Haarweg achter 17 Overberg
Bestemmingsplan - Gemeente Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld op 27-09-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Haarweg achter 17 Overberg' met identificatienummer NL.IMRO.1581.AMRhaarwega17-VA01 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug;
1.2 bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.6 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.7 archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of programma's van eisen op te stellen en te toetsen;
1.8 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen;
1.9 archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de archeologische waarde van een terrein;
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van sporen van menselijk handelen in het verleden die in de grond zijn achtergebleven, bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond die duiden op bewoning of infrastructuur.
1.11 archeologisch waardevol gebied
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn;
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
1.14 bed & breakfastvoorziening
een (deel van een) gebouw, bedoeld voor veelal kortdurend recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.15 bedrijf aan huis
een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend en gericht is op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, mede door de bewoner van de woning, met dien verstande dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.16 beroep aan huis
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in een woning en/of de bijbehorende bouwwerken mede wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.17 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.18 bestaand(e)
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald;
- c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
het bepaalde onder b is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.22 bijzondere woonvorm
een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens door hulpbehoevenden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak eventueel met extra zorg en/of begeleiding, met bijbehorende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke ruimte en kantoor;
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwlaag
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd. De eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.30 daknok
hoogtste punt van een schuin dak;
1.31 dakvoet
laagste punt van een schuin dak;
1.32 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.33 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden
1.34 erker
een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de gevel van een woning en ondergeschikt is aan de massa van het hoofdgebouw;
1.35 escortbedrijf
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
1.36 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan;
1.37 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.38 hoofdgebouw
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.39 horeca
een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven;
1.40 huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
1.41 kamerbewoning
het bewonen van eenzelfde woning door meerdere personen die ieder in een eigen ruimte een eigen huishouden voeren waarbij deze bewoners wezenlijke voorzieningen, zoals een entree, keuken en/of sanitaire ruimte, gemeenschappelijk gebruiken;
1.42 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde eenzelfde maatvoering geldt;
1.43 overkapping
een bouwwerk, omsloten door maximaal één, tot de constructie behorende wand en voorzien van een gesloten dak;
1.44 parkeervoorzieningen
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;
1.45 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.46 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;
1.48 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 het peil
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
2.8 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. de uitoefening van beroep en/of bedrijf aan huis;
met daarbij behorend:
- c. tuinen en erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein.
3.2 bouwregels
3.3 specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1 m bedraagt.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Verboden gebruik
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en);
- a. Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
- 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, een escortbedrijf of een erotisch getinte vermaaksfunctie behoudens in het geval dat dit gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
- 4. een gebruik van bijbehorende bouwwerken die zijn gelegen buiten het bouwvlak en op meer dan 4 m afstand van het oorspronkelijk hoofdgebouw voor bewoning, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;
- 5. een gebruik van woningen voor kamerbewoning;
- 6. een gebruik van woningen voor bijzondere woonvormen;
- 7. een gebruik van 'bed & breakfast'-voorzieningen, recreatiewoningen, vakantie-appartementen, groepsaccommodatie, pensions en kampeerboerderijen voor permanente bewoning;
- 8. een gebruik van gronden voor een paardenbak.
7.2 Uitoefenen van een bed & breakfast
Het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
- a. niet meer dan 30% van de totale bruto vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor de uitoefening van bed & breakfastvoorzieningen wordt gebruikt, met een maximum van 75 m2;
- b. de oppervlakte per bed & breakfastvoorziening dient minimaal 20 m2 te bedragen;
- c. het aantal bed & breakfastvoorzieningen mag maximaal 3 bedragen;
- d. de activiteiten door de bewoners worden uitgeoefend;
- e. per bed & breakfastvoorziening een zelfstandige sanitaire ruimte aanwezig is;
- f. per bed & breakfastvoorziening geen zelfstandige keuken aanwezig is;
- g. per bed & breakfastvoorziening een extra parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- b. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte voor overige bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
mits:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- 3. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Haarweg achter 17 Overberg'.
september 2018.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
In Overberg in de gemeente Utrechtse Heuvelrug ligt een strook grond wat voorheen uitmaakte van het bedrijf aan de Haarweg 17.
De bebouwing op deze strook grond is in 2016 gesloopt met de bedoeling om de grond toe te voegen aan de kavels erachter. Op deze strook grond zullen dan de tuinen van de woningen worden gerealiseerd. Hiermee wordt de afstand tussen de woningen en het bedrijf vergroot en krijgen de kavels een betere omvang.
Ten zuidwesten van het plangebied grenst het perceel waar voorheen een loods heeft gestaan aan het plangebied. Dit perceel heeft de bestemming "Bedrijven". Voor dit voornemen is daarom een bestemmingsplanherziening nodig. Hierover is overeenstemming tussen de eigenaren van de woning en de eigenaar van het naastgelegen bedrijf.
Dit bestemmingsplan is voor de hierboven omschreven ontwikkeling de juridisch-planologische vertaling.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied ligt in het noordoosten van de kern Overberg. In het noorden wordt het plangebied begrensd door de (nu nog) onbebouwde agrarische gronden, in het oosten, westen en zuiden door een woonperceel. Het perceel ten oosten van het plangebied betreft Haarweg 15. Ten westen van het plangebied ligt het perceel De Hucht 1. Het perceel ten zuiden van het plangebied is Haarweg 17. Op de navolgende afbeelding is de ligging en de begrenzing globaal aangegeven. Voor een exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding: Globale ligging plangebied
1.3 Geldende Plannen
Het plangebied maakt deel uit van de geldende bestemmingsplannen 'Overberg 1999'. Het bestemmingsplan 'Overberg 1999' is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Amerongen op 7 februari 2000 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Utrecht op 18 juli 2000. Plangebied heeft de bestemming 'Bedrijven'. De voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende plan, omdat er binnen deze bestemming geen nieuwe woningen mogen worden gebouwd en daarmee ook niet bestemd is voor de tuinen van deze woningen. Een herziening van de genoemde bestemmingsplannen is dan ook noodzakelijk om de ontwikkeling mogelijk te maken. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Overberg' opgenomen.
Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Overberg'
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende Hoofdstuk 1 wordt in Hoofdstuk 2de bestaande situatie in het plangebied beschreven gevolgd door een beschrijving van de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
Hoofdstuk 3 gaat in op de haalbaarheid van het plan. Hier komen aspecten als beleid, milieu, waaronder geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en
milieuzonering, water, flora en fauna, archeologie en verkeer en parkeren aan de orde. In Hoofdstuk 5 worden de opzet van het plan en de wijze van bestemmen behandeld. Hoofdstuk 6 ten slotte is gereserveerd voor de weergave van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Beschrijving Plangebied En Omgeving
Het plangebied ligt op de overgang van de Gelderse Vallei en de Utrechtse Heuvelrug. Het zuidelijk deel van de Gelderse Vallei is van oorsprong een uitgestrekt hoogveengebied. Tegenwoordig is dit hoogveen allemaal ontgonnen. Nu is dit gebied te typeren als een halfopen agrarisch landschap met bosstroken. Aan de kavels werden elzen houtsingels aangebracht als veekering. Kleine resten van het hoogveengebied zijn aanwezig ten noorden van Overberg.
De kern Overberg is ontstaan rondom Het Nieuwe Huis in De Haar, een veenontginning aan de overzijde van de Utrechtse Heuvelrug, vanuit het perspectief van Amerongen. Met de komst van de spoorlijn naar Rhenen en de aanleg van de Haarweg als verbinding tussen de Bergweg en het verderop gelegen Veenendaal, ontstond in de tweede helft van de 18e eeuw een verdichting in de bebouwing en daarmee draagvlak voor voorzieningen als een kerk en een school. De individuele dorpsbebouwing lag aanvankelijk vooral aan de Schoolweg. Vanaf de jaren '60 ontstond ook langs de Haarweg dorpse lintbebouwing. Alle bebouwing in Overberg geldt als dorpsbebouwing met een individueel karakter. Het plangebied ligt in het noordoosten van de kern Overberg. Het plangebied is een perceel waar voorheen een bedrijfspand stond.
2.2 Projectbeschrijving
Huidige situatie
Er is bij de verkaveling van het plangebied rekening gehouden met de loods ten zuiden van het plangebied, die daar destijds gevestigd was. De verkaveling is zo opgesteld dat de tuinen van de woningen in het plangebied grenzen aan de loods. Doordat deze loods hier was gevestigd, loopt de toegangsweg niet door tot aan de kavels in het plangebied en zijn de tuinen van aangrenzende percelen niet even groot. Op de volgende afbeelding is de verkaveling van het plangebied weergegeven, zoals deze is opgesteld voor het bestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg'.
Afbeelding: Verkaveling van het plangebied in de huidige situatie
Toekomstige situatie
Momenteel is de loods ter plaatse van het plangebied gesloopt en ligt dit terrein braak. In de toekomstige situatie hoeft bij de verkaveling dus geen rekening meer gehouden te worden met deze loods. De verkaveling sluit aan op de aangrenzende percelen. Het terrein waar voorheen de loods heeft gestaan wordt in de toekomst de tuinen van de percelen in het plangebied. Op de volgende afbeelding is de verkaveling van de toekomstige situatie weergegeven.
Afbeelding: Verkaveling van het plangebied in de toekomstige situatie
Hoofdstuk 3 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Algemeen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijken mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Opgaven van nationaal belang
In de SVIR heeft het Rijk drie Rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie Rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang en de Ecologische hoofdstructuur. Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het voorliggende bestemmingsplan. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in of nabij het plangebied.
Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking' (per 1 juli 2017).
Allereerst moet beoordeeld worden of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor het plan getoetst moet worden aan de nieuwe ladder. Ontwikkelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar zelfs bebouwing reduceren worden niet gezien als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de wijziging van de geldende bestemming. De grond zal worden gebruikt als tuin van het naastgelegen woonhuis. Hiermee wordt geen extra verstedelijking mogelijk gemaakt. Het voornemen hoeft daarom niet verder getoetst te worden.
Nationaal waterplan (2015)
Het Nationaal Waterplan is hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen. Op het aspect water wordt verder ingegaan in paragraaf 4.3.
Conclusie Rijksbeleid
De voorgenomen ontwikkeling past in de Rijksplannen.
3.2 Provinciaal Beleid
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013-2028)
Provinciale Staten van de provincie Utrecht hebben de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) op 4 februari 2013 vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. Op 12 december 2016 hebben provinciale staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (Herijking 2016) opnieuw vastgesteld. In 2017 heeft nog een correctie op de her reikte Verordening plaatsgevonden.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid.
De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
- een duurzame leefomgeving;
- vitale dorpen en steden;
- landelijk gebied met kwaliteit.
Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied
Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnenbeleven van rust en ruimte van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Mobiliteitstoets
Het bepaalde in dit artikel is van toepassing op het gehele provinciale grondgebied. Een ruimtelijke ontwikkeling moet op adequate wijze ontsloten zijn. Dit vloeit voort uit ofwel “een goede ruimtelijke ordening” ofwel uit dit artikel. Wanneer de mobiliteitstoets van toepassing is, worden de resultaten van de mobiliteitstoets bij de ruimtelijke ontwikkeling betrokken.
Al in een vroegtijdig stadium (vóór het overleg, maar bij voorkeur al in de planvormingsfase) dient er voor de ruimtelijke ontwikkelingen door middel van een zogenaamde mobiliteitsscan te worden nagegaan welke mobiliteitseffecten optreden en of de mobiliteitstoets bij de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling noodzakelijk is. De mobiliteitsscan is bedoeld om:
- op hoofdlijnen inzicht te krijgen in het aantal verplaatsingen dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling tot gevolg heeft;
- inzicht te krijgen in hoe dit zich verhoudt tot het aantal verplaatsingen van reeds bekende toekomstige ontwikkelingen binnen en buiten de gemeente;
- te bepalen of er door het aantal nieuwe of extra verplaatsingen knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen ontstaan of de ruimtelijke ontwikkeling wellicht kansen biedt verkeers- en vervoernetwerken te verbeteren.
Op basis van de scan wordt bepaald of een mobiliteitstoets noodzakelijk is. De verplichting een mobiliteitstoets uit te voeren zal meestal van toepassing zijn op de ontwikkeling van grotere gebieden (bijvoorbeeld woonwijken of bedrijventerreinen), maar kan in sommige gevallen ook gelden voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen nabij een verkeersnetwerk dat reeds zwaar belast is. In dergelijke gevallen kan de toevoeging van slechts enkele verkeersbewegingen al grote gevolgen hebben voor de doorstroming, bereikbaarheid dan wel toegankelijkheid, veiligheid en leefbaarheid. De reikwijdte van de mobiliteitstoets kan groter of kleiner zijn naar gelang de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling en de te verwachten effecten op het verkeers- en vervoernetwerk.
De voorgenomen ontwikkeling betreft slechts de wijziging van een bestemming. Het gebruik van de grond is bedoeld als tuin behorende bij de naastgelegen woningen. Het is aannemelijk dat dit geen/nauwelijks invloed heeft op de mobiliteit in en nabij het plangebied.
Overstroombaar gebied
Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat vitale en kwetsbare objecten, zoals elektriciteitscentrales en ziekenhuizen, woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Voor buitendijkse gebieden geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven.
Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Nadere definiëring van de objecten is te vinden in de Handreiking Overstromingsrobuust inrichten. De Handreiking helpt ook om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.
Landschap Gelderse Vallei
Voor het landschap Gelderse Vallei willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:
- Rijk gevarieerde kleinschaligheid;
- Stelsel van beken, griften en kanalen;
- Grebbelinie.
Overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei verschillende accenten. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Zie ook: www.provincie-utrecht.nl/kwaliteitsgids. De Grebbelinie maakt ook deel uit van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zie hiervoor het artikel Cultuurhistorische hoofdstructuur.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei is het het vooral van belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt behouden wordt. In het verleden zijn al veel kleinschalige landschapselementen verdwenen, waardoor ruimten groter zijn geworden. Ze hebben hun functie verloren en zijn verwijderd. Daarnaast vragen wij aandacht voor het waarborgen en ontwikkelen van de contrasten in de te onderscheiden deelgebieden van de Gelderse Vallei.
Toetsing
Het voornemen betreft de wijzigen van een bestemming, waardoor het gebied in gebruik genomen kan worden als tuin behorende bij het naastgelegen woonperceel. Het plan draagt bij aan de ontwikkeling van een braakliggend terrein, waardoor ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd, wat een doelstelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie is. Het plan is in overeenstemming met de beleidsdoelstellingen uit de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.
Provinciale ruimtelijke verordening (2013-2028)
Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De huidige herijking van de PRV is op 12 december 2016 vastgesteld.
In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.
Toetsing
Het verordeningsgebied is gelegen binnen de rode contour en is aangewezen als stedelijk gebied. Hierbinnen is een dergelijke ontwikkeling als dit bestemmingsplan mogleijke maakt toegestaan. De voorgenenomen ontwikkeling betreft een bestemmingswijziging ten behoeve van een meer optimale verkaveling, de provinciale verordening staat dit niet in de weg.
Conclusie provinciaal beleid
De voorgenomen ontwikkeling past in de provinciale plannen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' (2010)
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft de structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' op 28 januari 2010 vastgesteld. In de visie staat een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving voorop, hetgeen moet worden bereikt door middel van een houding van bedachtzaamheid, een integrale belangenafweging, het hechten van een groot belang aan leefbaarheid en sociale samenhang en het bijdragen aan een duurzame omgeving. Een belangrijk thema in de structuurvisie is het thema 'leefbare dorpen'. In dit kader worden als belangrijke opgaven genoemd het versterken van de eigen identiteit per dorp, het behoud van levendige dorpsharten en het versterken van dorpsharten met samenhang in wonen en voorzieningen voor jong en oud. Voorzieningen dienen zoveel mogelijk geconcentreerd te zijn in 'centrumgebieden'.
Eén van de vijf andere centrale thema's binnen de visie is 'maatwerk voor wonen en werken'. Daarbij is het de opgave om het woningbouwprogramma voor inbreidingslocaties uit te voeren en voldoende ruimte voor wonen en werken te bieden binnen het 'saldo' van de rode contouren.
In de structuurvisie is het plangebied binnen het thema 'Maatwerk voor wonen en werken realiseren binnen het saldo van de rode contouren' aangeduid als mogelijke ontwikkelingslocatie voor woningbouw. Dit is te zien op de volgende afbeelding.
Afbeelding: Visiekaart Overberg
Woonvisie Gemeente Utrechtse Heuvelrug (2008)
In 2012 is de gemeentelijke woonvisie uit 2008 geëvalueerd. Op basis daarvan zijn vier speerpunten van beleid vastgesteld waarop de gemeente in de komende jaren haar focus wil leggen:
- 1. het inzetten op doorstroming in de voorraad sociale woningen (huur en koop);
- 2. meer betaalbare huur- en koopwoningen (ver)bouwen of beschikbaar stellen voor het middensegment: de inkomensgroepen van € 34.085,- tot € 50.000,- (de ‘scheefwoners’);
- 3. levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg bevorderen in alle dorpen;
- 4. klimaatbewust en duurzaam (ver)bouwen stimuleren.
In het voorjaar van 2013 is de gemeente gestart met de actualisatie van de woonvisie 2008; de hierboven genoemde 4 speerpunten waren daarbij leidend. De actualisatie is tot stand gekomen in een interactief proces met alle betrokkenen op de lokale woningmarkt. Uit dit interactieve proces, maar vooral vanwege de economische recessie en de consequenties hiervan voor de woningmarkt, is duidelijk geworden dat er sprake is van een nieuwe realiteit op de woningmarkt. Bovendien is er sprake van landelijke hervormingen en structuurveranderingen op de woningmarkt die te maken hebben met wonen, zorg en welzijn, duurzaamheid en energiebesparing. Als gemeente moeten we hiermee aan de slag.
In de geactualiseerde woonvisie maakt het gemeentebestuur helder waaraan de komende jaren samen met belanghebbende partijen wordt gewerkt. Op lokaal niveau kunnen niet alle problemen worden opgelost, maar de huidige markt vraagt meer dan ooit op lokaal niveau een actieve samenwerking en heldere keuzes. Daarbij wordt ingezet op het leveren van maatwerk, behoud en versterking van sociale cohesie en leefbaarheid in de dorpen. De horizon ligt op 2020, met een doorkijk op onderdelen naar de jaren daarna.
Op 3 februari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de woonvisie 2013 vastgesteld. De gemeente heeft het plangebied aangewezen als ontwikkelingslocatie voor woningbouw. In de woonvisie worden geen specifieke doelen voor Overberg gesteld. Er staat wel dat in het nieuwbouwprogramma gestuurd wordt op meer goedkope en middeldure woningen in de koopsector (tot € 225.000,=), ten koste van het aantal duurdere koopwoningen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal woningen niet toe of af, het gaat slechts om het vergroten van de tuinen van de percelen. De plannen passen daarmee binnen de Woonvisie Gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2010)
Het GVVP is op 28 januari 2010 vastgesteld. De doelstelling is dat het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen verkeer aantrekkende werking. Het plan heeft verder ook geen betrekking op het GVVP. Er hoeft dus ook niet getoetst te worden aan de CROW-normen voor parkeren.
Nota Ruimtelijke Kwaliteit (2017)
De gemeente Utrechtse Heuvelrug beschikt over een Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Op grond van deze nota ligt het plangebied in de deelgebieden 'Dorpsbebouwing Overberg' en 'Overgangsgebied Gelderse Vallei'.
De gevarieerdheid van de dorpsbebouwing in Overberg is groot en dient als basiskenmerk te worden aangemerkt. De bestaande bebouwing is het kwalitatieve referentiepunt, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.
Voor de overgangsgebieden is het beleid van de gemeente gericht op het behouden en versterken van de landschappelijke kenmerken van deze gebieden.
De bouwaanvraag wordt aan de redelijke eisen van welstand getoetst. Omdat het bestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg' de bestaande ruimtelijke structuur doorbreekt is voor dit plan een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het bestemmingsplan 'Haarweg achter 17 Overberg' grenst aan het bestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg', daarom worden de beeldskwaliteitseisen uit het beeldkwaliteitsplan dat is opgesteld voor 'Overberg, Eindseweg' ook gehanteerd in het bestemmingsplan 'Haarweg achter 17 Overberg'.
Conclusie gemeentelijk beleid
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het bovengenoemde gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Specifieke Regelgeving En Beleid
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Voor het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 1. De conclusie van dit rapport staat hieronder weergegeven.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de toekomstige bestemming van het terrein als deel van erven en/of tuinen van de nabijgelegen nieuwbouwwoningen, kan geconcludeerd worden dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygienische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.
De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygienische belemmering in relatie tot de toekomstige bestemming van het terrein.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.1.2 Geluid
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek moet worden verricht. De geluidsbelasting van woningen wordt getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh).
Voor het bestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg' is onderzocht of de geluidsnormen voor de geplande woning overschreden zouden worden. Dit bleek niet het geval te zijn. De locatie ligt op voldoende afstand van de rijksweg A12. Overige nabij gelegen wegen spelen akoestisch geen relevante rol, waardoor de gecumuleerde geluidbelasting niet boven de 53 dB uitkomt. Daarmee is er sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van de bestemmingswijziging (zie navolgende afbeelding). De geluidbelasting voor spoorweglawaai is eveneens laag (zie navolgende afbeelding).
Afbeelding: Gecumuleerde geluidbelasting wegverkeer inclusief wettelijke aftrek Wgh
Afbeelding: Geluidbelasting railverkeer.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.1.3 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).
Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
- voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen
De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. De luchtkwaliteit zal hierdoor niet in betekende mate verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen beperkingen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.1.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Voor het bestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg' is een quickscan uitgevoerd, waarin de toenmalige geursituatie is vergeleken met mogelijke toekomstige geursituaties na uitbreiding van omliggende veehouderijen. Ook is er onderzocht of het rioolgemaal nabij de Eindseweg nr. 15 buiten de richtafstanden van de Wvg valt. Uiteindelijk is besoten dat die voorgenomen plannen binnen de kaders van de geurwetgeving vielen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling verandert de locatie van de geurgevoelige objecten (de twee woningen) in het plangebied niet. De ontwikkeling betreft slechts de uitbreiding van de tuinen van de percelen in het plangebied. Daarom kan onderzoek met betrekking tot de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.1.5 Bedrijven en milieuzonering
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de milieuzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Milieuzonering richt zich uitsluitend op de zonering van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) ten opzichte van gevoelige functies (zoals woningen). Het plan maakt de realisatie van gevoelige functies mogelijk in de vorm van woningen.
In de praktijk wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting gezocht bij de afstanden genoemd in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG-uitgeverij, Den Haag, editie 2009). Deze VNG-publicatie geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.
In de publicatie worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel.
Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een 'gemengd gebied'. In de omgeving zijn een aantal bedrijven gevestigd. Bij de voorgenomen ontwikkeling verandert de locatie van de woningen niet. De ontwikkeling betreft slechts de uitbreiding van de tuinen van de noordelijk gelegen woningen in het plangebied “Overberg, Eindseweg".Daarom kan onderzoek met betrekking tot de bedrijven en milieuzonering achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.1.6 Externe veiligheid
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Uitsnede risicokaart
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven en inrichtingen die een mogelijk risico vormen voor de ontwikkeling van kwetsbare objecten in het plangebied. Daarnaast vindt er in de omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen en water plaats en bevinden zich hier ook geen (aardgas)leidingen.
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van 200 meter van de spoorlijn ten zuiden van het plangebied. Over dit traject worden echter geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De spoorlijn vormt in het kader van externe veiligheid geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan. Nader onderzoek kan daarom achterwege blijven.
Toetsing milieubeleidsplan
In zowel de bestaande als de nieuwe situatie wordt voldaan aan de ambitiewaarden voor het aspect externe veiligheid van het milieukwaliteitsprofiel “Wonen buiten centrum”.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.1.7 Elektromagnetische straling
De staatssecretaris van het ministerie van VROM heeft geadviseerd dat moet worden voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddeld magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Ten noorden van het plangebied loopt de hoogspanningslijn Veenendaal1-Driebergen. De specifieke zone voor deze lijn is niet berekend. De indicatieve zone is vastgesteld op twee keer 80 meter. Dit betekent dat nieuwe gevoelige bestemmingen, als woningen, waar kinderen verblijven niet op een afstand van minder dan 80 meter van het hart van de hoogspanningslijn mogen worden gebouwd of gevestigd. De noordgrens van het plangebied ligt op een afstand van meer dan 80 meter.
Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat de in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen kunnen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.
Conclusie
Het electromagnetische straling vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.1.8 Duurzaamheid
Bij duurzaam bouwen worden bouwwerken op een wijze gerealiseerd waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast en een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd. In elke fase van het bouwproces dient rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen.
Wettelijk kader
Met name het aspect 'energie in de gebruiksfase' is in wetgeving verankerd. In het bouwbesluit zijn eisen opgenomen ten aanzien van de te behalen energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Voor woningen is de eis op dit moment 0,8. In 2011 wordt deze verlaagd naar 0,6. Voor andere gebruiksfuncties gelden andere normen. Voor de vele andere aspecten van duurzaam bouwen is niets vastgelegd in wetgeving.
Gemeentelijk beleid
Het milieubeleidsplan 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de raad. De gemeente Utrechtse Heuvelrug werkt voor duurzaam bouwen met het instrument 'GPR Gebouw'. In dit milieubeleidsplan staat dat gemiddeld minimaal een 7,0 gescoord moet worden op de thema's van 'GPR Gebouw' (versie 4), met minimaal een 7,0 voor het thema energie. Daarnaast geldt een 25% verscherpte EPC ten opzichte van de wettelijke norm.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt er geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Duurzaam bouwen is daarom niet aan de orde.
Conclusie
Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
4.2 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet Natuurbescherming en de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Het betreffende perceel ligt momenteel braak, er vindt er geen sloop plaats. Verder betreft de voogenomen ontwikkeling slechts een wijziging van de bestemming. Het het gebruikt veranderd nagenoeg niet. Nu is het een braakliggend terrein en in de toekomstige situatie zal dit terrein als tuin worden ingericht. Er vinden geen bouwwerkzaamheden plaats.
Op basis van de ligging en de aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland (NNN) of belangrijke natuurwaarden buiten de NNN.
Conclusie
Het aspect ecologie leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Water
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
In het ‘Waterbeheerprogramma 2016 – 2021’, vastgesteld op 30 september 2015, heeft Waterschap Vallei en Veluwe, dat in 2012 ontstaan is na een fusie tussen de waterschappen Veluwe en Vallei & Eem, zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2016 tot en met 2021. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap voor de komende zes jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Geactualiseerde Leidraad Afkoppelen Utrechtse Heuvelrug (Wareco)
De leidraad heeft betrekking op het infiltreren van afstromend hemelwater en de risico’s hiervan voor de grondwaterkwaliteit en is onderdeel van het ‘Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug’. Het convenant is een overeenkomst voor de periode, tussen de Provincie Utrecht, Waterschap Vallei & Eem, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Vitens en negen gemeenten, waaronder de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De leidraad is van toepassing op dat deel van de Utrechtse Heuvelrug, waarbinnen het grootste deel van het neerslagoverschot (de opdiepe grondwateraanvulling) het diepe grondwater bereikt. Gebieden met oppervlaktewater vallen hier niet onder. De grondwatervoorraad op de Utrechtse Heuvelrug is kwetsbaar en vraagt om locatie specifiek beleid voor infiltratie. Er is een beslisschema opgesteld, welke richting geeft aan te maken keuzes en bestaat uit een voorkeursvolgorde voor infiltratie, een richtlijn die aangeeft welke keuzemogelijkheden er zijn, en een beschrijving van maatregelen om uitspoeling naar grondwater te beperken.
Waterplan Heuvelrug
Het waterplan beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water in de (voormalige) gemeenten Driebergen-Rijsenburg, Doorn, Leersum en Amerongen tot 2020. De focus van het waterplan ligt op het stedelijk gebied waarbij de waterdoelen aansluiten op die voor het landelijk gebied. De volgende gidsprincipes worden in het waterplan door de participanten in acht genomen:
- Niet afwentelen
Knelpunten in de waterkwantiteit en waterkwaliteit worden niet afgewenteld op aangrenzende gebieden of op toekomstige generaties;
- Waterkwantiteitstrits: "vasthouden-bergen-afvoeren"
Het waterkwantiteitsbeheer is gericht op water zoveel mogelijk vasthouden, zonodig bergen en pas in laatste instantie afvoeren;
- Waterkwaliteitstrits: "schoon houden-scheiden-zuiveren"
Het waterkwaliteitsbeheer en rioleringsbeheer wordt gericht op het schoon houden van water, op het gescheiden houden van schoon en vuilwater en pas in laatste instantie op het zuiveren van vervuild water;
- Waterstromen lopen van schoon naar vuil (zoneren)
Om waterkwaliteitsproblemen benedenstrooms te vermijden, wordt stroming van vuil water naar schoon water zoveel mogelijk vermeden;
- Redeneren vanuit de natuurlijke karakteristieken
Bij het bepalen van beleid, de inrichting en het gebruik van water wordt geredeneerd vanuit de natuurlijke karakteristieken van het watersysteem.
Daarnaast is het waterplan gebaseerd op onder andere de volgende uitgangspunten:
- Water is mede bepalend/ordenend voor de ruimtelijke ordening.
- Bij planvorming en uitvoering van maatregelen wordt gestreefd naar draagvlak bij alle betrokkenen.
- Voor het watersysteem wordt gestreefd naar variëteit, zo min mogelijk versnippering van natte ecosystemen en zelfregulerende robuuste watersystemen met een natuurlijke dynamiek.
- Voor de waterketen wordt gestreefd naar efficiënt en effectief (her)gebruik van water, optimale afstemming tussen de riolering en de rioolwaterzuivering en een maximaal milieurendement van maatregelen.
- Het beheer (inclusief onderhoud) van watergangen moet doelmatig en efficiënt uitgevoerd kunnen worden.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2015
Het aanleggen, beheren en onderhouden van het riool zijn gemeentelijke taken met de Wet milieubeheer als basis. Volgens deze wet moet de gemeente in een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) vastleggen hoe zij invulling geeft aan deze taak. In het GRP is aangegeven wat de gemeente wil bereiken, welke voorzieningen er zijn, wat er gedaan moet worden om de gestelde doelen te kunnen halen en wat de kosten zijn en hoe deze worden gedekt.
Een van de toekomstige ontwikkelingen is dat klimaatverandering vermoedelijk zal leiden tot hevigere regenbuien. Buien die niet meer alleen door de riolering kunnen worden afgevoerd. Ook de openbare ruimte zal daarin een rol moeten gaan spelen. Vroegtijdige betrokkenheid van de rioolbeheerder bij ruimtelijke plannen is noodzakelijk om uitvoerbare en duurzame plannen te maken die robuust zijn.
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Dit document is opgenomen in Bijlage 2.
Beoordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.
4.4 Cultuurhistorie
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Het plangebied herbergt geen cultuurhistorische waarden die door de beoogde ontwikkeling aangetast zouden kunnen worden.
4.5 Archeologie
In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:
- archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
- archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
- de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.
Het plangebied bevindt zich volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Utrechtse Heuvelrug in een gebied waar de waarde, 'Waarde - Archeologie 4 middelhoog' geldt. Dit betekent een onderzoeksverplichting bij ingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte groter dan 1000 m2. De voorgenomen ontwikkeling betreft een ingreep welke kleiner is dat hiervoor genoemd en archeologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand <NL.IMRO.1581.NL.IMRO.1581.AMRhaarwega17- met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het juridisch bindende gedeelte van voorliggend bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding. Verbeelding en regels dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het juridisch bindende gedeelte.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels, zoals begrippen, regels omtrent de wijze van meten, algemene afwijkings- en gebruiksregels en overgangsrecht.
5.2 Methodiek
5.2.1 Verbeelding
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
5.2.2 Regels
De regels zijn ondergebracht in de volgende vier hoofdstukken:
- hoofdstuk 1 (inleidende regels) bevat de begrippen en de wijze van meten. Deze regels beogen een juiste interpretatie en toepassing van de regels in de overige hoofdstukken te waarborgen;
- hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) bevat de eigenlijke regels bij de bestemmingen. Per bestemming is een bestemmingsomschrijving, de bouwregels en eventueel een afwijkingsregel opgenomen;
- hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat de algemene regels;
- hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) bevat het overgangsrecht en de slotregel.
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.
5.3 Bestemmingen
Binnen dit bestemmingsplan komt de enkelbestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' voor.
5.3.1 Wonen
Het plangebied zal in gebruik worden genomen als tuin bijhorend bij de aanliggende woningen. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn woningen toegestaan in de vorm van aaneengebouwde woningen, twee-aaneen gebouwde en vrijstaande woningen. Deze woningen mogen alleen worden gebouwd binnen het bouwvlak. Omdat de grond alleen als tuin in gebruik wordt genomen is er ook geen bouwvlak getekend. Wel bestaat wer de mogelijkheid om bijhorende bouwwerken te realiseren. De maximale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gezamenlijk bedraagt 50 m2. Het plan kent een afwijkingsbevoegdheid waarmee wordt toegestaan dat de bebouwde oppervlakte wordt vermeerderd met 20 m2 indien de genoemde bouwwerken als afhankelijke woonruimte worden gebruikt en alleen indien dit nodig is vanuit het oogpunt van mantelzorg.
5.3.2 Waarde - Archeologie 4
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
Het plangebied kent een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de dubelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Dit zijn zones met een middelhoge archeologische verwachting. Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
5.4 Algemene Regels
5.4.1 Algemene bouwregels
5.4.2 Anti-dubbelregel
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
5.4.3 Algemene gebruiksregels
5.4.4 Algemene afwijkingsregels
5.4.5 Algemeen
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. Met de initiatiefnemer is overeengekomen dat deze de kosten voor haar rekening neemt. De kosten in verband met de realisatie, waaronder tevens de kosten voortkomende uit planschade worden gerekend zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorontwerpbestemmingsplan "Haarweg achter 17 Overberg" is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de provincie Utrecht en waterschap Vallei en Veluwe. Beide instanties hebben aangegeven geen aanleiding te zien om opmerkingen op het plan te geven.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen met ingang van 30 april tot en met 11 juni 2018, in die periode zijn geen zienswijzen bij de gemeente binnengekomen. Ook worden er geen ambtelijke wijzigingen voorgesteld. Vanuit de vooroverleginstanties zijn geen bezwaren tegen het plan ingediend. Het plan kan daarom door de gemeenteraad ongewijzigd worden vastgesteld.
Conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad bevoegd het bestemmingsplan vast te stellen. Na vaststelling volgt publicatie van het plan.
6.3 Handhaving
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.
Daarom wordt bij het opstellen van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.
Repressieve toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Dat zelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.
september 2018.
Bijlage 1 Staat Van Activiteiten: Bedrijf Aan Huis
Bijlage 1 Staat van Activiteiten: Bedrijf aan Huis