Wijzigingsplan Spoorlaan 23-25 Overberg
Wijzigingsplan - Gemeente Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld op 19-02-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In de regels van dit plan wordt verstaan onder:
1.1 plan
het wijzigingsplan Spoorlaan 23-25 Overberg, met identificatienummer NL.IMRO.1581.AMRspoorlaan23e25-VA01, van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, zijnde een wijziging van het geldend bestemmingsplan;
1.2 geldend bestemmingsplan
het bestemmingsplan Buitengebied OMMA, met identificatienummer NL.IMRO.1581.bpUHRommabuitengeb-va03, van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
De regels van dit bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
- a. Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
- b. Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.
2.8 het peil
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
2.9 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en het bouwwerk.
2.10 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijvigheid inclusief intensieve veehouderij;
- b. mestvergisting en mestverwerking, uitsluitend ten behoeve van mest van het eigen bedrijf;
- c. wonen in een bedrijfswoning;
- d. in afwijking van lid c is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' wonen in een bedrijfswoning niet toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' mede een paardenhouderij;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - vergader- en groepsaccommodatie' mede een vergader- en groepsaccommodatie tot een maximum van 500 m2;
met daarbij behorend:
- g. tuinen en erven, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudingvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van flora en fauna, zoals faunapassages.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval ook het gebruik van gronden als bedoeld in lid 3.1, voor opslag van hooirollen buiten het bouwvlak.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden)
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden)
5.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6 Waarde - Grebbelinielandschap
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Grebbelinielandschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie zoals beschreven in Bijlage 1 BeeldkwaliteitsplanGrebbelinie behorende bij deze regels.
6.2 Afwijken van de bouwregels
- c. voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken geldt de voorwaarde dat voor het bouwen van bouwwerken geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorisch waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie;
- d. bij de afweging voor verlening van de onder a bedoelde omgevingsvergunning, wordt in ieder geval het bepaalde in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels betrokken.
6.3 Afwijken van de gebruiksregels
- a. voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken geldt de voorwaarde dat voor het gebruik van gronden en bouwwerken geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deel uitmakende van de Grebbelinie;
- b. bij de afweging voor verlening van de onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt in ieder geval het bepaalde in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels betrokken.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. bij wijziging van een bestemmingsplan geldt, voor zover sprake is van het bouwen van bouwwerken, de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie.
- b. bij de afweging voor wijziging zoals bedoeld onder a, wordt in ieder geval het bepaalde in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels betrokken.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
De regels in hoofdstuk 3 van het geldend bestemmingsplan zijn van toepassing, waarbij in aanvulling daarop danwel ter wijziging daarvan de volgende bepalingen gelden.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 overige zone - veengebied kwetsbaar voor oxidatie
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: regels van het wijzigingsplan Spoorlaan 23-25 Overberg van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
De volledige naam is de aanhaaltitel.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Aan de Spoorlaan 23 en 25 in Overberg, gemeente Utrechtse Heuvelrug is een veehouderij aanwezig. Het bedrijf beschikt momenteel niet over voldoende opslag- en stallingruimte voor materiaal en materieel. Daarnaast is een van de twee bedrijfswoningen van het bedrijf aan vervanging toe. Het bedrijf heeft daarom het voornemen een nieuwe loods/werktuigenberging en een nieuwe bedrijfswoning te realiseren.
Op het erf is maar een plek fysiek geschikt te maken voor de nieuwe loods. Die plek is tegen de bestaande rundveestal op het perceel; ter hoogte van de bedrijfswoning aan de Spoorlaan 25 en het bedrijfsgebouw dat zich direct daarachter bevindt. Beide gebouwen kunnen wijken voor de loods. Elders op het erf is de ruimte fysiek te klein, is de ruimte nodig voor bedrijfsgebouwen waarvoor sloop of vervanging geen reële optie is en/of betreft het noodzakelijke verkeers- en manoeuvreerruimte voor de aanwezige bedrijfsvoering.
Evenwel is het op de beschreven plek noodzakelijk de nieuwe loods deels buiten het geldende agrarische bouwperceel te situeren. Dit komt door de fysiek beschikbare ruimte in combinatie met de benodige omvang van de loods en de benodige verkeers- en manoeuvreerruimte aan de voorzijde van de loods. Gevolg van de beoogde situering van de nieuwe loods is ook dat binnen het bouwperceel onvoldoende ruimte rest om de te herbouwen bedrijfswoning een plek te geven aan de voorzijde van het aanwezige erf.
Om toch te voorzien in de gewenste, adequeate situering van beide gebouwen is een wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Het bouwperceel voor het bedrijf dient verschoven te worden. Daartoe is dit wijzigingsplan opgesteld.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het perceel Spoorlaan 23 en 25 is gelegen in Overberg, in het buitengebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Net ten zuiden van het perceel loopt de spoorlijn Arnhem-Utrecht. Kadastraal is het perceel bekend als gemeente Amerongen, sectie G, nummers 35 en 803.
Ligging in omgeving
Het plangebied van dit wijzigingsplan wordt gevormd door de delen van het genoemde perceel waar het agrarische bouwvlak voor het bedrijf geldt of gaat gelden en de delen waar dat bouwvlak komt te vervallen. Aan de noordzijde van het bouwvlak komt 215 m² te vervallen. Dat gedeelte wordt met eenzelfde grootte aan de zuidzijde toegevoegd. Op de onderstaande afbeelding is dit schematisch weergegeven.
Te verwijderen gedeelte van het bouwvlak en het nieuwe gedeelte van het bouwvlak
1.3 Geldende Plannen
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen. Op onderdelen is dat plan herzien met het bestemmingsplan Buitengebied OMMA. Het eerstgenoemde plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 30 juni 2016. Het tweede genoemde plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 oktober 2017.
In het bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming Agrarisch. Middels een bouwvlak is voorzien in een agrarisch bouwperceel. Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gerealiseerd. Met de aanduiding ‘maximum aantal bedrijfswoningen' wordt in twee bedrijfswoningen voorzien.
De nieuw op te richten gebouwen zijn deels buiten het aangegeven bouwvlak geprojecteerd. Het geldende bestemmingsplan voorziet dus niet bij recht in de beoogde situering van de beide bouwwerken. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het veranderen van vorm van de bouwvlakken binnen de agrarische bestemming. Op basis van deze bevoegdheid zijn burgemeester en wethouders bevoegd de grens van een bouwvlak te verschuiven of te vergroten. Een eventuele vergroting kan worden toegestaan tot een maximum van 1 hectare. Daarnaast dient de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering te zijn aangetoond en moet van het oorspronkelijke bouwvlak (ten tijde van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan) voor ten minste 50% van de oppervlakte is opgenomen in het nieuwe bouwvlak. Daarnaast gelden diverse voorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke inpasbaarheid en de uitvoerbaarheid.
Door het bouwvlak in het plangebied te verschuiven kan de nieuwbouw op de gewenste plek worden gerealiseerd. In hoofdstuk 3 zal op de bijbehorende voorwaarden worden ingegaan.
Uitsnede plankaart met globaal in rood omkaderd het plangebied
Verder rusten op het plangebied de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 5. Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden daarmee beschermd. Ook rust op het hele plangebied de dubbelbestemming Waarde - Grebbelinielandschap. De gronden zijn daarmee mede bestemd voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie. De bijbehorende regels stellen nadere voorwaarden die in acht moeten worden genomen bij de in de andere bestemmingen opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.
Verder geldt voor een klein gedeelte van het plangebied, in de noordwestelijke hoek, de gebiedsaanduiding 'overige zone - veengebied kwetsbaar voor oxidatie'. De gronden zijn daar mede bestemd voor de bescherming van veengebied.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan weergegeven. In hoofdstuk 3 vindt de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid plaats. Hoofdstuk 4 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het volgende hoofdstuk (5) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende milieu- en uitvoerbaarheidsaspecten. Hierin zijn alleen de voor het plan relevante aspecten opgenomen. In hoofdstuk 6 is de juridische uitleg opgenomen van de planregeling. Tenslotte geeft hoofdstuk 7 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
De plangebied is gelegen in het veenontginningslandschap ten noorden van Overberg. Dit landschap kenmerkt zich door een langgerekte verkaveling, boerenerven die verspreid in het landschap staan en een fragmentarisch net van perceelsrandbeplantingen die de lengterichting van het landschap benadrukken. Het grondgebruik is hoofdzakelijk agrarisch.
In het plangebied is een pluimvee- annex rundveehouderij aanwezig. Het erf is op circa 100 meter afstand van de Spoorlaan gelegen. Aan de voorzijde van het erf staan twee bedrijfswoningen. Daarachter staan de bedrijfsgebouwen. De lengterichting van de gebouwen volgt de verkavelingsrichting (noord-zuid)
Luchtfoto plangebied
2.2 Projectbeschrijving
De ondernemer die voorheen in de eerste bedrijfswoning (met huisnummer 23 woonden), heeft zijn intrekking genomen in de tweede bedrijfswoning, met huisnummer 25. Hij is en blijft actief binnen het agrarische bedrijf op het perceel. De volgende generatie in het bedrijf, die reeds werkzaam is binnen het agrarische bedrijf, gaat de eerste bedrijfswoning gebruiken. De tweede bedrijfswoning (met huisnummer 25) voldoet echter niet meer aan de eisen van deze tijd. De beschreven verhuisbewegingen wordt daarom ook aangrepen om het bouwkundige niveau van de tweede bedrijfswoning op peil te brengen. Daarvoor is gekozen voor algehele sloop en nieuwbouw van de woning.
Daarnaast is de huidige loods/werktuigenstalling, ten noordwesten van de eerste bedrijfswoning, te klein om machines te stallen en goederen op te slaan. Ten behoeve van een goede bedrijfsvoering is de realisatie van een nieuwe loods/werktuigenberging noodzakelijk. Hiervoor zal een bestaand agrarisch bedrijfsgebouw gesloopt moeten worden.
Om het bouwvlak doelmatig in te delen is gekozen de nieuwe loods/werktuigenstalling te realiseren tegen de bestaande rundveestal. Voor de nieuwe loods, aan de wegzijde, wordt vervolgens de nieuw te bouwen bedrijfswoning gesitueerd. Op de onderstaande situatietekening is dit weergegeven. De (oostelijke) zijgevel van de nieuwe loods verspringt ten opzichte van de zijgevel van de rundveestal. Hierdoor ontstaat op dit gedeelte van het erf meer ruimte voor de aan- en afvoerbewegingen met machines en materieel. Dit is een forse verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Met name voor de logistiek levert dit veel voordeel op. Daarnaast kan met de sloop een gedeelte van de aanwezige asbest gesaneerd worden.
Situatietekening nieuwe situatie
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan De Wijzigingsregels
3.1 Algemeen
Voor de her te bouwen bedrijfswoning en de nieuwe loods is het nodig om het bouwvlak te verschuiven. Het bouwvlak is op zichzelf groot genoeg, zodat er geen aanleiding is om het bouwvlak te vergroten. Aan de noordzijde is een deel van het bouwvlak niet benut met gebouwen en concrete voornemens om dat alsnog te doen zijn niet aanwezig. Het gaat om een verschuiving met circa 215 m².
Voor de beoogde veranderingen bevat het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid. In het bestemmingsplan is een binnen de agrarische bestemming een wijzigingsbevoegdheid, artikel 3, lid 6, sublid 1, opgenomen voor verschuiven of vergroten van een bouwvlak. Hieronder, in paragraaf 3.2, wordt die bepaling aangehaald en vervolgens getoetst. Vanwege de ligging binnen de dubbelbestemming Waarde - Grebbelinielandschap gelden daarbij (vanuit de dubbelbestemming) aanvullende voorwaarden vanwege de cultuurhistorische waarden van de Grebbelinie. Ook die voorwaarden worden hier hieronder, in paragraaf 3.3, aangehaald en vervolgens getoetst.
3.2 Verschuiving Bouwvlak
3.6.1 Wijziging verschuiven en vergroten bouwvlakken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de grens van een bouwvlak te verschuiven of te vergroten, mits:
- a. de noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
- b. het oorspronkelijke bouwvlak ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan voor ten minste 50% van de oppervlakte is opgenomen in het nieuwe bouwvlak;
- c. geen gebouw, mestopslag, sleufsilo of kuilvoerplaat door het wijzigen buiten het bouwvlak komen te liggen;
- d. de oppervlakte van het bouwvlak door het wijzigen wordt vergroot tot een maximum van 1 ha;
- e. omliggende waarden door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
- f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- g. de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, waarbij eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins;
- h. de versnelde afvoer van het hemelwater als gevolg van de toename van het verhard oppervlak wordt voorkomen of gecompenseerd en daarvoor advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
Toetsing
- a. Het bedrijf in het plangebied beschikt momenteel niet over voldoende opslag- en stallingruimte voor materiaal en materieel. Dit hindert de doelmatigheid van de bedrijfsvoering (tijd gaat verloren aan het drogen en/of afdekken van de opslag van goederen in de open lucht) en het gaat ten koste van de duurzaamheid van het materieel (kortere levendsduur door weersinvloeden).
Op het bestaande erf is maar een plek fysiek geschikt te maken voor een nieuwe loods van voldoende omvang. Die plek is tegen de bestaande rundveestal op het perceel; ter hoogte van de bedrijfswoning aan de Spoorlaan 25 en het bedrijfsgebouw dat zich direct daarachter bevindt. Beide gebouwen kunnen wijken voor de loods. Elders op het erf is de ruimte fysiek te klein, is de ruimte nodig voor bedrijfsgebouwen waarvoor sloop of vervanging geen reële optie is en/of betreft het noodzakelijke verkeers- en manoeuvreerruimte voor de aanwezige bedrijfsvoering.
Toch is het op de beschreven plek niet mogelijk binnen het geldende bouwperceel te blijven voor de nieuwe loods. Oorzaken hiervan zijn de fysiek beschikbare ruimte in combinatie met de benodige omvang van de loods en de benodige verkeers- en manoeuvreerruimte aan de voorzijde van de loods.
Gevolg van de beoogde situering van de nieuwe loods is ook dat binnen het bouwperceel onvoldoende ruimte rest om de te herbouwen bedrijfswoning een plek te geven aan de voorzijde van het aanwezige erf. De voorzijde van het erf is zowel landschappelijk als vanuit de bedrijfsvoering de aangewezen plek voor de bedrijfswoning.
De gekozen situering van zowel de loods als de bedrijfswoning is concluderend noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfswoning. Dat is alleen te realiseren, en daarmee noodzakelijk, door het bouwvlak te verschuiven. - b. Meer dan 90% van het aangepaste bouwvlak valt samen met het oorspronkelijke bouwvlak. Aan de gestelde voorwaarde wordt dan ook voldaan.
- c. Alle bestaande en beoogde gebouwen en bouwwerken liggen binnen het toekomstige bouwvlak.
- d. Op dit moment is de oppervlakte van het bouwvlak circa 0,8 hectare. Het gaat hier enkel om een verschuiving van het bouwvlak. Na de wijziging zal deze oppervlakte nog steeds circa 0,8 hectare zijn.
- e. De wijziging betreft een beperkte verschuiving van het bouwvlak. Het gedeelte van het perceel waarop, als gevolg van de wijziging, een bouwvlak wordt geprojecteerd vertegenwoordigt geen bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische of ecologische waarden. Van een onevenredige aantasting van omliggende waarden is dan ook geen sprake.
- f. De wijziging heeft geen gevolgen voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden. Het plangebied is omgeven door onbebouwde, agrarische gronden. Andere, bebouwde percelen liggen op ruime afstand; 50 meter en meer.
- g. De wijziging beperkte een beperkte aanpassing van het bouwvlak, die aansluit bij een bestaand gedeelte van het erf in het plangebied, waar reeds erfbeplanting aanwezig is. De omgevingskwaliteit is ter plaatse reeds voldoende op peil, zodat voor de landschappelijke inpassing geen aanvullende maatregelen nodig zijn.
- h. De nieuwe gebouwen, waarvoor deze wijziging is opgesteld, komen te staan op een deel van het erf dat reeds voor een groot deel verhard is. In planologisch opzicht is geen sprake van een toename van verhard oppervlak, de omvang van het bouwvlak wordt immers niet groter. De feitelijk toename van verhard oppervlak is beperkt. Hemelwater wordt afgevoerd richting het slotenpatroon rondom het plangebied. Waar mogelijk zal dat oppervlakkig gebeuren. Versnelde afvoer van hemelwater wordt dan ook voorkomen.
Over dit wijzigingsplan zal aan het waterschap Vallei en Veluwe advies worden gevraagd. Het waterschap zal dan aangeven of er bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling op basis van een watertoets. Daarna zullen de uitkomsten hier worden opgenomen.
3.3 Grebbelinielandschap
28.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. bij wijziging van een bestemmingsplan geldt, voor zover sprake is van het bouwen van bouwwerken, de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie.
- b. bij de afweging voor wijziging zoals bedoeld onder a, wordt in ieder geval het bepaalde in Bijlage 4 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels betrokken.
Toetsing
Doelstellingen beeldkwaliteisplan
Volgens het beeldkwaliteitsplan Grebbelinie ligt het plangebied in een gebied waar 'de half-open linie' de gewenste verschijningsvorm van de Grebbelinie is. In de half-open linie staan de openheid en zicht van en naar de linie-elementen centraal. In een half-open landschap is er niet direct sprake van duidelijk gemarkeerde zichtlijnen of van een weidse openheid. In een strokenverkaveling begeleiden lineaire beplantingselementen de zichtlijnen en in een open polderlandschap geeft het gebrek aan beplanting een weids open gevoel. Het half-open landschap is divers met bebouwing en beplantingen. Ontwikkelingen op erven hebben dan ook een sterke impact op de Grebbelinie. Met ontwikkelingen kunnen namelijk zichtlijnen of openheid verdwijnen of juist behouden en versterkt worden. Er dient dan ook goed gekeken te worden of de ontwikkeling op het erf van invloed is op een zichtlijn van en naar de Grebbelinie en of de openheid aangetast wordt. De open ruimten bieden zicht op de Grebbelinie en dienen zo groot mogelijk te blijven. Het is gewenst dat zichtlijnen behouden blijven, dan wel versterkt worden. Het doel is dan ook erven een compacte indeling te geven waardoor deze het verlies aan openheid en zicht beperkt.
Beeldkwaliteitscriteria
Bovengaande doelstellingen zijn in het beeldkwaliteitsplan uitgewerkt in een aantal algmene beeldkwaliteitscriteria en een aantal specifieke criteria voor de uitbreiding van erven. Het gaat om de volgende criteria:
- Houd rekening met zichtlijnen richting het linie-element
- Behoud de openheid rondom de grebbelinie en het erf door een compacte erfindeling
- Plaats het nieuwe gebouw op een wijze zodat het erf een blokvormige, compacte vorm heeft
- Plaats het nieuwe gebouw met de kopgevel haaks op het linie-element, indien hiermee een compacte erfvorm te realiseren is
- Onttrek bedrijfsmatige elementen (zoals silo's en/of sleufplaten)zoveel mogelijk uit het zicht, door een goede positionering tussen gebouwen of door gebruik van transparante tot dichte erfbeplanting
Het initiatief
De Grebbelinie bevindt zich ten zuiden van het plangebied. De lengterichting van de verkaveling en de gebouwen op het erf staan daarbij ongeveer haaks op de linie. Met de nieuwe gebouwen wordt daarop aangesloten. Daarnaast wordt het erf in de nieuwe situatie niet breder en de aanwezige verkavelingsstructuur wordt niet doorbroken. Eventuele zichtlijnen op de Grebbelinie worden daardoor niet aangetast. Verder worden de nieuwe gebouwen op korte afstand van de bestaande bedrijfsgebouwen geplaatst waarbij de vorm van het erf als totaal blokvormig blijft. Bovendien leidt de wijziging niet tot een toename van bouwmogelijkheden. Er is dan ook sprake van een compacte erfopbouw zonder dat de openheid van het landschap in het geding komt. Concluderend is zorgt dit wijzigingsplan niet voor een een onevenredige aantasting van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie.
Hoofdstuk 4 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader
4.1 Provinciaal Beleid
Provinciale Staten hebben in 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en de PRV worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast c.q. herijkt. Provinciale Staten hebben de herijking van de PRS en de PRV op 12 december 2016 vastgesteld.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden alleen de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.
Landbouw
Op de kaart met de naam 'landbouw' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als 'Agrarische bedrijven' en grotendeels als 'Landbouwontwikkelingsgebied'. In artikel 2.1 zijn voor die zoneringen regels omgenomen die in hoofdzaak gaan over de nieuwvestiging van agrarische bedrijven, omschakeling van grondgebonden veehouderijen naar niet-grondgebonden veehouderij en de uitbreiding van bouwpercelen. Deze aspecten zijn niet aan de orde in dit wijzigingsplan. Daarmee is alleen lid 4 van het genoemde artikel relevent. Dat lid luidt als volgt:
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘agrarische bedrijven’ bevat bestemmingen en regels die voorzien in een bouwperceel met een oppervlakte van maximaal 1,5 ha ten behoeve van bestaande agrarische bedrijven, waarbij per bouwperceel maximaal één bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen met maximaal één bouwlaag voor het stallen van dieren zijn toegestaan.
Met dit wijzigingsplan blijft het wijzigingsplan kleiner dan 1,5 hectare. In het plangebied is een tweede bedrijfswoning aanwezig. Dit wijzigingsplan heeft daar echter geen betrekking op. Overigens kan mogelijkheid voor de tweede bedrijfswoning, zijnde een bestaand recht, opnieuw worden geboden op basis van artikel 1.2 van de PRV. In de regels van het geldende bestemmingsplan is reeds geborgd dat veestallen maximaal één bouwlaag mogen krijgen. Op dit onderdeel is het wijzigingsplan dan ook in overeenstemming met de PRV.
Landschap
Op de kaart met de naam 'landschap' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als 'Landschap' en daarbij nader aangeduid als 'Gelderse Vallei'. Artikel 1.8 bepaalt daarvoor het volgende:
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap.
Voor de Gelderse Vallei zijn de volgende kernkwaliteiten benoemd:
- Rijk gevarieerde kleinschaligheid;
- Stelsel van beken, griften en kanalen;
- Grebbelinie.
De kleinschaligheid van het landschap wordt in het plangebied en de omgeving vooral gevormd door de verkaveling en de perceelsrandbeplantingen. Onderhavig wijzigingsplan leidt op beide aspecten niet tot veranderingen. Beken, griften en kanalen zijn in en om het plangebied niet aanwezig. Dit wijzigingsplan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten die samenhangen met de Grebbelinie. In paragraaf 3.3 is dat onderbouwd. De genoemde kernkwaliteiten worden in dit wijzigingsplan afdoende beschermd.
Bodem en water
Op de kaart met de naam 'bodem en water' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als 'overstroombaar gebied'. In artikel 1.13, tweede lid bepaalt de PRV hiervoor het volgende:
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘overstroombaar gebied’ bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
Het plangebied is binnendijks gelegen. Dit wijzigingsplan voorziet niet in kwetsbare en vitale objecten (zoals elektriciteitscentrales en ziekenhuizen) en ook niet in woonwijken en bedrijventerreinen. Voor dit wijzigingsplan behoeft dus geen rekening te worden gehouden met verstromingsrisico’s.
Conclusie
Dit wijzigingsplan is in overeenstemming met de PRV.
4.2 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De gemeente wil met deze visie de 'kwaliteit van de leefomgeving' en de ‘groene positie in de regio' van de gemeente behouden en versterken. Deze ambities zijn themagericht en gebiedsgericht uitgewerkt. De 6 uitgewerkte thema's zijn:
- Natuur over de heuvels;
- Op de schouders van ons erfgoed;
- Duurzaam bereikbaar;
- Leefbare dorpen;
- Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
- Maatwerk voor wonen en werken.
Middels de structuurvisiekaart wordt gestuurd op hoofdaccenten. De structuurvisiekaart wijst het plangebied aan als een 'gemengde zone met landbouw'. Het gaat daarbij om 'Het lage gebied van Overberg' (kaart 1, zone 3.3). Dit gebied wordt in eerste instantie als een een landbouwgebied met landschappelijke waarden gezien. Voor de agrarische sector wordt in de structuurvisie aangegeven dat de gemeente toe wil naar een levensvatbare en duurzame toekomst in een veelzijdig landelijk gebied. Duurzaam betekent hier zowel economisch, ecologisch als milieuhygiënisch. Aan de noordzijde van de gemeente, in aansluiting op de Gelderse Vallei, is doorontwikkeling met schaalvergroting en specialisatie in principe wel mogelijk omdat hier een landbouwontwikkelingsgebied is aangewezen.
Conclusie
Onderhavig wijzigingsplan draagt bij aan de doorontwikkeling van een bestaand agrarisch bedrijf, rekeninghoudend met de landschappelijke en ecologische waarden van de omgeving. Dit wijzigingsplan is dan ook in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.
Hoofdstuk 5 Specifieke Regelgeving En Beleid
5.1 Verkeer En Parkeren
Het plangebied wordt ontsloten via de Spoorlaan. In de nieuwe situatie verandert dat niet. Ook het aantal verkeersbewegingen van en naar het bedrijf in het plangebied zal niet veranderen als gevolg van dit wijzigingsplan. In het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar voor parkeren.
5.2 Milieu
5.2.1 Bodem
Voorzover bekend zijn de menselijke activiteiten in het plangebied altijd beperkt gebleven voor agrarisch gebruik en de bewoning van de aanwezige bedrijfswoningen. Aanwijzingen dat er ter plaatse van de nieuwe gebouwen bodemverontreinigde activiteiten plaats hebben gevonden, zoals de aanwezigheid van olietanks, zijn niet voorhanden. Bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk voor het bestemmingsplan. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de bedrijfswoning zal verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden. De bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van de wijziging niet in de weg.
5.2.2 Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen.
De te herbouwen bedrijfswoning betreft een geluidgevoelig object, waarbij sprake is van vervangende nieuwbouw. Een nieuw te bouwen bedrijfswoning wordt niet beschermd tegen geluid afkomstig van het eigen bedrijf, maar wel als het gaat om de geluidbelasting van verkeer.
In de omgeving is er sprake van vier relevante geluidsbronnen: de Spoorlaan, de Parallelweg, de A12 en de spoorlijn Arnhem-Utrecht. In het geval dat er sprake is van realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object binnen een geluidzone moet de geluidbelasting op de gevels in beeld gebracht worden. De nieuw te bouwen bedrijfswoning ligt in de geluidzones van alle vier de genoemde geluidsbronnen.
Door adviesbureau Groenewold Natuur & Milieu is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeers- en spoorweglawaai. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat:
- De geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning is berekend op Lden=61 dB vanwege de spoorbaan en Lden=53 dB (incl. aftrek) vanwege de Rijksweg A12. De bijdrage van de Spoorlaan en Parallelweg ligt ruim onder de voorkeursgrenswaarde van Lden=48 dB. De maximale belasting is gelijk aan de geluidbelasting op de bestaande woning.
- Mogelijke maatregelen zoals vermindering van het verkeer, geluidreducerend wegdek, afscherming of verschuiven van het bouwblok zijn geen reële opties. Het betreft vervangende nieuwbouw. De noordgevel is geluidluw. Bij nieuwbouw is een goede geluidwering te realiseren. De aanvraag past daarmee binnen het gemeentelijke geluidbeleid. Het is aan te bevelen de slaapkamers aan de geluidluwe zijde te situeren.
- De benodigde karakteristieke geluidwering van de gevels conform het Bouwbesluit varieert van Ga;k =20-27 dB
- Het aspect verkeersgeluid vormt hiermee geen belemmering voor realisatie van het plan. De gemeente wordt verzocht een hogere grenswaarde vast te stellen van 61 dB voor raillawaai en 53 dB voor wegverkeer (A12).
5.2.3 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wm worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
- de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
- het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
- de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Regeling niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
- woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Toetsing
Artikel 5.16 van de Wm geldt niet voor wijzigingsplannen. Uit de Wm volgt daarom geen verplichting om voor dit wijzigingsplan luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Dat neemt niet weg dat dit wijzigingsplan niet in betekende mate bedraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Per saldo leidt dit wijzigingsplan niet tot een toename van bouwmogelijkheden. De verkeersaantrekkende werking van de concrete ontwikkeling waarin dit wijzigingsplan voorziet is dusdanig beperkt dat bij voorbaat kan worden aangenomen dat de effecten op de luchtkwaliteit daarvan lager zijn dan de projecten die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan het verslechteren van de luchtkwaliteit, zoals een woningbouwlocatie met 1500 woningen en één ontsluitingsweg. Daarnaast blijkt uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM dat de luchtkwaliteit in het plangebied en de omgeving ruimschoots aan de grenswaarden voldoet. De kaarten voor 2025 laten zien dat dit nog verder gaat verbeteren.
Luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan niet in de weg en vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is en blijft sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied.
5.2.4 Bedrijven en milieuzonering
De wijziging leidt niet tot een verandering van betekenis op het gebied van milieuzonering. Met de verschuiving van het bouwvlak worden de kortste afstanden tussen het bouwvlak en de omliggende, milieugevoelige functies niet verkleind. Ten aanzien van de aspecten geluid, stof en veiligheid geldt een richtafstand van hooguit 50 m. De korste afstand tussen het verschoven bouwvlak en de dichtsbijzijnde woning bedraagt circa 75 m. Voor het aspect geur geldt dat voldaan moet worden aan de Wet geurhinder en veehouderij en de het Activiteiteitenbesluit. Het doel van deze wijziging wordt echter gevormd door een bedrijfswoning en een nieuwe loods. Daar worden geen dieren gehouden. Een verandering van de reeds bestaande geurbelasting van het bedrijf op zijn omgeving wordt dan ook niet voorzien. De wijziging heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat in de omliggende woningen.
Voor de nieuwe bedrijfswoning geldt dat daarin van een goed woon- en leefklimaat kan worden gesproken als zich binnen 50 meter afstand geen agrarische bedrijven van derden bevinden en als de achtergrondbelasting, de cumulatie van geur van andere veehouderijen aanvaardbaar is. Aan de genoemde afstand van 50 meter wordt ruimschoots voorldaan. Andersoortige bedrijven zijn ook niet aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Omdat sprake is van een intensieve veehouderij zal de eigen veehouderij bepalend zijn voor woon-/leefklimaat en niet de achtergrondbelasting. Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid en wenselijkheid van dit wijzigingsplan niet in de weg.
5.2.5 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. In de nabijheid van het plangebied zijn geen Bevi-bedrijven aanwezig.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutesmet als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet.In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen waterwegen, spoorlijnen en wegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Ten noorden van het plangebied ligt een regionale aardgastransportleiding en ten zuiden van het plangebied ligt een defensieleiding voor het transport van brandstof. Het plangebied bevindt zich alleen in de contour van de aardgastransportleiding. Dit wijzigingsplan leidt ertoe dat de afstand tussen de bebouwing en de gasleiding wordt vergroot. De bebouwingsmogelijkheden nemen niet toe en de personendichtheid in het plangebied neemt niet toe als gevolg vand de wijziging. Een toename van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde. In het kader van het bestemmingsplan OMMA is geconcludeerd dat er in het gehele plangebied van dat bestemmingsplan geen knelpunten bestaan ten aanzien van externe veiligheid.
Elektromagnetische velden
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen. Zendmasten voor telecommunicatie zijn eveneens niet aanwezig. Onderzoek naar elektromagnetische velden is niet nodig.
5.2.6 Duurzaamheid
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft voor nieuwbouw de ambitie om energieneutrale woningen te bouwen. De gemeente vraagt ontwikkelaars te anticiperen op een aardgasloze toekomst in 2050 (Klimaat Routekaart UTH, 2017-2021).
De nieuw te bouwen woningen zal aardgasloos worden gebouwd zoals dat per 1 juli 2018 verplicht is. Daarnaast zullen bij de verdere uitwerking van de bouwplannen voor de bedrijfswoning en de loods diverse duurzaamheidsmaatregelen worden overwogen. Gedacht wordt aan de toepassing van zonnepanelen, warmtepompen en betere energiepresaties (EPC = 0 of BENG).
5.3 Kabels En Leidingen
In het plangebied zijn een kabels en leidingen aanwezig, waarmee specifiek rekening gehouden dit te worden bij het verschuiven van bouwmogelijkheden.
5.4 Water
5.4.1 Beleid
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 30 september 2015 heeft het Waterschap Vallei en Eem het Waterbeheerprogramma vastgesteld. Dit Waterbeheerprogramma (WBP), dat op 1 januari 2016 in werking is getreden, geeft de koers van het waterschap aan en wordt bewust neergezet als een programma en niet meer als een waterbeheerplan.
Met het WBP als programma wordt aangesloten bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen beschrijft het waterschap hoe wordt gewerkt aan de wateropgaven. In het WBP is ook de meerjarenraming voor de periode 2016-2021 opgenomen.
Waterplan Heuvelrug
In februari 2007 heeft de gemeente het Waterplan Heuvelrug vastgesteld. Dit plan richt zich op het voorkomen en terugdringen van verontreiniging van oppervlaktewater door inzameling afvoer en zuivering van afvalwater, het terugdringen van ongewenste lozingen en het voorkomen van verontreiniging van regenwater via afkoppeling en het gebruik van niet uitlogende (bouw)materialen.
Gemeenteljk Rioleringsplan (GRP) 2012-2015
Dit plan bevat de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. De gemeente kiest hierin voor een integraal en duurzaam watersysteem. De doelen hierbij zijn:
- Inzameling van stedelijk afvalwater, dat binnen het gebied is geproduceerd.
- Transport van ingezameld stedelijk afvalwater naar de zuiveringsinstallatie.
- Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.
Voor het hemelwater streeft de gemeente naar het zoveel mogelijk ter plaatse vast houden van water. Dit betekent dan dat het hemelwater niet langer het riool ingaat maar lokaal wordt geborgen in de bodem en/of oppervlaktewater. Dit levert zowel voordelen op voor met milieu als de economie. Het helpt om verdroging van gebied te bestrijden en voorkomt dat schoon oppervlaktewater vies wordt. Verder verbetert de werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Deze werkt beter als rioolwater minder vermengd is met regenwater.
5.4.2 Toetsing
Oppervlaktewater
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Rond het plangebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van (kavel)sloten aanwezig. De situatie ten aanzien van oppervlaktewater zal niet veranderen.
Verhard oppervlak
De nieuwe gebouwen, waarvoor deze wijziging is opgesteld, komen te staan op een deel van het erf dat reeds voor een groot deel verhard is. In planologisch opzicht is geen sprake van een toename van het verhard oppervlak, de omvang van het bouwvlak wordt immers niet groter. De feitelijk toename van verhard oppervlak is beperkt, circa 300 m². Daarvoor is geen watervergunning benodigd van het waterschap.
Hemelwater
Het hemelwater wordt in de huidige als de toekomstige situatie afgevoerd naar oppervlakte- en grondwater. Hemelwater wordt afgevoerd richting de sloten rondom het plangebied. Waar mogelijk zal dat oppervlakkig gebeuren.
Afvalwater
Alleen bij de nieuw te bouwen bedrijfswoning zal sprake zijn van de afvoer van vuilwater. Net als in de huidige situatie, zal de vuilwaterafvoer worden aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Conclusie/watertoets
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.
Het plan is voor het vooroverleg naar het waterschap Vallei en Veluwe gezonden. Het waterschap heeft daarop laten weten geen opmerkingen te hebben over het plan.
5.5 Groen, Natuur En Landschap
Door adviesbureau Groenewold Natuur & Milieu is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van natuurwaarden in en rond het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat:
- Door het treffen van enkele, relatief eenvoudige maatregelen voor broedvogels bij het slopen van de gebouwen, kan worden voorkomen dat er verbodsbepalingen genoemd in de Wet natuurbescherming overtreden worden. Een ontheffing is dan ook niet nodig.
- Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura2000 gebieden. Hiermee is nader onderzoek of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet nodig.
- Het plan ligt op zodanige afstand van het Nationaal natuurnetwerk en de Groene contour dat effecten daarop zijn uit te sluiten. Nader onderzoek is niet nodig.
Aanwezige natuur- en landschapswaarden staan de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.
5.6 Cultuurhistorie
Het plangebied is gelegen in het cultuurhistorisch waardevolle landschap rond de Grebbelinie. In paragraaf 3.3 is reeds onderbouwd dat dit wijzigingsplan goed verenigbaar is met de te behouden cultuurhistorische waarden die bij de Grebbelinie horen. In het plangebied zelf zijn verder geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook monumenten zijn niet aanwezig.
5.7 Archeologie
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een Archeologische beleidskaart vastgesteld ten behoeve van de archeologische verwachtingswaarden.
Uitsnede archeologische beleidskaart, rood is een hoge archeologische verwachtingswaarde, geeld is een lage archeologische verwachtingswaarde
Het plangebied ligt deels in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde en deels in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. In gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksverplichting voor ingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte groter dan 150 m². Voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 100.000 m² (10 ha).
De nieuwe gebouwen in het plangebied liggen in de zone met een lage archeologische verwachting. De nieuwe gebouwen blijven ruimschoots onder de genoemde ondergrens van 100.000 m². Het gehele bouwperceel is kleiner dan die maat. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Methodiek
De wijzigingsbevoegdheid voor het veranderen van de vorm van agrarische bouwvlakken voorziet alleen in het wijzigen van dat vlak. Met dit plan wordt dan ook de plankaart van het geldende bestemmingsplan, Buitengebied OMMA, gewijzigd. Voor het overige worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet aangepast. De geldende regels blijven onverkort gelden.
6.2 Plankaart
Binnen de bestemming Agrarisch wordt het bouwvlak aan de zuidzijde vergroot en aan de noordzijde wordt het vlak evenredig verkleind. Tevens zijn de geldende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen overgenomen op de plankaart.
6.3 Regels
Ondanks dat dit wijzigingsplan alleen gaat over het aanpassen van het bouwvlak, bevat dit plan toch regels. Om te voldoen aan wettelijke eisen wordt in de aanhef van de regels de beoogde wijziging doorgevoerd en wordt bepaald waar het plan overgaat: het wijzigen van de plankaart. Daarnaast gaat het over de administratieve bepalingen die een wijzigingsplan met zich meebrengt. In artikel 1 zijn twee definities opgenomen (plan en geldend bestemmingsplan), om dit wijzigingsplan goed te definiëren en om daarbij de juridische binding met geldende bestemmingsplan aan te geven. Voor de andere definities wordt verwezen naar het geldende bestemmingsplan.
Wettelijk zijn voor wijzigingsplannen overgangsregels en een anti-dubbeltelbepaling voorgeschreven. Deze zijn opgenomen in de artikelen 7 en 9. Verder heeft dit plan een eigen slotregel: artikel 10. Voor het overige blijven de regels van bestemmingsplan Buitengebied OMMA van toepassing.
Omwille van de leesbaarheid zijn de regels van de bestemmingen en gebiedsaanduidingen integraal overgenomen uit dat bestemmingsplan. Die regels worden hierna toegelicht.
6.4 Bestemmingen En Gebiedsaanduidingen
6.4.1 Agrarisch
De bestemming Agrarisch is bedoeld voor het uitoefenen van agrarische bedrijvigheid, waaronder mede de intensieve veehouderij. Deze bestemming wordt toegepast in het gebied dat in het zogenaamde landbouwontwikkelingsgebied (LOG) valt. Binnen het LOG zijn de intensieve veehouderijen niet apart met IV aangeduid, omdat voor alle agrarische bouwvlakken de omschakeling naar intensieve veehouderij bij recht mogelijk is. In dit gebied wordt agrarische bedrijvigheid ondersteund en aangemoedigd. Wonen in een bij het agrarisch bedrijf behorende bedrijfswoning is toegestaan, tenzij dit specifiek wordt uitgesloten met een aanduiding. Vanwege het agrarische primaat zijn binnen het LOG ook functieveranderingen slechts in beperkte mate mogelijk. Binnen de agrarische bestemming wordt middels een aanduiding aangegeven op welke locaties een paardenhouderij wordt toegestaan. Mestvergisting en mestverwerking zijn alleen mogelijk ten behoeve van op het eigen bedrijf geproduceerde mest.
Bouwregels
Om de bebouwing zoveel mogelijk te clusteren is het alleen toegestaan gebouwen en overkappingen te realiseren binnen het bouwvlak. Het aantal bedrijfswoningen binnen deze bouwvlakken mag maximaal één bedragen, tenzij anders is aangegeven in de regels en op de verbeelding. Een bedrijfswoning mag maximaal een inhoud hebben van 600 m³, tenzij de bestaande inhoud groter is. Dan geldt de bestaande inhoud als maximum inhoud van de bedrijfswoning. Via afwijking is onder voorwaarden ook vergroting mogelijk naar 800 m³.
Om 'verkassing' van het buitengebied te voorkomen mag de gezamenlijke oppervlakte van kassen met een bouwhoogte van meer dan één meter niet meer dan 300 m² bedragen. Bedrijfsgebouwen ten behoeve van de intensieve veehouderij mogen niet meer dan één bouwlaag bevatten. Het bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden door één bedrijf.
Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt dat ze zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd.
Afwijken van de bouwregels
In verband met de ruimtelijke uitstraling is het bij recht niet toegestaan om silo's en mestopslag buiten het bouwvlak op te richten. Het bevoegd gezag kan echter besluiten om daarvan af te wijken. Deze bepaling kan slechts worden toegepast indien de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering kan worden aangetoond en er dient voldaan te worden aan de in het artikel genoemde maatvoeringen.
Specifieke gebruiksregels
In verband met de ruimtelijke uitstraling ervan is gebruik van gronden voor opslag van hooirollen buiten het bouwvlak in strijd met de bestemming.
Afwijken van de gebruiksregels
In het kader van de verbreding van de landbouw is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het agrarische bedrijf optimaal te kunnen invullen. In deze bepaling kan worden afgeweken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving voor het toestaan van het gebruiken van gronden en gebouwen binnen een bouwvlak waar sprake is van agrarische bedrijvigheid als hoofdactiviteit, voor de in het artikel opgesomde niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteiten. Hierbij kan gedacht worden aan ambachtelijke bedrijvigheid en diverse dienstverleningsconcepten. Er moet wel worden voldaan aan de in het artikel genoemde voorwaarden waarmee wordt getoetst of er inderdaad sprake is van ondergeschiktheid van de activiteiten. Hierbij geldt in een maximumgrens van 300 m² en voor detailhandel een maximum van 50 m². Voor verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn specifieke eisen opgenomen.
Tevens is hier de afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het gebruik van een aantal bestaande bedrijfswoningen als plattelandswoning. Een bedrijfswoning die behoort of voorheen behoorde tot een binnen hetzelfde bouwvlak gevestigd agrarisch bedrijf, mag niet worden bewoond door derden die geen functionele binding hebben met dit bedrijf. Door een wetswijziging is het mogelijk om dit toe te staan, mits dit mogelijk is vanuit milieuhygiënisch oogpunt. Dit wordt gebruik als 'plattelandswoning' genoemd. Nieuwe bewoningsgevallen zijn mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid, wanneer is aangetoond dat er o.a. sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hiermee wordt een flexibele invulling van gebouwen zoveel mogelijk gestimuleerd en kan bijvoorbeeld een oorspronkelijk tweede bedrijfswoning door een derde in gebruik worden genomen.
Wijzigingsbevoegdheid
De bestemming Agrarisch is in eerste instantie bedoeld om de agrarische invulling van de gronden optimaal te maken. Andere functies zijn hier minder wenselijk. Gronden binnen deze bestemming vallen, zoals gezegd in het Landbouwontwikkelingsgebied (LOG), waar de nadruk ligt op (zware) agrarische bedrijvigheid. Daarom is een mogelijkheid opgenomen om middels een wijzigingsbevoegdheid de grens (vorm) van een bouwvlak te verschuiven (veranderen), mits het bouwvlak niet wordt vergroot, waarmee flexibiliteit voor agrarische ondernemers wordt gecreëerd. De voorwaarden die aan een dergelijke vormverandering zijn verbonden, zijn in het artikel benoemd. Een eventuele vergroting van het bouwvlak is onder voorwaarden mogelijk, tot een maximum van 1,0 ha.
6.4.2 Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 5
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:
Dubbelbestemming | Archeologisch waardevol gebied | Regime |
Waarde - Archeologie 3 | Zones met een hoge archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m² en dieper dan 30 cm - onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
Waarde - Archeologie 5 | Zones met een lage archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 10 hectare en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
In de artikelen zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;
- graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;
- het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.
6.4.3 Waarde - Grebbelinielandschap
De voor 'Waarde - Grebbelinielandschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie zoals beschreven het beeldkwaliteitsplan Grebbelinie.
6.4.4 Overige zone - veengebied kwetsbaar voor oxidatie
Deze aanduiding is opgenomen voor veengebieden die kwetsbaar zijn voor oxidatie. De gronden waar deze aanduiding op ligt zijn mede bestemd voor de bescherming van het veengebied. Er geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden. Het gaat daarbij vooral om grondwerkzaamheden, of werkzaamheden die het verlagen van de waterstand tot gevolg hebben.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met deze wijziging zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn aan de opstelling van het plan en de uitvoering daarvan geen kosten verbonden. De initiatiefnemer is leges verschuldigd voor het in procedure brengen van dit wijzigingsplan. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Het is niet nodig om voor onderhavig bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen. Dit wijzigingsplan voorziet niet in een nieuw bouwplan in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. In dat geval is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van de belangen die in het plan in het geding zijn.
Het concept van dit bestemmingsplan is gestuurd aan de provincie Utrecht en het waterschap Vallei en Veluwe. Beide hebben laten weten dat dit bestemmingsplan geen aanleiding geeft om opmerkingen te plaatsen.
7.2.2 Ontwerp
Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpwijzigingsplan “Spoorlaan 23 – 25 Overberg” gedurende 6 weken ter inzage gelegen met ingang van 21 december 2018 tot en met 1 februari 2019. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen tegen het wijzigingsplan ingediend.
Van de ter inzage legging is kennis gegeven op de gebruikelijke wijze middels bekendmaking in het Gemeentenieuws, de gemeentelijke internetpagina voor digitale bestemmingsplannen, in de Staatscourant en op www.ruimtelijkeplannen.nl
7.2.3 Vaststelling
Het wijzigingsplan is door het college vastgesteld. Het vaststellingsbesluit wordt net als de overige stukken daarna op de bovengenoemde wijze gepubliceerd.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek