Wijzigingsplan 8, Prinsenweg 22 Voorhout "Buitengebied Teylingen"
Wijzigingsplan - Gemeente Teylingen
Vastgesteld op 24-01-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan 8, Prinsenweg 22 Voorhout "Buitengebied Teylingen"' met identificatienummer NL.IMRO.1525.WP2023TEY01081-VA01 van de Gemeente Teylingen.
1.2 bestemmingsplan "Buitengebied Teylingen, 1e Herziening"
het bestemmingsplan "Buitengebied Teylingen, 1e herziening" met identificatienummer NL.IMRO.1525.BP2016TEY01038-VA01, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Teylingen, d.d. 19-12-2019;
1.3 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
Artikel 2 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2
Voor het plangebied, zoals aangegeven op de verbeelding, zijn de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen, 1e herzieing van de gemeente Teylingen van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat specifiek de regels uit de bestemming Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 2 (artikel 4) gelden voor dit wijzigingsplan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 3 Voorwaardelijke Verplichting Landschappelijke Inpassing
Het bouwen van nieuwe gebouwen is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarden dat:
- a. een landschappelijke afzooming aan de zuidwestzijde van de bebouwing in het plangebied wordt gerealiseerd door het realiseren van een haag met (lei-)bomen conform het landschappelijk inpassingsplan, als opgenomen in Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan en in stand wordt gehouden
Artikel 4 Overige Regels
Op het wijzigingsplan zijn de algemene regels uit hoofdstuk 3 behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Teylingen, 1e Herziening" voor zover relevant, van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
Op het wijzigingsplan zijn de Overgangsregels uit hoofdstuk 4 behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Teylingen, 1e Herziening" voor zover relevant, van toepassing.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van wijzigingsplan
"Wijzigingsplan 8, Prinsenweg 22 Voorhout "Buitengebied Teylingen"".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Het plangebied betreft Het bloembollenbedrijf 'C.C.A. van der Vlugt & Zn'. Het bedrijf is de afgelopen jaren gegroeid naar 24 hectare bloembollen en een broeierij van 1,5 miljoen hyacinten (pot- en snijhyacinten). In 2021 is de zoon toegetreden in het bedrijf waardoor ook de continuïteit van het bedrijf geborgd is. Het bedrijf wenst uit te breiden omdat er in de zomer een tekort aan verwerkingsruimte voor bloembollen is. In de winter is er een tekort aan broei- en koelruimte voor hyacinten. Zo worden de opgeplante hyacintenbollen nu buiten bewaard, wat niet goed is voor de kwaliteit.
Met dit nieuwe wijzigingsplan wordt de ontwikkeling van extra bedrijfsbebouwing planologisch mogelijk gemaakt. Het wijzigingsplan vormt het toetsingskader voor de daarna aan te vragen omgevingsvergunning voor de bouw van een extra schuur. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de benodigde goede ruimtelijke onderbouwing en het toetsingskader in de vorm van de regels en verbeelding voor het plan.
1.2 Leeswijzer
Onderhavig wijzigingsplan bestaat naast deze inleiding uit een beschrijving van het beoogde plan in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt verantwoord waarom het plan past binnen het beleid van het rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt de milieutechnische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid toegelicht. Na de toelichting volgen de regels inclusief de bijlagen en de verbeelding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Prinsenweg 22 in het buitengebied van Voorhout. Voorhout is een kern gelegen ten noorden van Leiden, tussen Sassenheim, Oegstgeest en Noordwijk in. Per 1 januari 2006 is de gemeente met Sassenheim en Voorhout opgegaan in de gemeente Teylingen. Het plangebied ligt op c.a. 850 meter ten noorden van Voorhout. Ten noorden en op enige afstand ten zuiden van het plangebied liggen op enige afstand woningen. Ten oosten en westen liggen agrarische gronden, hoofdzakelijk ten behoeve van de bollenteelt.
Figuur 1. Plangebied in omgeving. Plangebied globaal aangeduid met rood kader. (Bron: Google Earth)
Figuur 2. Plangebied in nabije omgeving. Plangebied globaal aangeduid met rood kader. (Bron: Google Earth)
2.2 Beschrijving Plan
Om de bedrijfsvoering van het bloembollenbedrijf aan de Prinsenweg 22 te optimaliseren wordt een nieuwe bedrijfshal beoogd. Het gaat om de toevoeging van ruim 1.000 m2 oppervlakte aan bebouwing naast de bestaande bebouwing. De oppervlakte aan bedrijfsbebouwing neemt hiermee toe van 2.356 m2 naar 3.420 m2. De bouwhoogte van de bedrijfshal is 8,00 meter.
Voor de nieuwe bedrijfshal komt ruimte om te laden en te lossen met een vrachtwagen. Hierdoor wordt de verkeersveiligheid verbeterd ten opzichte van de bestaande situatie. In de bestaande situatie wordt er op de openbare weg geladen en gelost.
Figuur 3. Foto huidige situatie (bron: Wissing B.V.).
Figuur 4. Fotobewerking toekomstige situatie (bron: Wissing B.V.).
De nieuwe hal zal landschappelijk ingepast worden door middel van het aanplanten van een haag gecombineerd met opgaande beplanting. Door de inpassing direct tegen de bestaande bebouwing en meer naar achteren op het terrein gesitueerd blijft het doorzicht naar het achterland behouden, waaronder de zichtlijn op de kerk van Sassenheim. De nieuwbouw komt ter plaatse van de bestaande tuin. Het Bollenveld wordt met ca 7 meter versmald.Het defintieve bouwvlak zoals opgenomen in de verbeelding sluit aan op de onderstaande afbeelding. In nader overleg is bepaaald dat om aan de eisen van brandweerendheid de te kunnen voldoen het gebouw circa 1,5 meter breder wordt. Dit is verwerkt in de uiteindelijke verbeleding.
Figuur 5. situatietekening bestaand (bron: Wissing B.V.).
Figuur 6. situatietekening nieuw (bron: Wissing B.V.).
Voor het plan is een principeverzoek ingediend, zie Bijlage 1 Landschappelijke inpassingBedrijfsuitbreiding Prinsenweg 22 Voorhout.pdf. In deze onderbouwing staat de nadere verantwoording van het planvoornemen. Over het landschapsplan is door de gemeente geoordeeld dat het vraagstuk duidelijk is toegelicht en er inzicht is gegeven in de impact van de nieuwe bedrijfsbebouwing op het landschap. De landschappelijke inpassing in de vorm van een haag met (lei)bomen langs het bedrijfspand geeft het geheel een groene uitstraling. De zichtlijnen op de kerktoren blijven met deze inpassing behouden.
Naast de landschappelijke beoordeling is aangegeven dat voor de beoogde ontwikkeling er sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de navolgende hoofdstukken is deze nadere onderbouwing uitgewerkt.
Tot slot is aan de achterzijde van de bestaande bebouwing het bestaande bouwvlak vergroot. De bouwvlakgrens is 40 meter verder van de Prinsenweg af gesitueerd. Door deze verruiming is in de eventueel toekomstige bedrijfsuitbreiding mogelijk. Met voorliggend wijzigingsplan wordt deze toekomstige bedrijfsuitbreiding mogelijk gemaakt door het bouwvlak aan te passen. De voorwaarden ten aanzien van uitbreiding van bedrijfsbebouwing zoals gesteld in artikel 4 van het moederplan blijft onverminderd van toepassing. Dat wil zeggen dat voor elke 250 m2 bedrijfsbebouwing geldt bij het bedrijf één hectare duurzaam in gebruik zijnde teeltgrond aanwezig is. Het plan blijft met deze eventuele toekomstige uitbreiding binnen de mogelijkheden van het moederplan. Zie hiervoor ook de navolgende beoordeling door de agrarische deskundige.
2.3 Advies Agrarisch Deskundige
Op 13 december 2022 is agrarisch advies uitgebracht door adviesbureau Clevin. Uit het advies blijkt dat de schuurkas beschouwd dient te worden als bedrijfsgebouw. Onderstaand de conclusie van Clevin.
Advies Clevin
Het bedrijf van initiatiefnemer betreft een volwaardig agrarisch bedrijf gericht op het telen en broeien van bloembollen en dan met name hyacinten. De afgelopen jaren heeft het bedrijf een grote groei doorgemaakt. De oppervlakte in gebruik zijnde gronden binnen de Bollenstreek steeg van ca 23 ha naar ruimte 35 ha en het areaal bollenteelt van 17,5 naar 23 ha. Vanwege de intensieve teelt van hyacinten, zit het bedrijf ruim in het aantal hectaren grond; een gedeelte van deze grondoppervlakte wordt vanwege vruchtwisselingen regelmatig weer verhuurd. Het aantal gebroeide hyacinten is toegenomen van 800.000 naar 1.500.000 en naar de toekomst toe wil het bedrijf verder doorgroeien richting de 2 miljoen. Verder is ook per 1 januari 2021 de zoon van initiatiefnemer toegetreden tot het bedrijf en wordt gezien als toekomstig opvolger van het bedrijf. Met het oog hierop wil het bedrijf voorsorteren op een duurzame overname.
In het bestemmingsplan is een aantal voorwaarden opgenomen om mee te kunnen werken aan de wijzigingsbevoegdheid voor de uitbreiding van het bouwvlak, zodat de nieuwe bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt kan worden. In het kader van deze voorwaarden is in het advies ingegaan op het beschikbare aantal duurzaam in gebruik zijnde ha’s en de noodzaak van deze uitbreiding.
- Bedrijf beschikt over voldoende duurzaam in gebruik zijnde gronden binnen de Bollenstreek.
Het bedrijf C.C.A. van der Vlugt & Zn heeft een principeverzoek ingediend bij de gemeente Teylingen voor de bouw van een kas met een oppervlakte van 926 m2 en een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van ca. 138 m2 met een laadkuil en –dock met een oprit. De kas dient aangemerkt te worden als bedrijfsgebouw. Een kas met glazen wanden is een kas en een kas met dichte zijwanden is een bedrijfsgebouw, conform de begripsomschrijving van het bestemmingsplan. Het verzoek dient dus beschouwd te worden als een verzoek voor uitbreiding van het bedrijfsgebouw met een oppervlakte van 1.064 m2.
In artikel 4.3 is aangegeven dat een agrarisch bedrijf voor de eerste 3.000 m2 bedrijfsbebouwing over 12 ha duurzaam in gebruik zijnde gronden dient te beschikken. Daarboven kan onder voorwaarden voor iedere ha 125 m2 bedrijfsruimte worden gebouwd tot een maximum van 6.000 m2. Het bedrijf heeft momenteel 2.326 m2 bedrijfsruimte en wil een nieuwe schuur bouw met een oppervlakte van 1.064 m2. Het totaal komt daarmee op 3.387 m2.
Het bedrijf dient voor de uitbreiding dus minimaal over ca 15ha duurzaam in gebruik zijnde gronden te beschikken (12 ha voor de eerste 3.000 m2 en voor de resterende 387 m2 is ca 3 ha benodigd). Het bedrijf voldoet aan deze eis, omdat het momenteel beschikt over 15,6 ha duurzaam in gebruik zijnde gronden binnen de Bollenstreek, die voor de beoordeling van het bouwplan meegeteld kunnen worden. Een gedeelte van de overige opgave duurzaam ter beschikking staande grond (ca 8 ha) worden niet meegerekend, omdat deze gronden onderdeel uitmaken van de huiskavel van de agrarische bedrijfscentra aan de Prinsenweg 28 en Oude Herenweg 16A te Voorhout. Daarmee zou een dubbeltelling ontstaan.
- Noodzaak voor uitbreiding aanwezig.
De bloembollensector is al jaren sterk in beweging. Om te blijven voldoen aan de toenemende kwaliteitseisen op het terrein van onder andere teelt en kwaliteit van bollen, het milieu, verduurzaming, wet- en regelgeving en Arbo-eisen is groei noodzakelijk om te kunne investeren. Het bedrijf heeft de afgelopen jaren een behoorlijke groei doorgemaakt en dat betekent dat er is geïnvesteerd in grond en milieu. Daarnaast is ook de zoon in het bedrijf komen werken en tot het bedrijf toegetreden en lijkt opvolging gewaarborgd. Het bedrijf loopt nu aan tegen een tekort aan ruimte:
- een groot deel van kuubs-kisten staan in de openlucht;
- machines staan buiten in de openlucht;
- omschakeling naar meer eigen teelt om kwaliteitsbewaking in plaats van inkoop;
- bollen worden buiten ingekuild maar door de opwarming en warmere winters gaat dit ten koste van de kwaliteit;
- tekort aan koelruimte.
Een ander probleem is de verkeersveiligheid op de Prinsenweg. Het laden en lossen van vrachtwagens moet op de Prinsenweg plaatsvinden, omdat de vrachtwagens niet het erf op kunnen draaien. Het laden en lossen neemt in de regel nogal wat tijd in beslag waardoor auto’s gaan omrijden.
- Noodzaak vergroten van het bouwvlak.
Het huidige bouwvlak aan de Prinsenweg 22 in Voorhout is nagenoeg geheel bebouwd. De oppervlakte van het bouwvlak is ca. 0,5 ha. Het bedrijf wil het nieuwe agrarisch bedrijfsgebouw aan de zijkant tegen het huidige bedrijfsgebouw plaatsen. Het gebouw (met laaddock en inrit) komt dan buiten het huidige bouwvlak te liggen. Dit perceel is eigendom van het bedrijf, maar wordt nu verhuurd omdat het geïsoleerd ligt en te 0,3is voor bollenteelt (namelijk ca. 3 ha). Er wordt een doorgang gemaakt met de bestaande gebouwen, waardoor er een goede interne logistiek mogelijk is. Verder kunnen de vrachtwagens veilig lossen en laden omdat ze niet meer daarvoor op de Prinsenweg staan. Het gebouw wordt ook duurzaam gebouwd met een warmtepomp en met zonnepanelen op het dak. Met de bouw van dit bedrijfsgebouw verdwijnt een deel van de huidige tuin en de opslag van kuubs-kisten, welke buiten het bouwvlak staan en een smalle strook voor de inrit en laadkuil van ca. 5 meter breed, dat alleen bruikbaar is voor bloementeelt gezien de beperkte omvang.
- Alternatief is niet efficiënt.
Een alternatief is dat het nieuwe bedrijfsgebouw in het verlengde van de huidige bebouwing wordt gerealiseerd en de toegangsweg langs de gebouwen naar de achterkant voor het laden en lossen in het nieuwe bedrijfsgebouw. Dit perceel ligt ook buiten het bouwvlak. De oppervlakte van dit perceel bedraagt ook ca. 0,3 ha, maar ligt direct in aansluiting op andere bollengrond en is daardoor beter bruikbaar voor de teelt van bollen. Een nadeel is dat de intern afstanden worden vergroot. Bij de bouw van een gebouw naast de huidige gebouwen bedraagt de gemiddelde interne afstand gemiddeld 50 meter, bij een bouw achter de huidige gebouwen loopt de interne afstand op naar ruim 100 meter. Andere nadelen zijn dat de inrit dan onnodig lang wordt. Bovendien wordt de logistiek binnen het bedrijf daarmee niet logisch, omdat verschillende activiteiten en processen elkaar dan gaan kruisen en te ver uit elkaar komen te liggen. Dit alternatief wordt daarom niet als doelmatig (op grond van artikel 4.7.1 lid a van het bestemmingsplan) geacht.
- Conclusie.
Op grond van het voorgaande is Clevin van mening dat de bouw van een nieuw bedrijfsgebouw met een oppervlakte van ca. 1.063 m2 naast de huidige bebouwing en een nieuwe inrit met laaddock en laadkuil noodzakelijk en efficiënt is, conform het ingediende plan. Artikel 4.7 van het bestemmingsplan biedt daartoe de mogelijkheid. Bij uitvoering van dit het huidige principeverzoek zal naar het oordeel van Clevin sprake kunnen zijn van een doelmatige bedrijfsvoering. Bij het doorlopen van een eventuele ruimtelijke procedure (wijzigingsplan) dient initiatiefnemer de noodzaak tot uitbreiding aan te tonen door het aanleveren van een bedrijfsplan waarbij moet worden aangetoond waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort (artikel 4.7.1 lid c).
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI heeft als toekomstperspectief een duurzame leefomgeving waarbij de kwaliteiten van de omgeving worden behouden en versterkt. Daarnaast bestaan de Nederlandse uitdagingen van de ruimtelijke inrichting in een klimaatbestendige delta en zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland. Dit kan worden bereikt door goede samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties. De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio’s
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Binnen deze prioriteiten zal aandacht zijn voor de onderlinge verwevenheden en spanningen
daartussen en voor thema’s en opgaven die daar dwars doorheen lopen, zoals leefomgevingskwaliteit, gezondheid, cultureel erfgoed, water, bodem en (nationale) veiligheid.
Binnen de prioriteiten hanteert het Rijk drie afwegingsprincipes die helpen om beleidskeuzes te maken:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal
3. Afwentelen wordt voorkomen
Planspecifiek
De ontwikkeling bevindt zich in het landelijk gebied van de gemeente Teylingen. De hierboven genoemde ambitie uit de NOVI van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied wordt concreet ingevuld. De ontwikkeling ziet toe in een verbeterde bedrijfsvoering met daarbij aandacht voor de landschappelijke waarden. Verder heeft het plan beperkt raakvlak met het Rijksbeleid, maar sluit desalniettemin aan op het beleid van de NOVI.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ hieraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren om tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling te komen. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In de nieuwe systematiek worden de huidige definities niet gewijzigd. Ten aanzien van de “treden” van de Ladder zijn er wel wijzigingen: in de nieuwe Ladder zijn de treden 1 en 2 samengevoegd en trede 3 is geschrapt, waardoor er geen sprake meer is van verschillende treden.
In artikel 1.1.1 Bro worden relevante begrippen gedefinieerd. Een woningbouwontwikkeling valt onder de definitie van stedelijke ontwikkeling als deze groter is dan 12 woningen. De Ladder stelt dat voldaan wordt aan de Ladder als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied. Voorziet het plan in de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2, voor ontwikkelingen in de vorm van een terrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt.
Planspecifiek
Voorliggende planontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf met een bedrijfshal van ca. 1.000 m2. Door de hal is een efficientere bedrijfsvoering mogelijk, is de verkeersafwikkeling te verbeteren en wordt bij de inpassing rekening gehouden met de landschappelijke waarden.
De ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied. Uitbreiding van bebouwing in het buitengebied is 'in beginsel' noodzakelijk bij gebouwen met een ruimtebeslag groter dan 500 m2. Er is derhalve sprake van ladderplichtige onderbouwing. Het betreft in dit geval een ontwikkeling van een bollenbedrijf dat ligt in een gebied dat in het provinciale beleid specifiek aangewezen en geschikt is voor bollenteelt. In de provinciale verordening zijn de voorwaarden van de ontwikkeling van een bollenteeltbedrijf aangegeven, zie paragraaf 3.2.2. Daarnaast is voor het gebied ook specifiek Intergemeentelijk beleid opgesteld, zie paragraaf 3.2.3. om het bollenteeltgebied verantwoord te ontwikkelen. Doordat het plan precies aansluit op het beleid voor het gebied en zoals verwoord in de benoemde paragrafen ook voldoet aan de voorwaarden is dus goed te verantwoorden dat met ontwikkeling sprake is van een zorgvuldige ruimtelijke inpassing zoals beoogd wordt met de Bro en de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Om uitvoering te geven aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, is op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Hierin staat een aantal projecten beschreven die van Rijksbelang zijn en waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen. De projecten zijn exact ingekaderd en voorzien van regels, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het betreft de onderstaande projecten:
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
- Natuurnetwerk Nederland
- Grote rivieren
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
- Waddenzee en waddengebied
- Kustfundament
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- Rijksvaarwegen
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
- Elektriciteitsvoorziening
- Defensie
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam
- Ruimtereservering parallelle Kaagbaan
Planspecifiek
Voorliggende planontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf met een bedrijfshal van ca. 1.000 m2 in het buitengebied van Teylingen. Het plan heeft geen raakvlak met één van de beschreven projecten van het Barro.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (2019)
De provincie heeft op 1 april 2019 de omgevingsvisie vastgesteld. De nieuwe omgevingswet, die nin januari 2024 in werking treedt, schrijft voor dat een provincie één omgevingsvisie en één omgevingsverordening heeft. De omgevingsvisie is de opvolger van de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit. In de omgevingsvisie zijn meerdere beleidsvisies gebundeld. Het gaat om de volgende plannen: de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm), het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww), het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer, de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb). De omgevingsvisie omvat inhoudelijk geen grote wijzigingen ten opzichte van het voorgaande beleid. Ook is de digitale beschikbaarheid van het beleid via de digitaal raadpleegbare kaarten weer een wezenlijk onderdeel van het beleid.
In de Omgevingsvisie zijn zes ambities gedefinieerd. Het zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Het zijn abstracte ambities die bij specifieke opgaven ook tot conflicterende belangen kunnen leiden. Juist de confrontatie in opgave zal leiden tot knelpunten maar ook tot kansen om de opgaven verder te helpen. De zes ambities zijn:
- Naar een klimaatbestendige delta
- Naar een nieuwe economie: the next level
- Naar een levendige meerkernige metropool
- Energievernieuwing
- Best bereikbare provincie
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
Naast de ambities is het algemene doel van de omgevingsvisie het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in provincie. Onder ‘omgevingskwaliteit’ wordt het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen verstaan. Het bestaande beleid is hiervoor gebundeld in de Omgevingsvisie. Vervolgens wordt met het oog op de omgevingswet dit verder ontwikkeld. Er komt een omschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland. Hierbij wordt een onderverdeling gemaakt in de drie Deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in het internationale netwerk. Daarnaast komt er een leefomgevingstoets. De leefomgevingstoets is agenderend voor verdere beleidsontwikkeling. Tot slot wordt een concrete uitwerking van het beleid opgesteld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
De Omgevingsvisie maakt gebruik van de reeds bestaande integrale kwaliteitskaart opgebouwd uit vier onderliggende kaarten. Dit instrument wordt verder gebruikt in zowel de visie als de verordening. Vanuit de kaart volgen onder andere bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’). Voor ontwikkelingen blijft het ‘ja, mits-beleid’ gelden: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Zoals aangegeven is in de Omgevingsvisie veel beleid overgenomen en samengevoegd. Het beleid zal met het daarvoor opgesteld instrumentarium, Monitor en Evaluatie Omgevingskwaliteit geactualiseerd worden. Hierbij is het uitgangspunt dat niet al het beleid in één keer geactualiseerd wordt maar op basis van specifieke aanleidingen. Het samenvoegen van het beleid heeft tot een opsomming van twaalf beleidskeuzes geleid:
- Beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving;
- Behouden en versterken van natuurwaarden en het ontwikkelen van voldoende, aantrekkelijk en beleefbaar groen en water, waar mensen met plezier recreëren;
- Versterken van een vitale, innovatieve en toekomstbestendige regionale economie;
- Bevorderen van een betrouwbare, duurzame en efficiënte energievoorziening met een minimale uitstoot van broeikasgassen;
- Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder;
- Bevorderen van een leefomgeving die de gevolgen van klimaatverandering en weersextremen kan opvangen;
- Duurzaam voorzien in de behoefte aan zoetwater en waarborgen van de beschikbaarheid van voldoende drinkwater;
- Zorgen voor een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond;
- Bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen;
- Bevorderen van een goede en veilige bereikbaarheid, met een mobiliteitsnetwerk dat keuzevrijheid biedt en aansluit op de behoeften van reizigers en vervoerders;
- Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied;
- Ondersteunen van cultuurparticipatie en bibliotheken.
Van alle beleidskeuzes is aangegeven op basis van welke specifieke beleidsdocumenten die gebasseerd zijn. Deze beleidsdocumenten zijn allemaal apart digitaal beschikbaar gesteld.
Planspecifiek
Voorliggende planontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf met een bedrijfshal van ca. 1.000 m2. Door de hal is een efficiëntere bedrijfsvoering mogelijk, is de verkeersafwikkeling te verbeteren en wordt bij de inpassing rekening gehouden met de landschappelijke waarden. Het plan heeft beperkt raakvlak met de omgevingsvisie omdat het een uitbreiding van het bestaande bedrijf betreft. Er is geen sprake van gebruikswijziging. De effecten voor de omgeving zijn dan ook beperkt en het plan sluit daardoor ook niet expliciet aan bij de ambities zoals die in de omgevingsvisie benoemd zijn. Het plan is wel expliciet landschappelijk goed ingepast door het bouwvolume naar achteren te plaatsen en het doorzicht op het open landschap zo veel mogelijk te behouden. Dit sluit aan bij de provinciale ambitie van een zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan draagt zodoende concreet bij aan de doelstellingen van de Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
De omgevingsverordening is gelijk met de omgevingsvisie vastgesteld. Verordeningen worden geregeld geactualiseerd. De vigerende ruimtelijke omgevingsverordening dateert van 1 augustus 2020. De verordening bevat bindende ruimtelijke regels waar de provincie en gemeenten in Zuid-Holland zich aan moeten houden. De doorwerking van de regels is uitgewerkt doordat bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen niet in strijd mogen zijn met de verordening. De verordening wordt met een digitale kaart beschikbaar gesteld om per locatie direct inzichtelijk te krijgen welke beleidsregels van toepassing zijn op de specifieke locatie.
Ruimtelijke kwaliteit speelt op verschillende niveaus: veelal plekgebonden, maar ook op het niveau van de gehele provincie. Nu de ruimtelijke ontwikkeling sterker wordt bepaald door maatschappelijke, veelal kleinschalige initiatieven, is een gedeeld beeld van de ruimtelijke kwaliteit op regionale schaal van belang. De provincie stelt met het handelingskader ruimtelijke kwaliteit spelregels vast die het bovenlokale, algemene belang borgen en heeft samen met partijen in de regio een kwaliteitsbeeld voor het betreffende gebied geformuleerd (de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit).
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
Figuur 7. keuzeschema ruimtelijke kwaliteit
Planspecifiek
Voorliggend plan voegt zich in de bestaande structuur en kan daarmee ingepast worden.
"Inpassing betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied, een toevoeging van een woning in een lint of de opknapbeurt van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de relevante richtpunten."
Voorliggende planontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf met een bedrijfshal van ca. 1.000 m2. Door de hal is een efficiëntere bedrijfsvoering mogelijk, is de verkeersafwikkeling te verbeteren en wordt bij de inpassing rekening gehouden met de landschappelijke waarden. De bestaande structuren en kwaliteiten hoeven hiervoor niet gewijzigd te worden.
Voorts is ruimtelijkeplannen.nl geraadpleegd om te beoordelen of het plangebied in de omgevingsverordening is aangewezen in verband met een specifiek ruimtelijk thema. Voor de planontwikkeling relevant is het plangebied aangewezen als Greenport en Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategoriën,
Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategoriën
Het plangebied is binnen dit thema nader aangeduid met beschermingscategorie 3. Voor gebieden met de aanduiding categorie 3 geldt dat de provincie waarde hecht aan onbebouwde open landschappen, mede omdat het bebouwen van landschappen in de regel een onomkeerbaar proces is. De provincie wil de zichtbare en dus beleefbare waarde van de verschillende landschappen behouden en beschermen en op passende wijze benutten. De druk van de verstedelijking op de openheid van het landschap is groot en dit betekent dat zorgvuldig moet worden afgewogen welke ontwikkelingen in welk landschap wenselijk zijn. In de verordening is vervolgens aangegeven dat ontwikkelingen mogelijk zijn maar dienen in overeenstemming te zijn met artikel 6.9a. Dit artikel stelt dat de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig mag worden aangetast. Voor de landschappelijk verantwoorde inpassing van het plan wordt verwezen naar paragraaf 2.2.
Greenport
De locatie is nader aangeduid als bollenteeltgebied. De regels voor bedrijfsuitbreiding ten aanzien van bollengebied zijn opgenomen in artikel 6.18. Enkel lid 1 van dit artikel is van toepassing voor de planontwikkeling.
Artikel 6.18 lid 1 Agrarische bedrijven
- 1. Een bestemmingsplan voor agrarische gronden voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. nieuwe agrarische bebouwing, uitgezonderd kassen en schuilgelegenheden voor vee, wordt geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare;
Het betreft een bouwperceel van ongeveer 0.9 ha, wat binnen de gestelde normen van de eerder genoemde 2 ha valt. - b. in afwijking van onderdeel a, kan bij samenvoeging van twee akkerbouwbedrijven de omvang van het agrarisch bouwperceel worden vergroot tot de op het moment van samenvoeging bestaande maximaal mogelijke planologische omvang van beide bouwpercelen gezamenlijk, mits het achter te laten bouwperceel wordt gesaneerd
Niet van toepassing. - c. nieuwe agrarische bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;
De nieuwe agrarische bebouwing is noodzakelijk en doelmatig voor het creëren van een volwaardig agrarisch bedrijf; hiervoor kan worden gerefereerd naar het Bedrijfsplan Prinsenweg 22. - d. bij een volwaardig agrarisch bedrijf wordt ten hoogste één agrarische bedrijfswoning toegelaten;
Er is in het planvoornemen slechts spraak van 1 bedrijfswoning. - e. nieuwe kassen, anders dan bedoeld in de artikelen 6.15, 6.16 en 6.17, worden alleen toegelaten bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven tot een oppervlak van 2 hectare per bedrijf en bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven tot een oppervlak van 300 m2 per bedrijf;
Niet van toepassing - f. nieuwe boom- en sierteelt, anders dan bedoeld in artikel 6.16, wordt uitgesloten;
Niet van toepassing - g. nieuwe intensieve veehouderij als hoofdtak of als neventak wordt uitgesloten;
Niet van toepassing - h. verplaatsing van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande intensieve veehouderij, kan worden toegelaten;
Niet van toepassing - i. uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande hoofdtak intensieve veehouderij, kan worden toegelaten binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare;
Niet van toepassing - j. uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande neventak intensieve veehouderij, kan worden toegelaten binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare, voor zover de neventak meer dan 20% bedraagt van de economische bedrijfsomvang;
Niet van toepassing - k. nieuwe geitenhouderij wordt uitgesloten als hoofdtak en als neventak, evenals uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij, tenzij het aantal geiten niet toeneemt.
Niet van toepassing
Het voorliggende plan voldoet dan ook aan de voorwaarden die voortvloeien uit de provinciale verordening.
3.2.3 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (2016)
De Greenport Bollenstreek bestaat uit zes gemeenten, namelijk Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen. Deze gemeenten hebben samen de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Bollenstreek (ISG) vastgesteld. De ISG is voor de greenportgemeenten van de Duin- en Bollenstreek een wettelijk zelfbindend kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied tot 2030 en geldt als toetsingskader voor de toekomstige bestemmingsplannen. De ISG is gericht op het creëren van een vitale Greenport met een vitaal landschap.
In de structuurvisie zijn ambities en vervolgens uitgangspunten voor het ruimtelijke beleid benoemd. In de ISG wordt gekozen voor economische structuurversterking van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit omdat een vitale Greenport niet kan zonder vitaal landschap. Deze keuze houdt onder meer in dat:
- de economische herstructurering van de Greenport centraal staat;
- de gemeenten de herstructureringsopgave zullen combineren met landschapsverbetering;
- de gemeenten verdergaande verrommeling van het landschap tegengaan;
- met het uitvoeren van de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek overeen is gekomen, de maximale woningbouwbijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt is;
- de gemeenten het areaal aan 1e klas bollengrond van 2625 hectare duurzaam moeten handhaven, hoewel zij met het herstructureringsproces tijdelijke krimp onder nader te bepalen voorwaarden (waaronder harde tijdgebonden compensatiegaranties) toestaan (zie hoofdstuk 5 Uitvoering);
- primaire greenportfuncties, zoals bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme (inclusief greenportgerelateerde handel en dienstverlening), krijgen bij conflicterende ruimteclaims prioriteit boven niet primaire greenportfuncties, zoals overige landbouw en veeteelt.
- Bij de uitwerking van bovenstaande ambities hanteren we als greenportgemeenten de volgende uitgangspunten:
- Het totale areaal aan 1e klas bollengrond (referentie rapport Heijkoop) mag niet afnemen. Dit heeft vooral te maken met de ‘kritische massa’ die nodig is voor de hyacintenteelt, hét kernproduct van de Duin- en Bollenstreek met bovendien een hoge toegevoegde waarde. Tijdelijke krimp is onder voorwaarden toegestaan.
- Er komt een Ruimtebalans voor de Duin- en Bollenstreek met constante monitoring. Daarbij moet het mogelijk zijn binnen bepaalde grenzen flexibel om te gaan met de compensatie van bollengrond. Dit om het hele transformatieproces voldoende op gang te krijgen.
- De landschapskwaliteiten moeten significant verbeteren, mede op basis van de vele rapporten die hierover zijn verschenen. Daarbij is aandacht nodig voor verschillende schaalniveaus. Vanaf de grote landschapsstructuren van de strandwallen en strandvlaktes die van noord naar zuid lopen tot de vele te onderscheiden ‘landschapskamers’ en maatregelen op kavelniveau, zoals erfbeplanting en natuurvriendelijke oevers.
- We nemen de herstructurering in combinatie met landschapsverbetering (inclusief opruimen verrommeling) spoedig en slagvaardig ter hand. Dit heeft de hoogste prioriteit. We zullen ons beleid, regelgeving en uitvoeringsorganisatie daar snel en adequaat op afstemmen en inrichten.
- De glastuinbouw is een belangrijk economisch onderdeel van de Greenport. De berekende ruimtebehoefte komt zo veel mogelijk binnen de Greenport.
- De meer grootschalige veehouderijgebieden moeten behouden blijven. Dit is zowel in het belang van de sector als voor het beleven en beheer van het totale landschapsmozaïek. We moeten inzien dat niet alle veehouderij op de graslanden in de Duin- en Bollenstreek even perspectiefvol is. Dat komt vooral vanwege de versnipperde en kleinschalige productiestructuur (zie Agrarisch structuuronderzoek Veehouderijen Duin- en Bollenstreek, januari 2007).
- De sector veehouderij zit als gebied feitelijk al onder zijn bestaansgrens. Mogelijkheden om met uitbreiding van het areaal de noodzakelijke schaalvergroting te faciliteren zijn er niet. Het loslaten van het streven om alle veehouderij op de graslanden te behouden is een van de pijnlijke maar noodzakelijke keuzes die tijdens het proces zijn gemaakt. Deze keuzes vormen de uitgangspunten bij de verdere visievorming.
- De gemeenten integreren de wateropgave zo veel mogelijk in concrete initiatieven.
- De ontwikkeling van nieuwe natuur ter compensatie van het omspuiten van graslanden met natuurwaarden naar bollengrond moet geen kille hectarediscussie zijn. Het gaat met name om de toe te voegen landschapskwaliteiten, een vergroting van de biodiversiteit en het combineren met andere functies, zoals water en recreatie.
- Bij de woningbouwopgave geldt als uitgangspunt dat de eigen behoefte en de regionale behoefte, zoals overeengekomen in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek (1.500 woningen), zoveel mogelijk binnen de huidige streekplancontouren komt. Uitzonderingen vormen de locaties Bronsgeest in Noordwijk,Pastoorslaan te Hillegom, de 500 Offensiefwoningen en de 100 landgoedachtige woningen. De woningbouwinspanning voor de bouw voor eigen behoefte geschiedt op basis van ‘migratie- saldo 0’, conform het streekplan en de Nota Ruimte.9
- Bij het greenportcomplex hoort ook het huisvesten van een nog te bepalen beperkt aantal reguliere bedrijven.
- Investeringen om de bereikbaarheid te vergroten zijn hoogst urgent.
- De projecten moeten haalbaar en betaalbaar zijn.
Planspecifiek
In de ISG staat dit gebied geduid als herstructureringsgebied met landschapsverbetering en integratie wateropgave, sanering, schaalvergroting en intensivering van het bollencomplex. Vervolgens staat in het hoofdstuk landschap de volgende notie: “Uitbreiding van bebouwing op locatie onder voorwaarden behoud van openheid en zichtlijnen”.
Veel bollenbedrijven combineren open teelt met productie onder glas. Ondersteunend glas biedt flexibiliteit met vruchtwisseling en is noodzakelijk voor seizoensverlenging van de teelt. Ondersteunende activiteiten onder glas zijn gericht op ontwikkeling van specialiteiten, nieuwe variëteiten, weefselkweek en de teelt van bloembollen, bolbloemen, (zomer)bloemen en vaste planten. Een belangrijk aandachtspunt bij ondersteunend glas is de impact op het landschap. Als hier te weinig rekening mee wordt gehouden, tast dit de kwaliteit van het landschap aan, waardoor de aantrekkelijkheid
vermindert. Leidraad voor landschappelijke toetsing van uitbreidings- en bebouwingsplannen is het ‘Landschapsperspectief’. Het is dus van belang dat een eventuele uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en kassen geen negatieve gevolgen hebben voor het behouden van openheid en zichtlijnen in en om het plangebied. In paragraaf 2.2 is toegelicht hoe het plan landschappelijk verantwoord is ingepast.
Er kan worden geconcludeerd dat het plan bijdraagt aan het uitvoeren van het beleid, zoals bepaald in de Intergemeentelijke Structuurvisie Duin- en Bollenstreek (ISG).
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030 Gemeente Teylingen
In de op 23 oktober 2014 door de raad vastgestelde Structuurvisie Teylingen 2030 wordt Warmond beschreven als 'een watersportdorp dat rijk is aan cultuur, historie en recreatiemogelijkheden. De ligging aan de Kagerplassen, de bijzondere monumentale gebouwen en het vele groen maken Warmond tot een geliefde woonkern.'
Het ruimtelijk beleid voor Warmond is vooral gericht op behoud en versterking van de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit met een sterkere profilering als recreatie- en cultuurdorp. Er zal in beperkte mate aanvullende woningbouw plaatsvinden in kleinschalige projecten, die het karakter van het dorp versterken.
Planspecifiek
Voorliggend plan houdt de uitbreiding van een bloembollenteeltbedrijf in met 1.000 m2 aan bebouwing. Tevens zorgt de planvorming voor een verbeterde verkeersafwikkeling alsmede is het plan landschappelijk verantwoord ingepast.
Het plangebied is gelegen in de Loosterpolder. In de Structuurvisie is aangegeven dat voor dit gebied de beleidsinzet is: 'Ons ruimtelijk beleid is gericht op handhaving van dit bollenteeltgebied, met behoud en waar mogelijk verbetering van de kenmerkende openheid, zichtlijnen, slotenpatroon en stroken- c.q blokverkaveling. Dit zou binnen de herstructurering van de Greenport actief door de GOM in samenwerking met onze gemeente moeten worden opgepakt.'
Voorts is voor de bollenstreek / Greenport is in de structuurvisie uitgebreid beleid geformuleerd om deze functie te behouden en te versterken. Enkele hoofdlijnen van de gemeentelijke beleidsinzet zijn:
- Behoud van 1e klas bollenareaal (als regio met in totaal 2625 ha),tegengaan van inefficiënte productie op versnipperde grond en versterking van de aantrekkelijkheid als woon-, werk- en toeristisch verblijfsgebied.
- Voortzetting van herstructurering van de Greenport, waarbij ook in Teylingen gericht in bepaalde gebieden wordt gewerkt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap, opruimen van verrommeling, het open houden c.q. maken van gebieden als ook het verdichten van bepaalde gebieden voor bollengerelateerde bedrijven.
De beoogde planontwikkeling geeft concreet invulling aan het efficiënter inrichten als ook landschappelijk verbeteren van de Greenpoort. Geconcludeerd kan worden dat de planontwikkeling nauw aansluit op de structuurvisie van Teylingen.
3.3.2 Welstandsnota Teylingen
Bij bouwplannen regelt het welstandsbeleid de verschijningsvorm van bouwwerken. Met het uiterlijk van een bouwwerk wordt iedere voorbijganger geconfronteerd. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Doel van het welstandsbeleid is bij bouwplannen een welstandsbeoordeling te maken en het toezicht op welstand op een effectieve en controleerbare wijze in te richten.
Het welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota Teylingen (2012) en geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
Planspecifiek
Het voorliggende projectgebied is in de welstandsnota gelegen in het Buitengebied. Hiervoor geldt als welstandsniveau 'gebied met minimale welstand.' Bij de beschrijving voor bedrijven is voor bedrijfsbebouwing opgenomen: 'Bedrijfsgebouwen hebben een eenvoudige opbouw van één tot twee lagen met een flauw hellend zadeldak op plat dak.'
Als onderdeel van de beoordeling op de omgevingsvergunning voor het bouwen zal het plan getoetst worden door de Welstandscommissie. De beoordeling van het plan vindt daar plaats. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat het plan niet is uit te werken binnen de kaders van de welstandsnota.
3.3.3 Archeologie Teylingen 2015
Op 1 september 2015 heeft de gemeente Teylingen 'Onder de grond 2015 beleid voor archeologie in Teylingen' vastgesteld. De gemeente stelt beleidsregels voor het verstoren van de gronden. Het doel is om de archeologische erfgoed in binnen de gemeente te beschermen.
In de beleidsnota zijn kaarten toegevoegd die de waardevolle archeologische verwachtingen aangeven. In hoofdstuk 4.6 word hier uitgebreid op in gegaan.
3.3.4 Vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Teylingen 1e Herzieing' van de gemeente Teylingen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 17 december 2020.
Planspecifiek
De locatie waar het bouwplan betrekking op heeft is gelegen in bestemmingsplan “Buitengebied Teylingen” en heeft de bestemming ‘Agrarisch – Bollenteelt – bollenzone 2’ (artikel 4). Volgens deze bestemming mogen er alleen gebouwen en bouwwerken ten dienste van deze agrarische bestemming worden gebouwd op gronden waar een bouwvlak is gelegen. Op het perceel waar de nieuwbouw is voorzien, is geen bouwvlak gelegen. Het is dus niet zomaar toegestaan om op de gewenste locatie bebouwing te realiseren in bollenteeltgebied. Daarmee is het bouwplan in strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan. Er zijn in het bestemmingsplan geen afwijkingsbevoegdheden opgenomen om aan dit bouwplan te kunnen voldoen.
Binnen deze agrarische bollenteeltbestemming is wel een wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.7) opgenomen ten behoeve van een bouwvlakvergroting. Om aan deze wijzigingsbevoegdheid mee te kunnen werken dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:
- a. wijziging van de begrenzing van het bouwvlak is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
- b. uit advies van een agrarisch deskundige blijkt dat voorzien wordt in het bepaalde onder a;
- c. de noodzaak tot uitbreiding dient aangetoond te worden door middel van een bedrijfsplan waarbij tevens moet worden aangetoond waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort;
- d. de vergroting van het bouwvlak dient milieuplanologisch inpasbaar te zijn;
- e. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
- f. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing waarbij de bestaande natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 4.1 onder d niet onevenredig worden aangetast;
- g. wijziging wordt niet toegepast alvorens, mits noodzakelijk, een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
- h. bij de uitbreiding van het verhard oppervlak en/of de bebouwing dient de hemelwaterafvoer van de toename van verharding en/of bebouwing te worden vastgehouden door deze toe te voegen aan het grondwater; indien dit niet mogelijk is, dient ter compensatie open water te worden gerealiseerd ter grootte van 15% van de toegevoegde oppervlakte aan verharding en/of bebouwing tenzij:
- 1. de (gezamenlijke) uitbreiding van verharding en/of bebouwing minder bedraagt dan 400 m2, of
- 2. na overleg met Hoogheemraadschap Rijnland is gebleken dat er geen noodzaak tot watercompensatie aanwezig is.
Voorliggend wijzigingsplan betreft de uitwerking van bovenstaande bevoegdheid. In paragraaf 2.3 is antwoord gegeven op de vereisten vermeld onder a en b. Het vereiste bedrijfsplan is toegevoegd als Bijlage 2 Bedrijfsplan Prinsenweg 22 zoals gesteld onder c. In hoofdstuk 4 en 6 is verder toegelicht hoe aan de overige voorwaarden voldaan wordt. Voorliggend plan voldoet aan de vereisten van de bevoegdheid.
Hoofdstuk 4 Milieutechnische Uitvoerbaarheid
Een ruimtelijk plan moet voorzien in een goede ruimtelijke ordening, zoals de Wro ex art 3.1 stelt. De invulling van dit vereiste is in de jurisprudentie verder gepreciseerd. Onderstaand is per woon- en omgevingsaspect beoordeeld of en wat voor een wijziging er optreedt en of een goed woon- en leefklimaat voor zowel de omgeving als het plangebied zelf gegarandeerd is.
4.1 Milieueffectrapportage (M.e.r.)
Toetsingskader
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd en in lijn gebracht met de Europese richtlijn hieromtrent (nr. 85/337/EEG). Voor deze wetswijziging kon bij de vraag of er een MER moest worden gemaakt, dan wel een mer-beoordeling moest worden uitgevoerd, worden volstaan met een toets aan de activiteiten en de bijbehorende getalsmatige grenzen uit het Besluit m.e.r. (bijlage C en D). Omdat de Europese richtlijn geen getalsmatige grenzen kent voor mer-plichtige activiteiten, zijn deze getalsmatige grenzen niet meer 'hard', maar hebben ze meer een indicatieve waarde.
Concreet betekent dit dat bij de vraag of er een m.e.r. of een mer-beoordeling dan wel een planmer moet worden uitgevoerd, niet zonder meer kan worden uitgegaan van de getalsmatige grenzen in kolom 2 van bijlage C en D, maar dat meer in algemene zin beoordeeld moet worden of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, waardoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn. Een planmer is wettelijk verplicht wanneer:
- Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)mer noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)mer noodzakelijk is;
- Een bestemmingsplan activiteiten mogelijk maakt die kunnen leiden tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (dan is een passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een planmer gaat het om besluiten uit kolom 3 van bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Een project-mer of besluit-mer betreft een besluit op grond waarvan geen nader besluit mer- of (beoordelings-) plichtig besluit meer nodig is. Het plan schept dus geen kader meer voor een mer-(beoordelings)plichtig besluit. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan wat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een mer-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een veehouderij (met aanzienlijke milieugevolgen). Het betreft hier besluiten uit kolom 4 van bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
De wetswijziging van 1 april 2011 heeft tot gevolg dat ook onder de drempelwaarden beoordeeld moet worden of een mer-procedure doorlopen moet worden. Dit geldt zowel voor besluiten uit kolom 4 als voor besluiten (plannen) uit kolom 3 (planmer). Ingeval het project onder de drempelwaarde valt is deze beoordeling vormvrij. Dit betekent dat deze beoordeling via de officiële mer-beoordelingsprocedure kan geschieden, maar in veel gevallen zal een beoordeling in de toelichting bij het plan voldoende zijn.
Planspecifiek
Voorliggend plan valt in categorie D11.2 "Stedelijk ontwikkelingsproject". Het plan overschrijdt de getalsmatige grenzen van het Besluit m.e.r. (kolom C en D) niet. De drempelwaarden, zoals vermeld in kolom 2 van de lijst D zijn:
1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water,
natuur, recreatie of landbouw of
2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.
Hoewel sinds 2011 de drempelwaarden als indicatie moeten worden beschouwd, kan worden vastgesteld dat een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing in deze situatie een kleinschalige is. Dit, gecombineerd met de vaststelling dat er, ter plaatse van de nieuwbouw, geen sprake is van wijziging van de bestemming in de zin van de toegestane activiteiten, maakt dat hier geen sprake is van een wijziging/uitbreiding van een landinrichtingsproject zoals bedoeld in de bijlage van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Het Besluit m.e.r. is voor dit plan niet van toepassing. Er hoeft geen aanmeldnotitie opgesteld te worden ten behoeve van dit plan en geen (vormvrije) m.e.r- beoordelingsbesluit hoeft te worden opgesteld. In hoofdstuk vier wordt desalniettemin ingegaan op de milieutechnische inpasbaarheid van het plan wat ook beoordeeld wordt in een m.e.r- beoordeling.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Er dient dus beoordeeld te worden:
1. Past de nieuwe functie in de omgeving?
2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe?
Om dit gestandaardiseerd te kunnen beoordelen zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer verfijnde afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.
Voor deze afstanden in de brochure geldt dat naast de factoren aard en omvang van het bedrijf deze mede afhankelijk zijn van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden.
Planspecifiek
Op de locatie Prinsenweg 22 in Voorhout is een tuinbouwbedrijf met open grondteelt gevestigd. Het bedrijf is bekend bij de Omgevingsdienst als type B bedrijf (Activiteitenbesluit milieubeheer). De activiteiten van het bedrijf passen bij die van een tuinbouwbedrijf. Aan de bedrijfsbebouwing is conform SBI code 011, milieucategorie 2, toegekend. Het plan is gelegen in een gebied dat kan worden aangemerkt als een gemengd gebied. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Maatgevend is het milieuaspect geluid. Op het bedrijfsterrein is een bedrijfswoning gelegen. Op ongeveer 25 meter van de uitbreiding ligt de woning aan de Prinsenweg 22a. Deze woning ligt op ongeveer 10 meter afstand van het gehele bedrijf aan de Prinsenweg 22. Verder ligt de woning Prinsenweg 18 op meer dan 20 meter. De woning Prinsenweg 16C ligt op ongeveer 35 meter. Verdere woningen liggen op grotere afstand. Er zijn geen belemmeringen voor wat betreft de gewenste richtafstand van de woningen ten opzichte van de ontwikkeling. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-uitgave.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Het Activiteitenbesluit milieubeheer is van toepassing. Er moet getoetst worden aan dat besluit. De geplande nieuwe laadkuil en -dock met in- en uitrit is gelegen binnen een afstand van 50 meter van woningen van derden. Vanwege de ligging ten opzichte van de nabijgelegen woningen kan een akoestisch onderzoek vereist worden. Dit is nodig indien tussen 19.00 en 6.00 uur naar verwachting jaarlijks gemiddeld meer dan vier transportbewegingen per dag plaatsvinden met motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kilogram. Uit het akoestisch onderzoek moet blijken of aan de geluidnormen in de avond- en nachtperiode kan worden voldaan. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect geluid en het uitgevoerde akoestisch onderzoek.
Gelet op het gestelde in het Activiteitenbesluit milieubeheer zal vanwege de wijziging van de inrichting van het bedrijf een melding moeten worden gedaan. Een dergelijke melding is nog niet ontvangen bij de Omgevingsdienst en dient te gebeuren wanneer een wijzigingsplan wordt vastgesteld (bij de uiteindelijke aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen).
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor voorliggend plan.
4.3 Geluidhinder
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ernaar gestreefd om de geluidhinder als gevolg van spoor-, wegverkeer of industrie te beperken. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er normen gesteld tot welke maximale geluidsniveaus geluidgevoelige functies belast mogen worden. De Wgh geeft tevens aan in welke situaties middels onderzoek aangetoond moet worden of aan deze normen voldaan kan worden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en bijbehorende jurisprudenties zijn aanvullende onderzoeksverplichtingen gesteld.
Planspecifiek
Voorliggend plan houdt het realiseren van een bedrijfsgebouw van 1.000 m2 in. Vanuit het aspect Industrielawaai is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Om te bepalen of voldaan wordt aan de maximale geluidbelasting op omliggende woningen is een advies opgesteld door een geluidspecialist, zie Akoestische onderbouwing Prinsenweg 22, Teylingen De conclusie van het advies luidt:
'Uit een indicatieve berekening volgt dat het maximaal geluidniveau circa 70 dB(A) bedraagt ten gevolge van laad- /losactiviteiten. Hierbij is uitgegaan van een maximale bronsterkte van 110 dB(A).
In de dagperiode (tussen 06.00 uur en 19.00 uur) zijn de grenswaarden voor het maximaal geluidniveau niet van toepassing op laad- en losactiviteiten, alsmede op het in en uit de inrichting rijden van landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines.
Indien in de avond- en nachtperiode transport of laad-/losactiviteiten plaatsvinden, zal er niet voldaan kunnen worden aan de grenswaarden voor het maximale geluidniveau uit het Activiteitenbesluit.
De inrichting is hoofdzakelijk in werking gedurende de dagperiode. Er zullen in de representatieve bedrijfssituatie bij de geplande nieuwe laadkuil geen transport of laad-/losactiviteiten plaatsvinden. Om die reden kan voldaan worden aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit.'
Gezien bovenstaande conclusie vormt het aspect geluidhinder geen belemmering voor voorliggend plan.
4.4 Natuurbescherming
Natuur is een gevoelige functie die beschermd moet worden tegen negatieve effecten. Per 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De nieuwe Wet natuurbescherming (Natuurwet) voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht. Er wordt beter aangesloten op de Europese regelgeving en er wordt een duidelijker onderscheid gemaakt tussen soorten die Europees beschermd zijn en Nationaal beschermde soorten.
Met de Wet natuurbescherming komt de bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij ruimtelijke ingrepen in principe bij de provincies te liggen. Dit is conform het bestuursakkoord natuur waarin is aangegeven dat de decentralisatie van de taken en bevoegdheden op het vlak van de natuurwetgeving haar beslag zal krijgen in de Wet natuurbescherming.
Provincies nemen hiermee de taak over die tot nu toe werd uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Daarmee is de provincie bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en activiteiten (hierna genoemd 'handelingen') bij Natura 2000-gebieden (de gebiedsbeschermings-bepalingen) en dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
4.4.1 Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Het plangebied is niet gelegen in Natura-2000 gebied. In paragraaf 4.4.3 wordt hier nader op ingegaan ten aanzien van effecten door stikstof op deze gebieden..
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Het plangebied is niet gelegen in NNN gebied.
Overige beschermde gebieden
Naat NNN gebieden zijn op basis van provinciaal beleid in de provinciale verordening nog andere gebieden aangewezen waar extra bescherming van toepassing is. Het gaat hier om belangrijke weidevogelgebieden, strategische reservering natuur, karakteristieke landschapselementen. In de provinciale verordening zijn regels opgenomen waaraan voldaan moet worden om deze gebieden afdoende te beschermen. Het plangebied is niet gelegen in één van deze overige beschermde gebieden.
4.4.2 Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Er moet in ieder geval altijd, ook in het geval van vrijgestelde soorten rekening worden gehouden met de zorgplicht. Dit betekent onder andere dat er gelegenheid wordt gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
4.4.3 Stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden
Op 15 juni 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) vastgesteld. Het PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Een gedeelte van de toekomstige afname van stikstofdepositie kan vervolgens worden opgevuld door economische activiteiten die leiden tot een toename van stikstofdepositie. In de praktijk blijkt echter dat de afname van stikstofdepositie als gevolg van de maatregelen niet gegarandeerd kan worden. Daarom heeft op 29 mei 2019 de Raad van State een uitspraak gedaan waarin de Raad oordeelt dat het PAS niet als basis voor toestemming voor activiteiten mag worden gebruikt.
Het uitgangspunt is sindsdien nog steeds dat voor nieuwe initiatieven aangetoond moet worden dat er geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofemissies en -deposities ontstaan als gevolg van het initiatief. Het instrument waarmee de stikstof berekend kan worden is de AERIUS Calculator (update januari 2022).
Op 10 maart 2021 is een nieuwe Stikstofwet vastgesteld en op 18 juni 2021 het besluit gepubliceerd die de wet nader uitwerkt. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering regelt onder meer drie resultaatsverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura 2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. Als gevolg van deze maatregelen gelden er nieuwe uitgangspunten voor een stikstofberekening. Het besluit over deze wet is per 1 juli 2021 inwerking getreden
In de Stikstofwet is in artikel 2.9a een uitzondering opgenomen voor de tijdelijke extra stikstofuitstoot bij bouwwerkzaamheden, de zogenaamde bouwvrijstelling. Stikstof dat vrijkomt bij de bouw, sloop en eenmalige aanleg van bouwwerken en infrastructuur wordt niet meegerekend bij de informatie die ten grondslag ligt aan het verlenen van een vergunning. Op 2 november 2022 deed de Raad van State de uitspraak dat de bouwvrijstelling niet voldoet aan het Europees natuurbeschermingsrecht dat vereist dat individuele beschermde natuurgebieden geen schade oplopen, en niet op een hoger schaalniveau gekeken mag worden naar maatregelen die bovendien onzeker zijn qua uitvoering. Dit betekent dat ook bouwactiviteiten getoetst dienen te worden aan lokale stikstofgevolgen bij de vergunningsaanvraag.
4.4.4 Conclusies
Gebieds- en soortenbescherming
Om te beoordelen of er voorwaarden gelden vanuit gebiedsbescherming dan wel door de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten is een ecologische Quicscan Wet natuurbescherming uitgevoerd, zie Bijlage 4 Quickscan Wnb Prinsenweg 22 Voorhout. De conclusie van het onderzoek luidt:
'De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren, kolonisatie door rugstreeppadden en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
Gebiedsbescherming - stikstof
Voor het planvoornemen is met de Aeriuscalculator onderzocht wat het effect van de aanlegfase en de gebruiksfase is op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden, zie Bijlage 5 Aeriusberekeing Prinsenweg 22. De conclusie van deze Aeriusberekening luidt:
De berekening is gedaan op 1 september 2023 met de actuele Aeriuscalculator (versie 2022,2). Het effect op Natura 2000-gebieden is 0,00 mol N/ha/j.
Op basis van bovenstaande resultaten vormt het aspect Stikstofdepositie geen belemmering voor voorliggend plan.
Gezien bovenstaande conclusies vormt het aspect Natuurbescherming geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
Het archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Erfgoedwet, vastgesteld in 2016, regelt op welke wijze omgegaan dient te worden met archeologisch erfgoed in Nederland.
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de toenmalige Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze Wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd. Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings-)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen.
Deze wetten zijn vervangen door de Erfgoedwet, echter overgangsrecht in de Erfgoedwet regelt dat bepaalde bepalingen uit de Monumentenwet (die dus niet in de Erfgoedwet staan) nog van kracht zijn tot de Omgevingswet van kracht is.
Planspecifiek
Voorliggend plan ligt in gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Onderzoeksplicht naar archeologische waarden is opgenomen in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor voorliggende locatie is geen dubbelbestemming - waarde archeologie opgenomen en daarom geldt voor dit plan dan ook geen onderzoeksplicht.
In het plan is tevens geen monument dan wel een waardevol pand gelegen. Eveneens maakt de locatie geen onderdeel uit van een specifiek cultuurhistorisch waardevol gebied.
Het aspect 'Erfgoed' vormt daarom geen belemmering voor voorliggend plan.
4.6 Bodemkwaliteit
Het is wettelijk geregeld (Wbb en bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Indien sprake is van een verdachte locatie dient onderzocht te worden in welke mate de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Planspecifiek
Op de locatie zijn geen (voormalige) tanks, (voormalige) bodembedreigende activiteiten en/of
bodemonderzoeken bekend. Voorliggend plan houdt geen wijziging van de bestemming in. Een onderzoek of de bodem geschikt is voor het beoogd gebruik is dan ook niet nodig. Hierbij wort er vanuit gegaan dat de nieuwbouw geen verblijfplaats betreft voor mensen (verblijf langer dan 2 uur per dag).
Gezien bovenstaande conclusie vormt aspect Bodem vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
4.7 Luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Advieswaarde (WHO) |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | 10 µg / m³ |
Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden) | 200 µg / m³ | ||
Fijnstof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | 15 µg / m³ |
24-gemiddelde concentratie (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden) | 50 µg / m³ | ||
Fijnstof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg / m³ | 5 µg / m³ |
Tabel 1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wet luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
In het Besluit NIBM (Niet in Betekenende Mate) en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Planspecifiek
Een plan voldoet in de regel aan het NIBM criterium als het minder dan 1.500 woningen betreft dan wel als er sprake is van een BVO van maximaal 100.000 m2. Voorliggend plan blijft ruim onder het criterium. Nader onderzoek in het kader van luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Om te beoordelen of de bestaande luchtkwaliteit voldoende is in het kader van een goede ruimtelijke ordening is de NSL-kaart geraadpleegd, waarbij het meest nabijgelegen meetpunt gekozen is ter plaatse van de Jacoba van Beierenweg. Aan de Prinsenweg zijn namelijk geen meetpunten beschikbaar. Uit de waarden van de NSL-kaart komen geen aanvullende maatregelen van toepassing, zie tabel 2. In deze tabel zijn ook de rekenjaren van de luchtkwaliteit opgenomen
Stof | Waarde µg / m³, monitoringsjaar 2021 | Waarde µg / m³ , rekenjaar 2030 | Grenswaarde µg / m³ | Advieswaarde (WHO) µg / m³ |
Stikstofdioxide (NO2)* | 14.7 | 10,4 | 40 | 10 |
Fijn stof (PM10)* | 15,8 | 14,3 | 40 | 15 |
Fijn stof (PM2,5)* | 8,0 | 6,6 | 25 | 5 |
Figuur 10. Luchtkwaliteit. Van boven naar beneden: concentratie stikstof, fijnstof PM10 en fijnstof PM2,5 in 2020. Voor 2030 gelden dezelfde waarden. (Bron: NSL Monitoringstool)
De concentraties blijven op basis van de NSL monitoringstool onder de wettelijk vereiste gemiddelde concentraties. De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 15 microgram per kuub, en 5 microgram per kuub voor PM2,5 wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden. Voorliggend plan is getoetst aan het wettelijk vereiste.
Daarnaast wordt er voor Fijnstof PM2,5 in 2030 een beperkte overschrijding verwacht. Dit is echter een beperkte overschrijding. Het ligt ook in de lijn der verwachting dat vanwege de ingezette omschakeling van benzine- en dieselvoertuigen naar Electrische- en waterstofvoertuigen het fijnstof in de toekomst nog verder zal afnemen.
Gelet op het bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen beletsel voor dit plan.
4.8 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen; (Bevi staat voor Besluit externe veiligheid inrichtingen)
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico. Deze begrippen worden hieronder toegelicht.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is, dit risico moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico des te zwaarder de verantwoording is.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Het toetsingskader voor het onderdeel transportroutes gevaarlijke stoffen is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit besluit is op 1 april 2015 in werking getreden. Bepaald moet worden of binnen de invloedsfeer van deze transportassen gevoelige functies mogelijk zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor sommige transportassen wordt rekening gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) bevat ruimtelijke maatregelen op rijksniveau die verband houden met de luchthaven Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchthavenluchtverkeer. Samen vormen deze besluiten een uitwerking van hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart.
Het LIB legt het beperkingengebied en het luchthavengebied vast. Indien het plangebied gelegen is binnen het beperkingengebied gelden beperkingen met het oog op veiligheid en geluid. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten in overeenstemming zijn met het LIB. Het gaat hierbij om afwegingen die moeten worden gemaakt met betrekking tot externe veiligheid, hoogtebeperkingen, beperkingen bij het toelaten van functies (bestemmingen), het voorkomen van geluidhinder en het voorkomen van het aantrekken van vogels.
Planspecifiek
Het plan betreft geen risicovolle activiteit als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd en niet in het invloedsgebied van een weg, spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen, zie ook onderstaande uitsnede uit de signaleringskaart.
Gezien bovenstaande conclusies zijn van uit het aspect Externe veiligheid geen aanvullende randvoorwaarden van toepassing op het plan. Het aspect Externe Veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
4.9 Waterbeheer
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Het NWP (maart 2022) bevat de belangrijkste punten van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren. Onderdelen hiervan zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen over klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart en de functies van de rijkswateren. Vanwege Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo werken we al in de geest van de Omgevingswet. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstroming risicobeheersplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het programma-invulling aan de Europese richtlijnen voor water.
Waterschapbeleid Rijnland
Het plangebied valt onder beheer van het Waterschap Rijnland. Het Waterschap heeft het beleid vastgelegd in Waterbeheerprogramma 6: 'Water wijst de weg', dat op 8 februari 2022 door het algemeen bestuur is vastgelegd. In het document worden 6 hoofddoelen onderscheiden:
- 1. Waterveiligheid: We beschermen ons beheergebied, de inwoners en bedrijven tegen overstromingen vanuit zee, de rivieren en het regionale watersysteem;
- 2. Voldoende water: Samen met de omgeving zorgt Rijnland voor voldoende water. Niet te veel, niet te weinig, maar precies genoeg voor inwoners, bedrijven en natuur;
- 3. Schoon water: Wij zorgen voor een goede ecologische en chemische waterkwaliteit, afgestemd op de verschillende functies en versterken de biodiversiteit;
- 4. Waterketen: Rijnland zuivert afvalwater van huishoudens en bedrijven. Hiermee dragen we bij aan een goede volksgezondheid, een goede waterkwaliteit en een gezonde leefomgeving;
- 5. Rijnland duurzaam: Rijnland zet samen met de omgeving in op duurzaam werken door de kringloop van water, energie en grondstoffen zoveel mogelijk te sluiten;
- 6. Rijnland klimaatadaptief: Het klimaat verandert. Daarom maken we 'Rijnland klimaatadaptief' door de inrichting van onze omgeving aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering. Dat bereiken we door duidelijke regels te stellen, constructief samen te werken, advies te geven en actief betrokken te zijn bij nationale, regionale en lokale ontwikkelingen. Het versterken van het waterbewustzijn van onze inwoners en bedrijven maakt daarvan een belangrijk onderdeel uit.
Het Waterschap is verantwoordelijk voor en werkt aan een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar 'Rijnland'. Bij alle in- en uitbreidingsplannen adviseert en toetst het Waterschap op hydrologische effecten, waarbij het hydrologisch neutraal ontwikkelen het uitgangspunt is. Kortom, het initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving.
Naast het beheerplan beschikt het Waterschap over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een watervergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Deze watervergunning wordt vervolgens door het waterschap verleend of geweigerd. Ook is het mogelijk dat nadere eisen worden gesteld aan de vergunningverlening.
Planspecifiek
Bestaand watersysteem
Het planperceel is niet gelegen in of nabij een waterkering. Het plan heeft geen gevolgen voor het onderhoud van watergangen en/of waterkeringen.
Figuur 11. Legger regionale waterkeringen. Plangebied globaal aangeduid met rood kader. (Bron: Hoogheemraadschap Rijnland)
Riolering
De uitbreiding van het bedrijfsgebouw zal worden aangesloten op het (bestaande) vuilwaterriool van het plangebied.
Watertoets
Het plan is in het voortraject reeds voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Rijnland. Op 22 december 2022 heeft het hoogheemraadschap advies gegeven op het bouwplan. Er wordt meer dan 500 m2 aan verharding toegepast en minder dan 5.000 m2. Dit betekent dat deze activiteit bij het Hoogheemraadschap van Rijnland valt onder de algemene regel. Een voorwaarde uit de algemene regel is dat minimaal 15% van de toename aan verharding wordt gecompenseerd in oppervlaktewater. Dit water mag reeds gegraven zijn (binnen 5 jaar vanaf de uiteindelijke vergunningsaanvraag) of dient in een straal van maximaal 5 km van de toename aan verharding gecompenseerd te worden. Er is geen watervergunning nodig, maar wel een melding (dit dient te gebeuren via het Omgevingsloket).
In voorliggend plan wordt de tuin van ca 750 m2 en het aangrenzende agrarisch bouwland van 250 m2 gebruikt voor de bedrijfsuitbreiding. Van de totaal 1.000 m2 zal ca 750 m2 verhard worden. 15% van het verhard oppervlakte bedraagt 112,5 m2. Deze watercompensatie zal gerealiseerd worden aan de overzijde van de Prinsenweg, daar is een strook van ruim 200 m2 grond geschikt te maken voor waterberging. Zie onderstaande afbeelding.
Figuur 12. Luchtfoto met locatie watercompensatie aan de overzijde van Prinsenweg 22
Klimaatadaptatie
Het waterschap is een groot voorstander van klimaatadaptief bouwen. Het watersysteem kan ontlast worden door het hemelwater eerst vast te houden op eigen terrein. Het hemelwater (en ook grijs water) kan tevens prima worden hergebruikt, bijvoorbeeld bij het doorspoelen van het toilet. Voor het toepassen van klimaat adaptieve maatregelen kan het Waterschap geraadpleegd worden voor vragen en/of advies.
Conclusie
Gezien bovenstaande vormt het aspect water geen belemmering voor onderhavig plan.
4.10 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Planspecifiek
Om parkeerbehoefte te bepalen is gebruik gemaakt van de parkeernota 'Parkeernota Teylingen 2014' Deze parkeernota schrijft voor arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijven een parkeernorm van van 0,9 per 100 m2 bvo voor. Dat komt voor voorliggend plan neer op een toename van de parkeerbehoete voor de nieuwe schuur (met een oppervlakte van 1.064 m2) van 1.064/100 x 0,9 = 9,5 parkeerplaatsen.
Voor de bollenteelt lijkt deze parkeernorm veel hoger dan de feitelijke parkeerbehoefte. De Bollenteelt is een vergaand gespecialiseerde branche met een lage arbeidsintensiteit. Om de parkeerbehoefte te bepalen kan daarom uitgegaan worden an de huidig bestaande parkeerbehoefte van het het bedrijf.
Het bedrijf heeft in de bestaande situatie 2 medewerkers en dit zal na de uitbreiding verhoogd worden naar 3 medewerkers. Dit komt ook overeen met het bedrijfsoppervlak dat van 2.000 m2 naar 3.000 m2 zal gaan. De uitzendkrachten die periodiek meehelpen worden gebracht of komen per fiets. Dit geldt ook voor de scholieren die in het zomerseizoen komen werken. Die komen allen met de fiets en daarvoor is een fietsenstalling op het terrein aanwezig.
In de bestaande situatie zijn drie parkeerplaatsen aanwezig bij de ingang voor de drie medewerkers, zie onderstaande afbeelding. In de toekomstige situatie worden nog drie extra parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast is op het terrein voldoende ruimte aanwezig om de zeven extra parkeerplaatsen te realiseren mocht dit noodzakelijk zijn, zie onderstaande afbeledingen. Er kan in het plangebied dan ook voldaan worden aan de parkeereis op basis van de Parkeernota Teilingen 2014
Figuur 13: Huidige situatie parkeren, drie parkeervakken bij inrit
Figuur 14: Nieuwe situatie parkeren, uitbreiding met drie parkeervakken in geel en optoie voor aanvullende 7 in rood
Verkeersgeneratie
Het is gezien de toename met één medewerker aannemelijk dat de toename aan verkeersgeneratie opgevangen kan worden in het omliggende wegennetwerk.
Verkeersveiligheid
In de bestaande situatie vindt het laden en lossen deels op de Prinenweg plaats. Dit is een onwenselijke situatie vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid. In het plan is een nieuwe oprit voor vrachtwagens opgenomen zodat deze voor de nieuwe hal kunnen parkeren en het laden en lossen dus op eigen terrein plaatsvindt. Door het plan zal de verkeersveiligheid dan ook toenemen.
Figuur 15: Nieuwe bedrijfsbebouwing met daarvoor ruimte voor het laden en lossen.
Gelet op bovenstaande vormt het aspect verkeer geen belemmering voor voorliggend plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Plansystematiek
Het Wijzigingsplan 'Wijzigingsplan 8, Prinsenweg 22 Voorhout "Buitengebied Teylingen"' heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het wijzigingsplan is gericht op het mogelijk maken van de bouw van een bedrijfshal. De uitbreiding vindt plaats op basis van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het moederbestemmingsplan. Bij het opstellen van voorliggend wijzigingsplan is het bestemmingsplan 'Buitengebied Teylingen, 1e herziening'' van gemeente Teylingen als uitgangspunt gehanteerd en bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplan-vormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
5.2 Opzet Van De Regels
Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 6.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. In beginsel zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (met name de maximale goot- en/of bouwhoogte).
De verschillende bestemmingen bevatten, indien nodig, specifieke gebruiksregels. Per bestemming is daarnaast bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan. In paragraaf 6.3 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
" de anti-dubbeltelbepaling;
" algemene bouwregels;
" algemene aanduidingsregels;
" algemene afwijkingsregels;
" algemene wijzigingsregels;
" overige regels.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3 De Bestemmingen
In het plangebied zijn verschillende bestemmingen weergegeven. Hieronder wordt een nadere beschouwing gegeven van deze bestemmingen.
Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2
De gronden met de bestemming 'Bollenteelt - Bollenzone 2' zijn bestemd om de nieuw beoogde bedrijfshal planologisch mogelijk te maken. De regels voor Bos zijn gebaseerd op de regels van ''Buitengebied Teylingen, 1e herziening''. Enkel de regels uit de 1e herziening die betrekking hebben op aanduidingen die niet voorkomen in het plangebied zijn niet overgenomen in dit wijzigingsplan.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
Naast ruimtelijke uitvoerbaarheid wordt de beoogde ontwikkeling van het plangebied ook getoetst aan economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer de bouw van één of meer woningen. Er is geen exploitatieplan nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Ten aanzien van het onderhavige plan wordt het verhaal van de kosten verzekerd via een anterieure overeenkomst. Daarom is er geen exploitatieplan nodig
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak
Voorliggend plan is voorgelegd aan de omwonenden door initiatiefnemers. De bewoners van Prinsenweg 16c en Prinsenweg 18 hebben het rapport van de landschappelijke inpassing, toegevoegd als bijlage 1, doorgenomen en voor akkoord ondertekend. Zij hebben geen bezwaar en geen op- of aanmerkingen. Initiatiefnemer houdt de buren ook regelmatig op de hoogte van de planvorming.
Ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende de ontwerpfase in het kader van art 3.8 Wro en volgens afdeling 3.4 van de Awb ter inzage worden gelegd. Eenieder wordt gedurende deze periode in de gelegenheid een zienswijze op het plan in te dienen. Eventuele binnengekomen zienswijzen zullen hieronder worden samengevat waarna een beantwoording volgt.
Zijnswijze
Het ontwerp-wijzigingsplan “Wijzigingsplan 8, Prinsenweg 22 Voorhout, “Buitengebied Teylingen” heeft ter inzage gelegen van 7 december 2023 tot en met 17 januari 2024. Op het plan zijn reacties ontvangen van de Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM), provincie Zuid-Holland, Hoogheemraadschap van Rijnland en Liander. Alleen de reactie van de provincie leidt tot een kleine aanpassing van de toelichting. In paragraaf 3.2.2 is de verantwoording van het provicinaal beleid aangepast. De andere partijen gaven aan geen opmerkingen te hebben op het plan.
Bijlage 1 Duurzaam In Gebruik Zijnde Teeltgronden
Bijlage 1 Duurzaam in gebruik zijnde teeltgronden
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing Bedrijfsuitbreiding Prinsenweg 22 Voorhout.pdf
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing Bedrijfsuitbreiding Prinsenweg 22 Voorhout.pdf
Bijlage 2 Bedrijfsplan Prinsenweg 22
Bijlage 2 Bedrijfsplan Prinsenweg 22
Bijlage 3 Akoestische Onderbouwing Prinsenweg 22, Teylingen
Bijlage 3 Akoestische onderbouwing Prinsenweg 22, Teylingen
Bijlage 4 Quickscan Wnb Prinsenweg 22 Voorhout
Bijlage 4 Quickscan Wnb Prinsenweg 22 Voorhout