Buitengebied, locatie Landgoed Raesfeldsbosch
Bestemmingsplan - Gemeente Oude IJsselstreek
Vastgesteld op 26-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied, locatie Landgoed Raesfeldsbosch met identificatienummer NL.IMRO.1509.BP000206-VA01 van de gemeente Oude IJsselstreek.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 afwijking
een afwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid sub a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, installeren, herstellen, opslaan en/of distribueren van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.8 bed & breakfast
een kleinschalige verblijfsaccommodatie gericht op een kortdurend recreatief verblijf en het serveren van ontbijt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Er is geen sprake van een bed & breakfast bij de aanwezigheid van een zelfstandige kookgelegenheid en/of de verkoop van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse en/of overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.9 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.13 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.14 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk en/of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.
1.15 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.16 hoofdgebouw
Een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.17 natuurwaarden
De aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden.
1.18 omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste artikel, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
1.20 overkapping
Een voor mensen toegankelijke, overdekte en zonder wanden omsloten ruimte.
1.21 permanente bewoning
Bewoning door een persoon of groepen van personen van een voor wisselende bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats.
1.22 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.23 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.24 verbeelding
De analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen ruimtelijke informatie met identificatienummer: NL.IMRO.1509.BP000206-.
1.25 voorgevel
De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.
1.26 vrijstaande woning
een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw.
1.27 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
1.28 zonnepaneel
een apparaat dat zonlicht omzet in elektriciteit.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 toepassing van maten
Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in dit bestemmingsplan in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
- a. afstanden loodrecht;
- b. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en
- c. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
Bij de toepassing van bovenstaande, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of
perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf peil.
2.8 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de bouw.
2.9 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos- en natuurgebieden;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
- c. voet- en fietspaden;
- d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- e. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;
- f. ontsluitingswegen voor aangrenzende woonpercelen;
- g. extensief (dag)recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende bouwwerken, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maximaal drie vrijstaande woningen per bouwvlak;
- b. een aan huis verbonden beroep;
- c. een bed en breakfast in een woning;
- d. het hobbymatig agrarisch gebruik van gronden en opstallen;
- e. het recreatief bewonen van de onder sub a genoemde woningen;
- f. zonnepanelen voor de opwekking van duurzame energie op gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde, uitsluitend binnen een bouwvlak ten behoeve van de eigen energievoorziening;
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen, erven, parkeer- en groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de in de bestemmingsregels opgenomen afwijkingen, de volgende voorwaarden:
- a. ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder hoofd- en bijbehorende gebouwen;
- b. de verticale diepte kelders en andere ondergrondse bouwwerken is maximaal 3,5 meter;
- c. ondergronds bouwen is niet toegestaan onder recreatieverblijven.
6.2 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Om de woningen in gebruik te nemen dienen binnen het plangebied 7 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden en in stand te worden gehouden.
- b. Na realisatie van de woningen als bedoeld onder lid a geldt bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, dient voor de bouw of functieverandering te worden aangetoond dat op het bouwperceel in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in dat deze in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2012-2020 (GVVP) van de gemeente Oude IJsselstreek. Daarbij worden de maximale parkeernormen in de categorie 'vrijstaande woningen in het buitengebied’ gehanteerd. Als gedurende de planperiode een nieuwe parkeernormering wordt vastgesteld, wordt rekening gehouden met de dan vastgestelde parkeernormering.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2. sub a en b en worden toegestaan dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving van het bouwperceel, hetgeen met een parkeeronderzoek aangetoond kan worden.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:
- a. het (laten) opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan voor zover noodzakelijk is voor het normale onderhoud van tuinen en andere onbebouwde terreinen en het onderhoud van watergangen;
- b. het (laten) opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, anders dan voor zover dit het gevolg is van of direct samenhangt met het gebruik van een erf, behorende bij een bedrijf;
- c. het (laten) gebruiken van bebouwde dan wel onbebouwde gronden als of ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie;
- d. het (laten) gebruiken van bebouwde dan wel onbebouwde gronden als of ten behoeve van detailhandel;
- e. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van een horecavestiging;
- f. het (laten) gebruiken van gronden voor opslag van bagger en grondspecie;
- g. het (laten) gebruiken van gronden voor een grondwal, tenzij op de verbeelding expliciet is toegestaan;
- h. het (laten) gebruiken van bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- i. het (laten) gebruiken van opstallen, waaronder bijbehorend bouwwerken, als zelfstandige woning;
- j. het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak ten behoeve van reclame-uitingen;
- k. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van bedrijven als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
- l. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
7.2 Strijdig gebruik parkeren
Als strijdig gebruik wordt aangemerkt: het gebruiken van gronden en/of bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder voldoende parkeergelegenheid, als bedoeld in artikel 6.2 in stand te laten.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Groene Ontwikkelingszone
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' zijn, naast de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden.
8.2 Voorwaardelijke verplichting landgoed
- a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting landgoed' zijn, naast de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, ontwikkeling en instandhouding van dagrecreatieve, landschappelijke en ecologische inrichtingsmaatregelen en waarden zoals deze zijn opgenomen in Bijlage 1 van de regels.
- b. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, mits is aangetoond dat met de gewijzigde landschappelijke, ecologische en dagrecreatieve inrichtingsmaatregelen de kwalitatieve meerwaarde zoals beschreven in het plan gewaarborgd blijft.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemeen
9.2 Voorwaarden
Afwijking als bedoeld in artikel 9.1 is slechts toegestaan, onder de aanvullende voorwaarden dat:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid niet onevenredig worden geschaad;
- c. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
- d. geen onevenredige milieutechnische of ruimtelijke belemmeringen zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van lid 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, locatie Landgoed Raesfeldsbosch'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
Aan de Toldijk 2 in Sinderen ligt een als agrarisch bestemd perceel. De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van het plangebied een landgoedontwikkeling te realiseren, met 3 woningen.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen tussen de kernen Varsseveld en Silvolde in het buitengebied van de gemeente Oude IJsselstreek. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied ten opzichte van de omgeving, plangebied geduid met rode cirkel (bron: openstreetmaps.org)
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied maakt onderdeel uit van het buitengebied van Sinderen nabij het Idinkbos. Hier is een afwisseling van open rechtlijnige landbouwpercelen en kleinere en grotere bospercelen te vinden. De wegen zijn verhard en worden geaccentueerd met een eenzijdige bomenrijen bestaande uit eiken.
De afwisseling tussen open landbouwpercelen, opgaande beplanting en wegbegeleidende beplanting zorgt voor een karakteristiek landschap. De Toldijk vormt een vrij scherpe grens tussen het rechtlijnige rationele heideontginngingslandschap en het meer grillig gevormde essen- en kampenlandschap. Een ander structurerend element die impact heeft in het huidige landschap is de spoorlijn Zevenaar-Winterswijk, ten noorden van het plangebied.
Het plangebied ligt in de hoek Koninksweg en de Toldijk. Aan de westzijde van de Toldijk ligt het Idinkbos. Het plangebied bestaat overigens ook uit een voormalig agrarisch erf van Toldijk 2. Het erf is gelegen aan de oostzijde van het plangebied en heeft zowel een inrit aan de Toldijk als aan de Koninksweg. Het erf bestaat uit de voormalige bedrijfswoning, een kapschuur (met aanbouw) en twee stallen/ schuren.
De landbouwpercelen zijn rechthoekig van vorm en worden aan de noord-, oost- en westzijde begrenst door sloten en greppels. De percelen zijn als maïsakkers en weidegrond in gebruik. Vanaf de Toldijk loopt halverwege het plangebied langs het erf een sloot met enkele bomen tot het midden van de gronden. Onderstaande afbeelding toont de huidige situatie ter plaatse van het plangebied evenals meerdere aangezichten van de gronden.
Luchtfoto huidige situatie plangebied (rode kader) (bron: pdokviewer)
2.2 Toekomstige Situatie
Voor het plan is een landgoedontwikkelingsplan opgesteld, dat als bijlage 1 van de bijlagen bij de regels bij dit bestemmingsplan is opgenomen. De hierna volgende tekst is ontleend aan dit landgoedontwikkelingsplan.
Nieuwe natuur
Belangrijkste in het oog springende element wordt gevormd door een nieuw bos met een oppervlakte van circa 1,3 hectare. Afhankelijk van de grondwaterstand ontwikkelt zich hier een meer vochtig of juist droger bostype. Hierbij kan worden gedacht aan een dennen-, eiken-, of beukenbos type. De overige natuurgronden worden beheerd als kruiden- en faunarijke graslanden. Samen met de aan te leggen mantelzoomvegetaties langs de bosranden ontstaan hier mogelijkheden voor een diversiteit aan soorten. Binnen het kruiden- en faunarijk grasland is ruimte voor ruigtes en plaatselijk struweel. Voor een meer gedetailleerde uiteenzetting van de inrichting en de nieuwe landschapselementen zie bijlage 1. Onderstaande illustraties toont de toekomstige inrichting van het plangebied.
Toekomstige inrichting van het plangebied.
Erfontwikkeling
In het landgoed is ruimte voor de ontwikkeling van één nieuw erf waarbij de opbouw dient te refereren naar de in het gebied van oorsprong aanwezig klassieke erven waarbij het hoofdgebouw aan de straatzijde ligt met de andere gebouwen daarachter. Het nieuwe erf kent een compacte opzet met één woning die qua uitstraling en vorm duidelijk als hoofdgebouw herkenbaar is. De andere woningen krijgen de uitstraling van een schuur waarbij de bijgebouwen geïntegreerd worden in de bouwmassa. Er is sprake van één toegang en een centraal erf waaraan de woningen ontsloten worden, hier zijn ook de 7 benodigde parkeerplaatsen (zie ook paragraaf 4.4) gelegen.
Op het erf van Toldijk 2 wordt in het planvoornemen ook werkzaamheden voorzien. Rondom het erf wordt een geschoren haag geplaatst om het erf in te kaderen. Voor een meer gedetailleerde uiteenzetting van de inrichting en de nieuwe erfelementen zie bijlage 1 van de Regels. Onderstaande illustratie toont de toekomstige inrichting van het erf met de te borgen landschappelijke erfelementen.
Toekomstige inrichting van het erf.
A: Geschoren haag
B: Solitaire erfboom
C: Hoogstam fruitboomgaard
D: Bomen op de erfgrens
E: Verspreide Vogelbosjes
F: Knotbomen aan greppel
G: Strook bloemrijk grasland
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief betreft het mogelijk maken van drie woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.
Het initiatief is in overeenstemming met het Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Algemeen
Op 22 februari 2022 hebben Provinciale Staten een geactualiseerde versie van de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
3.2.2 Omgevingsvisie
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
- Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
- Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
- Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
- Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
- Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
- Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
- Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.
3.2.3 Omgevingsverordening
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Groene ontwikkelingszone (GO). Zie onderstaande afbeelding
Uitsnede omgevingsverordening ter hoogte van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Groene Ontwikkelingszone
Een nieuwe kleinschalige ontwikkeling binnen de Groene Ontwikkelingszone is mogelijk indien de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt. Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'IJzerlo - Silvolde'. Naast de algemene kernkwaliteiten; ecologische samenhang, stilte , duisternis, openheid en rust, gelden hier ook gebiedsspecifieke kernkwaliteiten. Voor de realisatie van nieuwe landgoederen geldt geen specifiek provinciaal beleid meer. Het is van belang dat naast een eventuele aantasting van de bestaande waarden ook de impact van de ontwikkeling op de potentiele waarden gecompenseerd wordt. In de paragraven hieronder wordt eerst gefocust op de kwantitatieve versterking van de Groene Ontwikkelzone, waarna vervolgens de kwalitatieve versterking wordt toegelicht.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025
Op 24 september 2015 heeft de gemeenteraad van Oude IJsselstreek de Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld als opvolger van de Regionale Woonvisie 2010-2020. De Regionale woonagenda schets de kaders en geeft ruimte om de inhoud mede door andere partijen te laten invullen. Daarmee verschuift de rol van de overheid van inhoudelijk bepalend naar procesbegeleidend. Kernbegrippen zijn kaders stellen, faciliteren en ruimte geven. De kernboodschap voor de komende jaren luidt dan ook:
- er zijn (bijna) voldoende woningen (in aantallen) om te voorzien in de vraag. Het is noodzakelijk om de regionale ambitie (5.900 woningen toevoegen tussen 2010 en 2025) verder te verlagen met 10%. Het nieuwe regionale aantal is 3.145 woningen tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2025;
- een integrale aanpak is nodig om de bestaande woningen toekomstbestendig te maken (kwalitatief), waarbij de eigenaar een persoonlijke mix kiest van onderhoud, isolatie, energieopwekking en levensloopbestendig maken. Sloop/nieuwbouw kan een optie zijn;
- voor leegstaand en leegkomend vastgoed is een gezamenlijke beeldvorming met een lokale aanpak nodig. Naast herbestemmen zal in toenemende mate ook sloop aan de orde zijn;
- wonen en zorg vormt een belangrijk aandachtspunt bij al deze genoemde ontwikkelingen.
De opgaven uit de Regionale woonagenda die betrekking hebben op de kwalitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad zijn, in de meer recente lokale woonagenda, verder uitgewerkt (zie paragraaf 3.4).
Planspecifiek
In de woonagenda wordt aangegeven dat er (bijna) voldoende woningen zijn om te voorzien in de vraag. Op basis van meer recente gegevens uit het regionaal onderzoek naar de leefbaarheid in de regio en de meest recente woningmarktcijfers blijkt echter dat er wel een actuele vraag is naar meer woningen. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van één landgoed. Onderdeel van de ontwikkeling is de realisatie van een erf met 3 woning. Hiermee wordt voorzien in het leveren van een bijdrage in het aanbod van woningen in de regio
3.3.2 Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek
De groei van het aantal huishoudens in de regio houdt echter langer aan dan eerder voorzien. Dit betekent dat er extra woningen moeten komen bovenop het aantal dat nu in afspraken is vastgelegd. Er moet meer ruimte gegeven worden aan de bouw van extra woningen. De prioriteit moet daarbij liggen op woningen waar nu behoefte en een duidelijk tekort aan is. Het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek 2017 (AWLO) geeft een helder advies over de bouwopgave: blijf bouwen voor starters en creëer geschikt aanbod waar (actieve) senioren naar kunnen doorstromen. Dit is vertaald naar het geven van extra ruimte door scherpe voorwaarden te stellen aan nieuwe initiatieven voor woningbouw. Met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek' zijn regionaal kwalitatieve criteria afgesproken waaraan de gemeenten nieuwe plannen moeten toetsen. Dit betreft de volgende drie kwaliteitscriteria:
- De behoefte is aangetoond;
- Voorrang voor transformatie van leegstaand vastgoed (verbouw of nieuwbouw na sloop);
- Inbreiding gaat voor uitbreiding.
In september 2019 stemden de zeven gemeenteraden in de Regio Achterhoek in met de kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek. In oktober is deze door de provincie Gelderland vastgesteld. De kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw zijn vertaald in de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' en 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' van de gemeente Oude IJsselstreek (zie paragraaf 3.4).
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025
De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het Kwalitatief Woon Programma (KWP3), en de opvolger van de regionale woonvisie en de lokale vertaling daarvan kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto 'de juiste woning op de juiste plaats', spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Achteruitgang en verloedering van de woon- en leefomgeving moet worden tegengegaan. De bijstelling van de bouwopgave voor de gemeente vraagt om aanpassing van beleid en bestaande bouwplannen. De juiste woning op de juiste plek is hierbij leidend.
De gemeente Oude IJsselstreek kiest waar mogelijk voor inbreiding. Met wijkverbeteringsplannen en geplande nieuwbouwplannen, ziet de gemeente kansen voor het realiseren van meer variatie en onderscheid in het woonaanbod. Hiermee probeert de gemeente Oude IJsselstreek iedereen die woont of wil wonen in de gemeente te voorzien van een passende woning. Bij deze ontwikkelingen staat verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voorop.
Planspecifiek
Wonen in het buitengebied
De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. Een toename van burgerwoningen in het buitengebied is echter niet toegestaan. Uitzonderingen hierop vormen speciale regelingen, zoals behoud van bestaande bebouwing door splitsing, functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing en landgoederen.
Ecologische hoofdstructuur-Natuur (nu bekend als GNN)
De onderhavige planlocatie is gelegen binnen de EHS-Natuur (zie onderstaande kaart) de EHS is opgegaan in het NatuurNetwerk Nederland en specifiek voor Gelderland nu bekend als het Gelders NatuurNetwerk (GNN) zie hier voor ook paragraaf 3.2.3. De GNN bestaat uit een netwerk van bestaande en nieuwe natuurgebieden die met elkaar verbonden worden met verbindingszones. Het doel van de GNN is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden, om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan.
Uitsnede uit visiekaart Structuurvisie Oude IJsselstreek
De gemeente Oude IJsselstreek heeft een aantal ontwikkelingen die van belang zijn voor het bieden van ruimte aan natuur en landschap. Ter plaatse van het plangebied geldt de realisatie van de Ecologische Verbindingszone “Das goed”. Het streven is deze zone geschikt te maken als leef- en passeergebied voor bosrandsoorten. Dit betekent het aanbrengen van landschapselementen, wat samen kan gaan met het realiseren van nieuwe landgoederen, herinrichting van erven en percelen, etc.
Onderhavig plan voorziet de realisatie van een landgoed met 3 woningen in een erfensemble, hiermee is het passend binnen het beleid van de gemeentelijke structuurvisie. Er is sprake van kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit wordt middels een inrichtings- en beeldkwaliteitsplan dat onderdeel uitmaakt van het landgoedontwikkelingsplan vastgelegd, zie bijlage 1. Verder past onderhavig plan goed binnen de doelstellingen van de Ecologische Verbindingszone “Das goed” zie voor een uitwerking hiervan paragraaf 3.2.3.2.
3.4.2 Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek
In de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' wordt aanbevolen om lokaal een kader vast te stellen over de ruimtelijke inpassing van nieuwbouw binnen de bebouwde kom en in het buitengebied. Op 20 februari 2020 heeft de gemeenteraad vervolgens de 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' vastgesteld. De 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' vormt samen met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor Woningbouw' de kaders voor nieuwe woningbouwplannen. Met het vaststellen van de Lokale kwaliteitscriteria en de (regionale) Kwalitatieve toetsingscriteria beschikt de gemeente over een compleet kader waarmee nieuwe woningbouwplannen kunnen worden getoetst en kan de gemeente sturen op gewenste ontwikkelingen op de woningmarkt.
Uit de 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' blijkt dat de aantoonbare (woning)behoefte voor de komende jaren vooral bij het toevoegen van starters- en levensloopgeschikte woningen ligt, de gemeente wil hier dan ook extra op inzetten. Voor het starterssegment ligt de nadruk logischerwijs met name bij de betaalbaarheid. De levensloopgeschikte woningen zijn voor de doelgroep senioren bedoeld, daarbij gaat het om woningen waarbij (minimaal) alle basisvoorzieningen op de begane grond of gelijkvloers aanwezig zijn. Het bouwen van woningen op locaties met leegstaand vastgoed heeft de voorkeur. Vanuit het oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik gaat woningbouw op inbreidingslocaties voor op uitbreiding aan de randen van onze kernen. In het kader van de juiste woning op de juiste plek zijn vier typen woningbouwplannen te onderscheiden waarvoor de lokale kwaliteitscriteria een kader biedt:
- bouwen op onbenutte inbreidingslocaties 'van binnen naar buiten';
- buitengebied: woningsplitsing;
- buitengebied: functieverandering en hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's);
- buitengebied: landgoederen;
Uitgangspunt voor het buitengebied is dat het toevoegen van extra verstening ongewenst is, het behoud of zelfs de versterking van het groene karakter staat hier daarom centraal. Een initiatief voor woningbouw mag niet ten koste gaan van aanwezige natuur- en/of landschapskwaliteiten. Voor elk type woningbouwplan, of dat nu woningsplitsing, hergebruik/functieverandering van voormalige agrarische gebouwen (vab) of een landgoed is, geldt dat er in een erf- en/of landschapsinrichtingsplan moeten worden aangetoond dat het plan voldoende ruimtelijke kwaliteit biedt. De lokale kwaliteitscriteria voor het realiseren van een landgoed in het buitengebied zijn:
- alleen binnen de ontbrekende delen van de Groene Ontwikkelingszone (GO), direct aangrenzend aan het Gelders natuurnetwerk (GNN), of daar waar een forse impuls aan de aanwezige landschappelijke kwaliteit en natuur wordt gegeven;
- de aanleg van de natuurcompensatie bedraagt minimaal 5 hectare;
- minimaal 80% van het landgoed is openbaar toegankelijk;
- het maximale aantal te realiseren woningen per landgoed bedraagt drie, met een gezamenlijke inhoud van maximaal 2.500 m³. Te realiseren binnen één hoofdgebouw of als ensemble;
- per woning is maximaal 150 m² aan bijgebouwen toegestaan;
- de initiatiefnemer dient voor de natuurcompensatie een landschapsinrichtingsplan en een natuurbeheersplan in bij de gemeente. Voor de woningbouw dient sprake te zijn van een zorgvuldige stedenbouwkundige opzet (erfprincipe). De initiatiefnemer dient hiertoe een erfinrichtingsplan te overleggen. Uitgangspunt hierbij is de 'één erf-gedachte'. Het natuurbeheersplan, het erf- en het landschapsinrichtingsplan moet binnen 1 jaar na oplevering van de nieuwe woning(en) gerealiseerd zijn.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van één landgoed, als onderdeel van het landgoed wordt een erf gerealiseerd met 3 woningen, samen een erfensemble vormend.
- Het landgoed wordt gerealiseerd in de GO, direct grenzend aan het GNN. Daarmee wordt een forse kwaliteitsimpuls aan de aanwezige landschappelijke kwaliteit en natuur gegeven.
- Het landgoed zal een omvang van circa 5,5 hectare omvatten, hiermee wordt de grenswaarde van 5 hectare gehaald.
- Binnen het plangebied wordt een openbaar wandelpad gerealiseerd, waardoor de landgoederen openbaar beleefbaar zijn. De woonpercelen zijn niet openbaar toegankelijk.
- Het maximaal aantal te realiseren woningen per landgoed bedraagt drie, met een gezamenlijke inhoud van maximaal 2.500 m3. Dit laatste wordt in de regels van het bestemmingsplan geborgd.
- In de regels van het bestemmingsplan is geregeld dat per woning maximaal 150 m² aan bijgebouwen is toegestaan.
- Het initiatief wordt landschappelijk ingericht. De initiatiefnemer heeft een inrichtings-, beplantings- en beheerplan (in de vorm van een landgoedontwikkelingsplan) ingediend bij de gemeente en gaat daarbij ook uit van de 'één erf-gedachte' per landgoed. In de anterieure overeenkomst is opgenomen dat het landgoedontwikkelingsplan binnen 2 jaar na oplevering van de nieuwe woningen gerealiseerd moet zijn.
3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de gemeente Oude IJsselstreek de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. Het biedt de mogelijkheid om optimaal in te spelen op planprocessen.
Het LOP is ontwikkelingsgericht opgezet en geeft spelregels voor initiatieven in het landelijk gebied. Het hoofddoel daarbij is de koppeling van de vernieuwing van de plattelandseconomie aan de versterking van de landschappelijke karakteristieken. Daarbij is bescherming van erkende waardevolle elementen in het landschap van belang, maar ook actieve ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten in het landschap. In het LOP worden zes verschillende deelgebieden (ensembles) onderscheiden. De begrenzing van deze ensembles is gebaseerd op de wijze waarop mensen in het gebied het landschap beleven. Steeds is gekozen voor eenheden die mensen als hun landschap, hun leefomgeving, ervaren.
Binnen het gebied van de drie gemeenten zijn de navolgende zes landschappelijke ensembles te onderscheiden:
- de Montferlandsche Berg met krans van dorpen;
- de historische rivierterrassen van de oeroude IJssel rondom Azewijn en de Aa-strang;
- de dorpen en rivierduinen langs de Oude IJssel;
- het zandgebied rondom Didam en Wehl;
- het zandgebied rondom Varsseveld;
- de Stad Doetinchem.
Planspecifiek
Kaartbeeld landschappelijk ensemble 5;Zandgebied rondom Varsseveld
Het plangebied uit voorliggend plan ligt in landschappelijk ensemble 5. Het betreft het deelgebied 'Het zandgebied rondom Varsseveld'. Hier zijn drie deelgebieden te onderscheiden:
- 1. de rand van het zand,
- 2. de hoge zandgronden rond Varsseveld,
- 3. de ecologische hoofdstructuur.
Het plangebied maakt deel uit van deelgebied 3. Het betreft een aaneengesloten zone met veel bosgebieden, heidevelden en kleine vennen. Er bevinden zich veel verspreid liggende landgoederen en bosgebieden. Door het bosrijke karakter geeft het gebied een besloten beeld. Het geheel slingert door intensief gebruikt agrarisch landschap waarin de verbindende landschapselementen als houtkanten en heggen schaars zijn geworden. De beken hebben veelal hun natuurlijke karakter verloren en liggen als smalle kanalen in het landschap.
Als stuwende krachten achter de ontwikkeling wordt onder meer de ontwikkeling van bedrijvigheid en wonen in vrijkomende agrarische bebouwing genoemd. Verder wordt gesteld dat in de ecologische verbindingszones particulieren kunnen bijdragen aan de natuurontwikkeling via groen-blauwe diensten en nieuwe landgoederen.
Het plangebied ligt in een kampenlandschap. Dit van oorsprong kleinschalige landschap is op veel plekken opener en grootschaliger geworden. Ambitie is om met toevoegen van nieuwe landschapselementen zoals struweelhagen en boomsingels het landschap te verstreken. Daarbij blijven de kampen, 1-mans essen open. Het erf ligt aan de rand van de ecologische verbindingszone. Hier is een kleinschalig en afwisselend landschap passend.
In het LOP wordt ruimte geboden voor de ontwikkeling van woningen en landgoederen. Onderhavig plan kan hiermee als een goed voorbeeld worden beschouwd. In het plan wordt een nieuw landgoed als een karakteristiek landelijk erf vormgeven. Het erf zelf bevat karakteristieke elementen als geschoren hagen, vogelbosjes, solitaire boom en een hoogstamboomgaard. Deze erfopzet is passen bij het kampenlandschap. Het landgoed zelf kent natuurgraslanden, bossen, een poel en bomenrijen wat het kleinschalige en afwisselende landschap versterkt. Verder wordt in het plan een wandelpad en diverse struinpaden aangelegd. Deze wandelpaden voldoen aan de openstellingseisen van de Natuurschoonwet en sluiten aan op de wandelstructuur in de omgeving. Op basis van voorgaande punten past het plan binnen de uitgangspunten van het LOP.
3.4.4 Visie op landschap, natuur en groene kernen
Met de Visie op Landschap, Natuur en Groene Kernen geeft de gemeente richting aan de gewenste en noodzakelijke ontwikkeling van de groene (landschaps)structuren in zowel het buitengebied als in de kernen. Het behouden van de bestaande basiskwaliteiten aan landschap en groen in de kernen staat daarbij voorop.
De visie gaat in op de wijze waarop de kenmerkende landschappen binnen de gemeente voor de toekomst weer verder versterkt kunnen worden, in samenhang met de ontwikkelingen in de komende jaren op dit landschap afkomen. Eveneens gaat de visie in op de gewenste vergroening in de kernen en de wijze waarop groen een rol kan spelen in het vergroten van de leefbaarheid.
Planspecifiek
In het planvoornemen is rekening gehouden met het behoud en verbetering van het landschap. In voorgaande paragraaf 3.4.3 is onderbouwd op welke wijze de versterking past in de versterking van het landschap. het landgoedontwikkelingsplan uit bijlage 1 van de Regels gaat hier nog verder op in.
3.4.5 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017', vastgesteld door de raad op 28 juni 2018 en onherroepelijk in werking. Het plangebied beschikt over de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast gelden de navolgende gebiedsaanduidingen:
- overige zone - groene ontwikkelingszone
- overige zone - Houtwal
- overige zone - Zandwegen
Onderstaande illustratie toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ter hoogte van het plangebied.
Uitsnede vigerende bestemmingsplan ter hoogte van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Binnen het bestemmingsplan zijn geen woningen of natuur toegestaan ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt het vigerende bestemmingsplan herzien.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voorliggende ontwikkeling voorziet de realisatie van 3 woningen. Hiermee wordt een bodemgevoelige functie toegevoegd aan het plangebied. Derhalve dient een (verkennend) bodemonderzoek uitgevoerd te worden. De onderzoeksrapportage is bijgevoegd als bijlage 2. Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese ‘onverdacht voor verontreiniging’ (strikt genomen) verworpen te worden, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de kleiige ondergrond. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
Ten aanzien van de uitvoering geldt dat wanneer tijdens graafwerkzaamheden waarnemingen worden gedaan die op een verontreiniging wijzen, anders dan vastgesteld in de beoordeelde rapportage, dan moet het werk direct gestopt worden en moet met de ODA worden overlegd. Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
4.1.2 Lucht
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15572929 (aan de Terborgseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) | PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 12,5 µg/m3 | 14,8 µg/m3 | 8,4 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realisatie 3 woningen met landgoedontwikkeling) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De geluidsgevoelige bestemmingen binnen het plangebied zijn gelegen aan de Koninksweg, het betreft hier een weg die voornamelijk bestemmingsverkeer faciliteert . Hierbij is er sprake van een (zeer) beperkte intensiteit. De woningen zijn op enige afstand van de weg gepositioneerd. Het is met een dergelijk lage intensiteit niet aannemelijk dat geluidshinder optreedt. Nader akoestisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven. Andere bronnen zoals de spoorlijn en de N818 zijn op een dermate grote afstand gelegen dat deze niet leiden tot mogelijke geluidshinder ter plaatse van het plangebied.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
4.1.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen respectievelijk meldingen als het gaat om geurhinder door agrarische bedrijfsactiviteiten. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
- binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
- buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Voor andere agrarische bedrijfsactiviteiten dan het huisvesten van dieren geldt meestal een minimumafstand van 50 meter. Het gaat hierbij om de opslag van mest, de opslag van vaste bijvoermiddelen en een composteringshoop. Die activiteiten zijn overal binnen het agrarisch bouwvlak toegestaan. Voor een mestbassin met een oppervlakte van 350 m2 of meer geldt een minimumafstand van 100 meter (artikel 3.51 Activiteitenbesluit).
Planspecifiek
In de Achterhoek is er sprake van een concentratiegebied. De geurbelasting is dan ook gebaseerd op normen voor deze gebieden. Aan de Pellendijk 4/ 4a is een intensieve veehouderij gevestigd. De afstand tot het plangebied betreft ca. 1.150 meter. Aan de Terborgseweg 33 is een grondgebonden veehouderij gevestigd op 400 meter afstand. Andere (intensieve) veehouderijen liggen op grotere afstanden. Gelet op de grote afstand is het aannemelijk te concluderen dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Het is aannemelijk dat er voldaan wordt aan de geldende geurnormen. Daarnaast is er meer dan 50 meter (wettelijke afstand) tussen de veehouderijen en de te realiseren woningen. Mocht er bij de omliggende veehouderijen sprake zijn van een mestbassin (>350 m²) dan wordt ook voldaan aan de minimale afstand van 100 meter. De omliggende veehouderijen worden daarom niet belemmerd door de te realiseren ontwikkeling
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
4.1.5 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen of de gevoelige functie gelegen is in een gemengd gebied of een rustige woonwijk/buitengebied. Bij een gemengd mogen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De locatie is gelegen in een als rustig buitengebied te kenmerken omgeving. Nabij het plangebied zijn geen hinder veroorzakende functies gelegen die vanuit het aspect milieuzonering relevant zijn. Het dichtstbij gelegen agrarische bedrijf is op ca. 400 meter ten noorden van de woningen in het plangebied gelegen en daarmee ruim buiten de richtafstand voor een akkerbouwbedrijf. Een nadere toetsing is niet aan de orde.
Omliggende bedrijven worden niet belemmerd in hun ontwikkeling door de voorgenomen ontwikkeling van een nieuw landgoed. Ook kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren landgoedwoningen.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
Daarnaast zijn er nog een tweetal circulaires uitgegeven die betrokken worden bij het beoordelen van effect afstanden. Het gaat hierbij om
- Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
- Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Door de omgevingsdienst is een beoordeling gedaan van de relevante risicobronnen met behulp van de EV-signaleringskaart. De figuur hierna bevat een uitsnede hiervan.
Uitsnede EV-signaleringskaart (16-5-2022) (bron: ODA)
De risicobronnen, zoals weergegeven in figuur 2, worden hieronder weergegeven en beoordeeld.
Gieterij Neede
Het plangebied ligt op circa 2.310 meter vanaf gieterij Neede. Dit bedrijf heeft per 22-1-2002 een vergunning gekregen. Conform deze vergunning heeft deze risicobron een invloedsgebied van 150 meter. Gelet op de afstand reikt het invloedsgebied niet tot het plangebied. Hiermee is de risicobron niet relevant in het kader van externe veiligheid.
Basisnetroute: A18 wegvak G19
Op circa 1,75 kilometer ligt de basisnetroute A18 (wegvak G19). Conform regeling Basisnet en Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten wordt er LF1 (brandbare vloeistoffen), LF2 (brandbare vloeistoffen), GF3 (brandbare gassen) over deze weg vervoerd. GF3 heeft conform de Handleiding Risicoanalyse Transport het grootste invloedsgebied, van 355 meter. Hiermee is de risicobron niet relevant voor externe veiligheid.
Hogedruk aardgasleiding N-569-80
De Hogedruk aardgasleiding N-569-80 ligt op circa 1850 meter van het plangebied. Deze buisleiding heeft een druk van 40 bar en een diameter van 9 inch. Dit resulteert in een 1% letaliteitszone (invloedsgebied) van 95 meter. Gelet op de afstand is deze risicobron niet relevant in het kader van externe veiligheid.
Overige risicobronnen liggen op grotere afstand en zijn niet relevant.
Conclusie
Op basis van voorgaande beoordeling kan geconcludeerd worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.1.7 Milieueffectrapportage
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
- in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
- een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
- op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
- als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
- als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst de realisatie van een landgoed met daarop 3 woningen en nieuwe natuur mogelijk. Het bestemmingsplan maakt daarmee geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er geldt daarom geen m.e.r.-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling (voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure) uit te voeren.
4.2 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21eeeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Beleid waterschap Rijn en IJssel
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Daarnaast zijn ook een schone leefomgeving, de circulaire economie en energietransitie belangrijke thema's.
Planspecifiek
Watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Rijn en IJssel. Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een watertoets gemaakt, zie bijlage 3. Hiermee is het waterschap geïnformeerd over voorliggende ontwikkeling.
Verhard oppervlak
In de bestaande situatie is geen verharding aanwezig binnen het plangebied. In de toekomstige situatie zal er nieuwe verharding toegevoegd gaan worden door de realisatie van 3 woning (ca 580 m²), een oprit (schatting ca 520 m²) en buitenverharding rondom de woning (bijvoorbeeld een terras). Het totale verharde oppervlak in de toekomstige situatie wordt geschat op ca maximaal 1.200 m². Mogelijk kan deze toename naar beneden worden bijgesteld door gebruik te maken van halfverharding, bijvoorbeeld voor de oprit.
De maximaal te realiseren waterberging zal op basis van voorgaande inschatting uitkomen op maximaal 48 m³ (Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak [1.200] (in m²) * 0,04).
Te realiseren waterberging
Bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen is pas bekend hoeveel verhard oppervlakte er gerealiseerd wordt. Mede daarom betreft de in deze paragraaf berekende waterberging een schatting, op basis waarvan geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan met betrekking tot water uitvoerbaar is.
Voor het afvoeren van overtollig hemelwater in de toekomstige situatie zijn er voldoende mogelijkheden.
Daarvoor kan worden gedacht aan een afvoer van hemelwater naar de bestaande watergang parallel aan de Helhoek of de aanleg van infiltratievoorzieningen binnen het eigen perceel. Vanwege deze mogelijkheden voldoet het plan aan het gemeentelijk waterbeleid en wordt het bestemmingsplan op het punt van waterberging uitvoerbaar geacht. De concrete uitwerking van de waterberging wordt opgenomen bij de definitieve aanvraag van de omgevingsvergunning.
Overige waterhuishoudkundige aspecten
Ter plaatse van het plangebied waar werkzaamheden worden voorzien liggen geen beschermingszones van watergangen over gebieden die in het kader van water bescherming genieten. Tijdens de bouw van de woning zullen geen uitloogbare materialen worden gebruikt.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuurgebied met een beschermde status, zoals Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 16.200 meter ten oosten van het plangebied en betreft de Korenburgerveen. Het plangebied maakt tevens ook geen deel uit Natuurnetwerk Overijssel. Aangezien het plangebied buiten het Natura 2000-gebied ligt, zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Voor de volledigheid is een voortoets Stikstofdepositie opgesteld. De voortoets is als bijlage 6 opgenomen in de toelichting. Uit de voortoets blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling in zowel de aanleg- als gebruiksfase geen stikstofdepositie optreedt op beschermde N2000 gebieden.
Soortenbescherming
Ten behoeve van de geplande activiteiten binnen het bestemmingsplan is een flora- en faunatoetsing uitgevoerd. Het doel hiervan was het vaststellen of inschatten of er sprake is van beschermde planten of diersoorten, en wat het (mogelijke) effect van de voorgenomen plannen of handelingen daarop is. De onderzoeksrapportage is opgenomen als bijlage 4. Uit het onderzoek is op te maken dat de beoogde ruimtelijke ingreep niet leidt tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Er dienen enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels.
Naast de ontwikkeling van het landgoed is het ook de bedoeling op termijn een tweetal bestaande schuren behorende bij Toldijk 2 te slopen. De sloop is wel beoordeeld in het kader van het nieuwe landgoed, maar maakt er geen onlosmakelijk onderdeel van uit. Door middel van een anterieure overeenkomst worden afspraken gemaakt over de termijn waarop de sloop van deze schuren plaatsvindt. Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is nader onderzoek in deze fase niet noodzakelijk.
Natuurvriendelijk bouwen
Bij de erfinrichting van het nieuwe erf worden diverse landschapselementen gerealiseerd. Hierbij is rekening gehouden met het realiseren van geschikt habitat voor diverse soorten, zoals bijen, vlinders, struweelvogels en kleine zoogdieren. Voor de gebouwbewonende soorten zoals huismus en vleermuizen worden bij de bouw voorzieningen gerealiseerd zodat er ook geschikt verblijfplaatsen voor deze soorten gerealiseerd worden. Voor hun leefomgeving maken ze gebruik van bovengenoemde landschapselementen die ook voor de niet gebouwbewonende soorten wordt gebruikt.
Inbouwsteen huismus inbouwsteen vleermuis
Bovenstaand een voorbeeld van een voorziening die aangebracht kan worden bij de bouw. de getoonde inbouwsteen IBVL 01 inbouwsteen is geschikt voor de Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger, Tweekleurige vleermuis en Kleine dwergvleermuis. Dit zijn ook de soorten die in de te realiseren erf voor kunnen komen. Bij het ontwerp van de woningen zullen de genoemde voorzieningen een plaats krijgen waarbij op advies van een ecoloog de juiste aantal, hoogte en oriëntatie bepaald wordt.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
4.4 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Verkeer
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een landgoed met drie woningen. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de CROW-publicatie uit 2018 'Toekomstbestendig parkeren'. Uitgaande van 'Koop, huis, vrijstaand' van de verstedelijkingsgraad 'niet stedelijk' en het gebiedstype 'buitengebied' is het aantal verkeersbewegingen per woning maximaal 8,6 per dag. Dit betekent dat met de realisatie van voorliggend project (3 x 8,6 =) tot maximaal 25,8 extra verkeersbewegingen leidt.
Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd. De realisatie van drie woningen zal naar verwachting leiden tot een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. Het nieuwe erfensemble wordt ontsloten door de Koninksweg. Deze ontsluitingsweg heeft voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. De gemeente Oude-IJsselstreek heeft een Gemeentelijke Verkeer- en Vervoerplan 2012 - 2020 (GVVP) waarin geen vastgestelde parkeernorm maar een bandbreedte is opgenomen. Onderstaande tabel geeft deze bandbreedte weer.
uitsnede bijlage 6 GVVP 2012 - 2020
Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de maximale norm. Met de realisatie van drie vrijstaande woningen in het buitengebied ontstaat een parkeerbehoefte van 2,2 parkeerplaats per woning. Dit zorgt voor een parkeerbehoefte van afgerond naar boven 7 parkeerplaatsen in de nieuwe situatie. De parkeerbehoefte zal op eigen terrein naast de woningen worden opgelost. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig, het inrichtingsplan in Bijlage 1 laat dat ook zien.
Mocht er in de toekomst sprake zijn van extra functies bij de woningen zoals bijvoorbeeld een bedrijf aan huis of een bed-en-breakfast dan zullen hiervoor extra parkeervoorzieningen op het eigen erf gerealiseerd dienen te worden.
Het aspect verkeer en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het landgoedontwikkelingsplan, opgenomen als Bijlage 1 van de Regels, is de ontstaansgeschiedenis, de omgeving van het plangebied en de aanwezige waarden beschreven. Met het voorgenomen plan worden geen cultuurhistorische waarden negatief beïnvloed. Sterker de voorgenomen ontwikkeling versterkt de cultuurhistorische landschappelijke- en natuurlijke waarden.
Archeologie
Binnen het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied geen dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Op de archeologische verwachtingenkaart is het plangebied met een lage verwachting aangeduid. Een nader onderzoek betreffende mogelijk aanwezige archeologische waardes en/ of informatie is derhalve niet noodzakelijk.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect cultuurhistorie en archeologie.
4.6 Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen.
Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico’s voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.
De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Planspecifiek
Op basis van de klimaatatlas gemeente Oude IJsselstreek is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.
Wateroverlast. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied enige plasvorming wordt verwacht na een korte of lange bui. Voor de beoogde natuurontwikkeling is dit gunstig en geen probleem. De beoogde woningen zullen hoger dan het omliggende maaiveld aangelegd worden zodat er op de erven zelf geen wateroverlast optreedt.
Hittestress. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat de temperatuur in het plangebied normaal zal zijn (niet extra koeler of extra warmer) op warme dagen. Dit is naar waarschijnlijkheid gebaseerd op de huidige onbebouwde situatie. De geplande nieuwbouw is goed geïsoleerd conform de huidige normen. Daarmee is de woning ook minder gevoelig voor opwarming wat relevant is voor warmte in de nachtelijke periode. Daarnaast wordt er veel opgaand groen en bos gerealiseerd wat de hittestress van het totale gebied vermindert.
Droogte. De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft grondwaterstanden en droogtegevoeligheid in 2050 een lichte verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is en blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en van grotere droogtegevoeligheid. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf zoals dat in feite in de huidige (onbebouwde) situatie ook zo is. Het plangebied ligt niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte.
Met de beoogde natuurlijke inrichting en verondieping van de bestaande greppel/sloot in het plangebied kan het grondwaterpeil wat stijgen en wordt het bergend vermogen van de grond vergroot. Met voorliggend plan wordt voldoende ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door droogte als gevolg van klimaatverandering.
Overstroming. De bijbehorende kaartbeelden laten zien dat er het plangebied niet in nabijheid van de groter wateren ligt. Mocht ergens een dijk van de IJssel of de Rijn bezwijken dan vormt overstroming geen risico vormt voor het plangebied.
Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
6.2 Wijze Van Bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Natuur
Het grootste deel van het plangebied is bestemd als 'Natuur'. Deze gronden zijn bestemd voor bos- en natuurgebieden, behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, voet- en fietspaden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer, ontsluitingswegen voor aangrenzende woonpercelen, extensief (dag)recreatief medegebruik. Daarnaast zijn de bij de bestemming behorende bouwwerken, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Gebouwen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn, onder voorwaarden, wel toegestaan.
In de bestemming is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om de landschappelijke en natuurwaarden binnen de bestemming te beschermen. Dit betekent dat voor sommige werkzaamheden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Er is een uitzondering opgenomen voor de werkzaamheden die betrekking hebben op de uitvoering en het beheer van het landgoedontwikkelingsplan.
Wonen
De nieuw te realiseren woningen en bijbehorende erven zijn bestemd als 'Wonen'. Voor het erfensemble is één bestemmingsvlak opgenomen. Binnen het bestemmingsvlak zijn drie bouwvlakken opgenomen ten behoeve van de woningen, hierbinnen is per bouwvlak één woning toegestaan. Naast het gebruik van de woning zijn de gronden bestemd voor een aan huis verbonden beroep (onder voorwaarden), een bed en breakfast in een woning, het hobbymatig agrarisch gebruik van gronden en opstallen en het recreatief bewonen van de woning. Daarnaast zijn de bij de bestemming behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen, erven, parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan.
In de bouwregels is geregeld dat per bestemmingsvlak (oftewel per erfensemble) de gezamenlijke inhoud van de drie woningen niet groter mag zijn dan 2.500 m3. De toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen bedraagt respectievelijk 4 m en 9 m.
Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen), overkappingen en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.
Binnen het plangebied geldt de gebiedsaanduiding;
Groene ontwikkelingszone
Het gehele plangebied is aangeduid als 'overige zone - groene ontwikkelingszone'. De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn, naast de daar voorkomende bestemmingen (Wonen en Natuur), mede bestemd voor de bescherming en ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
7.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Gezien de omvang, karakter en ligging van het plan worden in het kader van het vooroverleg Waterschap Rijn & IJssel en de provincie Gelderland om een reactie gevraagd. Door de provincie Gelderland is op 22 november 2022 een reactie gegeven op het voorontwerp bestemmingsplan. In Bijlage 5 is deze reactie integraal opgenomen. Naar aanleiding van deze vooroverleg reactie is het bestemmingsplan op de twee genoemde punten aangepast. Van het Waterschap Rijn & IJssel is geen reactie ontvangen.
7.3 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Landgoed Raesfeldsbosch' heeft vanaf 15 december 2022 tot en met 25 januari 2023 voor iedereen ter inzage gelegen. Binnen deze termijn kon iedereen, schriftelijk of mondeling, een zienswijze bij de gemeenteraad kenbaar maken.
Tijdens de inzageperiode zijn in totaal zes zienswijzen ontvangen.
De eerste vier zienswijzen zijn gericht aan de gemeenteraad van de gemeente Oude IJsselstreek. Hiervan is de derde zienswijze ondertekend door 35 personen.
De zienswijzen zijn ontvangen binnen de hiervoor gestelde termijn en zijn ontvankelijk.
Abusievelijk zijn buiten de inzageperiode de relevante overlegpartners geraadpleegd. In totaal zijn twee zienswijzen ingediend door het Waterschap Rijn en IJssel en de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland.
De zienswijzen zijn samengevat en van een antwoord voorzien in de bijgevoegde Nota van zienswijzen en wijzigingen (Bijlage 7). De zienswijzen hebben naast enkele ambtshalve wijzigingen geleid tot wijzigingen ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan. De wijzigingen zijn ook in voornoemde bijlage opgenomen.
Bijlage 1 Landgoedontwikkelingsplan
Bijlage 1 Landgoedontwikkelingsplan
Bijlage 1 Go Versterkingsbalans
Bijlage 1 GO versterkingsbalans
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan flora en fauna
Bijlage 5 Vooroverleg Reactie Provincie Gelderland
Bijlage 5 Vooroverleg reactie Provincie Gelderland
Bijlage 6 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 6 Voortoets Stikstofdepositie