De Waaier, Warmond
Bestemmingsplan - Gemeente Teylingen
Ontwerp op 18-12-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan:
het bestemmingsplan 'De Waaier, Warmond' met identificatienummer NL.IMRO.1525.BP2022WAR10032-ON01 van de Gemeente Teylingen.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanbouw
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aangebouwd bijgebouw en overkapping
een bijgebouw of overkapping gebouwd tegen een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en/of tegen een op hetzelfde perceel gelegen aan en/of uitbouw en/óf tegen een ander tegen dit hoofdgebouw gebouwd bijgebouw of overkapping.
1.7 aaneengebouwde woningen
bebouwing bestaande uit meer dan twee aaneengebonden grondgebonden woningen.
1.8 aan-huis-gebonden beroep
een vrij beroep, waarvan de activiteiten niet publiek gericht zijn, dat op kleine schaal in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning primair haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Zoals arts, notaris of advocaat.
1.9 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan. Zie Figuur 2 in lid 1.74.2.
1.10 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 antennedrager
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.12 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.13 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.15 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten; deze wordt gemeten tussen de gevelmuren en/of gemeenschappelijke scheidsmuren.
1.16 bestaand
- a. bij bebouwing: een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand is gekomen of tot stand zal komen met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- b. bij gebruik: het legale gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan ter inzage is gelegd.
1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.21 bouwen
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, dit met inbegrip van de begane grond en een dakterras en met uitsluiting van een zolder en kelder, die beiden lager zijn dan 1,5 m of niet voor verblijf geschikt zijn.
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.28 bijgebouw
een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.29 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.30 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.31 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.32 dakterras
een buitenruimte, behorende bij het gebruik van het hoofdgebouw, dat bovenop het gehele of een gedeelte van een hoofdgebouw, aanbouw of uitbouw is gesitueerd.
1.33 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.34 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
1.35 entreeportaal
een ruimte, waarin de hoofdtoegang van de woning is gelegen.
1.36 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze die inrichting niet verbiedt.
1.37 erfgrens
de volgens het kadaster geldende grens van het erf; indien er sprake is van meer aaneengebouwde woningen op één kadastraal perceel, is dit de feitelijke grens van het erf behorende bij de betreffende woning.
1.38 erker
- a. is een uitbouw aan een gevel en bestaat hoofdzakelijk uit doorzichtige delen;
- b. is rechtstreeks toegankelijk vanuit achtergelegen ruimte en vormt één geheel hiermee;
- c. is geen entreeportaal van de woning;
- d. tot een erker kan ook een onder het raam gelegen borstwering behoren.
1.39 escortbedrijf
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.40 evenement
gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning, cultuur, thematische markten en andere vertoningen.
1.41 evenemententerrein
gronden waarop evenementen plaatsvinden.
1.42 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.43 geschakelde woning
bebouwing waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijbehorend bouwwerk verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd, dan wel ten minste 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
1.44 gestapelde woning
een woning, die zich bevindt in een woongebouw, dat bestaat uit twee of meer boven- of nagenoeg boven- elkaar gesitueerde woningen.
1.45 hoofdgebouw
gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.46 huishouden
persoon of groep van personen, die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.47 kampeermiddel
Niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagen, kampeerauto, caravan, stacaravan of hiermee gelijk te stellen verplaatsbare onderkomen, die bestemd is voor recreatief verblijf en waarbij de gebruiker(s) hun hoofdverblijf elders hebben.
1.48 kap
een constructie van één of meerdere schuine dakvlakken ter afdekking van een gebouw.
1.49 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij hoort.
1.50 kolom
een constructie, die onderdeel uitmaakt van de erfafscheiding, waarbij de hoogte en de langste zijde van het grondvlak van de kolom een verhouding hebben van minimaal 2:1 en de langste zijde en de kortste zijde van dit grondvlak een verhouding hebben van maximaal 2:1.
1.51 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.52 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.53 openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.54 openbaar water
alle wateren die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar zijn of direct aansluit op openbaar gebied.
1.55 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enig omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.56 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.57 peil
- a. de bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer voor gebouwen indien de bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer ligt tussen 0 en 0,15 m boven het bestaande gemiddelde aansluitende afgewerkte terrein;
- b. in alle andere gevallen is dit de bovenkant van het bestaande gemiddelde aansluitende afgewerkte terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.58 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.59 prostitutiebedrijf
een seksinrichting of een escortonderneming.
1.60 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte in een gebouw of een vaartuig, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, escortbedrijf, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.61 seksuele dienstverlening
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.
1.62 speelvoorziening
Alle voorzieningen, die uitnodigen om te spelen en te ontmoeten. Naast speeltoestellen zijn dit ook skatebanen, al dan niet verharde trapveldjes en hiermee vergelijkbare voorzieningen.
1.63 sociale huurwoning
Huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening of de rechtsopvolger daarvan omschreven doelgroep en termijn na ingebruikname is verzekerd.
1.64 uitbouw
een vergroting van een ruimte van een hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.65 verbeelding
voorheen plankaart; de digitale kaart, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.
1.66 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of ''uitstraling'' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.67 voorgevelrooilijn
de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan. Zie Figuur 1 in lid 1.74.1.
1.68 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.69 winkel
een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk is bedoeld om te worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel.
1.70 wonen
het duurzaam hoofdverblijf houden door een huishouden in een woning of wooneenheid; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.71 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.72 zadeldak
twee tegen elkaar geplaatste hellende dakvlakken boven twee (nagenoeg) evenwijdige muren, waarbij de andere muren tot onder of even boven de dakschilden zijn opgetrokken.
1.73 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van het hoofdgebouw en tussen een denkbeeldige lijn in het verlengde van de voor- en achtergevel van het hoofdgebouw. Zie Figuur 2 in lid 1.74.2.
1.74 FIGUREN
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten/gerekend:
2.1 Afstand
afstand tussen bouwwerken onderling en ook afstand van bouwwerken tot bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten, waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos;
- b. pluktuin, moestuin en of boomgaard;
- c. behoud van de waarden van natuur en landschap;
- d. bosbouwkundige en cultuurhistorische waarden;
- e. (instandhouding van) houtwallen;
- f. voetpaden;
- g. extensieve recreatie in de vorm van wandelen, sporten en recreëren
- h. de daarbij behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, water en speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen,
- c. perceelontsluitingen, nutsvoorzieningen, water, speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van gescheiden inzameling en wegmeubilair.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogst 5 m;
- c. de bouwhoogte van windschermen bedraagt ten hoogste 1,5 m;
- d. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 9 m.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een maximum van 16 gestapelde sociale huurwoningen met aan-huis-gebonden beroepen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en hiervoor gelden de volgende regels:
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 3.1 voor het toestaan van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met in achtneming van de volgende regels:
- a. de activiteiten worden door de bewoner uitgeoefend;
- b. de woning behoudt in overwegende mate haar woonfunctie en heeft een ruimtelijke uitstraling, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
- c. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
- d. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer;
- e. ten behoeve van de activiteiten is voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- f. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
- g. er mogen in geringe mate publiekaantrekkende beroepsactiviteiten plaatsvinden.
Artikel 6 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd Dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van de op deze gronden voorkomende cultuurhistorische waarden.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische waarden naast de in de betreffende artikelen tevens nadere eisen stellen aan:
- h. de situering van bouwwerken;
- i. de maximale bouwhoogte van bouwwerken;
- j. de maximale omvang van bouwwerken;
- k. de dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen;
- l. de oriëntatie van bouwwerken.
De nadere eisen mogen worden gesteld voor zover deze noodzakelijk zijn ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden. Alvorens overgaan tot het stellen van nadere eisen wordt de Erfgoedcommissie om advies gevraagd.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud van de bescherming van archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
- 1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 7.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 7.3 vooraf in acht zijn genomen.
- 2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 7.3 vooraf in acht zijn genomen.
7.3 Omgevingsvergunning
- 1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie' zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m²:
- a. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- b. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
- c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- d. het verlagen van het waterpeil;
- e. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
- f. het heien van palen en slaan van damwanden;
- 2. De aanvrager van een omgevingsvergunning kan bij het indienen van de aanvraag gevraagd worden een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld;
- 3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a t/m f zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
7.4 Omgevingsvergunning niet vereist
- 1. Het verbod zoals bedoeld in artikel 7.3 onder is niet van toepassing indien:
- a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- 2. de werken of werkzaamheden:
- a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of ontgrondingenvergunning.
7.5 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
- 2. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
- 3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
- 4. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
- 5. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
7.6 Programma van eisen
Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 7.5 wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders. In het Programma van Eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- 1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
7.8 Procedure wijzigingsbevoegdheid
Op de voorbereiding van een wijziging als bedoeld in artikel 7.7 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Overschrijding bouw- en bestemmingsgrenzen
- a. De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden door:
- 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, zonnecollectoren en veranda's, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals dakoverstekken, gevelversieringen en funderingen, mits de overschrijding ten hoogste 1m bedraagt;
- b. De bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, door:
- 1. ondergeschikte bouwdelen, zoals dakoverstekken, gevelversieringen en funderingen alsmede balkons, luifels en zonnecollectoren, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
9.2 Ondergronds bouwen en aanleggen
9.3 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
- a. Voor een bestaand bouwwerk waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- b. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
9.4 Afwijking voor levensloopbestendig bouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in dit plan gegeven bouwregels voor hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen bij woningen indien dit noodzakelijk is voor het levensloopbestendig maken van woningen, met dien verstande dat deze mogelijkheid uitsluitend kan worden toegepast indien:
- a. er geen onevenredige nadelen optreden ten aanzien van het gebruik van naburige erven;
- b. er geen negatieve gevolgen zijn voor de parkeersituatie in de omgeving;
- c. de gezamenlijke toename van de inhoudsmaten van de aan- en uitbouwen (als gevolg van de toepassing van deze afwijking) in mindering wordt gebracht op de ter plaatse geldende inhoudsmaten voor het hoofdgebouw.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Overschrijding bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan -tenzij hiervoor op grond van hoofdstuk 2 al een omgevingsvergunning kan worden verleend- een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. Deze omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van de vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde in onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van bestemmingsplan "De Waaier, Warmond ".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Het plangebied betreft de voormalige locatie van de school De Waaier aan het Leerpad 9 te Warmond. De beoogde ontwikkeling voor deze plek is woningbouw. Het gaat om de bouw van een appartementencomplex van maximaal 16 woningen. Daarnaast zal een deel van het plangebied ontwikkeld worden als ‘kerketuin’ aansluitend bij naastliggende moestuin en kerketuin van de Sint Matthias kerk.
Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt de ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor de daarna aan te vragen reguliere omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de benodigde goede ruimtelijke onderbouwing en het toetsingskader in de vorm van de regels en verbeelding voor het plan.
1.2 Leeswijzer
Onderhavig bestemmingsplan bestaat naast deze inleiding uit een beschrijving van het beoogde plan in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt verantwoord waarom het plan past binnen het beleid van het rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt de milieutechnische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid toegelicht. Na de toelichting volgen de regels inclusief de bijlagen en de verbeelding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan Leerpad 9 te Warmond. Warmond is een dorp gelegen ten noorden van Leiden, tussen Sassenheim en Oegstgeest. Per 1 januari 2006 is de gemeente met Sassenheim en Voorhout opgegaan in de gemeente Teylingen. Ten oosten van het plangebied staat de Sint Matthias kerk. Het noordelijke deel van het plangebied grenst aan het terrein van het Groot Seminarie en het zuidelijke deel sluit aan op de naastgelegen woonwijk. Ten noordwesten van het plangebied ligt een sporthal.
Figuur 1. Plangebied in omgeving. Plangebied globaal aangeduid met rode cirkel. (Bron: Google Earth)
Figuur 2. Plangebied in nabije omgeving. Plangebied globaal aangeduid met rood kader. (Bron: Google Earth)
2.2 Integrale Visie & Beeldkwaliteit
Integrale visie
Om een afgewogen keuze te kunnen maken voor de herontwikkeling van de locatie De Waaier is er integraal naar de locatie gekeken. Dit heeft geleid tot de Integrale Visie De Waaier Warmond waarin verschillende kansen worden geformuleerd ten aanzien van de herontwikkeling van de locatie De Waaier (zie Bijlage 1). Hierbij is woningbouw als uitgangspunt gekozen. Er zijn weinig locaties in Warmond beschikbaar, waardoor verschillende functies zorgvuldig tegen elkaar afgewogen dienen te worden. Het perceel de Waaier gelegen binnen het Beschermd Dorpsgezicht. Het is daarom de bedoeling dat historische structuren intact blijven, waarbij nieuwe ontwikkelingen moeten passen binnen het historisch gegroeide karakter.
Uit de integrale visie komt naar voren dat het perceel gelegen is op de grens van twee totaal verschillende gebieden met ieder een compleet eigen karakter en functie. Het noordelijke deel van het plangebied valt binnen de sfeer van de kerketuin. Het besloten karakter van deze parkaanleg in landschapsstijl zal in het noordelijk deel van het plangebied gewaarborgd moeten worden. Het zuidelijke deel van het plangebied valt binnen de sfeer van woonwijk. Hier is er ruimte voor een wat dorpsere inrichting, aansluitend bij de bestaande woonwijk.
Figuur 4. Schets integrale visie (bron: Wissing)
Door de cultuurhistorische tweedeling van het plangebied dienen er twee duidelijk onderscheidene woonmilieus te worden gecreëerd. Bij een herontwikkeling wordt tevens de kans geboden om de historische landschappelijke structuur in het gebied te herstellen. De integrale visie biedt een verdere input voor het kader en de randvoorwaarden van het Beeldkwaliteitsplan De Waaier Warmond 2021.
Beeldkwaliteitsplan
In het beeldkwaliteitsplan zijn de verschillende aspecten van de beeldkwaliteit uitgewerkt, zie Bijlage 2. Het plan biedt niet zozeer details maar wel de kaders waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden. Een belangrijk punt is dat er aangesloten wordt op de cultuurhistorische achtergrond van het perceel en de omgeving. Het perceel de Waaier ligt binnen beschermd dorpsgezicht. Door het terugbrengen van het Leerpad wordt een historische scheiding tussen het noordelijke deel (kerketuin) en zuidelijke deel (woonwijk) weer hersteld.
Stedenbouwkundig perspectief
De beoogde ontwikkeling betreft woningbouw, waarbij als uitgangspunt een tweedeling van het gebied is genomen. De kerketuin van het plangebied wordt aangesloten op de landschappelijke inrichting van de kerketuin en moestuin van het Groot Seminarie. Daarnaast wordt door het plangebied de recreatieve routes vanuit de Kerketuin verbonden met de structuur van de woonwijk, zodat een rondwandeling mogelijk wordt. Voor de beplanting wordt gedacht aan een boomgaard, pluktuin of moestuin.
Het woongedeelte van het plangebied sluit aan op de stedenbouwkundige kenmerken van de woonwijk. Aan de oostkant wordt voldoende afstand gehouden tot de bestaande woningen door een parkeergedeelte. De overgang van privaat naar openbaar wordt zorgvuldig vormgegeven. Het woongebouw heeft een rustige gevelindeling, met daarnaast grote raampartijen om het gebouw een eigentijdse uitstraling te geven. Het materiaalgebruik bestaat in de basis uit licht gekleurde baksteen, met eventueel accenten die bestaan uit natuurlijke materialen. Zonnepanelen worden uit het zicht geplaatst op het platte dak.
2.3 Beschrijving Plan
In de huidige situatie is het schoolgebouw De Waaier reeds gesloopt. De nieuwe ontwikkeling bestaat uit een complex van maximaal 16 woningen. Een deel van het plangebied wordt openbare ruimte, aansluitend op de kerketuin van het Groot Seminarie die er omheen ligt. Het Leerpad wordt doorgetrokken, zodat er een scheiding ontstaat tussen het noordelijke en het zuidelijke gedeelte. In het zuidelijke gedeelte van het plangebied wordt het wooncomplex gerealiseerd. Het appartementengebouw bestaat uit maximaal 16 appartementen verdeeld over 3 woonlagen met een interne berging op de begane grond. De appartementen op de verdiepingen hebben een balkon die op het zuidwesten en de pastorietuin zijn gericht. De entree van het appartementengebouw komt aan de zuidwestelijke kant van het gebouw. Er worden verder 24 parkeerplaatsen extra gecreëerd in het plangebied, naast de reeds bestaande parkeerplaatsen. Fietsparkeren wordt in de bebouwing opgelost.
Figuur 5. Overzicht planontwikkeling.
In de navolgende afbeelding is het ontwikkelingsplan van het Groot Seminarie weergegeven, waarbij de buitenplaats werd ontwikkeld met verschillende woningen. Hierin is te zien hoe het voorliggende plan zich verhoudt tot het Groot Seminarie. Het blauw omkaderde gedeelte betreft voorliggend plan, waarbij het gearceerde gedeelte wordt ingericht als kerktuin aansluitend bij omliggende kerketuin.
Figuur 6. Het ontwikkelplan van het Groot Seminarie, met in blauw globaal het plangebied van voorliggend plan. Het gearceerde gedeelte van het plangebied wordt kerketuin, zoals omliggende gronden. (Bron: Copijn; Wissing)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI heeft als toekomstperspectief een duurzame leefomgeving waarbij de kwaliteiten van de omgeving worden behouden en versterkt. Daarnaast bestaan de Nederlandse uitdagingen van de ruimtelijke inrichting in een klimaatbestendige delta en zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland. Dit kan worden bereikt door goede samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties. De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Binnen deze prioriteiten zal aandacht zijn voor de onderlinge verwevenheden en spanningen daartussen en voor thema’s en opgaven die daar dwars doorheen lopen, zoals leefomgevingskwaliteit, gezondheid, cultureel erfgoed, water, bodem en (nationale) veiligheid.
Binnen de prioriteiten hanteert het Rijk drie afwegingsprincipes die helpen om beleidskeuzes te maken:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal
- 3. Afwentelen wordt voorkomen
Planspecifiek
De ontwikkeling bevindt zich in het stedelijke gebied van de gemeente Teylingen. De hierboven genoemde ambitie uit de NOVI om de omgevingskwaliteit te versterken wordt in voorliggend plan concreet gemaakt. De locatie wordt getransformeerd naar een woonbestemming met behoud en uitbreiding van de cultuurhistorische waarden. Aansluitend op de cultuurhistorische structuur bestaat het plangebied uit twee delen. De deelgebieden worden gescheiden door het terugbrengen van het Leerpad, een historische scheiding tussen de twee delen die in ere wordt hersteld.
Het noordelijke deel speelt in op het Groot Seminarie met de kerketuin. Hier wordt de nog bestaande moestuin/boomgaard hersteld. Het gebied wordt hiermee weer ruimtelijk aangehecht aan de kerketuin. Het zuidelijk deel sluit aan op de naastgelegen woonwijk. Hier wordt ingespeeld op de woonbehoefte. Verder heeft het plan beperkt raakvlak met het Rijksbeleid, maar sluit desalniettemin aan op het beleid van de NOVI.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ hieraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren om tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling te komen. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In de nieuwe systematiek worden de huidige definities niet gewijzigd. Ten aanzien van de “treden” van de Ladder zijn er wel wijzigingen: in de nieuwe Ladder zijn de treden 1 en 2 samengevoegd en trede 3 is geschrapt, waardoor er geen sprake meer is van verschillende treden.
In artikel 1.1.1 Bro worden relevante begrippen gedefinieerd. Een woningbouwontwikkeling valt onder de definitie van stedelijke ontwikkeling als deze groter is dan 12 woningen. De Ladder stelt dat voldaan wordt aan de Ladder als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Voorliggende planontwikkeling betreft een herontwikkeling van reeds bestaand bebouwd terrein. Een voormalige school maakt plaats voor maximaal 16 appartementen met parkeergelegenheid en recreatief terrein bestaande uit een kerketuin en groene zone. In februari 2020 is voor deze locatie een integrale visie opgesteld met woningbouw als uitgangspunt.
Voorliggend plan sluit aan op de visie om woningbouw te realiseren op het perceel. Hierdoor wordt binnen bestaand stedelijk gebied woongelegenheid gecreëerd, wat voorziet in de landelijke vraag naar woningen. Verder draagt de planontwikkeling bij aan eigentijdse voorzieningen, waaronder uitgebreide parkeervoorziening en recreatie. Ook wordt de kwaliteit van de openbare ruimte verbeterd door groenzones en groene parkeergelegenheid te realiseren, wat tevens aansluit op de uitdagingen van klimaatadaptatie.
Voorliggend plan voldoet hiermee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Om uitvoering te geven aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, is op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Hierin staat een aantal projecten beschreven die van Rijksbelang zijn en waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen. De projecten zijn exact ingekaderd en voorzien van regels, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het betreft de onderstaande projecten:
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
- Natuurnetwerk Nederland
- Grote rivieren
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
- Waddenzee en waddengebied
- Kustfundament
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- Rijksvaarwegen
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
- Elektriciteitsvoorziening
- Defensie
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam
- Ruimtereservering parallelle Kaagbaan
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de bouw van maximaal 16 appartementen in het stedelijke gebied van Teylingen. Het plan heeft geen raakvlak met één van de beschreven projecten van het Barro.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (2019)
De provincie heeft op 1 april 2019 de omgevingsvisie vastgesteld. De nieuwe omgevingswet, die naar verwachting in januari 2023 in werking treedt, schrijft voor dat een provincie één omgevingsvisie en één omgevingsverordening heeft. De omgevingsvisie is de opvolger van de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit. In de omgevingsvisie zijn meerdere beleidsvisies gebundeld. Het gaat om de volgende plannen: de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm), het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww), het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer, de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb). De omgevingsvisie omvat inhoudelijk geen grote wijzigingen ten opzichte van het voorgaande beleid. Ook is de digitale beschikbaarheid van het beleid via de digitaal raadpleegbare kaarten weer een wezenlijk onderdeel van het beleid.
In de Omgevingsvisie zijn zes ambities gedefinieerd. Het zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Het zijn abstracte ambities die bij specifieke opgaven ook tot conflicterende belangen kunnen leiden. Juist de confrontatie in opgave zal leiden tot knelpunten maar ook tot kansen om de opgaven verder te helpen. De zes ambities zijn:
- Naar een klimaatbestendige delta
- Naar een nieuwe economie: the next level
- Naar een levendige meerkernige metropool
- Energievernieuwing
- Best bereikbare provincie
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
Naast de ambities is het algemene doel van de omgevingsvisie het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in provincie. Onder ‘omgevingskwaliteit’ wordt het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen verstaan. Het bestaande beleid is hiervoor gebundeld in de Omgevingsvisie. Vervolgens wordt met het oog op de omgevingswet dit verder ontwikkeld. Er komt een omschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland. Hierbij wordt een onderverdeling gemaakt in de drie Deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in het internationale netwerk. Daarnaast komt er een leefomgevingstoets. De leefomgevingstoets is agenderend voor verdere beleidsontwikkeling. Tot slot wordt een concrete uitwerking van het beleid opgesteld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
De Omgevingsvisie maakt gebruik van de reeds bestaande integrale kwaliteitskaart opgebouwd uit vier onderliggende kaarten. Dit instrument wordt verder gebruikt in zowel de visie als de verordening. Vanuit de kaart volgen onder andere bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’). Voor ontwikkelingen blijft het ‘ja, mits-beleid’ gelden: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Zoals aangegeven is in de Omgevingsvisie veel beleid overgenomen en samengevoegd. Het beleid zal met het daarvoor opgesteld instrumentarium, Monitor en Evaluatie Omgevingskwaliteit geactualiseerd worden. Hierbij is het uitgangspunt dat niet al het beleid in één keer geactualiseerd wordt maar op basis van specifieke aanleidingen. Het samenvoegen van het beleid heeft tot een opsomming van twaalf beleidskeuzes geleid:
- Beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving;
- Behouden en versterken van natuurwaarden en het ontwikkelen van voldoende, aantrekkelijk en beleefbaar groen en water, waar mensen met plezier recreëren;
- Versterken van een vitale, innovatieve en toekomstbestendige regionale economie;
- Bevorderen van een betrouwbare, duurzame en efficiënte energievoorziening met een minimale uitstoot van broeikasgassen;
- Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder;
- Bevorderen van een leefomgeving die de gevolgen van klimaatverandering en weersextremen kan opvangen;
- Duurzaam voorzien in de behoefte aan zoetwater en waarborgen van de beschikbaarheid van voldoende drinkwater;
- Zorgen voor een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond;
- Bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen;
- Bevorderen van een goede en veilige bereikbaarheid, met een mobiliteitsnetwerk dat keuzevrijheid biedt en aansluit op de behoeften van reizigers en vervoerders;
- Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied;
- Ondersteunen van cultuurparticipatie en bibliotheken.
Van alle beleidskeuzes is aangegeven op basis van welke specifieke beleidsdocumenten die gebaseerd zijn. Deze beleidsdocumenten zijn allemaal apart digitaal beschikbaar gesteld.
Planspecifiek
Het plan betreft de ontwikkeling van maximaal 16 appartementen aan het Leerpad in Warmond. De parkeerplaatsen voor het appartementencomplex worden voorzien aan de zuidoost- en noordwestzijde van het bouwblok. Aan de noordoostzijde wordt een kerketuin gerealiseerd waar bewoners kunnen ontspannen. De overige openbare ruimte wordt ingericht met groen. In de gemeente Teylingen en de regio HollandRijnland is er een grote behoefte aan betaalbare appartementen voor een- of tweepersoonshuishoudens. Het voorliggende plan omvat maximaal 16 appartementen voor deze doelgroep en is om die reden opgenomen in de provinciale planlijst van de gemeente Teylingen. Het plan draagt hiernaast ook bij het bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving die aansluit bij verschillende doelgroepen.
Het plan geeft invulling aan de beleidskeuze van een zorgvuldige ruimtegebruik. Ten tweede verbetert de ruimtelijke kwaliteit zoals bedoeld bij de beleidskeuze over het zorgen voor een samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Tot slot draagt de tuin- en groenzone bij aan het behoud van regenwater in het gebied en het beperken van hittestress zoals bedoeld bij de beleidskeuze om zodanig te bouwen dat weersextremen beter opgevangen worden.
Het plan draagt zodoende concreet bij aan de doelstellingen van de Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
De omgevingsverordening is gelijk met de omgevingsvisie vastgesteld. Verordeningen worden geregeld geactualiseerd. De vigerende ruimtelijke omgevingsverordening dateert van 1 augustus 2020. De verordening bevat bindende ruimtelijke regels waar de provincie en gemeenten in Zuid-Holland zich aan moeten houden. De doorwerking van de regels is uitgewerkt doordat bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen niet in strijd mogen zijn met de verordening. De verordening wordt met een digitale kaart beschikbaar gesteld om per locatie direct inzichtelijk te krijgen welke beleidsregels van toepassing zijn op de specifieke locatie.
Ruimtelijke kwaliteit speelt op verschillende niveaus: veelal plaatsgebonden, maar ook op het niveau van de gehele provincie. Nu de ruimtelijke ontwikkeling sterker wordt bepaald door maatschappelijke, veelal kleinschalige initiatieven, is een gedeeld beeld van de ruimtelijke kwaliteit op regionale schaal van belang. De provincie stelt met het handelingskader ruimtelijke kwaliteit spelregels vast die het bovenlokale, algemene belang borgen en heeft samen met partijen in de regio een kwaliteitsbeeld voor het betreffende gebied geformuleerd (de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit).
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
Figuur 7. keuzeschema ruimtelijke kwaliteit
Planspecifiek
Voorliggend plan voegt zich in de bestaande structuur en kan daarmee ingepast worden.
"Inpassing betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied, een toevoeging van een woning in een lint of de opknapbeurt van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de relevante richtpunten."
Voorliggend plan betreft de herontwikkeling van een voormalige school naar een woongebied. De bestaande structuren en kwaliteiten hoeven hiervoor niet gewijzigd te worden. Voorts is de digitale kaartviewer van de omgevingsverordening geraadpleegd. Er zijn geen specifieke kaarten uit de verordening van toepassing op het plangebied. Wel zijn enkele onderwerpen zoals ecologie en water van toepassing op het plangebied. Over deze milieutechnische onderwerpen worden in hoofdstuk vier nader toegelicht hoe daar aan voldaan wordt dan wel invulling aan gegeven wordt.
3.2.3 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (2010)
De Greenport Bollenstreek bestaat uit zes gemeenten, namelijk Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen. Deze gemeenten hebben samen de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Bollenstreek (ISG) vastgesteld. De ISG is voor de greenportgemeenten van de Duin- en Bollenstreek een wettelijk zelfbindend kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied tot 2030 en geldt als toetsingskader voor de toekomstige bestemmingsplannen. De ISG is gericht op het creëren van een vitale Greenport met een vitaal landschap.
In de ISG zijn richtlijnen gesteld voor woningbouw, werken, landschap, natuur en recreatie. Voor de uitvoering van het ISG is de Greenport Ontwikkeling Maatschappij (GOM) opgericht. Binnen het ISG zijn onder andere 600 woningen gelabeld als "Greenportwoning".
De basis om tot verbetering van de landschapskwaliteiten in de Duin- en Bollenstreek te komen, is het Landschapsperspectief. Middels het in het ISG gepresenteerde Landschapsperspectief wordt een locatiegericht beleid neergezet gericht op landschapskwaliteit. Het plangebied is aangeduid als "woningbouw tot 2030 binnen de huidige streekplancontour".
Planspecifiek
De woningen worden binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd. Er kan worden geconcludeerd dat het plan bijdraagt aan het uitvoeren van het beleid, zoals bepaald in de Intergemeentelijke Structuurvisie Duin- en Bollenstreek (ISG).
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030 Gemeente Teylingen
In de op 23 oktober 2014 door de raad vastgestelde Structuurvisie Teylingen 2030 wordt Warmond beschreven als 'een watersportdorp dat rijk is aan cultuur, historie en recreatiemogelijkheden. De ligging aan de Kagerplassen, de bijzondere monumentale gebouwen en het vele groen maken Warmond tot een geliefde woonkern.'
Het ruimtelijk beleid voor Warmond is vooral gericht op behoud en versterking van de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit met een sterkere profilering als recreatie- en cultuurdorp. Er zal in beperkte mate aanvullende woningbouw plaatsvinden in kleinschalige projecten, die het karakter van het dorp versterken.
Planspecifiek
Het planperceel in voorgenomen planontwikkeling maakt deel uit van beschermd dorpsgezicht en het nieuwe wooncomplex kijkt uit op de tuin van het Groot Seminarie en de15e-eeuwse Matthiaskerk. Doordat een deel van het plangebied wordt 'herenigd' met de historische kerketuin wordt de cultuurhistorische waarde en aanblik van de omgeving versterkt. Ook de verlenging van het Leerpad draagt bij aan het herstel van de historische achtergrond van het gebied. Het plan sluit aan bij het beleid van de gemeente om woningbouw te laten plaatsvinden in kleinschalige projecten die het karakter van het dorp versterken.
Geconcludeerd kan worden dat de planontwikkeling nauw aansluit op de structuurvisie van Teylingen.
3.3.2 Welstandsnota Teylingen
Bij bouwplannen regelt het welstandsbeleid de verschijningsvorm van bouwwerken. Met het uiterlijk van een bouwwerk wordt iedere voorbijganger geconfronteerd. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Doel van het welstandsbeleid is bij bouwplannen een welstandsbeoordeling te maken en het toezicht op welstand op een effectieve en controleerbare wijze in te richten.
Het welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota Teylingen (2012) en geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
Planspecifiek
Het voorliggende projectgebied is in de welstandsnota aangeduid als 'Welstandsniveau Bijzonder'. Het gedeelte van het plangebied waar voorheen de school stond maakt deel uit van beschermd dorpsgezicht. In voorliggend plan wordt het noordelijke gedeelte van dit gebied ontwikkeld als kerketuin in aansluiting op de omliggende tuin, terwijl in het zuidelijke deel van het plangebied een wooncomplex wordt gerealiseerd. Het wooncomplex zal qua vormgeving en materiaalgebruik aansluiten bij de omliggende woonwijk. In het beeldkwaliteitsplan in Bijlage 2 is de beeldkwaliteit van het plan verder uitgewerkt.
Als onderdeel van de beoordeling op de omgevingsvergunning voor het bouwen zal het plan getoetst worden door de Welstandscommissie. De beoordeling van het plan vindt daar plaats. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat het plan niet is uit te werken binnen de kaders van de welstandsnota.
3.3.3 Archeologie Teylingen 2015
Het archeologisch beleid van de gemeente Teylingen is vastgelegd in de beleidsnota Onder de grond 2015. Beleid voor archeologie in Teylingen (september 2015). Hierin is de recentelijk geactualiseerde archeologische waardenkaart opgenomen (Brandenburgh, C.R., 2020: Graven in archieven).Het doel is om het archeologische erfgoed binnen de gemeente te beschermen.
In de beleidsnota zijn kaarten toegevoegd die de waardevolle archeologische verwachtingen aangeven. In hoofdstuk 4.6 word hier uitgebreid op in gegaan.
3.3.4 Doelgroepenverordening woningbouw gemeente Teylingen
Op 28 december 2021 heeft de gemeente Teylingen een doelgroepenverordening vastgesteld. De doelgroepenverordening is er om eisen te stellen voor de woningbouw. De maximale koopprijs voor sociale koopwoningen en de maximale aanvangshuurprijs voor middeldure huurwoningen en de huurverhoging wordt hiermee binnen wettelijke kaders vastgelegd. In voorliggend plan is vastgelegd dat maximaal 16 sociale huurwoningen zijn toegestaan. Dit is vastgelegd in de begrippen en het artikel wonen van de planregels.
3.3.5 Vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009' van de gemeente Teylingen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 17 december 2009.
Planspecifiek
Onderstaand is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven. De uitsnede toont dat het huidig toegestaan gebruik van het plangebied Maatschappelijk is. Verder zijn gedeeltes van het plangebied aangeduid als verkeer- of groenbestemming. Daarnaast heeft een deel van het plangebied de dubbelbestemming Beschermd dorpsgezicht.
Figuur 8. Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Plangebied globaal in rood kader. (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Hoofdstuk 4 Milieutechnische Uitvoerbaarheid
Een ruimtelijk plan moet voorzien in een goede ruimtelijke ordening, zoals de Wro ex art 3.1 stelt. De invulling van dit vereiste is in de jurisprudentie verder gepreciseerd. Onderstaand is per woon- en omgevingsaspect beoordeeld of en wat voor een wijziging er optreedt en of een goed woon- en leefklimaat voor zowel de omgeving als het plangebied zelf gegarandeerd is.
4.1 Milieueffectrapportage (M.e.r.)
Toetsingskader
Plannen en activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is geregeld dat in zulke gevallen een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.-plichtig zijn. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.
Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en vier bijlagen. De vier bijlagen staan aangeduid als de onderdelen A, B, C en D:
- Onderdeel A bevat de omschrijving van diverse begrippen die in het Besluit m.e.r. genoemd worden.
- Onderdeel B is reeds vervallen.
- Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r. verplicht is.
- Onderdeel D bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is.
De m.e.r. procedure is uitsluitend van toepassing op projecten die voorkomen in het Besluit m.e.r.. Indien kan worden aangetoond dat het project geen onderdeel uitmaakt van onderdeel C of D van het Besluit m.e.r., dan is de procedure niet van toepassing. In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten van het planvoornemen m.e.r.-plichtig (onderdelen C en D), project-m.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
De vormvrije m.e.r. beoordeling is opgebouwd uit drie selectiecriteria:
- Criteria 1 zijn de kenmerken van het project waarin onder andere de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen uiteen zijn gezet.
- In criteria 2 wordt de plaats van het project beschreven waarin het bestaande grondgebruik, Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied en het opnamevermogen milieu zijn meegenomen.
- Criteria 3 betreft de kenmerken van het potentiële effect.
Planspecifiek
Voorliggend plan valt in categorie D11.2 "Stedelijk ontwikkelingsproject". Het plan overschrijdt de getalsmatige grenzen van het Besluit m.e.r. (kolom C en D) niet. Deze grenzen zijn:
D 11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
Figuur 9: Categorie D11.2 met getalsmatige grenzen. (bron: bijlage D van Besluit milieueffectrapportage)
Dit betekent dat er sprake is van een vormvrije m.e.r. beoordeling. In onderstaande tabel is deze beoordeling toegelicht aan de hand van de selectiecriteria zoals die gelden voor een vormvrije m.e.r. beoordeling:
Kenmerken van het project | Argumentatie |
Omvang van het project | D11.2: Het betreft een ontwikkeling van maximaal 16 woningen in een stedelijke omgeving. De omvang is dermate klein dat geen Mer-plicht geldt voor deze ontwikkeling. |
Cumulatie met andere projecten | Het plan betreft de ontwikkeling van een appartementengebouw van maximaal 16 woningen en de ontwikkeling van een 'kerketuin'. Het plan betreft een zelfstandig project en er is geen koppeling met andere projecten. Er is fysiek danwel planologisch-juridisch geen koppeling of verplichting die gerealiseerd moet worden om voorliggend plan uit te kunnen voeren. Er is dan ook geen sprake van cumulerende effecten die meegenomen moeten worden. |
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen | Er zal op reguliere wijze gebruik gemaakt worden van natuurlijke hulpbronnen, zoals bouwmaterialen en energie. |
Productie van afvalstoffen | (Zeer) geringe productie van afvalstoffen dat samenhangt met de functies wonen en voorzieningen. Voor afvoer van afval worden de reguliere procedures en processen gevolgd, zoals het scheiden van afvalstromen vanaf de planlocatie en afvoer naar erkende verwerkers. |
Verontreiniging en hinder | Voor de verontreiniging en hinder wordt verwezen naar de 3e onderstaande selectiecriteria over de kenmerken van het potentiële effect. |
Het risico van zware ongevallen en/of rampen, waaronder rampen door klimaatverandering. Waaronder ook risico's voor de menselijke gezondheid. | Het plan betreft de ontwikkeling van een appartementengebouw van maximaal 16 woningen en de ontwikkeling van een 'kerketuin'. Doordat het een kleinschalig plan betreft en er geen opslag of transport van grote hoeveelheden van gevaarlijke stoffen, gevaarlijke industriële processen danwel werkzaamheden met gevolgen ten aanzien van (water-)veiligheid plaatsvinden is er geen risico op zware ongevallen of rampen. |
Plaats van het project | Argumentatie |
Bestaand grondgebruik | In de bestaande situatie zijn de gronden als Bos en Maatschappelijke bestemd. Het feitelijke gebruik is braakliggend. In het verleden heeft er een schoolgebouw op de locatie gestaan dat ook dienst heeft gedaan als kinderdagverblijf. |
Kwaliteit en regeneratie van natuurlijke hulpbronnen van het gebied | De locatie heeft in de bestaande situatie geen expliciete kwaliteit omdat het een braakliggend terrein betreft. Archeologie Er is archeologisch bureau- en booronderzoek gedaan door Econsultancy, Bijlage 8. Op basis van het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd verwacht kunnen worden, met mogelijk ook resten uit het Neolithicum. Econsultancy adviseert om bij de op handen zijnde bestemmingsplanwijziging de dubbelbestemming 'waarde-archeologie' op het plangebied te leggen, met een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm. Aangezien de werkzaamheden een grotere gebied dan 50 m2 betreft zal er een inventariserend veldonderzoek moeten worden uitgevoerd. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen worden de resultaten van dit onderzoek en de eventueel noodzakelijke vervolgacties overlegd aan het bevoegd gezag. Er is geen sprake van externe effecten op de omgeving van het plangebied. Cultuurhistorie De gehele kern Warmond en ook de planlocatie is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. In potentie heeft de locatie daarom waarde en hier wordt ook expliciet op aangesloten. Het planvoornemen maakt maximaal 16 appartementen mogelijk. Een deel van het plangebied zal worden ontwikkeld als kerketuin die aansluit op de naastgelegen moes- en kerketuin van de Sint Matthiaskerk. In het voorliggende plan wordt de potentiële kwaliteit dan ook expliciet gebruikt en versterkt. Ten aanzien van de landschappelijke, historische, culturele en belangen worden niet geschaad door het planvoornemen. Ecologie Omdat het een braakliggend terrein betreft en voor de planontwikkeling geen bebouwing gesloopt wordt, geen watergangen gedempt of vergraven worden, geen bomen gekapt en bosschages verwijderd worden is het aannemelijk dat geen beschermde soorten aangetast worden door het planvoornemen. Een ecologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht voor de ontwikkeling. Om te garanderen dat er geen beschermde gebieden en/of soorten benadeeld worden als gevolg van de planontwikkeling is een Rapportage ecologisch werkprotocol opgesteld, zie Bijlage 6. Om te beoordelen dat geen onevenredige schade aan het milieu optreedt als gevolg van het plan is beoordeeld off het plan in beschermde natuurgebieden ligt danwel dat er als gevolg van stikstofdepositie door het plan aantasting van Natura-2000 gebieden plaatsvindt. Zie onderstaande alinea m.b.t. stikstof. Er is geen sprake van externe effecten op de omgeving van het plangebied. Stikstof. Voor het planvoornemen is een onderzoek naar de stikstofdepositie uitgevoerd zie Bijlage 7. Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van zowel de aanleg als de gebruiksfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Hiermee wordt geconcludeerd dat de beoogde situatie in de aanlegfase en de gebruiksfase geen significant nadelige gevolgen met betrekking tot het aspect verzuring op Natura 2000- gebieden veroorzaakt. Luchtkwaliteit Uit de monitoringtool van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de gewenste ontwikkeling. Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling en voor de omgeving. |
Opname vermogen van het milieu Aandacht voor: Wetlands; Kustgebieden; Berg- en bosgebieden; Reservaten en natuurparken; Habitat- en vogelrichtlijn gebieden; Overschrijdingsregio's t.o.v. milieunormen; Hoge bevolkingsdichtheid (regio's); Landschappelijk, historisch, cultureel of archeologisch van belang zijnde gebieden. | Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de planrealisatie geen significante negatieve effecten heeft op bedrijven- en milieuzonering, bodem, geluid, externe veiligheid, verkeer en parkeren. Voor de conclusies van deze milieuaspecten zie de toelichting onder 'Aard van het effect en de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten' |
Kenmerken van het potentiële effect | Argumentatie |
Aard van het effect en de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten | Bedrijven en Milieuzonering. Voor het onderdeel Bedrijven en milieuzonering is ten aanzien van het planvoornemen geconcludeerd dat er geen externe belemmeringen zijn: Er zijn geen bedrijfsbestemmingen in de nabije omgeving aanwezig. Om het plangebied heen liggen voornamelijk woonbestemmingen, een bos van Groot Seminarie met de maatschappelijke bestemmingen kerk en begraafplaats. Ten noordwesten ligt eveneens een maatschappelijke bestemming, namelijk een sporthal. De maatschappelijke functies in de nabijheid van het wooncomplex voldoen aan de richtafstanden. Ondanks dat de sporthal buiten de richtafstand ligt is er in het kader van een goede ruimtelijke ordening als nog een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het geluid, Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat de te verwachten geluidbelasting veroorzaakt door de technische installaties, de bezoekers op het terras en het verkeer van en naar de sporthal voldoet aan stap 2 van de VNG. Uit het onderzoek volgt ook dat de piekgeluiden veroorzaakt door het dichtslaan van autoportieren de richtwaarden van de VNG overschrijden. Omdat de parkeerplaats naar verwachting niet uitsluitend door bezoekers aan de sporthal zal worden gebruikt, maar ook door bewoners en bezoekers van appartementengebouw De Waaier, zijn de piekgeluiden niet alleen en direct toe te kennen aan de sporthal. Om die reden achten wij de piekgeluiden in deze situatie aanvaardbaar. Dit betekent dat door voorgenomen planontwikkeling geen bedrijven in de omgeving worden beperkt en er zijn geen bedrijven in de omgeving die een belemmering vormen voor de inpassing van een woonbestemming. Verder worden in het plangebied geen functies gerealiseerd die belemmeringen kunnen veroorzaken op de omgeving. Bodem. Er is door Econsultancy verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, Bijlage 9. Uit het onderzoek blijkt dat de vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd wordt. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en zijn de effecten plan- en locatiegebonden die geen gevolgen hebben voor de directe omgeving. Verder worden in het plangebied geen functies mogelijk gemaakt die leiden tot vervuiling van de bodem in en nabij het plangebied. Geluid. Ter plaatse van het plangebied is er onderzoek uitgevoerd naar, Bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse van de nieuwbouw voldaan wordt aan de grenswaarden van een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat. De totale geluidsbelasting zonder aftrek is maximaal 44 dB. Ontheffing van een hogere grenswaarde(n) is niet aan de orde. Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de appartementen wordt aangetoond dat bij de nieuwe woningen is voorzien in voldoende geluidwerende gevels en daken. Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor voorliggend plan. Verder zijn er geen gevolgen te verwachten op de omgeving ten gevolge van het geluid van het wegverkeer op de omgeving. Externe Veiligheid. Om de effecten ten aanzien van Externe Veiligheid in beeld te krijgen is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd, Bijlage 10. De conclusie van het onderzoek luidt: Het plan is gelegen op ruime afstand van risicobronnen. In het planvoornemen worden geen inrichtingen, leidingen of transportroutes gerealiseerd gevolgen hebben voor externe veiligheid voor de omgeving. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Verkeer Er is voor het planvoornemen een verkeersonderzoek uitgevoerd door BuroDB, Bijlage 12. Uit het onderzoek volgt dat het plan niet leidt tot extra voertuigbewegingen. Daarbij is de omliggende verkeersstructuur ingericht om de verkeersgeneratie van deze basisschool op te vangen. Hierdoor vormt verkeer geen belemmering voor het uitvoeren van het plan. Parkeren Door Bureau de Groot Volker is in nov/dec 2022 onderzocht hoeveel restcapaciteit er in de omgeving aanwezig is op momenten dat de sporthal in gebruik is. Uit deze parkeerdrukmeting blijkt dat er geen sprake is van een te hoge parkeerdruk in de nabije omgeving van de sporthal. Er is daarom geen aanleiding extra parkeerplaatsen aan te leggen. Voor de aspecten cultuurhistorie, archeologie, stikstof , flora en fauna en luchtkwaliteit, zie de argumentatie onder ''kwaliteit en regeneratie van natuurlijke hulpbronnen van het gebied''. |
Grensoverschrijdend karakter van het effect | De effecten zijn van zeer beperkte (lokale) aard en zijn oplosbaar door het treffen van maatregelen. |
De intensiteit en de complexiteit van het effect | Voorliggend plan betreft een afgebakend gebied waarbinnen een appartementencomplex en een kerketuin gerealiseerd wordt. Er is geen sprake van bijzondere complexiteit danwel intensiteit van de effecten. In de voorgaande argumentaties en in het bestemmingsplan zijn de effecten volledig in beeld gebracht. |
De waarschijnlijkheid van het effect | De effecten zijn van zeer beperkte (lokale) aard en zijn oplosbaar door het treffen van maatregelen. |
Het optreden van de effecten is met bovenstaande argumentatie in beeld gebracht zoals bij de verwachte geluidstoename dan wel gemitigeerd door het opnemen van de archeologisch dubbelbestemming en het ecologisch werkprotocol. Hiermee is het optreden van de effecten afdoende in beeld danwel zijn er afdoende maatregelen getroffen om die effecten te kunnen mitigeren. | |
De cumulatie van effecten met de effecten van andere projecten | Er is geen sprake van cumulatie van effecten. |
De mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen | In de voorgaande paragrafen is bij de argumentatie verwoord welke maatregelen genomen moeten worden om de effecten te verminderen. Zo is bij geluid aangegeven welke maatregelen getroffen moeten worden om geluidhinder in de woningen te voorkomen. |
Conclusie
Er kan worden geconcludeerd dat (op basis van bovenstaande onderbouwing per criteria) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet aannemelijk zijn. Paragraaf 4.1 en navolgende paragrafen kunnen worden beschouwd als een m.e.r.-aanmeldnotitie.
Het bevoegd gezag heeft op 8 december 2023 een m.e.r.-beoordelingsbesluit afgegeven, deze is toegevoegd als Bijlage 3.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Er dient dus beoordeeld te worden:
- 1. Past de nieuwe functie in de omgeving?
- 2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe?
Om dit gestandaardiseerd te kunnen beoordelen zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer verfijnde afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.
Voor deze afstanden in de brochure geldt dat naast de factoren aard en omvang van het bedrijf deze mede afhankelijk zijn van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden.
Planspecifiek
Voorliggend plan houdt het realiseren van maximaal 16 appartementen in. Om het plangebied heen liggen ten zuiden voornamelijk woonbestemmingen. Ten oosten en noorden van het plangebied ligt het bos van Groot Seminarie met de maatschappelijke bestemmingen kerk en begraafplaats. Ten noordwesten ligt eveneens een maatschappelijke bestemming, namelijk een sporthal. Er zijn geen bedrijfsbestemmingen in de nabije omgeving aanwezig.
In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven voor de verschillende maatschappelijke functies. Daarnaast is in de laatste kolom weergegeven wat in voorliggend plan de afstand is van een functie tot het beoogde wooncomplex.
SBI-code (2008) | Functie | Richtafstand | Gemeten afstand |
931 A | Sporthal | 50 m (geluid) | Ca. 65 m |
9491 | Kerkgebouw | 30 m (geluid) | Ca. 45 m |
96031 | Begraafplaats | 10 m (geluid) | Ca. 70 m |
De maatschappelijke functies in de nabijheid van het wooncomplex voldoen aan de richtafstand. Dit betekent dat door voorgenomen planontwikkeling geen bedrijven in de omgeving worden beperkt en er zijn geen bedrijven in de omgeving die een belemmering vormen voor de inpassing van een woonbestemming.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor voorliggend plan.
4.3 Geluidhinder
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ernaar gestreefd om de geluidhinder als gevolg van spoor-, wegverkeer of industrie te beperken. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er normen gesteld tot welke maximale geluidsniveaus geluidgevoelige functies belast mogen worden. De Wgh geeft tevens aan in welke situaties middels onderzoek aangetoond moet worden of aan deze normen voldaan kan worden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en bijbehorende jurisprudenties zijn aanvullende onderzoeksverplichtingen gesteld.
Planspecifiek
Voorliggend plan houdt het realiseren van maximaal 16 woningen in. Het plangebied ligt nabij een sporthal met een groot parkeerterrein. Het ligt buiten de richtafstand, maar voor de volledigheid is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 4. De conclusie uit het onderzoek is:
De gemeente Teylingen heeft plannen voor de realisatie van een appartementengebouw aan het Leerpad 9 in Warmond. In het kader van goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij is het geluid dat wordt veroorzaakt in en rondom sporthal De Geest inzichtelijk gemaakt.
Bij de beoordeling is gebruik gemaakt van het stappenplan zoals dat is opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Uit het onderzoek volgt dat de te verwachten geluidbelasting veroorzaakt door de technische installaties, de bezoekers op het terras en het verkeer van en naar de sporthal voldoet aan stap 2 van de VNG. Uit het onderzoek volgt ook dat de piekgeluiden veroorzaakt door het dichtslaan van autoportieren de richtwaarden van de VNG overschrijden. Omdat de parkeerplaats naar verwachting niet uitsluitend door bezoekers aan de sporthal zal worden gebruikt, maar ook door bewoners en bezoekers van appartementengebouw De Waaier, zijn de piekgeluiden niet alleen en direct toe te kennen aan de sporthal. Om die reden achten wij de piekgeluiden in deze situatie aanvaardbaar.
Tevens is er 19 april 2022 een akoestisch onderzoek naar het wegverkeer uitgevoerd door BuroDB, zie Bijlage 5. De conclusie uit het onderzoek is:
De gemeente Teylingen werkt aan het plan voor de realisatie van een woongebouw met 16 appartementen aan het Leerpad 9 in Warmond. In het kader van de ruimtelijke onderbouwing van het plan is akoestisch onderzoek naar het (weg)verkeer uitgevoerd. Naast het geluid van het wegverkeer speelt het vlieglawaai een relevante rol bij dit plan. De planlocatie is gelegen binnen het beperkingengebied kwetsbare objecten van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. De planlocatie is niet gelegen binnen een wettelijke geluidszone van (auto)wegen. De geluidsbelasting van het verkeer wordt bepaald door de aanwezige 30 km/uur-wegen.
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat ter plaatse van de nieuwbouw wordt voldaan aan de grenswaarden van een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat. De totale, ongecorrigeerde geluidsbelasting is maximaal 44 dB. Het uitvoeren van nader onderzoek naar c.q. het treffen van geluidsbeperkende maatregelen buiten het gebouw is daarom niet nodig. Ontheffing van een hogere grenswaarde(n) is niet aan de orde. De planlocatie ondervindt een relevante geluidsbelasting van het vliegverkeer van en naar luchthaven Schiphol. De geluidsbelasting ter plaatse van de planlocatie is circa 51 dB. De gecumuleerde geluidsbelasting Lcum (van weg-, rail- en vliegverkeer) is 57 dB. Met een standaard geluidwering van 20 dB kan niet worden voldaan aan het maximale binnenniveau van 33 dB dat geldt voor een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat. Het plan heeft een 4 dB verhoogde eis. Geadviseerd wordt om bij de aanvraag omgevingsvergunning aan te tonen dat/hoe bij de nieuwe woningen wordt voorzien in voldoende geluidwerende gevels en daken. Met de toepassing van voldoende geluidwering is vanuit het oogpunt van geluid bij de nieuwe woningen van het plan sprake van een acceptabel akoestisch woon- en leefklimaat en daarmee van goede ruimtelijke ordening. Daarmee kunnen de woningen volgens plan worden gerealiseerd.
Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de appartementen wordt aangetoond dat bij de nieuwe woningen is voorzien in voldoende geluidwerende gevels en daken. Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
4.4 Natuurbescherming
Natuur is een gevoelige functie die beschermd moet worden tegen negatieve effecten. Per 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De nieuwe Wet natuurbescherming (Natuurwet) voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht. Er wordt beter aangesloten op de Europese regelgeving en er wordt een duidelijker onderscheid gemaakt tussen soorten die Europees beschermd zijn en Nationaal beschermde soorten.
Met de Wet natuurbescherming komt de bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij ruimtelijke ingrepen in principe bij de provincies te liggen. Dit is conform het bestuursakkoord natuur waarin is aangegeven dat de decentralisatie van de taken en bevoegdheden op het vlak van de natuurwetgeving haar beslag zal krijgen in de Wet natuurbescherming.
Provincies nemen hiermee de taak over die tot nu toe werd uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Daarmee is de provincie bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en activiteiten (hierna genoemd 'handelingen') bij Natura 2000-gebieden (de gebiedsbeschermings-bepalingen) en dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
4.4.1 Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Het plangebied is niet gelegen in Natura-2000 gebied. In paragraaf 4.4.3 wordt hier nader op ingegaan ten aanzien van effecten door stikstof op deze gebieden..
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Het plangebied is niet gelegen in NNN gebied.
Overige beschermde gebieden
Naast NNN gebieden zijn op basis van provinciaal beleid in de provinciale verordening nog andere gebieden aangewezen waar extra bescherming van toepassing is. Het gaat hier om belangrijke weidevogelgebieden, strategische reservering natuur, karakteristieke landschapselementen. In de provinciale verordening zijn regels opgenomen waaraan voldaan moet worden om deze gebieden afdoende te beschermen. Het plangebied is niet gelegen in één van deze overige beschermde gebieden.
4.4.2 Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Er moet in ieder geval altijd, ook in het geval van vrijgestelde soorten rekening worden gehouden met de zorgplicht. Dit betekent onder andere dat er gelegenheid wordt gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
4.4.3 Stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden
Op 15 juni 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) vastgesteld. Het PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Een gedeelte van de toekomstige afname van stikstofdepositie kan vervolgens worden opgevuld door economische activiteiten die leiden tot een toename van stikstofdepositie. In de praktijk blijkt echter dat de afname van stikstofdepositie als gevolg van de maatregelen niet gegarandeerd kan worden. Daarom heeft op 29 mei 2019 de Raad van State een uitspraak gedaan waarin de Raad oordeelt dat het PAS niet als basis voor toestemming voor activiteiten mag worden gebruikt.
Het uitgangspunt is sindsdien nog steeds dat voor nieuwe initiatieven aangetoond moet worden dat er geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofemissies en -deposities ontstaan als gevolg van het initiatief. Het instrument waarmee de stikstof berekend kan worden is de AERIUS Calculator.
Op 10 maart 2021 is Wet stikstofreductie en natuurverbetering vastgesteld en op 14 juni 2021 het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering vastgesteld die de wet nader uitwerkt. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering regelt onder meer drie resultaatsverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura 2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. Als gevolg van deze maatregelen gelden er nieuwe uitgangspunten voor een stikstofberekening.
In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering is in artikel 2.9a een uitzondering opgenomen voor de tijdelijke extra stikstofuitstoot bij bouwwerkzaamheden, de zogenaamde bouwvrijstelling. Stikstof dat vrijkomt bij de bouw, sloop en eenmalige aanleg van bouwwerken en infrastructuur wordt niet meegerekend bij de informatie die ten grondslag ligt aan het verlenen van een vergunning. Op 2 november 2022 deed de Raad van State de uitspraak dat de bouwvrijstelling niet voldoet aan het Europees natuurbeschermingsrecht dat vereist dat individuele beschermde natuurgebieden geen schade oplopen, en niet op een hoger schaalniveau gekeken mag worden naar maatregelen die bovendien onzeker zijn qua uitvoering. Dit betekent dat ook bouwactiviteiten getoetst dienen te worden aan lokale stikstofgevolgen bij de vergunningsaanvraag.
4.4.4 Conclusies
Soortenbescherming
Voor voorliggend plan zal er nieuwbouw gerealiseerd worden. Bij het transformeren van een locatie moet verzekerd worden dat er geen beschermde gebieden en of soorten benadeeld worden als gevolg van de planontwikkeling. De planontwikkeling vindt plaats op een braakliggend terrein zonder opgaande beplanting. De woningbouw vindt niet plaats op het plandeel dat bestemd is als Bos.
Omdat het een braakliggend terrein betreft en voor de planontwikkeling, geen bebouwing gesloopt wordt, watergangen gedempt of vergraven worden, geen bomen gekapt en of bosschages verwijderd worden is het aannemelijk dat geen beschermde soorten aangetast worden door het plan. Een ecologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht voor de ontwikkeling.
Om toch te garanderen dat er geen beschermde gebieden en/of soorten benadeeld worden als gevolg van de planontwikkeling is een Rapportage ecologisch werkprotocol opgesteld, zie Bijlage 6. In het werkprotocol zijn diverse maatregelen voorgesteld voor vleermuizen, broedvogels en zorgplichtsoorten (die volgen uit de Wet natuurbescherming):
- Vleermuizen:
Maatregel 1: Kunstmatige verlichting werkt verstorend op zoogdieren en andere fauna. Werk daarom niet tussen zonsondergang en zonsopkomst.
Maatregel 2: Voorkom of beperk daarnaast de toepassing van kunstlicht en de verstrooiing van licht buiten de projectlocatie. Voorkom ook het direct schijnen op wateroppervlakken of groenelementen, zoals bosschages en ruigtes.
- Broedvogels
Maatregel 1: afstand bewaren tot aangetroffen broedgeval van een vogel zonder jaarrond beschermd nest.
Verder is het mogelijk dat door de werkzaamheden geschikte broedgelegenheden ontstaan voor witte kwikstaart en zwarte roodstaart. Deze laatstgenoemde soorten kunnen in hopen afval of bouwmateriaal tot broeden komen.
Maatregel 2: voorkom vestiging van deze soorten door in de broedperiode (globaal van half maart t/m eind juli) bouwmateriaal, hopen houtafval of stenen direct te verwijderen uit het plangebied. Of dek de bouwmaterialen geheel af met een stevig zeil of doek.
Naast de witte kwikstaart en zwarte roodstaart, is de oeverzwaluw ook een vogelsoort die tot broeden kan komen wanneer geschikte broedgelegenheden ontstaan tijdens werkzaamheden. Hopen zand met steile wanden zijn geschikt voor oeverzwaluw.
Maatregel 3: Voorkom vestiging van oeverzwaluw door in de periode april t/m juni steilwanden te voorkomen (in de vorm van zanddepots en afgravingen). Of zorg voor geleidelijke overgangen met een minimale verhouding van 1:3 óf dek de zandhopen af met een stevig zeil.
- Zorgplichtsoorten
Maatregel 1: Indien er verstoring plaatsvindt, dient er een passende vluchtroute beschikbaar te zijn. Dit geldt in het bijzonder voor vogels en grondgebonden zoogdieren (zoals muizen, egels) om verkeersslachtoffers te voorkomen. Werk vanaf één zijde en bij voorkeur van een drukke naar een rustige locatie toe, zoals een open veld of ruigte. Werk ook op een aangepast tempo, zodat dieren kunnen vluchten.
Maatregel 2: Kunstmatige verlichting werkt verstorend op zoogdieren en andere fauna. Werk daarom niet tussen zonsondergang en zonsopkomst.
Maatregel 3: Voorkom of beperk daarnaast de toepassing van kunstlicht en de verstrooiing van licht buiten de projectlocatie. Voorkom ook het direct schijnen op wateroppervlakken of groenelementen, zoals bosschages en ruigtes.
Maatregel 4: Verplaats individuen die aanwezig zijn binnen het werkterrein naar een vergelijkbare, veilige plek buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.
De werkzaamheden dienen dus met in achtneming van bovenstaande maatregelen uitgevoerd te worden en ecologisch begeleid te worden door een deskundige op het gebied van flora en fauna met. Ecologisch adviesbureau Habitus is gevraagd om de ecologische begeleiding uit te voeren. Wanneer men moet/wil afwijken van de bovenstaande werkwijze dient dit eerst besproken te worden met een deskundig ecoloog, zodat er kan worden gekeken of dit in ecologisch opzicht haalbaar is en of dit in strijd is met de bepalingen uit het werkprotocol.
Bij inachtneming van het ecologisch werkprotocol vormt het aspect soortbescherming geen belemmering voor voorliggend plan.
Gebiedsbescherming inclusief stikstof
Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000 gebied. Het meest nabijgelegen Natura2000 gebied (Meijendel & Berkheide) ligt op ca 5,9 kilometer afstand. Het plangebied ligt evenmin in een NNN gebied. In de kern Warmond zijn meerdere gebieden aangewezen als NNN met de nadere aanduiding bestaande en nieuwe natuur. Deze gebieden liggen echter op meer dan 150 meter afstand van het plangebied.
Tot slot ligt het plangebied ook niet in een vogelweidegebied, een strategische reservering natuur of een karakteristieke landschapselement. Vanuit het aspect gebiedsbescherming volgen dan ook geen beperkingen voor de beoogde planontwikkeling. Onderstaand wordt nog ingegaan op het aspect stikstof.
Gebiedsbescherming - stikstof
In voorliggend plan wordt een wooncomplex met een maximum van 16 appartementen gerealiseerd. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek noodzakelijk naar de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Hiervoor is een onderzoek uitgevoerd op 10 mei 2023, zie Bijlage 7. De conclusie van het onderzoek luidt:
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van de aanleg- en gebruiksfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.
Op basis van bovenstaande resultaten vormt het aspect Stikstofdepositie geen belemmering voor voorliggend plan.
Gezien bovenstaande conclusies vormt het aspect Natuurbescherming geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
Het archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Erfgoedwet, vastgesteld in 2016, regelt op welke wijze omgegaan dient te worden met archeologisch erfgoed in Nederland.
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de toenmalige Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze Wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd. Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings-)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen.
Deze wetten zijn vervangen door de Erfgoedwet, echter overgangsrecht in de Erfgoedwet regelt dat bepaalde bepalingen uit de Monumentenwet (die dus niet in de Erfgoedwet staan) nog van kracht zijn tot de Omgevingswet van kracht is.
Planspecifiek
Monumentale bouwwerken en beschermd zicht
In voorliggend plan maakt een deel van het perceel uit van beschermd dorpsgezicht. In het beeldkwaliteitsplan is beschreven hoe de historische karakteristiek wordt meegenomen in voorgenomen planontwikkeling. Het noordelijke deel van het plangebied wordt ingericht als kerketuin, aansluitend op het omringende landschap van het Groot Seminarie. Het zuidelijke deel sluit aan op de naastgelegen woonwijk en speelt in op de woonbehoefte. Daarnaast wordt het Leerpad doorgetrokken en daarmee wordt een historische scheiding tussen de delen teruggebracht.
Voor de toetsing van het aspect archeologie is de beleidsnota 'Onder de grond 2015' gehanteerd. Hierin staan kaarten die de archeologische verwachtingen weergeven.
Voorliggend plan ligt in het gebied categorie 5, zone met hoge verwachtingen. Hier geld dat archeologisch onderzoek nodig is als bodemverstorende activiteiten dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld en een oppervlakte heeft van meer dan 250 m2.
Voorliggend plan heeft een oppervlakte groter dan 250 m2, er is daarom een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 8. De bevindingen van het rapport zijn als volgt:
Uit het bureau- en booronderzoek kan worden geconcludeerd dat er in het hele plangebied, direct onder een modern eerddek (vanaf -0,4 m NAP), resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd kunnen worden verwacht. Daarnaast kunnen er mogelijk resten uit het Neolithicum aanwezig zijn, onder een overstuivingspakket, beneden -2 m NAP. Dit niveau is in twee van de vier boringen waargenomen. Econsultancy adviseert om bij de op handen zijnde bestemmingsplanwijziging een dubbelbestemming 'waarde - archeologie' op het plangebied te leggen, met een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm -mv. Dit betekent dat voorafgaand aan toekomstige vergunningsplichtige werkzaamheden eerst verder archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
Dit onderzoek moet worden uitgevoerd in de vorm van een karterend/waarderend inventariserend veldonderzoek, dat tot doel heeft vindplaatsen op te sporen, te begrenzen en te waarderen. Ten aanzien van het niveau direct onder het eerddek, waar vooral grondsporen worden verwacht, wordt geadviseerd om dit onderzoek uit te voeren door middel van een proefsleuvenonderzoek. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd op basis van een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). Ten aanzien van de verwachting voor de overstoven strandvlakte wordt geadviseerd een karterend booronderzoek uit te voeren om het verloop van de top van de strandwal beter in kaart te brengen en eventueel aanwezige archeologische resten op te sporen.
Het rapport adviseert dat het archeologische aspect verder onderzocht moeten worden indien het projectgebied groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm gaat. Aangezien de werkzaamheden een groter gebied dan 250 m2 betreft zal er een inventariserend veldonderzoek moeten worden uitgevoerd. Het is aan het bevoegde gezag om te beoordelen of de bevindingen van het rapport overgenomen worden en verder onderzoek noodzakelijk is. De Omgevingsdienst adviseert om het vervolgonderzoek in de vorm van een sleuvenonderzoek met voor het diepere niveau profielputten uit te voeren. Er zal een Programma van Eisen moeten worden opgesteld.
In voorliggend bestemmingsplan is de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. Deze dubbelbestemming schrijft voor dat verkennend en eventueel vervolgonderzoek uitgevoerd moet worden alvorens een omgevingsvergunning voor de beoogde ontwikkeling verstrekt mag worden. Op deze manier is geborgd dat eventueel aanwezig archeologische waarden afdoende beschermd worden. Het archeologisch inventariserend onderzoek zal uitgevoerd worden. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen de resultaten van dit onderzoek en de eventueel noodzakelijke vervolgacties overlegd worden aan het bevoegd gezag.
Cultuurhistorisch landschap
Het dorp Warmond is cultuurhistorisch waardevol door het beschermde dorpsgezicht. De bouwstijlen van gebouwen in Warmond, waaronder ook de verhouding massa en ruimte, functie, bouwtijd, materiaalgebruik, detaillering en/of situering dragen aan die beleving bij.
Het beschermde dorpsgezicht van Warmond wordt gevormd door de 17e- tot 20e-eeuwse bebouwing langs en nabij een twee-assen stelsel van wegen. Deze wegen zijn gericht op het zuidwest tot het noordoosten en vice versa. Hierbij is ook een parallelle lopende waterloop bepalend, waarvan de ontwikkeling sterk samenhangt met het strandwallen en strandvlaktenlandschap. Hoog opgaande beplanting is kenmerkend voor dit landschap dat wordt afgewisseld in ruime en open veenweidegebieden.
Het planvoornemen maakt maximaal 16 appartementen mogelijk. Een deel van het plangebied zal worden ontwikkeld als kerketuin die aansluit op de naastgelegen moes- en kerketuin van de Sint Matthiaskerk.
De planlocatie ligt in het beschermde dorpsgezicht van Warmond, maar niet aan het twee-assen stelsel dat kenmerkend is voor de plaats. Ook ligt de planlocatie niet in een gebied waar veel gebouwen uit de 17e, 18e en 19e eeuw zijn geconcentreerd, zoals het centrum. Door de aansluiting tussen de nieuwe en bestaande moes- en kerketuin wordt de landschappelijke en karakteristieke cultuurhistorie van beide functies met elkaar verbonden en geborgd. Tot slot komt in de omgeving van het plangebied een bouwhoogte van 10 meter veelvuldig voor, waardoor de bouwhoogte van de ontwikkeling in lijn is met het dorpse karakter van Warmond.
Het aspect 'Erfgoed' vormt daarom geen belemmering voor voorliggend plan.
4.6 Bodemkwaliteit
Het is wettelijk geregeld (Wbb en bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Indien sprake is van een verdachte locatie dient onderzocht te worden in welke mate de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de herontwikkeling van een perceel waar voorheen een school stond tot Tuin en Woonbestemming. In verband met de nieuwe woonbestemming zal er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden, zie Bijlage 9. De conclusie van het onderzoek luidt:
Uit het vooronderzoek concludeert Econsultancy dat atmosferische depositie de enige (beperkte) bron van PFAS-verontreiniging op het de locatie kan zijn. Van atmosferische depositie is bekend dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehaltes in bodem en water kan leiden.
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht, niet lijnvormig" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. Na het aantreffen van bijmengingen met baksteen en beton in de bodem tijdens het veldwerk is, in samenspraak met de opdrachtgever, besloten om op te schalen naar de strategie "verdacht, heterogeen verontreinigd, niet lijnvormig" (VED-HE-NL).De bodem bestaat voornamelijk uit zwak ziltig, matig fijn tot matig grof zand. De bovengrond is plaatselijk zwak tot sterk baksteen- en/of betonhoudend.
Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De aangetroffen zintuiglijke bijmengingen zijn niet verdacht op het voorkomen van asbest. De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik, lood, PAK en/of PCB. In de ondergrond en het grondwater zijn geenverontreinigingen geconstateerd.
Conclusie en advies
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.
Asbest
Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. De aanwezige asbesthoudende, danwel verdachte materialen zijn vóór de sloop van de voormalige bebouwing onder certificaat verwijderd. Econsultancy acht een onderzoek asbest in bodem/puin conform de NEN 5707/5897 dan ook niet noodzakelijk. De uiteindelijke beslissing hierover ligt echter ten alle tijden bij het bevoegd gezag.
Algemeen
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het "Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Gezien bovenstaande conclusie vormt aspect Bodem vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
4.7 Luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Advieswaarde (WHO) |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | 10 µg / m³ |
Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden) | 200 µg / m³ | ||
Fijnstof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | 15 µg / m³ |
24-gemiddelde concentratie (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden) | 50 µg / m³ | ||
Fijnstof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg / m³ | 5 µg / m³ |
Tabel 1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wet luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
In het Besluit NIBM (Niet in Betekenende Mate) en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Planspecifiek
Een plan voldoet in de regel aan het NIBM criterium als het minder dan 1.500 woningen betreft dan wel als er sprake is van een BVO van maximaal 100.000 m2. Voorliggend plan blijft ruim onder het criterium. Nader onderzoek in het kader van luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Voorts is de huidige situatie ten aanzien van de luchtkwaliteit in beeld gebracht. Hiervoor is de site https://www.nsl-monitoring.nl geraadpleegd.
Figuur 10. Luchtkwaliteit. Van boven naar beneden: concentratie stikstof, fijnstof PM10 en fijnstof PM2,5 in 2020. Voor 2030 gelden dezelfde waarden. (Bron: NSL Monitoringstool)
De concentraties blijven op basis van de NSL monitoringstool onder de wettelijk vereiste gemiddelde concentraties. De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 15 microgram per kuub, en 5 microgram per kuub voor PM2,5 wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden. Voorliggend plan is getoetst aan het wettelijk vereiste.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek noodzakelijk naar de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Deze is uitgevoerd door Econsultancy (zie Bijlage 7). In paragraaf 4.4.3 staat een uitgebreide onderbouwing over stikstofdepositie.
Gelet op het bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen beletsel voor dit plan.
4.8 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen; (Bevi staat voor Besluit externe veiligheid inrichtingen)
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico. Deze begrippen worden hieronder toegelicht.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is, dit risico moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico des te zwaarder de verantwoording is.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Het toetsingskader voor het onderdeel transportroutes gevaarlijke stoffen is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit besluit is op 1 april 2015 in werking getreden. Bepaald moet worden of binnen de invloedsfeer van deze transportassen gevoelige functies mogelijk zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor sommige transportassen wordt rekening gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) bevat ruimtelijke maatregelen op rijksniveau die verband houden met de luchthaven Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchthavenluchtverkeer. Samen vormen deze besluiten een uitwerking van hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart.
Het LIB legt het beperkingengebied en het luchthavengebied vast. Indien het plangebied gelegen is binnen het beperkingengebied gelden beperkingen met het oog op veiligheid en geluid. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten in overeenstemming zijn met het LIB. Het gaat hierbij om afwegingen die moeten worden gemaakt met betrekking tot externe veiligheid, hoogtebeperkingen, beperkingen bij het toelaten van functies (bestemmingen), het voorkomen van geluidhinder en het voorkomen van het aantrekken van vogels.
Planspecifiek
Het plan betreft de ontwikkeling van maximaal 16 wooneenheden in bestaand woongebied. Om te bepalen wat de risico's zijn ten aanzien van voorliggend plangebied is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd, zie Bijlage 10. De conclusie van het onderzoek luidt:
Doel van het onderzoek is het identificeren van mogelijk relevante risicovolle activiteiten in de omgeving en de effecten van deze activiteiten op het plan. In een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden mogelijke calamiteitenscenario's beschreven. Het plan is gelegen op ruime afstand van risicobronnen. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Naast de genoemde risicobronnen in de quickscan ligt het plangebied in een LIB-5 gebied. In de nabijheid van Schiphol bestaat een verhoogde kans op een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers op de grond. De planologische contour van het afwegingsgebied wordt benut om de gemeenten te duiden waarvoor de verplichting geldt om expliciet beleidsmatige aandacht te hebben voor het risico op een vliegtuig ongeval.
De Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) is wettelijk verplicht eenmaal in de vier jaar een risicoprofiel vast te stellen. De VRHM heeft voor vliegtuigongevallen afspraken gemaakt met de Veiligheidsregio Kennemerland (VRK) waar Schiphol onder valt. De gevolgen van een vliegtuigongeval kunnen binnen het beschikbare potentieel van de VRHM samen met de VRK worden opgevangen.
De beoogde herontwikkeling binnen het plangebied leidt tot een toevoeging van maximaal 16 extra woningen. Gezien de kleinschalige omvang van het project is geen sprake van een significante toename in persoonsdichtheid. Een nadere beschouwing en/of verantwoording wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Gezien bovenstaande conclusies zijn van uit het aspect Externe veiligheid geen aanvullende randvoorwaarden van toepassing op het plan. Het aspect Externe Veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
4.9 Waterbeheer
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Het NWP (maart 2022) bevat de belangrijkste punten van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren. Onderdelen hiervan zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen over klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart en de functies van de rijkswateren. Vanwege Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo werken we al in de geest van de Omgevingswet. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstroming risicobeheersplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het programma-invulling aan de Europese richtlijnen voor water.
Waterschapbeleid Rijnland
Het plangebied valt onder beheer van het Waterschap Rijnland. Het Waterschap heeft het beleid vastgelegd in Waterbeheerprogramma 6: 'Water wijst de weg', dat op 8 februari 2022 door het algemeen bestuur is vastgelegd. In het document worden 6 hoofddoelen onderscheiden:
- 1. Waterveiligheid: We beschermen ons beheergebied, de inwoners en bedrijven tegen overstromingen vanuit zee, de rivieren en het regionale watersysteem;
- 2. Voldoende water: Samen met de omgeving zorgt Rijnland voor voldoende water. Niet te veel, niet te weinig, maar precies genoeg voor inwoners, bedrijven en natuur;
- 3. Schoon water: Wij zorgen voor een goede ecologische en chemische waterkwaliteit, afgestemd op de verschillende functies en versterken de biodiversiteit;
- 4. Waterketen: Rijnland zuivert afvalwater van huishoudens en bedrijven. Hiermee dragen we bij aan een goede volksgezondheid, een goede waterkwaliteit en een gezonde leefomgeving;
- 5. Rijnland duurzaam: Rijnland zet samen met de omgeving in op duurzaam werken door de kringloop van water, energie en grondstoffen zoveel mogelijk te sluiten;
- 6. Rijnland klimaatadapatief: Het klimaat verandert. Daarom maken we 'Rijnland klimaatadaptief' door de inrichting van onze omgeving aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering. Dat bereiken we door duidelijke regels te stellen, constructief samen te werken, advies te geven en actief betrokken te zijn bij nationale, regionale en lokale ontwikkelingen. Het versterken van het waterbewustzijn van onze inwoners en bedrijven maakt daarvan een belangrijk onderdeel uit.
Het Waterschap is verantwoordelijk voor en werkt aan een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar 'Rijnland'. Bij alle in- en uitbreidingsplannen adviseert en toetst het Waterschap op hydrologische effecten, waarbij het hydrologisch neutraal ontwikkelen het uitgangspunt is. Kortom, het initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving.
Naast het beheerplan beschikt het Waterschap over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een watervergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Deze watervergunning wordt vervolgens door het waterschap verleend of geweigerd. Ook is het mogelijk dat nadere eisen worden gesteld aan de vergunningverlening.
Planspecifiek
Bestaand watersysteem
Het planperceel is niet gelegen in of nabij een waterkering. Het plan heeft geen gevolgen voor het onderhoud van watergangen en/of waterkeringen.
Figuur 11. Legger oppervlaktewater en waterkeringen. Plangebied globaal aangeduid met rood kader. (Bron: Waterschap Rijnland)
Riolering
In voorliggend plan betreft het enkel huishoudelijk afvalwater. Het systeem voor huishoudelijk afvalwater zal worden aangesloten op het (bestaande) vuilwaterriool van het plangebied.
Afwatering
Er ligt een gemengd stelsel onder het plangebied, het is dus niet mogelijk om het hemelwater af te koppelen van het riool ter plaatse van de Waaier. De afvoer van hemelwater geschied via het afkoppelen van de dakgoten. Ook wordt het hemelwater via het maaiveld geïnfiltreerd in de bodem. Op deze manier wordt het rioolsysteem ontlast en het grondwater gevoed, zodat deze minder vatbaar is voor langdurige droge perioden.
Verder zullen er in voorliggend plan zo weinig mogelijk uitloogbare materialen worden toegepast die door regenwater kunnen worden uitgespoeld.
In de voorgaande situatie was er alreeds verharding aanwezig vanwege het schoolgebouw en het schoolplein. Ter plaatse van het schoolgebouw/schoolplein zal in de beoogde situatie ongeveer de helft veranderen naar tuin en op de andere helft zal het wooncomplex gerealiseerd worden. Aan het overige deel van het plangebied zal weinig veranderen qua verharding. Daarnaast zullen de parkeerplaatsen worden aangelegd met halfverharding. Kortom, de verharding neemt in de nieuwe situatie af. Extra watercompensatie is dan ook niet noodzakelijk.
Watertoets
De watertoets is doorlopen bij Waterschap Rijnland. Hieruit volgde dat de korte procedure moet worden doorlopen (zie Bijlage 11).
Klimaatadaptatie
Het waterschap is een groot voorstander van klimaatadaptief bouwen. Voorliggend plan biedt de kans om de woningen klimaatbestendig te ontwikkelen. Het watersysteem kan ontlast worden door het hemelwater eerst vast te houden op eigen terrein. Het hemelwater (en ook grijs water) kan tevens prima worden hergebruikt, bijvoorbeeld bij het doorspoelen van het toilet. Voor het toepassen van klimaat adaptieve maatregelen kan het Waterschap geraadpleegd worden voor vragen en/of advies.
Conclusie
Gezien bovenstaande vormt het aspect water geen belemmering voor onderhavig plan.
Als onderdeel van de werkzaamheden voor het bestemmingsplan wordt het plan ter beoordeling toegezonden aan het waterschap.
4.10 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Planspecifiek
Verkeersgeneratie
Teylingen is een Matig Stedelijk Gebied en de planlocatie ligt in de Rest bebouwde kom. De verkeersgeneratie betreft tussen de 4,5 en 5,3 ritten per woning volgens CROW. Er wordt uitgegaan van een worst case scenario, dus 5,3 x 16 = 84,8 ritten per dag voor het hele wooncomplex. Een verkeersonderzoek van BuroDB geeft aan dat de verkeersgeneratie van de voormalig basisschool op de planlocatie circa 200 autoritten per etmaal was (zie Bijlage 12).
Gezien het feit dat de omliggende verkeersstructuur ingericht is om de verkeersgeneratie van deze basisschool op te vangen, wordt de verkeersstructuur in staat geacht op de verkeersgeneratie van het wooncomplex te kunnen verwerken.
Provinciaal parkeerbeleid
Volgens de provinciale verordening Zuid-Holland mag een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen een maximale parkeernorm van 0,7 parkeerplaats per woning (inclusief bezoekers) hanteren. De reden dat de provincie dit wil reguleren is dat parkeernormen voor sociale huur in veel gevallen te hoog zijn vergeleken bij het werkelijk autobezit van de huurders. Een hoge parkeernorm voor sociale huur belemmert de haalbaarheid en betaalbaarheid van de sociale woningbouwprojecten.
Gemeentelijk parkeerbeleid
Er kan afgeweken worden van het provinciaal beleid, voor het hanteren van hogere parkeernorm wanneer de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld en dit beleid een hogere norm rechtvaardigt. Het gemeentelijke parkeerbeleid gaat uit van een parkeernorm van 1.5 parkeerplaats voor appartementen. Dit parkeerbeleid is gebaseerd op de algemene richtlijn van CROW. Volgens de provinciale verordening is een onderbouwing gebaseerd op de CROW richtlijn niet voldoende om een hogere parkeernorm toe te staan.
Inmiddels is een conceptversie van een nieuw parkeerbeleid, gebaseerd op data over de lokale autobezit, beschikbaar. Dit conceptbeleid gaat voor een sociale huurappartement met een grootte van 50-75 m2 gebruiksoppervlak en gelegen binnen de bebouwde kom, uit van een parkeernorm van 0,9 parkeerplaats. Op basis hiervan is voor bouwplan 15 parkeerplaatsen nodig (16 x 0,9). 12 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd aan de voorzijde van het appartementencomplex (achter de woningen aan het Leerpad) Drie parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd aan de achterzijde van het appartementencomplex, op het halfverharde aangrenzende terrein.
Extra parkeermogelijkheid aangrenzend terrein
Het halfverharde aangrenzende terrein, is gelegen tussen het beoogde appartementencomplex en de parkeerplaatsen van de sporthal. Dit terrein wordt sinds een paar jaar gebruikt als parkeergelegenheid. Deze parkeergelegenheid wordt gebruikt door bezoekers van de sporthal en omwonenden, op momenten dat de sporthal optimaal worden gebruikt. Dit terrein behoorde eerder tot het terrein van de voormalige school op de plek van de planlocatie en werd toen niet als parkeergelegenheid gebruikt. Dit terrein wordt voorzien van 10 parkeervakken. Naast de drie parkeerplaatsen voor het appartementencomplex, komen de resterende parkeerplaatsen beschikbaar voor bezoekers van de sporthal en omwonenden.
Figuur 12: inrichtingsplan omgeving met indeling parkeervakken
Parkeerdruk omgeving
Het aspect Verkeer en Parkeren vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Plansystematiek
Het bestemmingsplan 'De Waaier, Warmond' heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van woningen. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht op het 'Teylingen regels handboek versie 2.8' van gemeente Teylingen en bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Het 'Teylingen regels handboek versie 2.8' bevat de meest recente versie van de gemeentelijke standaard regels. Daarom is hierop aangesloten.
Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplan-vormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
5.2 Opzet Van De Regels
Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 6.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. In beginsel zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (met name de maximale goot- en/of bouwhoogte).
De verschillende bestemmingen bevatten, indien nodig, specifieke gebruiksregels. Per bestemming is daarnaast bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan. In paragraaf 6.3 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
- de anti-dubbeltelbepaling;
- algemene bouwregels;
- algemene aanduidingsregels;
- algemene afwijkingsregels;
- algemene wijzigingsregels;
- overige regels.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3 De Bestemmingen
In het plangebied zijn verschillende bestemmingen weergegeven. Hieronder wordt een nadere beschouwing gegeven van deze bestemmingen.
Artikel 3 Bos
De gronden met de bestemming 'Bos' zijn bestemd om de nieuw beoogde boomgaard/kerketuin planologisch mogelijk te maken. De regels voor Bos zijn gebaseerd op de regels van 'Teylingen regels handboek versie 2.8'.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
In het bestemmingsplan is de openbare ruimte bestaande uit wegen, parkeervoorzieningen en ondergeschikte groenstructuren bestemt als Verkeer - Verblijfsgebied. De regels zijn overeenkomstig de regels van 'Teylingen regels handboek versie 2.8'
Artikel 5 Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd om de nieuw beoogde woningen planologisch mogelijk te maken. De regels voor Wonen zijn gebaseerd op de regels van 'Teylingen regels handboek versie 2.8'. De planregels zijn enkel aangepast daar waart niet relevante regels niet overgenomen zijn.
Artikel 6 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht
Met deze (dubbel)bestemming worden de cultuurhistorische kenmerken van het beschermd dorpsgezicht Warmond beschermd.
De regels voor Waarde - Beschermd dorpsgezicht zijn gebaseerd op de regels van 'Bestemmingsplan Kom Warmond 2009'.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Met deze (dubbel)bestemming worden de archeologische waarden van de ondergrond ter plaatse beschermd. De regels voor Waarde - Archeologie zijn gebaseerd op de regels van 'Bestemmingsplan Kom Warmond 2009'.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
Naast ruimtelijke uitvoerbaarheid wordt de beoogde ontwikkeling van het plangebied ook getoetst aan economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer de bouw van één of meer woningen. Er is geen exploitatieplan nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Ten aanzien van het onderhavige plan wordt het verhaal van de kosten verzekerd via een anterieure overeenkomst. Daarom is er geen exploitatieplan nodig
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inzage
Vooruitlopend op de formele procedure heeft er overleg met de omwonenden en belanghebbenden plaatsgevonden in maart 2023. Het verslag van het overleg is als bijlage 13 toegevoegd. Op basis van deze bijlage zijn een aantal aanpassingen doorgevoerd in voorliggend bestemmingsplan, zowel in de toelichting als in de regels en de onderliggende verbeelding.
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan is aan de wettelijk vooroverlegpartners gestuurd voor zover het de belangen van deze partijen raakten. Ook is op grond van de Inspraakverordening gelegenheid geboden tot inspraak op het plan. Er is een informatieavond gehouden en het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen voor inspraak. Tijdens de inspraakperiode zijn acht inspraakreacties ontvangen.
In de Nota inspraak- en vooroverleg, dat als separate bijlage bij de besluitvorming op het bestemmingsplan is toegevoegd, zijn de reacties samengevat en is aangegeven of en hoe dit tot aanpassing van het bestemmingsplan heeft geleid.
Ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende de ontwerpfase in het kader van art 3.8 Wro en volgens afdeling 3.4 van de Awb ter inzage worden gelegd. Eenieder wordt gedurende deze periode in de gelegenheid een zienswijze op het plan in te dienen. Eventuele binnengekomen zienswijzen zullen hieronder worden samengevat waarna een beantwoording volgt.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan De Waaier Warmond
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan De Waaier Warmond
Bijlage 2 De Waaier Warmond Integrale Visie
Bijlage 2 De Waaier Warmond Integrale Visie
Bijlage 1 De Waaier Warmond Integrale Visie
Bijlage 1 De Waaier Warmond Integrale Visie
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan De Waaier Warmond
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan De Waaier Warmond
Bijlage 3 M.e.r. Beoordelingsbesluit
Bijlage 3 M.e.r. beoordelingsbesluit
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek bedrijven en milieuzonering
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeer
Bijlage 6 Ecologisch Werkprotocol
Bijlage 6 Ecologisch werkprotocol
Bijlage 7 Rapport Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 7 Rapport onderzoek stikstofdepositie
Bijlage 8 Rapport Archeologisch Vooronderzoek Leerpad 9 In Warmond
Bijlage 8 Rapport archeologisch vooronderzoek Leerpad 9 in Warmond
Bijlage 9 Rapport Verkennend Bodemonderzoek Leerpad 9 Te Warmond
Bijlage 9 Rapport verkennend bodemonderzoek Leerpad 9 te Warmond
Bijlage 10 Rapport Quickscan Externe Veiligheid Leerpad 9 Te Warmond
Bijlage 10 Rapport quickscan externe veiligheid Leerpad 9 te Warmond
Bijlage 11 Vergunningencheck Digitale Watertoets
Bijlage 11 Vergunningencheck Digitale watertoets
Bijlage 12 Onderzoek Verkeer
Bijlage 13 Parkeerdrukonderzoek
Bijlage 13 Parkeerdrukonderzoek