De Woezel, Warmond
Bestemmingsplan - gemeente Teylingen
Vastgesteld op 30-05-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'De Woezel, Warmond' met identificatienummer NL.IMRO.1525.BP2018WAR10022-VA01 van de gemeente Teylingen.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanbouw
een toevoeging van een afzonderlijke ruimte aan een hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.5 aangebouwd bijgebouw en overkapping
een bijgebouw of overkapping, gebouwd tegen een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en/of tegen een op hetzelfde perceel gelegen aan en/of uitbouw en/óf tegen een ander tegen dit hoofdgebouw gebouwd bijgebouw of overkapping.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een vrij beroep, waarvan de activiteiten niet publiek gericht zijn, dat op kleine schaal in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning primair haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Zoals arts, notaris of advocaat.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan. Zie Figuur 2 in lid 1.55
1.8 archeologisch onderzoek
een onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.10 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.12 bestaand
- a. bij bebouwing: een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand is gekomen of tot stand zal komen met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- b. bij gebruik: het legale gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan ter inzage is gelegd.
1.13 bestaande afstand-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, dit met inbegrip van de begane grond en een dakterras en met uitsluiting van een zolder en kelder, die beiden lager zijn dan 1,5 m of niet voor verblijf geschikt zijn.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.23 bijgebouw
een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.24 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.25 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.26 dakterras
een buitenruimte, behorende bij het gebruik van het hoofdgebouw, dat bovenop het gehele of een gedeelte van een hoofdgebouw, aanbouw of uitbouw is gesitueerd.
1.27 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.28 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
1.29 entreeportaal
een ruimte, waarin de hoofdtoegang van de woning is gelegen.
1.30 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze die inrichting niet verbiedt.
1.31 erfgrens
de volgens het kadaster geldende grens van het erf; indien er sprake is van meer aaneengebouwde woningen op één kadastraal perceel, is dit de feitelijke grens van het erf behorende bij de betreffende woning.
1.32 erker
- a. is een uitbouw aan een gevel en bestaat hoofdzakelijk uit doorzichtige delen;
- b. is rechtstreeks toegankelijk vanuit achtergelegen ruimte en vormt één geheel hiermee;
- c. is geen entreeportaal van de woning;
- d. tot een erker kan ook een onder het raam gelegen borstwering behoren.
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 gestapelde woning
een woning, die zich bevindt in een woongebouw, dat bestaat uit twee of meer boven- of nagenoeg boven- elkaar gesitueerde woningen.
1.35 hoofdgebouw
gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.36 huishouden
persoon of groep van personen, die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.37 kap
een constructie van één of meerdere schuine dakvlakken ter afdekking van een gebouw.
1.38 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij hoort.
1.39 NEN
de door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.40 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.41 openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.42 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enig omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.43 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.44 peil
- a. de bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer voor gebouwen indien de bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer ligt tussen 0 en 0,15 m boven het bestaande gemiddelde aansluitende afgewerkte terrein;
- b. in alle andere gevallen is dit de bovenkant van het bestaande gemiddelde aansluitende afgewerkte terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.45 speelvoorziening
Alle voorzieningen, die uitnodigen om te spelen en te ontmoeten. Naast speeltoestellen zijn dit ook skatebanen, al dan niet verharde trapveldjes en hiermee vergelijkbare voorzieningen.
1.46 terras
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
1.47 uitbouw
een vergroting van een ruimte van een hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.48 verbeelding
voorheen plankaart; de digitale kaart, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.
1.49 voldoende parkeergelegenheid
parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de parkeernormen, zoals die zijn vastgelegd in de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels van de gemeente Teylingen;
1.50 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of ''uitstraling'' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.51 vrijstaand bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.52 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.53 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.54 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van het hoofdgebouw en tussen een denkbeeldige lijn in het verlengde van de voor- en achtergevel van het hoofdgebouw. Zie figuur 2 in lid 1.55.
1.55 FIGUREN
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten/gerekend:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot bouwperceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uizondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Bij ondergrondsbouwen: vanaf peil tot aan de bovenkant van de laagst gelegen afgewerkte vloer onder peil van een bouwwerk/gebouw.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren; bij afwezigheid van een gevel: de rand van het bouwwerk geprojecteerd op het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens het geldende Bouwbesluit.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk met wanden
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk zonder wanden, zoals open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde
het overdekte grondoppervlak, dat loodrecht gelegen is onder het dakoppervlak.
2.10 diepte en breedte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en -overkappingen
De diepte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en –overkappingen aan de achtergevel wordt gemeten haaks vanuit de betreffende achtergevel van het hoofdgebouw.
De breedte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en –overkappingen aan de zijgevel wordt gemeten haaks vanuit de betreffende zijgevel van het hoofdgebouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
- b. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 4 m;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, perceelontsluitingen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water, speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van gescheiden inzameling en wegmeubilair.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 5 Wonen - 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in gestapelde woningen met de mogelijkheid van aan-huis-gebonden beroepen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, perceelontsluitingen, tuinen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en hiervoor gelden de volgende regels:
5.3 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels;
- a. de uit te oefenen functie van bijgebouwen zoals bedoeld in lid 5.2.2 is ondergeschikt aan de woonfunctie;
- b. een aan-huis-gebonden beroep mag uitsluitend worden uitgeoefend met inachtneming van de volgende regels:
- c. de woonfunctie blijft als primaire functie gehandhaafd;
- d. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met een maximum van 50 m² met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- e. ten behoeve van de activiteiten is voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- f. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer;
- g. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen is niet toegestaan;
- h. er vindt geen horeca en geen detailhandel plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan een beroep aan huis.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het toestaan van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met in achtneming van de volgende regels:
- a. de activiteiten worden door de bewoner uitgeoefend;
- b. de woning behoudt in overwegende mate haar woonfunctie en heeft een ruimtelijke uitstraling, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
- c. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met een maximum van 50 m²:
- d. het is niet toegestaan om vrijstaande bijgebouwen voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in gebruik te nemen
- e. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer;
- f. ten behoeve van de activiteiten is voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- g. seksinrichtingen zijn niet toegestaan.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd van een archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op:
- het behoud van de archeologische resten in de bodem;
- het doen van opgravingen;
- het begeleiden van het bouwrijp maken en van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
- c. het bepaalde in lid 6.2 onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en/of waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 1':
- er geen grondwerk wordt verricht dieper dan 100 cm onder maaiveld en er geen hei- en schroefwerkzaamheden zullen worden verricht; óf
- het te bouwen oppervlak een omvang heeft die kleiner is dan 250 m²;
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen besluiten met toepassing van artikel 3.6 1e lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening, geheel of gedeeltelijk de verbeelding van het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. op de verbeelding de aanduiding Waarde-Archeologie geheel of gedeeltelijk te doen vervallen of van omvang te veranderen indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische bescherming of zorg nodig is;
- b. op gronden alsnog de aanduiding Waarde-Archeologie te leggen indien uit archeologisch onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Overschrijding bouw- en bestemmingsgrenzen
- a. De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden door:
- 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, zonnecollectoren en veranda's, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals dakoverstekken, gevelversieringen en funderingen, mits de overschrijding ten hoogste 1m bedraagt
- 1. De bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, door:
- a. ondergeschikte bouwdelen, zoals dakoverstekken, gevelversieringen en funderingen alsmede balkons, luifels en zonnecollectoren, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
8.2 Ondergrondsbouwen en -aanleggen
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
- a. Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden en bouwwerken, voor zover die zijn ingericht voor parkeren ter uitvoering van het gemeentelijk parkeerbeleid, voor ander gebruik dan parkeren;
- b. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a:
- 1. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien, dan wel;
- 2. mits het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend:
- een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw;
- een te verwachten meer dan gemiddeld aantal klanten of bezoekers, indien het gebouw bestemd is voor de vestiging van één of meer detailhandelsbedrijven, dan wel openbare dienstverlening of vermakelijkheid;
- een bestemming van het gebouw als parkeergarage, dan wel garagebedrijf;
- een bestemming die zich verzet tegen een gebruik ten dienste van het parkeren en/of en laden of lossen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Overschrijding bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan -tenzij hiervoor op grond van hoofdstuk 2 al een omgevingsvergunning kan worden verleend- een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. Deze omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
11.2 Archeologische waarden
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van de vaststelling van het plan.
12.2 Parkeren en laden of lossen
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw of een omgevingsvergunning voor een afwijking van het gebruik wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid, zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
- b. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw of een omgevingsvergunning voor een afwijking van het gebruik waarvoor een behoefte bestaat voor ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat op het betreffende bouwperceel in voldoende mate ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt of zal worden aangebracht.
- c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en/of b:
- 1. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of los-ruimte wordt voorzien, dan wel;
- 2. mits het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend:
- een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw;
- een te verwachten meer dan gemiddeld aantal klanten of bezoekers, indien het gebouw bestemd is voor de vestiging van één of meer detailhandelsbedrijven, dan wel openbare dienstverlening of vermakelijkheid;
- een bestemming van het gebouw als parkeergarage, dan wel garagebedrijf;
- een bestemming die zich verzet tegen een gebruik ten dienste van het parkeren en/of en laden of lossen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met ten hoogste 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Woezel, Warmond'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan Schoonoord in Warmond was tot 2009 peuterspeelzaal 'De Woezel' gevestigd. De gemeente Teylingen heeft geen intentie het gebouw verder te gebruiken ten behoeve van maatschappelijke doeleinden. De locatie is geschikt voor herontwikkeling. Voor deze locatie is een stedenbouwkundig plan opgesteld ten behoeve van 9 appartementen. De naamgeving van de voormalige peuterspeelzaal heeft geleid tot de naamgeving van de locatie. De herontwikkeling van de gronden is niet mogelijk binnen het vigerend bestemmingsplan. Om een juridisch kader te bieden voor de voorgenomen ontwikkeling is dit bestemmingsplan opgesteld dat voldoet aan alle voorwaarden die eerder door de Gemeente Teylingen zijn opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in de kern Warmond dat deel uitmaakt van de gemeente Teylingen. De locatie wordt ontsloten door de weg Endepoellaan. Het plangebied omvat de voormalige peuterspeelzaal en het plantsoen direct ten noorden en oosten van de locatie. De ligging van de locatie is weergegeven in de figuren 1.1 en 1.2.
Figuur 1.1: Ligging plangebied binnen de kern Warmond
Figuur 1.2: Luchtfoto plangebied - in rood de plangrens
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009' dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 17 december 2009.
In het bestemmingsplan Kom Warmond 2009 vigeren binnen het plangebied meerdere bestemmingen. De gronden zijn bestemd als 'Maatschappelijk' en 'Verblijfsgebied'. Een uitsnede van het vigerende plan is weergegeven in figuur 1.3.
Figuur 1.3: Uitsnede Vigerend bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009'
1.4 Planvorm
Het bestemmingsplan De Woezel, Warmond is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan dat de genoemde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk maakt.
1.5 Planproces
Voorgeschiedenis
Eerder is een bestemmingsplan opgesteld voor enkele grondgebonden woningen.
Voorafgaand aan dat bestemmingsplanproces is het stedenbouwkundig plan aan de omwonenden gepresenteerd. Na de informatieavond op 28 augustus 2012 zijn de plannen verwerkt in een voorontwerpbestemmingsplan en heeft het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage gelegen. Uiteindelijk is dit bestemmingsplan niet vastgesteld.
Nieuwe ontwikkeling
Naar aanleiding van zienswijzen over het eerdere ontwerpbestemmingsplan over de vermindering van groen en de beleving van het water is in overleg met omwonenden een alternatief plan naar voren gekomen, een appartementengebouw. Dit nieuwe plan is verwerkt in het bestemmingsplan.
Voordat het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Aangezien het hiervoor genoemde plan reeds als voorontwerp het vooroverleg en inspraak heeft doorlopen wordt dit bestemmingsplan niet meer opnieuw voor vooroverleg en inspraak in procedure gebracht.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter inzage gelegd met de bekendmaking van onder meer de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad.
1.6 Leeswijzer
Het bestemmingsplan De Woezel, Warmond bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels. De toelichting vormt het niet-juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan waarin uiteen gezet is welke afwegingen ten grondslag liggen aan de regeling en welke aspecten in de overweging zijn betrokken. Ten behoeve hiervan is de toelichting als volgt opgebouwd:
De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 2 geeft een weergave van de huidige en toekomstige situatie;
- Hoofdstuk 4 geeft uitleg bij de regels die bij dit plan behoren;
- Hoofdstuk 3 vat de relevante beleidsstukken samen;
- Hoofdstuk 5 toont de uitgevoerde onderzoeken op gebied van milieu, verkeer, bodem, archeologie, ecologie, etc.;
- Hoofdstuk 6 maakt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk;
- Hoofdstuk 7 maakt de economische uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk;
- Tot slot bevat de toelichting een aantal Bijlagen behorende bij de uitgevoerde onderzoeken zoals omschreven in Hoofdstuk 5.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
De locatie aan Schoonoord ligt aan het zuidelijke einde van een groenzone die dwars door het woongebied Endepoel loopt. De vroegere school en het multifunctionele gebruik van de locatie markeerde deze plek in de wijk. Hoewel de betekenis van de locatie voor de wijk ten gevolge van het verdwijnen van de school is afgenomen, is het om stedenbouwkundige redenen belangrijk om de langzaam verkeersroutes op de locatie te respecteren.
Aan de Endepoellaan is de Schoonoord-locatie gelegen. De locatie betreft een open ruimte waarlangs de voorzijde van een blok van zes rijenwoningen is gelegen en de kopgevels van de drie andere woonblokken grenzen. Het plantsoen vormt samen met de waterpartij aan de noordwestzijde, één open ruimte. Door het gebied heen liggen looproutes vanaf de Endepoellaan naar de buurten Ganzenwei en de Vlietwei. In figuur 2.1 zijn de functies van het gebied weergegeven.
Het plangebied van de Woezel wordt begrensd door:
- de watergang nabij de woningen aan Vlietwei in het noorden;
- de drie woningen aan Schoonoord in het oosten;
- de woningen aan Endepoellaan in het zuiden/zuidoosten;
- de woningen in het noordwesten aan de Ganzenwei.
Figuur 2.1: Functies bestaande situatie
2.2 Beoogde Situatie
Uitgangspunt van de nieuwe ontwikkeling is het behoud van bestaand groen. Dit betreft met name de bomen aan de noord en westzijde. Aan de noordzijde wordt de bestemming Groen opgenomen ter behoud van het bestaande groen aan het water.
In de nieuwe situatie is in het stedenbouwkundige plan een beoogd bouwvlak opgenomen van 17 x 20 meter. Hierbinnen is een 3 laags appartementengebouw bedacht met een bouwenveloppe van circa 16 x 18 meter en een goothoogte van 10 meter (met een schuin dak met bouwhoogte 11,5 meter).
Aan de zuidzijde van het appartementengebouw worden parkeerplaatsen gerealiseerd.
De bestaande looproutes vanaf de Endepoellaan naar de buurten Ganzenwei en de Vlietwei blijven behouden.
Bij de realisatie van het appartementengebouw wordt een hoge duurzaamheidsambitie nagestreefd. De volgende maatregelen zijn beoogd:
- zonne boilers in dakbedekking;
- technische ruimtes onder het dak (warmte terugwinning ventilatiesysteem);
- gebruik van circulaire materialen: verduurzaamd kruislings-verlijmd hout;
- hoge isolatiewaarden met gebruik vcan duurzame materialen;
- all Electric (gasloos).
Bezonning
Met betrekking tot het aspect licht en bezonning is een slagschaduw studie uitgevoerd naar de gevolgen van de schaduw van de beoogde appartementen op de omliggende gronden. In bijlage 1 is deze studie opgenomen.
De studie wijst uit dat het appartementengebouw bijna niet leidt tot een schaduwwerking in de bestaande tuinen en woningen in de omgeving. In maart leidt de beoogde bebouwing om 10.00 uur tot een schaduw in enkele tuinen en woningen aan de Ganzenwei. Dit leidt overigens niet tot een onaanvaardbare vermindering van de bezonning omdat de tijdsperiode wanneer schaduw optreedt van geringe duur is (3 uur) en in de andere perioden van het jaar in het geheel geen wijziging is in de schaduwwerking. Daarnaast staan tussen het appartementengebouw en de genoemde woningen reeds bomen die al zorgen voor schaduwwerking.
Figuur 2.2: Impressie appartementengebouw. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
3.1 Rijksbeleid
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. Zo schetst het kabinet in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Maar het Rijk wil zo min mogelijk op stoel van provincies en gemeenten gaan zitten om dit streefbeeld te halen. Het uitgangspunt is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Voor de kleinschalige ontwikkeling op het terrein van De Woezel (maximaal 9 appartementen), stelt het Rijk geen concrete beleidskaders. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg. Enige restricties die vanuit het rijksbeleid zijn geformuleerd en die van invloed kunnen zijn op het plangebied is de 20 Ke-contour van Schiphol. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op de effecten van de ligging nabij Schiphol.
Figuur 3.1: Uitsnede PKB Schiphol: 20 Ke–contour
Op basis van het Bro dient voor stedelijke ontwikkelingen de Ladder voor Duurzame Verstedelijking te worden doorlopen. Gelet op jurisprudentie van 18 december 2013 (201302867/1/R4 ) en - op de kleinschaligheid van de ontwikkeling (maximaal 9 appartementen), kan dit niet worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld wordt in artikel 3.1.6 Bro. Toetsing aan de ladder is derhalve niet noodzakelijk.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Visie Ruimte en Mobiliteit
De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.
De vier rode draden zijn:
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
De ontwikkeling past binnen de rode draad 'Beter benutten en opwaarderen van wat er is'. Binnen de bestaande bebouwd gebied worden nieuwe appartementen gebouwd op de locatie van de voormalige peuterspeelzaal.
Bestaand stad- en dorpsgebied
Het projectgebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Programma Ruimte
Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied
De gemeente Teylingen is opgenomen in het structuurvisiegebied 'beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied'. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor wonen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel af met andere gemeenten in de regio. Voor kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel gelden in het Programma Ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte.
Verordening Ruimte
De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Ten aanzien van nieuwe stedelijke ontwikkelingen is opgenomen dat deze getoetst moeten worden aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, wat hieronder nader wordt toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit de volgende stappen:
- Stap 1 houdt in dat aangetoond wordt dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte, die regionaal is afgestemd.
- Stap 2 houdt in dat wordt onderzocht in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stads- en dorpsgebied, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins.
- Stap 3 houdt in dat, indien is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden, in die behoefte kan worden voorzien op locaties, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Aan deze stap is in de verordening een extra voorwaarde toegevoegd. De ontwikkeling van de betreffende locaties moet ook passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Vanwege het kleinschalige karakter van de ontwikkeling - de toevoeging van maximaal 9 appartementen - is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waarvoor regionale afstemming benodigd is. Hiermee is een verdere toetsing aan de ladder niet van toepassing. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan de Provinciale Verordening van de provincie Zuid-Holland.
Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland
De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio ligt midden in de Randstad en telt ruim 500.000 inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie.
De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).
Om het aantrekkelijke landschap van de regio te behouden wordt in de visie voorgeschreven dat de woningbouw voor het grootste gedeelte dient te geschieden in het stedelijk gebied. Gezien de ligging binnen de rode contour en de beperkte omvang van de ontwikkeling past dit nog goed binnen de woningbouwopgave.
Provinciale Woningbehoefteraming 2016
Bij de vaststelling van de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit werd de Woningbehoefteraming 2013 het toetsingskader voor de kwantitatieve behoefte. Inmiddels is de Woningbehoefteraming 2016 bekend. Voor gemeente Teylingen wordt hierbij uitgegaan van een woningbehoefte van 630 woningen in de periode 2017-2021. Voor de periode 2022-2029 ligt de behoefte op nog eens 444 woningen. Het plan geeft mede invulling aan deze woningbehoefte.
Figuur 3.2: Uitsnede tabel woningbehoefteraming
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Teylingen 2030 (2015)
In deze structuurvisie zet de gemeente op een integrale wijze de ruimtelijke hoofdlijnen uit tot 2030. Samen met bewoners, bedrijven, organisaties en regionale partners wil de gemeente werken aan een duurzame bloeiende gemeente, waaraan iedereen meedoet.
De leidende principe voor de structuurvisie zijn:
- 1. Teylingen kiest voor een duurzame ontwikkeling van de gemeente.
- 2. Teylingen versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de drie kernen en het buitengebied.
- 3. Teylingen verbetert de sociaal-economische vitaliteit in de drie kernen en het buitengebied.
- 4. Teylingen zet zich in voor een vitale Greenport Duin- en Bollenstreek.
- 5. Ambities en keuzes stemt de gemeente steeds zo goed mogelijk af in regionaal verband, zodat het beleid elkaar versterkt.
De beoogde ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een leegstaande (school)gebouw. Hiervoor zal het gebouw worden gesloopt en zal het ruimte bieden voor de nieuwbouw van maximaal 9 appartementen. Deze ontwikkeling is in de structuurvisie (weliswaar nog met 6 woningen) opgenomen en ingepland als woningbouwontwikkeling voor het jaar 2020. Hierdoor is en blijft de beoogde ontwikkeling in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.
Woonvisie Teylingen 2015-2020
In deze woonvisie beschrijft de gemeente Teylingen het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2015-2020. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. Onderdeel van deze woonvisie is de regionale woonvisie die samen met de gemeenten Hillegom en Lisse is opgesteld in het kader van de Bollen-3-gemeenten. Centraal in de woonvisie staan de thema's: bestaande kernen en bestaande woningvoorraad, duurzaamheid, wonen met zorg, welzijn, beschikbaarheid, doelgroepen en betaalbaarheid.
Voor de toekomst worden onder andere gestreefd naar het in stand houden van het karakter van de kernen Voorhout, Warmond en Sassenheim. Door in te zetten op woningen die nu in aanbod beperkt zijn wordt gestreefd naar meer vitaliteit en een evenwichtige bevolkingsopbouw. Verder is het van belang om bij nieuwbouw van woningen te kijken waar duurzaamheid een rol kan spelen in de bouw- of gebruiksfase van deze woningen.
De beoogde ontwikkeling voorziet in negen koopappartementen, deels goedkope en betaalbare koop (zes kleinere van 35 – 66 m² gebruiksoppervlak en drie grotere van 92 – 106 m² gebruiksoppervlak), een breed aanbod dat tegemoetkomt aan de vraag van alleenstaanden, kleine huishoudens en ouderen in de kern Warmond. Hiermee wordt de diversiteit binnen het huidige woningaanbod in deze omgeving vergroot. Het plan is in lijn met de Woonvisie.
Bestemmingsplan Kom Warmond 2009
Het bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009', vastgesteld door de gemeenteraad op 17 december 2009, vigeert voor het plangebied. De beoogde ontwikkeling van de woningen, past niet binnen dit bestemmingsplan. Om die reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
3.4 Conclusie
In het bestemmingsplan zal worden aangesloten op de diverse beleidslijnen op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.
- Het plangebied De Woezel, Warmond valt net binnen de 20 Ke-contour. In paragraaf 5.7 wordt geconcludeerd dat deze contour geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling omdat er uitsluitend voorzien wordt in herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd gebied.
- tot slot voorziet de beoogde ontwikkeling in de ontwikkeling van woningbouw en sluit het daarmee aan op de structuurvisie en woonvisie van de gemeente Teylingen.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
4.1 Algemeen
Planvorm
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen de in dit plangebied beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Als planvorm is gekozen voor een plan met directe bouwmogelijkheden. De juridische regeling is zo opgesteld, dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
Verbeelding en regels
Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de plankaart voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.
Welstand
Het bestemmingsplan bevat een duidelijke regeling die aansluit op het vergunningsvrij bouwen op grond van de Woningwet en de Welstandsnota van Teylingen en geeft aan de achter- en zijkant van de woning voldoende ruimte voor burgers. Om het straatbeeld intact te houden en daarmee de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen, zijn voor de voorzijde van de percelen en gebouwen restricties opgenomen. Ditzelfde geldt voor zijkanten die grenzen aan (belangrijke) openbare ruimten.
Maatvoeringaanduidingen
Op de plankaart is gebruikgemaakt van maatvoeringaanduidingen die betrekking hebben op afmetingen ten aanzien van het bouwen en het gebruik. Op de plankaart is sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de maximale bouw- en goothoogte.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregel.
4.2 Inleidende Regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. Tevens zijn figuren opgenomen om te verbeelden wat er onder voorgevelrooilijn, voor-/zij-/achtererf en de bezonningssituatie wordt verstaan.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
4.3 Bestemmingsregels
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor.
Groen (Artikel 3)
Ten behoeve van het borgen van de onbebouwde ruimte aan de noord-zijde is de bestemming 'Groen' opgenomen. Binnen deze bestemming mogen naast groen- en watervoorzieningen ook voet- en fietspaden en speelvoorzieningen worden gerealiseerd.
Verkeers - Verblijfsgebied (Artikel 4)
Het openbaar gebied is bestemd als Verkeers - Verblijfgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en fiets- en voetpaden.
Wonen - 3 (Artikel 5)
Binnen de gemeente Teylingen is binnen de bestemming Wonen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande woningen (W-1), voor (twee)aaneengesloten woningen (W-2) en gestapelde woningen (W-3). In dit geval worden gestapelde woningen (appartementengebouw) mogelijk gemaakt. De standaard regeling voor Wonen - 3 is toegepast.
Waarde - Archeologie (Artikel 6)
In de gronden van het plangebied is er kans op archeologische sporen. Om deze waarde te waarborgen, is een bestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Ter plaatse van het plangebied geldt conform het gemeentelijk handboek de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 1'.
Daarvoor zijn regels opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met afwijking worden gerealiseerd.
In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een aanlegverbod opgenomen.
Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is bij een omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
4.4 Algemene Regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel (Artikel 7)
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels (Artikel 8)
Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Tevens zijn algemene regels opgenomen voor ondergronds bouwen en aanleggen.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan op basis van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 11)
In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen en de dubbelbestemming Waarden - Archeologie te verwijderen.
Overige regels (Artikel 12)
In deze bepaling is geregeld dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Daarnaast is in een lid bepaald dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling getoetst moet worden of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Dit aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels.
4.5 Overgangs- En Slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.
Overgangsregels (Artikel 13)
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel (Artikel 14)
Deze regel bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Dit hoofdstuk bevat voor alle relevante omgevingsaspecten informatie over:
- normstelling en beleid;
- uitkomsten van het onderzoek;
- gevolgen voor de juridische regeling.
5.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald voor welke activiteiten een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapportage moet worden opgesteld. De vormvrije m.e.r.-beoordeling voor een bestemmingsplan ontstaat als de activiteit wordt genoemd in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage en de drempelwaarde niet wordt overschreden.
De beoogde ontwikkeling voor De Woezel, Warmond bestaat uit de toevoeging van 9 appartementen. Deze activiteit valt onder categorie D11.2 'Stedelijk ontwikkelingsproject' van de bijlage onderdeel D van het Besluit m.e.r. Bij gebieden van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen moet een milieueffectrapportage worden opgesteld. Ook bij activiteiten, plannen en besluiten onder deze drempelwaarden dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is de zogenoemde vormvrije m.e.r.- beoordeling. Dit gebeurt aan de hand van criteria van Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. (2011/92/EU): kenmerken van het project, plaats van het project, potentiele effecten van het project.
De raad neemt daarover een besluit in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan. Deze nieuwe procedure geldt sinds juni 2017. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten die zijn gedaan en die zijn vermeld in de toelichting op het bestemmingsplan. Voor dit bestemmingsplan is het opstellen van een milieueffectrapportage dan ook niet noodzakelijk.
5.2 Verkeer En Infrastructuur
Ontsluiting en infrastructuur
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Endepoellaan. De Endepoellaan is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom van Warmond en heeft een wettelijke maximumsnelheid van 30 km/h. In zuidoostelijke richting sluit de Endepoellaan aan op de Herenweg. De Herenweg is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg binnen Warmond en heeft een wettelijke maximumsnelheid van 50 km/h.Vanaf de Endepoellaan is ter hoogte van de locatie een wandel-/fietsroute aanwezig. Deze wandel-/fietsroute vanaf de Endepoellaan naar de buurten Ganzenwei en Vlietwei blijft behouden.
De bereikbaarheid voor het gemotoriseerd verkeer is goed te noemen. Eveneens is de bereikbaarheid voor het langzaam verkeer goed. Door de inrichting van de verschillende wegen conform Duurzaam Veilig is de verkeersveiligheid in en rondom het plangebied voldoende gewaarborgd. De verkeersgeneratie van (maximaal) 9 woningen bedraagt circa 50 motorvoertuigen per etmaal, wat niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
In de huidige situatie zijn vijf haaksparkeerplaatsen aanwezig aan het einde van de Endepoellaan. De parkeerdruk in de directe omgeving is hoog, waardoor is afgesproken is dat deze parkeerplaatsen in het plangebied gecompenseerd worden. In het te realiseren appartementengebouw kunnen maximaal 9 wooneenheden worden gerealiseerd. Per appartement is een parkeernorm gesteld van 1,5 parkeerplaats (openbare (parkeernota Teylingen, versie 2,5, november 2014). Uitgangspunt is openbare parkeerplaatsen. Er zijn dus maximaal 14 parkeerplaatsen nodig voor het realiseren van het appartementengebouw en 5 ter compensatie van huidige parkeerplaatsen, totaal 19 parkeerplaatsen.
Voor het appartementengebouw wordt een parkeerterrein gerealiseerd met haaksparkeerplaatsen. Deze wordt ontsloten via de Endepoellaan tussen de woning Endepoellaan 7 en Van Den Woudestraat 83. Op dit terrein kunnen maximaal 17 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Daarnaast worden er twee langsparkeerplaatsen gerealiseerd langs de Endepoellaan nabij de entree van Schoonoord. Hiermee worden er totaal 19 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. De twee langsparkeerplaatsen aan de Endepoellaan zijn gesitueerd op bestemming 'verkeers-verblijfsgebied' en zijn planologisch al mogelijk. Daarom vallen ze buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.
Fietsparkeren
In de parkeernota Teylingen (versie 2.5, november 2014) zijn ook normen opgenomen voor (fiets)bergingen. Voor appartementen is de volgende norm opgenomen:
- Fiets parkeren vindt op eigen terrein plaats.
- De (fiets)bergruimte voor is vanaf de openbare weg rechtstreeks bereikbaar via het aansluitende terrein of een gemeenschappelijke verkeersruimte.
- Per eenheid een afsluitbare bergruimte met een vloeroppervlakte van ten minst 5 m2 bij een breedte van ten minste 1,8 meter en hoogte daarboven van ten minste 2,3 meter of voor woonfunctie met een gebruikersoppervlakte van niet meer dan 50 m2 een gemeenschappelijk bergruimte indien de vloeroppervlakte van de bergruimte ten minste 1,5 m2 per woonfunctie bedraagt.
Zowel vanuit autoparkeren als fietsparkeren word voldaan aan het vigerende beleid en de daarin gestelde normen.
Conclusie
De ontsluiting is voor alle vervoerswijzen goed. De parkeerbehoefte wordt zowel voor autoverkeer als fietsverkeer opgelost in het plangebied. De verkeersgeneratie van de woningen zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. Verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.
Onderzoek
In de nabije omgeving van de ontwikkeling is een relevante inrichting aanwezig, namelijk de brandweerkazerne aan de Van der Woudestraat 1.
De brandweerkazerne beschikt conform de VNG-publicatie over een maximale richtafstand van 50 meter ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. Het maatgevende aspect betreft hierbij geluid. De brandweerkazerne is op meer dan 50 meter afstand gelegen ten opzichte van de woningen. Daarnaast geldt tevens dat tussen de brandweerkazerne en de toekomstige woningen, reeds woningen aanwezig zijn. De brandweerkazerne moet in zijn bedrijfsvoering reeds rekening houden met de aanwezigheid van deze woningen.
Ter plaatse van de te realiseren woningen is gezien de afstand tot de milieubelastende functies dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De brandweerkazerne wordt door de beoogde ontwikkeling niet in het functioneren belemmerd.
Conclusie
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Tevens wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en omliggende functies geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.4 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
In (de nabije omgeving van) het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Deze vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In (de nabije omgeving van) het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen getransporteerd over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Het transport van gevaarlijke stoffen vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
Algemene bereikbaarheid voor hulpdiensten bij ongevallen en incidenten
In voorliggend plan is het advies van de brandweer verwerkt waarbij rekening wordt gehouden met een benodigde calamiteitenroute van 3,25 m breed. In het geval de ingang bij de Endepoellaan is versperd kan de bereikbaarheid van de woningen voor hulpdiensten nog wel gegarandeerd worden.
Conclusie
Gezien het ontbreken van risicovolle inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.5 Leidingen
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
5.6 Geluidshinder
Toetsingskader
Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies en dienen daarom in dat kader getoetst te worden aan de wettelijke geluidsnormen. De locatie ligt binnen de wettelijke geluidszone van de spoorlijn Leiden – Haarlem/Schiphol. Deze spoorlijn heeft een geluidszone van 300 m. De nieuwe appartementen liggen hier binnen, waardoor akoestisch onderzoek op grond van de Wgh noodzakelijk is. De appartementen liggen niet binnen de wettelijke geluidszone van een gezoneerde weg. Wel liggen rondom de locatie 30 km/h-wegen die op grond van het snelheidsregime niet-gezoneerd zijn. Op basis van jurisprudentie en in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden deze wegen echter wel getoetst in het akoestisch onderzoek.
Onderzoek en conclusie
In Bijlage 2 is de rapportage 'Akoestisch onderzoek De Woezel' opgenomen. In deze rapportage is het akoestisch onderzoek beschreven en zijn de resultaten gepresenteerd. De resultaten worden getoetst aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijk hogere waardebeleid.
Uit het onderzoek naar wegverkeerslawaai blijkt dat maximale geluidsbelasting 42 dB is. De richtwaarde van 48 dB wordt niet overschreden.
Ten gevolge van railverkeerslawaai bedraagt de maximale geluidsbelasting 56 dB en wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB met 1 dB overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig. Bovendien staat het hogere waardebeleid van de gemeente het verlenen van hogere waarden niet in de weg. Omdat de gebouwen in de omgeving in de praktijk hoger zijn dan waarvan in het akoestisch onderzoek is uitgegaan en omdat er een ontwikkeling tussen het spoor en deze ontwikkeling plaats zal vinden, kan gesteld worden dat de daadwerkelijke geluidsbelasting niet boven de 55 dB uitkomt. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Verdere procedures ingevolge de Wgh zijn dan ook niet noodzakelijk.
5.7 Schiphol
Toetsingskader
Luchthavenindelingbesluit
Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 9 maart 2016 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit (Lib). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Lib.
De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol tot 2030 ruimte nodig heeft om uit te ontwikkelen. Derhalve is op een 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Structuurvisie cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.
Onderzoek en conclusie
Uit de overzichtskaarten bij het Lib blijkt dat het plangebied buiten het beperkingsgebied valt. Het plangebied ligt wel binnen de 20 Ke-contour. Het bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe uitleglocatie voor woningbouw, maar in herstructurering en in intensivering in bestaand gebouwd gebied. Daarom vormt de ligging binnen de 20 Ke-contour geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat de ligging nabij Schiphol de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.8 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 5.1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 9 appartementen. Een dergelijke ontwikkeling past binnen de categorie “woningbouw tot 1.500 woningen aan een ontsluitingsweg”. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-Monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort.
De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Herenweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze wegen ruimschoots onder de grenswaarden liggen. Het maximale gehalte stikstofdioxide bedraagt 20,8 µg/m³, voor fijn stof (PM10) bedraagt dit maximaal 18,6 µg/m³ en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 6,6 dagen. Het maximale gehalte fijn stof (PM2,5) bedraagt maximaal 10,5 µg/m³. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. In figuur 5.1 zijn de rekenpunten voor het plangebied weergegeven.
Figuur 5.1: Luchtkwaliteit Rekenpunten NSL-monitoringstool
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Toetsingskader
Het archeologiebeleid van Teylingen is verwoord in de nota 'Onder de grond 2015'. In het nieuwe archeologiebeleid hebben verschillende gebieden in Teylingen nieuwe vrijstellingsmaten gekregen voor het graven in de grond. Teylingen heeft het erkende archeologisch onderzoeksbureau RAAP in Leiden opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de nieuwe vrijstellingsmaten. Dit is gedaan in samenwerking met de andere gemeenten in de Duin- en Bollenstreek. Naast het beleid zijn tevens de archeologische verwachtings- en beleidskaart geactualiseerd. Op basis van deze kaarten kunnen initiatiefnemers zo goed mogelijk worden geïnformeerd over eventuele archeologische consequenties van ruimtelijke ingrepen.
Onderzoek en conclusie
Archeologie
Het plangebied heeft op grond van de gemeentelijke archeologische beleidskaart een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv en groter dan 250 m² dient vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. In onderstaande figuur is een uitsnede opgenomen van de Archeologische beleidsadvieskaart.
Figuur 5.2: Kaart Archeologische beleidsadvieskaart
Door IDDS is begin 2016 is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd te plaatse van het plangebied, wat is opgenomen in Bijlage 3. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op een strandwal. Op de strandwal geldt een hoge archeologische verwachting voor archeologische waarden vanaf het Neolithicum. Deze waarden kunnen worden aangetroffen in de strandwal of in de oude duinafzettingen die voorkomen bovenop de strandwal. De archeologische resten kunnen voorkomen op verschillende niveaus vanaf het maaiveld tot ongeveer 2 tot 3 m –mv omdat mensen gebruik maakten van de laagtes tussen de duinen die in latere periodes weer overstoven. De oudste resten zullen zich bevinden op het diepste niveau en de jongste resten nabij het maaiveld. Archeologische waarden uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd kunnen behoren tot bewoning, religie, infrastructuur en landbouw en zullen bestaan uit paalsporen, funderingsresten, water- of afvalputten, haardplaatsen, crematie- of begravingsresten, paden, wegen, sloten of greppels en akker- of mestlagen. Vindplaatsen van nederzettingen kunnen variëren in omvang van enkele tientallen tot enkele duizenden vierkante meters. Datzelfde geldt voor resten van vindplaatsen van religieuze of infrastructurele aard. Vindplaatsen met resten van landbouw kunnen een omvang hebben van duizenden vierkante meters tot meerdere hectaren.
Omdat het plangebied in de 20e eeuw vermoedelijk (deels) gebruikt is voor de bollenteelt en vervolgens is ingericht als woonwijk is er waarschijnlijk sprake van verstoringen van de bodem. Ook eventueel aanwezige archeologische resten kunnen daarbij zijn verstoord. Uit het veldonderzoek blijkt dat de verwachte ligging van het plangebied op een strandwal correct is, maar ook dat de bovengrond van deze strandwal sterk verstoord is, waarschijnlijk door bollenteelt. Het verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek blijft onveranderd, met die toevoeging dat archeologische resten pas kunnen voorkomen vanaf een diepte van 1,3 m –mv ofwel -1,0 m NAP.
Omdat de graafwerkzaamheden voor de beoogde ontwikkeling dieper gaan dan –1,0 m NAP is naar alle waarschijnlijkheid vervolgonderzoek nodig voorafgaande aan de bouw. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie blijft daarom gehandhaafd.
Cultuurhistorie
Ter plaatse van het plangebied bevinden zich volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Op circa 200 meter van het plangebied bevinden zich aan de Herenweg enkele bollenschuren. Deze worden niet beïnvloed door de beoogde ontwikkeling ter plaatse van het plangebied.
5.10 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Voor het plangebied zijn twee bodemonderzoek uitgevoerd. In 2011 is het hele plangebied onderzocht en in 2015 is voor een deel van de locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken worden hierna beschreven.
Door IDDS is in 2011 een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd, wat is opgenomen in Bijlage 4. De resultaten van dit onderzoek zijn afgestemd met Milieudienst West-Holland.
Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de grond op het noordelijk deel sterk is verontreinigd met nikkel en cadmium. De herkomst van de verontreiniging is niet bekend. In de rapportage is uitgegaan van een verontreinigde laag van 0,5 meter. Echter gaat de Milieudienst uit van een verontreinigde bodemlaag van 0,7 meter omdat analytisch is vastgesteld dat de bodemlaag vanaf 0,7 m-mv niet meer is verontreinigd. De omvang van de verontreiniging binnen de onderzoekslocatie wordt ingeschat op 400 m2. Hiervan is circa 70 m3 grond sterk verontreinigd en circa 210 m3 grond licht tot matig verontreinigd. Aangezien het volume criterium van 25 m3 grond boven de interventiewaarde wordt overschreden, is conform de Wet bodembescherming sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De grond en het grondwater op het resterende gedeelte zijn niet dan wel licht verontreinigd en geven geen aanleiding tot vervolgstappen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen asbestverdachte materialen op het maaiveld en in de bodemmonsters waargenomen.
In 2015 is door IDDS een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het noordwestelijk deel van het plangebied (Bijlage 5). Dit onderzoek is eveneens door de Omgevingsdienst West-Holland beoordeeld (Bijlage 6). Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van het onderzochte gebied de grond en het grondwater niet tot licht verontreinigd zijn met de geanalyseerde parameters. de bodemkwaliteit van dit deel van het plangebied levert geen milieuhygiënische belemmeringen op voor het gebruik van wonen met tuin.
In het verkennend bodemonderzoek (IDDS B.V.; kenmerk 1106D331/GGE/rap1; d.d. 29 september 2011) zijn puinresten in de grond aangetroffen. Omdat de herkomst van het puin onbekend is, is het puin verdacht op de aanwezigheid van asbest. In het verkennend bodemonderzoek (IDDS B.V.; kenmerk 1502G965/GGE/rap; d.d. 31 maart 2015) zijn geen puinresten meer aangetroffen. Als bij graafwerkzaamheden puin wordt aangetroffen wordt de locatie als asbestverdacht beschouwd en is het alsnog nodig een asbestonderzoek volgens de norm NEN 5707 (laatste versie) uit te voeren.
Advies
De beschikbare bodemrapporten kunnen gebruikt worden voor de aanvraag van de omgevingsvergunning en dienen in het kader van die aanvraag ter beoordeling te worden voorgelegd aan de Omgevingsdienst. Bij graafwerkzaamheden en het toepassen van grond dient te worden gehandeld conform de daarvoor gestelde wet- en regelgeving. In het bijzonder wordt hierbij gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.
Op basis van het bovengenoemde is de locatie nog niet geschikt voor de beoogde ontwikkeling, namelijk het gebruik van wonen met tuin. Conform de Wet bodembescherming is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden dient een bodemsanering uitgevoerd te worden. Gezien de aard van de verontreiniging kan gebruik worden gemaakt van een BUS-melding categorie immobiel. De BUS-melding (proceduretijd 5 weken) is een versnelde procedure voor eenvoudige saneringen. De meldingsformulieren voor deze regeling staan op www.rijksoverheid.nl. Indien gewenst kan ook een saneringsplan worden ingediend (proceduretijd 15 weken).
Ten aanzien van de sanering van de bodem kan worden gesteld dat de gemeente zorg draagt voor een gesaneerde bodem voor oplevering van de gronden. Hiervoor zijn financiële middelen geserveerd in de begroting. De sanering staat de uitvoerbaarheid van het plan dan ook niet in de weg.
5.11 Ecologie
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Er moet in ieder geval altijd, ook in het geval van vrijgestelde soorten rekening worden gehouden met de zorgplicht. Dit betekent onder andere dat er gelegenheid wordt gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Natuurnetwerk Nederland(NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op meer dan 6 kilometer ten westen van het plangebied. Dit betreft het Natura 2000-gebied Coepelduynen. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 100 m afstand. Het dichtstbijzijnde weidevogelgebied is circa 1 kilometer ten oosten van het plangebied gelegen.
Figuur 5.3: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Vanwege de afstand tot natuurgebieden zal de ontwikkeling niet leiden tot negatieve effecten als areaalverlies, versnippering, effecten op de waterhuishouding of verstoring. Gelet op de afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling zal dit niet leiden tot een meetbare toename in stikstofdepositie ter plaatse van het Natura 2000-gebied. Significant negatieve effecten zijn dan ook uit te sluiten.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden worden vastgesteld aan de hand van een quickscan. Adviesbureau Mertens BV heeft een quick scan flora- en fauna uitgevoerd welke is toegevoegd in bijlage 7. De aanwezigheid van beschermde soorten is uitgesloten. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het noodzakelijk om te starten met werken buiten het broedseizoen of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen. De inbreidingslocatie behoort mogelijk tot foerageergebied van vleermuizen zoals de gewone dwergvleermuizen. Vleermuizen kunnen gebruikblijven maken van de inbreidingslocatie als foerageergebied. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Er komen verder algemene zoogdieren en amfibieën voor zoals de mol en de gewone pad.
Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van de inbreiding De Woezel is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot significante effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
5.12 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Verordening Ruimte
- Provinciale Structuurvisie
Waterschapsbeleid
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 - 2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels)
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Warmond en bestaat in de huidige situatie uit een schoolgebouw met omliggende verharding en grasveld.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit fijn zand. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 meter onder maaiveld gelegen is, en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert van 0,5 tot 0,8 meter onder het maaiveld.
Waterkwantiteit
Ten noorden en westen van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Dit oppervlaktewater betreft boezemwater en beschikt over een beschermingszone van 5 meter. Dit in verband met onderhoudswerkzaamheden. In figuur 5.3 is het oppervlaktewater ten opzichte van het plangebied weergegeven.
Figuur 5.3: Waterlichamen nabij het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De watergangen rondom het plangebied behoren niet tot de KRW-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het projectgebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 9 appartementen. Ten behoeve van deze ontwikkeling wordt het schoolgebouw gesloopt. Het bestaande verharde oppervlakte is in totaal 1.510 m² (schoolgebouw 135 m², bestrating 1.375 m²). In de beoogde situatie is de oppervlakte van het verharde terrein 1.100 m² (bouwvlak circa 340 m², bestrating en verharding circa 375 m²). Daarmee neemt het verharde terrein aanzienlijk af.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen. Dit geldt zowel voor de bouw- als de realisatiefase van de ontwikkeling.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29a en de doelmatig-heidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
- e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
- 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen van berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Voorgeschiedenis
Begin 2016 is er een bestemmingsplan opgesteld voor 6 grondgebonden woningen op deze locatie. In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 is het voorontwerpbestemmingsplan van dat plan toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente Teylingen. Tevens heeft het voorontwerp bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegen, van 18 februari tot en met 30 maart 2016.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen, van 2 juni tot en met 13 juli 2016. Uit de ingebrachte zienswijzen bleek dat voor dit plan te weinig draagvlak bestond vanwege vermindering van groen en beleving van water. In overleg met omwonenden is een alternatief plan in de vorm van een kleinschalig appartementengebouw naar voren gekomen.
6.2 Zienswijzen
Het nu voorliggende bestemmingsplan, dat appartementen mogelijk maakt, wordt (opnieuw) ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan 'De Woezel, Warmond' heeft met de daarbij behorende stukken, overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van 11 januari tot en met 21 februari 2018 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn kon eenieder zijn/haar zienswijze schriftelijk of mondeling kenbaar maken. Er zijn vijf schriftelijke zienswijzen ontvangen, zie bijlage 8.
De zienswijzen zijn op volgorde van ontvangst samengevat en voorzien van een reactie. Aan het einde van iedere zienswijze wordt geconcludeerd of de ingediende zienswijze leidt tot een aanpassing van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente is gedurende het project eigenaar van de gronden. Deze gronden zullen, wanneer de vergunning is verleend, worden overgedragen aan de ontwikkelaar. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. Met in achtneming van het hiervoor gaande heeft de gemeente besloten geen exploitatieplan op te stellen.
Bijlage 1 Schaduwonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek 2011
Bijlage 5 Bodemonderzoek 2015
Bijlage 6 Beoordeling Bodemonderzoek 2015 Odwh
Bijlage 6 Beoordeling bodemonderzoek 2015 ODWH
Bijlage 7 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 7 Ecologisch onderzoek