat overal aan de normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan.

Het Rijk coördineert de ontwikkeling van het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en heeft een looptijd tot 1 augustus 2014.

De Wet Luchtkwaliteit wordt verder uitgewerkt in nadere regelgeving zoals een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit “ Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”) en Ministeriële Regelingen (Regeling “Niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”). Op 16 januari 2009 is verder het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Dit besluit is gericht op het voorkomen van de bouw van zogenoemde 'gevoelige bestemmingen', zoals kinderdagverblijven en scholen, binnen een bepaalde afstand van (snel)wegen in gebieden die (nog) niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen. Zo wil het Rijk de gezondheid van kwetsbare bevolkingsgroepen beschermen tegen een relatief verhoogd gezondheidsrisico.

5.3.2 Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

5.3.3 Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  1. a. inrichtingen
  2. b. infrastructuur
  3. c. kantoorlocaties
  4. d. woningbouwlocaties

Voor onderhavige activiteiten zijn in de Regeling NIBM geen begrenzingen opgenomen.

Met behulp van de zogenaamde NIBM-tool (versie juni 2011) is op 14 maart 2012 door Windmill de maximale toename van fijnstof en stikstofdioxide bepaald door de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe activiteiten. De resultaten zijn onderstaand weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1507.BPSNOPDENBERGEN6-VA01_0011.jpg"

Uit de tool volgt dat de maximale bijdrage van de verkeersaantrekkende werking aan de luchtkwaliteit 0,11 µg/m³ stikstofdioxide respectievelijk 0,03 µg/m³ fijnstof betreft. De verkeersaantrekkende werking van het plan valt hiermee ruim binnen de 'niet in betekenende mate' grens van 1,2 µg/m³ fijnstof/stikstofdioxide. Het plan is dan ook aan te duiden als 'niet in betekenende mate'.

Op basis van de toetsingscriteria uit de Wet milieubeheer (Artikel 5.16, lid c) voldoet de ontwikkeling hiermee aan de eisen voor de luchtkwaliteit.

Het integrale rapport van Windmill is als bijlage bij de planstukken gevoegd.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken. Indien een kwetsbaar object wordt gerealiseerd binnen de PR-contour 10-6/jr. is dat alleen acceptabel indien aan de planologische maatregel of de omgevingsvergunning zodanige voorwaarden worden verbonden dat binnen 3 jaar de PR-contour 10-6/jr. gehaald wordt. Tot die tijd geldt dan de PR-contour 10-5/jr. als grenswaarde.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr.wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De zorgboerderij-activiteiten zijn te kwalificeren als beperkt kwetsbare objecten. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen. Het project ligt niet binnen het invloedsgebied voor GR dan wel een binnen een PR-contour 10-6/jr.van enige risicovolle inrichting.

5.4.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) wordt een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangekondigd. In dat kader zijn op 4 december 2008 de ontwerpen voor de Basisnetten Water en Weg, alsmede het conceptontwerp Basisnet Spoor aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarna is op 17 februari 2009 door de Basisnet-werkgroep Weg de eindrapportage "Voorstel Basisnet Weg" gepresenteerd en in oktober 2009 de definitieve eindrapportage. Op 18 februari 2010 is het ontwerp-Basisnet Spoor naar de Tweede Kamer gestuurd en dat is inmiddels op 9 juli 2010 als definitief vastgesteld. In deze stukken wordt ook aandacht besteed aan het begrip "Plasbrandaandachtsgebied" (PAG). Onder een PAG wordt verstaan het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Een plasbrand is verbranding van een door bijvoorbeeld lekkage ontstane plas van brandbare vloeistof. Een PAG geldt alleen voor nieuw te bouwen kwetsbare objecten. Bestaande objecten binnen de PAG hoeven niet te worden gesaneerd.
Op dit moment wordt het beleidskader nog gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS, 4 augustus 2004) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS, 1995/96). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Op basis van deze beleidsstukken gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Risicovol wegtransport

Op de A67 komt vervoer van gevaarlijke stoffen voor. Volgens de Eindrapportage Basisnet Weg is de veiligheidszone maximaal 22 meter en is er sprake van een PAG. De feitelijke afstand van het plangebied tot de A67 bedraagt echter bijna 2 km, zodat het risico verwaarloosbaar is.


Rijksweg N277

Over deze wegen vindt geen risicovol transport plaats, met uitzondering van bevoorrading van het lpg-tankstations. Ook ten opzichte van deze provinciale weg is de afstand dusdanig groot (2,4 km) dat het risico te verwaarlozen is.


Risicovol watertransport

Niet van toepassing.


Risicovol spoortransport

De dichtst bij gelegen spoorlijn is het baanvak Nijmegen-Venlo. Deze is op een zodanige afstand (meer dan 4 km) gelegen dat die geen rol speelt in het kader van de externe veiligheid.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.

Volgens de kaarten van NV Gasunie zijn in of in de nabijheid van het plangebied (binnen 1 km)ook geen aardgastransportleidingen gelegen die een planologische beschermingszone behoeven. De dichtstbijgelegen gasleiding (van de NV Gasunie) is gelegen op een afstand van 1,8 km.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect Externe Veiligheid geen belemmering vormt voor het uitvoeren van dit project.

5.5 Geurhinder

Voor het realiseren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en om te voorkomen dat agrarische bedrijven in hun ontwikkeling belemmerd worden, is het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij van belang. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De Wgv schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.

Ingevolge artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij wordt onder een geurgevoelig object verstaan: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Bij besluitvorming moet opnieuw de milieutoets op de omgekeerde werking worden uitgevoerd, omdat immers opnieuw wordt bestemd. Bij besluitvorming omtrent vaststelling van een bestemmingsplan moet worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het recht. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:

1 is ter plaatse een goed woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object);

2 wordt overigens niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen veehouderij en derden).

Het is niet toelaatbaar om geurgevoelige objecten te bouwen binnen de geurcontouren van de geldende norm. Als binnen de contour van de norm al geurgevoelige objecten liggen, wordt de veehouderij niet in alle gevallen in zijn belangen geschaad door nieuwbouw cq de nieuwe functie binnen de contour. Als de veehouderij niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen.

In casu is er sprake van een geurgevoelig object in de vorm van een zorgboerderij.

In de directe omgeving van het geurgevoelige object zijn intensieve veehouderijen van derden gelegen, te weten varkenshouderijen aan de Gelderdijk nabij nummer 15 en 30, Helenaveenseweg 23 en de Steeg 76.

Op basis van de geraadplaagde vigerende milieuvergunningen van deze bedrijven is vast komen te staan dat de bij deze bedrijven behorende geurcontour niet dusdanig groot is dat de locatie Op den Bergen 6 binnen deze geurcontour ligt.

Voor al deze bedrijven geldt dat onderhavige project dat via dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt niet het dichtstbij gelegen geurgevoelig object is. Er zijn reeds meerdere woningen van derden die op veel kortere afstand van de diverse bedrijven zijn gelegen.

Hierdoor vormt het project niet voor een extra belemmering van de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven.

5.6 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

5.6.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand:

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

5.6.2 Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ligt in de directe nabijheid van de volgende inrichtingen. Uitgaande van een rustige woonwijk/buitengebied worden de navolgende aan te houden afstanden tussen een de inrichtingen en de beoogde woningen aanbevolen :

Adres inrichting Soort activiteit Richtafstand
Op den Bergen 4 akkerbouw 30 m
Op den Bergen 10 (beide zijden van de weg) hovenier/kwekerij/verkoop 30 m
Gelderdijk 2 tuinbouw 30 m
Gelderdijk 12 akkerbouw 30 m
Gelderdijk nabij nummer 15 intensieve veehouderij (varkens) 200 m
Gelderdijk 15 akkerbouw 30 m
Gelderdijk 26 paarden- en schapenhouderij met 10 atieren en 10 stuks vrouwelijk jongvee 50 m
Gelderdijk 30 intensieve veehouderij (varkens) 200 m
Helenaveenseweg 13/13a groentesorteer- en voorbereidignsbedrijf met opslag 30 m
Helenaveenseweg 15 akkerbouw 30 m
Helenaveenseweg 16a hippisch centrum 50 m
Helenaveenseweg 23 intensieve veehouderij (varkens) 200 m
Steeg 76 intensieve veehouderij (varkens) 200 m

De voorgeschreven richtafstanden tussen de nieuwe functies en omliggende bedrijven worden overal gehaald.

Voor wat betreft het spuiten van (akkerbouw)gewassen zijn geen wettelijke voorschriften over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt, en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen akkerbouwgronden en gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is. Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in dit geval niet redelijk zou kunnen zijn. Dit hangt mede samen met de hoogte van de gewassen (hoe hoger, des te meer sprake er kan zijn van drift), windrichting, soort bestrijdingsmiddelen en frequentie van spuiten.

De heersende windrichting ter plaatse is zuid-west. De zorgactiviteiten zijn gepland ten zuidwesten van de aangrenzende akker, zodat drift van de activiteiten af gaat. Doordat op de akker lage gewassen geteeld worden en het spuiten derhalve in neerwaartse richting paatsvindt, is de kans op drift ook vele malen geringer. In de laatste plaats worden de spuittechnieken steeds geavanceerder, mede in verband met de beperking van drift. In de laatste 20 jaar zijn hierin vele verbeteringen aangebracht.

Het leefklimaat wordt hiermee niet geschaad.

Impact van zorgactiviteiten op omliggende functies:

Volgens de indeling welke gehanteerd wordt in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' passen de zorgactiviteiten het best bij de categorie 'dagverblijven' met een richtafstand van 10 meter.

Deze richtafstanden worden overal gehaald en onaanvaardbare overlast zou derhalve niet hoeven op te treden.

5.7 Kabels, Leidingen En Straalpaden

5.7.1 Inleiding

Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.

5.7.2 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels

Bij brief van 3 oktober 2005 van het ministerie van VROM aan de Gasunie geeft het ministerie het volgende aan: "Ten aanzien van de risiconormering voor buisleidingen gelden de uitgangspunten van het externe veiligheidsbeleid. Deze uitgangspunten liggen onder meer vast in het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan en voorzien in het bieden van een basisveiligheidsniveau door het stellen van een grenswaarde aan het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Het beleid gaat daarbij uit van het op termijn opheffen van het onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties, maar houdt daarbij wel rekening met de haalbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen. Deze beleidslijn is voor inrichtingen inmiddels wettelijk vastgelegd."

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.


Volgens de risicokaart Limburg zijn in of in de nabijheid van het plangebied (binnen 1 km) geen gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen gelegen die een planologische beschermingszone behoeven. De dichtstbijgelegen leiding (van de NV Gasunie) is gelegen op een afstand van 1,8 km.

5.7.3 Obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied

Het plangebied is niet gelegen binnen het obstakelbeheergebied, noch in een radarverstoringsgebied.

Het plangebied is evenmin gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie, gas of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Waterbeleid

Vanuit het Europese beleid vormen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Europees Milieu- en natuurbeleid en het Verdrag van Malta de belangrijkste beleidsstukken. Op Rijksniveau zijn dit met name de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het Waterbeleid 21e eeuw: Anders omgaan met water (WB21).

6.1.1 Vierde Nota Waterhuishouding en Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21)

De Vierde Nota Waterhuishouding beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling van beleid is 'het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd'. Voor de verschillende watersystemen is specifiek beleid ontwikkeld.

Naar aanleiding van de wateroverlast in het afgelopen decennium heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw een advies geschreven over de toekomstige inrichting van het watersysteem in Nederland, inclusief de relatie met de ruimtelijke inrichting. Op basis van de principes: 'anders omgaan met waterbeheer', 'ruimte voor water' en 'meervoudig ruimtegebruik' heeft de commissie een aantal aanbevelingen gedaan, waarvan de belangrijkste zijn:

  • introductie van de trits 'vasthouden-bergen-(gedoseerd) afvoeren;
  • watertoets;
  • stroomgebiedsbenadering.

6.1.2 POL 2006 en Stroomgebiedsvisie Limburg

Vanuit het Provinciale beleid zijn in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2006) op hoofdlijnen provinciebrede uitgangspunten ten aanzien van het Waterbeheer opgenomen en wordt ingegaan op de rol en taak van de regionale waterbeheerders. In de "Blauwe waarden" staat het behoud en herstel van een veerkrachtig watersysteem centraal. Daarbij komen onder andere de doelstellingen en ambities voor waterkwaliteit, retentie, waterbodemkwaliteit, beekherstel, verdrogingsbestrijding en erosiebestrijding aan bod.

Naast het POL is tevens de stroomgebiedsvisie Limburg richtinggevend voor het waterbeleid in Limburg. De stroomgebiedsvisie Limburg is eind 2002 door de Provincie Limburg in samenwerking met de waterbeheerders in het kader van WB21 opgesteld. Hierbij is aangegeven welke maatregelen nodig zijn om het watersysteem in de 21e eeuw op orde te brengen en te houden, rekening houdend met een (landelijk) in ontwikkeling zijnde nieuwe, scherpere normering en een klimaatsverandering waarbij in 2050 10% meer neerslag verwacht wordt.

6.1.3 Integraal Waterbeheersplan Peel en Maasvallei en Waterwet

Met beleid zoals dat wordt gevoerd door het waterschap is vastgelegd in het Integraal Waterbeheersplan Peel en Maasvallei. In dit plan worden aan de oppervlaktewateren functies toegekend. Elk water heeft een ecologische hoofdfunctie (namelijk specifiek of algemeen ecologische functie) en een mensgerichte hoofdfunctie (zoals stedelijk water of agrarisch water).

Op 22 december 2009 is verder de Waterwet in werking getreden. Met deze wet zijn 8 oude waterwetten samengevoegd. De waterwet heeft de volgende wetten samengevoegd:

  • Wet op de waterhuishouding;
  • Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
  • Wet verontreiniging zeewater;
  • Grondwaterwet;
  • Wet droogmakerijen en indijkingen;
  • Wet op de waterkering;
  • Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de delen van deze wet die over water gaan);
  • Waterstaatswet 1900 (het deel van deze wet die over water gaat).

Voor al deze wetten zijn de afzonderlijke vergunningstelsels komen te vervallen. In de nieuwe Waterwet worden echter zoveel mogelijk handelingen met algemene regels geregeld, waarbij er geen vergunning meer hoeft te worden aangevraagd. Voor een aantal activiteiten blijft nog wel een vergunningsplicht bestaan in de vorm van één integrale watervergunning.

6.2 Waterhuishoudkundige Situatie Plangebied

6.2.1 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied ligt verder buiten het rivierbed van de Maas, zoals opgenomen in de beleidslijn “Grote Rivieren” en buiten de contouren van de op de POL-kaart 4c (blauwe waarden) opgenomen gebieden voor een veerkrachtig watersysteem van de Maas. Deze gebieden vormen de provinciale vertaling van het in de beleidslijn opgenomen rivierbed.

6.2.2 Grondwater

Het plangebied wordt gekenmerkt door gronden behorend tot grondwatertrap VI. Voor deze grondwatertrap gelden de volgende grondwaterstanden:

VII = H 80-140 L >120

De bodem bestaat ter plaatse uit hoge zwarte enkeerdgronden en lemig fijn zand.

6.2.3 Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Het totale plangebied bedraagt circa 1,2 ha en is deels verhard en deels onverhard. Het plan leidt als gevolg van de sloop van de tunnelkas en woonunits tot een vermindering van 556 m² afvoerend verhard oppervlak.

Indien in de toekomst ten behoeve van toevoeging van parkeergelegenheid extra verharding worden aangelegd, dan zal deze verharding zodanig worden aangelegd, dat afstromend hemelwater op eigen perceel kan infiltreren. Dit hemelwater zal niet op de gemeentelijke drukriolering worden geloosd. Vooralsnog is er op het bestaande verharde terrein voldoende parkeermogelijkheid.

6.3 Uitgangspunten En Randvoorwaarden Waterhuishoudkundig Systeem

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen (Zuiveringschap Limburg 2002) van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden. Dat betekent in ieder geval dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en strooizout binnen het plan niet toegestaan is;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen met de mogelijkheid tot overloop op openwater of vrijvervalriolering (dynamisch) dienen gedimensioneerd te worden op 30 mm berging, waarbij de overloop bij voorkeur bovengronds wordt gerealiseerd. Tevens moet gegarandeerd zijn dat een bui met 63 mm in 16,2 uur (T=100) geen wateroverlast voor derden mag veroorzaken;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen zonder de mogelijkheid tot overloop op openwater of vrijvervalriolering (dynamisch) dienen gedimensioneerd te worden op 50 mm berging (T=10). Tevens moet gegarandeerd zijn dat een bui met 84 mm met een duur van twee dagen waarbij er niets kan infiltreren (T=100) geen wateroverlast voor derden mag veroorzaken;
  • er dient een waakhoogte van 50 cm te worden aangehouden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden.

6.4 Toepassing Wateruitgangspunten Op Het Plangebied

Gelet op het feit dat het verhard afvoerend oppervlak afneemt als gevolg van onderhavig project, heeft dit project uitsluitend positieve gevolgen voor de hemelwaterinfiltratie en behoeve derhalve geen voorzieningen te worden getroffen.

Afvalwater dient overigens afgevoerd te worden via het gemeentelijk rioleringsstelsel.

6.5 Overleg Waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Peel en Maasvallei maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Peel en Maasvallei heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden3 , geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt tot een afname van het afvoerend verhard oppervlak en het plangebied is niet gelegen in een aandachtsgebied.

Specifiek wateradvies door het waterschap is derhlave niet noodzakelijk.

  1. 3. Het betreft hier rivierbed van de Maas, 30 meter-zone langs een kanaal (inclusief lozing op Maas of kanaal), zuiveringstechnisch werk of leiding, grondwaterbeschermingsgebied, primaire waterkering/kade, primair en secundair oppervlaktewater (incl. beschermingszone) en bedrijventerrein.

Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2008:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2008;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2008.

De planregels zijn tevens opgesteld met in acht name van de werkafspraak 'SVBP begrippen toepassen met de Wabo', Geonovum, september 20104.

  1. 4. Wijzigingsvoorstel, Mantis 3046, 3047 en 3540, www.geonovum.nl/melding/ro_standaarden.

7.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

7.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2008 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

7.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In deBegrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2)worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming “Gemengd”:

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijvigheid, een zorgboerderij en dagrecreatieve activiteiten in de vorm van een beugelbaan, jeu-de-boulesbaan en een spinnegolfbaan.

Binnen de bestemming 'Gemengd' is één woning toegestaan. In de huidige situatie is reeds sprake van één woning. Het bouwvlak betreft slechts een deel van het plangebied, qua oppervlakte gelijk aan het bouwvlak zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. De functieaanduidingen volgen de grenzen van het bouwvlak, met uitzondering van de aanduiding 'spinnegolf' welke ook buiten het bouwvlak mag plaatsvinden. Het gehele bouwvlak mag worden bebouwd.

Binnen deze bestemming zijn geen horeca-activiteiten toegestaan welke niet ondergeschikt zijn aan de bestemmingsomschrijving. Zelfstandige horeca-activiteiten worden uitgesloten.

Voor het eventueel in de toekomst kunnen realiseren van een woonruimte ten behoeve van mantelzorg, is een bepaling opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders hieraan middels een omgevingsvergunning medewerking kunnen verlenen.

In de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene afwijkingsregels en de overige regels. In de Overgangs- en slotregels zijn het overgangsrechten deslotregel opgenomen.

Hoofdstuk 8 Handhaving

8.1 Algemeen

Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het betreft hier handhaving en toezicht op de naleving van de voorschriften in het bestemmingsplan. Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Handhaving is bovendien van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden. Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd. Het betreft hier de volgende factoren:

  • Voldoende kenbaarheid van het plan.
  • Voldoende maatschappelijk draagvlak.
  • Een inzichtelijke en realistische regeling.
  • Actief handhavingsbeleid.

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de voorschriften worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. Uiteraard draagt het gemeentebestuur de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van de opgenomen regels in het bestemmingsplan. Temeer waar deze regels uitsluitend betrekking hebben op hoofdzaken, zal op de naleving van het bestemmingsplan met stiptheid worden toegezien.

8.2 Visie Handhaving Plangebied

Handhaving kan preventief en repressief gebeuren. De gemeente staat een actief handhavingsbeleid voor, waarbij het principe “handhaven, tenzij” leidend is. Illegale situaties worden niet gedoogd. Handhaving van de gewenste situatie staat voorop. Onder “tenzij” wordt verstaan dat er bestuurlijk verantwoording wordt genomen voor een expliciet genomen afwijkend gedoogbesluit. Dit afwijkende besluit moet en zal als zodanig ook naar buiten kenbaar worden gemaakt, zodat hierover democratisch verantwoording kan worden afgelegd. Uitgangspunt in de actieve handhaving is: 'Niet alles hoeft en kan tegelijkertijd en in dezelfde mate worden gehandhaafd'. Er zullen jaarlijks keuzes moeten worden gemaakt omtrent prioritering in norm en tijdsvolgorde. Hieruit volgt de volgende werkwijze: stellen van prioriteiten, actief onderzoeken en controleren, en snel ten uitvoer leggen van handhavingsbesluiten.

8.3 Middelen

Voor het actieve handhaven heeft de gemeente de volgende middelen tot haar beschikking:

  • voorlichting;
  • treffen van (fysieke) maatregelen die gewenst gedrag bevorderen;
  • toezicht;
  • sanctionering;
  • tenuitvoerlegging sancties.

Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid, Kostenverhaal En Planschade

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden eigendom van de initiatiefnemer. Deze gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.

Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Horst aan de Maas en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure exploitatieovereenkomst. Door het sluiten van deze anterieure exploitatieovereenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd. Hierdoor behoeft een exploitatieplan door de gemeenteraad niet vastgesteld te worden (artikel 6.12 leden 1 en 2, onder a Wro).

Tenslotte wordt in deze overeenkomst ook een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Horst aan de Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemers.

Hoofdstuk 10 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

10.1 Bekendmaking

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.


Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

10.2 Overleg

In het kader van het wettelijk overleg heeft onder meer overleg plaatsgevonden met het Waterschap Peel en Maasvallei, provincie Limburg en de inspectie VROM.

Op 13 augustus 2012 is de reactie van de provincie Limburg ontvangen, welke integraal als bilage bij deze plantoelichting is gevoegd. De reactie houdt in dat geconstateerd is dat het agrarisch bouwvlak groter is dan strict noodzakelijk, onduidelijk is of de safaritenten (inmiddels uit het plan gehaald) gedefinieerd worden als gebouwen en een artikel 3.3.2 lid 4 sub c aan de regels wordt toegevoegd waarin wordt vermeld dat de huisvesting van arbeidsmigranten tevens dient te voldoen aan de Woningwet en Bouwverordening. Verder wordt verzocht de werkzaamheden te laten plaatsvinden voor de start van het broedseizoen.

10.3 Ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft vanaf 28 september 2012 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerp zijn zienswijzen ingediend. Het zienswijzenverslag is integraal als bijlage bij het raadsbesluit gevoegd.

10.4 Vastgesteld Bestemmingsplan

Op 9 april 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan vastgesteld, waarbij een amendement is aangenomen, inhoudende dat de mogelijkheid tot het plaatsen van 2 safaritenten is geschrapt.

Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt zes weken na de vaststelling bekendgemaakt, indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van gedeputeerde staten of de inspecteur. Burgemeester en wethouders zenden na de vaststelling het raadsbesluit aan gedeputeerde staten en de inspecteur toe.

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Nibm-tool

Bijlage 2 NIBM-tool

Bijlage 3 Landschapelijk Inpassingsplan Tekst

Bijlage 3 Landschapelijk inpassingsplan tekst

Bijlage 4 Landschappelijke Inpassing Kaart

Bijlage 4 Landschappelijke inpassing kaart

Bijlage 5 Reactie Provincie Limburg

Bijlage 5 Reactie provincie Limburg