Amerongerwetering 2 te Amerongen
Bestemmingsplan - Gemeente Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld op 29-11-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Amerongerwetering 2 te Amerongen met identificatienummer NL.IMRO.1581.AMRamerongerwt2-VA01 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 agrarische bedrijvigheid
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met inbegrip van paardenfokkerij en met uitzondering van paardenhouderij en manege;
1.5 archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen;
1.6 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
1.7 archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de archeologische waarde van een terrein;
1.8 archeologische waarde
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context;
1.9 archeologisch waardevol gebied
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn;
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat het deel van het maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.12 bed & breakfastvoorziening
een (deel van een) gebouw, bedoeld voor veelal kortdurend recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.13 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van producten en goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.14 bedrijfsmatige exploitatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer c.q. exploitatie, dat in de in de regels aangegeven recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt;
1.15 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.16 bijzondere woonvormen
een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens door hulpbehoevenden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak eventueel met extra zorg en/of begeleiding, met bijbehorende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke ruimte en kantoor;
1.17 boogkas
een transparante afdekking van gewassen met een hoogte van maximaal 1 m, geen bouwwerk zijnde;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.21 dagrecreatie
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden;
1.22 escortbedrijf
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.25 glastuinbouw
de teelt van tuinbouwgewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
1.26 groepsaccommodatie
een (deel van een) gebouw blijvend bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen met overnachting in slaapzalen en/of -kamers en dagverblijf voor huishoudelijke werkzaamheden;
1.27 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat gericht is op activiteiten waarvan de productie geheel of nagenoeg geheel afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond (als productiemiddel) waar het bedrijf over kan beschikken. Dat wil zeggen voor zover bij veehouderijbedrijven het benodigde ruwvoer (gras, snijmaïs) geheel of vrijwel geheel afkomstig is van structureel bij het bedrijf behorende gronden. Tevens geldt bij deze veehouderijbedrijven de maximum eis van 2,5 GVE per hectare;
1.28 grootvee-eenheid (GVE)
rekeneenheid voor het vaststellen van de veebezetting zoals vastgelegd door de Europese Commissie (EU 2009, L329/3);
Melkkoe = 1,0 GVE, kalf =0,4 GVE, paard = 0,8 GVE, schaap of geit = 0,1 GVE;
1.29 horeca
een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven;
1.30 intensieve veehouderij
niet-grondgebonden veehouderij: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderij;
1.31 kamerbewoning
het bewonen van één of meer ruimtes binnen een woning, waarbij de bewoner wezenlijke voorzieningen, zoals een entree, keuken en/of sanitaire ruimte, gemeenschappelijk gebruikt met andere bewoners van dezelfde woning;
1.32 kampeermiddel
een tent, tentwagen, kampeerauto, een caravan of een huifkar dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde; één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.33 kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting, bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.34 landschapswaarden
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van natuurlijke en menselijke factoren;
1.35 natuurwaarden
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang;
1.36 omgevingsvergunning
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo);
1.37 ondergeschikte detailhandel
een niet zelfstandig uitgevoerde detailhandelsfunctie die duidelijk waarneembaar ondergeschikt is aan en afhankelijk is van de hoofdfunctie en deze ondersteunt zodat de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of gecompleteerd wordt;
1.38 ondergeschikte horeca
een niet zelfstandig uitgevoerde horecafunctie die duidelijk waarneembaar ondergeschikt is aan en afhankelijk is van de hoofdfunctie en deze ondersteunt zodat de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of gecompleteerd wordt en waarbij geen sprake is van verhuur van ruimte of anderszins in gebruik geven aan derden ten behoeve van feesten en partijen;
1.39 ondergronds
onder peil;
1.40 paardenbak
een niet overdekt terrein ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
1.41 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
1.42 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.43 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.44 stiltegebied
aangewezen gebied waar voorkomen moet worden dat een toename plaatsvindt van de geluidsbelasting, anders dan ten gevolge van de gebiedseigen geluiden;
1.45 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.46 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.47 zomervakantie
de jaarlijks door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgestelde verplichte zomervakantie.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 peil
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijvigheid, met dien verstande dat:
- 1. uitsluitend op de bestaande locatie, de uitoefening van veehouderijbedrijven in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan;
- 2. de uitoefening van een intensieve veehouderij niet is toegestaan;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwelafhankelijke vegetatie' kwekerijen niet zijn toegestaan;
- 4. glastuinbouw niet is toegestaan;
- 5. tuinbouw niet is toegestaan;
- 6. kwekerij van bomen en andere houtgewassen niet is toegestaan;
- b. instandhouding van de aanwezige dan wel daaraan verbonden landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - half-open landschap' de half-openheid van het landschap;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwelafhankelijke vegetatie' de kwelafhankelijke vegetatie van het landschap;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - verkavelingspatroon' het verkavelingspatroon van het landschap;
met daarbij behorend:
- c. tuinen en erven, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudingvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van flora en fauna, zoals faunapassages, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals picknickplaatsen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Recreatie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatie in de vorm van één vakantieappartement;
- b. een bed and breakfastvoorziening met maximaal 4 kamers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed and breakfast';
- c. een veestal uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veestal', waarbij het maximaal aantal te houden koeien 20 bedraagt;
- d. een groepsaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie';
- e. een kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen waarvan hoogstens 4 ten behoeve van campers;
- f. dagrecreatie in de vorm van:
- 1. indoor boerengolf;
- 2. een binnenspeeltuin;
- 3. kinderfeestjes, uitsluitend overdag en met een maximum van 6 uur per dag;
- g. bewoning van een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
met daarbij behorende:
- h. tuinen en erven, paden, groenvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie zoals picknickplaatsen, voorzieningen ten behoeve van flora en fauna zoals faunapassages, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, waterhuishoudingvoorzieningen, ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 7 Waarde - Ecologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. de instandhouding van landschaps- en natuurwaarden;
met daarbij behorend:
- b. voorzieningen ten behoeve van flora en fauna, zoals faunapassages.
7.2 Bouwregels
In afwijking van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen tevens worden gebouwd overige bouwwerken ten dienste van de waarden als bedoeld in artikel 7.1 waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
7.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken die krachtens de andere bestemmingen mogen worden gebouwd, ter voorkoming van onevenredige aantasting van de waarden als bedoeld in artikel 7.1.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Bestaande situatie
Daar waar een hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk niet voldoet aan de gestelde regels in hoofdstuk 2 gelden de bestaande afmetingen, afstanden en/of aantallen wooneenheden zoals deze zijn gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning is verleend ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane afmetingen en/of afstanden.
9.2 Bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1 m bedraagt.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie en een escortbedrijf;
- d. een gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- e. een gebruik van woningen voor kamerbewoning;
- f. een gebruik van woningen voor bijzondere woonvormen;
- g. een gebruik van gronden en bouwwerken voor permanente bewoning met uitzondering van permanente bewoning overeenkomstig de bestemming.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 milieuzone - stiltegebied
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten en bouwhoogten, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten en bouwhoogten;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Amerongerwetering 2 te Amerongen'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 29 november 2018.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het perceel Amerongerwetering 2 te Amerongen bevond zich een voormalige veehouderij. Vanwege de teruglopende verdiensten in de varkens- en schapensector is in het recente verleden besloten de intensieve veehouderij te beëindigen en zijn activiteiten in de agrotoeristische dag- en verblijfsrecreatie ontwikkeld.
Op de locatie is in de loop der jaren een camping met bijbehorende voorzieningen ontstaan, waaronder dagrecreatie in de vorm van indoor-boerengolf en kinderfeestjes op de boerderij. Ten dienste van de dag- en verblijfsrecreatie op de locatie worden nog enkele agrarische activiteiten ondernomen. De intensieve varkens- en schapenhouderij is niet meer op het perceel aanwezig. Van een agrarisch bedrijf is geen sprake meer.
Voor de ontwikkelingen die op het perceel hebben plaatsgevonden is nog geen actueel planologisch kader opgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in dit kader
Naast bovenstaande activiteiten worden ook een camping geëxploiteerd, alsmede een bed & breakfast met 4 kamers en 1 appartement. Ten dienste van de boerderijcamping worden maximaal 20 melkkoeien gehouden. Ten behoeve van bovengenoemde activiteiten zal de bebouwing op het perceel niet toenemen.
Een gedeelte van de nu al aanwezige en de in de toekomst beoogde activiteiten op het perceel Amerongerwetering zijn niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Amerongen'. Om die reden is voor deze locatie een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, ten westen van de kern Amerongen en ten zuiden van de kern Leersum. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 12,2 hectare.
In de voorgaande figuur is globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Amerongen' dat is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Amerongen op 18 december 1995. In onderstaande figuur is een fragment van de bestemmingsplankaart opgenomen.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (met rode cirkel globale aanduiding plangebied en met groen hierin geprojecteerd het beoogde nieuwe 'bouwvlak' (bestemmingsvlak voor recreatie)
De gronden van het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden'. Tevens zijn de aanduidingen 'aandachtszone veehouderij', 'houtwallenlandschap' en 'waterrijk/vegetatie' van toepassing. Volgens de planvoorschriften mogen de gronden gebruikt worden voor agrarische bedrijvigheid, instandhouding en ontwikkeling van het houtwallenlandschap en waterrijken de bescherming van het voor verzuring gevoelige natuur- en bosgebied.
Een deel van het bestaande gebruik en de beoogde ontwikkeling van het perceel is op basis van de vigerende bestemmingsplanvoorschriften niet mogelijk, omdat dit buiten het bouwvlak valt (zie groene arcering) en niet past binnen de toegestane agrarische functie. Om die reden wordt voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan voorbereid.
1.4 Opzet Van Het Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie in het plangebied beschreven gevolgd door een beschrijving van de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Hierbij wordt eveneens ingegaan op de landschappelijke inpassing van het perceel in de omgeving. Hoofdstuk 3 gaat in op de haalbaarheid van het plan. Hier komen aspecten als beleid, milieu, waaronder geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, water, flora en fauna, archeologie en verkeer en parkeren aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de opzet van het plan en de wijze van bestemmen behandeld. Hoofdstuk 5 ten slotte is gereserveerd voor de weergave van de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, ten westen van de kern Amerongen.
De bestaande activiteiten betreffen de exploitatie van een camping met 40 standplaatsen, een bed & breakfast in het woonhuis en het aanbieden van agrotoeristische dagrecreatieve activiteiten in de vorm van boerengolf en kinderfeestjes op de boerderij.
In het plangebied is in de huidige situatie een viertal gebouwen aanwezig. De gebouwen worden in de huidige situatie gebruikt ten behoeve van de dag- en verblijfsrecreatie en voor het houden van vee. Achter de bebouwing is de camping met ongeveer 40 standplaatsen aanwezig (Camping De Boterbloem).
Een gedeelte van het aanwezige gebruik van de bebouwing is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan. In het nu voorliggende bestemmingsplan wordt dit gebruik in omvang en frequentie vastgelegd en voorzien van een positieve bestemming. Onderstaande figuur geeft een beeld van de aanwezige bebouwing en de camping.
Weergave bebouwing en camping perceel Amerongerwetering 2
2.2 Toekomstige Situatie
Zoals hiervoor reeds aangegeven zal met voorliggend bestemmingsplan het al aanwezige gebruik worden vastgelegd en positief worden bestemd. Daarnaast wordt nieuw gebruik ten behoeve van dag- en verblijfsrecreatie toegevoegd.
In de toekomstige situatie zal de bestaande camping behouden blijven, waarbij het aantal kampeerplaatsen wordt teruggebracht naar 25. Het aantal hiervoor beschreven dieren zal worden bijgesteld. Het aantal koeien wordt teruggebracht naar 20 stuks.
Met betrekking tot het houden van kinderfeestjes is bepaald dat deze uitsluitend overdag en gedurende maximaal 6 uur per dag gehouden mogen worden.
2.2.1 Bebouwing
In de toekomstige situatie zal de bebouwing grotendeels gebruikt gaan worden voor agrotoeristische dag- en verblijfsrecreatie en zeer beperkt voor het houden van (melk)vee.
Gebouw 1
Multifunctionele hal, waarbij de begane grond ingericht is als speelhal voor kinderen, compleet met ballenbak en springkussen. Verder is op de begane grond een kleedruimte met douchegelegenheid en een keuken aanwezig ten behoeve van de agro-toeristische activiteiten. In het achterste deel op de begane grond is een indoor boerengolfbaan. Op de verdieping zijn 2 ruimten die als horeca/recreatiezaal ten behoeve van de agro-toeristische activiteiten gebruikt worden. Die in het achterste deel zal af en toe worden gebruikt als (groeps)accommodatie voor maximaal 30 personen.
Plattegrond begane grond gebouw 1
Plattegrond verdieping gebouw 1
Gebouw 2
Dit is een stal waar in het voorste deel de koeien worden gemolken en waar deze in de winter op stal staan. Het achterste deel van deze stal is in gebruik als opslagruimte voor materieel en twee paardentrams. Eveneens bevinden zich hier de kantine en de toilet- en douchevoorzieningen voor de campinggasten. Verder is in dit deel van het gebouw een appartement gerealiseerd.
Plattegrond begane grond gebouw 2
Gebouw 3
Woonhuis van de eigenaar, waar zich tevens bed & breakfast-kamers en ontbijtruimtes en kantoor bevinden.
2.2.2 Camping
In de huidige situatie is reeds een camping achter de bebouwing van het perceel Amerongerwetering 2 aanwezig. De camping zal plaats bieden aan 25 kampeermiddelen in de vorm van tenten, caravans en vouwwagens.
2.2.3 Overige buitenruimten
De buitenruimte rondom de bebouwing van het perceel Amerongerwetering zal grotendeels gebruikt worden voor parkeerplaatsen voor bezoekers van de camping, de bed&breakfast en het appartement. Voor het aantal parkeerplaatsen conform de CROW norm wordt verwezen naar paragraaf 3.7 van dit bestemmingsplan.
2.2.4 Landschappelijke inpassing
De bestaande kwaliteiten, zoals de fruitboomgaard, de hagen, bomenrijen en de singels blijven behouden en worden daar waar nodig aangevuld.
Terreininrichting
Rondom de opstallen zijn parkeerplaatsen ontwikkeld om te voorzien in de parkeerbehoefte van de bezoekers van de camping en dagrecreatieve functies. In totaal is plaats voor 75 parkeerplaatsen. Vanwege beperkte ruimte is gekozen voor schuinparkeren. Dit vraagt om een goede ontsluitingsmogelijkheid in voorwaartse richting. Deze route loopt over het erf en via de boerderij en de boomgaard naar de uitgang. Vanaf deze route is de camping ook bereikbaar. Tussen fraaie houtsingels is plaats voor in totaal 25 kampeerplaatsen, waarvan er 4 bestemd zijn voor campers. Middels twee centrale assen zijn de kampeerplaatsen ontsloten. De assen zijn voorzien van solitaire vruchtdragende bomen, zoals notenbomen. Het huidige speelelement (o.a. zandbak) zal verplaatst worden in de as om de toekomstige kampeerplaatsen te ontsluiten.
Houtsingels
Aan weerszijden van de camping blijven de bestaande singels behouden. Zo blijft de omsloten door fraaie houtsingels. Het is een camping met groene randen. De achterzijde van de camping blijft open naar het landschap van de flankerende landgoederen.
Ook het terras centraal op het erf wordt afgeschermd met een haag, zodat het autoverkeer en de gasten op het centrale terras van elkaar gescheiden worden en de veiligheid en geborgenheid van het terras niet worden aangetast.
Conclusie
Het behouden, versterken en verlengen van groenstructuren van de camping zorgt voor een verankering met het omliggende landschap. De singelstructuur in de omgeving en de groene randen van de camping sluiten op elkaar aan.
Hoofdstuk 3 Haalbaarheid
3.1 Beleid
3.1.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden.
Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
De ontwikkeling bestaat uit een camping met 25 standplaatsen, 4 bed&breakfast kamers en 1 appartement. Met deze ontwikkeling is geen nationaal belang gemoeid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2012)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het barro geeft deels directe regels die overgenomen dienen te worden en stelt deels indirect via de provinciale ruimtelijke verordening regels aan bestemmingsplannen. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Met de ontwikkeling binnen het plangebied zijn verder geen nationale belangen gemoeid. Toetsing van het plan vindt daarom plaats op een lager overheidsniveau.
3.1.2 Provinciaal beleid
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is door PS vastgesteld op 12 december 2016. Dit is een herijkte versie van de PRS zoals die door PS was vastgesteld op 4 februari 2013.
In de structuurvisie staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid.
De PRS richt zich op de volgende vier pijlers:
- een duurzame leefomgeving;
- beschermen kwaliteiten;
- vitale dorpen en steden;
- dynamisch landelijk gebied.
De pijlers 'duurzame leefomgeving' en 'beschermen kwaliteiten' leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de 'vitale dorpen en steden' en het 'dynamisch landelijk gebied' plaats kunnen vinden.
Deze pijlers leiden voor het landelijk gebied tot de volgende beleidsopgave:
Pijler beschermen kwaliteiten
De kwaliteiten die de gehele provincie raken betreffen het landschap, de cultuurhistorie en de natuur. Deze kwaliteiten spelen altijd een rol bij ontwikkelingen waarbij de provincie streeft naar behoud daarvan. Bescherming van deze kwaliteiten is noodzakelijk, want ze zijn kwetsbaar en onvervangbaar
De kwaliteiten van het landschap sluiten vaak aan bij de cultuurhistorie van het landschap. De provincie wil de cultuurhistorische kwaliteiten van vooral de landgoederen en buitenplaatsen, het militaire erfgoed en het agrarisch cultuurlandschap behouden en beleefbaar maken.
Dynamisch landelijk gebied
De provincie wil de kwaliteit en dynamiek van het landelijk gebied behouden. De provincie koestert daarom de functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en/of beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw en natuur. De provincie wil een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied zoveel mogelijk voorkomen. Dit beleid vormt de contramal van het provinciale beleid voor de vitale dorpen en steden. De kwaliteit van het landelijk gebied draagt immers bij aan de aantrekkelijkheid en het goede functioneren van de steden en daarmee aan de aantrekkelijkheid van onze provincie.
Slechts in bijzondere situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied gebonden functies aanvaardbaar. Die situaties hebben veelal betrekking op de herbestemming van bestaande bebouwde erven en op de toevoeging van nieuwe kwaliteit. Voor de ontwikkeling van een economisch vitale landbouw wordt ruimte geboden, ook vanwege de rol die de landbouw heeft bij het in stand kunnen houden van het aantrekkelijke agrarische cultuurlandschap. De landbouw is nog steeds de belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied. Ten slotte zijn ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijetijdsbesteding gewenst.
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
Bij de structuurvisie hoort de herijkte versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld op 12 december 2016 en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. In de volgende alinea's worden de regels uit de Verordening behandeld die van belang zijn voor dit bestemmingsplan.
Situering plangebied binnen cultuurhistorische zones op PRV-kaart 4
Het plangebied is gelegen in de CHS-historische buitenplaatszone en de CHS-archeologie. Beiden worden met dit plan niet geschaad. Het gemeentelijk beleid en de in het plangebied aanwezige waarden worden behandeld in paragraaf 3.5.
De situatie in en om het plangebied op het gebied van verkeer en parkeren wordt nader toegelicht in paragraaf 3.6.
Ad. A
Het plangebied grenst in het zuidoosten aan het Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek. In dit Natura 2000-gebied komen verschillende habitattypen voor, waaronder vochtige alluviale bossen. Deze habitattypen zijn gevoelig voor vermesting en verzuring die ontstaan door stikstofuitstoot van bijvoorbeeld veehouderijen. Op dit moment is de achtergrondwaarde voor stikstof (2056.7 mol/ha/j) op sommige plekken in het Natura 2000-gebied al hoger dan de kritische depositiewaarde (de maximale waarde waarbij het habitattype nog duurzaam kan bestaan), die 2000 mol/ha/j bedraagt. Hierdoor is het uitgesloten dat op deze locatie een grondgebonden veehouderij zijn kunnen doorgroeien. Afname van de stikstofuitstoot vanuit het plangebied door bedrijfsbeëindiging is een gewenste ontwikkeling. Het plangebied is daarmee niet optimaal geschikt om te benutten voor landbouw.
Ad. b en c
De ontwikkeling betreft een recreatieve ontwikkeling. De activiteiten die op de locatie worden aangeboden vinden al geruime tijd plaats en de animo voor deze activiteiten is onverminderd. Dit maakt duidelijk dat er een duidelijke behoefte aan deze activiteiten bestaat. De bebouwing in het plangebied neemt niet toe. Het plan voldoet daarmee aan voorwaarde 2 onder punt b.
Ad. d
Voor de ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld, dat voorziet in een goede landschappelijke inpassing van het plangebied. Daarnaast wordt een investering gedaan in de natuurwaarden van het plangebied en de omgeving door de aanleg van botanische randen. De bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden hiermee behouden.
Ad. e
In de omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere agrarische bedrijven. Aan de overkant van de Amerongerwetering ligt een fruitteeltbedrijf met een spuitcirkel. In paragraaf 3.2.4 wordt verder ingegaan op dit punt.
Situering plangebied binnen NNN op PRV-kaart 6
Het plangebied bevindt zich in de NNN, maar dit bestemmingsplan maakt, onder meer doordat het type toegestane verlichting op het terrein is voorgeschreven, geen ontwikkelingen mogelijk die de NNN aantasten. Door de landschappelijke inpassing en de investering in natuurwaarden (botanische randen) worden de waarden en kenmerken van de NNN juist versterkt.
Situering plangebied binnen stiltegebied op PRV-kaart 2
De waterwinbelang worden met onderhavig plan niet aangetast. In paragraaf 3.3.7 wordt toegelicht hoe in dit bestemmingsplan met de waterhuishouding in het plangebied is omgegaan.
Situering plangebied binnen stiltegebied op PRV-kaart 9
Met dit bestemmingsplan worden de gestelde geluidsnormen voor het stiltegebied niet overschreden. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 3.2.2.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in lijn met de gewenste ontwikkelingen in het buitengebied zoals ze worden geschetst in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en voldoet aan de eisen die in de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn gesteld.
3.1.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de Structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. In deze structuurvisie zijn op hoofdlijnen afspraken gemaakt over hoe de verschillende belangen binnen de gemeente gewogen en welke structuren er veranderd zullen worden. De raad wil de gemeente in de toekomst als volgt kunnen omschrijven: 'De gemeente Utrechtse Heuvelrug is een groene, vitale, leefbare en gastvrije gemeente, met dorpen die een eigen identiteit en cultuurhistorische waarde hebben. De gemeente stelt de inwoner centraal en verleent op een kwalitatief hoog niveau haar diensten'.
In de structuurvisie zijn zes thema's opgenomen, namelijk (1) 'Natuur over de heuvels', (2) 'Op de schouders van ons erfgoed', (3) 'Duurzaam bereikbaar', (4) 'Leefbare dorpen', (5) 'Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug' en (6) 'Maatwerk voor wonen en werken'. De volgorde van deze thema's weerspiegelt de algemene houding 'groen dus vitaal': eerst de groene en cultuurhistorische opgaven, dan die van mobiliteit en leefbaarheid en tenslotte de meer economische opgaven. Met de keuze voor deze zes thema's geeft de gemeente evenwichtig sturing aan de realisatie van de structuurvisie.
Voor onderhavig plangebied is vooral het thema (5) 'Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug' van belang. De opgaven voor dit thema zijn:
- duurzaam versterken natuurgerichte vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie;
- ontwikkelen cultuurhistorisch gerichte vormen van recreatief medegebruik;
- ruimte vinden voor sport.
De gemeente wil inzetten op een duurzame manier van recreatie en toerisme. De gemeente ziet recreatie als van een groot maatschappelijk belang dat vergelijkbaar is met het belang van de natuur. Voor de verblijfsrecreatie stimuleert de gemeente een hoogwaardige en duurzame doorontwikkeling.
Uitsnede uit Structuurvisiekaart
Het plangebied bevindt zich op de Structuurvisiekaart in het gebied dat is aangewezen als 'gemengde zone met een flink aandeel van de agrarische sector'. De gemeente wil hier ruimte bieden aan een breed scala aan functies en waarden, maar deze functies en waarden moeten wel in een agrarisch landschapsbeeld passen en eraan bijdragen.
Onderhavig plan betreft de beëindiging van een agrarisch bedrijf en het planologisch mogelijk maken van een (verblijfs)recreatieve voorziening in de vorm van een camping, enkele bed&breakfast-kamers, een vakantieappartement en diverse dagrecreatieve activiteiten. Er vindt geen netto uitbreiding plaats van de bebouwing ten behoeve van deze functie. De gemeente acht een recreatieve functie zoals deze wenselijk in het buitengebied, omdat toerisme een belangrijke economische drager voor het gebied is en omdat recreatieve functies bijdragen aan het welzijn van de eigen inwoners. De functies in het plangebied worden landschappelijk ingepast en er vindt natuurcompensatie plaats, waardoor wordt bijgedragen aan de natuurwaarden en aan het agrarische landschapsbeeld dat in deze omgeving bestaat.
Nota verblijfsrecreatie
In deze nota (Nota Verblijfsrecreatie Gemeente Utrechtse Heuvelrug, Beleids- en toetsingskader, Grontmij Arnhem, 11 augustus 2009) wordt het beleid van de gemeente inzake verblijfsrecreatie benoemd. De nota heeft een tweeledig doel. Ten eerste een beleidskader te stellen voor de verblijfsrecreatie en ten tweede een toetsingskader uit te werken en richtlijnen te geven. Deze dienen als input voor de nieuwe bestemmingsplannen.
Beleidskader
De gemeente streeft naar het behouden en versterken van het huidige verblijfsrecreatieve aanbod en de ontwikkeling van goed inpasbare vormen van verblijfsrecreatie die een bijdrage leveren aan economische groei, leefbaarheid en duurzaamheid binnen de gemeente. De ontwikkelingen in de verblijfsrecreatieve sector mogen zeker niet ten koste gaan van de natuur- en landschapswaarden. Bij voorkeur geven ontwikkelingen zelfs een impuls aan natuur en landschap. De gemeente staat positief tegenover vestiging van kwalitatief hoogwaardige nieuwe verblijfsrecreatieve bedrijven binnen haar grenzen, mits passend binnen de zonering. De zonering geeft onder meer aan welk type verblijfsrecreatie waar gewenst is, en komt voor uit de structuurvisie. Onderhavig plangebied valt binnen de zone 'buitengebied'.
Zoneringskaart uit Nota Verblijfsrecreatie
In de zone 'buitengebied' is ruimte voor ontwikkeling van bestaande en vestiging van nieuwe bedrijven waar alleen kleinschalige ontwikkelingen mogelijk zijn. Onder kleinschalige voorzieningen worden minicampings, Bed & Breakfastaccommodaties en groepsaccommodaties met 25 slaapplaatsen of minder verstaan.
De nota bevat de volgende richtlijnen voor bed&breakfasts in het buitengebied:
- een B&B-voorziening is gesitueerd in de (bedrijfs-)woning en/of in de bijgebouwen;
- de hoofdbewoner moet feitelijk woonachtig zijn in de (bedrijfs-) woning;
- een B&B-voorziening valt onder de categorie “aan huis gebonden beroep”. Beroepsmatige activiteiten zijn bij recht toegestaan tot bruto vloeroppervlakte van 40% van de woning plus bijgebouwen, met een maximum van 60 m2;
- het aantal B&B-voorzieningen is maximaal 3 gericht op het bieden van een toeristisch en kortdurend verblijf;
- de minimale maat van een B&B-voorziening is 20 m2;
- de B&B-voorziening dient een eigen sanitaire ruimte te hebben die niet dezelfde is als van de hoofdbewoner.
- de B&B-voorziening heeft geen keuken en geen wasmachine aansluiting;
- per B&B-voorziening is een extra parkeerplaats vereist op eigen erf;
- voor B&B-activiteiten bij de agrarische ondernemer gelden de provinciale regels;
De nota bevat de volgende richtlijnen voor groepsaccommodaties in het buitengebied:
- een groepsaccommodatie heeft minimaal 10 slaapplaatsen;
- groepsaccommodaties dienen te worden gerealiseerd in bestaande bebouwing;
- voor nieuwe groepsaccommodaties geldt dat parkeergelegenheid beschikbaar dient te zijn op eigen terrein;
- groepsaccommodaties mogen de nabijgelegen agrarische bedrijven niet hinderen;
- voor nieuw- en verbouwplannen geldt dat zoveel mogelijk gebruik dient te worden gemaakt van duurzame natuurlijke materialen, zoals hout, leem en riet;
- groepsaccommodaties zijn toegestaan in de gebouwen die op de datum van vaststelling van dit beleid als zodanig zijn vergund. Nieuwe accommodaties zijn mogelijk in het recreatief ontwikkelingsgebied en groepsaccommodaties tot 25 slaapplaatsen eveneens in het buitengebied.
Welstandsnota
De gemeente Utrechtse Heuvelrug beschikt over een welstandsnota (14 november 2007). Welstand is onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Voldoen aan redelijke eisen van welstand wil zeggen dat een zeker minimum aan zorg en zorgvuldigheid bij de totstandkoming van een bouwwerk is besteed aan de visuele kwaliteit. In de welstandsnota zijn criteria verwoord om dit te kunnen toetsen. Het gaat om algemene criteria, loketcriteria, objectgerichte criteria en gebiedsgerichte criteria. Ten aanzien van recreatieve bebouwing geldt dat de kleinschaligheid van de bebouwing en de besloten ligging in het bos belangrijke waarden zijn. Ontwikkelingen vinden plaats in de toenemende druk voor de bouw van vakantiewoningen door parken. Het beleid van de gemeente is gericht op het in stand houden van het extensieve karakter van de bebouwing in het buitengebied en een terughoudende uitstraling naar de openbare weg. De volgende criteria zijn opgenomen:
Algemeen
- De bouwwerken passen bij de hierboven beschreven karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.
- Bij verbouwing dienen de oorspronkelijke kenmerken als uitgangspunt.
Situering
- De bouwwerken hebben een gevarieerde plaatsing op het terrein.
Massa en vorm
- Karakter en architectuur in samenhang met de gebouwde omgeving.
- Gevels hebben een evenwichtige geleding.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
- Er is sprake van een sobere detaillering en uitstraling.
- Het materiaalgebruik bestaat uit natuurlijke materialen.
- Het kleurgebruik is ingetogen: grijs, beige, groen, bruin, donkerrood en dergelijke.
Daarnaast wordt een bouwontwikkeling in dit gebied altijd aan de welstandscommissie en de monumentencommissie voorgelegd.
Milieubeleidsplan “Natuurlijk Duurzaam” 2009-2012
Het milieubeleidsplan “Natuurlijk Duurzaam” 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de Raad. Het beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:
- 1. duurzaamheid
- 2. gemeentelijke interne duurzaamheidszorg
- 3. klimaat, energie en duurzaam bouwen
- 4. kwaliteit van de leefomgeving
Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Intern zet de gemeente in op duurzaamheid, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie wordt dit gestimuleerd. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
Op omgevingsniveau past de gemeente gebiedsgericht milieubeleid toe. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitsprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitsprofielen toegepast. Wat betreft de uitgebreide beschrijving van de bijbehorende de ambities kan worden verwezen naar het milieubeleidsplan.
Conclusie gemeentelijk beleid
Wat betreft de toetsing van dit plan aan het milieubeleidsplan wordt verwezen naar de bespreking van de milieuaspecten in paragraaf 3.2.
Camping
Het plan is niet geheel in lijn met het gemeentelijk beleid dat is vastgelegd in de Nota Verblijfsrecreatie.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug is bereid mee te werken aan deze beperkte afwijking van de Nota Verblijfsrecreatie, omdat de voorzieningen in het plangebied al geruime tijd aanwezig zijn en voorzien in een behoefte van recreanten op de Utrechtse Heuvelrug. Bovendien sluit de ontwikkeling wel aan bij het beleid uit de Structuurvisie, waarin de gemeente aangeeft in te willen zetten op het verbeteren van de verblijfsrecreatieve voorzieningen. Het plan zorgt voor een betere landschappelijke inpassing van de recreatieve voorzieningen in het plangebied en een uitbreiding van de mogelijkheden.
Bed&Breakfast en vakantieappartement
Op grond van bovengenoemde beleidsnota mag het aantal B&B-voorzieningen maximaal 3 bedragen en mag het gezamenlijk vloeroppervlak van de B&B-voorzieningen maximaal 60 m2 bedragen. Het plan bevat 4 B&B voorzieningen en een (daarmee gelijk te stellen) vakantieappartement. Het aantal voorzieningen en de oppervlakte ervan ligt dus hoger dan het aantal dat op basis van de Nota Verblijfsrecreatie kan worden toegestaan.
Aangezien het plan aansluit bij de gemeentelijke structuurvisie, bijdraagt aan een algehele verbetering van de verblijfsrecreatieve voorziening in het plangebied en voorzien is van een goede landschappelijke inpassing, is de gemeente bereid medewerking aan de ontwikkeling te verlenen.
Groepsaccommodatie
In het plangebied is een groepsaccommodatie voorzien in bebouwing die reeds in het plangebied aanwezig is. De groepsaccommodatie is op basis van het geldende gemeentelijke beleid toegestaan.
Dagrecreatie
Het aanbod aan dagrecreatie in het plangebied past binnen de gemeentelijke kaders.
Het plan past binnen de visie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug op de ontwikkeling van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen in het buitengebied. Er wordt voorzien in de behoefte van recreanten en er wordt geïnvesteerd in de landschappelijke inpassing en ruimtelijke uitstraling van de voorzieningen in het plangebied. De gemeente acht deze ontwikkeling daarmee passend op deze locatie.
3.2 Milieu
3.2.1 Bodem
Algemeen
De bodemkwaliteit is in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling van belang indien er sprake is van nieuwbouw of functieverandering. Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied dient de milieuhygiënische geschiktheid van de bodem en grondwater, te worden aangetoond.
Onderzoek
Ten aanzien van het aspect bodem is advies ingewonnen bij de milieudienst Zuidoost Utrecht. Op de locatie zijn geen bodemonderzoeken uitgevoerd. In het plangebied zijn geen bodembedreigende voormalige bedrijfsactiviteiten bekend. Tevens zijn geen ondergrondse hbo-tanks, slootdempingen of stortplaatsen bekend op dit perceel. De bodemkwaliteit van het terrein wordt beschouwd als onverdacht. Tot 2012 is een bovengrondse dieseltank van 800 l in gebruik geweest. Voor dit gedeelte van het plangebied geldt de kwalificatie 'onverdacht' niet.
In onderhavig plan is sprake van vervangende nieuwbouw op de plaats van bestaande bebouwing. Gelet op het vorenstaande is de kans op bodemverontreiniging erg klein. De bodem en het grondwater hoeven nader niet te worden beoordeeld op basis van onderzoek.
Toetsing aan Milieubeleidsplan
Het plangebied wordt conform het Milieubeleidsplan (zoals besproken in paragraaf 3.1.3). ingedeeld bij het milieukwaliteitsprofiel 'Landelijk gebied, verweving van functies'. In dit gebiedstype streeft de gemeente ernaar dat de bodemkwaliteit voldoet aan de achtergrondwaarde, zoals die is vastgelegd in de Circulaire Bodemsanering. Onderhavig plan voldoet aan de ambitiekwaliteit van het milieubeleidsplan.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan.
3.2.2 Geluid
Inleiding
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Deze paragraaf beschrijft welke aspecten uit de Wgh relevant zijn voor dit plan en toetst de geluidssituatie hieraan. Ten noorden en ten zuiden van het plangebied ligt het stiltegebied Overlangbroek. Ook dit wordt bij de geluidsituatie betrokken.
Onderzoek
Het plan betreft de realisatie van nieuwe activiteiten betreffende exploitatie van een camping, 4 bed&breakfast kamers en 1 vakantieappartement.
Dit zijn geen geluidgevoelige objecten in het kader van de Wgh. Daarnaast zijn in de omgeving van het plangebied geen drukke wegen gelegen. Een akoestisch onderzoek is vanuit dat oogpunt niet nodig.
In verband met het stiltegebied Overlangbroek is de Provinciale milieuverordening Utrecht 2013 van belang. In die verordening zijn normen gesteld waaraan moet worden voldaan. Om te kunnen bepalen of de geluidsbelasting op het stiltegebied vanwege de ontwikkelingen in het plangebied voldoet aan de gestelde normen, is door SAB een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, dat in de bijlage is bijgevoegd.
De hoogste geluidbelastingen (LAeq,24h) op 50 meter van het plangebied en binnen het stiltegebied Overlangbroek zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Uit het onderzoek blijkt dat op 50 meter van het plangebied de geluidbelastingen ten gevolge van de activiteiten uit het plangebied niet meer bedragen dan de richtwaarde van 35 dB(A) (LAeq,24h). Geconcludeerd wordt dat de activiteiten voldoen aan de richtwaarden uit de PMV 2013.
Globale ligging van het stiltegebied
Er is vanuit akoestisch oogpunt geen belemmering voor de legalisatie van de agrotoeristische activiteiten op het perceel Amerongerwetering 2.
Toetsing aan Milieubeleidsplan
Het plangebied wordt conform het Milieubeleidsplan zoals besproken in paragraaf 3.1.3. ingedeeld bij het milieukwaliteitsprofiel 'Landelijk gebied, verweving van functies'. In het milieubeleidsplan zijn de volgende ambitieniveaus opgenomen voor geluidveroorzakende functies.
Onderhavig plan voldoet aan de ambitiekwaliteit van het milieubeleidsplan.
Wijzigingen aan inhoud plan
Het akoestische onderzoek industrielawaai dat is uitgevoerd, is uitgegaan van enkele uitgangspunten die inmiddels gewijzigd zijn. Het belangrijkste is dat in het akoestische onderzoek industrielawaai is uitgegaan van 40 kampeerplaatsen. Dit aantal is inmiddels verlaagd naar 25. De geluidshinder zal hierdoor alleen maar verder verminderen. Het akoestisch onderzoek heeft hiermee een soort worst-case-benadering gekregen. Aangezien nu kan worden geconcludeerd dat bij 40 kampeerplaatsen geen sprake is van akoestische belemmeringen, zal dit bij 25 kampeerplaatsen zeker het geval zijn.
Een andere wijziging in de uitgangspunten is dat gedurende het gehele jaar kinderfeesten kunnen plaatsvinden (in het akoestische onderzoek was ervan uitgegaan dat deze niet plaatsvinden gedurende het hoogseizoen. Aangezien echter de geluidshinder als gevolg van de kampeerplaatsen fors verlaagd wordt aangezien dit aantal fors wordt teruggeschroefd, kan worden aangenomen dat de geluidshinder als gevolg van kinderfeestjes eveneens niet leidt tot belemmeringen.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan.
3.2.3 Luchtkwaliteit
Wet- en regelgeving
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen invloed hebben op de luchtkwaliteit. Een verslechtering van de luchtkwaliteit kan gevolgen hebben voor de volksgezondheid. De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen1 niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die sinds 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit, dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur, die gemiddeld bij de functie te verwachten is, significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Onderzoek
Het onderhavige plan bevat de de exploitatie van een camping met 25 standplaatsen, 4 bed&breakfast kamers en 1 appartement. De ministeriële regeling NIBM bevat geen kwantitatieve uitwerking voor deze functies. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het project niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtverontreiniging ten gevolge van het plan wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar het plangebied.
Voor het plan zijn de verkeersbewegingen getoetst aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Hiertoe is gebruikgemaakt van het CAR-model. De functieverandering van het perceel geeft geen overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide. De luchtkwaliteit vormt daardoor geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Toetsing aan Milieubeleidsplan
Het plangebied wordt conform het Milieubeleidsplan zoals besproken in paragraaf 3.1.3. ingedeeld bij het milieukwaliteitsprofiel 'Landelijk gebied, verweving van functies'. In het milieubeleidsplan zijn de volgende ambitieniveaus opgenomen voor wat betreft de luchtkwaliteit.
Onderhavig plan voldoet aan de ambitiekwaliteit van het milieubeleidsplan.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.
- 1. Zwaveldioxide, lood, koolmonoxide, benzeen, ozon, arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen.
3.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Inleiding
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Om die reden wordt hieronder op de volgende onderzoeksvragen ingegaan:
- 1. Zijn er bestaande hindergevende functies in de omgeving die mogelijk leiden tot hinder voor de nieuwe hindergevoelige functies binnen het plan?
- 2. Worden in het onderhavige plan nieuwe hinder gevende functies gerealiseerd, die mogelijk leiden tot hinder voor nieuwe of bestaande hindergevoelige functies in de omgeving of binnen het plan?
Om de onderzoeksvragen te beantwoorden wordt aansluiting gezocht bij de indicatieve afstanden genoemd in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG-uitgeverij, Den Haag, editie 2009). Deze VNG-publicatie is gericht op het ruimtelijk scheiden van milieugevoelige functies, zoals woningen, en milieubelastende functies, zoals bedrijven. Gezien de verblijfsduur zijn de bed&breakfastkamers en het vakantieappartement in het plangebied te duiden als hindergevoelige functie.
De VNG-publicatie geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen. Uitgangspunt is dat de milieuhinder niet mag toenemen.
Onderzoek
Door SAB is in januari 2013 een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd2. De resultaten zijn in onderstaande alinea's samengevat. De volledige quickscan is bijgevoegd als bijlage aan dit bestemmingsplan.
Ad. 1 Hinder in het plangebied vanuit de omgeving
In de nabijheid van de camping liggen twee agrarische bedrijven. Op 50 meter van het perceel aan de Amerongerwetering 1 bevindt zich een fruitteler en op 170 meter aan de Boerenbuurt 40 ligt een varkenshouderij.
Geurcirkel
Per 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij van kracht geworden. Een van de consequenties hiervan is dat een camping niet meer wordt beschouwd als een geurgevoelig object en derhalve geen bescherming geniet. Het vakantieappartement en de bed & breakfast-kamers worden daarentegen wel als geurgevoelige objecten beschouwd.
De Milieudienst Zuidoost Utrecht heeft in 2006 aangegeven dat de camping niet in de geurcirkels van de omliggende bedrijven ligt of komt te liggen. Derhalve worden de omliggende bedrijven niet gehinderd in hun bedrijfsvoering.
Overige functies in de omgeving
Voor zover bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug en de Milieudienst Zuidoost Utrecht bekend worden geen nieuwe bedrijven of gevoelige functies (scholen, woningen, ziekenhuis en dergelijke) gevestigd in de nabijheid van het plangebied.
Ad. 2 Hinder vanuit het plangebied in de omgeving
Camping
In het plangebied bevindt zich een camping. Deze camping valt onder “Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)” (SBI-2008: 552, 553) uit de VNG-publicatie: 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009'. Deze functie heeft de volgende hindercontouren.
De hindercontour van 50 meter is gemeten vanaf de camping. Alle woningen rondom het bedrijf liggen buiten de hindercontour van de camping.
Dagactiviteiten
In het plangebied worden kinderfeestjes aangeboden, evenals arrangementen in combinatie met de camping. Hiervoor is een binnen- en buitenspeelruimte en een dierenweide (kinderboerderij) aanwezig. Hiervoor zijn de hindercontouren van Kinderboerderijen aangehouden (SBI-2008: 91041, VNG-publicatie). Deze functie heeft de volgende hindercontouren.
De hindercontour van 30 meter is gemeten vanaf het bestemmingsvlak “Recreatie -Dagrecreatie”. Alle woningen rondom het bedrijf liggen buiten de hindercontour van 30 meter.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan.
- 2. Hindercontouren rondom het plangebied Amerongerwetering 2 te Amerongen, SAB, Johan van der Burg Msc, 6 maart 2014, kenmerk 120588.
3.2.5 Externe veiligheid
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Ongevallen met gevaarlijke stoffen kunnen op twee verschillende manieren ontstaan: via de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers.
Met betrekking tot externe veiligheid zijn de volgende besluiten relevant:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Bevi is sinds 27 oktober 2004 van kracht en heeft doorwerking gevonden in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein en bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). - Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Ook het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen. - Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In het Vierde Nationaal Milieu Beleidsplan (NMP-4) is een wettelijke verankering van de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aangekondigd. Tot het moment van realisatie van deze verankering wordt in de Circulaire risiconormering het beleid met betrekking tot risiconormering geoperationaliseerd en verduidelijkt. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De circulaire bevat een uitwerking van de normen voor het plaatsgebonden risico en de toepassing daarvan, de wijze waarop met een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet worden omgegaan, het betrekken van zelfredzaamheid en hulpverlening bij de afweging van het groepsrisico en de vaststelling van een lijst van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Onderzoek
In het plangebied is sprake van kwetsbare objecten. Om die reden dient het aspect externe veiligheid te worden getoetst.
Risicobedrijven
Zoals op onderstaande uitsnede van de risicokaart te zien is, zijn in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren de plangrens overschrijden.
Uitsnede van de risicokaart
Transportroutes en ondergrondse buisleidingen
Op circa 980 meter ten noorden van de planlocatie liggen de provinciale weg N225 en een hogedrukaardgasleiding. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van deze weg en hogedrukaardgasleiding. Er is geen risicocontour voor het plaatsgebonden risico en er hoeft geen rekening gehouden te worden met een groepsrisico.
Toetsing Milieubeleidsplan
In zowel de bestaande als de nieuwe situatie wordt voor het aspect externe veiligheid voldaan aan de onderstaande ambitiewaarden van het milieukwaliteitsprofiel 'Landelijk gebied, verweving van functies' zoals genoemd in het Milieubeleidsplan.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van het hotel met brasserie.
3.2.6 Kabels en leidingen
In het plangebied of in de directe omgeving daarvan bevinden zich geen kabels en leidingen die in dit bestemmingsplan moeten worden opgenomen of die belemmeringen met zich meebrengen. De planlocatie ligt niet binnen een indicatieve zone langs een hoogspanningslijn, waarbinnen geen objecten voor permanent verblijf mogen worden opgericht. Er zijn in de omgeving geen zendmasten (GSM, UMTS, e.d.) waarvan de elektromagnetische straling de planlocatie kan beïnvloeden.
3.3 Water
3.3.1 Nationaal Waterplan 2016-2021
In december 2015 is het nieuwe Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe waterbeleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik naar 2050. Onderdeel zijn de Deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie), de Beleidsnota Noordzee met ruimtelijk plan, de verankering van waterafspraken uit het Energieakkoord, de Natuurvisie, de Internationale Waterambitie en de plannen en maatregelenprogramma's waarmee we voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het mariene milieu. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
- Integraal waterbeheer. Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet)water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
- Afwenteling voorkomen. Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:
- Vasthouden-bergen-afvoeren. Op basis van deze trits wordt water zo lang mogelijk vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater, om wateroverlast en overstromingen te voorkomen en in droge periodes zo lang mogelijk te beschikken over gebiedseigen water. Zo nodig wordt water tijdelijk geborgen. Als vasthouden en bergen niet meer mogelijk zijn, wordt het water afgevoerd naar elders. Deze trits voorkomt afwenteling van het regionale watersysteem naar het hoofdwatersysteem. Rijkswaterstaat maakt op basis van deze trits afspraken met regionale beheerders over afvoer van water uit het regionale watersysteem naar het hoofdwatersysteem. - Schoonhouden-scheiden-schoonmaken. Bij deze trits gaat het er in de eerste plaats om het water zo schoon mogelijk te houden. In de tweede plaats blijven schoon en vuil water zo veel mogelijk gescheiden. Als laatste, wanneer schoon houden en scheiden niet meer mogelijk zijn, kan het schoonmaken van verontreinigd water aan de orde zijn (preventieladder Beleidsnota Drinkwater). - Ruimte en water verbinden. Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.
3.3.2 Waterkoers 2016-2012, Waterbeheersplan Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
Dit digitaal waterbeheerplan staat voor een omslag in het denken: van 'zorgen voor' naar 'samen doen': de mindset moet er daarbij niet langer op zijn gericht om op ons eentje zaken geregeld te krijgen, maar met relevante partijen in de omgeving: samen werken aan het waterbeheer van de toekomst. Het HDSR heeft dan ook geen waterbeheerplan gemaakt dat enkel over beheer gaat; maar een koersdocument (Waterkoers 2016 – 2021). Het HDSR stelt zich flexibel op en laat daarbij bewust ruimte voor initiatieven uit de samenleving. Het HDSR werkt deze koers jaarlijks uit in de plannen, begroting en uitvoering.
3.3.3 Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2015 (GRP)
Het doel van riolering is gedefinieerd als het beschermen van de volksgezondheid, het voorkomen van wateroverlast en het beschermen van de bodem en het grond- en oppervlaktewater.
In het verleden werden in Nederland gemengde stelsels aangelegd, waarmee afvalwater en regenwater in één buis werden afgevoerd. Bij hevige neerslag kan dit ertoe leiden dat overstortingen plaatsvinden van een mengsel van regenwater en afvalwater op het oppervlaktewater, wat leidt tot vervuiling hiervan. Daarom worden tegenwoordig gescheiden stelsels aangelegd, waarbij regenwater en afvalwater elk via een eigen buis worden afgevoerd. Sinds het begin van de 21ste eeuw wordt regenwater steeds vaker helemaal afgekoppeld van het riool en zoveel mogelijk lokaal verwerkt (door gebruik, infiltratie in de bodem, of lozing op oppervlaktewater).
De gemeente stelt de volgende doelen met betrekking tot hemelwater:
- 1. Inzameling van het afvloeiend hemelwater afkomstig van verhard oppervlak in de openbare ruimte, bij nieuwbouw en herbouw en bij bestaande bebouwde percelen;
- 2. Verwerking van het ingezamelde water;
- 3. Voorkomen van vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.
Bij nieuwbouw mag niet worden aangesloten op het gemengde stelsel en op drukriolering. Bij bestaande bouw wordt zoveel mogelijk afgekoppeld van het gemengde stelsel.
3.3.4 Situatie plangebied
In het plangebied is de exploitatie van recreatieve dagactiviteiten, een camping met 25 standplaatsen, 4 bed&breakfast kamers en 1 vakantieappartement voorzien op terrein dat in de huidige situatie reeds grotendeels bestaat uit verharding en bebouwing. De toename van verhard oppervlak zal circa 850 m2 bedragen. Hemelwater zal worden afgevoerd op een nabijgelegen sloot. In de toekomstige situatie zal de waterhuishouding niet wezenlijk veranderen.
3.3.5 Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen in het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het bestemmingsplan Amerongerwetering 2 is op 1 juli 2014 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen. Op 8 juli 2014 heeft een korte bespreking van het plan plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap.
Uit de conclusie van het Hoogheemraadschap blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.
Bij het doorlopen van de watertoets is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- het verhard oppervlak neemt gering toe (circa 850 m2). Deze geringe toename van verhard oppervlak heeft weinig gevolgen voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen;
- het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast;
- water wordt niet buiten het plangebied geborgen;
- er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater;
- het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang;
- het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding;
- hemelwater wordt rechtstreeks afgevoerd naar oppervlaktewater. Omdat de toename aan verharding kleiner is dan 1000 m2 (in landelijk gebied), hoeft deze afvoer niet te worden gecompenseerd. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bij. vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater;
- afvalwater wordt afgevoerd via een gemengd stelsel (a.u.b. checken of dit conform gemeentelijk rioleringsbeleid is);
- door de ontwikkelingen vinden agrarische activiteiten plaats. Het betreft activiteiten van geringe omvang (ten behoeve van de beleving van “kamperen bij de boer”).
3.3.6 Toetsing aan het milieubeleidsplan
Het plangebied wordt conform het Milieubeleidsplan (zoals besproken in paragraaf 3.1.3). ingedeeld bij het milieukwaliteitsprofiel 'Landelijk gebied, verweving van functies'. In dit gebiedstype streeft de gemeente ernaar dat in 60 tot 100% van de gevallen hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Het hemelwater in dit plangebied wordt afgevoerd naar een nabijgelegen sloot. Daarmee wordt voldaan aan het streven van de gemeente.
3.3.7 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
3.4 Natuur
3.4.1 Inleiding
De bescherming van plant- en diersoorten alsmede de bescherming van bepaalde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden) is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Daarnaast is de gebiedsbescherming vastgelegd in provinciale verordeningen, waaronder de bescherming van Natuurnetwerk Nederland. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden nagegaan of als gevolg van de ontwikkeling sprake is van overtreding van de geldende natuurwet- en regelgeving. Hierbij moet worden aangetoond dat van een negatief effect op beschermde natuurgebieden en -soorten geen sprake is of dat daarvoor een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Ten behoeve van de ontwikkeling is door SAB een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit wordt in paragraaf 3.4.2 besproken. Dit onderzoek is nog uitgevoerd op basis van verouderde wetgeving. In paragraaf 3.4.3 komt de nee-tenzij-toets aan de orde, die eveneens op basis van de inmiddels verouderde wetgeving is uitgevoerd.
Aangezien de wetgeving inmiddels is aangepast, is daarna een aanvullende memo geschreven, waarin is beoordeeld of de nieuwe wetgeving leidt tot andere conclusies. Deze komt in paragraaf 3.4.4 aan de orde.
3.4.2 Quick scan natuur
Algemeen
Er is een actuele quick scan natuur uitgevoerd3. Vanuit ecologie is onderzocht of met de ruimtelijke ontwikkelingen die het plan toestaat sprake is van overtreding van de geldende natuurwet- en regelgeving. Middels deze quick scan natuur is onderzocht of mogelijk sprake kan zijn van het verstoren van beschermde natuurgebieden en beschermde soorten en of nader onderzoek hiernaar noodzakelijk is.
Gebiedsbescherming
Het nieuwe bestemmingsplan laat geen activiteiten toe die kunnen leiden tot signifi-cant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.
Het plangebied ligt binnen Natuurnetwerk Nederland. Dit betekent dat met de in het nieuwe bestemmingsplan toegestane ruimtelijke ontwikkeling (die grotendeels al heeft plaatsgevonden) mogelijk sprake is van een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van deze beschermde natuur. Middels een nee, tenzij-toets dient nader onderzocht te worden of hier daadwerkelijk sprake van is.
Soortenbescherming
Volgens de verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna komen de beschermde soorten korensla, bever, boommarter, das, eekhoorn, hazelworm, levendbarende hagedis, ringslang, kamsalamander, grote modderkruiper, grote vos, verschillende vleermuizen en vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten in de omgeving van het plangebied voor. Uit het uitgevoerde veldbezoek in het plangebied is duidelijk geworden dat essentiële elementen (zoals verblijf- of nestplaatsen) niet aanwezig zijn. Door de afwezigheid van geschikte locaties en/of habitatkenmerken kunnen deze beschermde soorten worden uitgesloten in het plangebied. Nader onderzoek naar de aan- of afwezigheid van deze soorten is daarom niet noodzakelijk. Wel dient te allen tijde rekening gehouden te worden met broedende vogels en de zorgplicht.
Wat betreft broedende vogels wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield. Ook zullen vogels in en direct rond het plangebied geen nest bouwen, omdat te veel verstoring aanwezig is. Indien de werkzaamheden echt in de broedperiode gestart moeten worden, is nader onderzoek naar broedende vogels noodzakelijk.
Bescherming houtopstanden
Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
Conclusie
Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden worden niet verwacht. Wel is een nee-tenzijtoets nodig aangezien het plangebied in de NNN ligt.
In paragraaf 3.4.3 wordt hier nader op ingegaan.
Negatieve effecten of beschermde soorten worden niet verwacht. Er moet wel rekening worden gehouden met de zorgplicht en broedende vogels.
- 3. Quick scan natuur, Amerongen, Amerongerwetering 2, Utrechtse Heuvelrug, 2 november 2017, kenmerk 120588.01.
3.4.3 Nee, tenzij-toets
Inleiding
Door SAB is gezien de ligging van het plangebied in de Ecologische Hoofdstructuur een Nee, tenzij-toets uitgevoerd4. Het volledige onderzoek is bijgevoegd als bijlage aan dit bestemmingsplan.
Aanleiding voor het onderzoek is dat het plangebied in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt. Op basis van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV, herijking 2016) geldt dat voor elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te worden bepaald of er wel of geen sprake is van een significant negatief effect op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Ook moet getoetst worden of de ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een significante aantasting van de oppervlakte van het NNN, of van de samenhang tussen NNN-gebieden. In deze 'nee, tenzij-toets' is op deze vragen ingegaan.
De effecten van het plan op de NNN zijn samengevat in de navolgende tabel:
Verstoring licht
Uit voorgaande tabel blijkt dat bij verstoring door licht een negatief effect te verwachten is. Met simpele maatregelen kan er echter voor gezorgd worden dat in ieder geval niet meer sprake is van een mogelijk significant negatief effect.
Afweging 'plussen en missen'
Met het bestemmen van een nu nog agrarisch stuk grond naar de bestemming recreatie, gaat oppervlak van het NNN verloren en verliest dit zijn potentie voor het verhogen van de natuurwaarden. Echter, met het plan vinden ook positieve effecten plaats, namelijk ter plaatse is geen intensieve veehouderij meer mogelijk en wordt stikstofuitstoot verlaagd. Vooral het verlagen van de stikstofuitstoot zal een positief effect hebben voor het NNN. Al met al kan gesteld worden dat de voorziene plussen, de voorziene minnen teniet zullen doen en dat waarschijnlijk de plussen een groter effect zullen hebben dan de minnen.
Conclusie
Uit effectbeoordeling in de nee-tenzij-toets blijkt dat door het toepassen van plussen en minnen geen sprake is van een significant negatief effect op de kenmerken en waarden van het NNN.
- 4. Nee, tenzij-toets Natuurnetwerk Nederland, Amerongerwetering 2, Amerongen, Gemeente Utrechtse Heuvelrug, SAB, kenmerk 120588.01, 4 december 2017.
3.4.4 Eindconclusie natuur
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
3.5 Cultuurhistorie En Archeologie
3.5.1 Cultuurhistorie
Het plangebied is niet gelegen in een gebied met cultuurhistorisch waardevolle waarden. Een nadere beoordeling kan derhalve achterwege blijven.
3.5.2 Archeologie
Inleiding
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Wet- en regelgeving
Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in 2007 ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het archeologisch erfgoed bij gemeenten. Om deze reden is in juni 2010 door de gemeenteraad de archeologische beleidskaart vastgesteld waarop archeologisch waardevolle gebieden staan aangeven. De regels van de archeologische beleidskaart zijn op 27 januari 2011 door de gemeenteraad vastgelegd in de Wijzigingsverordening Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2011.
Weergave ligging plangebied
Onderhavig plangebied valt op de archeologische beleidskaart binnen een gebied met een hoge archeologische waarde. Hiervoor geldt, omdat de kans op het aantreffen van archeologische sporen bij graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm vanaf het maaiveld zeer groot is, het beleid dat voor geplande graaf- of andere bodemroerende werkzaamheden dieper dan 30 cm vanaf het maaiveld en over een oppervlakte groter dan 150 m2 een archeologische onderzoeksplicht van toepassing is. Dit houdt in dat de initiatiefnemer in een dergelijk geval verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten plaatsvinden (ex art. 38 van de Monumentenwet).
Onderzoek
De archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is voor een deel hoog. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling worden geen onverstoorde gronden geroerd. De nieuwbouw in het plangebied vindt namelijk plaats op gronden waar al bebouwing aanwezig was. Bij de bouw van de schuur zijn deze gronden al verstoord. Verstoring van waardevolle archeologische resten in het plangebied kan hiermee worden uitgesloten.
3.5.3 Conclusie
Archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan. De archeologische waarde is op passende wijze vertaald in de regels.
3.6 Verkeer
3.6.1 Bereikbaarheid
Het plangebied wordt bereikt via de Amerongerwetering, een weg met een 60 km/u-regime buiten de bebouwde kom. In de huidige situatie doen zich op deze weg geen problemen voor met betrekking tot de verkeersintensiteiten en de afwikkeling van het verkeer. Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een halte voor openbaar vervoer. Wel is het plangebied bereikbaar voor hulpdiensten, fietsers en voetgangers; via de Amerongerwetering.
3.6.2 Toename verkeersintensiteiten
Bij voorliggende ontwikkeling is het van belang dat er geen onevenredige toename van het gemotoriseerde verkeer mag plaatsvinden. Het aantal verkeersbewegingen mag in beginsel niet meer toenemen dan door het gebied, zonder structurele aanpassingen, kan worden verwerkt.
Er is een globale schatting van de verkeersbewegingen gemaakt op basis van ontvangen bezoekers/gasten in de afgelopen 2 jaar en op basis van een exploitatieprognose.
Camping
De camping is geopend van 15 maart tot en met 31 oktober. In deze periode zullen voor de camping gemiddeld 30 auto's per dag het terrein oprijden.
Kinderfeestjes
Voor wat de kinderfeestjes betreft arriveren ongeveer 60 auto's per week. De kinderfeestjes vinden doordeweeks en op zaterdag plaats, wat uitkomt op een gemiddelde van 10 auto's per dag die het parkeerterrein oprijden. De kinderfeestjes vinden overigens niet plaats in de zomervakantie, wanneer de camping vol in bedrijf is.
Groepsaccommodatie
De recreatiezaal op het terrein kan af en toe worden gebruikt als groepsaccommodatie voor maximaal 30 personen. Het gebruik van de groepsaccommodatie zal slechts sporadisch plaatsvinden, verspreid over het jaar. De circa 15 extra verkeerbewegingen die de accommodatie per keer maximaal veroorzaakt, kunnen op de omliggende wegen goed worden opgevangen.
3.6.3 Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan.
3.7 Parkeren
3.7.1 Auto-parkeren
Wat betreft het parkeren moet worden voldaan aan de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in het GVVP van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het GVVP is opgenomen dat bij nieuwbouw de normen uit het CROW5 gehanteerd worden. Hierbij wordt de minimale parkeernorm voor een weinig stedelijk gebied gehanteerd. Op het moment dat het CROW deze normen actualiseert, worden voor het GVVP deze nieuwe normen van kracht. Het parkeren moet binnen het te ontwikkelen gebied worden gerealiseerd. Bij het parkeren op eigen terrein moet de reductiefactor worden toegepast. Deze reductiefactor geldt echter alleen bij woningen en is bij onderhavig plan niet van belang.
Parkeernorm
Voorliggende ontwikkeling kent een mix aan functies binnen de agrotoeristische dag- en verblijfsrecreatie. Ten behoeve van het bepalen van de parkeernorm kan niet met een eenduidige norm gerekend worden. Immers de verschillende aanwezige functies zijn niet onder één noemer te vangen. Op die reden zijn, voor het bepalen van de te hanteren parkeernorm, de activiteiten opgedeeld in de activiteiten binnen de dagrecreatie en de activiteiten binnen de verblijfsrecreatie.
Verblijfsrecreatie
Binnen het plangebied is een camping aanwezig. Conform de parkeernormcijfers van het CROW moet per standplaats een norm van 1,1 parkeerplaats gehanteerd worden.
Verder kent het plan vier bed&breakfast-kamers en een recreatieappartement. Voor de bed&breakfast-kamers is conform de CROW-cijfers uitgegaan van 0,85 parkeerplaats per kamer (gelijk aan een 4* hotel). Voor de B&B-kamers zijn dus afgerond 4 parkeerplaatsen nodig. Voor het recreatieappartement is conform de CROW-cijfers voor een bungalowpark uitgegaan van 2 parkeerplaatsen per appartement, wat neerkomt op een totaal van 2 parkeerplaatsen.
De groepsaccommodatie beschikt over maximaal 30 slaapplaatsen. Het CROW heeft geen parkeernorm voor groepsaccommodaties vastgesteld. De gemeente gaat ervan uit dat per 4 personen 2 parkeerplaatsen nodig zijn. Het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de groepsaccommodatie komt daarmee neer op 15 parkeerplaatsen.
Activiteiten dagrecreatie
Voor het bepalen van de parkeernorm voor de dagrecreatieve activiteiten is aansluiting gevonden bij de normen die gelden voor een overdekte speeltuin/hal. De te hanteren parkeernorm betreft 2,6 per 100 m2 bvo. De speeltuin/hal inclusief bijbehorende functies (indoor-boerengolf en horeca) en buitenruimte heeft een oppervlak van ongeveer 2.100 m2 bvo. Het totaal aantal benodigde plaatsen bedraagt 55 parkeerplaatsen.
Totaal parkeerplaatsen
In het inrichtingsplan voor camping 'De Boterbloem' zijn 75 parkeerplaatsen opgenomen. Daarnaast is elke kampeerplek tevens geschikt voor één auto. Het aantal parkeerplaatsen is hiermee ruim voldoende, ook als niet alle campinggasten de auto bij de caravan of tent parkeren. Bovendien zal het slechts zeer sporadisch voorkomen dat alle parkeerplaatsen tegelijkertijd nodig zijn.
- 5. CROW, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom, 2004, ASVV.
3.7.2 Conclusie
Het aspect parkeren vormt, op basis van de gemeentelijke parkeernormen, geen belemmering voor de ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan.
3.8 Duurzaamheid
De gemeente Utrechtse Heuvelrug hecht veel waarde aan duurzaamheid. Dit staat nader omschreven in het milieubeleidsplan “Natuurlijk Duurzaam” (vastgesteld door de Raad op 24 september 2009).
Duurzaamheid kan bij onderhavig plan ten eerste een plek krijgen door het profiel Duurzame Monumentenzorg toe te passen. Hiernaast is het de bedoeling dat de duurzame ambities van de gemeente (onder meer een verscherpt EPC van 25%) een plaats krijgen in het plan. De duurzaamheidsdoelstellingen worden bij de verdere uitwerking van de plannen meegenomen als belangrijk uitgangspunt.
3.9 Economische Uitvoerbaarheid
Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden als verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en bovendien het stellen van locatie-eisen niet nodig is.
De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening. Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk. Wel wordt er een planschade overeenkomst opgesteld.
De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.
3.10 Handhaving
Een laatste belangrijk uitvoeringsaspect bij toepassing van het plan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen “vasthouden”.
Daarnaast is handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: in beginsel dienen alle grondeigenaren en gebruikers door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.
Handhaving bestaat uit drie fasen:
- 1. Handhaving start bij het bieden van de noodzakelijke informatie, in dit geval de informatie opgenomen in dit bestemmingsplan (kaart/digitale verbeelding, regels en toelichting);
- 2. Bij concrete overtredingen zal primair in minnelijk overleg worden getracht deze op te lossen;
- 3. Als het minnelijk overleg niet tot het gewenste doel leidt, zal feitelijk optreden onontkoombaar zijn. Wanneer daadwerkelijk handhavend opgetreden moet worden en de aard van de overtreding het toelaat, gaat de voorkeur naar het opleggen van een last onder dwangsom boven het toepassen van bestuursdwang. In die gevallen waar sprake is van een illegale situatie die acuut gevaar voor mens en omgeving oplevert en die directe actie behoeft, wordt bestuursdwang toegepast.
In beginsel zullen signaleringen van overtredingen, ongeacht de aard en omvang, altijd een vervolg krijgen in de zin van legalisatie (bestemming en/of vergunning), aanschrijving, of onder bepaalde voorwaarden en gedoogbesluit. Alleen op deze wijze kunnen niet gewenste ontwikkelingen tijdig worden tegengegaan en kunnen eventueel te accepteren afwijkingen (tijdelijk) worden gedoogd. Tevens wordt voorkomen dat de handhaving afglijdt naar een ongewenst niveau.
Handhaving vindt plaats aan de hand van controles. Deze vinden op verschillende manieren en momenten plaats:
- Via controles achteraf op verleende bouwvergunningen;
- Via ad-hoc controles vanaf de openbare weg en aan de hand van klachten / meldingen van burgers;
- Via een systematische controle 1 keer per jaar, zo mogelijk vanaf de openbare weg en desnoods door percelen te betreden.
Zodra een overtreding is geconstateerd wordt nagegaan of oplossingen mogelijk zijn (legalisatie). Kan geen vergunning worden verleend (bijvoorbeeld als de overtreding in strijd is met het bestemmingsplan of welstandseisen) dan vindt een gesprek plaats tussen de overtreder en de gemeente. Zonodig treedt de gemeente handhavend op en kan een dwangsom of bestuursdwang worden toegepast.
Hoofdstuk 4 Wijze Van Bestemmen
4.1 Algemeen
4.1.1 Wat is een bestemmingsplan?
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
- de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
- het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- het bebouwen van de gronden;
- het verrichten van werken (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
4.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
- 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
- 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
- 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming kennen deze de volgende opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
- 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.
- 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
4.2 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Bij het bestemmingsplan zijn ten slotte enkele bijlagen gevoegd. Dit betreft de uitgevoerde haalbaarheidsonderzoeken.
4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. De bestemmingen die voorkomen zijn: 'Agrarisch met waarden', 'Recreatie', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Ecologie'.
Agrarisch met waarden
Deze bestemming is toegekend aan de agrarische gronden rondom de bestaande bebouwing en camping. Het toegelaten gebruik is opgesomd in de bestemmingsomschrijving. De belangrijkste toegelaten functies zijn:
- agrarische bedrijvigheid;
- uitsluitend op de bestaande locatie, de uitoefening van veehouderijbedrijven in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan; - de uitoefening van een intensieve veehouderij is niet toegestaan; - ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwelafhankelijke vegetatie' zijn kwekerijen niet toegestaan; - glastuinbouw is niet toegestaan; - tuinbouw is niet toegestaan; - kwekerij van bomen en andere houtgewassen is niet toegestaan; - instandhouding van de volgende landschaps- en natuurwaarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - half-open landschap': de half-openheid van het landschap; - ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwelafhankelijke vegetatie': de kwelafhankelijke vegetatie van het landschap; - ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - verkavelingspatroon': het verkavelingspatroon van het landschap. - tuinen en erven, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudingvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van flora en fauna, zoals faunapassages, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals picknickplaatsen.
Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd.
Recreatie
Deze bestemming is toegekend aan het terrein met de bestaande bebouwing en bijbehorende camping aan de achterzijde van de bebouwing. Het toegelaten gebruik is opgesomd in de bestemmingsomschrijving. De belangrijkste toegelaten functies zijn:
- verblijfsrecreatie in de vorm van één vakantieappartement;
- een bed and breakfastvoorziening met 4 kamers (daar waar aangeduid);
- een veestal (daar waar aangeduid);
- een groepsaccommodatie (daar waar aangeduid);
- een kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen waarvan hoogstens 4 ten behoeve van campers;
- dagrecreatie in de vorm van een binnenspeeltuin en kinderfeestjes;
- een bedrijfswoning (daar waar aangeduid);
- tuinen en erven, paden, groenvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie zoals picknickplaatsen, voorzieningen ten behoeve van flora en fauna zoals faunapassages, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, waterhuishoudingvoorzieningen, ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel.
Gebouwen en overkappingen moeten worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De maximale goothoogte en bouwhoogte staan ook op de verbeelding aangeduid. Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen overal worden gebouwd. Wel gelden maximale bouwhoogtes.
Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4
Dit bestemmingsplan kent verder de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', en 'Waarde - Archeologie 4'. Deze bestemmingen komen voort uit de aanduidingen als gebieden met een bepaalde archeologische verwachtingswaarde in het gemeentelijke archeologische beleid. Het gemeentelijke archeologische beleid is vertaald in de regels en hiermee verankerd in dit bestemmingsplan.
Waarde - Ecologie
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' zijn mede bestemd voor de instandhouding van landschaps- en natuurwaarden en voor voorzieningen ten behoeve van flora en fauna. Op deze gronden is een omgevingsvergunningstelsel van toepassing.
Milieuzones
Stiltegebied
Vanwege de gedeeltelijke ligging van het plangebied in het stiltegebied is deze milieuzone opgenomen. Activiteiten binnen deze zone mogen het stiltegebied niet wezenlijk nadelig beïnvloeden.
4.2.2 Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen, procedureregels en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Hoofdstuk 5 Procedure
5.1 Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Amerongerwetering 2 te Amerongen' is aan de daartoe aangewezen instanties toegezonden, zoals de provincie Utrecht. Van de provincie is een reactie ontvangen.
Naar aanleiding van het vooroverleg is een "Nota van Beantwoording vooroverlegreactie" opgesteld. Deze nota is als bijlage toegevoegd en de aanpassingen naar aanleiding van de reactie van de gemeente zijn verwerkt.
5.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Amerongerwetering 2 te Amerongen heeft op basis van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 9 februari 2018, gedurende zes weken (tot en met 22 maart 2018) ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon een ieder een zienswijze indienen. Van die mogelijkheid is alleen door de Provincie Utrecht gebruikgemaakt.
De zienswijze is beantwoord door de gemeente. Dit is gebeurd in de bijgevoegde "Nota van Beantwoording van de zienswijze". De hieruit voortkomende aanpassingen zijn in dit bestemmingsplan verwerkt.
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Quickscan Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 3 Quickscan bedrijven en milieuzonering
Bijlage 4 Quick Scan Natuur
Bijlage 5 Nee, Tenzij Toets Ehs
Bijlage 5 Nee, tenzij toets EHS
Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Vooroverlegreactie
Bijlage 6 Nota van Beantwoording vooroverlegreactie