KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebieds- En Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.7 Water
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9 Ecologie
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Dit Bestemmingsplan
Bijlage 1 Inrichtingstekening
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Digitale Watertoets
Bijlage 3 Archeologisch Bureau- En Booronderzoek
Bijlage 4 Quickscan Natuurtoets

Buitengebied, Bosontwikkeling Kersendijk Westendorp

Bestemmingsplan - Gemeente Oude IJsselstreek

Vastgesteld op 29-06-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Buitengebied, Bosontwikkeling Kersendijk Westendorp' van de gemeente Oude IJsselstreek.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1509.BP000219-VA01.

De overige begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afwijking

Een afwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid sub a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.6 ander-werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bestaand

  1. a. Bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald, en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het perceel bevindend hoofdgebouw verbonden daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.14 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.15 extensieve (dag)recreatie

Recreatief (mede)gebruik van gronden, bijvoorbeeld: wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en paardrijden.

1.16 extensief recreatief medegebruik

Recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen, paardrijden en daarmee gelijk te stellen activiteiten dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden alsmede rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.17 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.18 gebruik(-en)

Gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.19 horeca(bedrijf)

Een bedrijf of instelling waar hoofdzakelijk dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, een en ander al dan niet in combinatie met elkaar niet zijnde een seksinrichting of voor gebruik ten behoeve van prostitutie.

1.20 nadere eis

Een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste artikel onder d van de Wet ruimtelijke ordening.

1.21 natuurwaarde

De aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden.

1.22 normaal onderhoud, gebruik en beheer

Een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.23 omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste artikel, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.24 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.25 overig bouwwerk

Een bouwwerk niet zijnde een bijbehorend bouwwerk.

1.26 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.27 seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.28 uitvoeren

Uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.29 verbeelding

De analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen ruimtelijke informatie met identificatienummer: NL.IMRO.1509.BP000219-VA01.

1.30 wijziging

Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste artikel onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos- en natuurgebieden;
  2. b. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  5. e. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;
  6. f. extensief (dag)recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende bouwwerken en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

5.1 Verboden gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen, tenzij in Hoofdstuk 2 anders is bepaald:

  1. a. het (laten) opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan voor zover noodzakelijk is voor het normale onderhoud van tuinen en andere onbebouwde terreinen en het onderhoud van watergangen;
  2. b. het (laten) opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, anders dan voor zover dit het gevolg is van of direct samenhangt met het gebruik van een erf, behorende bij een bedrijf;
  3. c. het (laten) gebruiken van bebouwde dan wel onbebouwde gronden als of ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie;
  4. d. het (laten) gebruiken van bebouwde dan wel onbebouwde gronden als of ten behoeve van detailhandel;
  5. e. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van een horeca(bedrijf);
  6. f. het (laten) gebruiken van gronden voor opslag van bagger en grondspecie;
  7. g. het (laten) gebruiken van gronden voor een grondwal, tenzij op de verbeelding expliciet is toegestaan;
  8. h. het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak ten behoeve van reclame-uitingen;
  9. i. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van bedrijven als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
  10. j. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

6.1 Bouwhoogten en afstandseisen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van in het plan genoemde bouwhoogten en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de bouwhoogten en afstandseisen.

6.2 Voorwaarden

Afwijking als bedoeld in artikel 6.1 is slechts toegestaan, onder de aanvullende voorwaarden dat:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. d. geen onevenredige milieutechnische of ruimtelijke belemmeringen zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

7.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Bosontwikkeling Kersendijk Westendorp'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het kader van de bestaande bosopgave vanuit de landelijke bossenstrategie, heeft de provincie Gelderland de wens om op verschillende locaties in de provincie bosgebieden te realiseren. De bossenstrategie resulteert in een opgave van het realiseren van circa 1.700 ha bos in Gelderland, zoals vastgesteld in het 'Uitvoeringsprogramma Bomen en Bos' door Gedeputeerde Staten in december 2020.

Om aan de voorgenoemde kaders invulling te geven, heeft de provincie Gelderland aan de locatie aan de Kersendijk te Westendorp percelen in eigendom gekregen. De provincie Gelderland heeft het voornemen om op deze percelen een nieuw bosgebied te realiseren.

Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017' zijn de gronden van voorliggende locatie grotendeels bestemd als 'Agrarisch'. Het nieuwe bosgebied is op basis van de bestemming 'Agrarisch' niet toegestaan. Om het beoogde plan alsnog mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan vast worden gesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Oude IJsselstreek, circa 3,8 km ten zuiden van de kern Westendorp en circa 3,3 km ten oosten van de kern Varsseveld. Het plangebied ligt globaal tussen de Pellendijk, de Kersendijk en de Terborgseweg in en is kadastraal bekend als kadastrale gemeente Varsseveld, Sectie E, nummer 4012, 4290, 5138, 5292, 5485 en 5488. De percelen zijn momenteel grotendeels in gebruik als landbouwgrond. Het plangebied wordt door de beek 'Varsseveldsche Waterleiding' in twee delen opgedeeld, een noordelijk deel en een zuidelijk deel.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000219-VA01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000219-VA01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017', dat op 28 juni 2018 door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek is vastgesteld. Op grond van het bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Agrarisch'. Volgens artikel 3.1 van de planregels zijn de gronden onder andere bestemd voor agrarische doeleinden en voor het uitoefenen van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Een klein deel van het plangebied is bestemd als 'Bos'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor bosgebieden.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017' weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000219-VA01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan

Op grond van de bestemming 'Agarisch' is de realisatie van een bos niet toegestaan. Om het initiatief mogelijk te maken, is het daarom noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. Daarnaast wordt in Hoofdstuk 4 de gevolgde procedure beschreven. In Hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten.

Hoofdstuk 2 Gebieds- En Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

De totale oppervlakte van de tot bos in te richten percelen bedraagt 9,64 ha en is momenteel in agrarisch gebruik als akkerland en grasland. Daarnaast bestaat het plangebied uit een klein loofbos van 0,2 ha. Ten oosten van de noordelijke percelen ligt het Hoenderbos, een gemengd bos van ca. 12 ha. De omvorming van de agrarische percelen kan deze bossen verbinden en versterken. Aan de west- en (deels aan de) zuidzijde van het plangebied bevinden zich watergangen, die het plangebied begrenzen. De watergang 'Varsseveldsche Waterleiding' ligt tussen het noordelijke en het zuidelijke deel van het plangebied in en vormt een natuurlijke oost-west geörienteerde lijn tussen deze twee delen.

In het zuidelijke deel van het plangebied liggen aan de noord-, oost- en voor een klein deel aan de zuidzijde groene randen in de vorm van bomen. Deze groene randen begrenzen het plangebied.

Het noordelijke deel van het plangebied wordt grotendeels begrensd door landbouwgrond en, voor een klein deel in het noorden, door een woonperceel. Aan de oostzijde vormt een groene rand de begrenzing van het plangebied en in het zuiden van het noordelijke deel ligt de bovengenoemde Varsseveldsche Waterleiding.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn gronden gelegen met de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden', 'Bos' en 'Wonen'.

In het gebied bevinden zich ruggen en zijn gradiënten aanwezig van hoog naar laag. Aannemelijk hierbij is dat de grondwaterstanden in de lagere delen hoger aan maaiveld komen en minder diep wegzakken in de zomer dan op de hoge ruggen. In de soortensamenstelling van het aan te planten bos wordt hiermee rekening gehouden.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000219-VA01_0004.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige Situatie

De agrarische gronden in het plangebied zullen worden omgezet naar bos. Daarvoor is door Bosgroep Midden Nederland is een inrichtingsplan opgesteld. Dit inrichtingsplan is als Bijlage 1 bij de toelichting bijgevoegd. Hieronder wordt het inrichtingsplan behandeld.

Doel van de nieuwe aanplant is om enerzijds aan te sluiten op de bestaande inrichting, anderzijds op het achtergelegen landschap. Het doel van de nieuwe aanplant is niet gericht op houtoogst in de toekomst. De aanplant moet voor verbinding van het landschap zorgen en de natuurwaarden van het gebied verhogen. Het aanplanten van bos op voormalige landbouwgronden levert een bijdrage aan de klimaatmitigatie door het vastleggen van CO2, het dempen van temperatuurextremen en het beperken van hittestress. Daarnaast kunnen bossen een bijdrage leveren in de waterberging en draagt het bij aan een verhoging van de biodiversiteit in de omgeving. Nadat de inrichting is afgerond zullen de gronden worden toegevoegd aan het Gelders natuurnetwerk. Dit is een netwerk van gronden binnen de provincie Gelderland waar het provinciale beleid zich richt op de bescherming en het herstel van de aanwezige natuurwaarden en de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden.

Navolgende afbeelding toont de maatregelenkaart die is opgesteld op basis van de uitgangspunten van het inrichtingsplan. De maatregelenkaart is tevens opgenomen als Bijlage 1 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000219-VA01_0005.jpg"

Maatregelenkaart

In het nieuw aan te planten gedeelte wordt langs de randen een menging van struikvormers aangeplant. Ook in de noordoostelijke punt worden struikvormers aangeplant, om schaduw op het woonerf te voorkomen en een mooie overgang van mantel naar bos te creëren voor recreanten. Daarnaast worden in dit deel enkele boomvormers aangeplant om de mantel-zoomvegetatie te laten aansluiten op het bestaande bos. De zone waar struikvormers worden aangeplant hebben een breedte van ongeveer 20 m (1,95 ha). Het gedeelte met boom- en struikvormers bedraagt 0,55 ha en het gedeelte waar zich opgaand bos kan ontwikkelen (6,25 ha) wordt ingeplant met een breed scala aan boomsoorten passend bij de groeiplaats.

Door het zuidelijke deel loopt een waterleiding. Op de locatie van de waterleiding wordt een zone met kruiden- en faunarijk grasland gerealiseerd en een wandelpad aangelegd. Daarnaast ligt er naast de sloot die tussen het noordelijke en zuidelijke deel van het plangebied doorloopt een schouwpad.

In het noordelijke deel wordt een ondiepe poel aangelegd (maximaal 70 cm diep) om een habitat te creëren voor amfibieën en insecten. Daarnaast kan de poel gebruikt worden als drinkplaats voor bijvoorbeeld reeën. De oppervlakte van de poel zal maximaal 0,3 ha bedragen.

Het kleine bosperceel aan de noordzijde van het zuidelijke deel is reeds ingericht als bos. Deze gronden blijven ongewijzigd, maar worden met voorliggend plan herbestemd tot 'Natuur'.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing rijksbeleid

Met de uitvoering van het initiatief wordt voldaan aan de doelstellingen van het Rijk op het gebied van 'Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie'. Het initiatief zorgt voor het verminderen van hittestress in de omgeving door het aanplanten van bomen en andere vegetatie. Daarnaast wordt een poel gegraven welke kan bijdragen aan het opvangen van overtollig regenwater en een drinkplaats kan bieden voor dieren bij droogte.

Door de beëindiging van de agrarische activiteiten in het plangebied worden de landschappelijke kwaliteiten van het gebied verbeterd. Daarnaast wordt met ontwikkeling van natuur (onder meer door middel van de aanleg van een poel) ingespeeld op klimaatadaptatie.

Voorheen werd het plangebied hoofdzakelijk gebruikt voor agrarische activiteiten en in de nieuwe planologische situatie wordt er geen bebouwing toegevoegd. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan zijn de ambities voor 'klimaatadaptatie' en 'biodiversiteit' van toepassing.

Klimaatadaptatie

Het klimaat is merkbaar aan het veranderen, waarbij hoosbuien, extreme hitte en langdurige droogte hierbij goede voorbeelden van zijn. Provincie Gelderland wil zich voorbereiden op het veranderende klimaat door in te zetten op het tegengaan van de bijbehorende risico's en gevaren. Dit heeft prioriteit: In 2050 wil Gelderland optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderend klimaat. De provincie Gelderland werkt hierbij vooral vanuit haar betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de variatie van de Gelderse streken.

De provincie Gelderland wil met haar partners verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving nemen we de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken afspraken over hoe met de risico's om te gaan. Klimaatbestendig werken is daarbij voor de provincie Gelderland een logische voorwaarde als er samengewerkt wordt met anderen. Verschillende ontwikkelingen binnen toerisme en recreatie horen hier ook bij. Deze ontwikkelen wil de provincie Gelderland benutten. Hierbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij de Gelderse kwaliteiten. De provincie streeft naar een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid zodat Gelderland versterkt wordt voor nu en in de toekomst.

Biodiversiteit

Gelderland heeft een rijke natuur, waaronder de Veluwe met haar bossen, heide, stuifzand en haar specifieke dier- en plantensoorten. Er is een groot Gelders natuurnetwerk ontwikkeld met allerlei verbindingszones – ecologisch poorten, ecoducten, uiterwaarden – dat voor de biodiversiteit belangrijke gebieden in en buiten Gelderland verbindt. Het beschermen en het versterken van dit netwerk staat voorop. Daarbij wordt ingespeeld op de gevolgen van het veranderende klimaat voor de natuur, zoals bijvoorbeeld verdroging.

Tegelijkertijd merkt Gelderland dat de variatie in planten- en diersoorten daalt. Er is meer nodig om dit weer op peil te krijgen. De meeste kansen worden gezien door veehouderij, land- en tuinbouw en natuur slimmer te verbinden. Met betrokken partijen wordt gewerkt aan een betere balans tussen de intensieve veehouderij, natuurwaarden, lucht- en bodemkwaliteit en het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw en fruitteelt.

De ambitie is dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuur-inclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. Hierbij blijft Gelderland werken aan een hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Ze heeft aandacht voor de kwaliteiten van de bijzondere natuurgebieden en landschappen en beschermen de flora en fauna. Overal is potentie om de biodiversiteit te vergroten, in het bijzonder in de landbouw.

Omgevingsverordening

De provincie Gelderland beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld en daarna meerdere malen geactualiseerd. De laatste actualisatie is 'Actualisatieplan 9 Omgevingsverordening ASV', vastgesteld op 5 juli 2022.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'klimaatadaptatie' relevant.

Instructieregel klimaatadaptie (art. 2.65b)

De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een bosgebied. Met de uitvoering van het initiatief wordt voldaan aan de doelstellingen van de provincie op het gebied van klimaatadaptatie en biodiversiteit. Het initiatief zorgt voor het verminderen van hittestress in de omgeving door het aanplanten van bomen en andere vegetatie. Daarnaast wordt een poel gegraven welke kan bijdragen aan het opvangen van overtollig regenwater en een drinkplaats kan bieden bij droogte.

Het initiatief is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen.

De gemeente Oude IJsselstreek heeft een groot oppervlak landelijk gebied, waarin zich veel verschillende functies en waarden bevinden en allerlei ontwikkelingen gaande zijn. Plattelandsontwikkeling en toerisme zijn speerpunten van beleid. Daarnaast streeft de gemeente naar een brede en gedifferentieerde economische basis voor het buitengebied, maar ook de bescherming en ontwikkeling van natuurgebieden en water zijn van belang.

De gemeente kent veel afwisseling met overgangen van rivierengebied naar zandgebied en veenontginningen. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden, om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De gemeente Oude IJsselstreek richt zich op een aantal ontwikkelingen met betrekking tot het realiseren van de ecologische verbindingszones de natuurlijke inrichting van beken en oevers en het versterken van de landschapswaarden.

Klimaat

Het stijgen van de gemiddelde temperatuur op aarde is een van de indicaties van klimaatverandering. Waarschijnlijk heeft de stijging van de concentratie broeikasgassen (waaronder CO2) in de atmosfeer een sterke invloed op deze verandering. Onverwachte weersverschijnselen, de stijging van de zeespiegel wereldwijd en de invloed op het leven van mens en dier zijn andere gevolgen die optreden.

Overheden wereldwijd proberen de klimaatverandering tegen te gaan door de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer te verminderen. Ook de gemeente Oude IJsselstreek is zich bewust van de verantwoordelijkheid om hierin initiatieven te ontplooien. Naast de taak van de overheid zal op een meer individueel niveau de bewustwording moeten komen dat de omgeving verandert en dat mensen zich moeten aanpassen aan de verandering van het klimaat (klimaatadaptatie).

Visie op landschap, natuur en groene kernen

In de raadsvergadering van 22 april 2021 is de Visie op landschap, natuur en groene kernen vastgesteld. De gemeente Oude IJsselstreek heeft door de jaren heen meerdere plannen ontwikkeld voor de groene ruimte, echter ontbrak het aan een samen hangend toekomstbeeld voor het landschap en de groene kernen. De Visie op Landschap, Natuur en Groene Kernen (VLNGK) biedt dit gewenste toekomstbeeld. De visie is in een interactief proces met bewoners, maar ook organisaties en verenigingen tot stand gekomen. De visie geeft richting aan de gewenste ontwikkeling van het landschap voor zowel het buitengebied als de kernen. De visie gaat in op de wijze waarop de kenmerkende landschappen voor de toekomst verder versterkt worden, in samenhang met de ontwikkelingen.

Op navolgende afbeelding is het plangebied binnen de visiekaart aangegeven met een zwarte stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000219-VA01_0006.jpg"

Visie op landschap VLNGK

Het plangebied is op de visiekaart niet benoemd als locatie voor specifieke doelstellingen. Rondom het plangebied lopen wel 'lijnelementen watergangen, oevers ecologisch beheren en verruigen'. Wel geeft de gemeente aan dat zij het landschap willen behouden en ontwikkeling van landschap willen stimuleren. Op particuliere gronden of gronden van bedrijven wil de gemeente ontwikkeling van landschap stimuleren bij de eigenaren, maar altijd en alleen op basis van bereidheid en vrijwilligheid van de eigenaar.

De gemeente zet onder andere in op de ontwikkeling van nieuw bos, maar juist ook de ontwikkeling van kleine bossen binnen de gemeente. Gemeente Oude IJsselstreek heeft naar aanleiding van de wens van de gemeenteraad voor meer bos in de gemeente het 'Actieplan Bomen' ontwikkeld. Dit is ook de eerste stap naar meer opslag van CO2 in de gemeente. Met het 'Actieplan Bomen' wil de gemeente hier ook op inspelen, dit door onder andere de aanplant van een nieuw bos of kleine bosjes op eigen percelen of in samenspraak met grondeigenaren.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een bosgebied. Met de uitvoering van het initiatief wordt voldaan aan de doelstellingen van de gemeente op het gebied van klimaatadaptatie. Het initiatief zorgt voor het verminderen van hittestress in de omgeving door het aanplanten van bomen en andere vegetatie. Daarnaast wordt een poel gegraven welke kan bijdragen aan het opvangen van overtollig regenwater en een drinkplaats kan bieden bij droogte.

Door de beëindiging van de agrarische activiteiten in het plangebied worden de landschappelijke kwaliteiten van het gebied verbeterd. Daarnaast wordt met ontwikkeling van natuur (onder meer door middel van de aanleg van een poel) ingespeeld op klimaatadaptatie en sluit de ontwikkeling aan bij het opgesteld beleid voor meer gezond en afwisselend bos. Hiermee is het plan in overeenstemming met de 'Visie op landschap, natuur en groene kernen'.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Algemeen

Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.).

In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.

Toetsing

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling (voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure) uit te voeren.

De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.2 tot en met 4.10. Daaruit wordt geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Conclusie

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, als gevolg van de realisatie van een klimaat- of compensatiebos in het plangebied, kunnen worden uitgesloten. Het bestemmingsplan kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

4.2 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige ontwikkeling in de vorm van een stuk bos mogelijk. De nieuwe functie wordt niet als gevoeliger aangemerkt dan de bestaande functie. Aangenomen kan worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is voor de nieuwe functie. Om die reden kan een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect bodem biedt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een bosgebied mogelijk. Een bos is niet geluidgevoelig. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Daarnaast geldt dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen in en om het plangebied die tot geluidshinder zouden kunnen leiden.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
De ontwikkeling van een bosgebied zal niet leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen in en om het plangebied. Door de omzetting van agrarische grond in gronden ten behoeve van een bosgebied zal het plangebied minder intensief beheerd worden. De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Het initiatief betreft het omzetten van agrarische gronden in gronden ten behoeve van een bos. Binnen het plangebied worden daarmee geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Een nadere toetsing kan daarom achterwege blijven.

Daarnaast worden met de uitvoering van het initiatief geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt.


Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied ligt in een omgeving die valt te karakteriseren als type ‘rustig buitengebied’. Een bosgebied betreft geen milieuhindergevoelige functie. Omgekeerd geldt dat het te realiseren bos ook geen hinder veroorzaakt.

De bestaande omliggende (agrarische) bedrijven worden niet beperkt door het initiatief. De provincie wil de gronden in het plangebied inzetten voor het bereiken van de bosopgave. De bosopgave is gesteld in het kader van het 'Uitvoeringsprogramma Bomen en Bos', dat door de GS in december 2020 werd vastgesteld. Met dit initiatief wordt een bijdrage geleverd aan het bereiken van de bosopgave van 1.700 hectare. Er is dus ook geen sprake van het realiseren van nieuwe natuur in de vorm van Natura 2000-gebied dan wel een voor verzuring gevoelig gebied in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.7 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Situatie plangebied

In de huidige situatie zijn de gronden hoofdzakelijk ingericht als akker/landbouwgronden. Deze gronden worden met de ontwikkeling omgezet in bos. Doel van het bos is om enerzijds aan te sluiten op de bestaande inrichting, anderzijds op het achtergelegen landschap. In het plangebied zijn enkele watergangen/greppels aanwezig. Deze watergangen/greppels zorgen voor de ontwatering van de landbouwgronden. Op basis van het inrichtingsplan zal er geen aanpassing plaatsvinden aan de watergangen/greppels.

Daarnaast wordt er een poel van 0,3 ha gerealiseerd voor de bevordering van de biodiversiteit en het aanbieden van een drinkplaats voor dieren. Deze poel zal bij hevige neerslag tevens dienen als opslag van regenwater. Tot slot zorgt de aanplant van een bos ervoor dat regenwater sneller in de bodem infiltreert. De bomen en planten zullen het regenwater opnemen en zorgen voor een bodem waarin water beter infiltreert.

De voorgenomen heeft een positief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat er waterstaatkundige belangen zijn. Deze belangen zijn zodanig van aard en omvang dat overleg met het waterschap gewenst is. De ingevulde watertoets is als Bijlage 2 bijgevoegd.

Overleg Waterschap Rijn en IJssel

Het initiatief is voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven dat het met name van belang is om de watergang van het waterschap, welke tussen het gebied door loopt, te vrijwaren samen met de bijbehorende schouwpaden. Het uitgangspunt van het initiatief is dat de werkzaamheden op meer dan 6 m van de insteek van de betreffende watergang blijft. Daarmee wordt de schouwpaden eveneens gerespecteerd.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.

4.8 Archeologie En Cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Door Hamaland Advies is in november 2022 een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek archeologie uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Bureauonderzoek

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het grootste deel van het plangebied gelegen is op een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden. Kleinere delen van het plangebied zijn gelegen op dekzandkopjes, namelijk het centrum van het zuidelijke plangebied en de oostelijke punt. Op deze dekzandkopjes kan een oud landbouwdek aanwezig zijn. Over het algemeen zullen er in het plangebied vlakvaaggronden aanwezig zijn. Uit de boringen die tijdens een eerder onderzoek zijn gezet binnen een deel van het plangebied blijkt dat de C-Horizont zich erg dicht onder het maaiveld bevindt. Dit is namelijk al tussen 20 en 40 cm-mv. Dit onderzoek, dat als een lijn door het plangebied liep, liet zien dat de overgang tussen de bouwvoor en de C-horizont scherp is, wat kan duiden op een verstoorde bodem. Er is echter maar een klein deel van het plangebied onderzocht en het onderzoek is niet uitgevoerd in de kansrijke delen, de dekzandkopjes. Rondom het plangebied zijn weinig archeologische resten bekend.

Op grond van het uitgevoerde cartografische onderzoek blijkt dat het plangebied in het verleden voor verschillende doeleinden gebruikt is. Deze waren vooral agrarisch van aard, zoals bouwland, weiland en boomgaard. Daarnaast is het ook heide en bos geweest. Binnen het plangebied heeft tussen in ieder geval 1966 en 2000 een gebouw gestaan. Wat voor gebouw dit was, is niet te herleiden op basis van de bestudeerde kaarten. De verstoring die dit gebouw veroorzaakt kan hebben is onbekend, maar het is waarschijnlijk gering gezien de relatief geringe omvang van de bebouwing. De agrarische werkzaamheden zoals ploegen en egaliseren zullen de bodem naar verwachting tot maximaal 50 cm-mv hebben verstoord.

Het overgrote deel van het plangebied heeft geen gunstige landschappelijke ligging voor bewoning in het verleden. De vlakte van verspoelde dekzanden is geen ideale locatie voor landgebruik en bewoning. De dekzandkopjes daarentegen zijn wel zeer geschikt voor menselijke bewoning, zowel voor steentijdsamenlevingen als voor landbouwende samenlevingen. Voor de vlaktes geldt een lage archeologische verwachting voor alle periodes en de dekzandkopjes hebben een hoge verwachting voor archeologische resten tot en met de Vroege Middeleeuwen. Voor de Late Middeleeuwen geldt een lage verwachting aangezien het plangebied lange tijd onontgonnen is geweest. Voor de Nieuwe Tijd geldt een middelhoge verwachting, omdat het plangebied rondom een historisch erf ligt en resten die daaraan gerelateerd zijn in het plangebied aangetroffen kunnen worden.

Booronderzoek

Uit de resultaten van het karterend booronderzoek is gebleken dat in het plangebied ter plaatse van de onderzochte dekzandkopjes onder de graszode en de subrecente bouwvoor sprake van een relatief dunne akkerlaag. In het oosten van het plangebied gaat deze akkerlaag scherp over in het onderliggende dekzand dat op dieptes variërend van 30 cm-mv tot 45 cm-mv aangetroffen is.

In het centrale en westelijke deel van het plangebied is onder de graszode en de subrecente bouwvoor eveneens sprake van een relatief dunne akkerlaag. Onder de akkerlaag is in vijf boringen sprake van een intacte podzolbodem. De top van de intacte podzol is aangetroffen op dieptes variërend van 40 cm-mv tot 55 cm-mv.

In de overige boringen in het centrale en westelijke deel van het plangebied is sprake van A-C profielen waarbij de bouwvoor en akkerlaag scherp overgaan in het onderliggende dekzand of is sprake van A-A/C-C profielen, waarbij de bouwvoor en akkerlaag via een menglaag scherp overgaan in het onderliggende dekzand. De menglaag is ontstaan doordat er in het verleden te diep is geploegd, waarbij de dunne akkerlaag vermengd is met de top van het onderliggende dekzand.

Selectieadvies

Vanwege het geringe aantal intacte (podzol)bodems, de relatief jonge akkerlaag en het ontbreken van oudere cultuurlagen ('vuile' lagen) met archeologische indicatoren, wordt vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. De kans dat met de voorgenomen bodemingrepen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen verloren gaan is nihil.

Selectiebesluit

Het onderzoeksrapport en het selectieadvies zijn op 15 november 2022 beoordeeld door de Regioarcheoloog van de ODA. De Regioarcheoloog is akkoord met het selectieadvies. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Cultuurhistorie

De gemeente Oude IJsselstreek heeft een 'Cultuurhistorische waardenkaart' vastgesteld. Op deze kaart wordt geen melding gemaakt van cultuurhistorische objecten, elementen, structuren of andere cultuurhistorisch relevante zaken in het plangebied.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.9 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.


Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in april 2022 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft het in Duitsland gelegen 'Klevsche Landwehr, Anholtsche Issel, Feldschlaggraben und Regnieter Bach' dat gelegen is op een afstand van circa 7,1 kilometer ten zuiden van het plangebied. Andere Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km zijn het eveneens in Duitsland gelegen 'VSG Unterer Niederrhein' en 'NSG Hetter-Millinger Bruch, mit Erweiterung'. Het meest dichtstbijzijnde Nederlandse Natura 2000-gebied, betreft het gebied betreft Korenburgerveen, op een afstand van circa 16,6 kilometer.

Gezien de afstand tot een Natura 2000-gebied, zijn negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten uitgesloten. Door het eventuele gebruik van werktuigen kunnen er wel indirecte gevolgen zijn door stikstofdepositie vanuit de lucht.

Omdat drie Natura 2000-gebieden 10 km of minder van het plangebied af liggen, vindt er mogelijk stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige habitattypen van deze Natura 2000-gebieden. Voor de ontwikkeling is geanalyseerd in hoeverre effecten van stikstofdepositie zouden kunnen optreden als gevolg van de ontwikkeling. Dit betreft de realisatiefase van het bos, aangezien de ontwikkeling van bos na de ingreep niet resulteert in een toename van het aantal verkeersbewegingen. De Nederlandse Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 10 km afstand en voor Duitse Natura 2000-gebieden geldt een hoge drempelwaarde van 7,14 mol/ha/jr. Op deze afstanden is het gezien de aard en schaal van het project niet aannemelijk dat er sprake is van een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van Natura 2000-gebieden.

Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone

Het plangebied ligt vlak naast het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit betreft deelgebied 35: 'IJzerlo - Silvolde'. De bosontwikkeling sluit goed aan op de ontwikkelingsdoelen van het naastgelegen GNN en de GO waardoor er geen negatieve effecten zijn op de kernkwaliteiten van dit gebied.

Houtopstanden

De bomen in het plangebied vallen onder de definitie houtopstanden, zoals bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. Het plangebied ligt namelijk buiten de bebouwde kom. Omdat er in tegenstelling tot houtkap juist sprake is van bosontwikkeling, is er geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Soortbescherming

Vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten worden niet aangetast als gevolg van de werkzaamheden. Het kan wel zijn dat er tijdens de werkzaamheden algemene diersoorten op de locatie voorkomen. Bij het uitvoeren van werkzaamheden moet de algemene zorgplicht in acht worden genomen (artikel 1.11 Wnb). Handelingen die nadelige effecten hebben moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is moeten maatregelen worden genomen om negatieve effecten te beperken of ongedaan te maken. Overigens moeten de werkzaamheden plaatsvinden buiten het vogelbroedseizoen omwille de aanwezigheid van algemene broedvogelsoorten.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.10 Verkeer En Parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Met het initiatief is geen sprake van een ontwikkeling met een verkeersaantrekkende werking of een parkeerbehoefte.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.11 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12, lid 1 en 2 van de Wro is bepaald dat de gemeente bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Met de realisatie van een klimaat- of compensatiebos is geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Om die reden hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

De gronden in het plangebied zijn in eigendom van Provincie Gelderland en zullen ook door de provincie worden ontwikkeld. Provincie Gelderland heeft hiervoor budget gereserveerd. Met het initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Informatiebijeenkomst

Op 8 december 2022 heeft een informatiebijeenkomst plaatsgevonden over het voorgenomen initiatief. De reacties op het voornemen waren positief. Tijdens de bijeenkomst werden hoofdzakelijk suggesties gedaan en vragen gesteld over de thema's toegankelijkheid, wildvraat en aanrijdingen met wild.

Voor wat betreft toegankelijkheid wordt door de initiatiefnemer aangeven dat er geen rondgang door het bos zal komen zodat het wild ook rust krijgt. Ter hoogte van de Kersendijk 3 loopt een watergang van het Waterschap waarvan beide zijden openbaar zijn en waar mensen overheen kunnen lopen. De bosaanleg ligt aan beide zijden van dit pad.

Door de bosaanplant kan er meer wild in het gebied komen omdat rust en schuilmogelijkheden toenemen. Ook zal in de eerste jaren na aanplant het wild in de omgeving jonge aanplant willen opeten. Met dit laatste wordt rekening gehouden door onder andere extra aanplant en het bijplanten na twee jaar. Om het wild bij de Kersendijk weg te houden worden indien nodig maatregelen genomen in overleg met de wildbeheereenheid. Er worden geen verdere verkeersmaatregelen genomen op de Kersendijk.

Vooroverleg

Het initiatief is voorgelegd aan het waterschap. In paragraaf 4.7 wordt hierop nader ingegaan.

Voorbereidingsprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 2 maart 2023 tot en met 15 april 2023 ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  1. 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  2. 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  1. 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  1. 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  1. 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

'Natuur' (Artikel 3)

Alle gronden binnen het plangebied zijn bestemd als 'Natuur'. De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor bos- en natuurgebieden, behoud en herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, voet- en fietspaden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en extensief (dag)recreatief medegebruik.

Binnen de bestemming is het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken niet toegestaan. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn beperkt toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 3 meter.

Tot slot is er een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Dit betreffen diverse werkzaamheden die zonder omgevingsvergunning niet mogen worden uitgevoerd. Normaal beheer en onderhoud en de aanleg van het bos zoals bedoeld in onderhavig bestemmingsplan is uitgesloten van dit omgevingsvergunningenstelsel.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Bijlage 1 Inrichtingstekening

Bijlage 1 Inrichtingstekening

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Digitale Watertoets

Bijlage 2 Digitale watertoets

Bijlage 3 Archeologisch Bureau- En Booronderzoek

Bijlage 3 Archeologisch bureau- en booronderzoek

Bijlage 4 Quickscan Natuurtoets

Bijlage 4 Quickscan natuurtoets