Amerongerwetering 26 Amerongen
Bestemmingsplan - Gemeente Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld op 02-06-2022 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Amerongerwetering 26 Amerongen met identificatienummer NL.IMRO.1581.AMRaweteering26-VA01 van de Gemeente Utrechtse Heuvelrug.
1.2 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
1.7 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat het deel van het maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.8 bed & breakfastvoorziening
een (deel van een) gebouw, bedoeld voor veelal kortdurend recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.
1.9 bedrijf aan huis
een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend en gericht is op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, mede door de bewoner van de woning, met dien verstande dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.10 beroep aan huis
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in een woning en/of de bijbehorende bouwwerken mede wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.11 bestaand(e)
- bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;
- bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald;
- het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
- het bepaalde onder b is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd. De eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden
1.22 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.23 erker
een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de gevel van een woning en ondergeschikt is aan de massa van het hoofdgebouw.
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 hoofdgebouw
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.26 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.27 parkeervoorzieningen
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.28 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.
1.29 voorgevel
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.30 voorgevelrooilijn
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.
1.31 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
- Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
- Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.
2.8 het peil
- voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
2.9 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- agrarische bedrijvigheid, met dien verstande dat:
- uitsluitend op de bestaande locatie, de uitoefening van veehouderijbedrijven in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan;
- instandhouding van de aanwezige dan wel daaraan verbonden landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden:
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open landschap' de openheid van het landschap;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - verkavelingspatroon' het verkavelingspatroon van het landschap.
met daarbij behorend:
- tuinen en erven, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudingvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van flora en fauna, zoals faunapassages, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals picknickplaatsen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen - B1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - B 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep- en/of bedrijf aan huis;
met daarbij behorend:
- tuinen en erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie 5 naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande situatie
Daar waar een hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk niet voldoet aan de gestelde regels in hoofdstuk 2 gelden de bestaande afmetingen, afstanden en/of aantallen wooneenheden zoals deze zijn gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning is verleend ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane afmetingen en/of afstanden.
7.2 Bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1 m bedraagt.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Verboden gebruik
- Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en);
- Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
- een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, een escortbedrijf of een erotisch getinte vermaaksfunctie behoudens in het geval dat dit gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
- een gebruik van bijbehorende bouwwerken die zijn gelegen buiten het bouwvlak en op meer dan 4 m afstand van het oorspronkelijk hoofdgebouw voor bewoning, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;
- een gebruik van woningen voor kamerbewoning;
- een gebruik van woningen voor bijzondere woonvormen;
- een gebruik van 'bed & breakfast'-voorzieningen, recreatiewoningen, vakantie-appartementen, groepsaccommodatie, pensions en kampeerboerderijen voor permanente bewoning;
8.2 Parkeren
Er dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien overeenkomstig het bepaalde in het "Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan". Indien het "Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan" gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijzigingen.
8.3 Uitoefenen van een bed & breakfast
Het uitoefenen van een bed & breakfast in of bij een (bedrijfs)woning is toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
- niet meer dan 40 % van de totale bruto vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor de uitoefening van bed & breakfastvoorzieningen wordt gebruikt, met een maximum van 75 m²;
- de oppervlakte per bed & breakfastvoorziening dient minimaal 20 m² te bedragen;
- het aantal bed & breakfastvoorzieningen mag maximaal 3 bedragen;
- de activiteiten door de bewoners worden uitgeoefend;
- per bed & breakfastvoorziening een zelfstandige sanitaire ruimte aanwezig is;
- per bed & breakfastvoorziening geen zelfstandige keuken aanwezig is;
- per bed & breakfastvoorziening een extra parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is.
8.4 Kleinschalige grondgebonden zonnepaneelinstallaties
Het opwekken van energie met grondgebonden zonnepanelen voor eigen gebruik bij een (bedrijfs)woning is toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende regels:
- de grondgebonden zonnepanelen binnen hetzelfde bouwperceel worden gerealiseerd als de (bedrijfs)woning;
- de oppervlakte maximaal 50 m² bedraagt;
- in afwijking van lid a zijn grondgebonden zonnepanelen niet toegestaan indien het perceel is gelegen op:
- een grafheuvel;
- ter plaatse van de aanduiding 'beschermde stads- en dorpsgezicht';
- beschermde historische park- en tuinaanleggen, zoals een landschapspark met solitairen, boomgroepen en open weiden zoals een arboretum of een heidetuin;
- in een Natura 2000-gebied;
- in het 'oude engen' gebied zoals opgenomen in 'Welstandsnota 2008';
- op de Grebbelinie.
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven:
Grondgebonden zonnepaneelinstallaties | Maximum bouwhoogte |
Binnen het bebouwingsgebied | 2 m |
Buiten het bebouwingsgebied (het voorerf) | 1 m |
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 milieuzone - stiltegebied
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- de regels en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- de regels ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte voor overige bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
mits:
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
10.2 Afwijking 10 % overschrijding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, mits:
- medische-, sociale- of welstandtechnische noodzaak aanwezig is;
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
10.3 Afwijking gebruik als paardenbak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de planregels ten behoeve van het gebruiken van gronden voor paardenbakken, mits:
- een (bedrijfs)woning op het perceel aanwezig is;
- de oppervlakte van het bij de woning behorende perceel tenminste 1 ha bedraagt;
- bij eenzelfde (bedrijfs)woning ten hoogste één paardenbak gerealiseerd wordt;
- de lengte van de paardenbak niet meer dan 40 m, de breedte niet meer dan 20 m en de oppervlakte niet meer dan 800 m² bedraagt;
- de paardenbak op maximaal 25 m van het bouwvlak wordt gesitueerd;
- het een recreatieve, niet-bedrijfsmatige activiteit betreft;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer dan 1,3 m bedraagt;
- de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, waarbij eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins;
- bij situering en inpassing van de paardenbak op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' de ter plaatse dan wel in de directe nabijheid voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
- geen lichtmasten worden geplaatst.
10.4 Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 1 voor het toestaan van bijzondere woonvormen en kamerbewoning, in een woning niet zijnde een bedrijfswoning, mits:
- de functie een ruimtelijke werking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien of, ingeval dit niet mogelijk is, voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig is;
- het gebruik binnen het bouwvlak plaatsvindt.
10.5 Afwijking extra grondgebonden zonnepaneelinstallatie voor wko
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 4 sub b voor het gebruik van gronden voor het opwekken van energie met grondgebonden zonnepanelen voor eigen gebruik bij een (bedrijfs)woning van nogmaals maximaal 50 m², mits:
- aangetoond is dat deze nodig is in verband met de energiebehoefte van een warmte koude opslaginstallatie (wko);
- aan de overige bepalingen van het betreffende artikel wordt voldaan.
10.6 Afwijking isoleren van een gebouw
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten en bouwgrenzen ten behoeve van voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw, mits:
- bouwgrenzen niet meer dan 0,3 m worden overschreden;
- maximale goot- en bouwhoogten niet meer dan 0,5 m worden overschreden;
- het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Bouwen
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Gebruik
- Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Amerongerwetering 26 Amerongen van de Gemeente Utrechtse Heuvelrug.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Initiatiefnemer is voornemens om een groot gedeelte van de agrarische opstallen aan de Amerongerwetering 26 in Amerongen te slopen en met gebruik van de ruimte-voor-ruimteregeling elders op het perceel een nieuwe woning te bouwen. De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.
In het vigerende bestemmingsplan 'buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen en Amerongen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Met de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4.7.7 van het vigerende bestemmingsplan is het toegestaan de gronden binnen het bestaande bouwvlak te wijzigingen. De gemeente heeft echter aangegeven dat de nieuwe woning op een logische positie aan de Amerongerwetering geplaatst dient te worden. De beoogde woning valt daarmee buiten het bouwvlak. Hiermee kan geen gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbepaling en dient middels een partiele herziening van het bestemmingsplan de gewenste ontwikkeling mogelijk gemaakt te worden. De wijzigingsregels vormen hierbij, met uitzondering van de beoogde situering van de nieuw te bouwen woning, wel het ruimtelijke kader voor dit bestemmingsplan.
In een reactie op het principeverzoek (19 september 2016) heeft de gemeente aangegeven medewerking te willen verlenen aan de beoogde ontwikkeling mits voldaan wordt aan de voorwaarden die de gemeente in haar reactie heeft meegegeven:
- het wijzigen mag slechts geschieden, indien vaststaat dat daarvoor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend;
- bij elke wijziging wordt tegelijkertijd het betreffende agrarische bouwperceel verwijderd;
- de overige gronden binnen het voormalig agrarisch bouwperceel houden de betreffende agrarische bestemming;
- mits ter plaatse van en aansluitend aan elke bestaande woning een bestemmingsvlak tot een oppervlakte van maximaal 1.000 m² worden aangewezen met een woonbestemming;
- elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak te omvatten;
- de bouw- en (agrarische) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
- binnen een voormalig agrarisch bouwperceel is één extra vrijstaande woning toegestaan, mits vooraf vaststaat dat: binnen het betreffende agrarische bouwperceel voor ten minste 1000 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen , die als bijgebouwen bij de woningen worden aangemerkt en, gezien de oppervlaktebepalingen ter zake in artikel 16 (Wonen), als zodanig mogen worden aangemerkt.
Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken dient er een bestemmingsplan te worden opgesteld. Voorliggend plan voorziet hierin.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt aan de Amerongerwetering 26 in Amerongen en bevindt zich tussen de kernen Wijk bij Duurstede, Leersum en Amerongen. De betreffende planlocatie is bekend onder de kadastrale gemeente Amerongen, sectie F, percelen 905, 906 en 907 met een gezamenlijke oppervlakte van 20.340 m². Op het perceel is een woonhuis met diverse bijgebouwen gelegen. Het perceel is aan twee zijden begrensd door weilanden, in het zuidwesten bevindt zich een niet-agrarisch bedrijf (nr. 28) met een woning en in het noordwesten wordt het perceel begrensd door de Amerongerwetering. Zowel ten noordwesten van het plangebied als ten noordoosten van het plangebied is een woning gesitueerd. De gronden in de directe omgeving van het plangebied zijn grotendeels in gebruik ten behoeve van agrarische doeleinden.
Het plangebied is deels afgebakend langs de grens van het agrarisch bouwvlak en deels langs het perceel van de beoogde woning.
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en globale begrenzing van het plangebied.

Globale ligging plangebied (wit omcirkeld, bron: Google Maps)

Globale begrenzing plangebied (wit omkaderd, bron: Google Maps)
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
De gronden van het plangebied maken onderdeel uit van het bestemmingsplan 'buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 3 juli 2019. De betreffende gronden zijn voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Daarnaast is het plangebied voorzien van de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open landschap' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - verkavelingspatroon'. Tevens is de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' van toepassing op het plangebied en voor een groot gedeelte van het plangebied is ook de gebiedsaanduiding 'milieuzone - stiltegebied' van toepassing. Ter plaatse van de bestaande woning en opstallen is een bouwvlak aanwezig.

Vigerende bestemmingsplan (plangebied: wit omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden die zijn aangewezen voor 'Agrarisch met waarden' zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid, instandhouding van de aanwezige dan wel daaraan verbonden landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden: ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - verkavelingspatroon' het verkavelingspatroon van het landschap. Daarnaast zijn de gronden onder andere bestemd voor mestvergisting, mestverwerking en wonen in een bedrijfswoning. Met de beëindiging van de rundveehouderij is er geen sprake meer van een bedrijfswoning en de beoogde compensatiewoning past tevens niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt voor de locatie de bestemming wonen opgenomen ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning en compensatiewoning. Hierbij wordt aangesloten op de bestemming wonen zoals deze nu in het geldende bestemmingsplan is opgenomen. De resterende gronden behouden een agrarische bestemming zonder bouwvlak.
De voor 'Waarde - archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open landschap' zijn geen kwekerijen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' geldt dat die gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede zijn aangewezen voor het behoud van stilte. Voor de gronden die zijn aangeduid met 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn burgemeester en wethouders bevoegd de grens van een bouwvlak te verschuiven en te vergroten, mits aan enkele voorwaarden wordt voldaan. Deze wijzigingsbevoegdheid is niet van toepassing voor onderhavige ontwikkeling.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling aan de Amerongerwetering 26 is voorliggend plan opgesteld.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving). Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Het betreffende perceel heeft een oppervlakte van 20.340 m². Het plangebied omvat echter slechts een gedeelte van het perceel, te weten het bestaande bouwvlak en het beoogde woonperceel voor de compensatiewoning ten noordoosten van de bestaande woning. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 7.080 m².
In de huidige situatie is er op locatie sprake van een rundveehouderij. Ten behoeve van de rundveehouderij zijn er 5 opstallen op het perceel aanwezig. Een van deze opstallen bevindt zich direct aan de zuidzijde van de bestaande woning. De huidige bebouwing in het plangebied, inclusief de bestaande woning, heeft een oppervlakte van 1.348 m². De eigenaren van de rundveehouderij zijn voornemens de veehouderij te beëindigen.
Navolgende afbeelding toont de huidige situatie van het plangebied.

Schets huidige situatie plangebied (bron: Buro SRO)
2.2 Toekomstige Situatie
Initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfsvoering van de rundveehouderij aan de Amerongerwetering 26 in Amerongen te staken. Met de beoogde ontwikkeling worden de aanwezige opstallen in het plangebied grotendeels gesloopt. Met de ruimte-voor-ruimteregeling is er een nieuwe woning beoogd aan de Amerongerwetering ten noordoosten van de bestaande woning.
Navolgende afbeelding toont een overzicht van de huidige bebouwing in het plangebied.

Bebouwing in het plangebied (bron: Google Maps/Buro SRO)
Met de beoogde ontwikkeling worden de opstallen die in bovenstaande afbeelding zijn aangeduid met de cijfers 2 t/m 5 gesloopt. De bebouwing die is aangeduid met het cijfer 1 blijft behouden. Dit betreft het hoofdgebouw met woning, berging en stallen.
De te slopen opstallen hebben een totaal oppervlak van 1.076,5 m². Daarmee wordt er minimaal 1.000 m² gesloopt en is het mogelijk om met de ruimte-voor-ruimteregeling één extra woning te realiseren. In het vooroverleg met de gemeente Utrechtse Heuvelrug is door de gemeente aangegeven dat het de voorkeur geniet de nog te bouwen woning in het lint te plaatsen.
Ten behoeve van de compensatiewoning dient er een oprit gerealiseerd te worden vanaf de Amerongerwetering. Omdat er parallel aan de Amerongerwetering aan weerszijden een watergang is gelegen, wordt er een brug geplaatst om de oprit voor de beoogde woning te realiseren.
Navolgende afbeelding toont een schets van de beoogde situatie.

Beoogde situatie plangebied (bron: Buro SRO d.d. 12 oktober 2021)
Landschappelijke inpassing
Voor het voorgenomen plan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zie bijlage 4 van bijlagen. Hierin worden de volgende landschappelijke uitgangspunten genoemd:
- Twee nieuwe zichtlijnen worden gecreëerd aan weerszijden van de beoogde nieuw te realiseren woning. Deze zichtlijnen blijven open en bieden zicht op het achterliggende landschap.
- De nieuwe inrit wordt uitgevoerd met een eenvoudige brugconstructie en als agrarische toegang vormgegeven. De weg is smal, ca. 3 meter breed. De verharding bestaat uit boerengrind of beton (klinkers). Deze inrit versterkt tevens de zichtlijn richting het landschap.
- De huidige houtopstand die dwars staat op de verkavelingsrichting aan het einde van het nieuwe perceel wordt uitgedund ten behoeve van de nieuwe zichtlijn. De onderbegroeing wordt verwijderd zodat er tussen de bomen door zicht is op het achterliggende landschap.
- De brede houtwallen langs de perceelsgrens blijven behouden en worden aangevuld met inheemse heesters zodat het een dicht en rechtlijnig element vormt in het landschap. De toegevoegde beplanting is inheems en divers. Als beplanting kan gedacht worden aan: gelderse roos, zwarte els, wilde kardinaalsmuts, gewone vlier, hulst, sporkehout, wilde liguster, Spaanse aak en gele kornoelje.
- Heggen die worden toegepast zijn van streekeigen beplanting zoals spaanse aak, liguster of meidoorn.
- De percelen worden ingericht aansluitend bij de landelijke omgeving. Een (dieren)weide, moestuin of hoogstamfruitbomen zijn hier passend.
- Als afscherming tussen de percelen van nr. 26 en 28 wordt de huidige fruitbomenrij aangevuld en versterkt met diverse fruitrassen (half)hoogstam. Bijvoorbeeld een mix van hand- en moesappels, pruimen en peren.
3 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het hierboven genoemde beleid; er is sprake van toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gelegen perceel waarbij de bouwmogelijkheden per saldo verminderd ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast valt het gebied binnen cultureel erfgoedgebied op de (voorlopige) lijst werelderfgoed (Romeinse Limes). Er dient rekening gehouden te worden met het nationaal belang: ruimte voor behoud en versterking van (inter) nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Gezien de beperkte aard en omvang van de beoogde ontwikkeling zijn er geen gevolgen voor het nationaal belang.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 en 1 juli 2014 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt.
Met de beoogde ontwikkeling wordt er slechts één woning gerealiseerd. Bovendien nemen de bebouwingsmogelijkheden af en wordt er voor ruim 1.000 m² aan opstallen gesloopt. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
- waarin Stad en land gezond zijn;
- die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
- waarin Duurzame energie een plek heeft;
- met Vitale steden en dorpen;
- die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
- met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
- die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kunnen de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
Duurzaam en robuust bodem- en watersysteeem
Het plangebied is aangewezen voor beschermingszone drinkwaterwinning. De gebieden rond drinkwaterwinningen dienen beschermd te worden tegen verslechtering van de kwaliteit van de bronnen. Uitgangspunt voor het beleid is dat bestemmingsplannen in deze gebieden harmoniëren met het waterwinbelang en dat ze het waterwinbelang niet schaden. Met de beoogde ontwikkeling van een woning en het slopen van een groot gedeelte van de bestaande opstallen is er geen sprake van verslechtering van de kwaliteit van het grondwater.
Aantrekkelijke landschappen
Het plangebied bevindt zich het landschap Rivierengebied. Voor dit landschap dienen de volgende kernkwaliteiten behouden te worden:
- schaalcontrast van zeer open naar besloten;
- samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
- samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
- de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
Gezien de beperkte aard en omvang van de beoogde ontwikkeling zijn er geen gevolgen voor de kernkwaliteiten van het landschap.
Milieu en gezondheid
Het plangebied maakt onderdeel uit van een stiltegebied. In deze gebieden wil de provincie de rust die aanwezig handhaven. Nieuwe activiteiten of uitbreiding van bestaande activiteiten die de geluidbelasting negatief beïnvloeden zijn niet meer mogelijk in een gebied dat als stiltegebied is aangewezen. Met de beoogde ontwikkeling worden er geen nieuwe activiteiten toegevoegd die de rust mogelijk verstoren. Door de beëindiging van de veehouderij is er zelfs sprake van vermindering van activiteiten en daarmee een positief effect voor het stiltegebied.
Conclusie
De andere kaarten van de Omgevingsvisie provincie Utrecht zijn niet van toepassing op het plangebied of de beoogde ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling aansluit bij de omgevingsvisie van de provincie Utrecht.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
In dit kader is relevant of voldaan wordt aan de 'ruimte voor ruimte' regeling zoals deze is opgenomen in de Interim Omgevingsverordening. Met de nieuwe verordening is de sloop eis bijgesteld naar 750 m2. Hierbij moet alle bedrijfsbebouwing worden gesaneerd tenzij het betreft cultuurhistorische bebouwing. De schuur die behouden blijft betreft een karakteristieke schuur die bijdraagt aan het agrarische ensemble. De te slopen opstallen hebben een totaal oppervlak van 1.076,5 m² Aan de sloop eis van 750 m2 wordt voldaan.
De nieuw te realiseren woning wordt niet binnen het bestaande bouwperceel gerealiseerd. De nadrukkelijk eis van de gemeente is de woning direct aan de Amerongerwetering te realiseren. De woning Amerongerwetering 24b verwerft grond van de buurkavel. Daarmee wordt de nieuw te bouwen woning richting Amerongerwetering 26 gebouwd en ontstaat een logisch cluster waarmee het zicht op het achterliggende open gebied opengehouden worden gelijk aan de bestaande situatie.
Volgens kaart 6 'Ondergrond en bodem kaart 1' ligt het plangebied in een gebied met kwetsbare strategische grondwatervoorraad. Activiteiten die risico's vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie zijn niet toegestaan. Het voorliggende plan maakt geen activiteiten mogelijk die negatieve gevolgen kunnen hebben op de grond- en oppervlaktewaterwinning.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal'
De gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal' vastgesteld. Daarin zijn onder meer afspraken op hoofdlijnen opgenomen over de ontwikkeling van gebieden en kwaliteiten tot 2030. Voor de periode 2010-2016 zijn concretere afspraken opgenomen.
Het motto van de Structuurvisie 2030 is 'Groen dus Vitaal'. Aan de ene kant zijn natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, samen met de sociale kwaliteit van de dorpen, het uitgangspunt. Voor wonen, economische ontwikkeling, sport en recreatie is ruimte als dat in het verlengde van dit uitgangspunt gevonden kan worden. Omgekeerd is het gewenst dat de samenleving, vanuit de behoefte aan wonen, werken, sporten en recreëren, op zoek gaat naar gebruiksmogelijkheden van het gemeentelijke grondgebied. De vitaliteit die daarmee wordt ingebracht, verhoogd voor iedereen de waarde van de leefomgeving voor iedereen.
Gezien de complexe omgeving met zoveel waarden vraagt het motto om creativiteit en maatwerk voor de functies wonen, werken, sport en recreatie. En een standvastige, maar niet dogmatische houding vanuit het oogpunt van natuur, landschap, cultuurhistorie en de samenleving. Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met thema's, die een breed terrein bestrijken:
- Natuur over de heuvels;
- Op de schouders van ons erfgoed;
- Duurzaam bereikbaar;
- Leefbare dorpen;
- Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
- Maatwerk voor wonen en werken.
De volgorde van de thema's weerspiegelt de algemene houding 'Groen dus Vitaal'. Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande situatie en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in de lage landen in het Langbroekweteringgebied ten zuiden van de Utrechtse Heuvelrug. In de lage gebieden speelt de landbouw een belangrijke rol en wordt deze op verschillende manieren gemengd met combinaties van andere functies. In het Langbroekerweteringgebied zijn dat cultuurhistorie, landschap, natuur en recreatie. In onderhavig plan blijft landbouw als functie wel het belangrijkste grondgebruik, maar wordt leegstand voorkomen door het slopen van de agrarische bebouwing en het realiseren van een extra woning. De gemeentelijke structuurvisie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.3.2 Woonvisie Utrechtse Heuvelrug, Woonvisie 2018-2022
In augustus 2018 heeft de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug de woonvisie 'Woonvisie 2018-2022' vastgesteld. Met deze woonvisie wordt richting gegeven aan demografische ontwikkelingen, veranderingen in de samenleving en wetgeving op het gebied van wonen. Voor deze woonvisie zijn prognoses tot 2040 gebruikt, maar de focus ligt op de komende 4 jaar (t/m 2022).
De woonvisie behandeld de drie hoofdthema's 'woningmarkt in beweging', 'thuis in de wijk' en 'duurzaam wonen'.
Woningmarkt in beweging
De inwoners van de gemeente Utrechtse Heuvelrug moeten goed kunnen wonen in een veilig een prettige omgeving waar genoeg woningen zijn. Om dit te bereiken moeten er voldoende geschikte woningen zijn en moeten er genoeg nieuwbouwwoningen opgeleverd worden. Hierbij wordt voortgebouwd op de afspraken uit het raadsprogramma, zijnde:
- Creatieve en slimme oplossingen om ruimte en mogelijkheden te creëren voor verschillende doelgroepen op de woningmarkt;
- Niet alleen kijken naar segmenten, maar ook naar verschillende typen woningen, vernieuwende woonvormen en verduurzaming;
- Meer verdichten, bijvoorbeeld het mogelijk maken en/of faciliteren door transitie van kantoorgebouwen, verplaatsen van bedrijven uit wijken, opdelen van kavels, woningsplitsing en meer de hoogte in bouwen, zoals nader uitgewerkt zal worden in de Nota inbreidingslocaties;
- Versnelde uitgifte van bouwenveloppen op gemeentelijk vastgoed;
- Inzetten op het bevorderen van doorstroming;
- Inzetten op maximale benutting van de plancapaciteit binnen de rode contour, en daarnaast de ster van Overberg.
Thuis in de wijk
De kwetsbare inwoners van de gemeente moeten zoveel mogelijk in staat zijn de regie over hun eigen leven te voeren. Ze moeten in een geschikte woning wonen waar ondersteuning dicht bij huis te krijgen is. Ze moeten volwaardig deel kunnen nemen aan de lokale samenleving.
Duurzaam wonen
De gemeente Utrechtse Heuvelrug wil een klimaatneutrale gemeente worden. De uitstoot binnen de gemeentegrenzen moet in de toekomst nul zijn. Het verduurzamen van de particuliere en sociale woningvoorraad zal een essentiële bijdrage leveren aan dit doel.
Planspecifiek
Met de functiewijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' wordt één extra woning toegevoegd aan de woningmarkt. Daarbij worden diverse maatregelen genomen wat betreft duurzaamheid. De beoogde functiewijziging heeft verder geen raakvlakken met de Woonvisie 2018-2022, maar de woonvisie vormt ook geen belemmeringen voor onderhavig plan.
3.3.3 Milieubeleidsplan Natuurlijk Duurzaam
De gemeenteraad heeft het programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' opgesteld voor 2017 tot 2022. Naast de aanpak en het uitvoeringsprogramma van 2017, bevat dit programma de strategische milieubeleidsdoelen die geldend zijn van 2017 t/m 2022. Het programma richt zich op het versterken en verbinden van initiatieven uit de samenleving op het gebied van duurzaamheid en klimaat, waarbij vijf doelen centraal staan:
- Klimaatneutrale gemeente in 2035
- Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid)
- Duurzame mobiliteit
- Duurzame economie
- Duurzame en klimaatneutrale organisatie
Het programma stelt de samenleving, waaronder ondernemers, inwoners en bezoekers, als belangrijk middel om de doelen voor een duurzame en klimaatneutrale gemeente te realiseren. Daarnaast wordt er ook ingezet op regionale partners. Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw.
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 4.4.7 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.
4 Specifieke Regelgeving En Beleid
Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.
4.1 Beeldkwaliteit
De welstandsnota (2008) van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, die herzien is in 2017 en nu 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit' heet, beschrijft het welstandsbeleid en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De gemeente streeft naar een consistent welstandsbeleid waarbij gelijke gevallen op gelijke locaties hetzelfde worden behandeld. Welstand is onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid.
De gemeente kan de welstandscriteria differentiëren naar gebieden en naar het detailniveau van de criteria. Een historisch centrum vraagt om een andere benadering dan een bedrijventerrein. De wijze van indeling in gebieden kan typologisch of topografisch zijn; dat wil zeggen naar soort zoals woon- en werkgebieden, het voorzieningencentrum, centrumrand, buitengebied enzovoort, of naar specifieke plaatselijke kenmerken. Deze gebieden komen terug in de nota Ruimtelijke Kwaliteit (2008).
Langbroekerweteringgebied
Het coulisselandschap van het Langbroekerweteringgebied strekt zich ter hoogte van de kernen Driebergen-Rijsenburg en Doorn uit van de N225 tot de Nederrijn in het zuiden. Het gebied is waardevol in zowel landschapsecologisch als cultuurhistorisch opzicht. Het verkavelingspatroon is in de loop der jaren hetzelfde gebleven, namelijk een duidelijk herkenbare strokenverkaveling. Na verloop van tijd is een coulisselandschap ontstaan met een afwisselend karakter van open weides opgedeeld door bospercelen. Gemengde bedrijven waren eveneens aanwezig door de jaren heen. Het gebied kenmerkt zich door een afwisseling van (park)bos- en weidepercelen, laanstructuren, de aanwezigheid van historische buitenplaatsen en zichtrelaties van buitenplaatsen.
Het bebouwingsbeeld in het Langbroekerweteringgebied wordt bepaald door agrarische bebouwing. Sommige boerderijen hebben een lange historie die terug kan gaan tot de zeventiende eeuw. Deze zijn dan ook erg waardevol. Boerderijcomplexen van meer recente datum komen ook voor. In het Langbroekerweteringgebied staan enkele landgoederen zoals Sterkenburg, Sandenburg, Beverweerd, Hardenbroek, Broekbergen en Leeuwenburg. Enkele van deze landgoederen, waaronder Sterkenburg, Sandenburg, Beverweerd en Hardenbroek zijn in de middeleeuwen gesticht als versterkte huizen (kastelen) en in of kort na 1536 erkend als ridderhofstad.
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in de sloop van bestaande opstallen en de bouw van één nieuwe woning. De beoogde woning zal aan de Amerongerwetering worden gesitueerd, gelijk aan de situering van de woningen in de nabijheid van het plangebied.
De beoogde nieuwbouwwoning valt onder 'overige woonbebouwing in het buitengebied' zoals genoemd in de Welstandnota. Woonbebouwing in het buitengebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is de laatste jaren toegenomen. Op sommige plekken is van oudsher al woonbebouwing aanwezig, de laatste jaren veranderen agrarische functies in woonfuncties bij bijvoorbeeld beëindiging van het bedrijf. Sommige woningen hebben een solitaire ligging terwijl dicht bij kernen de woonbebouwing is gegroepeerd. In het gebied ten zuiden van de Heuvelrug is de bebouwing sterk georiënteerd op de doorgaande wegen.
De solitaire en enigszins geclusterde woningen in het buitengebied zijn erg populair. Vooral de gebieden dicht bij de kernen van de gemeente hebben met hun goede ligging een grote aantrekkingskracht. De waarde van dit soort bebouwing zit vooral in de ruimte op de kavels en de extensieve bebouwingsdichtheid. De gemeente streeft naar het behouden van het extensieve karakter van het buitengebied.
De volgende object criteria zijn van toepassing op de nieuwbouwwoning:
Algemeen
- De bouwwerken passen bij de hierboven beschreven karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.
Situering
- De bestaande schakering van gebouwen op de kavel is gerelateerd aan de landschappelijke inrichting.
Massa en vorm
- De woningen hebben een individuele uitstraling.
- Het bouwwerk is voorzien van een kap.
- Aan- of uitbouwen zijn in de massa ondergeschikt aan het hoofdgebouw en worden terughoudend vormgegeven.
- De massa en gevels zijn opgebouwd uit enkelvoudige en geometrische vormen.
- Een moderne vormgeving is toegestaan.
- Een gevelgeleding wordt gekenmerkt door een evenwichtige, hiërarchische opbouw.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
- De volgende hoofdmaterialen kunnen worden gebruikt: steen, hout, dakpannen, stucwerk, riet.
- In geval van nieuwbouw mogen geen felle en contrasterende kleuren worden gebruikt.
- Er is sprake van een sobere detaillering en uitstraling.
4.2 Wonen
In de 'Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2018-2020 (augustus 2018)' is de woonvisie uit 2014 het uitgangspunt. De drie hoofdthema's zijn immers onverminderd actueel:
- Woningmarkt in beweging;
- Levensloopbestendig wonen;
- Duurzaam wonen.
De gemeente acht het meer dan ooit van belang om met woningbouwcorporaties, particuliere ontwikkelaars en andere betrokkenen uit de samenleving gezamenlijk keuzes te maken en prioriteiten te stellen ten aanzien van de bestaande woningvoorraad en de nieuwbouw. De kwaliteit van het wonen is en blijft immers een belangrijke kernwaarde van de gemeente.
In de Actualisatie Woonvisie 2018-2022 stuurt de gemeente op meer goedkope en middeldure woningen door een differentiatie in nieuwbouwprojecten op te leggen. Voor alle woningbouwprojecten geldt dat er meer sociale huurwoningen en middeldure woningen mogen worden gebouwd. Voor projecten die bestaan uit minder dan vier woningen geldt geen verplichte differentiatie.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief voorziet in het slopen van bestaande opstallen en de bouw van een nieuwe woning aan de Amerongerwetering. Met de beoogde ontwikkeling wordt er een duurzame woning gerealiseerd. De woning wordt gasloos gebouwd en er wordt aangesloten bij de BENG-norm. Er geldt geen verplichte differentiatie aangezien er slechts sprake is van één nieuwe woning.
De vraag naar woningen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug is groter dan het aanbod. Er is voor zowel huur- als koopwoningen krapte op de arbeidsmarkt. Onderhavig initiatief past hiermee binnen de ambities van de Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug. 2018-2020.
4.3 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. In het kader van het aspect verkeer en parkeren is, zoals geregeld in het 'Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening' (2018), het Gemeentelijk verkeers- en vervoerplan (GVVP) van belang. Dit plan is op 2 februari 2010 vastgesteld door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het GVVP biedt onder andere een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten.
Planspecifiek
Parkeren
Voor de te hanteren parkeernormen wordt verwezen naar het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), vastgesteld door de raad op 2 februari 2010. Voor een dure woning in 'rest bebouwde kom' wordt uitgegaan van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Hierin wordt voorzien middels parkeren op eigen terrein.
Verkeer
De beoogde woning wordt ontsloten op de Amerongerwetering. Er zal een oprit gerealiseerd worden over de watergang die parallel aan de Amerongerwetering ligt. Derhalve wordt er een brug geplaatst. De realisatie van één woning brengt een beperkt aantal verkeersbewegingen met zich mee. Voor de berekening van het aantal verkeersbewegingen is gebruik gemaakt van de gegevens van het CROW (publicatie 381). Uitgaande van een vrijstaande woning in het buitengebied is het gemiddeld aantal verkeerswegingen 8 per etmaal. De Amerongerwetering beschikt over voldoende capaciteit om deze verkeersbewegingen op te vangen. Bovendien komen de verkeersbewegingen van de huidige veehouderij te vervallen. Het aspect verkeer vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Milieu
4.4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vijf mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht;
- aan de hand van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 kan geconcludeerd worden dat het plan mogelijk m.e.r.-plichtig is.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. Omdat er slechts één woning zal worden gerealiseerd kan afgezien worden van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling. De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gevormd door de paragrafen van dit bestemmingsplan waarin milieugevolgen inzichtelijk gemaakt worden. Daarin worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen gesignaleerd. Deze gevolgen kunnen derhalve worden uitgesloten; een nadere m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
4.4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van een bestemmingswijziging naar een strenger bodemgebruik (van agrarisch naar wonen). Er dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie wonen. Er is daarom een bodemonderzoek uitgevoerd door Inventerra (14 november 2019, zie bijlagen). De conclusies van dit onderzoek worden navolgend beschreven.Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de hypothese 'verdacht voor verontreiniging met OCB' formeel bevestigd, vanwege de aangetoonde zeer licht verhoogde gehalten DDD en DDT in mengmonster MM3. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet nodig worden geacht. De hypothese 'onverdacht voor de verontreiniging' is voor het overige terrein bevestigd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het terrein vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is voor de huidige en de toekomstige bestemming. Op grond hiervan is er geen belemmering voor de afgifte van een omgevingsvergunning. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt er een woning gerealiseerd. Woningen zijn geluidgevoelige objecten in de zin van de wet geluidhinder (Wgh). De beoogde woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Amerongerwetering. Om aan te tonen dat voldaan wordt aan de bepalingen van de Wgh is er door Adviesbureau van der Boom aan akoestisch onderzoek naar wegverkeer uitgevoerd voor onderhavig plangebied (2 december 2021, zie bijlagen). De resultaten van het onderzoek worden navolgend besproken.
De geluidbelasting door wegverkeer op de Amerongerwetering bedraagt ten hoogste 51 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh op de noordgevel van de woning. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden. Er dient voor de woning een hogere waarde te worden
aangevraagd.
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet wenselijk uit beheers- en onderhoudsoverwegingen. Volgens de beleidsregel van de gemeente hoeft het plaatsen van schermen voor kleine woningbouwprojecten niet uitgebreid te worden onderzocht. Gezien de ligging is het plaatsen van een verdiepinghoog scherm landschappelijk ongewenst.
Voor de woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 51 dB voor wegverkeer op de Amerongerwetering conform tabel III.2. Er wordt voldaan aan de eisen en inspanningsverplichting uit het geluidbeleid van de gemeente.
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en van het geluidbeleid van de gemeente. Aan dit toetsingskader kan na maatregelen dan wel het afgeven van hogere waarden worden voldaan. Er wordt voor wegverkeerslawaai daarmee voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De gevels van de woning ondervinden een geluidbelasting van ten hoogste 56 dB zonder aftrek, zie tabel III.3. De
benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 23 dB. Voor de noordgevel van de woning zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. Deze maatregelen zullen bij de uitwerking van het bouwplan ingepast worden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling van de woning.
4.4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen herziening krijgt het plangebied de bestemming 'Wonen'. De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de Atlas blijkt dat ter plaatse de achtergrondconcentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied respectievelijk 18,0 μg/m³ PM10, 11,0 μg/m³ PM2,5 en 14,3 μg/m³ NO2 bedragen. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. De advieswaarden van de GGD en WHO (20 μg/m³ PM10 en 10 μg/m³ PM2,5) worden deels gehaald; er wordt immers voldaan aan de advieswaarde voor PM10 maar niet voor PM2,5. Omdat het gaat om een lichte overschrijding is de verwachting dat door verbetering van de autotechniek er in de toekomst voldaan wordt aan deze waarden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.4.5 Bedrijven en milieuzonering
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Het plangebied is grotendeels omgeven door agrarisch gebied. Aan de hand van het geldende bestemmingsplan 'buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen en Amerongen' is gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie. Daarnaast dient beoordeeld te worden of de activiteiten die op de planlocatie mogelijk gemaakt worden een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen in de omgeving.
Omgevingstype
Het plangebied is gelegen aan het lint de Amerongerwetering. In de omgeving van het plangebied zijn woningen en (agrarische) bedrijven toegestaan. In de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ is aangegeven dat lintbebouwing in het buitengebied met een agrarisch karakter aan te merken is als gemengd gebied. Het plangebied wordt derhalve aangemerkt als 'gemengd gebied', waardoor de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verlaagd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Ameronger Wetering 20
Op een afstand van ca. 150 m geldt volgens het bestemmingsplan 'buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen en Amerongen' ter plaatse van de Ameronger Wetering 20 de bestemming 'Agrarische met waarden' waarbij de locatie is voorzien van een agrarisch bouwvlak met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Ter plaatse is een intensieve veehouderij gevestigd. Het betreft hier het 'fokken en houden van melkvee' en een 'loonbedrijf >500 m²'. Volgens de VNG-lijst valt dit bedrijf onder milieucategorie 3.2 Daarmee geldt er een richtafstand van 50 m in gemengd gebied. Met een afstand van 150 m van het plangebied tot het betreffende bedrijf wordt er voldaan aan de richtafstand.
Voor het aspect geur kan, in afwijking van de richtafstanden uit de VNG-publicatie, uitgegaan worden de minimale afstanden uit de Wet geurhinder een veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij wordt voor geur een afstand van minimaal 25 m gehanteerd. Aan deze afstand wordt zowel in de huidige als toekomstige planologische situatie voldaan.
Amerongerwetering 13
Ten westen van het plangebied, op een afstand van ca. 230 m geldt volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' ter plaatse van de Amerongerwetering 13 de bestemming 'Agrarisch' waarbij de locatie is voorzien van een agrarisch bouwvlak met de functieaanduiding 'grondgebonden veehouderij'. Ter plaatse bevindt zich een grondgebonden veehouderij. Dit bedrijf heeft een milieucategorie 3.2 met een bijbehorende richtafstand van 50 m in gemegnd gebied. Het plangebied voldoet aan de richtafstand.
Voor het aspect geur kan, in afwijking van de richtafstanden uit de VNG-publicatie, uitgegaan worden de minimale afstanden uit de Wet geurhinder een veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij wordt voor geur een afstand van minimaal 25 m gehanteerd. Aan deze afstand wordt zowel in de huidige als toekomstige planologische situatie voldaan.
Ameronger Wetering 28(a)
Direct ten zuidwesten van het plangebied op een afstand van ca. 75 m van de beoogde nieuw te realiseren woning geldt volgens het bestemmingsplan 'buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen en Amerongen' ter plaatse van de Ameronger Wetering 28(a) de bestemming 'Agrarische met waarden' waarbij de locatie is voorzien van een agrarisch bouwvlak. Ter plaatse is een bedrijf gevestigd voor trailerverhuur, wasserij, zadelmakerij en ruitersport. Voor dit bedrijf geldt een milieucategorie van 3.1 met een richtafstand van 30 m in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt ten opzichte van de beoogde nieuw te realiseren woning voldaan.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich verder geen bedrijven of inrichtingen die van invloed kunnen zijn op de beoogde ontwikkeling. Tevens vormt de beoogde ontwikkeling geen belemmering voor nabij gelegen bedrijven of inrichtingen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Planspecifiek
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.

Uitsnede Risicokaart (met het plangebied in de zwarte cirkel)
De dichtstbij gelegen risicovolle inrichting bevindt zich op een afstand van circa 1300 m van het plangebied. Het betreft een bovengrondse tank voor propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas. Hiervoor geldt een plaatsgebonden risicoafstand van 20 m. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.
4.4.7 Duurzaamheid
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid en milieu in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend hebben de provincie Utrecht en gemeente Utrechtse Heuvelrug beleid opgesteld voor duurzaamheid.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Bij zowel het bouwen als renoveren van woningen is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft haar beleid rond klimaat, energie en duurzaam bouwen verwoord in het Milieubeleidsplan “Natuurlijk duurzaam”. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn.
Voor nieuwbouwwoningen streeft de gemeente naar een 25% scherpere energieprestatie dan de maximale wettelijk verplichte EPC-score. Daarnaast wordt gestreefd naar een minimale gemiddelde GPR Gebouw score van 7. Bij kansrijke projecten is de ambitie een GPR Gebouw score van 8.
Gratis en vrijblijvende licentie GPR Gebouw
Met GPR Gebouw wordt inzichtelijk gemaakt waarmee de duurzaamheid van het plan kan worden verbeterd. Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. De gemeente Utrechtse Heuvelrug stelt het gebruik van GPR Gebouw gratis beschikbaar.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Extra hypotheekruimte voor energiezuinige woningen
De Tijdelijke Regeling Hypothecair Krediet maakt het mogelijk om extra hypotheekruimte te krijgen voor duurzaamheid. Huiseigenaren die energiebesparende maatregelen willen meefinancieren kunnen hiervoor meer hypotheekruimte krijgen. Voor energie neutrale woningen of nul-op-meter woningen is deze extra ruimte vanaf 1 januari 2017 tot € 25.000. Dit gaat buiten de normale inkomenstoets om. Er zijn wel voorwaarden, waaronder een bruto minimum jaarinkomen van € 33.000,- en een maximum totaal hypotheekbedrag van 106 % van de marktwaarde van de woning ná het nemen van de maatregelen.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden bestaande opstallen gesloopt en wordt er een nieuwe woning gerealiseerd. Deze woning zal gasloos worden gerealiseerd en voorzien worden van een goede isolatie. Er zal worden aangesloten bij de BENG-norm die per 1 januari 2020 geldt. In een later stadium zullen mogelijkheden voor aanvullende duurzaamheidsmaatregelen worden onderzocht.
4.5 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.5.1 Generiek beleid
Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021
Het Bodem-, Water- en Milieuplan is opgesteld op grond van de verplichting in de Waterwet en de Wet Milieubeheer om respectievelijk een regionaal waterplan en een provinciaal milieubeleidsplan op te stellen. Het Bodem-, Water- en Milieuplan is vastgesteld op 7 december 2015. Met dit plan wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening en de Provinciale Waterverordening.
Voor bodem, water en milieu staan de volgende doelen centraal:
- streven naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden.
- streven naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied.
- streven naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden.
Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio. Om deze doelen te bereiken worden twee hoofdlijnen in het beleid onderscheiden:
- focussen op vier prioriteiten: (1) waterveiligheid en wateroverlast, (2) schoon en voldoende oppervlaktewater, (3) ondergrond en (4) leefkwaliteit stedelijk gebied. Dit betreft urgente maatschappelijke problemen waarin de provincie in de aanpak een belangrijke rol kan spelen.
- werken vanuit zes basiskwaliteiten (bodemkwaliteit, waterkwaliteit, waterkwantiteit, lucht, geluid (incl. geur en licht) en externe veiligheid). Deze vormen een integraal onderdeel van al het provinciaal beleid gerelateerd aan de fysieke leefomgeving.
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
- afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
- beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
- natuur en ecologie: op allerlei plaatsen kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin;
- beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.
4.5.2 Beleid hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan
Het Waterbeheerplan ‘Waterkoers' voor de periode 2016-2021 is op 16 maart 2016 vastgesteld. In het Waterbeheerplan staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende jaren beschreven.
Met deze Waterkoers wil het waterschap zich flexibel opstellen en ruimte bieden voor initiatieven uit de samenleving: van 'zorgen voor' naar 'samen doen'. De Stichtse Rijnlanden werkt aan veiligheid, voldoende en gezond water, tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Daarnaast werkt de Stichtse Rijnlanden aan de fysieke leefomgeving en wil het anticiperen op veranderingen over de grenzen heen. Ook wil het waterschap inspelen op ontwikkelingen (trends) in de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.
De Stichtse Rijnlanden formuleert de volgende ambities:
- gezond water;
- veilig tegen overstromingen;
- gezuiverd afvalwater;
- voldoende water;
- genieten van water.
In de Watertoets worden deze ambities verder uitgewerkt.
Leidraad Afkoppelen Utrechtse Heuvelrug
De leidraad heeft betrekking op het infiltreren van afstromend hemelwater en de risico’s hiervan voor de grondwaterkwaliteit en is onderdeel van het ‘Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug’. Het convenant is een overeenkomst voor de periode 2010-2015, tussen de Provincie Utrecht, Waterschap Vallei & Eem, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Vitens en negen gemeenten, waaronder de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De leidraad is van toepassing op dat deel van de Utrechtse Heuvelrug, waarbinnen het grootste deel van het neerslagoverschot het diepe grondwater bereikt. Gebieden met oppervlaktewater vallen hier niet onder. De grondwatervoorraad op de Utrechtse Heuvelrug is kwetsbaar en vraagt om locatie specifiek beleid voor infiltratie. Er is een beslisschema opgesteld, welke richting geeft aan te maken keuzes en bestaat uit een voorkeursvolgorde voor infiltratie, een richtlijn die aangeeft welke keuzemogelijkheden er zijn, en een beschrijving van maatregelen om uitspoeling naar grondwater te beperken.
WaterstructuurvisieDe Waterstructuurvisie is opgesteld door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (2002). In de Waterstructuurvisie geeft het Hoogheemraadschap aan dat water een steeds grotere rol in onze samenleving speelt. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat waardoor water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het Hoogheemraadschap de integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:
- het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
- er is sprake van een goede waterkwaliteit;
- de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
- de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
- er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies; er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
- de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.
In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook wordt een streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:
- vasthouden, bergen, afvoeren;
- voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
- vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
- grondwater als ordenend principe.
Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen het beheersgebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies wonen/werken, landbouw en natuur, is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik van het werkgebied.
4.5.3 Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Planspecifiek
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is er een digitale watertoets uitgevoerd (5-11-2019). Uit de digitale watertoets kan niet direct geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen gevolgen heeft voor water en dat er voldaan kan worden aan het standstill beginsel. Er dient derhalve nadere afstemming plaats te vinden met het hoogheemraadschap. Dit zal gebeuren in het kader van het wettelijk vooroverleg. Het plangebied is gelegen in een 'beschermingszone drinkwaterwinning' en binnen de kaartlaag 'kwetsbare strategische grondwatervoorraad', in toelichting paragraaf 3.2.2 wordt dit nader beschreven.
Watercompensatie
Met de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van toename van verhard oppervlak. Met de beoogde ontwikkeling worden er opstallen gesloopt met een totaal oppervlak van minimaal 1000 m². Daarvoor in de plaats komt er enkel één woning in de plaats. Daarmee zal er een afname van het verhard oppervlak plaatsvinden.
Waterafvoer
De ambitie van het hoogheemraadschap is om het hemelwater zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
Met het beoogde initiatief is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Er is voldoende oppervlak voor infiltratie van hemelwater. Infiltratie van hemelwater zal derhalve geen problemen opleveren. Het afvalwater zal worden aangesloten op het bestaande rioleringssysteem.
Het waterschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen
Waterlopen
In of in de directe omgeving van het plangebied is een sloot aanwezig. Voor de beoogde ontwikkeling zal er een brug geplaatst worden over de sloot die parallel aan de Amerongerwetering loopt. Hierbij wordt rekening gehouden met de onderhoudbaarheid van de Amerongerwetering.
4.6 Groen, Natuur En Landschap
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Omdat de beoogde ontwikkeling aan de Amerongerwetering mogelijk negatieve effecten heeft op beschermde flora en fauna, beschermde natuurgebieden en/of beschermde houtopstanden, is er een ecologische quickscan uitgevoerd door Blom Ecologie B.V. (28 november 2019, zie bijlagen). Navolgend zullen de resultaten van dit onderzoek beschreven worden.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets en/of 'nee, tenzij'- toets is niet noodzakelijk.
Stikstofdepositie
Voor de beoogde ontwikkeling is ten behoeve van de Wet natuurbescherming een AERIUS-berekening (zie bijlagen, Buro SRO, SR190252, 3 augustus 2021) uitgevoerd. Voor de Natura 2000 gebieden geldt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Voor de bouwfase geldt dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering op 1 juli 2021 in werking is getreden. Hierdoor is er een vrijstelling voor de bouw, sloop en eenmalige aanlegactiviteiten. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is de ontwikkeling uitvoerbaar.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de wet natuurbescherming. Bovendien blijven de bomen in het plangebied behouden. Deze bomen zorgen voor een natuurlijke afscheiding van de percelen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkeling. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling aan de Amerongerwetering 26 te Amerongen uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
Er zijn geen vervolgstappen nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Wel dienen de volgende maatregelen in acht te worden genomen:
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- Bij de mogelijke realisatie van een dam met duiker dienen deze werkzaamheden plaats te vinden in de winter, wanneer de grote modderkruiper is uitgeweken naar overwinteringsgebieden.
- De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
- Mogelijke overwinteringslocaties van reptielen/amfibieën (vorstvrije structuren als stenenstapels, houtwallen, dichte struwelen etc.) dienen verwijderd of ongeschikt gemaakt te worden buiten de overwinteringsperiode oktober – april.
- De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
4.7 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen monumentale panden aanwezig. Tevens zijn er in de nabijheid van het plangebied geen gemeentelijke monumenten of rijksmonumenten aanwezig.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van cultuurhistorische hoofdstructuur. Het gebied ten noorden van de Amerongerwetering maakt wel onderdeel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en is aangemerkt als 'historische buitenplaatszone'. Voor de historische buitenplaatszones is het beleid van de provincie om enerzijds de zone veilige te stellen en anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling. De historische buitenplaatsen vertegenwoordigen bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden in de provincie. De historische buitenplaatszones staan tegelijkertijd onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf.
Met de beoogde ontwikkeling van een nieuwe woning en de sloop van bestaande opstallen (circa 1000 m²) zullen er geen negatieve gevolgen zijn voor de historische buitenplaatszone.
Het plangebied valt binnen het gebied dat is aangewezen als cultureel erfgoedgebied op (voorlopige) lijst werelderfgoed. Hier is reeds op ingegaan in toelichting paragraaf 3.1.1.
Uit voornoemde blijkt dat het cultuurhistorische waarden niet worden aangetast met de beoogde ontwikkeling.
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
De gronden van het plangebied hebben een lage archeologische verwachtingswaarde. In het vigerende bestemmingsplan 'Overberg, Maarn, Maarsbergen en Amerongen' is derhalve de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' toegekend. Binnen deze dubbelbestemming zijn bodemingrepen tot een oppervlakte van 100.000 m² zonder archeologisch onderzoek toegestaan. Met de beoogde ontwikkeling wordt deze grenswaarde niet overschreden. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in een GML-bestand met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. De verbeelding en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van dit bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
5.2 Methodiek
5.2.1 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2.2 Verbeelding
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden.
5.2.3 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
- Hoofdstuk 2 (artikel 3 en 4) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden.
- Hoofdstuk 3 (artikelen 5 tot en met 9) bevat de algemene regels; een anti-dubbeltelregel en de algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings- en wijzigingsregels.
- Hoofdstuk 4 (artikelen 10 en 11) bevat de overgangs- en slotregel.
5.3 Inleidende Regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven zijn opgenomen.
Wijze van meten Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
5.4 Bestemmingen
5.4.1 Agrarisch met waarden
Het plangebied is gedeeltelijk voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Deze gronden zijn niet voorzien van een bouwvlak waardoor bouwen op deze gronden zeer beperkt is.
Agrarisch met waarden
In het agrarisch verwevingsgebied en het extensiveringsgebied wordt de bestemming Agrarisch met waarden toegepast. Dit zijn gebieden die hoge landschappelijke en/of natuurwaarden herbergen. Hier wordt agrarische bedrijvigheid wel toegestaan, maar de landschapswaarden worden daarbij zoveel mogelijk beschermd. Dit geldt voor extensiveringsgebied in sterkere mate dan voor het verwevingsgebied. Door deze bescherming is het een uitgebreider artikel, met diverse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Op deze wijze wordt ook ander gebruik en met name minder belastend gebruik voor de omgeving, meer gestimuleerd zoals van agrarisch naar wonen.
Voor de intensieve veehouderij geldt dat deze binnen de bestemming Agrarisch met waarden (Aw) alleen is toegestaan als er een IV-aanduiding is opgenomen op de verbeelding.
Bouwregels
Om de bebouwing zoveel mogelijk te clusteren is het alleen toegestaan gebouwen en overkappingen te realiseren binnen het bouwvlak. Het aantal bedrijfswoningen binnen deze bouwvlakken mag maximaal één bedragen, tenzij anders is aangegeven in regels en op de verbeelding. Een bedrijfswoning mag maximaal een inhoud hebben van 600 m³, tenzij de bestaande inhoud groter is. Via afwijking is onder voorwaarden ook vergroting mogelijk naar 800 m³.
Als er kassen aanwezig zijn op het perceel mag de gezamenlijke oppervlakte van deze kassen met een bouwhoogte van meer dan één meter niet meer dan 300 m² bedragen. Bedrijfsgebouwen ten behoeve van de intensieve veehouderij mogen niet meer dan één bouwlaag bevatten. Het bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden door één bedrijf.
Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt dat ze zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd conform de maximum hoogten gesteld in het artikel.
Afwijken bouwregels
In verband met de ruimtelijke uitstraling is het bij recht niet toegestaan om silo's en kuilvoerplaten buiten het bouwvlak op te richten. Het bevoegd gezag kan echter besluiten om daarvan af te wijken. Deze bepaling kan slechts worden toegepast indien de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering kan worden aangetoond en er dient voldaan te worden aan de in het artikel genoemde maatvoeringen.
Specifieke gebruiksregels
In verband met de ruimtelijke uitstraling ervan is gebruik van gronden voor opslag van hooirollen buiten het bouwvlak is in strijd met de bestemming.
5.4.2 Wonen - B1
In het plangebied komen uitsluitend vrijstaande woningen voor. In het buitengebied wordt hiervoor de bestemming 'Wonen - B1' gehanteerd, conform de gemeentelijke standaardregels. Met het vastleggen van deze typologie, wordt de bestaande stedenbouwkundige structuur gehandhaafd.
Functies
Binnen de bestemming Wonen - B1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep en/of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Daarnaast maakt een algemene gebruiksregel het uitoefenen van een bed & breakfast in een woning mogelijk.
Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven, (ontsluitings-)wegen en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
Bouwmogelijkheden
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:
- algemeen;
- hoofdgebouwen;
- bijbehorende bouwwerken;
- overige bouwwerken.
Algemeen
In algemene zin wordt bepaald dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming Wonen - B1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Er mag niet meer dan één woning binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak is aan de voorzijde van het hoofdgebouw bepaald en vervolgens is aan de overige drie zijden elk 5 m ruimte geboden tussen het hoofdgebouw en het bouwvlak.
Voor de woningen is een generieke maximale inhoud aangegeven van 600 m³. Hierop zijn twee uitzonderingen mogelijk. In bestaande gevallen is de grotere bestaande inhoud toegestaan. Ook is het mogelijk dat een grotere inhoud is aangegeven met een aanduiding.
Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven, te weten 4,5 rep. 10 meter. Indien bestaande hoofdgebouwen hoger zijn dan deze standaard hoogte, dan is de bestaande goot- en bouwhoogte de maximaal toegestane hoogte.
Als een hoofdgebouw op een hoekperceel wordt gesloopt, moet de voorgevel van het vervangende hoofdgebouw aan dezelfde zijde van het bouwvlak worden gebouwd als het geval was bij het bestaande hoofdgebouw. Met deze regeling wordt beoogd de karakteristiek en de kwaliteit (zowel vanuit ruimtelijk-stedenbouwkundig oogpunt, maar ook vanuit woonplezier beschouwd) te waarborgen.
Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Als een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel wordt gebouwd is de breedte gemaximeerd. In die gevallen mag de breedte van een dakkapel niet meer dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen. De breedte van het dakvlak moet gerekend worden ter hoogte van de bovenkant van de dakkapel.
Aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen
Aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen hebben met elkaar gemeen dat ze aan het hoofdgebouw worden vast gebouwd. Deze gebouwen en overkappingen mogen daarom zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
De gebouwen en overkappingen mogen binnen een afstand van 4 m van de woning niet hoger worden gebouwd dan 5 m. Dit is anders als de 5 m niet goed uit komt met de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. In dat geval mag zo hoog worden gebouwd als de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,3 meter. Of als het woning lager is dan 5 m, dan mag niet hoger worden gebouwd dan de woning. Aan- of uitbouwen die op een afstand van meer dan 4 m van de woning worden gebouwd mogen een kap hebben. De maximale hoogte van het dak is afhankelijk van de afstand van de daknok tot de perceelsgrens.
De maximale oppervlakte voor het bouwen van het totaal van aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen, aangebouwde overkappingen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen binnen en buiten het bouwvlak is afhankelijk van de grootte van het bebouwingsgebied van de woning. Het uitgangspunt is dat 50% van het bebouwingsgebied mag worden bebouwd. Voor grotere percelen loopt dit op. Voor grote percelen met een bebouwingsgebied van meer dan 300 m² geldt dat in het uiterste geval 150 m² mag worden gebouwd. Dit is alleen anders als met de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m²)' een maat is aangegeven. Dan geldt die oppervlaktemaat als maximum.
Voor de voorgevel en op zijgevels mogen wel erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen en bordessen worden gebouwd. Bij de zijgevels moet het gaan om zijgevels die zicht hebben op of gelegen zijn aan de openbare weg of openbaar groen. De genoemde bouwdelen mogen tot 1,5 m uit de grens van het bouwvlak worden gebouwd. Tussen de gevel van een erker en de grens van het bouwperceel moet minstens 2,5 m ruimte worden gehouden. De maximaal toegestane bouwhoogte van de genoemde bouwdelen is mag niet meer zijn dan 3 m of 0,25 m boven de eerste bouwlaag van de woning. De breedte van de genoemde bouwdelen mag niet meer zijn dan 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waar het bouwdeel aangebouwd wordt. De breedte is daarnaast ook nog absoluut begrensd tot 4 m.
Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.
5.4.3 Waarde - Archeologie 5
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5', zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen', wordt overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Deze dubbelbestemming is bedoeld voor de bescherming en het veiligstellen van de (naar verwachting) aanwezige archeologische waarden. Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Dit met uitzondering van bepaalde verandering van bestaande bebouwing, bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte kleiner dan 100.000 m² en bouwwerken die niet dieper dan 0,3 m geplaatst kunnen worden.
5.5 Algemene Regels
Anti-dubbeltelregel
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
Algemene bouwregels
Bestaande situatie
In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werktreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.
Ondergeschikte bouwdelen
In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werktreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.
Algemene gebruiksregels
Verboden gebruik
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval, het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, het gebruik van woningen voor kamerbewoning en bijzondere woonvormen of een gebruik van gronden voor een paardenbak.
Uitoefening Bed & Breakfast
Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een(bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Algemene aanduidingsregels
Milieuzone - stiltegebied
Binnen de aanduiding milieuzone - stiltegebied geldt dat de gronden mede zijn aangewezen voor het behoud van stilte. In dit artikel is een opsomming gemaakt van de bedrijfs- en overige activiteiten die binnen deze gronden mogelijk zijn gemaakt middels de enkelbestemmingen. Deze activiteiten mogen het stiltegebied niet wezenlijk nadelig beïnvloeden.
Reconstructiewetzone - verwevingsgebied
De aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied heeft betrekking op de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven binnen het Verwevingsgebied, zoals opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).
Algemene afwijkingsregels
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen en de bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Onder voorwaarden is tevens een overschrijding toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen.
5.6 Overgangs- En Slotregeling
Overgangsregels
Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld: bouwwerken of gebruik zoals dat bestaat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels of het gebruik van de gronden en bouwwerken.
Slotregel
Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen.
Planspecifiek
De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. Het betreft een aangewezen plan waarvoor een anterieure overeenkomst is afgesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. Daar is ook het onderdeel afwenteling planschaderisico in opgenomen. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Participatie
Met de directe buren aan de Amerongerwetering 24b (familie) is overleg gevoerd. Uitkomst van het overleg is dat een deel van het perceel in eigendom overgaat. Hiermee wordt ook tegemoet gekomen in een eventuele planologische verslechtering.
De buren aan de overzijde zijn ook geïnformeerd over de ontwikkeling. Dit perceel heeft beperkt zicht op de beoogde woning. De buren hebben aangegeven geen probleem te hebben met de beoogde ontwikkeling.
6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het wettelijke vooroverleg is het plan toegezonden aan de verschillende overleg partners. De provincie Utrecht heeft op 11 februari 2022 schriftelijk aangegeven dat het voorliggende plan voor de provincie geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Het Hoogheemraadschap van Stichtse Rijnlanden heeft ook gereageerd op het bestemmingsplan. Het Hoogheemraadschap wijst er dat op 7 september 2021 het plan besproken is aan de Omgevingstafel. Tijdens dit overleg is geadviseerd geen dam met duiker aan te leggen omdat dit de doorstroming van de Amerongerwetering knijpt. In plaats daarvan is geadviseerd een brug aan te leggen. De initiatiefnemer heeft aangegeven akkoord te zijn en een brug te willen aanleggen. In de plantoelichting is dit nog open geformuleerd. Dit is gewijzigd waarmee het duidelijk wordt dat een brug wordt aangelegd.
6.2.3 Verslag zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft vanaf 18 februari 2022 tot en met 31 maart 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.