Buitengebied, locatie Molenweg 9a, Heelweg
Bestemmingsplan - gemeente Oude IJsselstreek
Vastgesteld op 25-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Wisch, locatie Molenweg 9a, Heelweg van de gemeente Oude IJsselstreek;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1509.BP000104-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroepsactiviteit
Een onderneming die is gericht op het leveren van diensten in of bij een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 archeologische waarde:
waarde van een terrein in verband met de zich (mogelijk) daarin bevindende oudheidkundige zaken;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bed and breakfast
een kleinschalige verblijfsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid voor kortdurend verblijf, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.9 bedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig produceren, bewerken, installeren, herstellen, opslaan en/of distribueren van goederen;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijbehorend gebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.13 bijzondere woonvorm:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;
1.25 horeca:
een bedrijf waar hoofdzakelijk dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
1.26 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.27 nevenactiviteit:
een activiteit die in ruimtelijke en/of functionele zin ondergeschikt is aan en voortvloeit uit de hoofdfunctie;
1.28 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.29 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.30 woning
een gebouw: of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de bouwhoogte van een windmolen:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk:
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf peil.
2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.9 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de weg ter plaatse;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
2.10 Toepassing van maten:
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. bed and breakfast;
- c. aan huis verbonden beroepsactiviteit;
- d. bijbehorend gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. parkeer- en groenvoorzieningen;
- f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- g. tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels
5.1 Overschrijding van bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels verlenen voor het overschrijden van bouwgrenzen. De afwijking wordt toegepast onder de voorwaarde dat:
- a. de overschrijding maximaal 2,5 meter bedraagt;
- b. de noodzakelijkheid is aangetoond in verband met de uitmeting van het terrein of uit oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing.
5.2 Grotere hoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde. De ontheffing wordt verleend onder de voorwaarde dat:
- a. de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt.
5.3 Nadere voorwaarden voor afwijking
Burgemeester en wethouders wijken enkel af van de regels zoals hierboven genoemd onder de voorwaarden dat:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat;
- b. het straat-, bebouwingsbeeld of en de verkeersveiligheid niet onevenredig worden benadeeld;
- c. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt benadeeld;
- d. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden benadeeld;
- e. geen onevenredige milieutechnische of ruimtelijke belemmeringen plaatsvinden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
6.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 6.1 met maximaal 10%.
6.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 6.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
6.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 6.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
6.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 6.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
6.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 6.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Wisch, locatie Molenweg 9a, Heelweg.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Plan
De initiatiefnemer is heeft een verzoek ingediend om debestaande boerderij aan de Veldkamperstraatweg 36 in Westendorp om te bouwen tot 3 woningen en om ter verevening van de sloop van de bedrijfsgebouwen 2 nieuwe woningen te bouwen op een andere locatie.
Er wordt op de locatie aan de Veldkamperstraat weg voor 1700 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt.
Figuur: verplaatsing Veldkamperstraatweg naar Molenweg (Bron: Google maps)
Met de gemeente is hierover in overleg getreden en de gemeente is bereid medewerking te verlenen aan de bouw van 2 halfvrijstaande woningen op een locatie aan de Molenweg (ongenummerd) in Heelweg-Oost, ter verevening van de sloop van de bedrijfsbebouwing en aan woningsplitsing.
Belangrijke voorwaarde is dat de nieuwbouw een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee wordt met een kanttekening voldaan aan het regionale beleid voor Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB), zoals vastgelegd in de kadernota's 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' en 'Achterhoekse erven veranderen'. Zie voor meer informatie paragraaf 4.4.5.
1.2 Doel Van Het Plan
Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Wisch 2004" biedt geen ruimte voor de voorziene ontwikkeling. Daarin hebben de gronden de bestemming Agrarisch. Er dient daarom een nieuw bestemmingsplan in procedure te worden gebracht.
1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Ligging plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Oude IJsselstreek, ten noorden van de kern Varsseveld in Heelweg-Oost.
Afbeelding: locatie plangebied (bron: Google maps)
De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de voorziene ontwikkeling te regelen. Zodoende is sprake van een eenduidige bestemmingsregeling voor het gehele perceel.
Hieronder wordt het plangebied aangegeven.
Afbeelding: begrenzing plangebied (Bron: Google maps)
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Wisch 2004". Het plangebied heeft in dit plan de bestemming "Agrarisch". Het perceel is onbebouwd.
Het plangebied valt binnen de aanduiding 'gebied met archeologische waarde en verwachtingswaarde".
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Figuur: uitsnede vigerend bestemming plan "Buitengebied Wisch 2004"
1.5 Leeswijzer
In de toelichting van dit plan wordt in de volgende hoofdstukken stilgestaan bij verschillende relevante aspecten:
- hoofdstuk 2 gaat in op de huidige situatie;
- in hoofdstuk 3 wordt de toekomstige situatie uitgewerkt;
- hoofdstuk 4 beschrijft het relevante beleidskader;
- hoofdstuk 5 beschrijft de omgevingsaspecten;
- hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten;
- in hoofdstuk 7 wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan beschreven;
- tot slot wordt in hoofdstuk 8 en 9 ingegaan op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
De huidige situatie aan de Molenweg betreft het agrarisch gebruik van de gronden. Er bevindt zich geen bebouwing op de betreffende percelen. Ten noorden van het plangebied ligt Heelweg-Oost.
Aangrenzend aan het plangebied ligt een kleinschalig bedrijventerrein.
Landschap
Het betreft een halfopen tot besloten agrarisch landschapstype met verspreid staande houtwallen, kavelgrensbeplantingen en kleine bosopstanden. Het landschapstype wordt getypeerd als kampenlandschap met veel natte en kwelrijke omstandigheden.
Dit landschapstype kenmerkt zich door kronkelige wegen en een vrij dicht bebouwingspatroon met veelal agrarische bedrijven al dan niet nog in functie. In de omgeving liggen vele kleine en grotere essen. Dit waren eeuwenlang d landbouwgronden waarop de mest en de heideplaggen uit de potstal werden opgebracht om de grond enige vruchtbaarheid te geven.
In het kampenlandschap van de Heelweg liggen ook verspreid lage hoekjes waar kwelwater aan de oppervlakte komt. Hier staan veelal knotwilgen en elzensingels. Het kampenlandschap heeft mede door deze beplanting van oudsher een besloten karakter.
Afbeelding: locatie Molenweg 9a, grasland (op dit moment omgespit) met rechts een beukenhaag ter afscheiding van het bedrijventerrein (Bron: Google maps)
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie biedt het perceel ruimte aan twee halfvrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken.
Stedebouwkundige inpassing
Het plan beslaat de bouw van 2 halfvrijstaande woningen met bijbehorend woonerf en vrijstaand bijgebouw. De twee halfvrijstaande woningen vormen samen met de bijgebouwen een ensemble wat kenmerkend is voor een oudhollands boerenerf.
Onderstaand beeld zijn enkele aanzichten van de 2 halfvrijstaande woningen.
3.1 Landschappelijke Inpassing
Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling verlangt de gemeente Oude IJsselstreek een landschappelijk inrichtingsplan. Uit dit plan moet blijken hoe de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen landschappelijk wordt ingepast. Het volledige rapport is opgenomen als bijlage 2.
Op de grenzen van het perceel staan relicten van kavelgrensbeplantingen bestaande uit knotbomen van zwarte elzen en enkele gewone essen. Deze kavelgrensbeplantingen zijn reeds duidelijk zichtbaar op de historische kaart uit 1900. Ook van de destijds aanwezige wegbegeleidende beplantingen zijn momenteel nog veel relicten in het veld aanwezig waaronder de linden langs een deel van de Molenweg.
Voor de inpassing van een dubbel bewoonbaar erf is een inrichtingsplan opgesteld, zie figuur hieronder.
Figuur: Landschappelijke inrichtingsschets
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Natura2000
Het plangebied ligt niet in de invloed van de Natrua2000 gebieden. Dit beleid legt dan ook verder geen beperkingen op voor de voorgenomen ontwikkeling. Zie onderstaande afbeelding.
Figuur: Natura2000 gebieden rond het plangebied (Bron: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)
4.2 Rijksbeleid
AMvB Ruimte
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is (met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13) op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro, ook wel bekend geraakt als de AMvB Ruimte, is een besluit dat nadere regels geeft waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Structuurvisie infrastructuur en ruimte (2012)
Het kabinet wil dat Nederland goed bereikbaar is en aantrekkelijk om in te wonen en te werken is. Reizen via weg, water en spoor wordt op elkaar afgestemd, zodat mensen en goederen sneller op hun bestemming aankomen. Ook is aandacht voor een gezonde en veilige leefomgeving. Zo investeert het kabinet in de bescherming tegen wateroverlast en geluidsoverlast.
In de definitieve Structuurvsie Infrastructuur en Ruimte schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen.
4.3 Provinciaal Beleid
4.3.1 Structuurvisie Gelderland 2005
Het Streekplan Gelderland 2005 (sinds de invoering van de Wro in juli 2008 heeft het streekplan de status van structuurvisie) heeft als uitgangspunt 'verbetering van de ruimtelijke kwaliteit'. Dit uit zich op tal van terreinen, zoals de stedelijke vernieuwingsopgave, de ontwikkeling van het platteland en de toenemende aandacht voor water als ordenend principe. Het streekplan geeft het provinciale ruimtelijk beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan. Die lijnen zijn herkenbaar in de "ruimtelijke hoofdstructuur". Voor het landelijk gebied geldt dat regio's en gemeenten meer vrijheid krijgen om ruimte voor wonen en werken te verdelen.
Functieverandering naar wonen
Wonen is een geschikte vorm van (her)gebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Mede in het kader van het provinciale woonbeleid verlangt de provincie dat gemeenten de regionale behoefte aan landelijk wonen in het buitengebied in beginsel in vrijgekomen gebouwen in het buitengebied accommoderen.
Bij functieverandering kan hergebruik van de aanwezige gebouwen met meerdere wooneenheden plaatsvinden. De wooneenheden komen zoveel mogelijk in één gebouw, en hoogstens in twee gebouwen die bij elkaar staan.
Met de meerdere wooneenheden per gebouw kan gedifferentieerd worden voorzien in de regionaal aanwezige kwalitatieve woonbehoefte.
Er wordt uitgegaan van een reductie van tenminste 50% van de bebouwing (alle opstallen, exclusief de bedrijfswoning) per bestemmingswijziging. Het resterend oppervlak aan gebouwen kan worden hergebruikt voor wonen. De gebouwen die niet voor wonen en bijgebouw worden hergebruikt, dienen te worden gesloopt.
Als hergebruik van de aanwezige gebouwen voor wonen niet mogelijk is, kan na sloop van alle bedrijfsgebouwen vervangende nieuwbouw plaatsvinden in de vorm van meerdere wooneenheden in één gebouw, met een omvang van maximaal 50% van de gesloopte bebouwing.
Conclusie
Voorgenomen ontwikkeling past met een kanttekening binnen het beleid van de Structuurvisie Gelderland 2005. Voor het voorgenomen plan is een maatwerkregeleing getroffen. Zie paragraaf 4.4.5.
4.4 Regionaal En Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025
In het buitengebied kan in beperkte mate vervangende nieuwbouw plaatsvinden in combinatie met sloop van bestaande gebouwen. Te denken valt aan woningen, maar ook aan andere functies die het buitengebied leefbaar en vitaal maken. Hieraan zijn strikte regels verbonden die zijn beschreven in het beleid voor Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB). Elke gemeente in de Achterhoek kent binnen deze regionale kaders haar eigen specifieke beleidsregels. De komende tijd zal dit beleid in regionaal verband verder op elkaar worden afgestemd, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de afspraken uit de regionale woonvisie. Voor de gemeente Oude IJsselstreek kan dit aanpassing van de op dit moment geldende beleidsregels inhouden.
Voor alle nieuw- of verbouwplannen geldt dat het nieuwe pand een impuls moet geven aan de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het platteland. De gemeente heeft daarbij de taak om zorg te dragen dat de plannen voldoen aan een goede landschappelijke inpassing. Bepalend hierbij is onder andere de beplanting rondom de woning, de erfindeling, de situering van de bebouwing en de ontsluiting van het perceel.
Conclusie
Voor de locatie aan de Molenweg is een landschappelijke inspassingsschets gemaakt. In het rapport, opgenomen als bijlage 2, is rekening gehouden met een goede landschappelijke inpassing.
4.4.2 Regionale structuurvisie Achterhoek (2004)
In 2004 is de Regionale Structuurvisie voor de Achterhoek (RSV) opgesteld. Deze regionale structuurvisie is bedoeld als bouwsteen voor het Streekplan Gelderland 2005. Bij de formulering van deze visie is uitgegaan van de volgende ambities:
- Het behouden, benutten en versterken van het karakteristieke landschap en de schaal van de Achterhoek.
- Bevorderen van een volwaardig voorzieningenpeil in de grotere kernen en het behouden van een minimaal noodzakelijk voorzieningenpeil in de kleinere kernen.
- Profilering van recreatie en toerisme als aanvulling op de woon- en leefmilieus van de nabijgelegen stedelijke netwerken.
De ontwikkeling van dit plan zal door de landschappelijke inpassing het karakteristieke landschap behouden en versterken.
Op de bijbehorende "Staalkaart" van de Regio Achterhoek ligt het plangebied in de "Kampen- en hoevenlandschap".
Figuur: Staalkaart Structuurvisie Achterhoek, locatie Molenweg.
Het kampenlandschap wordt gekenmerkt als een coulisselandschap met een voortdurende afwisseling van essen, houtwallen, bosjes, laantjes, beken, boerderijen, met een bijzondere beslotenheid en kleinschaligheid als gevolg. Bebouwing is in kleine clusters gelegen, niet per definitie direct langs de weg. Het kavel- en wegenpatroon heeft een kronkelig karakter. Deels zijn de wegen onverhard. De aanwezige essen zijn herkenbaar aan het hoogteverschil.
Beken slingeren zich als een van de weinige doorgaande structuren door het landschap. Er is sprake van een geleidelijke overgang van kernen naar landelijk gebied.
Het streven is gericht op het versterken van de aanwezige kwaliteiten door aandacht voor beekbegeleidende beplanting, de locale aanleg van kleine landschapselementen zoals houtwallen en poelen.
Functionele ontwikkelingsmogelijkheden
In het landelijk gebied in het algemeen geen nieuwe bouwlocaties voor niet-agrarische functies toevoegen. Een uitzondering geldt voor landgoederen en voor nieuwe functies die dienen ter financiering of compensatie van grootschalige natuurontwikkeling.
In het hervestigingsgebied intensieve veehouderij uit het reconstructieplan dient agrarisch hergebruik van VAB te worden gestimuleerd. Functieverandering van VAB of andere vrijgekomen/vrijkomende complexen naar woon-, werk- of recreatiefuncties kan worden toegestaan buiten het hervestigingsgebied. Indien er aantoonbaar geen behoefte aan hervestiging is kan functieverandering ook binnen het hervestigingsgebied worden toegestaan.
In aansluiting op het reconstructieplan bij alle veranderingen in grondgebruik in het ontwerp mogelijkheden benutten voor het vasthouden van water.
Conclusie
Met onderhavige ontwikkeling wordt het karakteristieke landschap versterkt. Door het afbreken van een deel van de bijgebouwen op de locatie aan de Veldkamperstraatweg en door de woonlocatie te verplaatsen buiten het hervestigingsgebied vindt ontstening van het landschap plaats en wordt een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe situatie gerealiseerd. Daardoor wordt voldaan aan het beleid van de regionale structuurvisie.
4.4.3 Landschapsontwikkelingsplan + (2008)
Het Landschapsontwikkelingsplan+ (LOP+, "Van nieuwe noabers en brood op de plank") is door de gemeenten Doetinchem, Montferland en Oude IJsselstreek vastgesteld. Het biedt de gemeente de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. Het biedt de mogelijkheid om optimaal in te spelen op planprocessen.
Het LOP+ is ontwikkelingsgericht opgezet en geeft spelregels voor initiatieven in het landelijk gebied. Het hoofddoel daarbij is de koppeling van de vernieuwing van de plattelandseconomie aan de versterking van de landschappelijke karakteristieken. Daarbij is bescherming van erkende waardevolle elementen in het landschap van belang, maar ook actieve ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten in het landschap. In het LOP+ worden 6 verschillende deelgebieden (ensembles) onderscheiden. De begrenzing van deze ensembles is gebaseerd op de wijze waarop mensen in het gebied het landschap beleven. Steeds is gekozen voor eenheden die mensen als hun landschap, hun leefomgeving, ervaren.
Figuur: plangebied Molenweg in Landschapsontwikkelingsplan+ 2008
Dit plan valt in: "Dorpsmarken". Per ensemble is een werkboek opgesteld. Het werkboek wordt beschreven in paragraaf 4.4.4 beschreven.
Conclusie
Voor de locatie aan de Molenweg is een landschappelijke inspassingsschets gemaakt. In het rapport, opgenomen als bijlage 2, is rekening gehouden met de uitgangspunten van het Landschapsontwikkelingsplan+ (LOP+).
4.4.4 De nieuwe naobers in het landschap van het zandgebied rondom Varsseveld
Vanuit het LOP+ is het werkboek: "De nieuwe naobers in het landschap van het zandgebied rondom Varsseveld " opgesteld. Dit werkboek is door dezelfde gemeenten van het LOP+ opgesteld. In dit werkboek zijn enkele voorwaarden opgenomen wat betreft de inrichting van erven.
Situatie Molenweg
Het plangebied valt in het landschapstype en ensemble 'Dorpsmarken'.
Figuur: plangebied Molenweg in werkboek
De dorpsmarken omvatten een afwisseling van natte ontginningen en eenmansessen en grotere essen bij de dorpen. De contrasten tussen Heelweg met de vele elzensingels, de lanen en losse bosjes bij Westendorp en Sinderen en de verschillende beeklopen dienen te worden bewaakt.
Met name bij de dorpen en de eenmansessen klinkt nog steeds het Achterhoekse karakter door met bochtige wegen, verspreide boerde- rijen en forse eikenlanen! Doordat veel van de beplantingen ronde de essen en esjes is verdwenen is een groot deel van de kleinschailige beslotenheid hier verdwenen. Door het beplanten van een deel van de wegbermen langs de kronkelende wegen met geschoren, gemengde hagen van voornamelijk eik, els, berk en lijsterbes kan die besloten- heid terugkeren op een manier die past binnen het huidige agrarisch gebruik.
Hiervoor gelden de volgende aandachtspunten bij landschappelijke inpassing:
- Bestaande elementen goed beheren, vooral meidoornheggen, elzen- singels en knotbomen. Bescherm de solitaire bomen. Aandacht voor cultuurhistorisch beheer.
- Aanleg van nieuwe landschapselementen en daarmee netwerken vormen met oog voor efficiënte agrarische bedrijfsvoering. Speciale aandacht voor heggen (met knotbomen) en elzensingels.
- Aanleg van nieuwe landschapselementen en het essen- en kampen- landschap accentueren en dooraderen met aandacht voor efficiënte agrarische bedrijfsvoering. Speciale aandacht voor heggen en houtkanten. Door heggen langs wegen te zetten die rond kampen en essen heen slingeren (let op zichtlijnen en beschikbare ruimte) worden deze geaccentueerd.
- Aanleg van elzensingels en knotbomen in de nattere gebiedenen daarmee de lijnen in het landschap accentueren en netwerken verbeteren (bijv. rond Heelweg). Aandacht voor efficiënte agrarische bedrijfsvoering.
- Ecologisch bermbeheer en bevorderen van kruidenrijke akkerranden.
- Speciale aandacht voor behoud van reliëf in het landschap, en behoud en herstel van aanwezige steilranden, inclusief hun begroeiing met hakhout en knotbomen.
- Herstel van oude erven en aanleg nieuwe erven met ondermeer hoogstamboomgaarden, heggen, bomen zoals leilinden.
Richtlijnen voor nieuwe bebouwing
Welke bebouwing is er in het omgevende landschap?
In het ensembleboek is een zonering gegeven die aansluit bij de landschapsgeschiedenis, te weten een onderverdeling in landschapstypen als essen, kampen, ontginning of rivierterras. Om dit onderscheid landschappelijk vast te houden is het van groot belang om in de bouwstijl de kenmerken van elke zone te laten terugkomen. In de ontginningen is een nostalgische verwijzing naar rieten daken en plattegronden van T-boerderijen niet op de plaats. Daar liever de tamelijk strakke en functionele bouwstijl van rond 1900: een simpele rechthoekige plattegrond van één verdieping met daarop een eenvoudig schilddak met pannen en daklijsten. Zoek daarom referentiebeelden in de directe omgeving, in elk geval in hetzelfde landschapstype als waar het gebouw komt te staan.
Dit geldt ook in de oude cultuurlandschappen. Omdat deze gebieden een veel langere geschiedenis hebben, is de bouwstijl er veel meer gevarieerd. Zoek ook hier referentiebeelden in het omringende landschap met dezelfde geschiedenis. Nieuwe bebouwing zal in zijn uiterlijk altijd afwijken van de uitstraling van oude gebouwen. Dit heeft tijd nodig: bakstenen verkleuren, blinkend metaal wordt dof, het erf wordt ingericht en - meestal het ingrijpendst - begroeiing komt tot wasdom en neemt het gebouw op in het landschap.
In hoeverre zijn er streekeigen kenmerken in het gebouw?
De eerste vraag die daarbij te beantwoorden is, is “Wat maakt een gebouw Achterhoeks?”. Dit is niet eenvoudig te beantwoorden. De oude boerderijen op het Oost-Nederlands zandgebied hebben doorgaans houten topgevels en vaak een vrij steile dakhelling (>45º).
In het dekzandlandschap, maar ook in wat jongere bebouwing in de ontginningen, is de dakhelling vaak vlakker en ontbreekt veelal de houten topgevel, al zijn er wel verwijzingen, zoals op bijgaand plaatje van een boerderij van rond 1900. Let hier bijvoorbeeld ook op de detaillering van witte accenten rond de vensters en de spatrand aan de onderste kwart meter van de buitenmuur. Moderne elementen als dakkapellen en -vensters vormen hier weinig storende toevoegingen.
In hoeverre is de nieuwe bebouwing juist niet kenmerkend voor de Liemers of Achterhoek?
Zijn er stijlkenmerken die verwijzen naar een andere streek in Nederland? Zoals stolpboerderijen en kop-hals-rompboerderijen bij Noord-Holland en Friesland horen, zo past komt het Hallehuis oorspronkelijk in de Achterhoek voor met hier en daar nog het type T-boerderij.
Zijn er stijlkenmerken die iets proberen na te bootsen, maar dat juist heel stereotiep doen?
Omdat er al veel welstandscommissies hebben geprobeerd meer algemene regels op te stellen voor bebouwing, zien we dat bouwondernemingen daarop inspelen door standaard boerderij-achtige huizen aan te bieden. Deze catalogusbouw wordt wel aangeduid als boerderettes. Ze dragen niet bij aan een streekeigen bouwstijl, omdat overal in Nederland dezelfde huizen verschijnen en ze daardoor juist de nadruk leggen op de misplaatste en clichématige nabootsing en dus juist niet op een streekeigen karakter.
Let op de inrichting van het erf
Negatieve elementen worden gevormd door gestandaardiseerd en overmatig gebruik van bijvoorbeeld grote hekken, poorten, paardenbakken met lantaarnpalen en opzichtige witte hekken, carports, reclameborden, coniferenbeplantingen, overmatige verhardingen, etc.
Positieve elementen: beplanting met streekeigen soorten
Het waarschijnlijk meest effectieve middel om bebouwing in een streekeigen aanzien te geven, is deze op een goede manier in te passen in het omringende landschap met beplanting. Zelfs zeer detonerende en gebiedsvreemde gebouwen (zoals bedrijfshallen) krijgen een veel vriendelijker uitstraling als ze in het groen staan. Het gaat er echter niet om ze te camoufleren: het Liemerse en Achterhoekse landschap bestaat juist uit huizen en daken die zichtbaar zijn tussen het groen. Beplanting heeft één nadeel: gebouwen groeien vele malen sneller dan bomen. Bruikbare, streekeigen soorten verschillen per deelgebied, omdat ze afhankelijk zijn van de landschappelijke, hydrologische en bodemkundige situatie.
Niet te glad en strak beheer
De beplanting, en ook de bebouwing in de Liemers en Achterhoek kenmerkt zich door een tamelijk informele sfeer: het is overal anders en het is niet recht, strak en aangeharkt. Dat heeft te maken met de aard van de mensen: ze hoeven niet op te scheppen, laat staan te intimideren, met hun bezit. Dat geeft de mensen én het Achterhoekse landschap zijn vriendelijke gemoedelijkheid, die zo hoog gewaardeerd wordt. Ook die sfeer heeft vaak tijd nodig om tot rijping te komen.
Voordeel van een niet te glad beheer is dat het veel meer ecologische waarden oplevert, voor insecten, vogels en planten. Zo blijken zwaluwen praktisch alleen te nestelen op boerderijen waar vee is, blijken steenuilen voor te komen in oude, weinig gebruikte schuurtjes en holle bomen en zijn dagvlinders gebonden aan kleinschalige landschappen met veel overgangen tussen bossen, struiken, zomen en graslanden.
Conclusie
Voor de locatie aan de Molenweg is een landschappelijke inspassingsschets gemaakt. In het rapport, opgenomen als bijlage 2, is rekening gehouden met de uitgangspunten zoals in het werkboek worden vermeld voor landschappelijke inpassing en richtlijnen voor nieuw op te richten bebouwing.
4.4.5 VAB-beleid
Het beleid ten aanzien van Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) is een regeling die het mogelijk maakt de functie van een pand in het buitengebied te veranderen. Bij verbouw dient vijfhonderd vierkante meter te worden gesloopt. Bij nieuwbouw van één woning moet zevenhonderd vijftig vierkante meter worden gesloopt. Indien meerdere woningen gebouwd worden dan dient voor ieder nieuw pand ministens duizend vierkante meter te worden gesloopt. Per locatie mogen niet meer dan 3 nieuwe panden worden gebouwd.
In regionaal verband zijn ten aanzien van nieuwe functies in het buitengebied twee kadernota's opgesteld: "Functies zoeken plaatsen, plaatsen zoeken functies " (19 mei 2006) en "Achterhoekse erven veranderen" (mei 2008). Beide nota's bevatten de kaders waarbinnen ontwikkelingen in het buitengebied plaats kunnen vinden.
Bij functieverandering naar wonen als zodanig geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende gebiedstypen aangezien zowel de provincie Gelderland als de samenwerkende gemeenten van de regio Achterhoek van oordeel zijn, dat functieverandering naar wonen ook in het groenblauwe raamwerk uitstekend mogelijk is. Wel moet bij functieverandering naar wonen een bijdrage worden geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit die tegemoet komt aan de gebiedsprioriteit.
Uitgangspunt bij functieverandering naar wonen is dat de bebouwingsoppervlakte wordt gereduceerd met 50%. Om maatwerk te kunnen leveren dient de ontwikkeling al naar gelang de specifieke situatie ter plaatse en de mate van functieverandering aanvullend te voldoen aan de eisen met betrekking tot behoud van karakteristieke/monumentale bebouwing, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing, verbetering infrastructuur, aanleg recreatieve voorzieningen en een financiële bijdrage.
Op erven waar bebouwing gesloopt wordt mogen nieuwe woningen gebouwd worden. Deze nieuwe bebouwing gaat deel uitmaken van het erf en er dient overeenstemming te zijn over de plaatsing, de vorm, het materiaalgebruik en de detaillering van de nieuwe gebouwen. Het bouwplan dient met de ervenconsulent/ rayonarchitect besproken te worden.
De gemeenten in de regio Achterhoek willen initiatiefnemers en ontwerpers uitdagen tot het bedenken van nieuwe vormen, die een waardevolle bijdrage geven aan het toekomstige beeld van de Achterhoek. Het is mogelijk dat nieuwe vormen niet zondermeer passen binnen de randvoorwaarden, zoals in deze nota geformuleerd. Maar gemeentebesturen kunnen hiervan afwijken, wanneer overtuigend kan worden gemotiveerd, dat deze nieuwe vormen kwaliteit toevoegen aan het landschap en de architectuur van de streek. Plannen dienen wel altijd rekening te houden met bestaande kwaliteiten. Ook dienen nieuwe vormen in het algemeen niet zo extravert te zijn, dat ze als het ware het landschap overschreeuwen.
Het hergebruik-/functieveranderingsbeleid voor wonen kent vier scenario's voor het realiseren van nieuwe woningen in het buitengebied:
- 1. Boerderijsplitsing: dit is ook in veel bestemmingsplannen al mogelijk. Aan deze mogelijkheid is geen vereveningsregeling gekoppeld;
- 2. Hergebruik van bestaande gebouwen;
- 3. Hergebruik van bestaande gebouwen in combinatie met sloop en nieuwbouw;
- 4. Volledige sloop van alle gebouwen (exclusief de bestaande (bedrijfs)woning) en nieuwbouw.
Situatie Molenweg
Voor verbouw van een bestaand bedrijfsgebouw tot woning dient tenminste 500 m2 te worden gesloopt, voor de bouw van een(1) nieuwe woning dient tenminste 750 m2 te worden gesloopt en voor de bouw van meer dan 1 woning dient per woning 1000 m2 te worden gesloopt. De aanwezige bedrijfsbebouwing beslaat ca.1700 m2 waarmee niet kan worden voldaan aan de minimum sloopnorm voor 2 vrijstaande woningen van minimaal 2000 m2.
Maatwerk
Met een bedrijfsomvang van 1700 m2 wordt op 15% na aan de norm voor 2 vrijstaande woningen voldaan. Waar het hier gaat om een nog in bedrijf zijn de varkenshouderij met relatief nieuwe, onderkelderde bebouwing, met belendende burgerwoningen en overigens gelegen binnen 500 m afstand van de woonbebouwing van Westendorp, rechtvaardigt de ruimtelijke en milieutechnische kwaliteitswinst die op deze locatie kan worden bewerkstelligd toepassing van maatwerk om die ontbrekende 15% aanvullend te compenseren. Dit door in plaats van 2x vrijstaand, haIfvrijstaand te bouwen en te voorzien in zorgvuldige landschappelijke inpassing. Daarnaast rechtvaardigt de ligging van het bedrijf ten opzichte van de A18 en de daaruit voortkomende geluidbelasting, om de nieuwbouw aan de ruimtelijk en milieutechnisch gunstiger gelegen locatie aan de Molenweg te situeren.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Algemeen
Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het onderhavige plan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden. In dit hoofdstuk worden alleen de conclusies van onderzoeken genoemd. Voor de volledige rapporten wordt verwezen naar de bijlage.
5.2 Milieu
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
5.2.1 Bodem
Voor de woningbouwontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op 4 mei 2012. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 4. Hieronder wordt een korte samenvatting weergegeven.
Situatie plangebied
Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat de grond en het grondwater licht verontreinigd zijn. De hypothese "de gehele locatie is onverdacht" dient echter grotendeels aangenomen te worden. Gelet op het doel van het onderzoek zijn er geen redenen die een belemmering of een beperking hoeven te vormen bij de realisatie van de voorgenomen plannen. De overschrijdingen van de streefwaarden kunnen worden beschouwd als natuurlijke achtergrondwaarden. De gevonden lichte verontreinigingen vormen echter leveren echter geen direct gevaar op voor de volksgezondheid en/of het milieu.
Conclusie
Op basis van de bevindingen uit het onderhavig onderzoek wordt een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Er zijn geen milieuhygienische bezwaren tegen de voorgenomen bouwplannen.
5.2.2 Externe veiligheid
In 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. In het besluit zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen. Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit geldt voor buisleidingen en heeft een vergelijkbare strekking als het Bevi.
In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:
- inrichtingen;
- transportroutes;
- buisleidingen.
Figuur: Aanweizige risicobronnen (bron: risicokaart.nl)
Op basis van de risicokaart.nl is een beeld verkregen of risicobronnen aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI 2004) een potentiële belemmering vormen voor de voorgestelde ontwikkeling. Eveneens liggen in of nabij het gebied geen buisleidingen of vervoerstromen die in het kader van de externe veiligheid een belemmering kunnen vormen voor de voorgestelde ontwikkeling.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
5.2.3 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect geeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.
De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, zoals een woonwijk of een ruimte-voor-ruimte-woning, of recreatie en toerisme worden vastgelegd. Bij de besluitvorming hieromtrent moet opnieuw de milieutoets op de omgekeerde werking worden uitgevoerd, er wordt immers opnieuw bestemd.
Voor nieuwe woningen in het kader van het VAB-beleid dient ten opzichte van bestaande agrarische bedrijven een afstand van 50 meter aangehouden te worden. Binnen deze afstand zijn geen agrarische bedrijven gevestigd. In die zin levert de nieuwe ontwikkeling geen belemmeringen op.
Naast de voorgrondbelasting (geurcirkels) dient ook de achtergrondbelasting worden bekeken. Het betreft de totale geurbelasting ter plaatse van een geurgevoelig object. Met name intensieve veehouderijen dragen bij aan de achtergrondbelasting. Aangezien er een afname plaatsvindt van intensieve veehouderijen in de omgeving van het plangebied en de afstanden naar de intensieve veehouderijen die nog in werking zijn dusdanig groot is, kan naar redelijkheid worden gesteld dat ter hoogte van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heerst. Er zal verder geen sprake zijn van belemmering van de bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven, aangezien de afstand aanzienlijk is en er reeds verschillende andere gevoelige bestemmingen dichterbij de bedrijven aanwezig zijn.
5.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Ten behoeve van dit aspect is gebruik gemaakt van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustig buitengebied).
Naast het plangebied aan de Molenweg bevindt zich een kleinschalig bedrijventerrein.
Figuur: uitsnede structuurvisie Oude IJsselstreek 2025
Figuur: Kleinschalig bedrijventerrein naast het plangebied (bron: Google maps)
Rondom het plangebied zijn een aantal niet-agrarische bedrijven gelegen. Het dichtbijzijnde bedrijf is een bouwbedrijf. Op basis van de VNG 'Bedrijven en milieuzonering' heeft een bouwbedrijf (algemeen) met een bvo minder of gelijk aan 2000 m2 een geurafstand van 10, een stofafstand van 30 en een geluidsafstand van 50 meter.
Om een aangenaam woon- en leefklimaat te garanderen wordt de afstand van 50 meter vanaf de perceelsgrens aangehouden. Dit is verwerkt op de verbeelding door de afstand van het bouwvlak 50 meter vanaf de perceelsgrens neer te leggen.
Op deze wijze wordt een aangenaam woon- en leefklimaat gegarandeerd.
5.2.5 Geluid
In verband met de bestemmingsplanprocedure is inzicht nodig in de geluidsbelasting op de nieuwe woning vanwege wegverkeerslawaai. De geluidsbelasting op de woning moet voldoen aan de eisen die de Wet geluidhinder aan de geluidsbelasting vanwege wegverkeer stelt.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. Het onderhavige plan is gelegen buiten de bebouwde kom en er is sprake van een nieuwe woning. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:
- Voorkeursgrenswaarde: 48 dB
- Maximale grenswaarde: 53 dB
Op 17 april 2012 heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden (zie bijlage 4). Hieronder wordt een korte conclusie van het rapport weergegeven.
Situatie plangebied
Uit de berekening blijkt dat bij een afstand tot het hart van de Molenweg van 24 meter nog juist aan de voorkeursgrenswaarde voldaan kan worden. Hieruit volgt dat de geluidsbelasting op de nieuwe woning op de geplande locatie (op circa 40 meter van de Molenweg) zal voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.
Conclusie
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai zal ter plaatse van de nieuwe dubbele woning voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.
5.2.6 Lucht
Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de Wet luchtkwaliteit wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De Wet luchtkwaliteit vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005.
Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgelegd dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Met het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) per 1 augustus 2009 zijn deze grenswaarden enigszins verruimd. Onder de bepaalde projecten met getalsmatige grenzen valt bijvoorbeeld te denken aan de realisatie van nieuwe woonwijken tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg of 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen.
Een project draagt NIBM bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grensvoorwaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2).
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Het onderhavige project voldoet aan de NIBM grens en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het project is volgens het Besluit NIBM niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
5.2.7 Duurzaamheid
De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief wordt gekeken naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen. De gemeente Oude IJsselstreek (Klimaatbeleid, energiekansenkaart 2006), de provincie Gelderland (Kwalitatief Woon Programma) en het ministerie Infrastructuur en Milieu hechten allen belang aan aandacht voor Duurzaam Bouwen. Bouwende partijen worden gestimuleerd hier aandacht aan te geven en nu al te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen op dit gebied.
De gemeente Oude IJsselstreek streeft naar een verscherpte EPC die 10% lager ligt dan het bouwbesluit voorschrijft (EPC van 0,54). In de energiekansenkaart worden de economisch meest gunstige opties uitgewerkt. Daar waar mogelijk heeft het toepassen van zongerichte verkaveling de voorkeur. Duurzaamheid is onder te verdelen in o.a. energieverbruik, materiaalverbruik, waterverbruik, het binnenmilieu en toekomstgericht bouwen.
Voor woningbouw (nieuwbouw) is in de Regio Achterhoek een puntenlijst ontwikkeld om particulieren die duurzaam willen bouwen een handvat te bieden. Deze puntenlijst is zeer geschikt om richting en invulling te geven aan het duurzaam bouwen en het dubo gehalte van de woning te meten. (De lijst is te vinden op de website van de gemeente; http://www.oude-ijsselstreek.nl/pagina/digitaal loket/duurzaam bouwen).
5.3 Cultuurhistorie En Archeologie
Het plangebied ligt in een gebied met een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden. Bovendien blijft de oppervlakte van de te ontwikkelen bebouwing ruim onder de 2500 m2. Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet vereist.
Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een bouw- en/of aanlegvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen.
5.4 Flora En Fauna
Ten behoeve van de ontwikkeling is een quickscan natuuronderzoek opgesteld in mei 2012. Dit rapport is opgenomen als bijlage 4.
Situatie plangebied
Op de planlocatie is een natuuronderzoek uitgevoerd in de vorm van een quickscan. Aan de hand van de hierdoor verkregen gegevens, aangevuld met literatuuronderzoek, is een goed beeld ontstaan van de waarde van de planlocatie voor beschermde dier- en plantsoorten.
De geplande ingrepen in het gebied zullen bestaan uit het geheel nieuw optrekken van een dubbel bewoonbaar woonerf met de kenmerken van een oud Hollands boerenerf. Langs de rand van het perceel is een licht beschermde plantensoorten aangetroffen: gewone dotterbloem. Vaste verblijfplaatsen of groeiplaatsen van zwaar beschermde dier- en plantsoorten zijn niet aangetroffen of te verwachten.
Conclusie
Door het ontbreken van zwaar beschermde soorten zal door het uitvoeren van de werkzaamheden geen overtreding plaatsvinden met de Flora- en faunawet.Gezien het bovenstaande is geen nader onderzoek noodzakelijk en kunnen de werkzaamheden in het kader van de Flora- en faunawet worden uitgevoerd zonder compenserende of mitigerende maatregelen. Ten aanzien van vogels is het van belang de werkzaamheden te starten buiten de broedperiode. Deze periode ligt globaal genomen tussen half maart en half juli.
5.5 Verkeer En Parkeren
Door de ontwikkeling van het plan is vanwege de schaal in zeer beperkte mate sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Het aspect verkeer vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan. Parkeren vindt op eigen erf plaats.
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Inleiding
De hoofddoelstelling voor de regionale waterhuishouding in de Achterhoek en Liemers is het realiseren van duurzame, veerkrachtige watersystemen in zowel stedelijk gebied als landelijk gebied, zodat inzicht verkregen wordt in de aard en omvang van de wateropgaven in dit stroomgebied. De visie is opgesteld naar het nu en in de toekomst voorkomen van wateroverlast, het bereiken van de natte natuurdoelen, het veiligstellen van de drinkwatervoorziening en het voorkomen van watertekorten, het verbeteren van de waterkwaliteit en het verbeteren van de aansluiting van het regionale watersysteem op het landelijke hoofdsysteem. Ter voorkoming van huidige en toekomstige waterproblematiek is naar oplossingen gezocht, zoals het verbreden, verondiepen, hermeanderen van bestaande waterlopen. Dit biedt binnen de bestaande watergangen niet voldoende ruimte, zodat extra bergingsmogelijkheden gevonden moeten worden in daarvoor aangewezen gebieden. Ter bescherming van ecologisch watervolle wateren en natte landnatuur is het in grote delen van de Achterhoek en Liemers nodig om grondwaterstanden en oppervlaktewaterpeilen minstens even hoog te houden, zogenaamd conserveren in buffergebieden.
6.2 Beleid
De Waterwet integreert de negen bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, beoogt het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
6.3 Watertoets
Het bouwplan kan gevolgen hebben op de waterhuishouding in het plangebied. De watertoets heeft betrekking op alle wateraspecten. In de watertoetstabel zijn voor verschillende thema's toetsvragen opgenomen. Deze zijn voor het plangebied beantwoord. De relevante wateraspecten dienen vervolgens te worden toegelicht.
Thema | Toetsvraag | Relevant | ||
HOOFDTHEMA'S | ||||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee Nee | ||
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Ja Nee Nee | ||
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? (in de toekomst wel) 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? | Ja Nee Nee | ||
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee Nee Nee Nee | ||
Oppervlakte- waterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? (hemelwater dat wordt afgekoppeld) 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? | Nee Nee Nee | ||
Grondwater-kwa liteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | ||
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee Nee | ||
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? | Nee | ||
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? | Nee Nee | ||
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee Nee | ||
AANDACHTSTHEMA'S | ||||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | ||
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Door de geringe omvang van het plan zijn de meeste waterthema's die in de standaard waterparagraaf genoemd worden niet van toepassing. Relevante wateraspecten voor dit bouwproject zijn riolering en afvalwaterketen en wateroverlast.
Riolering en afvalwaterketen
Binnen de gemeente Oude IJsselstreek zijn alle percelen aangesloten op de riolering of op IBA-systemen. Het rioleringstelsel van de gemeente Oude IJsselstreek bestaat uit ruim 193 km vrijverval leiding, 178 km drukriolering en 22 km persleiding. In dit rioleringsstelsel zijn 61 overstorten en inmiddels 17 berbezinkvoorzieningen opgenomen. Het afvalwater wordt verwerkt door RWZI Etten of RWZI Varseveld.
Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten.
Het vuil water wordt aangesloten op de bestaande drukriolering. Het rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om de toename in het afvalwater te verwerken. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/ geborgen worden. Het functioneren van de riolering wordt niet nadelig beïnvloed en het milieu wordt niet zwaarder belast dan in de huidige situatie.
Wateroverlast
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met circa 650 m2. Echter, daar staat tegen over dat op de locatie waar de stallen gesloopt worden, 1700 m2 aan verharding verdwijnt. Per saldo neemt het verharde oppervlak af. Bij plannen met een gering verhard oppervlak (<500 m2) hoeft volgens de richtlijn van het waterschap in principe geen infiltratie of berging gerealiseerd te worden.
Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden- bergen- afvoeren behandeld.
Het hemelwater zal ter plaatse worden geïnfiltreerd. Hemelwater van het verhard oppervlak (dak en terras) zal direct in de omliggende gronden in lopen. De bodem zal hiertoe geschikt worden gemaakt.
6.4 Vertaling In Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan zal aan het waterschap worden voorgelegd voor advies. Vooralsnog is het niet nodig om een vertaling van de wateraspecten in het bestemmingsplan te maken.
Hoofdstuk 7 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
7.1 Planmethode
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening, welke van kracht zijn per 1 juli 2008. Voor de bestemmingen en regels is gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). De SVBP2008 regelt de standaardisering en uniformering van bestemmingen en regels. In het kader van de Wro is dit bestemmingsplan ook digitaal opgesteld. In paragraaf 7.2 wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen voorliggend bestemmingsplan.
7.2 Opzet Van De Regels
7.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk I bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Artikel 1 Begrippen
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel regelt de "wijze van meten" en geeft regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
7.2.2 Bestemmingsregels
In het plan komt één bestemming voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen/functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend.
Artikel 3 Wonen
Deze bestemming heeft betrekking op de nieuw te bouwen woning. Met de bestemnming wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande bestemmingssystematiek van het buitengebied. Het bestemmingsvlak geeft aan waar de hoofdmassa (de woningen) en de bijgebouwen mogen worden opgericht. Het bestemmingsvlak is tevens het plangebied. De grootte van het bouwvlak is 15 meter bij 29 meter; deze ligt strak om het bouwplan heen om de locatie van de twee te bouwen woningen helder vast te leggen.
Voor bijbehorende bouwwerken en gebouwen geen gebouwen zijnde geldt een maximale oppervlakte van 150 m2 per woning. Deze mogen buiten het bouwvlak te worden gerealiseerd. De exacte locatie van de vrijstaande bijgebouwen is niet strak vastgelegd; om ervoor te zorgen dat het één ensemble blijft, is de regel opgenomen dat bijgebouwen niet verder dan 25 meter van de woningen mogen worden gesitueerd. Met bovenstaande regeling wordt aangesloten op de reeds bestaande regels van partiële herzieningen van het buitengebied.
De woonfunctie mag bij rechte gecombineerd worden met een bed and breakfast of aan huis verbondenberoepsactiviteit. De accommodatie of bedrijfsoppervlakte mag niet meer bedragen dan 30% van het woonoppervlak, met een maximum van 50 m2.
7.2.3 Algemene regels
De algemene of aanvullende regels vormen een set algemene regels die voor alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. Deze algemene regels bestaan uit de anti-dubbeltelregel en de algemene afwijkingsregels.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Met de anti-dubbeltelregel wordt bedoeld, dat er na het volledig benutten van bouwmogelijkheden van een erf, er niet door het vervolgens verkleinen van de erfoppervlakte, vanwege de verschuiving van de erfgrens, daarop een nieuwe c.q. grotere bouwmogelijkheid voor een naburig erf ontstaat. Met de antidubbeltelregel wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
Artikel 5 Algemene afwijkingsregels
In de praktijk kunnen maatafwijkingen ontstaan ten opzichte van wat direct mogelijk wordt gemaakt. Ook kan, gelet op voortschrijdende ontwikkelingen, toch behoefte zijn aan een grotere hoogte van bouwwerken ten behoeve van algemeen nut. Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Binnen een kader van bescherming van belangen, is door middel van dit artikel een zekere mate van flexibiliteit mogelijk.
7.2.4 Overgangs- en slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Het in het Bro voorgeschreven overgangsrecht is hier opgenomen.
Overgangsrecht is van toepassing op situaties (gebruik) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige bouwvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot de bestaande afwijking. Dus de bestaande afwijking qua gebruik mag niet vergroot worden en het bouwwerk mag alleen maar goed onderhouden worden en niet volledig worden herbouwd. Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Hoewel Oude IJsselstreek een actief handhavingsbeleid kent, is het onmogelijk om alle eventuele strijdigheden tijdig te ontdekken. Om die strijdigheden uit te sluiten van het legaliserende effect van het overgangsrecht, wordt deze categorie nadrukkelijk uitgesloten van overgangsrecht. Ten behoeve van de bestuurlijke zorgvuldigheid en om in te kunnen spelen op praktische situaties, kent het overgangsrecht ook een afwijkingsmogelijkheid.
Artikel 7 Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke wijze de regels van dit bestemmingsplan moeten worden aangehaald.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Oude IJsselstreek geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen.
Planschade
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. Eventuele planschade als gevolg van de beschreven ontwikkeling zal voor rekening van de initiatiefnemer zijn. De gemeente heeft een overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerpbestemmingsplan zal voor de duur van zes weken ter inzage worden gelegd. Een ieder wordt in de gelegenheid gebracht gedurende deze periode zijn of haar zienswijze in te dienen. Bekendmaking van een en ander geschied op de wettelijk voorgeschreven wijze.
Binnengekomen zienswijzen worden naderhand voorzien van een reactie. Voor zover de zienswijzen daartoe aanleiding geven, wordt het bestemmingsplan hierop aangepast.
Bijlage 1 Quickscan Natuuronderzoek
Bijlage 1 Quickscan natuuronderzoek
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Landschappelijke inpassing
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek