KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Planvorm
3.2 Verbeelding (Plankaart)
3.3 Uitleg Van De Planregels
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.5 Conclusie
Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek
5.1 Inleiding
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Verkeer En Parkeren
5.4 Wegverkeerslawaai
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Bodemkwaliteit
5.8 Archeologie
5.9 Schiphol
5.10 Kabels En Leidingen
5.11 Water
5.12 Ecologie
5.13 Mer-beoordeling
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.2 Procedure Ontwerpbestemmingsplan
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Locatie Windhaag
Bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 1 Landschapsadvies 'Ruimtelijke Motivatie'
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Nota Inspraak & Overleg

Torenlaan tussen 15 en 17, Voorhout

Bestemmingsplan - gemeente Teylingen

Vastgesteld op 08-03-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Torenlaan tussen 15 en 17, Voorhout als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1525.BP2017TEY01027-VA01 van de gemeente Teylingen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

een toevoeging van een afzonderlijke ruimte aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aan-huis-gebonden beroep

een vrij beroep, waarvan de activiteiten niet publiek gericht zijn, dat op kleine schaal in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning primair haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie zoals arts, notaris of advocaat.

1.5 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.6 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie.

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.8 archeologisch onderzoeksrapport

een rapport dat op basis van archeologisch onderzoek wordt opgesteld en voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 bijgebouw

een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.20 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.21 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.22 maaiveld

de bovenkant van de grond of het natuurlijk terrein.

1.23 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.24 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.25 peil

  1. a. de bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer voor gebouwen indien de bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer ligt tussen 0 en 0,15 m boven het bestaande gemiddelde aansluitende afgewerkte terrein;
  2. b. in alle andere gevallen is dit de bovenkant van het bestaande gemiddelde aansluitende afgewerkte terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.26 uitbouw

een vergroting van een ruimte van een hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.27 verbeelding

voorheen plankaart; de digitale kaart, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.

1.28 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.29 voorgevelrooilijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan. Zie onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017TEY01027-VA01_0009.png"

1.30 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.31 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van het hoofdgebouw en tussen een denkbeeldige lijn in het verlengde van de voor- en achtergevel van het hoofdgebouw. Zie onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017TEY01027-VA01_0010.png"

1.32 figuur bezonning

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017TEY01027-VA01_0011.png"

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot bouwperceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Bij ondergronds bouwen: vanaf peil tot aan de bovenkant van de laagst gelegen afgewerkte vloer onder peil van een gebouw.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren; bij afwezigheid van een gevel: de rand van het bouwwerk geprojecteerd op het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen met dien verstande dat de inhoud van ondergrondse bouwwerken (gedeeltelijk) gelegen buiten de buitenzijde van de gevels mede in aanmerking genomen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.8 diepte en breedte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en -overkappingen

  • De diepte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen aan de achtergevel wordt gemeten haaks vanuit de betreffende achtergevel van het hoofdgebouw.
  • De breedte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen aan de zijgevel wordt gemeten haaks vanuit de betreffende zijgevel van het hoofdgebouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. parkeren bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  3. c. perceelsontsluitingen;
  4. d. erkers ten behoeve van het wonen;
  5. e. luifel ter plaatse van entree van hoofdgebouwen;
  6. f. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in vrijstaande woningen met de mogelijkheid van aan-huis-gebonden beroepen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, perceelsontsluitingen, tuinen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en hiervoor gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de uit te oefenen functie van bijgebouwen zoals bedoeld in lid 4.2.2 is ondergeschikt aan de woonfunctie;
  2. b. een aan-huis-gebonden beroep mag uitsluitend worden uitgeoefend met inachtneming van de volgende regels:
    1. 1. de woonfunctie blijft als primaire functie gehandhaafd;
    2. 2. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met een maximum van 50 m² met inachtneming van de volgende voorwaarden;
      • ten behoeve van de activiteiten is voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
      • het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer;
      • het gebruik van vrijstaande bijgebouwen is niet toegestaan;
      • er vindt geen horeca en geen detailhandel plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan een beroep aan huis.
  3. c. paardenbakken zijn niet toegestaan.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het toestaan van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met in achtneming van de volgende regels:

  1. a. de activiteiten worden door de bewoner uitgeoefend;
  2. b. de woning behoudt in overwegende mate haar woonfunctie en heeft een ruimtelijke uitstraling, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  3. c. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met een maximum van 50 m2;
  4. d. het is niet toegestaan om vrijstaande bijgebouwen voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in gebruik te nemen;
  5. e. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer;
  6. f. ten behoeve van de activiteiten is voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  7. g. seksinrichtingen zijn niet toegestaan.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd van een archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, dan wel anders dan met een archeologisch onderzoek, kan aantonen dat de grond zodanig is verstoord dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn ;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op:
      • het behoud van de archeologische resten in de bodem;
      • het doen van opgravingen;
      • het begeleiden van het bouwrijp maken en van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in lid 5.2 onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en/of waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. er geen grondwerk wordt verricht dieper dan 30 cm onder maaiveld en er geen hei- en schroefwerkzaamheden zullen worden verricht óf het te bouwen oppervlak een omvang heeft die kleiner is dan 250 m²;

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6 1e lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening, geheel of gedeeltelijk de verbeelding van het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. op de verbeelding de aanduiding 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen of van omvang te veranderen indien op basis van een definitief goedgekeurd archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische bescherming of zorg nodig is;
  2. b. op gronden alsnog de aanduiding 'Waarde - Archeologie' te leggen indien op basis van een definitief goedgekeurd archeologisch onderzoeksrapport blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

  1. a. De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden door:
    1. 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen en veranda's, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    2. 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals dakoverstekken, gevelversieringen en funderingen, mits de overschrijding ten hoogste 1m bedraagt;
  2. b. De bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, door ondergeschikte bouwdelen, zoals dakoverstekken, gevelversieringen en funderingen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.

7.2 Ondergronds bouwen en aanleggen

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Algemeen

  1. a. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning, niet zijnde een afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
  2. b. Het gebruik van bedrijfswoningen, woningen en/of wooneenheden anders dan voor één huishouden is niet toegestaan.
  3. c. Het gebruik van recreatiewoningen, recreatieappartementen, stacaravans en/of kampeermiddelen voor permanente bewoning is niet toegestaan;
  4. d. Prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan;

8.2 Windhaag

Het gebruik ten behoeve van het wonen is uitsluitend toelaatbaar indien een windhaag van 1,5 m hoog aan de in bijlage 1 in het rood aangegeven zijde, daadwerkelijk gerealiseerd en in stand gehouden wordt, met dien verstande dat de windhaag een groenblijvend gewas is en er geen openingen in zitten met uitzondering van een deur of doorrijdscherm.

8.3 Landschappelijk inrichtingsplan

Het gebruik ten behoeve van het wonen is uitsluitend toelaatbaar indien de woning landschappelijk wordt ingepast conform het landschappelijk inrichtingsplan dat als bijlage 2 is opgenomen bij de regels van dit bestemmingsplan.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij hiervoor op grond van hoofdstuk 2 al een omgevingsvergunning kan worden verleend - een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. Deze omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Waarde archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk:

  1. a. verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. b. verwijderen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet; of
  3. c. wijzigen, indien op grond van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse een andere verwachtingswaarde van toepassing is.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

11.2 Waarborging voldoende parkeergelegenheid

Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid gelden de volgende regels:

  1. a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Parkeernota Teylingen 2014' van de gemeente Teylingen, zoals vastgesteld d.d. 2 december 2014;
  2. b. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. indien wordt voorzien in een parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als bedoeld onder a, daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;
  3. c. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  4. d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Torenlaan tussen 15 en 17, Voorhout'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen is om op de locatie tussen Torenlaan 15 en 17 een nieuwe woning te realiseren in het kader van Ruimte-voor-Ruimte regeling. Op de locatie Herenweg 230 te Noordwijkerhout is namelijk 5.000 m2 aan agrarische opstallen gesloopt en de mogelijkheid om glasopstanden op te richten wegbestemd. De ontwikkeling van de compensatiewoning past echter niet in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teylingen'.

Om de ontwikkeling van de woning mogelijk te maken is in overleg met de initiatiefnemer gekozen om een bestemmingsplan op te stellen en één ruimte- voor ruimtewoning te ontwikkelen. Met dit bestemmingsplan wordt de voorgestelde ontwikkeling in juridisch-planologisch opzicht mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Torenlaan nabij de kern Voorhout, in het buitengebied van de gemeente Teylingen. De locatie is gelegen tussen de Torenlaan 15 en de Torenlaan 17, aan de zijde van nummer 17. In onderstaand figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017TEY01027-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Op 30 april 2015 is het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 1 (zie figuur 1.2). Binnen deze bestemming is de realisatie van de nieuwe woning niet mogelijk. In dit bestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van Ruimte-voor-Ruimte-woningen.

Hoewel er in het kader van dit voornemen geen gebruik gemaakt kan worden van deze wijzigingsbevoegdheid vormt deze wel de basis voor dit nieuwe bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017TEY01027-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Vigerend bestemmingsplan, locatie nieuwe woning

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie en de ontwikkeling beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een toelichting op de juridische regeling van het plan. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleidskader toegelicht. De relevante onderzoeken komen aan de orde in hoofdstuk 5. De maatschappelijke- en economische uitvoerbaarheid komen in hoofdstuk 6 aan de orde. Daarna volgen de bijlagen en de regels.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Teylingen. Belangrijke drager voor het buitengebied is de bollenteelt. Ook de directe omgeving van het plangebied is in gebruik als bollengrond. Direct ten zuiden van het plangebied zijn diverse woningen gelegen, ook verder ten noorden van het plangebied zijn enkele woningen gelegen. Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als bollengrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017TEY01027-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.1. Foto van het plangebied

2.2 Beoogde Situatie

Ruimte-voor-Ruimte-regeling

Als gevolg van gewijzigd beleid, zowel provinciaal als regionaal kan er bij nieuwe projecten geen gebruik meer worden gemaakt van de Ruimte voor Ruimteregeling. Deze regeling is niet meer opgenomen in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit 2014 en in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG2016).

In het intergemeentelijk overleg tussen de gemeenten van de Greenport Duin- en Bollenstreek is afgesproken om hiervoor in een aantal gevallen een uitzondering te maken. Het gaat om de gevallen waarbij het gemeentebestuur in het verleden heeft toegezegd medewerking te willen verlenen aan het toepassen van de Ruimte voor Ruimteregeling, maar waaraan tot op heden nog geen uitvoering is gegeven.

In het geval van de ontwikkeling aan de Torenweg was de initiatiefnemer in eerste instantie voornemens om drie greenportwoningen te bouwen. Het College ging destijds akkoord met dit verzoek. Nadat de initiatiefnemer in een later stadium slooprechten verwierf, wijzigde dit voornemen in het terugbouwen van één woning in het kader van de Ruimte voor Ruimteregeling. Deze slooprechten zijn verworven door de aankoop 5.000 m2 aan glasrechten van de eigenaar van een beëindigd glastuinbouwbedrijf, waarvan de bedrijfsbebouwing en de kassen reeds zijn gesloopt (zie figuur 2.2). Deze aankoop is vastgelegd in een getekende overeenkomst. De gemeente heeft ook met deze gewijzigde plannen van de initiatiefnemer ingestemd.

Daar komt bij dat de glasopstanden opstanden op het perceel aan de Herenweg (achter nr. 230) zijn wegbestemd. In het bestemmingsplan dat op deze locatie geldt – 'Bestemmingsplan Buitengebied 2015' – is deze locatie bestemd als 'Agrarisch – Bollenteelt – Bollenzone 1'. Op basis van deze bestemming mag de grond alleen worden aangewend voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf. Glasopstanden ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf zijn gezien de geldende planologische situatie dus niet langer mogelijk. Dit kan uitsluitend op gronden met de bestemming 'Agrarisch – Glastuinbouw – Bollenzone 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017TEY01027-VA01_0004.png"

Figuur 2.2: het kassencomplex aan de Herenweg achter nr. 230, Noordwijkerhout in 2005 (links) en het vrijgekomen terrein na de sloop, zoals het er bij lag in 2016 (rechts).

De hierboven omschreven situatie in ogenschouw nemende, bestaat de beleidsbasis van de voorgenomen ontwikkeling dan ook uit:

  • De (voormalige) Ruimte voor Ruimteregeling;
  • De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek;
  • De verordening ruimte, artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit.

Hoewel de Ruimte voor Ruimteregeling niet meer vigerend is, worden de beleidsteksten van deze regeling nog wel opgenomen. De grond voor toepassing van de Ruimte voor Ruimteregeling was te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. In de Verordening Ruimte en het ISG is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit nog steeds een hoofduitgangspunt. In dit geval wordt de ruimtelijke kwaliteit vormgegeven op basis van de voorwaarden van de voorheen geldende Ruimte voor Ruimteregeling.

Voornemen

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één woning op de gronden van de eigenaar van de bollenvelden. Omdat het hierbij gaat om een Ruimte-voor-Ruimte-regeling, zijn aan de realisatie van de woning specifieke eisen gebonden. Een van de eisen is de sloop van agrarische bebouwing of kassen. De initiatiefnemer heeft hiervoor in Noordwijkerhout aan de Herenweg 230 reeds glasrechten gekocht voor één woning. Dit houdt in dat hij de slooprechten van 5.000 m2 glas heeft gekocht van een kassencomplex dat reeds is gesaneerd en wegbestemd (zie figuur 2.2 en tekst hierboven). In ruil hiervoor mag de initiatiefnemer één woning bouwen. Deze woning mag worden gerealiseerd op een kavel van ten hoogste 1.000 m2 en met een maximum inhoud van 750 m3. Deze maximale maten zijn vastgelegd in dit bestemmingsplan. Zie figuur 2.3 voor een impressie van de inpassing van de nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017TEY01027-VA01_0005.jpg"

Figuur 2.3: Impressie inpassing nieuwe woning

Locatie beoogde woning

De nieuwe woning wordt geplaatst in het verlengde van de bestaande rooilijn van de woningen aan de Torenlaan. De woning wordt geclusterd nabij de woning aan de Torenlaan 17 zodat het bestaande zichtvenster op het agrarische landschap behouden blijft. Het hoofdgebouw van de beoogde woning wordt op circa 30 m van de bestaande woning aan de Torenlaan 17 gepositioneerd. Dit om het vrijstaande karakter van de beoogde woning tot recht te laten komen en bestaande privacy rechten te waarborgen. Zie figuur 2.4 voor een impressie van de nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017TEY01027-VA01_0006.jpg"

Figuur 2.4: Impressie nieuwe woning

Bouwmaten beoogde woning

Voor het bouwvlak en andere maten is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • de woning wordt gebouwd in het bouwvlak;
  • het hoofdgebouw dient in de 'gevellijn' gebouwd te worden waardoor de beoogde woning in het verlengde van de bestaande rooilijn van de woningen komt. Zo wordt het bestaande ritme van de woningen nabij het plangebied voortgezet. De gevellijn is geborgd op de verbeelding en in de regels van dit plan;
  • de inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m3;
  • de oppervlakte van het woonperceel (woon- en tuinbestemming) bedraagt ten hoogste 1.000 m2;
  • de diepte van het perceel is circa 26 m. Dit in aansluiting op de diepte van de naastgelegen percelen;
  • het bouwvlak (20 m bij 20 m) heeft een oppervlakte van 400 m2. Binnen dit vlak dient de woning te worden gebouwd. Hiervoor is gekozen met het oog op de status van het ontwerp van de woning. Tot op heden betreft dit nog een schetsontwerp. Het nu opgenomen bouwvlak biedt voldoende flexibiliteit om tot een goed ontworpen woning te komen, welke passend is binnen de kaders van het inpassingsplan;
  • de tuinbestemming ligt tot 1 m achter de voorgevel;
  • de woning heeft een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 10 m.

Landschappelijk

Het is landschappelijk gezien belangrijk dat bij de aankleding van de nieuw te bouwen woning rekening wordt gehouden met de normen van streekeigen beplanting. Het is niet de bedoeling de woning met een bos te camoufleren. Het doel is de woningen landschappelijk in te passen, bijvoorbeeld met een solitaire boom, beukenhagen of enkele laanbomen.

Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing, mede in het kader van de provinciale eis tot het realiseren van een kwaliteitsbijdrage aan het landschap is een landschapsadvies 'Ruimtelijke motivatie' opgesteld. Dit advies is als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Het bestaande zicht op de bollenvelden wordt zoveel mogelijk behouden door de beoogde woning nabij de bestaande bebouwing te positioneren.

Om de gezondheidsrisico's van de gewasbeschermingsmiddelen ter plaatse van de nieuwe woning te verkleinen, wordt aan de zijden grenzend aan de teeltgronden een windhaag (zie bijlage 1 bij de regels, in het rood aangegeven) met streekeigen beplanting aangeplant. Deze haag van eveneens 1,5 m hoog voorkomt de eventuele drift van de gewasbestrijdingsmiddelen richting de nieuwe woning. Met het borgen van de windhaag wordt tevens de basis van de landschappelijke inpassing geborgd.

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

3.1 Planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied de beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Deze ontwikkeling is gericht op realisatie van een nieuwe woning. De regeling is gebaseerd op de regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Teylingen.

3.2 Verbeelding (Plankaart)

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Bestemmingen

In het voorliggende bestemmingsplan zijn enkelbestemmingen opgenomen, te weten de bestemmingen Wonen en Tuin. Daarnaast is een bouwvlak opgenomen voor de toekomstige woning. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied waarvoor doorgaans de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

3.3 Uitleg Van De Planregels

3.3.1 Opbouw van de planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. 1. inleidende regels;
  2. 2. bestemmingsregels;
  3. 3. algemene regels;
  4. 4. overgangs- en slotregels.

3.3.2 Inleidende regels

In de inleidende regels zijn de begrippen en wijze van meten opgenomen.

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, de breedte, de hoogte, de diepte en de oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

3.3.3 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving.

Artikel 3 Tuin

De gronden behorende bij de woning waar geen erfbebouwing is toegestaan (met uitzondering van erkers), zijn voorzien van de bestemming Tuin. Deze bestemming is bedoeld voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Tevens mogen de gronden o.a. voor parkeren en ontsluiting van de woonpercelen gebruikt worden.

Artikel 4 Wonen

Voor de nieuwe woning is de bestemming Wonen opgenomen. Om te voorkomen dat het ruime bouwvlak tot te ruime bouwmogelijkheden leidt, is ten hoogste 1 woning toegestaan en zijn maximum maten opgenomen voor zowel het hoofdgebouw als de erfbebouwing. Tevens is een gevellijn opgenomen zodat de voorgevel van de woning in deze gevellijn wordt gebouwd, of ten hoogste 5 m achter deze lijn.

Voor vrijstaande woningen geldt een maximum inhoudsmaat van 750 m³ voor hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen. Daarbij mag nog 50 m² aan bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd. Onder voorwaarden zijn aan-huis-gebonden beroepen toegestaan.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

Conform het gemeentelijk archeologisch beleid is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.

3.3.4 Algemene regels

In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel en de algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen. Tevens is het parkeren op eigen terrein geborgd.

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan mogelijk maakt.

Artikel 7 Algemene bouwregels

Om te voorkomen dat kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een algemeen gebruiksverbod opgenomen waarin is geregeld dat gebruik in strijd met de bestemming niet is toegestaan.

In lid 8.2 is als voorwaarde aan het gebruik van de nieuwe woning de voorwaarde gesteld dat het gebruik ten behoeve van het wonen uitsluitend toelaatbaar is indien een windhaag van 1,5 m hoog aan de in bijlage 1 in het rood aangegeven zijden, daadwerkelijk gerealiseerd en in stand gehouden wordt, met dien verstande dat de windhaag een groenblijvend gewas is en er geen openingen in zitten met uitzondering van een deur of doorrijdscherm.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering), voor zover al niet elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Overigens bestaat er een aantal bouwwerken dat los van het bestemmingsplan gebouwd kan worden en waarvoor een algemene bevoegdheid tot afwijken (zoals voorheen te doen gebruikelijk) geen zin meer heeft. Het betreft hier het zogenaamde vergunningvrij bouwen.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Conform de gemeentelijke systematiek is ten behoeve van het verwijderen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie een algemene wijzigingsregel opgenomen. Van deze wijzigingregel kan gebruik worden gemaakt indien archeologisch onderzoek uitwijst dat geen archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.

Artikel 11 Overige regels

Indien wordt verwezen naar andere (wettelijke) regelingen, dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de vaststelling van het plan. Tevens is in dit artikel bepaald dat het plan moet voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

3.3.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Artikel 13 Slotregel

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.

4.1 Rijksbeleid

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. Zo schetst het kabinet in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Maar het Rijk wil zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaan zitten om dit streefbeeld te halen. Het uitgangspunt is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Voor de kleinschalige ontwikkeling van één woning , stelt het Rijk geen concrete beleidskaders. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.

Ladder voor Duurzame verstedelijking

In het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking die is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6) moeten stedelijke ontwikkelingen getoetst worden om een zorgvuldige afweging te maken. De ontwikkeling van 1 woning wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder, toetsing en regionale afstemming is voor deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk.

4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014)

De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.

De vier rode draden zijn:

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is

Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In dergelijke situaties ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma's nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.

  1. 2. vergroten van de agglomeratiekracht.

De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De mainport en de greenports zijn voorbeelden van goed werkende clusters. De provincie wil een rijke voedingsbodem blijven bieden voor bestaande en nieuwe economische clusters en sectoren. Daartoe streeft ze naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen. De provincie wil kwaliteiten van de stedelijke agglomeratie versterken door woon- en werkfuncties en voorzieningen op excellent bereikbare knooppunten te clusteren en concentreren. Verder wil de provincie ruimte bieden voor functiemenging. Ten slotte is het belangrijk om reeds bestaande economische sectoren zoals het havenindustriële complex en de glastuinbouw te verduurzamen en versterken.

  1. 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit

De essentie van het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van deze Visie Ruimte en Mobiliteit. De kwaliteitskaart staat aan de basis van de regionale Gebiedsprofielen, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.

  1. 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Een 'water- en energie-efficiënte samenleving' omvat meer dan het gebruiken van duurzame energiebronnen, energiebesparing en watermanagement. Ook rechtstreekse vermindering van de uitstoot van kooldioxide (CO2) is van belang. In de toekomst is opslag van CO2 onder zee een af te wegen optie. Ook het tegengaan van de inklinking van veengronden vermindert de CO2-uitstoot. Verder vraagt een water- en energie-efficiënte samenleving om een omgeving die bestand is tegen de gevolgen van de klimaatverandering, om ook op lange termijn de kwaliteit van leven en de economische ontwikkelingskansen te borgen. De bescherming tegen hoogwater, langs de rivieren en de kust, moet berekend zijn op hogere waterstanden.

De ontwikkeling past binnen de rode draad 'Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit'. De ontwikkeling leidt door toepassing van de Ruimte-voor-ruimte regeling tot het tegengaan van verrommeling door de sloop van kassen voor de bouw van één woning.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Verordening Ruimte (9 juli 2014)

De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1, lid 1: Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. c. of indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing

In het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking moeten stedelijke ontwikkelingen getoetst worden om een zorgvuldige afweging te maken. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 4.1, wordt de ontwikkeling van 1 woning niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Toetsing en regionale afstemming is voor deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Het gebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als bollenlandschap. In dit geval is sprake van aanpassen, waarbij één woning wordt gebouwd in ruil voor sloop van glas en bedrijfsgebouwen. Initiatiefnemer heeft een overeenkomst gesloten voor de aankoop van glasrechten in de gemeente Noordwijkerhout. Met dit initiatief wordt in de gemeente Noordwijkerhout planologische winst behaald doordat landschap ontsierende bebouwing gesloopt is. Om per saldo de ruimtelijke kwaliteit in de regio te verbeteren is een ruimtelijke motivatie opgesteld waarin wordt ingegaan op het borgen van de ruimtelijke kwaliteit (landschappelijk en stedenbouw).

Per saldo is dan ook sprake van een kwaliteitsverbetering en dit past binnen de uitgangspunten van de kwaliteitskaart. Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing, mede in het kader van de provinciale eis tot het realiseren van een kwaliteitsbijdrage aan het landschap is een landschapsadvies 'Ruimtelijke motivatie' opgesteld. Dit advies is als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

  1. a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.
  2. b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma Ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Toetsing

Het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  1. a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    1. 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    2. 2. wegnemen van verharding;
    3. 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    4. 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  2. b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  3. c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Toetsing

De ontwikkeling maakt duurzame sanering van kassen mogelijk. Om de ruimtelijke kwaliteit te borgen, wordt de positie van het bouwvlak zodanig bepaald, dat het zicht op het achterliggende bollenlandschap zo groot mogelijk blijft. Tevens is de beoogde woning nabij bestaande woningen gepositioneerd. Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing, mede in het kader van de provinciale eis tot het realiseren van een kwaliteitsbijdrage aan het landschap is een landschapsadvies 'Ruimtelijke motivatie' opgesteld. Dit advies is als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  • die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing

De richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie. Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing, mede in het kader van de provinciale eis tot het realiseren van een kwaliteitsbijdrage aan het landschap is een landschapsadvies 'Ruimtelijke motivatie' opgesteld. Dit advies is als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Artikel 2.1.7 Bollenteeltgebied

Lid 1 Bollenteeltgebied primair bestemmen voor bollenteelt

Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 3 Teeltgebieden, laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen.

Lid 4: Greenportwoningen en 'ruimte voor ruimte' woningen

Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan ook voorzien in greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’ woningen als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek.

Lid 7 Compensatie bollenteeltgebied

In artikel 2.1.7 lid 7 is een bepaling over bollengrondcompensatie opgenomen. Voor gronden gelegen binnen het bollenteeltgebied, zoals aangegeven op kaart 3 (teeltgebieden), die nieuwe bebouwing en of functies toestaan op gronden die in het voorgaande bestemmingsplan zijn bestemd voor bollenteelt, dient voorzien te worden in compensatie van bollenteeltgebied door middel van een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek .

Toetsing

Als gevolg van de wijziging naar wonen wordt ter plaatse van de Torenlaan een gedeelte aan het totale areaal bollengrond onttrokken. Ter plaatse van de Herenweg in Noordwijkerhout wordt juist bollengrond aan het areaal toegevoegd. Per saldo zal het areaal bollengrond in de regio toenemen. Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan de bollengrondcompensatie zoals opgenomen in artikel 2.1.7 lid 7 van de provinciale Verordening Ruimte.

4.3 Regionaal Beleid

Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (2009)

De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) is een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie die het intergemeentelijk samenwerkingsverband Holland Rijnland in 2009 heeft vastgesteld.

De ISG heeft een integraal karakter, geldt voor het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (met uitzondering van het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.

De Duin- en Bollenstreek is de greenport met de grootste internationale bekendheid door de toeristische aantrekkingskracht van de bollenvelden en de Keukenhof. Het is een van de Greenports waar verschillende gebiedsfuncties, zoals wonen, werken en toerisme sterk met elkaar zijn verbonden. In de jaren voor de ISG is gewerkt aan en met het Pact van Teylingen.

Het doel

Met de vaststelling van het ISG kiezen de Greenportgemeenten voor versterking van de ruimtelijk-economische structuur van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Het doel van de ISG is drieledig:

  • het vastleggen van een ruimtelijk ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
  • het wettelijk verankeren van dit zelfbindend ontwikkelingskader voor de Greenportgemeenten;
  • het bieden van een juridisch-planologische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De ambities

De ISG heeft een integraal karakter, betreft het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (uitgezonderd het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op het realiseren van de volgende ambities:

  • economische herstructurering in combinatie met landschapsverbetering;
  • het tegengaan van verdergaande verrommeling;
  • het uitvoeren van de woningbouwopgave zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek is overeengekomen;
  • het duurzaam handhaven van het areaal 1e klas bollengrond;
  • het geven van prioriteit aan de primaire Greenportfuncties (bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme) boven niet primaire Greenportfuncties (overige landbouw, veeteelt).

De realisatie van 1 woning in het kader van de ruimte voor ruimte-regeling is niet in strijd met het beleid in de ISG.

Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016

De raden van de zes greenportgemeenten hebben op 7 juli 2016 (Hillegom), op 30 juni 2016 (Katwijk), op 23 juni 2016 (Lisse), op 16 juni 2016 (Noordwijk), op 30 juni 2016 (Noordwijkerhout) en op 30 juni 2016 (Teylingen) de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) 2016 gewijzigd vastgesteld.

In deze herziening zijn de hoofdlijnen van het voorgaande ISG uit 2009 ongewijzigd overgenomen. Met deze herziening wordt beoogd meer flexibiliteit en ontwikkelingsmogelijkheden te bieden voor het totale bollen- en sierteeltcomplex in de Duin- en Bollenstreek. Waarbij kansen worden geboden aan productie, handel, distributie, onderzoek en promotie om te komen tot een Vitale Greenport. Deze herstructurerings van de ISG moet tegelijkertijd zorgen voor meer ruimtelijke openheid en het verbeteren van de landschapskwaliteiten.

Ruimte voor Ruimteregeling

Het vervallen van de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte (vaststelling Visie Ruimte en Mobiliteit 2014) alsook de input van belanghebbenden bij de voorbereiding van de ISG2016, gaf aanleiding tot nader onderzoek of er redenen aanwezig zijn om alsnog een bij voorkeur intergemeentelijke regeling Ruimte voor Ruimte in te stellen naast het beschikbare instrumentarium van de GOM. De colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken Greenportgemeenten zijn tot de conclusie gekomen dat vooralsnog geen behoefte bestaat aan een nieuwe intergemeentelijke regeling Ruimte voor Ruimte, omdat de GOM, met het haar thans beschikbare instrumentarium, de herstructurering van de Greenport afdoende kan faciliteren, onder andere door het verlenen van sloopvergoedingen voor verouderde bedrijfsgebouwen, eventueel gekoppeld aan de verkoop van een bouwtitel voor een Greenport(burger)woning (GOM-woningen).

Toetsing

Met de vaststelling van de ISG 2016 is de Ruimte voor Ruimteregeling, onderdeel van het Afsprakenkader Duin - en Bollenstreek formeel komen te vervallen. Lopende projecten met een ruimte voor ruimteverzoek, waarvan de aanvraag en medewerking dateert van voor de inwerkingtreding van het nieuwe ISG 2016, kunnen doorgang vinden. Onderhavig project kan op basis van de voorheen geldende regelingen doorgang vinden (zie ook paragraaf 2.2).

Afsprakenkader Vitale Greenport Duin- en Bollenstreek

De zes Greenportgemeenten en de provincie Zuid-Holland hebben op 30 september 2014 het ‘Afsprakenkader Vitale Greenport Duin- en Bollenstreek’ ondertekend. Met het Afsprakenkader wordt het ruimtelijk beleid voor de Greenport Duin- en Bollenstreek, zoals neergelegd in de Intergemeentelijke Structuurvisie Duin- en Bollenstreek (ISG), binnen het kader van de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) bestendigd. Daarmee wordt voorkomen dat er een vacuüm ontstaat tussen de VRM, nog te actualiseren ISG en vast te stellen Regionale Woonagenda.

Het plangebied is gelegen buiten het stedelijk gebied van de Greenport en binnen het werkingsgebied van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en bollenstreek.

Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland

De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio ligt midden in de Randstad en telt ruim 500.000 inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie.

De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).

Met de toepassing van de Ruimte-voor-Ruimte-regeling wordt ingezet op een kwalitatieve verbetering van de regio. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling zijn er geen beperking vanuit de regionale structuurvisie.

Provinciale Woningbehoefteraming 2013

Bij de vaststelling van de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit wordt de Woningbehoefteraming 2013 het toetsingskader voor de kwantitatieve behoefte. Voor Teylingen wordt hierbij uitgegaan van een woningbehoefte van 1.069 woningen in de periode 2012-2019.

Het plan geeft mede invulling aan deze woningbehoefte.

4.4 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie Vitaal en Vernieuwend (2008)

Op 13 maart 2008 is de Toekomstvisie Vitaal en Vernieuwend voor de gemeente Teylingen door de gemeenteraad vastgesteld. Om de vitaliteit van Teylingen ook op lange termijn te behouden en zo mogelijk te versterken zijn de volgende speerpunten in het beleid van belang:

  • streven naar zoveel mogelijk behoud van de identiteit van de kernen;
  • stimuleren van de leefbaarheid met een accent op sociale cohesie in de drie kernen; hieronder valt ook het versterken van het aanwezige winkelbestand;
  • het afstemmen van de onderwijsvoorzieningen binnen de gemeente aan de behoefte; het bevorderen van de totstandkoming van ontmoetingsruimten voor alle inwoners van de gemeente met een accent op ouderen en mensen met een lichamelijke en of psychische beperking;
  • benutting van woningbouwmogelijkheden in de kernen, met name met het oog op de instandhouding van voorzieningen;
  • ter bevordering van de zelfstandigheid van ouderen moeten er betaalbare levensloopbestendige woningen worden gebouwd, zo mogelijk in woonzorgzones en dicht bij voorzieningen;
  • stimuleren van een goede samenwerkingsstructuur in de zorg, waarbij onder meer op maat gesneden arrangementen van wonen, welzijn en zorg worden aangeboden;
  • zorg dragen voor voldoende beschikbare en betaalbare woonruimte voor jongeren.

Deze visie doet geen specifieke uitspraak over de beoogde woning aan de Torenlaan.

Structuurvisie Teylingen 2030 Duurzaam Bloeiend

Per 25 juni 2015 is door de gemeenteraad van Teylingen de Structuurvisie Gemeente Telingen 2030 ‘Duurzaam Bloeiend’ vastgesteld. De kern van de visie is dat Teylingen duurzaam bloeit in een krachtige regio, met ruimtelijk hoogwaardige en sociaal en economisch sterke kernen, een vitale Greenport en een aantrekkelijk plassengebied.

In de visie wordt de planlocatie aan de Torenlaan aangewezen als bollenteeltgebied. Voor dit gebied richt de visie zich met name op herstructurering, innovatie en landschapsverbetering.

Het plangebied is binnen het bollenteeltgebied gelegen in de Loosterpolder. Voor de polder richt het ruimtelijke beleid van de visie zich op handhaving van dit bollenteeltgebied, met behoud en waar mogelijk verbetering van de kenmerkende openheid, zichtlijnen, slotenpatroon en stroken- c.q blokverkaveling. Dit zou binnen de herstructurering van de Greenport actief door de GOM in samenwerking met de gemeente Teylingen moeten worden opgepakt

De ontwikkeling van de Ruimte voor Ruimte woning is passend binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie Teylingen 2030 Duurzaam Bloeiend.

4.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling in het plangebied is in overeenstemming met de verschillende beleidsnota's op alle schaalniveaus, omdat deze allemaal benadrukken dat een optimale benutting van het bebouwd gebied en behoud van de ruimtelijke kwaliteiten van het landelijk gebied van groot belang blijft. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de voorliggende ontwikkeling beoordeeld op basis van de sectorale aspecten. In de onderstaande paragrafen is per sectoraal aspect het geldende toetsingskader aangegeven en is de planontwikkeling getoetst aan dit kader, waarna ten slotte een conclusie wordt getrokken.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusie

Ten zuiden van het plangebied is aan de Torenlaan 12a een handelsgebouw in bollen gelegen. De afstand tussen de perceelsgrens van het bedrijf en het plangebied bedraagt 100 m. Voor een groothandel in bloem(boll)en en planten geldt op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuhinder' een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk. Omdat de afstand meer bedraagt dan 30 m zal ter plaatse van de beoogde woning sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook wordt het bedrijf niet in haar huidige bedrijfsvoering beperkt.

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Bollengronden

In de omgeving van de nieuwe woning vindt en zal ook in de toekomst bollenteelt plaatsvinden. Daardoor dient men rekening te houden met effecten die samenhangen met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Uit jurisprudentie blijkt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij voorkeur een afstand van minimaal 50 meter wordt aangehouden. Uit onderzoek (Beperking driftblootstelling binnen 50 m van perceelsgrens bij bespuitingen in de lage boomteelt, van de Zande en Holterman, Plant research international, Wageningen UR, september 2006) blijkt dat bij lage teelt zoals boomsierteelt een afstand van 35 meter tussen de teelt en een woonbestemming voldoende is.

De inzichten over dit onderwerp zijn sterk in ontwikkeling. Op grond van het onderzoek van Prof. Dr. Ir. Heederik (Prof. dr. ir. D.J.J. Heederik, Blootstellingsrisico's aan gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van bollenteeltbedrijven) is het mogelijk gerechtvaardigd dat bij open grondteelt vanwege een goed woon- en leefklimaat geen afstandscriterium in acht hoeft te worden genomen. Uit het onderzoek komt naar voren dat voor open grondteelt de immissie niet in de buurt komt van het niveau waarop toxicologische effecten zijn te verwachten.

In een brief d.d. 18 mei 2015 van I&M (kenmerk IENM/BSK-2015/66684 wordt vermeld dat er blootstellingsonderzoek wordt uitgevoerd naar de blootstelling in de teelt van bloembollen en fruitteelt. De metingen zullen naar verwachting in 2016 starten. Het onderzoek heeft een doorlooptijd tot 2018. Vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek worden er geen teeltvrije zones verplicht gesteld door middel van algemene regels conform het advies van de Landsadvocaat. Een dergelijke maatregel (een verplichte teeltvrije zone) kan pas ingevoerd worden als aangetoond is dat eventuele andere, minder vergaande maatregelen, geen of onvoldoende effect hebben om omwonenden te beschermen.

Zoals gesteld en onderzocht blijkt dat bij teelt in bepaalde gevallen een kleinere afstand (35 m) aanvaardbaar is. Daarbij speelt niet alleen de afstand tot de woning een rol, maar ook de bijbehorende tuin. In de beoogde situatie bedraagt de minimale afstand tussen de woningen en de bollengronden minder dan 50 en minder dan 35 meter.

Voor het realiseren en handhaven van een goed woon- en leefklimaat in het kader van gewasbestrijdingsmiddelen zijn verschillende maatregelen voorhanden. Het instellen van een zone van 35 – 50 meter, waar geen bloembollen worden geteelt of geen gewasbestrijdingsmiddelen worden gebruikt, is hier niet aan de orde. In overleg is bepaald dat tussen de bollengronden en de tuin een dichte, in de winter groenblijvende windhaag van 1,5 meter (zie bijlage 1 bij de regels, in het rood aangegeven) met streekeigen beplanting wordt aangelegd, aansluitend bij het inrichtingsplan. In de algemene gebruiksregels is een bepaling opgenomen die de realisatie en instandhouding van een groenblijvende windhaag van die hoogte verplicht stelt, daarbij aangetekend dat er geen openingen in mogen zitten met uitzondering van een deur of doorrijdscherm.

Eventuele drift van gewasbestrijdingsmiddelen kan door een windhaag niet verspreid worden op de tuingronden en de gezondheid van de bewoners aantasten. De driftreducerende en filterende werking van een in de winter groenblijvende windhaag bedraagt ca. 99% in de volbladsituatie, zo blijkt uit onderzoek van onder meer Wageningen University & Research ('Driftblootstelling van bewoners en omstanders door bespuitingen in de laanboomteelt' (2012)). Dit onderzoek is geënt op bespuitingen in de laanboomteelt, waar de kans op drift in verband met de spuithoogte en spuitrichting (op- en zijwaarts) doorgaans groter is dan in de bollenteelt, en gaat uit van een worst-case scenario. Door het aanplanten en instandhouden van een windhaag is de kans dat er drift op het erf van de nieuwe woning aan de Torenlaan terecht komt derhalve zeer klein. Hierdoor kan een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd ter plaatse van de nieuwe woning.

De aanwezige bollengronden leiden, door de aanplant- en instandhoudingsplicht van de in de winter groenblijvende windhaag, niet tot onaanvaardbare situaties ter plaatse van de nieuwe woning.

5.3 Verkeer En Parkeren

Verkeersstructuur

Het projectgebied wordt ontsloten vanaf de Torenlaan. Deze weg sluit aan op de N443, de provinciale weg tussen Sassenheim en Noordwijkerhout. De N443 sluit bij Noordwijkerhout aan op de N206 richting Noordwijk en Katwijk. Voor Sassenheim sluit de N443 aan op de N208 richting Lisse, Hillegom en Haarlem naar het noorden. Naar het oosten sluit de N208 aan op de A44, richting Leiden en richting Amsterdam.

Het langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer worden gemengd afgewikkeld conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig. Langs de woningen rondom het plangebied, is een snelheidsregime van 30 km/h. Gezien de breedte van de weg en de aanliggende woningen, wordt dit niet als probleem gezien.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een nieuwe woning. Het plangebied ligt in een matig stedelijke gemeente, in het buitengebied. Hiervoor worden gemiddelde kencijfers aangehouden. De verkeersgeneratie bij een vrijstaande koopwoning is 8,2 mvt/etmaal. Gezien de geringe omvang van de verkeersgeneratie, zal de ontwikkeling niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Voor een vrijstaande koopwoning bedraagt het kencijfer 1,8 parkeerplaats (conform Parkeernota Teylingen 2014). Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Conclusie

De ontsluiting van het projectgebied is goed. De ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de nieuwe ontwikkeling dan ook niet in de weg

5.4 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling en beoordelingskader

Het bestemmingsplan voorziet in een nieuwe woning aan de Torenlaan in Voorhout. Een woning is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidsgevoelige functie waarvoor, indien gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De locatie ligt niet binnen wettelijke geluidszones van gezoneerde wegen of spoorwegen. De Torenlaan heeft een snelheidsregime van 30 km/h en is daarom op grond van de Wgh niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Bij binnenwaardenberekeningen dient te worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting exclusief de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en meetvoorschrift 2012. De bescherming van de geluidbelasting in geluidgevoelige ruimten is geregeld in het Bouwbesluit 2012. Hieruit volgt dat nieuwe woningen moeten voldoen aan een binnenwaarde van 33 dB.

Conclusies onderzoek

Op grond van de SRM I-methode is de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen ten gevolge van de Torenlaan berekend. De maximale geluidbelasting bedraagt inclusief aftrek artikel 110g 52 dB (waarneemhoogte 1.50 meter). De richtwaarde van 48 dB wordt overschreden, maar de maximaal aanvaarbare waarde van 53 dB niet. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig. Indien uitgegaan wordt van de minimale geluidwering-eis in het bouwbesluit, wordt een binnenniveau van 37 dB gerealiseerd. Vanuit een goede ruimtelijke ordening komt dit niveau niet overeen met een goed woon- en leefklimaat. Maatregelen om wel te voldoen aan een acceptabel binnenniveau moeten aan de gevel worden getroffen. Het situeren van de woning op grotere afstand van de rijbaan is namelijk niet mogelijk, hier is geen ruimte voor beschikbaar. Gevelmaatregelen zoals extra isolatie zijn nodig om te kunnen voldoen aan een acceptabel en nastrevennswaardig binnenniveau van 33 dB, zoals van toepassing voor nieuwbouw woningen binnen een geluidszone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij dit niveau aangesloten ondanks dat geen sprake is van de ligging binnen een geluidszone van een gezoneerde weg.

Aanvullende procedures in gevolge de Wet geluidhinder zijn niet noodzakelijk, omdat het een 30 km/h-weg betreft en gevelmaatregelen getroffen kunnen worden. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.

5.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Uurgemiddelde concentratie Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van één woning mogelijk. Deze ontwikkeling is dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-Monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Loosterweg (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

5.6 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook worden hier geen gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen vervoerd.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.7 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

In het algemeen wordt de richtlijn gehanteerd dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied is door IDDS in 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 3. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Grond

  • Grond op de locatie bestaat tot de maximale boordiepte van 4,0 m-mv uit zand.
  • Plaatselijk is in de ondergrond op een diepte van 1,2-1,7 m-mv bijmenging met slib aangetroffen.
  • De grond op de locatie is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.

Grondwater

Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met xylenen en naftaleen. Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de aangetoonde overschrijdingen van de streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Conclusie

De bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie vormt geen belemmering voor de voorgenomen herinrichting van de locatie.

5.8 Archeologie

Toetsingskader

Het archeologiebeleid van Teylingen is verwoord in de nota 'Onder de grond 2015'. In het nieuwe archeologiebeleid hebben verschillende gebieden in Teylingen nieuwe vrijstellingsmaten gekregen voor het graven in de grond. Teylingen heeft het erkende archeologisch onderzoeksbureau RAAP in Leiden opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de nieuwe vrijstellingsmaten. Dit is gedaan in samenwerking met de andere gemeenten in de Duin- en Bollenstreek. Naast het beleid zijn tevens de archeologische verwachtings- en beleidskaart geactualiseerd. Op basis van deze kaarten kunnen initiatiefnemers zo goed mogelijk worden geïnformeerd over eventuele archeologische consequenties van ruimtelijke ingrepen.

Onderzoek

Het plangebied aan de Torenlaan ligt geheel binnen het donker roze vlak (zie figuur 5.1). Voor dit gebied geldt een hoge archeologische verwachting. De vrijstellingsgrens in deze zone is 30 cm -MW / 250 m2. Dit betekent dat in de regel archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017TEY01027-VA01_0007.jpg"

Figuur 5.1: Uitsnede Archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart, plangebied binnen blauwe cirkel.

Het voornemen betreft enkel de bouw van een nieuwe woning, waarbij beperkt grondwerkzaamheden worden uitgevoerd. Het in deze fase uitvoeren van archeologisch onderzoek wordt niet zinvol geacht, aangezien het bouwplan en architectonisch ontwerp van de woning nog niet definitief is. In overleg met de gemeente Teylingen is afgestemd om archeologisch onderzoek uit te voeren in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning bouwen.

Op basis van het geldend archeologisch beleid, verwoord in de nota 'Onder de grond 2015', wordt voor het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen op de verbeelding en in de regels.

Conclusie

Op basis van het gemeentelijk archeologisch beleid dient onderzoek uitgevoerd te worden. In overleg met de gemeente is bepaald dat dit aspect bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen meegenomen dient te worden.

Met de opname van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' worden mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermd.

5.9 Schiphol

Beleid en normstelling

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

De minister van Infrastructuur en Milieu kan een verklaring van geen bezwaar geven, zodat nieuwe bebouwing of functiewijziging toch mogelijk is.

Onderzoek

Het plangebied is niet gelegen binnen de contouren uit het LIB voor Beperking bebouwing, Beperking aantrekken vogels en maatgevende toetshoogtes. De aanwezigheid van Schiphol levert dan ook geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkeling.

5.10 Kabels En Leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Zowel in het plangebied als in de directe omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook zijn hier geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

5.11 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciaal Waterplan;
  • Nota Regels voor Ruimte;
  • Provinciale Structuurvisie.

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samenwerken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico, of in expliciet benoemde situaties, zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden om het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven om vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Torenlaan tussen 15 en 17 te Voorhout en bestaat uit bollengrond.

Bodem en grondwater

Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in het plangebied uit zandgrond. Er is sprake van de grondwatertrappen llb. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste waterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen 0,5 en 0,8 beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afwatering en riolering

Het plangebied is op dit moment niet aangesloten op een rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een nieuwe woning op een perceel van ca. 1.000 m2. De locatie zal voor niet meer dan 50% worden verhard.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd. Volgens de eis van het waterschap dient bij een toename vanaf 500 m2 in verharding 15% van deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Het dempen van sloten dient daarnaast voor 100% te worden gecompenseerd. Door het relatief geringe oppervlakte van de nieuwe woning is de invloed op het waterhuishoudkundige systeem zeer gering. Compenserende maatregelen zijn niet aan de orde.

Waterkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  1. a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  2. b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  3. c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  4. d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  5. e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:

-zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;

-lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.12 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Toetsingskader

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • Natura-2000 gebieden.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;

  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op 4,99 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de omvang van de ontwikkeling zijn er geen negatieve effecten op dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017TEY01027-VA01_0008.png"

Figuur 5.2: Dichtstbijzijnde Natura2000-gebied (bron: Natura 2000 Network Viewer)

Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Belangrijke weidevogelgebieden liggen op meer dan 1 km afstand.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld in een bureauonderzoek aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

De resultaten zijn geactualiseerd voor de Wet natuurbescherming 2017 door ecoloog mw. I. Dekker (december 2016).

Vaatplanten

Het plangebied bestaat uit agrarische gronden die intensief beheerd zijn. De aanwezigheid van beschermde vaatplanten kan derhalve worden uitgesloten.

Vogels

Het te bebouwen gebied heeft door het ontbreken van opgaande beplanting en bebouwing geen functie voor (broed)vogels. Op de braakliggende gronden kunnen pioniersoorten broeden zoals de kleine plevier. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren wordt overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende soorten als mol en veldmuis. De mol wordt niet beschermd door de Wet natuurbescherming. Voor de veldmuis geldt een vrijstelling in provincie Zuid-Holland. Overige soorten als steenmarter kunnen aanwezig zijn in de nabijheid van het plangebied. Het plangebied kan fungeren als foerageergebied, er is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de nabijheid. Verblijfplaatsen van steenmarter worden uitgesloten.

Vanwege het ontbreken van bomen en bebouwing op de locatie, zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. De locatie heeft door het ontbreken van opgaande beplanting ook geen bijzondere functie als foerageergebied. De bestaande omliggende bebouwing blijft ongemoeid, zodat eventuele verblijfplaatsen ongemoeid blijven. Aaneengesloten lijnvormige landschapselementen ontbreken, zodat vliegroutes van vleermuizen kunnen worden uitgesloten.

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad kunnen gebruik maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. In provincie Zuid-Holland geldt een vrijstelling voor voornoemde soorten. In de omgeving van het plangebied is de aanwezigheid van de beschermde rugstreeppad bekend. De dichtstbijzijnde waarneming is ter plaatse van de bollendreef, op een afstand van meer dan 2 kilometer. Gezien de aanwezige barrières en het intensieve gebruik van het terrein kan de aanwezigheid van de soort in de huidige situatie worden uitgesloten. De rugstreeppad kan echter worden aangetrokken door de grondwerkzaamheden. Om aantrekken van rugstreeppad te voorkomen dient men het terrein ongeschikt te maken voor de rugstreeppad, dit kan bijvoorbeeld door een paddenscherm of het afschermen van het terrein met antiworteldoek (40-50 cm hoog en 5 cm in de grond).

Overige soorten

Er zijn, door het ontbreken aan geschikt biotoop, geen beschermde vissen, reptielen of ongewervelden te verwachten.

Conclusie

Negatieve effecten op natuurgebieden en soorten worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het provinciale beleid staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Vanwege de mogelijke aanwezigheid van broedvogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd zodat overtreding van de Wet natuurbecherming kan worden voorkomen.

5.13 Mer-beoordeling

Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

de kenmerken van de projecten;

de plaats van de projecten;

de kenmerken van de potentiële effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Door het bevoegd gezag moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen.


Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit toevoeging van één Ruimte-voor-Ruimte woning en blijft daarmee ruim onder deze drempelwaarden.

Ook bij activiteiten, plannen en besluiten onder deze drempelwaarden dient het bevoegd gezag na te gaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiele (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maateregelen. Dit is de zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. In deze situatie dient het bevoegd gezag daarover een besluit te nemen. Deze nieuwe procedure geldt sinds juni 2017 (op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan).

Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiele effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten die zijn gedaan en die zijn vermeld in de toelichting op het bestemmingsplan. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk volgens het Besluit m.e.r.

Met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Torenlaan tussen 15 en 17, Voorhout', belsuit de gemeente eveneens dat geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure volgens het Besluit m.e.r. nodig is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Bro zal het voorontwerpbestemmingsplan worden voorgelegd aan de (wettelijke) overlegpartners. Tevens zal het voorontwerpbestemmingsplan worden vrijgegeven voor inspraak.

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Torenlaan tussen 15 en 17, Voorhout' heeft vanaf donderdag 27 april 2017 tot en met woensdag 7 juni 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn van zes weken kon eenieder een inspraak- of overlegreactie indienen. Zes instanties hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een overlegreactie ingediend. Deze zijn beantwoord in de Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties (bijlage 4). In het ontwerpbestemmingsplan zijn de aanpassingen die volgen uit deze Nota verwerkt.

6.2 Procedure Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Torenlaan tussen 15 en 17' heeft vanaf donderdag 2 november 2017 tot en met woensdag 13 december 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode van zes weken kon eenieder een zienswijze indienen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

6.3 Economische Uitvoerbaarheid

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om bij onder meer bij de ruimtelijke ontwikkeling van één of meer woningen kosten te verhalen op particuliere grondexploitanten. Dit kostenverhaal zal plaatsvinden door middel van een anterieure overeenkomst. Deze anterieure overeenkomst zal tevens voorzien in een afspraak omtrent eventuele planschadeclaims. Gelet op voorgaande heeft de gemeente besloten geen exploitatieplan op te stellen.

Bijlage 1 Locatie Windhaag

Bijlage 1 Locatie Windhaag

Bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 2 Landschappelijk inrichtingsplan

Bijlage 1 Landschapsadvies 'Ruimtelijke Motivatie'

Bijlage 1 Landschapsadvies 'Ruimtelijke motivatie'

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Nota Inspraak & Overleg

Bijlage 4 Nota Inspraak & Overleg