Kom Breedenbroek, 't Kuipje
Bestemmingsplan - gemeente Oude IJsselstreek
Vastgesteld op 30-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan 'Kom Breedenbroek, 't Kuipje'met identificatienummer NL.IMRO.1509.BP000170-VA01 van de gemeente Oude IJsselstreek.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1509.BP000170-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aan huis verbonden bedrijfsactiviteit
een bedrijf dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten in of bij een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aan huis verbonden beroepsactiviteit
Een bedrijf dat enkel is gericht op het leveren van diensten in of bij een woning waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.5 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie hoofdgebouwen.
1.9 archeologische waarde
waarde van een terrein in verband met de zich (mogelijk) daarin bevindende oudheidkundige zaken.
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bed & breakfast
een kleinschalige verblijfsaccommodatie voor kortdurend recreatief verblijf waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.12 bedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig produceren, bewerken, installeren, herstellen, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte bedrijfsruimte die voor de bedrijfsuitoefening nodig is, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.14 bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.15 begane grond
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.16 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
- 1. bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- 2. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.20 bijzondere woonvorm
een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één of meer huishoudens door hulpbehoevenden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak eventueel met extra zorg en/of begeleiding, met bijbehorende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke ruimte en kantoor.
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kelder, dakopbouw en/of zolder.
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.31 differentiatielijn
aanduiding die het verschil aangeeft tussen de, binnen één bestemming geldende, bouw- en / of gebruiksregels.
1.32 extensieve dagrecreatie
recreatief (mede)gebruik van gronden bijvoorbeeld: wandelen, fietsen en paardrijden.
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 geluidgevoelige gebouwen en terreinen
gebouwen die gebruikt worden voor bewoning of daartoe bestemd zijn danwel andere geluidgevoelige gebouwen en terreinen als bedoeld in de geldende milieuwetgeving.
1.35 geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.36 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond, zoals melkveehouderijen en akkerbouw.
1.37 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.
1.38 horeca
een bedrijf waar hoofdzakelijk dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, een en ander al dan niet in combinatie met elkaar niet zijnde een seksinrichting of voor gebruik ten behoeve van prostitutie.
1.39 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, die binnen een woning/wooneenheid gebruik maken van dezelfde voorzieningen, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.40 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.41 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
1.42 maatschappelijke dienstverlening
culturele, medische, educatieve, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening (met uitzondering van een ziekenhuis) en dagopvang.
1.43 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.44 nevenactiviteit
een activiteit die in ruimtelijke en/of functionele zin ondergeschikt is aan en voortvloeit uit de hoofdfunctie.
1.45 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.46 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.47 verkoopvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
1.48 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken op de begane grond.
1.49 wonen
het gehuisvest zijn van een huishouden in een woning/wooneenheid.
1.50 woning/wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de permanente huisvesting van niet meer dan één huishouden. Kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de (zijdelingse) perceelsgrens en enig punt van een bouwwerk.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 het bebouwingspercentage:
het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk:
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf peil.
2.9 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel/bestemmingsvlak:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel/bestemmingsvlak gelegen bouwwerken tezamen.
2.10 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de gemiddelde hoogte van de weg ter plaatse;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
- c. vanaf het waterpeil tot het hoogste punt van het bouwwerk.
Toepassing van maten:
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m. bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische doeleinden;
- b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de de beslotenheid/houtwallenlandschap en het reliëf van de bodem;
- c. een speelterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein';
- d. extensief (dag)recreatief medegebruik, voor zover daarmee de agrarische functie van de gronden niet onevenredig wordt aangetast;
- e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen, erven, parkeer- en groenvoorzieningen, toegangswegen en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval aangemerkt het gebruiken of het laten gebruiken voor sleufsilo's, mestsilo's, kassen, masten, antennes, hooibergen, voedersilo's en kleinschalige windturbines.
3.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere-werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- 1. verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden met 50 cm of meer;
- 2. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen en draineren;
- 3. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging daarvan tot gevolg kunnen hebben;
- 4. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
- 5. het aanleggen van –niet als bouwwerk aan te merken- mestbassins en silo's buiten de op de verbeelding aangegeven agrarische bouwvlakken.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt slechts verleend indien door het uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of natuurwaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
- c. Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
- 1. andere-werken in het kader van het normale beheer en onderhoud;
- 2. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
- 3. andere-werken die binnen agrarische bouwvlakken zijn gelegen;
- 4. het aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten, tot elk een oppervlakte van 60 m², niet zijnde zandwegen met een landschappelijke waarde;
- 5. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
- 6. het vellen of rooien van fruitbomen.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebieden;
- b. wegen en pleinen;
- c. in- en uitritten;
- d. voet- en fietspaden;
- e. parkeer- en speelvoorzieningen;
- f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met daarbij behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en (openbare) vervoers- en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden beroepsactiviteiten;
- c. tuinen en erven;
- d. in- en uitritten;
- e. parkeer-, speel- en groenvoorzieningen;
- f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- g. straatmeubilair en nutsvoorzieningen;
met daarbij behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande afmetingen
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
7.2 Bestaande afstanden
In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
7.3 Bestaande percentages
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentages in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in elk geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel in:
- 1. volumineuze goederen;
- 2. goederen waarvan de verkoop redelijkerwijs niet past in stedelijk gebied, zoals: brand- en explosiegevaarlijke stoffen.
8.2 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Indien wijziging in de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald aan de hand van de op dat moment meest actuele CROW-parkeerkencijfers.
- b. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder a indien:
- 1. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- 2. of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Overschrijding van bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels voor het overschrijden van bouwgrenzen. De afwijking wordt toegepast onder de voorwaarden dat:
- a. de overschrijding maximaal 2,5 meter bedraagt;
- b. de noodzakelijkheid is aangetoond in verband met de uitmeting van het terrein of uit oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing.
9.2 Grotere hoogte voor masten en kunstwerken
Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde voor kunstwerken, en zend-, ontvang- en/of sirenemasten. De afwijking wordt toegepast onder de voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 40 meter bedraagt.
9.3 Grotere hoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde. De afwijking wordt toegepast onder de voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt.
9.4 Gebouwen voor nutsdoeleinden
Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken worden gebouwd voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, transformatorhuisjes en bouwwerken ten behoeve van het rioolstelsel, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen. De afwijking wordt toegepast onder de voorwaarde dat:
- a. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
- b. de inhoud maximaal 50 m3 bedraagt, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van het rioolstelsel.
9.5 Nadere voorwaarden voor afwijken van de regels
Het bevoegd gezag wijkt enkel af van de regels zoals hierboven genoemd onder de voorwaarden dat:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid niet onevenredig worden benadeeld;
- c. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt benadeeld;
- d. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden benadeeld;
- e. er geen milieutechnische belemmeringen zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Kom Breedenbroek, 't Kuipje.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In de gemeente Oude IJsselstreek is behoefte aan nieuwe woningen. Daarom is de gemeente in Breedenbroek samen met de toekomstige bewoners een woningbouwproject gestart. Er wordt samengewerkt op basis van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). Het gaat in totaal om acht woningen (zes starters- en twee levensloopbestendige woningen). De woningen zijn voorzien op het trapveld aan de westzijde van Breedenbroek. Dit trapveld wordt verplaatst naar het agrarisch perceel aan de noordkant van de huidige locatie. Tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan is gebleken dat een klein gedeelte van het perceel van één van de buren ten onrechte is meegenomen in de huidige groenbestemming. Dit deel wordt in het nieuwe bestemmingsplan meegenomen en krijgt een woonbestemming. De verschillende onderdelen zijn in onderstaande afbeelding weergegeven.
Indeling plangebied (geel is de nieuwbouw, groen is het nieuwe trapveld en blauw de grond van de buren die een woonbestemming krijgt)
Binnen de regels van het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om de beoogde woningbouw en het nieuwe trapveld te realiseren. Daarom dient het bestemmingsplan voor deze locaties herzien te worden.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de westzijde van het dorp Breedenbroek en is in onderstaande afbeelding blauw omlijnd. Globaal ligt het in de hoek van de Terborgseweg (Breedenbroek in) en Den Dam (richting Sinderen).
Globale situering plangebied
1.3 Geldende Plannen
Voor de locatie van de woningbouw en het gedeelte van de buren geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Kom Breedenbroek 2016' (vastgesteld op 29 juni 2017). Daarin hebben de gronden hoofdzakelijk een groenbestemming. Een klein deel aan de zuidzijde heeft de bestemming Tuin.
De nieuwe locatie van het trapveld ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017' dat is vastgesteld op 28 juni 2018 en heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast gelden er twee gebiedsaanduidingen ter bescherming van houtwallen en het reliëf in het landschap.
Geldende bestemmingen (plangebied is blauw omlijnd)
1.4 Leeswijzer
Een bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting (voorliggend document) waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Hoofdstuk 2 van deze toelichting bevat de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de geldende beleidskaders van de verschillende overheden. In hoofdstuk 4 is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd. Hoe het plan is vertaald naar een verbeelding en regels is opgenomen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarna wordt afgesloten met een beschrijving van de procedure die wordt doorlopen in hoofdstuk 7.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis
In 1300 stond de streek rond het huidige dorp al bekend als "het Breedenbroek". Zoals de naam al aangeeft (broek = moerasland) ligt Breedenbroek te midden van natte heide en broekontginningen. Oostelijk van het dorp liggen de kampenontginningen. Het dorp is ontstaan als straatdorp langs de Terborgseweg. Het tegenwoordige dorp Breedenbroek is ontstaan uit het buurtschap Klein Breedenbroek en de lintbebouwing langs de weg naar Sinderen. Halverwege de negentiende eeuw is men begonnen met bouwen. De Terborgseweg deelt het dorp in tweeën. De grootste dorpsuitbreidingen vonden plaats in de tweede helft van de twintigste eeuw door de aanleg van de Bakkerskampstraat, de Krommenhorst en als laatste het Rabelink.
2.2 Huidige Situatie
Aan Den Dam ligt een trapveldje, dat zowel door de basisschool als de Breedenbroekse jeugd wordt gebruikt (onderdeel van kadastraal perceel Gendringen-R-1150). Aan de oostzijde grenst het trapveld aan verschillende tuinen van aanliggende woningen. Aan de zuidzijde ligt, met een grote tussenliggende groenstrook, de Terborgseweg.
Situering plangebied (blauw)
Westelijk ligt de weg Den Dam, waarlangs ter hoogte van het speelveld een bomenrij staat. Aan de overzijde van Den Dam begint het buitengebied.
Trapveld gezien vanaf de Terborgseweg (links de bomenrij langs Den Dam, rechts de tuinen van naastgelegen woningen). Bron: Google Streetview
Ten noorden van het trapveld ligt eerst een beek (de Veerbeek) en daarna een ontsluitingsweg voor de aanliggende woningen. Net noordelijker daarvan ligt de nieuwe locatie van het trapveld (onderdeel van kadastraal perceel Gendringen-R-995). Deze gronden zijn nu nog voor agrarische doeleinden in gebruik.
Nieuwe locatie trapveld. Bron: Google Streetview
De strook grond van de buren dat een woonbestemming krijgt, staat kadastraal bekend als Gendringen-R-1151.
2.3 Toekomstige Situatie
Op het bestaande trapveld worden vanuit Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) acht woningen gerealiseerd: zes starterswoningen en twee levensloopbestendige woningen. Meer informatie over de beoogde ontwikkeling is ook digitaal beschikbaar op https://www.cpobreedenbroek.nl en via https://www.youtube.com/watch?v=-qDiGOOI29I.
Vanuit de gemeente zijn verschillende ruimtelijke kaders meegegeven.
- Hoofdgebouwen hebben een maximale bouwdiepte van 10 meter.
- Het maximum bebouwingspercentage is 60% per woningperceel.
- Voor woningen aan Den Dam geldt een afstand van minimaal 5 meter uit de kadastrale grens (vanwege inrichting als stoep e.d.).
- De afstand van de woningen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter (geldt alleen voor eind/hoekgevels).
Weergave van de minimale afstanden van de nieuwe woningen t.o.v. de kadastrale grens
- Voor de woningen bedraagt de maximum goothoogte 6 meter en de maximum bouwhoogte 9 meter.
- Voor bijbehorende bouwwerken bedraagt de maximum goothoogte 3 meter en de maximum bouwhoogte 6 meter.
- Bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te liggen en mogen tot aan zijdelingse- en/of (mits niet grenzend aan de openbare weg) achterperceelsgrens.
Ten aanzien van welstand (beeldkwaliteit) moet voor deze locatie rekening worden gehouden met de volgende uitgangspunten:
- Bij meer dan drie aaneengebouwde woningen vraagt het gevelbeeld om aandacht door voldoende 'breking' en/of variatie in de gevel.
- De zijgevels van de eindwoningen vragen om bijzondere aandacht qua vormgeving en het gebaar dat deze maken naar de omgeving toe. Dit geldt name voor de hoeken Den Dam -Terborgseweg en Den Dam - Den Dam. Vanwege hun prominente aanwezigheid in de omgeving, moeten deze kwaliteit hebben die verder gaat dan een ingesloten zijgevel.
- Bij de eindwoningen moeten erfafscheidingen en eventuele bijbehorende bouwwerken direct worden mee-ontworpen.
Op basis van deze uitgangspunten hebben de toekomstige bewoners onderstaande stedenbouwkundige opzet uitgewerkt.
Stedenbouwkundige opzet woningbouw 't Kuipje
De starterswoningen worden in twee blokken van drie woningen gebouwd, waarbij de voorgevel aan de zijde van Den Dam een meter verspringt. De woonblokken zijn via de uitbouwen aan de zijkant met elkaar verbonden. Alle woningen zijn vanaf de zijde van Den Dam bereikbaar, waarbij vier van de zes woningen een eigen oprit krijgen.
Aanzicht nieuwe starterswoningen, gezien vanaf Den Dam
Ten noorden van de starterswoningen komt een openbaar toegankelijk gebied waar geparkeerd kan worden. Aan de noordzijde van dit gedeelte liggen de twee geschakelde levensloopbestendige woningen. De maximale bouwhoogte van deze twee woningen bedraagt 7 meter en de maximale goothoogte 3 meter.
Vooraanzicht nieuwe levensloopbestendige woningen
De woningen worden ontsloten aan de westzijde via Den Dam. De uitritten zijn zo gesitueerd, dat er geen bomen gekapt hoeven te worden. Binnen het plangebied komen voldoende parkeerplaatsen voor alle woningen. In het geval van 6 starterswoningen en 2 levensloopbestendige woningen gaat het om 14 benodigde parkeerplaatsen.
De gemeente verzorgt de aansluiting voor vuilwater tot aan de perceelgrens van de kavel. Op het eigen terrein moeten de toekomstige bewoners zelf zorg dragen voor de aanleg en aansluiting op deze riolering. De afvoer van het hemelwater gaat niet via het riool, dit water moet geïnfiltreerd worden per woning of (in uitzondering) als een gezamenlijke voorziening (waterretentie). Daarbij is het uitgangspunt dat 10% van het bruto oppervlakte van de locatie (is 260 m2): beschikbaar moet zijn voor waterinfiltratie (conform: Gemeentelijk Rioleringsplan Oude IJsselstreek 2017-2020).
Het nieuwe trapveld komt ten noorden van Den Dam op een stuk agrarische grond. Er komen net als bij het huidige trapveld alleen doelen en een omheining te staan en de grond wordt geëgaliseerd. Rondom het nieuwe trapveld blijven de bestaande groenstructuren bestaan.
Locatie nieuw trapveld
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als structuurvisie. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft de landelijke overheid richting aan de grote opgaven, zoals het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050:
- Een klimaatbestendige delta, waarbij Nederland beschermd is tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering, waterveiligheid (ook voor de laaggelegen gebieden in het westen) gegarandeerd is en voldoende zoetwater beschikbaar is van goede kwaliteit;
- Duurzaam, concurrerend en circulair: een toekomstbestendige en volledig circulaire economie zonder vervuilende manieren van produceren en consumeren, met een uitstekend vestigingsklimaat en een hoge quality of life, met een zo goed mogelijke inpassing van duurzame energie in onze leefomgeving en slimme combinaties van functies zonder de risico's en milieunadelen te vergroten. Een economie die veel maatschappelijke winst oplevert in termen van banen, innovatie en nieuwe bedrijvigheid en exportmogelijkheden;
- Kwaliteit van leven in stad en dorp: met een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en een goede verbondenheid van stad en land. De ontwikkelingen zijn gericht op kwaliteit, met gecontroleerde en doordachte groei waar dat nodig is, waardoor diversiteit in wonen, een stedelijk netwerk, prettige woonmilieus, met rust en ruimte maar ook vitale en leefbare regio's ontstaan.
- Nabijheid en betrouwbare verbindingen: een uitstekende bereikbaarheid wordt met een goede en betrouwbare infrastructuur gegarandeerd, waarbij wordt ingespeeld op locatiekeuzes voor wonen en werken (nabijheid). De infrastructuur is onderdeel van een mobiliteitssysteem dat een meer divers patroon van mobiliteit veilig, robuust en duurzaam afhandelt. Luchthavens blijven belangrijk voor een sterk internationaal netwerk voor de lange afstanden. De uitdaging is om het vliegverkeer net als het goederenvervoer op een zo veilige, efficiënte en duurzame manier vorm te geven.
- Veilig en gezond, herkenbaar en natuurlijk: een veilig en gezond leven voor iedereen staat voorop. De leefomgeving nodigt uit om te bewegen, elkaar te ontmoeten en te ontspannen. Daarbij horen een goede milieukwaliteit, robuuste natuur, klimaatbestendigheid en voor iedereen goede toegang tot wonen, werken en voorzieningen.
Het realiseren van een fysieke leefomgeving die dit toekomstperspectief mogelijk maakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:
- 1. Naar een ruimte voor klimaat adaptatie en energietransitie;
- 2. Naar een duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Naar sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Naar een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied;
Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.
Toetsing van de ontwikkeling
De NOVI gaat niet concreet in op kleinschalige lokale ontwikkelingen zoals de beoogde woningbouw in Breedenbroek. In het NOVI zijn geen belemmeringen benoemd ten aanzien van de planontwikkeling. In algemene zin draagt het project bij aan de kwaliteit van het leven in stad en land, doordat gericht wordt op een kleinschalige uitbreiding aan de rand van bestaande bebouwing, voor doelgroepen met de grootste behoefte aan woningen.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn. Het gaat om onder andere de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, grote rivieren, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Het Barro is concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming.
Toetsing van de ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling heeft geen betrekking op de nationale belangen en is daarmee niet in strijd met het Barro.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna ook: Ladder) is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte.
Toetsing van de ontwikkeling
Op basis van eerdere uitspraken van de Raad van State blijkt dat woningbouwplannen met minder dan 11 woningen, niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro worden aangemerkt. Een toets aan de Ladder is daarom niet van toepassing.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Algemeen
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden. Op 31 maart 2021 hebben Provinciale Staten (PS) voor het laatste de Omgevingsverordening geactualiseerd.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
3.2.2 Omgevingsvisie
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig; dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is ook voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is ook aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend; dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, alsmede het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Toetsing van de ontwikkeling
Het initiatief om nieuwbouwwoningen te ontwikkelen op het trapveld past binnen het provinciale beleid. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de doelstellingen om voldoende passend en duurzaam woningaanbod in de provincie te garanderen dat aansluit bij de wensen van de inwoners. Binnen de bestaande structuur van Breedenbroek is geen ruimte voor voldoende woningbouw. Daarom is gekozen voor uitbreiding van de bestaande structuur, binnen de kom van Breedenbroek.
3.2.3 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Toetsing van de ontwikkeling
In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Voor meer informatie over deze regionale woonagenda en de gemeentelijke uitwerking zie de volgende paragrafen. Hierin wordt onderbouwd dat de ontwikkeling binnen de betreffende kaders past.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025
De gemeenteraad heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. Deze structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Dit blijft een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Naast het motto "de juiste woning op de juiste plaats", spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol.
Toetsing van de ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling versterkt het lokale woningaanbod, daarbinnen specifiek voor jongeren en senioren waar de behoefte voor nieuwe woningen het grootst is. Het betreft een kleine toevoeging ten opzichte van de bestaande woningvoorraad van Breedenbroek, waardoor de kleine schaal van het dorp en de kwaliteit van het Achterhoekse landschap bewaard blijven.
3.3.2 Woonvisie Gemeente Oude IJsselstreek
De Woonvisie 2018 is vastgesteld in de gemeenteraad van 14 december 2017. Met de Woonvisie wordt een lokale uitwerking van de Regionale Woonagenda geformuleerd, waar mogelijk gebruik makend van de nieuwste inzichten uit het in 2017 uitgevoerde AWLO (Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheids-Onderzoek). De belangrijkste onderwerpen van deze Woonvisie zijn:
- De sociale huurvoorraad
- Woonzorg
- Verduurzaming
- Woningvoorraad en waarde behoud
Toetsing van de ontwikkeling
In de woonvisie wordt een tekort geconstateerd aan woningen voor kleine huishoudens, met name voor starters en senioren. Om aan de toekomstige vraag in de gemeente te voldoen wil de gemeente ruimte bieden aan nieuwe initiatieven die aansluiten bij deze doelgroepen. Om dit mogelijk te maken heeft de gemeente het initiatief genomen voor de realisatie van starterswoningen en levensloopbestendige woningen op het trapveld bij Breedenbroek.
3.3.3 Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek
Op 26 september 2019 heeft de gemeenteraad van Oude IJsselstreek de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' vastgesteld. Deze Kwalitatieve toetsingscriteria zijn ook door de overige Achterhoekse gemeenteraden vastgesteld en zijn aanvullend op de eerder in de Regionale Woonagenda 2015-2025 gemaakte afspraken. Binnen de kwalitatieve toetsingscriteria is het voor de individuele gemeenten mogelijk om als verdere uitwerking daarvan lokale kwaliteitscriteria vast te stellen en zo te sturen op gewenste ontwikkelingen op de woningmarkt. Op 20 februari 2020 heeft de gemeenteraad van Oude IJsselstreek deze vastgesteld in de notitie 'lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek'. Samen vormen de Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw en de Lokale kwaliteitscriteria het nieuwe kader voor het toetsen van woningbouwplannen.
Locaties met leegstaand vastgoed bieden onvoldoende potentieel om in de volledige woningbehoefte voor de komende jaren te voorzien. Het is daarom noodzakelijk om ook te kijken naar onbenutte inbreidingslocaties. Hiermee wordt gedoeld op niet bebouwde locaties binnen de bestaande bebouwde omgeving (Kombestemmingsplannen), te weten:
- verdichting op een bestaande kavel met de bestemming 'wonen', het inpassen van woning(en) naast reeds bestaande woning(en).
- woningbouw in 'gat' in de bestaande stedenbouwkundige structuur op een locatie met een 'rode' bestemming, d.w.z. een bestemming die bebouwing toestaat.
- verdichting op geschikte groenstructuren met de bestemming 'agrarisch', 'groen' of 'tuin'.
Toetsing van de ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling sluit aan op de vraag vanuit starters en senioren. Er wordt gewerkt vanuit Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO), waarbij de eindgebruikers al bekend zijn. Voor deze ontwikkeling is geen ruimte in de bestaande bebouwde structuur van Breedenbroek. De ontwikkeling sluit hiermee aan op de regionale kwaliteitscriteria en beoogde doelgroepen.
De locatie valt binnen de grens van een kombestemmingsplan en ligt binnen de bestemming Groen (zie paragraaf 2.3). De lokale kwaliteitscriteria voor realisatie van een nieuwe woning binnen de bebouwde worden per punt hieronder getoetst.
- 1. de locatie is onbebouwd en ligt binnen een Kom-bestemmingsplan
Er is geen bebouwing op de locatie van de nieuwe woningen aanwezig en de locatie ligt in het bestemmingsplan 'Kom Breedenbroek 2016'.
- 2. het voldoet aan de maatvoering in het bestemmingsplan (rooilijn, bebouwingshoogte, bouwvlak, afstand tot zijdelingse perceelgrens en aan de achterzijde)
De maatvoering voor de nieuwe woningen sluit aan op hetgeen in het geldende bestemmingsplan voor de kom van Breedenbroek van toepassing is.
- 3. inpassing in bestaande stedenbouwkundige structuur
Doel van de initiatiefnemers is juist om niet in de bestaande rode structuur in te passen, maar de nieuwe woning in te passen in de bestaande groene structuur.
- 4. ontsluiting via bestaande weg en bereikbaar voor hulpdiensten
De woningen worden direct of via de nieuwe openbare ruimte ontsloten op Den Dam.
- 5. er is geen onevenredige aantasting privacy en bezonning omliggende woningen
De nieuwe woningen liggen op voldoende afstand van de bestaande woningen om aantasting van de privacy of beperking van bezonning te voorkomen.
- 6. het woningbouwplan moet voldoen aan de parkeernormen conform het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)
Binnen het plangebied komen voldoende parkeerplaatsen voor alle woningen. In het geval van 6 starterswoningen en 2 seniorenwoningen gaat het om 14 benodigde parkeerplaatsen. Dit totaal is berekend op basis van de geldende parkeernormen. Het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen wordt deels via parkeren op eigen terrein (6) en deels via een algemeen parkeerterrein (8) binnen het plangebied opgelost.
- 7. zorgvuldig omgaan met verdichting aan de randen van een kern (overgang naar buitengebied)
De invulling van het trapveld met woningen is een logische afronding van de kern van Breedenbroek. De locatie ligt tussen de bestaande woningen en de ontsluitingswegen voor het dorp. Ruimtelijk gezien maakt het al onderdeel uit van de bebouwde kom van Breedenbroek.
- 8. zorgvuldig omgaan met verdichting op locaties met openbaar groen / open ruimte (plein-, speel- en parkeerterrein.
De woningbouw leidt niet tot afname van het oppervlak aan speelterreinen omdat aan de noordzijde een nieuw terrein wordt aangelegd.
- 9. niet bouwen op locaties met milieutechnische belemmeringen (geur, geluid, bodem), tenzij deze worden weggenomen
Zie voor een nadere toelichting per thema hoofdstuk 4.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Op 1 januari 2021 is de Verzamelwet IenW 2019 in werking getreden. Met deze wet is onder meer de Wet milieubeheer (Wm) gewijzigd. De wijziging heeft ertoe geleid dat een m.e.r.-beoordelingsbesluit niet al moet worden voorgelegd bij de aanvraag. Bij de aanvraag kan met een aanmeldnotitie worden volstaan. De m.e.r.-beoordeling vindt in dat geval tegelijk plaats met de beoordeling van de aanvraag van de activiteit. Voor een bestemmingsplan kan door het college van B&W een m.e.r.-beoordelingsbesluit na de wijziging, gelijktijdig met het besluit tot ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan worden genomen.
Toetsing van de ontwikkeling
De activiteit 'woningbouw' valt in het Besluit m.e.r. onder de activiteit stedelijk ontwikkelingsproject van de D-lijst van het Besluit m.e.r. (categorie 11.2) en wordt niet als activiteit genoemd in de C-lijst. De drempelwaarde qua aantallen woningen voor categorie 11.2 wordt niet overschreden (drempelwaarde is een aaneengesloten gebied van 2000 woningen of meer). Ook zijn significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden op voorhand uit te sluiten (op grond waarvan een Passende Beoordeling opgesteld moet worden). Zie voor meer informatie hierover paragraaf 4.9. Een directe m.e.r.-plicht is daarom niet van toepassing.
In het besluit m.e.r. is geen grens voor een stedelijk ontwikkelingsproject qua aantal woningen opgenomen waarboven een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld moet worden. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is onder meer afhankelijk van de volgende factoren:
- aard, omvang en schaalgrootte van de ontwikkeling;
- of er sprake is van functiewijziging of behoud van bestaande functie(s), uitbreiding van een bestaand bouwwerk of een nieuw bouwwerk;
- ligging in stedelijk gebied of niet;
- stedenbouwkundige vormgeving en opzet t.o.v. het bestaande gebied.
Het project is qua aantal woningen beperkt (maximaal 8), waarbij de ontwikkeling plaats vindt op een trapveld aan de rand van het dorp Breedenbroek. De gemeente heeft de locatie meegenomen in het bestemmingsplan voor de kom van Breedenbroek. Er is geen sprake van hergebruik van bestaande bebouwing, de toename van bebouwing is meer dan 500 m2. De locatie ligt niet in een bestaande bebouwde structuur, maar sluit wel aan op de deze structuur.
Op basis hiervan is volledigheidshalve een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd om zeker te zijn dat belangrijke negatieve milieugevolgen zijn uit te sluiten. Het nieuwe trapveld betreft een verplaatsing over een korte afstand van de al bestaande activiteit. De nieuwe locatie ligt echter buiten de bestaande bebouwingsstructuur, in een gebied waarvoor in het geldende bestemmingsplan te beschermen waarden zijn opgenomen (zie paragraaf 1.3). De effecten van het trapveld op de nieuwe locatie zijn daarom meegenomen in de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgewerkt in de vorm van een aanmeldnotitie (zie bijlage 3). In deze aanmeldnotitie wordt allereerst ingegaan op de locatie en de huidige situatie van het gebied. Vervolgens wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. Het laatste deel bevat de uitleg over effecten van de ontwikkeling. Afgesloten wordt met de conclusie over mogelijke negatieve milieugevolgen.
Op grond van de inhoud van deze aanmeldnotitie is de conclusie dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk, het bevoegd gezag kan volstaan met een vormvrije-mer-beoordelingsbesluit.
4.2 Bodem
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bij een aanvraag omgevingsvergunning dient middels een rapportage NEN 5740 aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de gevraagde functie.
Toetsing van de ontwikkeling
Door Montferland Milieu B.V. is een verkennend bodemonderzoek voor het projectgebied uitgevoerd (projectnummer MM21002, 1 februari 2021, zie bijlage 2). Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
- Tijdens het veldwerk is de opgeboorde grond zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. Hierbij zijn geen indicaties waargenomen die hierop duiden.
- De aangetroffen licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
- In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
- Uit de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat er op de locatie geen ernstige bodem- of grondwaterverontreinigingen aanwezig zijn. De vastgestelde waarden overschrijden enkel de achtergrond- en/ of streefwaarde, wat duidt op enkel lichte verontreinigingen.
- De tevoren gestelde hypothese ‘De gehele onderzoekslocatie B kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd’ dient formeel gezien te worden verworpen. De verhogingen in de grond en in het grondwater zijn echter gering en kunnen als niet significant beschouwd worden.
- Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
- De kwaliteit van grond is getoetst aan het ‘Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie’ (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, kenmerk: IENW/BSK2020/126356, d.d. 2 juli 2020) landbodem generiek: De kwaliteit van de bovengrond voldoet aan de eisen voor klasse ‘achtergrondwaarde’ en is vrij toepasbaar.
Het aspect bodem vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.3 Geluid
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder kent drie geluidbronnen waar geluidzones voor gelden: railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en industrielawaai. Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wet geluidhinder, moet akoestisch worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan deze grenswaarden, dan hebben Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij wordt een procedure doorlopen die aan de eisen van de Wet geluidhinder moet voldoen.
Toetsing van de ontwikkeling
De ontwikkeling betreft het vestigen van een nieuwe woning of ander geluidgevoelig gebouw. De Wet geluidhinder is daarmee van toepassing.
Railverkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.
Industrielawaai
In de omgeving van het plan bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.
Verkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevinden zich wegen met een wettelijk zone. Den Dam is een 50/60 km/uur weg met een zonebreedte van 200 meter. De N317 is een 80 km/uur weg met een zonebreedte van 200 meter. De geplande woningbouw ligt in de zone van deze wegen.
Voor een ontwikkeling binnen de zone van wegen moet akoestisch onderzoek aantonen dat het verkeerslawaai op de gevel van (bijvoorbeeld) de woning voldoet aan de grenswaarde uit de Wet geluidhinder. Voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone geldt een voorkeurswaarde van ten hoogste 48 dB.
Voor wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt geen wettelijke geluidzone. Dit is van toepassing op de Terborgseweg binnen de kom.
Munsterhuis geluidadvies heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd voor wegverkeer (26 februari 2021, kenmerk B01.21.002-RM, projectnummer 21.002, zie bijlage 3). De gevelbelastingen van de wegen in de nabijheid zijn met verkeersgegevens van de gemeente en de provincie voor het maatgevende jaar 2031 berekend.Voldaan wordt aan de grenswaarde 48 dB. Een hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder is niet aan de orde.
Aanvullend is vanuit een goede ruimtelijke ordening de cumulatieve geluidbelasting van de wegen in de directe omgeving berekend. Het Bouwbesluit vereist een minimale geluidwering van 20 dB. Om te voldoen aan het binnenniveaus van 33 dB mag de gevelbelasting niet meer dan 53 dB bedragen. Op een aantal geveldelen bedraagt de gevelbelasting 54 dB en op een geveldeel 56 dB. Met HR++ glas en goede kierdichting kan voldaan worden aan het gewenste binnenniveau. Wanneer een ruimte niet op een geluidluwe gevel geventileerd kan worden is een susrooster een optie. Met deze maatregelen is een binnenniveau van 33 dB goed te realiseren. Aanvullend onderzoek is daarom niet nodig.
Het aspect geluid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan: het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in eerste instantie doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Toetsing van de ontwikkeling
In de nabijheid bevindt zich een installatiebedrijf aan den Dam 41A. De richtafstand voor geluid bedraagt 30 meter. De werkelijke afstand bedraagt ongeveer 26 meter. Er is hier sprake van een historisch gegroeide situatie, waarbij al woningen aanwezig zijn binnen richtafstand van 30 meter. Het bedrijf is niet zodanig milieuhinderlijk dat dat dit een belemmering voor de ontwikkeling betekent. Mede met inachtneming van de geldende normen uit de milieuwetgeving bestaat er in dat geval voldoende garantie voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect milieuzonering vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Toetsing van de ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling leidt vanwege de zeer geringe omvang niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens voor 'niet in betekende mate' ligt bij woningbouwprojecten op 1.500 woningen. Luchtkwaliteit is daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
4.6 Geur
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de Wet geurhinder en Veehouderij. Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen). Er dient voor deze objecten sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mag geen inbreuk ontstaan op de milieuruimte van omliggende veehouderijen.
Toetsing van de ontwikkeling
Een woning is een geurgevoelig object. De dichtstbij gelegen agrarische activiteiten liggen op meer dan 300 meter afstand. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de toetsafstanden voor geur van veehouderijen. Geur is daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
4.7 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden. Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld.
In de wetgeving wordt onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht.
Toetsing van de ontwikkeling
Een woning is een kwetsbare object. In de omgeving zijn volgens de Risicokaart Nederland echter geen risicobronnen aanwezig, waarvan de risicocontour over de nieuwe woningen ligt. Ten noorden van het nieuwe trapveld ligt een buisleiding (N-569-72). Als onderdeel van de plantoelichting van het bestemmingsplan voor het buitengebied is voor alle relevante leidingen een berekening gemaakt van het plaatsgebonden- en groepsrisico (Omgevingsdienst Achterhoek, advies externe veiligheid Buitengebied Oude IJsselstreek, 18 januari 2017). Uit deze kwantitatieve risicoanalyse volgt dat voor alle aanwezige buisleidingen geldt dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 op de leiding ligt. De nieuwe woningen liggen ook ruimschoots buiten de 1% letaliteitsgrens voor buisleiding N-569-72 (binnen deze grens wordt gekeken naar de hoogte van het groepsrisico).
Het trapveld is gelijk te stellen aan een sportveld, dat gezien wordt als een beperkt kwetsbaar object. Zowel de bestaande als de nieuwe locatie van het trapveld liggen binnen 200 meter van buisleiding (N-569-72). Op de nieuwe locatie ligt het trapveld wel dichterbij de leiding. Uit de uitgevoerde berekeningen voor het bestemmingsplan voor het buitengebied blijkt dat er langs geen van de aanwezige leidingen sprake is van een groepsrisico dat hoger ligt dan 10% van de oriëntatiewaarde. De verplaatsing van het trapveld binnen de onderzoekszone van 200 meter leidt niet tot andere conclusies.
Externe veiligheid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.8 Waterhuishouding
Bij nieuwe project moet worden onderbouwd op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het project voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het project ligt in het werkgebied van waterschap Rijn en IJssel. Op hoger schaalniveau zijn met name het Nationaal Waterplan en de Europese Kaderrichtlijn Water van belang, het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Belangrijkste uitgangspunt bij deze documenten is deze volgorde te hanteren:
- vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
- voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
De gemeente Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel hebben een gemeentelijk waterplan opgesteld. In dit waterplan wordt een integrale visie gegeven op water in Oude IJsselstreek. Deze visie geeft een doorkijk naar de middellange termijn (circa 10 jaar) en de lange termijn (2030). Aan de visie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de korte termijn (5 jaar). Het waterplan biedt handvatten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, voor de afstemming met rioolbeheer en geeft zo inzicht in de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam watersysteem binnen de gemeente. Er wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem en waterketen.
Naast het gemeentelijk waterplan geldt ook het gemeentelijke rioleringsplan. In het rioleringsplan wordt de ambitie uitgesproken dat bij nieuwbouw de gemeente Oude IJsselstreek wil verplichten om vuilwater en hemelwater gescheiden aan te bieden.
Toetsing van de ontwikkeling
Voor de beoogde ontwikkeling is het effect op de waterhuishouding beoordeeld aan de hand van de watertoetstabel van het waterschap Rijn en IJssel.
Afvalwater
Er wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Hemelwater en afvalwater worden apart ingezameld. De gemeente verzorgt de aansluiting voor vuilwater tot aan de perceelgrens van de kavel. Op het eigen terrein moeten de toekomstige bewoners zelf zorg dragen voor de aanleg en aansluiting op deze riolering.
Hemelwater
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is voor bebouwd gebied een werknorm van toepassing, waarbij de kans dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (inundatie) kleiner of gelijk is aan 1 x per 100 jaar (bui 100). Dit is tevens de norm waarmee het waterschap het bestaande oppervlaktewatersysteem in bebouwd gebied toetst. Waterschap Rijn en IJssel houdt daarbij rekening met een toeslag van 10% op de omvang van de gehanteerde buien vanwege de verwachte klimaatontwikkelingen.
Het Waterschap Rijn en IJssel hanteert daarnaast het uitgangspunt dat een zomerse bui met een herhalingstijd van 1 keer per 10 jaar (bui 10+10%) vertraagd afgevoerd moet worden. Bij bui 100+10% mag geen wateroverlast optreden.
Voor de herontwikkeling in het plangebied heeft afstemming plaatsgevonden tussen gemeente en waterschap Rijn en IJssel om te bepalen aan welke eisen het plan moet voldoen met betrekking tot het opvangen en afhandelen van hemelwater. De afvoer van het hemelwater gaat niet via het riool, dit water moet geïnfiltreerd worden per woning of (in uitzondering) als een gezamenlijke voorziening (waterretentie). Daarbij is het uitgangspunt dat 10% van het bruto oppervlakte van de locatie (is 260 m2): beschikbaar moet zijn voor waterinfiltratie (conform: Gemeentelijk Rioleringsplan Oude IJsselstreek 2017-2020).
Op basis van de stedenbouwkundige opzet zoals opgenomen in paragraaf 2.3 neemt het verhard oppervlak toe in het plangebied:
- Circa 625 m2 openbaar toegankelijke verharding (paden, uitritten, parkeerplaatsen e.d.).
- Circa 475 m2 aan hoofdgebouwen.
- Circa 650 m2 aan overige verharding (bijbehorende bouwwerken, tuinverharding e.d.), gebaseerd op een totaal van 1.768 m2 aan woonpercelen, waarvan (na aftrek van het oppervlak aan hoofdgebouwen) naar verwachting 50% verhard wordt.
Op basis van de kaders vanuit het waterschap en de gemeente komt de benodigde waterberging (rekening houdend met vermindering door infiltratie) uit op een totaal van circa 110 m3.
De gemeente geeft samen met de toekomstige bewoners invulling aan de concrete oplossingsrichting. Dit is o.a. mogelijk via de aanleg van wadi's, verbeterde infiltratie in groenstroken/bermen, waterdoorlatende verharding, grindkoffers en ondergrondse waterberging (met vertraagde afvoer).
Ligging ten opzichte van water in beheer door het waterschap
Direct ten noorden van de nieuwe woningen ligt de Oude Veerbeek die beheerd wordt door het waterschap. Er ligt langs deze watergang een beschermingszone van 5,0 m. Daarbij is over het algemeen de wijze waarop de watergang wordt onderhouden, richtinggevend. In dit geval wordt de watergang onderhouden met smalspoor materieel waarvoor een ruimte nodig is van 2,50 m. Momenteel is het onderhoudspad smaller, daarom is met de gemeente afgesproken dat de grens van de nieuwe woonbestemmingen 20 centimeter zuidelijker komt te liggen ten opzichte van de huidige kadastrale grens. Deze strook blijft in eigendom van de gemeente en behoudt de groenbestemming.
Op grond van bovenstaande voorwaarden vormt de waterhuishouding geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.9 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in standhouden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Toetsing van de ontwikkeling
Vanwege de beoogde ontwikkeling is door Econsultancy een ecologische quickscan uitgevoerd (rapportnummer 13967.001, versie D1, 19 november 2020, zie bijlage 4). Op basis van de resultaten uit de quickscan natuurtoets wordt het volgende geconcludeerd:
- De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toenamen van geluid, trilling. licht of depositie van stikstof. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand (± 17 km) tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de plannen (geschikt maken voor woningbouw) niet te verwachten. Op grond van de 'Handreiking woningbouw en AERIUS' (januari 2020) geldt dit voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. Volledigheidshalve is een Aerius-berekening uitgevoerd (zie bijlage 5). Bij de invoer is voor de aanlegfase van het nieuwe trapveldje de emissie gelijk gesteld aan die van een tussenwoning. In de praktijk zal het aantal verkeersbewegingen voor de aanleg van het trapveldje lager zijn dan die voor een tussenwoning. Conclusie is dat er geen deposities hoger dan 0,00 mol/h/j zijn. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming wordt daarmee niet noodzakelijk geacht.
- De onderzoekslocatie is gelegen op 150 meter afstand van een onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk. Het Natuurnetwerk betreft in Gelderland een louter planologische bescherming van de aangewezen gebieden zelf. Aangezien het planvoornemen niet leidt tot een wijziging van de bestemming van het aangrenzende onderdeel van het Natuurnetwerk zijn aanvullende maatregelen of aanvullend advies niet aan de orde.
- Voor beschermde soorten zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van algemene zoogdieren en amfibieën. Hierbij dient men te voorkomen dat algemene zoogdieren of amfibieën gewond of gedood worden wanneer er gegraven gaat worden en holen beschadigd kunnen raken. Ook dient men rekening te houden met amfibieën die kunnen schuilen in de composthoop, onder de opslagunit en in de sloot. Dit kan men doen door de materialen buiten de gevoelige periode van winterrust te verwijderen.
Op grond van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat ecologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.10 Archeologie & Cultuurhistorie
Op grond van het Verdrag van Malta en de daaruit voortvloeiende Wet op de archeologische monumentenzorg, dient te worden gekeken naar de archeologische waarden in het plangebied. De gemeente Oude IJsselstreek heeft een archeologische beleidskaart vastgesteld (2014) . Wanneer het plan is gesitueerd in een gebied dat op de waardenkaart met archeologische verwachting, hoge verwachting of hoge waarde staat aangeduid, dient de initiatiefnemer een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waaruit blijkt of er al dan niet sprake is van archeologische waarden die worden bedreigd.
Toetsing van de ontwikkeling
De locatie ligt in een gebied met een lage archeologische verwachting (categorie 7, lichtgroen in onderstaande afbeelding). Op grond hiervan is geen onderzoek noodzakelijk.
Uitsnede archeogische maatregelenkaart
Indien tijdens werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.
Binnen het plangebied zijn ook geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. In het geldende bestemmingsplan zijn aan de nieuwe locatie van het trapveld twee gebiedsaanduidingen ter bescherming van houtwallen en het reliëf in het landschap, toegekend. Op basis hiervan is het niet toegestaan om de volgende activiteiten uit te voeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:
- het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
- het aanleggen van - niet als bouwwerk aan te merken- mestbassins en silo's buiten de op de verbeelding aangegeven agrarische bouwvlakken;
- verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden met 50 cm of meer;
- aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen en draineren;
- vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging daarvan tot gevolg kunnen hebben;
Ten behoeve van de aanleg van het trapveld worden er twee doelen en een omheining geplaatst en wordt de grond geëgaliseerd. Dit laatste valt onder het derde punt uit bovenstaande opsomming. Van de overige hierboven genoemde activiteiten is geen sprake. Uit gegevens van gegevens uit het Actueel Hoogtebestand Nederland (versie 3) blijkt dat ter plaatse het hoogteverschil circa 30 centimeter bedraagt. Daarmee wordt de genoemde norm van 50 centimeter niet overschreden.
Uitsnede Actueel Hoogtebestand Nederland (versie 3)
Cultuurhistorie en archeologie vormen hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.11 Verkeer En Parkeren
De woningen worden ontsloten aan de westzijde via Den Dam. De uitritten zijn zo gesitueerd, dat er geen bomen gekapt hoeven te worden. Binnen het plangebied komen voldoende parkeerplaatsen voor alle woningen. In het geval van 6 starterswoningen en 2 levensloopbestendige woningen gaat het om 14 benodigde parkeerplaatsen. Dit totaal is berekend op basis van de geldende parkeernormen zoals opgenomen in het Gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan 2012-2020. De parkeernormen op deze locatie zijn als volgt:
Woningen middeldure prijsklasse | Woningen goedkope prijsklasse | |
Parkeernorm | 1,9 | 1,7 |
Het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen wordt deels via parkeren op eigen terrein (6) en deels via een algemeen parkeerterrein (8) binnen het plangebied opgelost. De parkeerplaatsen zijn minimaal 2,5 meter breed en 5 meter diep. Achter de parkeerplaatsen op het middenterrein ligt een weg van minimaal 6 meter breed om op een goede manier in en uit de parkeerplaats te kunnen rijden. De ligging van de parkeerplaatsen is in onderstaande afbeelding met blauw aangegeven.
Situering nieuwe parkeerplaatsen
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de landelijke standaard (SVBP2012). Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
5.2 Inleidende Regels
Begrippen (artikel 1)
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten (artikel 2)
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.3.2 Bestemmingen
Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de gebruikte bestemmingen.
Agrarisch met waarden (artikel 3)
In dit bestemmingplan is de bestemming “Agrarisch met waarden” overgenomen uit het geldende bestemmingsplan als basisbestemming voor de nieuwe locatie van het speelterrein. Het gebruik als speelterrein is via een functieaanduiding geregeld. De bestemming “Agrarisch met waarden” vereist extra aandacht, in deze gebieden moet rekening worden gehouden met landschappelijke waarden. Voor de betreffende locatie gaat het om houtwallen en reliëf. Deze landschapswaarden worden beschermd doordat voor de uitvoering van bepaalde werkzaamheden een vergunning moet worden aangevraagd. Bij die aanvraag wordt dan beoordeeld of de landschapswaarden door de gevolgen van de voorgestelde ingreep niet blijvend afbreuk wordt gedaan.
Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 4)
Alle wegen en verblijfsgebieden hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Binnen deze bestemming zijn de gronden onder meer bestemd voor voorzieningen ten behoeve van verkeer, vervoer en verblijf, hondenuitlaatplaatsen, groen- en speelvoorzieningen, straatmeubilair, kunstobjecten, terrassen, standplaatsen voor ambulante handel, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn zeer beperkt.
Wonen (artikel 5)
De nieuwe woningen hebben een bestemming 'Wonen' gekregen. Voor de bebouwingsmogelijkheden wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Binnen de bestemming is door middel van aanduidingen onderscheid gemaakt in het type woning. Er zijn maximaal zes aaneengesloten woningen toegestaan en maximaal twee twee-aaneengebouwde woningen. Het hoofdgebouw van de woning mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven
bouwvlak gerealiseerd worden. De toegestane goot- en bouwhoogten van de woningen is op de verbeelding weergegeven.
Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen zijn regels opgenomen over de ligging ten opzichte van de voorgevelrooilijn, met maximum oppervlak en de goot- en bouwhoogte.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, is een maximale maatvoering opgenomen. Hierbij is bepaald dat erfafscheidingen in het achtererfgebied tot een hoogte van 2 meter mogen worden opgericht. Voor de voorgevel mogen erfafscheidingen tot maximaal 1 meter hoogte worden opgericht.
5.4 Algemene Regels
Anti-dubbeltelbepaling (artikel 6)
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels (artikel 7)
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent de bestaande situatie.
Algemene gebruiksregels (artikel 8)
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. In dit artikel is tevens een regeling voor parkeren opgenomen. Indien op grond van dit bestemmingsplan wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Algemene afwijkingsregels (9)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht (artikel 10)
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel (artikel 11)
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Bij voorliggend plan is het kosten verhaal anderszins verzekerd. De gemeente verwerkt als initiatiefnemer de kosten in de verkoopprijs van de gronden.
De gemeente geeft de locatie per bouwperceel uit in eigendom. De bouwgroep dient zelf een verkavelingsvoorstel uit te werken. Voor de uitgifte wordt een koopovereenkomst opgesteld en daarbij worden tevens de Algemene Uitgiftevoorwaarden van de gemeente Oude IJsselstreek 2005 van toepassing verklaard. In de koopovereenkomst en de algemene voorwaarden staat vermeld welke bepalingen precies voor de koper gelden of welke worden uitgesloten.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Door de beoogde nieuwe bewoners is in een vroeg stadium al contact gelegd met de omgeving. Hierbij is informatie gedeeld over de beoogde plannen en zijn wensen uit de buurt opgehaald. De buurt heeft in november 2020 een brief ontvangen van de CPO-groep. Tevens heeft deze groep een digitale buurtbijeenkomst georganiseerd om de buurt te informeren over de vorderingen en om vragen te beantwoorden. De CPO-groep is hiervoor langs de deuren geweest om de buren uit te nodigen, naast de uitnodiging hebben ze tegelijkertijd het conceptplan kort besproken en doorgenomen. Gedurende de vervolgprocedure worden de omwonenden door de beoogde nieuwe bewoners op de hoogte gehouden van de te doorlopen stappen.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Overleg
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg heeft er afstemming plaatsgevonden met het waterschap in verband met de watergang aan de noordzijde van het plangebied en de waterinfiltratie. De uitkomst van dit overleg is verwerkt in paragraaf 4.8.
7.2 Ontwerpfase
De aanpassingen die volgen uit de omgevingsdialoog en de vooroverlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan wordt vervolgens gedurende zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. De terinzagelegging wordt bekend gemaakt in het gemeentenieuws en de Staatscourant. Eventuele zienswijzen worden door de gemeente van een reactie voorzien en bij de (al dan niet gewijzigde) vaststelling van het bestemmingsplan betrokken.
7.3 Vaststellingsfase
Na de termijn van terinzagelegging beslist de gemeenteraad beslissen over de vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn van zes weken treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r. Beoordeling
Bijlage 1 Vormvrije m.e.r. beoordeling
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeer
Bijlage 4 Ecologische Quickscan
Bijlage 4 Ecologische quickscan